1
Geheugen, geheugenstoornissen en autobiografisch
2
geheugen
3 4
Definitie
5
Een heel algemene definitie van het geheugen is: Het vermogen om informatie
6
op te nemen (opname, encoderen), enige tijd te bewaren (opslag, retentie) en
7
later weer toe te passen, zowel bij herkenning (recognitie) als bij reproductie
8
(recall). Dit laatste proces van het opdiepen van informatie uit het geheugen
9
wordt ook wel retrieval genoemd. Deze drie processen spelen altijd een rol als
10
we het over het geheugen hebben en zijn vaak heel moeilijk van elkaar te
11
onderscheiden, omdat we pas weten of iets is opgenomen en is vastgelegd als
12
we hebben geprobeerd om het weer op te diepen.
13 14
Op deze wijze gedefinieerd is het duidelijk dat er slechts weinig gedragingen te
15
bedenken zijn waarin het geheugen niet een rol speelt. Lopen, praten, denken,
16
lezen, schrijven, rekenen, de huishouding doen, klussen, autorijden e.d. in al
17
deze gedragingen speelt het geheugen een rol of heeft dat op enig moment in ons
18
leven gedaan.
19
De stoornissen zoals die in de vorige colleges aan de orde geweest zijn zoals
20
afasie, apraxie en agnosie kunnen alle ook opgevat worden als een stoornis in
21
het geheugen, Bijv. het niet meer weten hoe een bepaalde handeling uitgevoerd
22
moet worden of in welke volgorde.(een vorm van amnesie).
23 24
Globale amnesie
25
Om u een indruk te geven wat het betekent om amnestisch te zijn wil ik patiënt
26
H.M. met u bespreken. Hij is bij prof. Minderhoud al even aan de orde geweest.
27
Hij is zonder enige twijfel de meest uitvoerig onderzochte patiënt in de wereld
28
van de neuropsychologie en meer dan honderd onderzoekers hebben zich tot
HOVO Leeuwarden okt. 2011
1
29
2008, toen hij overleed, met hem bezig gehouden, maar de belangrijkste zijn wel
30
Brenda Milner en Suzanne Corkin.
31
HM werd in 1926 geboren en maakte tot zijn 7e jaar een normale ontwikkeling
32
door. Op 7 jarige leeftijd werd hij aangereden door een fietser, ogenschijnlijk
33
zonder grote gevolgen. Op 10 jarige leeftijd kreeg hij kleine epileptische
34
insulten, die op 16 jarige leeftijd over gingen in grote gegeneraliseerde
35
epileptische aanvallen. Hij werkte tot zijn 27e aan de lopende band (assembly
36
line) en als motorwikkelaar. Toen waren zijn epileptische insulten, die
37
onvoldoende op anti-epileptica reageerden, zo ernstig dat hij niet meer in staat
38
was om een normaal leven te leiden. De neurochirurg Scoville stelde een
39
experimentele behandeling voor, die hij eerder had toegepast bij psychotische
40
patiënten, maar minder uitgebreid dan bij HM gebeurde. Patiënt en zijn familie
41
gingen akkoord met de experimentele behandeling, die bestond uit een bilaterale
42
resectie van de mediale temporale gebieden (uncus, amygdala, hippocampus,
43
gyrus parahippocampus en delen van de entorhinale cortex). Het ging daarna
44
veel beter met zijn epilepsie, maar hij bleek zeer ernstige geheugenproblemen te
45
hebben, hij was niet meer in staat om iets nieuws te leren, en hij leefde volledig
46
in het hier en nu. Alles wat hij kort daarvoor gedaan had was hij kwijt en ook het
47
maken van plannen voor de toekomst lukte niet meer. In de kliniek was al
48
duidelijk dat hij niet in staat was om de doktoren en verpleegsters te herkennen,
49
hij herinnerde zich niet waar hij was en het lukte hem niet om de weg naar de
50
badkamer te vinden. Dit verlies, het vermogen om herinneringen te vormen was
51
blijvend. Tot aan zijn dood in 2008, verdween ieder moment uit zijn geest en zo
52
leefde hij als het ware gestrand in het heden maar nooit helemaal zeker hoe hij
53
daar terecht terechtkwam. Hij kan zich niet herinneren welke dag van de week
54
het is, of hij al ontbeten heeft, wat hij gelezen heeft, en nieuwe namen en
55
gezichten kan hij niet vasthouden. Hoeveel tijd men ook met hem doorbrengt,
56
bij iedere ontmoeting is men weer een vreemde voor hem. Hij kan niet
HOVO Leeuwarden okt. 2011
2
57
onthouden dat een lievelingsoom is overleden en steeds als hem dat verteld
58
wordt beleeft hij de schok van het verdriet opnieuw.
