Versie t.b.v. internetconsultatie Besluit van
houdende wijziging van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering in verband met een vervaldatum en het bevorderen van een goede uitvoering
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van, nr. IenM/BSK-, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken; Gelet op artikel 24a van de Comptabiliteitswet 2001 en artikel 76j van de Wet bodembescherming; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van, nr. ); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van, nr. IenM/BSK-, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken; Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel I Het Besluit financiële bepalingen bodemsanering wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. De begripsbepalingen “werkvoorraad landbodems”, ‘werkvoorraad landbodems landelijk gebied” en “apparaatskosten” en de bijbehorende omschrijvingen vervallen. 2. De omschrijving bij de begripsbepaling “subsidiabele saneringskosten” komt te luiden: de werkelijk gemaakte kosten voor een sanering die is uitgevoerd, overeenkomstig het saneringsplan, bedoeld in artikel 39 van de wet, dan wel overeenkomstig artikel 39b van de wet;
B Hoofdstuk 2. Verstrekken van budget aan overheden vervalt. C Artikel 11, eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:
e. een saneringsplan1 als bedoeld in artikel 39 van de wet dan wel een melding op grond van artikel 39b, derde lid, van de wet is uiterlijk op 31 december 2023 bij gedeputeerde staten ingediend. D Artikel 16 vervalt.2 E Aan artikel 17 wordt een lid toegevoegd, luidende: 7. Indien de sanering tot gevolg heeft dat de bodem geschikt wordt gemaakt voor een gevoeligere functie dan als bedrijfsterrein, wordt voor de hoogte van de subsidiabele kosten uitgegaan van de saneringsdoelstelling voor een functie als bedrijfsterrein. F Artikel 21, eerste lid, komt te luiden: 1. De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend na: a. de beschikking tot instemming met een schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 39b, zesde lid, of artikel 39c van de wet, of b. het doen van een schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 39b, zesde lid, indien geen instemming is vereist krachtens artikel 39b, zevende lid, maar uiterlijk binnen dertien weken daarna en in ieder geval voor 1 januari 2030.
1
NB Bfbb gecheckt op correct gebruik van de term “saneringsplan” (ipv BUS melding). In art 1 wordt aangepast, in art 13 gaat het goed, in art 38 ook (want 55b is alleen spoed dus BUS melding niet aan de orde en saneringsplan blijft aan de orde voor de bron igv gebiedsplan), art 39 idem. 2 Geen verplichtingen meer over gevoeliger gebruik van bedrijfsterrein.
2
G Na artikel 21 wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 21a 1.In afwijking van artikel 21, eerste lid, kan de subsidie-ontvanger voor 1 januari 2030 een aanvraag tot vaststelling indienen als hij op 1 oktober 2029 niet in bezit is van: a. een beschikking tot instemming met een schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 39b of artikel 39c van de wet, of b, een schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 39b van de wet indien geen instemming is vereist krachtens artikel 39b, zevende lid. 2. Op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is artikel 21, tweede tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing. 3. Indien de aanvraag om subsidievaststelling op grond van het eerste lid is ingediend, wordt de hoogte van de subsidie berekend over de subsidiabele saneringskosten die zijn gemoeid met de uitvoering van de sanering voor zover deze is voltooid. H Na artikel 23 worden drie artikelen ingevoegd, luidende: Artikel 23a 1. In afwijking van artikel 21, eerste lid, kan een aanvraag tot vaststelling als bedoeld in dat lid eerder worden ingediend voor de uitvoering van een of meer delen van de sanering die de subsidie-ontvanger overdraagt aan een coördinerend rechtspersoon als bedoeld in artikel 30 van dit besluit. 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van: a. een getekende overeenkomst met de coördinerende rechtspersoon waarin het bedrag is opgenomen dat de subsidie-ontvanger betaalt aan de coördinerende rechtspersoon voor collectieve sanering als bedoeld in artikel 31, en b. een goedgekeurd saneringsplan als bedoeld in artikel 39 van de wet dan wel een melding op grond van artikel 39b van de wet. 3. Op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is artikel 21, tweede tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing voor zover een deel van de sanering al is uitgevoerd door de subsidie-ontvanger. 4. In afwijking van artikel 17 wordt de hoogte van de subsidie voor het deel van de sanering dat de subsidie-ontvanger overdraagt berekend over het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onder a, in plaats van de subsidiabele saneringskosten. . Artikel 23b 1. In afwijking van artikel 21, eerste lid, kan een aanvraag tot vaststelling als bedoeld in dat lid eerder worden ingediend voor de uitvoering van een of meer delen van de sanering die de subsidie-ontvanger overdraagt aan een bestuursorgaan dat een gebiedsplan uitvoert als bedoeld in artikel 55d, eerste lid, van de wet.
3
2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van: a. een getekende overeenkomst met het bestuursorgaan dat het gebiedsplan uitvoert waarin het bedrag is opgenomen dat de subsidie-ontvanger vergoedt aan dat bestuursorgaan; b. het gebiedsplan, bedoeld in artikel 55d, eerste lid, of het wijzigingsbesluit, bedoeld in artikel 55g, tweede lid, van de wet. 3. Op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is artikel 21, tweede tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing voor zover een deel van de sanering al is uitgevoerd door de subsidie-ontvanger. 4. In afwijking van artikel 17 wordt de hoogte van de subsidie voor het deel van de sanering dat de subsidie-ontvanger overdraagt berekend over het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onder a, in plaats van de subsidiabele saneringskosten. Artikel 23c 1. In afwijking van artikel 21, eerste lid, kan eenmalig een aanvraag tot vaststelling als bedoeld in dat lid worden ingediend voor een of meer uitgevoerde delen van de sanering indien de subsidiabele saneringskosten ten minste 60 % bedragen van de begrote saneringskosten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d. 2. Op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is artikel 21, tweede tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing. 3. Indien de aanvraag om subsidievaststelling op grond van het eerste lid is ingediend, wordt de hoogte van de subsidie berekend over de subsidiabele saneringskosten die zijn gemoeid met de uitvoering van de sanering voor zover deze is voltooid. I In artikel 24 wordt “ten hoogste eenmaal” vervangen door “ten hoogste tweemaal”. J Artikel 26, tweede lid, komt te luiden: 2. De melding, bedoeld in het eerste lid, bevat de bij ministeriële regeling voorgeschreven gegevens. K Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid komt te luiden: 2. De aanvraag om een bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt schriftelijk uiterlijk op 31 maart na het kalenderjaar waarover de bijdrage wordt gevraagd, ingediend bij Onze Minister. 2. Het derde lid vervalt.
4
3. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid. 4. In het derde lid (nieuw) vervalt de zinsnede “moet voldoen aan de voorwaarden gesteld in het tweede lid, onder b, en”. L De artikelen 28 en 29 vervallen. M In artikel 39, vijfde lid, wordt “artikel 39c, derde lid” vervangen door: artikel 39c, tweede lid. N Artikel 42 vervalt. O Na artikel 44 wordt het volgende artikel toegevoegd: Artikel 44a Dit besluit vervalt met ingang van 1 januari 2025 met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd als bedoeld in artikel 13. P Artikel 46 vervalt. Artikel II Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2017. Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
5
Nota van toelichting 1.
Inleiding
Met dit besluit is het Besluit financiële bepalingen bodemsanering (hierna: het Besluit) gewijzigd. Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van dit Besluit treedt ook een aanpassing van de Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005 in werking. Deze wijziging van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering blijft binnen het kader van de goedkeuringsbesluiten van de Europese Commissie met betrekking tot de subsidieregeling en de draagkrachtregeling3. 1.1
Aanleiding tot de wijziging van het Besluit
De aanpassingen moeten bijdragen tot een versnelling van de sanering van bedrijfsterreinen. Deze wens tot versnelling vloeit zowel voort uit het Convenant Bodem en Bedrijfsleven 20154 als uit de komst van de Omgevingswet. Daarnaast wordt met deze aanpassingen voldaan aan de vereisten van de gewijzigde Comptabiliteitswet 2001 (invoering van een vervaldatum). Voorts is van de gelegenheid gebruikt gemaakt om enige wetstechnische aanpassingen door te voeren. Convenant Bodem en Bedrijfsleven 2015 Het Convenant Bodem en Bedrijfsleven 2015 loopt van 1 januari 2016 tot 31 december 2020 en is aangegaan door het Rijk, de Vereniging VNO-NCW en de Koninklijke vereniging MKB-Nederland. Het sluit aan op het Convenant bodem en ondergrond 20162020, dat is aangegaan tussen het Rijk, de vereniging het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). In het Convenant Bodem en Bedrijfsleven 2015 zijn nadere afspraken gemaakt over het afronden van de saneringsoperatie, de aanpak van de spoedlocaties en eenvoudigere regels voor de omgang met bodemkwaliteit. De onderhavige wijziging van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering geeft ten dele uitvoering aan deze afspraken, overeenkomstig onderdeel 4.4, onder b, van het Convenant. Andere afspraken uit het Convenant zullen gestalte krijgen in het wetsvoorstel om de Wet bodembescherming op te nemen in de Omgevingswet (hierna: wetsvoorstel Aanvullingswet bodem Omgevingswet). Dit wetsvoorstel is in voorbereiding.5 Omgevingswet Het wetsvoorstel Omgevingswet is op 17 juni 2014 bij de Tweede Kamer ingediend. De regering bereidt een wetsvoorstel voor om ook de Wet bodembescherming op te nemen 3
Besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 2005, N 85/2005 – Nederland. “Bodemsanering van vervuilde bedrijfsterreinen. Verlening en wijziging van de bestaande steunregeling.” Besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 september 2006, N 501/05 – Nederland. “Draagkrachtondersteuning voor bodemsanering van bedrijfsterreinen”. 4 Stcrt. 2015, 14097. 5 Kamerstukken II, 2015/16, 28 663, nr. 64.