59
Toch bleek het geheugenverlies niet totaal te zijn. Zo bleek hij in staat om
60
gedurende korte tijd, bijv. 15 minuten, iets vast te houden, op voorwaarde dat hij
61
de, vaak verbale, informatie gedurende die tijd voortdurend in zichzelf kon
62
herhalen en hij tussendoor niet afgeleid werd (bijv. normale digit span). Het
63
voeren van een gesprek, met één persoon, gaat hem goed af, opnieuw zolang
64
hij maar niet onderbroken wordt. Materiaal dat hij niet kon herhalen, bijv. foto’s
65
van gezichten, bleken slechts seconden onthouden te kunnen worden. Ook bleek
66
hij in staat om net zo goed als controleproefpersonen bepaalde motorische
67
handelingen te leren en dit ook gedurende een aantal dagen vast te houden,
68
zonder een herinnering te hebben aan het leren zelf.
69
Zijn “intelligentie” leek normaal, zijn persoonlijkheid leek intact, hij herkende
70
zijn familie, en herinnerde zich gebeurtenissen uit zijn leven tot ongeveer 3 jaar
71
voor de operatie en ook algemene feitenkennis tot die tijd. Zo loste hij graag
72
kruiswoordpuzzels op, speelde hij graag bingo, keek hij graag TV en leefde hij
73
op bij het contact met andere mensen. Hij wordt beschreven als een zeer
74
coöperatieve, aimabele man.
75
Hij is zich pijnlijk bewust van zijn geheugenverlies, zegt vaak het gevoel te
76
hebben “wakker te worden uit een droom” en dat “iedere dag op zichzelf staat,
77
los van de op die dag beleefde vreugde of verdriet”.
78 79
De resultaten die uit de zeer intensieve onderzoekingen van HM naar
80
voren kwamen, en die tot de meest geciteerde in de neuropsychologische
81
literatuur behoren, kwamen als een schok voor de onderzoekers die zich tot dat
82
moment met het onderzoek van het geheugen hadden beziggehouden. Tot die
83
tijd was men er altijd van uitgegaan , vooral onder invloed van Karl Lashley, die
84
zijn hele werkzame leven gezocht had naar de localisatie van het geheugen (de
85
engrammen) in de hersenen maar die nooit heeft kunnen vinden, dat de
HOVO Leeuwarden okt. 2011
3
86
geheugenfuncties wijd verspreid in de cortex lagen en geïntegreerd waren met
87
de intellectuele en perceptuele functies. Bekend van hem zijn de wet van het
88
massa-effect, waarin een relatie gelegd wordt tussen de hoeveelheid intact
89
hersenweefsel en de kwaliteit van het leergedrag, en de wet van de
90
equipotentialiteit, waarin gesteld wordt dat elk deel van de hersenen in gelijke
91
mate kan bijdragen in het uitvoeren van een leertaak. Ook was hij van mening
92
dat het geheugen als een ongedeelde functie opgevat moest worden..
93
Uit het onderzoek van HM kwam duidelijk naar voren dat het geheugen
94
opgevat moet worden als een afzonderlijke functie, gescheiden van andere
95
perceptuele en cognitieve functies, en dat in ieder geval de mediale delen van de
96
temporaalkwabben, o.a. de hippocampus een grote rol spelen in het geheugen.
97
Daarnaast bleek het noodzakelijk om in het geheugen onderscheid te maken
98
tussen een kortdurend opslagsysteem en een lange termijn opslagsysteem. Op
99
zich was deze onderverdeling al heel oud, William James, een van de
100
grondleggers van de psychologie, sprak al over een primary memory system
101
(korte termijn geheugen, STM) en een secondary memory system (lange termijn
102
geheugen, LTM), maar dit was nauwelijks doorgedrongen tot de experimentele
103
psychologie. De resultaten van het onderzoek met HM demonstreerden dat het
104
psychologische onderscheid tussen een korte termijn en een lange termijn
105
geheugensysteem een wezenlijk kenmerk is van de wijze waarop het geheugen
106
in de hersenen georganiseerd is. Het modulaire model van Atkinson and
107
Schiffrin is het meest bekende voorbeeld van zo’n model. Ook het gegeven dat
108
hij in staat was om motorische patronen te leren (spiegeltekenen), evengoed als
109
controle-proefpersonen, maakte duidelijk dat een ander hersensysteem
110
verantwoordelijk is voor dit leren, dan de temporale gebieden. Uit latere
111
onderzoekingen kwam naar voren dat dit motorische leren een onderdeel is van
112
een groter geheel van vaardigheden die gespaard blijven bij patiënten met een
113
amnestisch syndroom. Dit leidde tot het onderscheid tussen twee klassen van
114
kennis: declaratief en niet-declaratief geheugen. Declaratief geheugen is wat we
HOVO Leeuwarden okt. 2011
4
115
meestal bedoelen als we het in het dagelijkse spraakgebruik over “geheugen”
116
hebben, t.w. bewuste kennis van feiten en gebeurtenissen. Niet-declaratief
117
geheugen verwijst naar geheugeninhouden die niet bewust zijn opgenomen bijv.
118
het leren van hoe bepaalde vaardigheden uitgevoerd moeten worden zonder dat
119
direct duidelijk is wat en dat er geleerd wordt (bijv. lopen, fietsen, praten,
120
bepaalde gewoontes enz.). Onder dit non-declaratieve geheugen vallen ook
121
priming en perceptueel leren. De hersengebieden die betrokken zijn bij deze
122
vormen van non-declaratief geheugen zijn o.a. de basale ganglia het striatum,
123
het cerebellum, de amygdala en de neocortex..
124
De geheugenstoornis van HM is vaak teruggevoerd op een onvermogen
125
om informatie vanuit het beperkte, instabiele korte termijngeheugen op te slaan
126
in het meer stabiele lange termijn geheugen. Echter hij had wel de beschikking
127
over informatie die hij enige tijd vóór zijn operatie verkregen had. Zo bleek hij
128
in staat om gezichten te herkennen van mensen die voor de operatie bekend
129
waren geweest ( periode 1920-1950) terwijl dat niet lukte met foto’s van
130
gezichten die na zijn operatie bekend waren geworden (periode 1950-1970). Dit
131
lijkt erop te wijzen dat de mediale temporale hersenen niet de uiteindelijke
132
opslagruimte is voor deze lang geleden verkregen kennis, maar ook dat er
133
onderscheid gemaakt moet worden tussen vóór de OK, trauma, ziekte verkregen
134
kennis (retrograad) en kennis die na die tijd al of niet verkregen is (anterograad).
135
Bij HM is duidelijk dat zijn amnesie voor declaratieve kennis anterograad
136
volledig is, terwijl hij slechts in beperkte mate (ongeveer 3 jaren) een retrograde
137
amnesie heeft. Dit onderscheid tussen anterograde en retrograde
138
geheugenstoornissen is bij klinisch geheugenonderzoek een zeer wezenlijk
139
onderscheid.
140 141
Ik wil nu een klinische beeld bespreken waarbij deze geheugenstoornissen
142
nogal op de voorgrond staan, t.w. het syndroom van Korsakoff.
143
HOVO Leeuwarden okt. 2011
5
144 145
Het Korsakoff Syndroom
146 147
Het Korsakoff Syndroom is een amnestisch syndroom dat in de meeste
148
gevallen ontstaat als een gevolg van chronisch alcoholmisbruik en een gebrek
149
aan vitamine B1 (thiamine) door onvoldoende of slechte voeding.