6
in de Omgevingswet. Dit wetsvoorstel Aanvullingswet bodem zal volgens voornemen tegelijk met de Omgevingswet in werking treden. Daarbij zullen ook de uitvoeringsregels op basis van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) worden opgenomen in het stelsel van de Omgevingswet. Daarbij wordt een andere systematiek ingevoerd. De saneringsregels uit de Wbb zullen alleen nog van toepassing zijn via het overgangsrecht. Ook dat maakt een versnelling van de sanering van bodemverontreiniging op bedrijfsterreinen gewenst. De aanpassingen van het Besluit die nodig zijn vanwege van de Omgevingswet zullen bij afzonderlijk wijzigingsbesluit gestalte krijgen. Comptabiliteitswet 2001 De wijziging van de Comptabiliteitswet 2001 houdt in dat subsidieregelingen uiterlijk met ingang van 1 juli 2017 een vervaldatum moeten bevatten (tweede lid van artikel 24a, eerste volzin, van de Comptabiliteitswet 2001). Verder is bepaald dat een subsidieregeling in het algemeen maximaal vijf jaar in werking mag zijn (zogenoemde horizonbepaling, artikel 24a, tweede lid, tweede volzin, van genoemde wet). Zie verder de toelichting in paragraaf 3. Aanpassingen van wetstechnische aard In het Besluit waren nog bepalingen opgenomen ter uitwerking van de artikelen van de Wet bodembescherming inzake het verstrekken van budget aan andere overheden. Deze artikelen van de wet zijn echter vervallen, waarmee de desbetreffende bepalingen in het Besluit hun betekenis hebben verloren. Zij zijn nu eveneens vervallen. De toekenning van budget aan overheden verloopt thans via de Wet financiële verhoudingen (provinciefonds en gemeentefonds). Wettelijke grondslag Het Besluit is gebaseerd op de Wet bodembescherming en niet op de Kaderwet subsidies Ien M. De Kaderwet subsidies I en M voorziet namelijk niet in de mogelijkheid tot doordelegeren van subsidieverstrekking aan het bevoegd gezag, zoals opgenomen in de Wbb (artikel 76j). Om die reden zijn de betreffende onderdelen van de Kaderwet subsidies I en M (nog) niet in werking getreden (artikel 31 Kaderbesluit subsidies I en M6). Het voornemen bestaat om de Kaderwet subsidies I en M aan te passen via het wetsvoorstel Aanvullingswet bodem Omgevingswet. 1.2
Strekking van de wijzigingen in het Besluit
Het Besluit financiële bepalingen bodemsanering kent een aantal criteria voor de toegang tot en de hoogte van de subsidie. Zij betreffen met name het tijdstip van de veroorzaking, de betrokkenheid bij de veroorzaking en het tijdstip van verwerving van het terrein. Deze criteria zijn ongewijzigd gebleven. De wijzigingen betreffen – naast de invoering van een vervaldatum en de wetstechnische aanpassingen – de bepalingen met betrekking tot de verkrijging en de vaststelling van de subsidie.
6
Stb. 2015, 96.
7
De wijzigingen gerelateerd aan de verkrijging en de vaststelling van de subsidie houden het volgende in: -
Een betere afstemming op het instrumentarium van de Wet bodembescherming (waaronder de gebiedsgerichte aanpak van grondwaterverontreiniging). Meer ruimte voor maatwerk en minder drempels in het proces voor het verkrijgen van subsidie.
Betere afstemming op het nieuwe instrumentarium van de Wet bodembescherming In 2012 is de Wet bodembescherming uitgebreid met een regeling inzake de gebiedsgerichte aanpak van grondwaterverontreiniging (artikelen 55c – 55i). Hierbij wordt de verontreiniging van het grondwater in een bepaald gebied samenhangend aangepakt. Deze gebiedsgerichte aanpak treedt in de plaats van de reguliere gevalsgerichte aanpak. De gebiedsgerichte aanpak ligt in één overheidshand. De saneringsplichtige ingevolge de Wet bodembescherming kan zijn verantwoordelijkheid voor de sanering tegen betaling van een afkoopsom overdragen aan de gebiedsbeheerder. Het Besluit financiële bepalingen bodemsanering voorzag nog niet in de mogelijkheid om de subsidie bij een dergelijke overdracht tussentijds vast te stellen. Daarin is nu voorzien; de subsidie kan worden vastgesteld op basis van de afkoopsom. Het Besluit financiële bepalingen bodemsanering kent ook de overdracht van een sanering van de verontreiniging van een bedrijfsterrein aan een coördinerend rechtspersoon (artikel 30 en volgende van het Besluit). Ook voor deze situatie is nu de mogelijkheid geopend van tussentijdse vaststelling van de subsidie. Hiermee is tegemoet gekomen aan de wens van het bedrijfsleven dat de betrokkenheid bij de sanering bij de overdracht volledig kan worden afgerond, maar wordt een overdracht ook gestimuleerd. Meer ruimte voor maatwerk en minder drempels in het proces voor het verkrijgen van subsidie Naast de mogelijkheid van tussentijdse vaststelling bestaat ook de mogelijkheid van het verstrekken van een voorschot. De vaststelling van de subsidie geschiedt dan na afronding van de sanering, maar eerder wordt al een voorschot verstrekt op het subsidiebedrag. Tot dusverre kon gedurende de looptijd van een sanering eenmaal een voorschot worden verstrekt. Voortaan is tweemaal een voorschot mogelijk. Hiermee wordt beter ingespeeld op het feit dat afronding van de sanering vaak lange tijd, soms zelfs vele jaren, in beslag neemt, en vaak een aanzienlijk deel van de saneringskosten in de eerste stadia van de sanering wordt gemaakt. Als voorwaarde bij subsidieverlening gold tot dusverre dat het betrokken bedrijfsterrein niet binnen vijf jaar nadat het bevoegd gezag heeft ingestemd met het evaluatieverslag, wordt benut voor of wordt vervreemd ten behoeve van een gevoeliger gebruik dan het gebruik als bedrijfsterrein. Deze beperking kon soms belemmerend werken, juist ten aanzien van bedrijfsterreinen in binnensteden en dorpskernen. Deze voorwaarde is vervallen. In plaats daarvan is nu eenduidig bepaald dat alleen de saneringskosten in de
8
beschouwing worden genomen die nodig zijn om het terrein te saneren met het oog op voortzetting van de functie van bedrijfsterrein. 1.3
Verdere opmerkingen over de wijziging van het Besluit
Wijzigingen die nu niet zijn meegenomen Enkele vanuit de praktijk gesuggereerde wijzigingen bleken te complex om te worden meegenomen in deze wijziging, maar bezien zal worden of deze wijzigingen in de volgende aanpassing van het Besluit alsnog kunnen worden meegenomen. Met het oog hierop zal onder meer onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheden die de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) 7 biedt voor ruimere subsidiemogelijkheden binnen het kader van de Europese staatssteunregels. Uiteraard kunnen bevoegde overheden uit eigen budget subsidie verstrekken, met toepassing van de AGVV. Overgangsrecht In dit wijzigingsbesluit is geen specifiek overgangsrecht opgenomen voor de wijzigingen die nu in werking treden. Doorgevoerde wijzigingen die ook relevant zijn voor lopende saneringen die onder het Besluit vallen, kunnen daarop onverkort worden toegepast. Zo kan voor een lopende sanering, waarvoor een subsidie op grond van het Besluit is verleend, gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld de verruimde voorschotmogelijkheden. Wel is eerbiedigende werking opgenomen voor als het Besluit met ingang van 2025 vervalt. Dat betekent dat het Besluit van toepassing blijft op voor die datum ingediende aanvragen. Ook bevat het nieuwe artikel 21a een specifieke regeling bij aanvragen voor vaststelling van subsidie in 2029, omdat met ingang van 1 januari 2030 geen verzoek tot vaststelling van subsidie meer mogelijk is. Zie de artikelsgewijze toelichting op die artikelen. 2. Achtergrond en strekking van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering Gedurende de jaren 80 van de vorige eeuw is duidelijk geworden dat bodemverontreiniging op bedrijfsterreinen veelvuldig voor kwam. In maart 1989 is de Commissie Bodemsanering in Gebruik Zijnde Bedrijfsterreinen (Commissie BSB of Commissie Oele) ingesteld. De rapportage van deze Commissie en het kabinetsstandpunt daarover hebben geleid tot de zogenoemde BSB-operatie (BodemSanering op in gebruik zijnde Bedrijfsterreinen), gericht op het stimuleren van vrijwillige bodemsaneringen op in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen. In samenhang hiermee zijn het Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen (hierna: Besluit verbond) en de zogenoemde BSB-stichtingen tot stand gekomen Het Besluit verbond is in werking getreden op 15 mei 1994.