150
De localisatie van de stoornis in de hersenen is ook een andere dan bij
151
HM, nl. een bilateraal letsel in het anterior deel van de thalamus. Dat een
152
dergelijke beschadiging kan leiden tot een ernstige vorm van amnesie bleek ook
153
uit patiënt N.A. die per ongeluk met een degen door een neusgat in de thalamus
154
gestoken werd. Hij bleek naderhand zeer ernstig amnestisch te zijn.
155 156
De hoofdkenmerken van het Korsakoff Syndroom zijn:
157
1. anterograde amnesie, stoornissen in de oriëntatie
158
2. retrograde amnesie
159
3. confabulatie, in het beginstadium van de ziekte
160
4. inhoudsloze conversaties
161
5. gebrek aan inzicht
162
6. apathie
163
7. normaal IQ en ongestoorde geheugenspan
164 165
Bij onderzoek naar het anterograde geheugen zien we sterk gestoorde
166
prestaties op het aanleren van nieuwe episodische informatie, vlakke leercurves,
167
terwijl de retentie over een langere periode meestal ook ernstig gestoord is. Als
168
echter getracht werd om de Korsakoff patiënten door herhaalde aanbieding,
169
langere aanbieding, cues e.d. tot hetzelfde niveau te laten leren als
170
controleproefpersonen dan bleek dat hun vergeetcurves vrijwel parallel liepen,
171
terwijl H.M. een veel steilere vergeetcurve liet zien. Ook bleken de Korsakoff
172
patiënten net als HM goed in staat te zijn om motorische taken te leren
HOVO Leeuwarden okt. 2011
6
173
(procedureel geheugen), zonder dat zij daar zelf later een herinnering aan
174
hadden.
175
Ik bespreek dit syndroom vooral vanwege de retrograde
176
geheugenstoornissen. Als voorbeeld neem ik patiënt P.Z., die uitvoerig
177
beschreven is door Aalders en Eling en die ik hierin volg. Hij was een zeer
178
gewaardeerde hoogleraar in de scheikunde aan een Amerikaanse topuniversiteit,
179
die erg graag een borrel lustte en die op 65 jarige leeftijd een Korsakoff
180
syndroom ontwikkelde. Het toeval wil dat deze man, 2 jaar voordat het
181
Korsakoff-syndroom optrad een autobiografie schreef. Op basis van deze
182
autobiografie en een aantal nog vrij recent door PZ gepubliceerde artikelen,
183
construeerden Butters e.a. (1985) testmateriaal ter bestudering van zijn
184
retrograde geheugenfunctie. De vergeetcurve voor deze episodische
185
geheugeninhouden gaf een duidelijke temporele gradiënt te zien, waarbij de
186
oude herinneringen beter bewaard gebleven waren dan de meer recente (wet van
187
Ribot). Het bleek dat PZ zich over de meest recente periode niets meer wist te
188
herinneren (deze informatie was nog wel aanwezig bij het schrijven van de
189
autobiografie en de artikelen), terwijl hij zich gebeurtenissen van vroeger beter
190
wist te herinneren naarmate het langer geleden was, m.a.w. een duidelijk
191
temporele gradiënt. Op meer semantische taken , het leren en onthouden van
192
definities, die hij zelf ontwikkeld had, bleek hij ook duidelijk slechter te
193
presteren dan een oud collega. Hij kon van veel minder concepten een definitie
194
geven dan die collega. Een Korsakoff-syndroom gaat dus ook gepaard met
195
semantische geheugenstoornissen..
196
Bij PZ hebben we dus duidelijk te maken met een stoornis in het
197
autobiografische geheugen.
198 199 200 201
HOVO Leeuwarden okt. 2011
7
202
Autobiografisch geheugen
203 204
Over dat onderwerp wil ik het nu verder hebben. Baddeley, ws. de bekendste
205
Engelse onderzoeker op het gebied van het geheugen beschrijft het
206
autobiografisch geheugen quite simply, als “the capacity of people to recollect
207
their lives”, “a recollection of a particular episode from an individual’s past”.