7
Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard. PbEU L 187/1. Vindplaats internet: http://eur-lex.europa.eu/legalcontent/NL/TXT/PDF/?uri=OJ:L:2014:187:FULL&from=NL.
9
Het uitvoeren van een BSB-actie omvat onder meer het uitnodigen van bedrijven tot het verrichten van een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem. Als bedrijven dit onderzoek vrijwillig uitvoeren, vervalt de verplichting tot het doen van een verkennend bodemonderzoek. Bedrijven die niet vrijwillig deelnemen aan deze operatie, zijn of kunnen worden verplicht tot het vaststellen van de bodemkwaliteit. Deze onderzoeksplicht is opgenomen in artikel 4 van het Besluit verbond. De wettelijke basis daarvoor is gelegen in artikel 72 van de Wet bodembescherming. Ook het bieden van begeleiding aan de betrokken bedrijven behoort tot de taken van degene die de BSBactie uitvoert. De BSB-actie heeft ertoe geleid dat een grote verzameling bedrijven is getrechterd tot de uiteindelijk voor het Besluit financiële bepalingen bodemsanering aangemelde bedrijven (artikel 12 van het Besluit). In de aanpak speelde de mogelijkheid van het verhaal van saneringskosten op grond van artikel 75 van de Wet bodembescherming mede een rol. In de jaren negentig van de vorige eeuw bleek echter uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat kostenverhaal in veel gevallen niet mogelijk was. Dat maakte een andere benadering nodig. Dat leidde tot de saneringsplicht van rechtswege voor eigenaren van bedrijfsterreinen in artikel 55b van de wet. Een toegenomen bereidheid van het bedrijfsleven om ook zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de sanering van bedrijfsterreinen, maakte dat ook mogelijk. In het Kabinetsstandpunt over de vernieuwing van het bodemsaneringsbeleid8 is het accent verschoven naar samenwerking met de doelgroepen, en is ervoor gekozen om de financiering van de sanering van bodemverontreiniging uit te bouwen tot een (participatief) stelsel van gemengde financiering. In 2001 is het Convenant bodemsanering in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen tot stand gekomen. Dit convenant is ondertekend door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Economische Zaken, de colleges van gedeputeerde staten van de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, De Vereniging VNO-NCW en de Koninklijke Vereniging MKB-Nederland. In dit convenant zijn afspraken gemaakt over de saneringsfase van de BSB-operatie. In het kader van deze afspraken hebben partijen onder meer de overeenstemming vastgelegd die zij hebben bereikt over de onderhavige subsidieregeling. In het Convenant wordt voor de sanering van in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen9 ingezet op een stelsel van gemengde financiering, waarin diverse partijen participeren in het oplossen van de erfenis van ernstige bodemverontreiniging van deze terreinen. Zoals uit het Convenant blijkt, is er daarbij sprake van wederzijdse rechten en verplichtingen. Daarbij is het accent verschoven van de veroorzaker van de verontreiniging naar de eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein. Tot de kern van het Convenant behoren de volgende elementen: de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein waar zich een ernstig en spoedeisend geval van bodemverontreiniging van voor 1987 (een zogenoemde historische verontreiniging) bevindt, is verplicht over te gaan tot sanering van dit geval van ernstige en spoedeisende verontreiniging. 8
Kamerstukken II 1996-1997, 25 411, nr. 1. Bedrijfsterreinen die een andere functie krijgen vielen niet onder deze afspraak, maar waren onderdeel van het ISV-segment. 9
10
-
ter stimulering van de sanering draagt de rijksoverheid bij in de kosten van sanering. De subsidie betreft een percentage van de saneringskosten, afhankelijkheid van betrokkenheid en datum van verwerving van de grond. Daarnaast is onder meer een afspraak over een meldplicht opgenomen. Voortbouwend op het Convenant, zijn in het kabinetsstandpunt beleidsvernieuwing bodemsanering van 16 januari 200210 de uitgangspunten van de Bedrijvenregeling aangegeven, met name de vorm en de hoogte van de subsidie. Als vervolg hierop zijn het Besluit financiële bepalingen bodemsanering en de Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005 opgesteld. Voor zover subsidie zal worden gegeven aan bedrijven, is zoals gezegd sprake van geoorloofde staatssteun. Tot de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen, behoort dat het bedrijf zich met het oog hierop heeft aangemeld voor 1 januari 2008 (artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit). Daardoor is de groep van bedrijven, die in principe aanspraak kan maken op subsidie, bekend. Bij de melding moest ook informatie worden meegezonden. Op deze wijze hebben de aanmeldingen er mede voor gezorgd dat de bevoegde overheden zicht hebben gekregen op de kwaliteit van de bodem op bijna 10.000 locaties van de groep bedrijven met een relatief hoge kans op verontreiniging. Commissie Monitoring en Evaluatie Bedrijvenregeling (Commissie MEB) Voor de monitoring en evaluatie van de werking, de effectiviteit en het bereik van de Bedrijvenregeling is indertijd de Commissie Monitoring en Evaluatie Bedrijvenregeling (hierna: Commissie MEB) in het leven geroepen. De instelling van deze Commissie was al aangekondigd in het convenant uit 2001. Deze commissie heeft haar werkzaamheden op informele basis aangevangen in het voorjaar van 2003, en is formeel ingesteld bij het Instellingsbesluit Commissie Monitoring en Evaluatie Bedrijvenregeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 mei 200411. Deze Commissie had tot taak jaarlijks te rapporteren, en de regeling driejaarlijks te evalueren op basis van de drie voorgaande jaarrapportages. De werkzaamheden van de Commissie, met name de evaluatie uit 2005, hebben geleid tot aanvulling en verbetering van de (uitvoering van de) onderhavige subsidieregeling. In haar brief van 24 januari 2008 noemt de Commissie MEB onder meer de volgende verbeteringen: het laten vervallen van de eis dat bij aanmelding gelijk een nader onderzoek wordt overgelegd; Het (soepeler) subsidiabel maken van deelsaneringen; De instelling van een draagkrachtregeling; de ontwikkeling van een aanvullend co-financieringsinstrument.
10 11
Kamerstukken II 2001/02, 28 199, nr. 1. Stcrt. 2004, nr. 106.
11
De Commissie MEB vermeldde voorts de grote toeloop van bedrijven op de regeling. Blijkens de brief van de Commissie MEB hebben circa 9.500 van de ooit becijferde potentiële doelgroep van 10.000 tot 12.000 bedrijven met een ernstige bodemverontreiniging, waarvan naar schatting krap 6.000 daterend van voor 1975, zich aangemeld. De Commissie beoordeelde dit als een uitstekend resultaat. Bij genoemde brief heeft de Commissie MEB aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voorgesteld de commissie op te heffen. De Commissie MEB gaf aan dat de regeling eind 2007 in zodanig gecontroleerd vaarwater is terechtgekomen dat de Commissie MEB niet langer nodig is. De Minister heeft dit voorstel overgenomen, waarna de werkzaamheden van de commissie zijn beëindigd. 3.
Invoering van een vervaldatum
Tot dusverre ontbrak een vervaldatum in het Besluit. Dit hing samen met het uitgangspunt dat de betrokkene met de sanering van een niet-spoedlocatie in beginsel mag wachten tot een natuurlijk moment. De uitvoering van de sanering kan een complex karakter hebben, en kan relatief hoge kosten met zich kan brengen. Aansluiting bij een natuurlijk moment, zoals sloop en nieuwbouw, kan zowel de complexiteit als de kosten verminderen. Voor spoedlocaties lag dit anders, maar ook ten aanzien van deze situaties kon het in de praktijk soms lang duren voordat de sanering ter hand werd genomen. Zowel de beoogde afronding van de saneringsoperatie op bedrijfsterreinen als een wijziging van de Comptabiliteitswet 200112 hebben ertoe geleid dat nu een vervaldatum in het Besluit is opgenomen. De wijziging van de Comptabiliteitswet 2001 houdt in dat subsidieregelingen uiterlijk met ingang van 1 juli 2017 een vervaldatum moeten bevatten (tweede lid van artikel 24a, eerste volzin, van de Comptabiliteitswet 2001). Verder is bepaald dat een subsidieregeling in het algemeen maximaal vijf jaar in werking mag zijn (zogenoemde horizonbepaling, artikel 24a, tweede lid, tweede volzin, van genoemde wet). Uit de toelichting op artikel 24a Comptabiliteitswet 2001 blijkt dat gekozen is voor het regelen van een horizonbepaling (vijf jaar) voor subsidies in de Comptabiliteitswet 2001, omdat het instellen van een subsidiehorizon sterk samenhangt met het budgetrecht van de Staten-Generaal en met name met de afwegingsfunctie van de begrotingen (allocatieaspect van de publieke middelen). De Comptabiliteitswet 2001 regelt namelijk het beheer van de publieke middelen primair vanuit de invalshoek van het budgetrecht. Bij uitzondering kan van die vijf jaar worden afgeweken (artikel 24a, vijfde lid, CW 2001). Een langere termijn is mogelijk voor subsidieregelingen waarbij een looptijd van vijf jaar of korter gelet op de aard van de te subsidiëren activiteit en de daarmee gemoeide belangen aantoonbaar onevenredig afbreuk zou doen aan de effectiviteit van de subsidie. Ingevolge dit artikel wordt een dergelijke subsidieregeling niet eerder vastgesteld dan nadat het ontwerp van die regeling met motieven omkleed aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is overgelegd.
12
Wet van 9 juli 2014, Stb. 310, in werking getreden op 28 augustus 2014, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2014 (enkele onderdelen werken verder terug).
12
Bij de voorbereiding van de invoering van een vervaldatum is in aanmerking genomen dat een beperking van de looptijd van de subsidieregeling nadelig kan uitwerken op het aantal vrijwillige saneringen van bedrijfsterreinen, en dus op de effectiviteit van de regeling. Een aantal betrokkenen zal afzien van de beoogde vrijwillige sanering van zijn bedrijfsterrein, omdat de complexiteit en de kosten van de sanering, ondanks de subsidie, te hoog zouden uitvallen als hij niet kan wachten tot een natuurlijk moment. In verband hiermee is in overleg met het bedrijfsleven gezocht naar een verantwoorde balans tussen de behoefte aan een langere loopduur van de regeling, en de introductie van een vervaldatum. In het Convenant Bodem en Bedrijfsleven 2015 is deze balans gezocht in 31 december 2023 als uiterste datum voor het indienen van een concreet saneringsplan, en 1 januari 2030 voor het indienen van het verzoek tot subsidievaststelling. Het Besluit zal tijdens de looptijd worden geëvalueerd. Bij de voorbereiding van de wijziging van het Besluit is overwogen dat een langere loopduur van de regeling, met een goede overgangsvoorziening voor de afronding van saneringen waarvoor op die datum subsidie is verleend, de kans kan verminderen dat een procedure tot verlenging van de loopduur nodig is. In dat licht is gekozen voor een loopduur tot 1 januari 2025, maar met een tussenstap: om de aanspraak op subsidie te behouden, moet voor 31 december 2023 een concreet saneringsplan of een “BUS melding” bij het bevoegd gezag zijn ingediend. Er is daarna nog 1 jaar voor de indiening en behandeling van de subsidieaanvraag. Het “omslagmoment” voor het behoud of verlies van een aanspraak op subsidie is daarmee blijven liggen op ultimo 2023. De datum van 31 december 2023 sluit aan bij de afspraken van het convenant Bodem en ondergrond 2016-2020, waarbij specifiek aandacht is voor de gebiedsgerichte aanpak van grondwaterverontreinigingen. De bevoegde overheden hebben volgens het convenant namelijk tot uiterlijk 2020 de tijd om minimaal de hoofdlijnen van een gebiedsgerichte aanpak van (ernstige) grondwaterverontreinigingen in een gebied vast te stellen, indien daaraan voor dat gebied behoefte bestaat. Een gebiedsgerichte aanpak kan onder meer wenselijk zijn in een gebied met (ernstige) verontreinigingen die individueel beschouwd geen dusdanige verspreidingsrisico’s hebben, maar die toch een bedreiging voor kwetsbare objecten (kunnen gaan) vormen. Winningen van grondwater voor menselijke consumptie kunnen bijvoorbeeld een belangrijke aanleiding zijn voor gebiedsgericht beheer. De datum van 31 december 2023 geeft de bevoegde overheden de tijd om na vaststelling van de hoofdlijnen te komen tot de noodzakelijke uitwerking en geeft bedrijven de tijd om in de uitwerking van aanpak van de bodemverontreiniging in de vorm van een concreet saneringsplan te anticiperen op een gebiedsgerichte aanpak. Een gebiedsgerichte aanpak zorgt ervoor dat vaak complexe grondwaterverontreinigingen goed hanteerbaar gemaakt worden. Een gevalsgerichte aanpak van de grondwaterverontreinigingen komt vaak niet op gang. Zowel het in beeld brengen ervan, als de aanpak ervan is door diverse oorzaken, juridisch, technisch en/of financieel niet haalbaar en vaak milieuhygiënisch niet doelmatig. Een gebiedsgerichte aanpak zorgt er voor dat met technisch goed uitvoerbare maatregelingen, de milieuhygiënische doelen worden bereikt, waarbij de kosten aanzienlijk kunnen worden gereduceerd.
13
De in het Convenant Bodem en Bedrijfsleven 2015 beoogde uiterste datum voor het indienen van een verzoek tot subsidievaststelling is in het Besluit opgenomen. Is de subsidie verleend vóór de vervaldatum van 1 januari 2025, dan heeft de subsidieontvanger tot 1 januari 2030 de tijd om een verzoek tot vaststelling in te dienen. Indien de sanering op die datum nog niet is voltooid (d.w.z. dat op 1 oktober 2029 de subsidie-ontvanger nog niet in bezit is van een beschikking tot instemming met het evaluatieverslag13) , kan een verzoek tot vaststelling worden ingediend, ook al is de sanering nog niet (formeel) afgerond. De subsidie zal dan worden vastgesteld op basis van de bereikte resultaten en de daarvoor gemaakte subsidiabele kosten, mits de betrokkene tijdig daartoe de benodigde gegevens overlegt. Een en ander betekent dat bedrijven ervoor moeten zorgen dat zij op tijd de benodigde stukken indienen. Het niet naleven van de gestelde termijnen leidt tot het verlies van de aanspraak op subsidie. Een schematische weergave van de verschillende data en termijnen is opgenomen in de bijlage. 4.
Toetsen
PM In definitieve versie op te nemen resultaten van wettelijke toetsen 5. De voorbereiding van het Besluit In het Convenant Bodem en Bedrijfsleven 2015 zijn nadere afspraken gemaakt over het afronden van de saneringsoperatie, de aanpak van de spoedlocaties en eenvoudigere regels voor de omgang met bodemkwaliteit. Dit convenant loopt van 1 januari 2016 tot 31 december 2020 en is aangegaan door het Rijk, de Vereniging VNO-NCW en de Koninklijke vereniging MKB-Nederland. Via regelmatig overleg en de internetconsultatie is het bedrijfsleven eveneens betrokken geweest bij de uitwerking van de wijzigingen. Ook decentrale overheden zijn betrokken geweest bij de uitwerking; het Convenant Bodem en Bedrijfsleven 2015 sluit aan op het Convenant bodem en ondergrond 20162020, dat is aangegaan tussen het Rijk, de vereniging het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). De wijzigingen van het Besluit zijn mede voorbereid door middel van een tweetal evaluaties14. In 2011 is de Bedrijvenregeling geëvalueerd door CSO. In 2015 is een nadere evaluatie uitgevoerd door Ernst en Young, gericht op de doeltreffendheid en doelmatigheid, belangrijk om de subsidie voort te zetten.15 Veel van de wijzigingen in het Besluit zijn ontleend aan de praktijk zoals deze in de evaluaties naar voren komt. Genoemd werden: -
Invoeren van de mogelijkheid van vervroegde vaststelling van de subsidie bij overdracht aan een gebiedsbeheerder of een coördinerend rechtspersoon; Een ruimere mogelijkheid van voorschotten;
13
Het evaluatieverslag is een schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 39b of 39c van de wet of een schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 39b, zevende lid, van de wet, indien geen instemming is vereist nog niet is ontvangen, 14 Pm vindplaats van de evaluaties zodra die aan de Tweede Kamer zijn verzonden. 15 Pm vindplaats van de evaluaties zodra die aan de Tweede Kamer zijn verzonden.
14
-
Het beter afstemmen van de termijn voor het vaststellen van de subsidie op de goedkeuring van het evaluatierapport; Een verlichting van het vereiste van een accountantsverklaring (voor overheden); Subsidie voor ernstige maar niet spoedeisende situaties is niet langer afhankelijk van het zich voordoen van een ontwikkeling; Het vervallen van de zogenoemde vijfjarentermijn.