208
“ Autobiographical memory refers to the memories that we hold regarding
209
ourselves and our relations with the world around us”. Het is duidelijk dat we
210
hier direct al in de problemen komen want hoe moet je dit onderzoeken en hoe
211
bepaal je of datgene wat een proefpersoon/patiënt je vertelt klopt/waar is.
212
Methoden die zijn gebruikt betreffen:
213
a. Dagboeken: aan proefpersonen kan gevraagd worden om een dagboek
214
bij te houden en daarover later nagevraagd worden. 2 voorbeelden
215
daarvan zijn erg bekend geworden., te weten de onderzoeken van Linton
216
en Wagenaar. Linton hield gedurende een periode van 5 jaar een dagboek
217
bij waarin zij iedere dag 2 gebeurtenissen neerschreef op een index
218
kaartje. Iedere maand testte zij zichzelf door uit de stapel indexkaarten 2
219
kaarten te halen en na te gaan of zij zich de volgorde van de
220
gebeurtenissen herinnerde en wanneer ze plaatsvonden. De kaarten
221
werden at random gekozen, waardoor het kon gebeuren dat bepaalde
222
gebeurtenissen vaker getest werden. Deze herhaling bleek een enorm
223
effect te hebben. Wagenaar deed een nog fijnzinniger experiment door
224
gedurende 6 jaren iedere dag 2 gebeurtenissen op een kaartje te noteren,
225
maar daarbij ook 4 kenmerken/cues van die gebeurtenissen (wat gebeurde
226
er, wie was erbij betrokken, waar gebeurde het, wanneer gebeurde het en
227
daarbij ook nog een kritisch detail, uniek voor die gebeurtenis), daarnaast
228
noteerde hij de mate van bijzonderheid, zijn emotionele betrokkenheid en
229
hoe plezierig hij de gebeurtenis had gevonden. Hij noteerde in totaal 2400
230
gebeurtenissen. Na 5 jaren begon hij zijn geheugen te testen door at
HOVO Leeuwarden okt. 2011
8
231
random een gebeurtenis te selecteren en op basis van de cues die ook at
232
random werden toegestaan te kijken of hij zich de gebeurtenis kon
233
herinneren. Het aantal cues bepaalde in hoge de waarschijnlijkheid van
234
een correcte herinnering. De wie, wat en waar cues waren ongeveer
235
gelijke goed om een correcte herinnering naar boven te halen, de wanneer
236
cue was veel minder efficiënt.
237
Wagenaar beschrijft dat hij de taak erg moeilijk en erg onplezierig vond
238
om te doen. In een aantal gevallen kon hij zich niets van een gebeurtenis
239
herinneren, ondanks alle cues. Vooral de cue, met wie?, deed veel
240
herinneringen naar boven komen. Op zich is dit een prachtig experiment,
241
waar uiteraard wel wat kritiek op mogelijk is. De keuze van de
242
gebeurtenissen, de cues als level of processing indicatoren enz.
243
Gebeurtenissen in dagboeken zijn vrijwel altijd atypisch goed ge-
244
encodeerd.. Om dit te voorkomen is in onderzoek wel met een pieper
245
gewerkt waarbij proefpersonen op het moment dat ze opgepiept werden
246
aan moesten geven wat ze op dat moment deden, waar ze waren, met wie,
247
hoe belangrijk hetgeen was wat ze deden, en in wat voor emotionele
248
toestand ze verkeerden. Tussen 0 en 46 dagen vond de test plaats. Van de
249
414 gebeurtenissen werd 26 % correct onthouden, 28% verkeerd en op
250
46% kwam totaal geen reactie. Tenslotte nog een onderzoek waarbij 2
251
proefpersonen gedurende enige maanden een dagboek bijhielden van
252
gebeurtenissen en gedachten. In de testfase werden de echte
253
gebeurtenissen en gedachten gemixt met waarschijnlijke maar bedachte
254
gebeurtenissen en gedachten. In de testfase ging het om herkenning,
255
waarbij tevens aangegeven moest worden of het om een echte beleefde
256
herinnering ging (personal episodic) of om een alleen maar weten
257
(personal semantic). De werkelijke gebeurtenissen en gedachten werden
258
vaker met een echt herinneringsgevoel herkend dan de door de proefleider
HOVO Leeuwarden okt. 2011
9
259
bedachte gebeurtenissen en gedachten. Gebeurtenissen werden tweemaal
260
zo vaak en goed herkend als gedachten.