Resultaten internetconsultatie PM Artikelsgewijs Artikel I Onderdeel A, vervallen begripsomschrijvingen Dit betreft slechts wetstechnische wijzigingen: De betreffende begrippen worden gebruikt in hoofdstuk 2, dat is uitgewerkt en komt te vervallen op grond van onderdeel B van dit besluit. Onderdeel A, begripsomschrijving subsidiabele saneringskosten De verduidelijking van deze begripsomschrijving sluit aan bij de bedoeling van de wetgever16 en bij de toepassing van het Besluit in de uitvoeringspraktijk. De subsidie is bedoeld voor bodemsanering, ongeacht of die wordt uitgevoerd op basis van een saneringsplan of op basis van de algemene saneringsregels in het Besluit uniforme saneringen (hierna: BUS)17. Het systeem van het Besluit omvat duidelijk beide instrumenten uit de Wet bodembescherming (Wbb) (zie bijvoorbeeld artikel 13 en de artikelsgewijze toelichting op artikel 1 en 1118). Om te voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat over de toepassing van deze begripsomschrijving (vooral in artikel 17) en om ongelijkheid te voorkomen met reeds onherroepelijke subsidiebeschikkingen, is de formulering aangepast om buiten twijfel te stellen dat ook sanering op basis van een BUS melding in aanmerking komt voor subsidie. Niet alle kosten die het bedrijf maakt bij de sanering komen in aanmerking voor subsidiëring. Gebleken is dat de Regeling financiële bepalingen bodemsanering (bijlage 7) op sommige punten ruimte laat voor discussie over de juiste interpretatie. Daarom treedt tegelijk met de wijziging van het Besluit een verduidelijking van die regeling in werking. Overigens past de formulering “werkelijk gemaakte kosten” niet goed bij de bijzondere constructie voor subsidievaststelling in de nieuwe artikelen 23a en 23b, omdat in die gevallen afkoop van de saneringskosten plaatsvindt. Daarom is in die artikelen (vierde lid) een bijzondere voorziening getroffen om de hoogte van de subsidie te bepalen. 16
Stb. 2005, 681, p. 31-32. De algemene regels in BUS treden in de plaats van de normale saneringsregels (met beschikkingen) als de saneerder een BUS melding doet. BUS is alleen van toepassing op enkele categorieën eenvoudige saneringen en schrijft per categorie een standaard aanpak voor. 18 Stb. 2006, 681, p. 31 en 38. 17
15
Onderdelen B, J, K, M Deze onderdelen betreffen technische wijzigingen die samenhangen met eerdere wetswijzigingen ten aanzien van de financiering. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de tekst van hoofdstuk 2 te schrappen vanwege het vervallen van de wettelijke grondslagen in de Wbb (onderdeel B). 19 Dit betreft een technische wijziging. Dit hoofdstuk 2 betrof het verstrekken van budget aan overheden ten behoeve van de uitvoering van het besluit. Deze verstrekking geschiedt sinds enkele jaren via het Gemeentefonds en het Provinciefonds door middel van een decentralisatie-uitkering bodem. Ook de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 27, derde lid, en de grondslag voor nadere regels voor de aanvraag daarvan zijn daarom niet meer nodig (onderdeel K)20. In het tweede lid van artikel 27 vervalt alleen onderdeel b maar omwille van de wetstechnische eenvoud wordt het lid opnieuw vastgesteld. De in artikel 28 en 29 vereiste bestedingsverantwoording met bijbehorende accountantscontrole zijn daarom evenmin nodig en worden geschrapt (onderdeel L). Dat is een vereenvoudiging van de regeling. De artikelen 86b en 76c van de Wbb zijn in 2011 vervallen vanwege de invoering van financiering door middel van een decentralisatie-uitkering. Daardoor is de wettelijke grondslag voor artikel 42 vervallen en de tekst is nu geschrapt uit het Besluit (onderdeel N).
Onderdeel C Artikel 11 van het Besluit regelt de subsidievoorwaarden. Met dit onderdeel wordt een nieuwe voorwaarde geïntroduceerd en vervalt een van de huidige subsidievoorwaarden. Met dit wijzigingsbesluit is een nieuwe subsidievoorwaarde geïntroduceerd, zoals overeengekomen in het Convenant bodem en bedrijfsleven 2015: een saneringsplan moet uiterlijk in 2023 zijn ingediend bij het bevoegd gezag Wbb om aanspraak te blijven maken op subsidie21. Uit de Comptabiliteitswet 2001 vloeit al voort dat de bedrijvenregeling eindig dient te zijn22. Er is tevens een samenloop met de eindigheid van de saneringsoperatie23. Daarom zijn in het bodemconvenant 2016-2020 en het Convenant bodem en bedrijfsleven 2015 afspraken gemaakt over de wijze waarop beiden gefaseerd en in samenhang kunnen worden afgebouwd. Deze fasering is weergegeven in het schema dat is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting.
19
St. 2011, 164. In werking getreden met ingang van 4 mei 2011. Het blijft wel noodzakelijk om een verzoek te doen om aanvullende middelen, met de bijbehorende gegevens ter onderbouwing, om de aanvullende bijdrage te kunnen verwerken in de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Artikel 27 blijft daarom gedeeltelijk bestaan. 21 Convenant bodem en bedrijfsleven 2015, Stcrt. 2015, 14097, artikel 4.3 sub a (niet het moment van de subsidieaanvraag maar van het saneringsplan is bepalend geacht). 22 Deze wijziging van het Besluit bepaalt de einddatum op 1 januari 2025, zie onderdeel N; zie ook de toelichting op onderdeel N en paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting 23 Zie paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting. 20
16
Het is de bedoeling dat uiterlijk in 2023 de laatste kans is voor het kenbaar maken van voornemens tot sanering, waarvoor de saneerder subsidie wil aanvragen op grond van het Besluit. Dan kan er een aanspraak zijn op subsidie op grond van het Besluit (tevens door tijdige aanmelding als bedoeld in artikel 12). Mede omwille van rechtszekerheid is die datum (in 2023) ook in het Besluit vastgelegd. Op 1 januari 2025 vervalt namelijk de mogelijkheid om subsidie aan te vragen (onderdeel O van deze wijziging); het duidelijk vastleggen van de deadline in 2023 voorkomt verrassingen. Tegelijkertijd is het nog steeds de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijf om tijdig het (goedgekeurde) saneringsplan uit te voeren en de subsidie aan te vragen. Tussen 31 december 2023 en 31 december 2024 zit twaalf maanden en dat is naar verwachting redelijkerwijs voldoende tijd om dat proces af te ronden. De concrete eis om voor subsidie in aanmerking te komen, is dat het bevoegd gezag Wbb uiterlijk 31 december 2023 in bezit is van: a. een saneringsplan als bedoeld in artikel 39 van de wet, of b. een melding op grond van artikel 39b van de wet (BUS melding). Als dat niet tijdig is gebeurd, is de consequentie dat de aanvraag om subsidieverlening moet worden afgewezen (omdat niet is voldaan aan de subsidievoorwaarden). Ook de verwijzing naar artikel 39 en 39b van de wet heeft materiële consequenties: als het saneringsplan of de BUS melding niet voldoet aan de eisen bij of krachtens de wet dan komt de aanvraag niet voor subsidie in aanmerking. Dat betekent ook dat het raadzaam is om het saneringsplan ruimschoots voor de deadline van 31 december 2023 in te dienen (een half jaar voor de deadline of nog eerder). Er is dan nog voldoende gelegenheid is om in overleg met het bevoegd gezag Wbb vast te stellen of het saneringsplan voldoet aan de wettelijke eisen, aangezien dat een voorwaarde is voor subsidie. Ten behoeve van de subsidieaanvraag – die op een later moment volgt – moet de aanvrager het saneringsplan of de BUS melding tijdig overleggen aan het bevoegd gezag bodemsanering24. Hij voldoet aan de subsidievoorwaarden als hij tijdig een saneringsplan heeft ingediend dat voldoet aan de eisen in artikel 39 van de wet (of een melding die voldoet aan de eisen van artikel 39b). Als het bevoegd gezag bodemsanering om wat voor reden dan ook veel tijd nodig heeft om het saneringsplan goed te keuren, wordt dat de subsidieaanvrager niet aangerekend. De tekst die voorheen in onderdeel e stond bleek in de uitvoeringspraktijk weinig meerwaarde te hebben en is daarom vervallen. Uit artikel 28 van de wet vloeit voort dat een voorgenomen activiteit vrijwel altijd een dwingende aanleiding vormt voor bodemsanering “op een natuurlijk moment”25 bij niet-spoedgevallen. Als subsidie in beginsel altijd kan worden toegekend voor bodemsanering (hetzij omdat het een spoedgeval is, hetzij omdat sanering noodzakelijk is door activiteiten) dan kan het huidige onderdeel e vervallen omdat het geen onderscheidende werking (meer) heeft. Hiermee vervalt niet de voorwaarde dat het om een saneringsgeval moet gaan (en niet
24
Uit artikel 8 van het Besluit volgt dat met de term “gedeputeerde staten” in het Besluit wordt bedoeld: het bevoegd gezag voor de Wbb, dus met inbegrip van de bestuursorganen die zijn aangewezen op grond van artikel 88 van de Wbb. 25 Circulaire bodemsanering 2013, Stcrt. 2013, 16675.
17
elke bodemverontreiniging): dat volgt uit artikel 9 (grondslag voor de subsidie) en ook uit onderdeel d van artikel 11. Het vervallen van deze voorwaarde betekent ook niet dat er meer saneringsgevallen in aanmerking komen voor subsidie, hiermee worden slechts overbodig gebleken administratieve lasten geschrapt. Onderdeel D, E Deze onderdelen bewerkstelligen dat artikel 16 van het Besluit is vervallen en is vervangen door een extra lid in artikel 17. Deze wijziging brengt geen verandering in het materiële resultaat van het voormalige artikel 16. Hetgeen werd beoogd, stond ook aangegeven in de oorspronkelijke nota van toelichting bij het Besluit: “Hiermee wordt voorkomen dat de mogelijkheid om subsidie te ontvangen voor de kosten van sanering wordt benut voor waardestijging van het bedrijfsterrein door de afwezigheid van gebruiksbeperkingen en/of een grotere courantheid”26. De subsidie is gericht op sanering van in gebruik zijnde en (na sanering) blijvende bedrijfsterreinen27. De aanleiding tot saneren vloeit echter juist vaak voort uit bedrijfsbeëindiging en/of bestemmingswijziging, niet alleen om bedrijfseconomische redenen maar ook om praktische (een bouwplan dwingt tot bodemonderzoek, dat aanleiding kan geven tot bodemsanering). Het wordt niet langer noodzakelijk en zelfs onwenselijk geacht om bij de subsidieverlening de verplichting op te nemen dat een bedrijfsterrein na bodemsanering niet wordt herontwikkeld tot een woningbouwlocatie (of andere gevoelige functie), op straffe van het kunnen terugvorderen van de subsidie. In het verleden was die koppeling mede ingegeven door de koppeling tussen bodemsanering op bedrijfsterreinen die een andere functie krijgen en budgetten voor stedelijke vernieuwing (ISV). Het achterliggende doel van artikel 16 was voorkomen dat de eigenaar van een saneringslocatie winst maakt op de herontwikkeling of verkoop van een locatie voor woningen, waarvan de meerkosten van de sanering (direct of indirect) is betaald met subsidiegeld. Ook uit oogpunt van het voorkomen van ongeoorloofde staatssteun is dat van belang. Dat achterliggende doel kan echter ook worden bereikt op een manier die gewenste ruimtelijke ontwikkelingen niet in de weg staat. Met deze wijziging van het besluit wordt het mogelijk om na sanering het terrein of de locatie te benutten of te vervreemden ten behoeve van een gevoeliger gebruik. Wel beperkt de subsidie zich tot dat deel van de kosten die betrekking hebben tot het saneren van de locatie tot functie bedrijfsterrein28.
26
Besluit financiële bepalingen, Stb. 2005, 681, nota van toelichting p. 40. Dat komt mede tot uitdrukking in de citeertitel van het eerder in deze toelichting genoemde convenant waaruit deze subsidie voortvloeide: “Convenant bodemsanering in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen” (2001). 28 Voor locaties waar reeds subsidie is verleend (en artikel 16 is toegepast) maar die nog niet is vastgesteld geldt: indien deze locatie binnen een periode van vijf jaar na afronding van de sanering wordt benut of wordt vervreemd t.b.v. een gevoeliger gebruik (artikel 16, tweede lid), gelden alleen de kosten die zijn gemaakt om de bodem te saneren tot functie als bedrijfsterrein als subsidiabele kosten. Om die reden is ook geen afzonderlijk overgangsrecht nodig geacht voor deze situaties. 27
18
De saneringsdoelstelling (artikel 38 van de wet) voor de toekomstige functie ‘wonen’ verschilt van die bij sanering voor de huidige functie van bedrijfsterrein. Wonen vereist een betere bodemkwaliteit. Dat verschil treedt vooral op bij de aanpak van immobiele bodemverontreiniging in de vaste bodem, want vooral in de leeflaag waar mensen mee in contact komen moet de bodemkwaliteit geschikt zijn voor de functie wonen met tuin, terwijl bij mobiele verontreiniging in het grondwater de functie boven maaiveld minder invloed heeft op de hoogte van de saneringskosten. Om dat te bereiken, zijn vaak verdergaande en dus meestal duurdere saneringsmaatregelen nodig. Bijvoorbeeld omdat het perceel dan een leeflaag nodig heeft die geschikt is voor de functie wonen met tuin, terwijl dat niet nodig zou zijn voor een grondwatersanering op een locatie die in gebruik blijft als bedrijfsterrein. Toch kan dat een aantrekkelijke keuze zijn, omdat de prijs per vierkante meter voor een locatie die geschikt is voor woningen significant hoger ligt dan die voor een vierkante meter bedrijfsterrein. De gemeente als bevoegd gezag voor ruimtelijke ordening kan een stimulerende rol vervullen voor bodemsanering: Als de gemeente voorsorteert op een toekomstige bestemming ‘wonen’ dan stimuleert dat dus de aanpak van bodemsanering. Dat is tevens gunstig vanuit milieuoogpunt want het vooruitzicht van waardevermeerdering door gebiedsontwikkeling en woningbouw maakt het voor bedrijven aantrekkelijker om bodemsanering voortvarend aan te pakken, met een hoger ambitieniveau voor de saneringsdoelstelling. Dat stimuleert bodemsanering bij bedrijfsbeëindiging of functiewijziging, vooral in een stedelijke omgeving. Zoals gezegd blijkt in de praktijk dat juist die locaties steeds minder toekomst hebben als bedrijfsterrein, dit mede vanwege de concurrerende functies in de omgeving en de (daardoor) beperkte milieugebruiksruimte. Deze nieuwe manier om het achterliggende doel te bereiken via de subsidiehoogte bevordert meer een win-win situatie: enerzijds kunnen het bevoegd gezag Wbb en het gemeentebestuur tevreden zijn over een gesaneerde locatie, zelfs met beter saneringsresultaat, die bovendien meer gebiedsontwikkeling en mogelijk een extra woningbouwlocatie oplevert; anderzijds krijgt de eigenaar van het bedrijfsterrein meer keuzeruimte voor investering in bodemkwaliteit in relatie tot waardevermeerdering, maar het nieuwe artikel 17, zevende lid, voorkomt dat die met subsidiegeld wordt betaald. Onderdeel F Artikel 21 van het Besluit regelt het moment van de aanvraag tot subsidievaststelling. Teneinde de subsidieregeling eindig te maken, is er een einddatum voor het indienen van een aanvraag tot subsidievaststelling in het Besluit opgenomen, namelijk vóór 1 januari 2030. Deze datum geldt in aanvulling op de al bestaande termijn van dertien weken na afronding van de sanering, waarbij slechts is verduidelijkt dat er meerdere wettelijke rapportages bestaan bij afronding van de sanering. De einddatum van 1 januari 2030 is opgenomen in artikel 4 van het eerder genoemde Convenant Bodem en Bedrijfsleven. Een aanvraag tot subsidievaststelling na deze datum wordt niet in
19
behandeling genomen. De subsidie kan na die datum ambtshalve worden vastgesteld (artikel 4:44 Awb). Er zijn overigens vijf à tien bedrijven die hun aanspraken op een financiële bijdrage van de overheid op basis van het Besluit en de Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005 (hierna te noemen: Regeling) ontlenen aan met het bevoegd gezag voor 1 januari 2016 gemaakte concrete afspraken over de saneringsaanpak, bijvoorbeeld via een raamsaneringsplan29. Indien deze afspraken zich uitstrekken tot na 1 januari 2030, zal met deze bedrijven op individuele basis worden gesproken over de wijze waarop zal worden aangesloten bij genoemde datum voor de subsidievastststelling. Onderdeel G Het gewijzigde artikel 21 introduceert een deadline voor het aanvragen van vaststelling van de subsidie. Artikel 21a maakt het mogelijk voor de subsidie-ontvanger om een aanvraag te doen voor vaststelling van de subsidie voor saneringen die nog niet zijn afgerond voor 1 januari 2030. Uit artikel 21 vloeit voort dat normaal gesproken alleen vaststelling van de subsidie mogelijk is nadat het bevoegd gezag voor de Wbb heeft ingestemd met het evaluatieverslag ter afronding van de sanering. Omdat de saneringsplichtige de aanvraag op grond van het gewijzigde artikel 21 moet indienen binnen dertien weken na instemming met het verslag, ligt de deadline feitelijk dertien weken eerder dan 1 januari 2030, dus op of rond 1 oktober 2029. Omwille van de eenvoud is dat als concrete datum opgenomen in artikel 21a. De subsidie wordt dan vastgesteld over het uitgevoerde deel. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de sanering daarna moet worden afgerond zoals uit de Wbb voortvloeit. Onderdeel H Gelet op het bijzondere karakter van bodemsanering blijken soms oplossingen nodig in deze subsidieregeling die ongebruikelijk zijn in vergelijking met andere subsidieregelingen. De belangrijkste reden dat de gebruikelijke vormgeving van subsidies niet goed passend is voor bodemsanering, is dat er niet of nauwelijks voorbeelden zijn waarbij de te subsidiëren activiteit zo langdurig kan zijn. Een extra bijzonderheid is dat de kosten niet gelijkelijk zijn verdeeld over de looptijd van de sanering: het overgrote deel van de kosten moet worden uitgegeven aan het begin van de looptijd, aan onderzoek, graafwerkzaamheden, technische installaties, aanleg van peilbuizen, et cetera. Na die eerste fase gaat het veelal om een veel bescheidener bedrag per jaar voor beheer en onderhoud. Sommige saneringen die onder het Besluit uniforme saneringen vallen, kunnen relatief kortdurend zijn, enkele weken of maanden tot een jaar. Maar veelal is bodemsanering, vooral als het grondwaterverontreiniging betreft, een proces van jaren, soms tien tot vijftien jaar en zelfs zogenoemde “eeuwigdurende sanering” komt voor (beheer van verontreiniging voor onbepaalde tijd). Als bijkomende bijzonderheid vraagt de sanering van een pluim van verontreiniging in het grondwater soms een heel andere (veelal ook 29
Convenant bodem en bedrijfsleven 2015, artikel 4.3 onder b, en blijkt ook uit de evaluatie van de bedrijvenregeling uit 2015, PM brief aan de Tweede Kamer, vindplaats zodra brief is verstuurd.