261
b.
De geheugen-probe methode: bij deze methode moet de proefpersoon
262
aan de hand van een bepaald woord een persoonlijke herinnering
263
oproepen en deze later dateren bijv. bij het woord “rivier”of “paard”. Dit
264
wordt ook gedaan waarbij de tijdsperiode vastligt of de aard van de
265
herinnering aan bepaalde eisen moet voldoen bijv. een prettige
266
herinnering. Deze methode, waarbij controle niet goed mogelijk is, is ook
267
bij patiënten veel gebruikt bijv. in het Autobiografische Geheugen
268
Interview (AMI).
269
Opvallend bij het gebruik van deze methode is de verdeling van de
270
herinneringen over de levensperiode en dat dit ook voor alle tot dusver
271
onderzochte culturen op ongeveer dezelfde manier naar voren komt.
272
Allereerst valt op dat er geen herinneringen gerapporteerd worden over de
273
eerste paar levensjaren. In de dia tot 5 jaar, maar dit lijkt wat lang te zijn,
274
meestal beslaat het een periode van 3-4 jaar. Dit noemen we de periode
275
van “infantile amnesia”. Op zich is het uiterst merkwaardig dat we
276
blijkbaar geen herinneringen hebben aan de periode in ons leven waarin
277
we waarschijnlijk het meeste leren, de meeste nieuwe ervaringen opdoen.
278
Dat kinderen van deze leeftijd zeker in staat zijn om feiten en ervaringen
279
gedurende langere periode te onthouden komt uit alle onderzoek naar
280
voren, terwijl iedere ouder en grootouder vaak verbaasd is wat kleine
281
kinderen nog weten over die eerste perioden van hun leven. Toch beklijft
282
dat blijkbaar niet of het is onvoldoende terug te halen. Dat laatste was de
283
opvatting van Freud, die meende dat allerlei afweermechanismen, vooral
284
verdringing, hierin een grote rol speelden, de zgn. “repressed memories”.
285
Ontwikkelingspsychologen die meer cognitief gericht zijn zoeken het
286
vooral in het gegeven dat autobiografische herinneringen altijd aan een
287
“zelf” gekoppeld zijn (“self-reference”) en dat dit “zelf” pas op 2-3 jarige
HOVO Leeuwarden okt. 2011
10
288
leeftijd tot stand komt, dan begint het kind ”ik” te zeggen en komt er
289
continuïteit in zijn ervaringen, als zijnde “zijn/haar ervaringen”. Dat is
290
ook de periode dat de taalontwikkeling goed op gang komt. Ook het feit
291
dat de hippocampus nog lang niet volgroeid is, zou mede een oorzaak
292
kunnen zijn.
293
Het andere dat opvalt is de zgn “remeniscence bump”, het feit dat meer
294
herinneringen uit de periode tussen 15 en 30 jaar genoemd worden dan
295
uit de andere levensperioden. Als verklaring wordt o.a. genoemd dat dit
296
blijkbaar de periode is waarin de meest essentiële levenservaringen, zoals
297
(verliefd worden [16 jaar], studie [22 jaar], trouwen [27 jaar], kinderen
298
[28 jaar]), voorkomen. Verder onderzoek toonde aan dat deze “bump”
299
vooral veroorzaakt wordt door positieve herinneringen, terwijl deze bump
300
volledig afwezig is voor negatieve herinneringen. We blijken ons
301
überhaupt de positieve dingen in ons leven beter te herinneren dan de
302
negatieve. Het maakt deel uit van ons levensverhaal, dat gezien kan
303
worden als een coherent verhaal dat we voor onszelf creëren gedurende
304
ons leven. Het verhaal wie we zijn en hoe we zo geworden zijn. De
305
ervaringen die op dit verhaal de grootste invloed hebben zijn
306
waarschijnlijk belangrijk voor ons, zijn beter en dieper ge-encodeerd en
307
hebben een grotere kans om weer opgehaald te worden dingen. Het zijn
308
ook vaak ervaringen die emotioneel een grote lading hebben.