20
meer langdurige) aanpak dan de bijbehorende bron van de verontreiniging in de vaste bodem, terwijl zowel de bron als de pluim behoren tot hetzelfde saneringsgeval. In de nieuwe artikelen 23a, 23b en 23cworden daarom innovatieve oplossingen geregeld voor de vormgeving van subsidie bij langdurige saneringen. Het doel is vooral een betere spreiding van beoordelingsmomenten en betaling in de tijd. Deze oplossingen bestaan als keuzemogelijkheden, naast de artikelen 23 en 24, zodat meer maatwerk mogelijk is voor het bevoegd gezag en voor de subsidieontvanger. Deze verruimde mogelijkheden maken het mogelijk om de administratieve lasten voor bedrijven en ook de uitvoeringslasten voor het bevoegd gezag te verlagen. Bovendien komen de extra mogelijkheden in artikel 23a en 23b ten goede aan de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van subsidiegelden. Artikel 23a is toegespitst op overdracht van de sanering door de eigenaar aan een coördinerend rechtspersoon, artikel 23b is toegespitst op gebiedsgericht grondwaterbeheer en overdracht van de sanering aan een gebiedsbeheerder en artikel 23c is toegespitst op langdurige saneringen (die niet een gefaseerde sanering zijn als bedoeld in artikel 23). Artikel 23a Het Besluit kent al een constructie (in artikel 31) die het mogelijk maakt dat een bedrijf de uitvoering van de sanering volledig overdraagt aan een gespecialiseerde organisatie, die is aangewezen op grond van artikel 30 van het Besluit (coördinerend rechtspersoon). Het bedrijf komt met de coördinerend rechtspersoon een afkoopsom overeen die het saneringsplichtige bedrijf moet betalen en de afspraken worden vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst. Het bevoegd gezag Wbb werkt in de meeste gevallen mee aan deze overdracht, door die in de saneringsbeschikking aan te wijzen als saneringsplichtige in plaats van de eigenaar van het bedrijfsterrein. Het nieuwe artikel 23a faciliteert de bijzonderheid dat de eigenaar van het bedrijfsterrein de wens heeft om een gedeelte van de saneringsaanpak over te dragen (de pluim), terwijl hij een ander deel van de sanering al zelf heeft uitgevoerd of nog gaat uitvoeren (de bron30). Er kunnen allerlei redenen zijn voor die wens: Het is mogelijk dat hij het bij nader inzien een te complexe sanering vindt om zelf ter hand te nemen, maar ook bij bedrijfsbeëindiging kan het aantrekkelijk zijn om alsnog af te zien van sanering in eigen hand. Het Besluit voorzag niet in de mogelijkheid van gedeeltelijke en vervroegde vaststelling voor de afzonderlijke delen van de sanering. Met artikel 23a wordt dat mogelijk. Als de eigenaar tot overeenstemming komt met een coördinerend rechtspersoon over een afkoopsom is laatstgenoemde vanaf dat moment verantwoordelijk voor de afronding van de overgedragen delen van de sanering. Een coördinerend rechtspersoon is een organisatie die is aangewezen op grond van het Besluit. De overdracht betekent bovendien dat het bevoegd gezag Wbb alle instrumenten van de Wbb kan benutten om 30
Het omgekeerde is in theorie ook mogelijk, maar de aanpak van de pluim is doorgaans het meest complex en langdurig, daarom wordt in deze tekst uitgegaan van de situatie dat de eigenaar de aanpak van de pluim overdraagt aan een coördinerend rechtspersoon.
21
de uitvoering van de saneringsverplichting te handhaven ten opzichte van de coördinerend rechtspersoon. De coördinerend rechtspersoon heeft de verantwoordelijkheid maar ook een sterke motivatie om uitsluitend in te stemmen met overdracht als de hoogte van het bedrag voldoende wordt geacht om de sanering kostendekkend uit te voeren.31 De afkoopsom die de eigenaar van het bedrijf betaalt, kan daarom feitelijk worden gezien als de subsidiabele kosten. Hierbij wordt wel afgeweken van de gebruikelijke manier van het bepalen van de hoogte van de subsidie (artikel 17 van het Besluit). Voor het deel van de sanering dat de eigenaar overdraagt, gebeurt vaststelling niet – zoals gebruikelijk – op basis van de achteraf aangetoonde werkelijke kosten. In plaats daarvan wordt het vooraf overeengekomen bedrag van de afkoopsom beschouwd als een realistische benadering van de saneringskosten, zoals gezegd omdat het inherent is aan de constructie dat de hoogte daarvan door onderhandeling tot stand komt. De subsidie voor het deel dat niet wordt overgedragen (bronaanpak) kan wel plaatsvinden op basis van werkelijk gemaakte kosten, zoals gebruikelijk. De eigenaar heeft dat deel op het moment van de afkoop ofwel zelf al uitgevoerd, ofwel gaat dat nog doen (minder waarschijnlijk maar wel mogelijk). De vaststelling en uitbetaling van de subsidie kan dankzij artikel 23a op verschillende momenten plaatsvinden. Onderstaand schema geeft een overzicht van de verschillende situaties die kunnen voorkomen en de bijbehorende besluiten of rechtsgevolgen: Situatie
Besluit
Bron+pluim voorafgaand aan sanering allebei overdragen Bron al aangepakt, nu nog pluim overdragen aan coördinerend rechtspersoon Bronaanpak moet nog (door eigenaar), pluim overdragen
de ‘gewone’ kortingsregeling uit het Besluit toepassen 2x subsidievaststelling
2x subsidievaststelling32
Grondslag hoogte subsidie Artikel 31 van het Besluit + de Regeling financiële bepalingen Bron: artikel 17 Pluim/afkoopsom: artikel 23a (met % uit art. 17) Bron: artikel 17 Pluim/afkoopsom: artikel 23a (met % uit art. 17)
Artikel 23b Binnen het Besluit en de Regeling wordt uitgegaan van een gevalsgerichte aanpak van bodemsanering inclusief de toe te rekenen saneringskosten waarop de subsidie wordt vastgesteld.
31
In de uitvoeringspraktijk is overigens gebleken dat de coördinerend rechtspersoon doorgaans in staat is om te saneren tegen gemiddeld lagere kosten, onder meer vanwege opgebouwde expertise (technisch en inkoop), schaalvoordelen en de synergievoordelen van het bundelen van de risico’s van meerdere saneringen (waarbij de geschatte kosten soms tegenvallen en soms meevallen). 32 Kan wel maar komt zelden voor (omdat de coördinerend rechtspersoon in de beschikking verantwoordelijk wordt voor het hele geval).
22
In 2012 is de Wbb aangevuld met een gebiedsgerichte aanpak van verontreinigingen van het diepere grondwater. Met gebiedsgerichte aanpak gaat het niet langer om een traditionele manier van saneren, maar om het beheersen van de verontreiniging binnen een bepaald gebied. Binnen dit gebied worden de aangegeven (huidige en beoogde) functies in afdoende mate beschermd en werkt de tijd in op de verontreinigende stoffen via natuurlijke afbraak, eventueel gestimuleerd met in situ saneringsmethoden. Op deze manier vindt op termijn kwaliteitsverbetering van de bodem plaats. Een gebiedsgerichte aanpak beoogt de aanpak van grondwaterverontreinigingen op gang te brengen, dat geldt vooral als er sprake is van grootschalige of complexe grondwaterverontreinigingen, veelal in het binnenstedelijke gebied. Deze situaties saneren op basis van het individueel geval is door diverse oorzaken, juridisch, technisch en/of financieel niet haalbaar en vaak milieuhygiënisch niet doelmatig. Bij een gebiedsgerichte aanpak ligt de focus op het gebied en is het niet noodzakelijk om de onderzoeksinspanningen en de saneringsinspanningen op een individuele pluim te richten. Tevens komt de aanpak in één (overheids)hand met een collectieve aanpak. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel over de gebiedsgerichte aanpak betoogde de regering over dit instrument: “Gevolg is dat kan worden gewerkt met technisch goed uitvoerbare maatregelen en dat de kosten van de aanpak van de verontreiniging in aanzienlijke mate dalen. (…) Tegelijkertijd is de effectiviteit van de maatregelen hoog.”33 Het toerekenen van de kosten van gebiedsgerichte aanpak naar een individueel geval is veelal niet mogelijk. Wel zal op basis van een financiële bijdrage (afkoopsom) de overdracht door een saneringsplichtige voor het beheer van de diepere grondwaterverontreiniging (pluimen) aan de gebiedsbeheerder worden betaald. Dit bedrag kan worden gezien als de subsidiabele kosten. Hierbij wordt wel afgeweken van de gebruikelijke manier van het vaststellen van de subsidiabele kosten, zoals gezegd omdat in een collectieve aanpak het moeilijker is om de kosten per deelnemer te individualiseren. Het is echter inherent aan de wettelijke systematiek van gebiedsgericht grondwaterbeheer dat de gebiedsbeheerder en de saneringsplichtige onderhandelen over de hoogte van de bijdrage. De gebiedsbeheerder heeft de verantwoordelijkheid om alleen in te stemmen met de hoogte van het bedrag als die in een redelijke verhouding staat tot de omvang van de verontreiniging en de te maken kosten in het concept gebiedsplan. De gebiedsbeheerder heeft daarmee ook de verantwoordelijkheid om te voorkomen dat de afkoop leidt tot ongeoorloofde staatssteun, zoals is toegelicht in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel over gebiedsgericht grondwaterbeheer 34. Artikel 23b faciliteert het vaststellen en uitbetalen van de subsidie voor de gescheiden aanpak van de verontreiniging. Onderstaand schema geeft een overzicht van de verschillende situaties die kunnen voorkomen en de bijbehorende besluiten of rechtsgevolgen:
33 34
Kamerstukken II, 2010-2011 nr. 3, p. 7. Kamerstukken II, 2010-2011 nr. 3, paragraaf 5.
23
Situatie
Besluit
Bron+pluim allebei overdragen aan gebiedsbeheerder Bron al aangepakt, nu nog pluim overdragen aan gebiedsbeheerder Bronaanpak moet nog (door eigenaar), pluim overdragen
Deze situatie is wettelijk niet toegestaan 2x subsidievaststelling
1x vaststelling (afkoopsom), nog geen vaststelling subsidie voor bronaanpak
Grondslag hoogte subsidie Zie artikel 55d, tweede lid, Wbb Bron: artikel 17 Pluim/afkoopsom: artikel 23b (met % uit art. 17) Bron: artikel 17 Pluim/afkoopsom: artikel 23b lid 4 (met % uit art. 17)
Artikel 23c Dit artikel faciliteert de mogelijkheid om tijdens de saneringsactiviteiten een gedeeltelijke vaststelling van de subsidie aan te vragen voor de reeds verrichte saneringswerkzaamheden. Dat is ook de reden dat een accountantsverklaring is vereist, net als bij vaststelling van de subsidie na afronding van de sanering. Zoals beschreven in de inleiding bij de toelichting op onderdeel H is beoogd om rekening te houden met het feit dat bij langdurige saneringen het grootste deel van de kosten veelal moeten worden gemaakt in de eerste fase van de sanering. Daar komt bij dat voor recente uitgaven en in een relatief korte periode (tot vijf jaar) de verhouding tussen uitgaven en het verslag van de werkzaamheden beter is te beoordelen dan wanneer die werkzaamheden over een zeer lange periode (tot 20-30 jaar) of lang geleden zijn uitgevoerd. Gekozen is voor een drempel van 60% van de begrote saneringskosten omdat naar verwachting dat percentage in verhouding staat tot het deel van de kosten dat doorgaans in de eerste fase van een lange sanering wordt uitgegeven en ook in redelijke verhouding tot de uitvoeringslasten voor het bevoegd gezag. Voor de kasstromen heeft deze nieuwe constructie in beginsel geen gevolgen omdat het in financieel opzicht niet wezenlijk anders is dan een voorschot. Ingevolge dit artikel worden, door de vaststelling, de desbetreffende uitgaven definitief verantwoord. Dat is anders dan bij het verlenen van een voorschot ingevolge artikel 24 van het Beluit. Definitieve verantwoording en afrekening over tot dan toe afgeronde delen van de sanering doet uiteraard niet af aan het feit dat de rest van de sanering moet worden afgerond zoals uit de Wbb voortvloeit. Onderdeel I Tweemaal de mogelijkheid van een voorschot biedt de mogelijkheid voor meer maatwerk bij langdurige saneringen, die ingeval van grondwater- of in situ saneringen vele jaren kunnen duren. Met meerdere voorschotten wordt het mogelijk om de uitbetaling van een deel van de bijdrage beter af te stemmen op de kostenverdeling in verschillende fases van de sanering. Bijkomend voordeel is dat de saneerder minder langdurig (soms tegen hoge kosten) de subsidiabele saneringskosten moet voorfinancieren en pas bij afronding na verloop van lange tijd kan vragen om vaststelling en uitbetaling van het resterende deel van de subsidie. Het vereiste van
24
financiële zekerheid blijft onverminderd gelden als waarborg voor het afronden van de sanering35. Onderdeel J Artikel 26 regelt de informatie die de decentrale overheden moeten verstrekken aan de minister, met het oog op de noodzakelijke financiële middelen op de rijksbegroting. Met deze wijziging blijft alleen onderdeel b over van het tweede lid zoals dat tot nu toe luidde36. Dit is een vereenvoudiging van de procedure die de bestuurslasten verlaagt. De minister heeft vooral informatie nodig over de hoogte van het subsidiebedrag dat de decentrale overheden zullen verstrekken, om begrotingstechnische redenen37. De overige inhoud van de beschikking is daarvoor niet noodzakelijk gebleken in de uitvoeringspraktijk en deze verplichting kon daarom vervallen. Onderdeel M Betreft het herstellen van een kleine onvolkomenheid (onjuiste verwijzing). Onderdeel O Het besluit vervalt met ingang van 1 januari 2025 maar blijft in verband met de afwikkeling van reeds aangevraagde subsidies van toepassing op die subsidies. Vanaf 1 januari 2025 worden nieuwe aanvragen voor subsidies niet meer gehonoreerd, conform het doel van artikel 24a van de Comptabiliteitswet 2001. De gekozen datum past in de gefaseerde afbouw van de subsidieregeling, beschreven in het algemeen deel: saneringsplan indienen (tot en met 31 december 2023), subsidie aanvragen (vóór 1 januari 2025), subsidievaststelling aanvragen (vóór 1 januari 2030). De vormgeving van de einddatum (2025) houdt tevens een eerbiedigend overgangsrecht in, waarbij het de eigen verantwoordelijkheid is van de subsidieaanvrager om tijdig de aanvraag in te dienen. Mocht het bevoegd gezag Wbb eind 2024 worden geconfronteerd met een stuwmeer aan subsidieaanvragen, dan heeft het bevoegd gezag nog de tijd om de verdere procedure voor het verlenen van de subsidie te doorlopen. De subsidieaanvraag moet uiteraard wel voldoen aan de eisen van het Besluit (artikel 12 en 13), anders wordt de aanvraag afgewezen. Als het bevoegd gezag een tijdig ingediende aanvraag niet in behandeling neemt na 1 januari 2025, kan het bedrijf geen nieuwe aanvraag meer indienen (want het Besluit is intussen vervallen). Het is wel mogelijk om een tijdig ingediende aanvraag aan te vullen voordat het bevoegd gezag een besluit neemt. (Awb-regels zijn van toepassing). Onderdeel P
35
Stb. 2005, 681, p. 28. De Regeling financiële bepalingen bodemsanering is mede gebaseerd op dit artikellid en is daarom omgehangen (in de regeling zelf) tegelijk met de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit. 37 Het bedrag is opgenomen in de opsomming van gegevens die de decentrale overheden moeten melden (bijlage 8 bij de Regeling financiële bepalingen bodemsanering). 36
25
De inwerkingtredingsbepaling was uitgewerkt en kan daarom vervallen (conform Aanwijzing 228 en 96 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Artikel II De datum is gekozen in verband met artikel 24a, zevende lid, Comptabiliteitswet 2001, zoals beschreven in paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting. In dat artikel is opgenomen dat subsidieregelingen die geen einddatum kennen, “worden voorzien van een vervaldatum die niet later ligt dan 1 juli 2017, tenzij het ontwerp van een subsidieregeling daartoe met een langere geldingsduur aan de Tweede Kamer is overgelegd”.
DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
26
Bijlage (overzicht van data die zijn genoemd in de nota van toelichting) Datum
Gebeurtenis
17 maart 2015
Ondertekening Convenant bodem en ondergrond 2016-2020
18 mei 2015
Ondertekening Convenant bodem en bedrijfsleven 2015
31 december 2015
Einde looptijd Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties 2009-2015
1 januari 2016
Begin nieuwe convenantperiode Begin convenant periode Bodem en Bedrijfsleven 201
31 december 2016
Bevoegd gezag hebben beschikking ernst en spoed genomen voor de nu bekende locaties.
31 december 2017
Eigenaren zijn op de hoogte gesteld of zij zijn opgenomen in de lijst met KRW grondwater spoedlocaties als bedoeld in het convenant bodem en ondergrond 2016-2020.
31december 2018
Bevoegd gezag heeft beschikking ernst en spoed genomen op de KRW grondwater spoedlocaties
31 december 2020
Einde periode convenant bodem en ondergrond 2016-2020
Toelichting
Spoedlocaties met onaanvaardbare verspreidingsrisico’s of ecologische risico’s zijn gesaneerd dan wel de risico’s van deze locaties op basis van een beschikt saneringsplan worden beheerst of tijdelijke beveiligingsmaatregelen in uitvoering zijn. Decentrale overheden hebben daar waar wenselijk en juridisch, technisch en financieel haalbaar gebiedsgericht beheer van (ernstige) grondwaterverontreinigingen, minimaal de hoofdlijnen van het gebiedsgericht beheer vastgesteld.
Einde periode Convenant bodem en bedrijfsleven 2015
31 december 2023
Deadline voor het indienen van een concreet saneringsplan waarop een aanvraag tot subsidie kan worden gedaan.
1 januari 2025
Einde Besluit financiële bepalingen bodemsanering38
1 januari 2030
Vervaldatum van het kunnen indienen van een verzoek tot subsidievaststelling
1 januari 2030
Afronding bodemsaneringsopgave
38
Bedrijven kunnen, indien van toepassing, rekening houden met het opstellen van een saneringsplan met de mogelijkheid van een gebiedsgerichte aanpak van de verontreiniging met toepassing van de Wet bodembescherming of het instrumentarium van de Omgevingswet. Administratieve periode waarin bedrijven de aanvraag tot subsidie verlening kunnen indienen gebaseerd op een goedgekeurd saneringsplan en rekening houdend met de vervaldatum van het Besluit. Bedrijven kunnen tot uiterlijk1 januari 2030 de sanering uitvoeren incl. subsidie, uiterlijk tot 1 januari 2030 kunnen bedrijven een verzoek tot subsidievaststelling indienen.
Behoudens overgangsrecht.
27