309
Een zeer interessante bevinding werd gedaan door Chu en Downes, die
310
aantoonden dat herinneren die opgewekt worden door woorden die met
311
de reuk te maken hebben ( tabak, zeep, viooltjes, whisky) een bump
312
vertonen tussen de 6 en 10 jaar. Reukherinneringen zijn vroeger dan
313
visuele en verbale herinneringen, maar dit blijkt niet veroorzaakt te
314
worden door de emotionele waarde die aan de reuk verbonden is.
315
Woorden met een visuele probe werden als meest emotioneel beoordeeld.
316
HOVO Leeuwarden okt. 2011
11
317
Theorie
318
Er is tot dusver opvallend weinig aan theorievorming gedaan over het
319
autobiografisch geheugen. Martin Conway is een van de weinigen die het
320
geprobeerd heeft. Hij beschrijft het AM als {“een systeem dat kennis
321
opslaat betreffende het ervarende zelf, de “me”}. De nadruk ligt hier op
322
ervarend en op “me”. Soms weten we dingen (personal semantics),
323
zonder dat we daar het gevoel bij hebben er zelf bij betrokken geweest
324
zijn (personal episodics) . Hij gaat uit van een autobiographical
325
knowledge base (AKB; facts about ourselves and our past that form the
326
basis for our autobiographical memories). Daarnaast wordt een “working
327
self” ( a concept to account for the way in which autobiographical
328
knowledge is accumulated and used) aangenomen, dat in interactie staat
329
met de autobiographical knowledge base en in principe dezelfde rol
330
vervult in het AM als het werkgeheugen in de cognitie meer in het
331
algemeen.
332
Het working self is een manier om informatie te coderen betreffende het
333
wat, het wat geweest is en het wat er nog zal komen. Het levensverhaal
334
moet een coherent geheel zijn en redelijk met de werkelijkheid
335
overeenkomen. Als dat niet het geval is kan dit leiden tot confabulaties en
336
wanen, hallucinaties e.d.
337
De AKB heeft in grote lijnen een hiërarchische structuur, waarbij vanuit
338
een algemeen levensverhaal bepaalde thema’s (bijv. werk en persoonlijk
339
relaties) naar voren komen uitgesplitst naar bepaalde levensfasen
340
(leerling, student, psycholoog, GZ-ps, Kpps, gepensioneerd enz.). Dit is
341
weer gekoppeld aan specifieke gebeurtenissen met hele gedetailleerde en
342
alleen aan mij bekende ervaringen. Juist deze vrij willekeurige zintuiglijke
343
ervaringen, die alleen ik kan hebben, maken het tot een echte persoonlijke
344
herinnering. Het is gebaseerd op zgn. autonoetic consciousness, “the
345
capacity to reflect on our thoughts”. Het ophalen van deze specifieke
HOVO Leeuwarden okt. 2011
12
346
herinneringen is een over het algemeen nogal traag verlopen proces,
347
terwijl in het algemeen semantische informatie juist heel snel naar boven
348
gehaald kan worden. Vooral patiënten met frontale hersenbeschadigingen
349
hebben veel moeite om autobiografische herinneringen naar boven te
350
halen, en als dat al gebeurt om ze te evalueren.
351 352
AM en hersenen
353
Uit een compilatie van PET en fMRI studies kwam naar voren dat bij het
354
ophalen van herinneringen uit het autobiografisch geheugen meerdere
355
delen van de hersenen betrokken waren. Het gaat daarbij om grote delen
356
van de prefrontale cortex, van de mediale temporale cortex, maar ook van
357
de pariëtale en occipitale cortex. Dit laatste waarschijnlijk vooral omdat
358
wij geneigd zijn om bij het oproepen van herinneringen uit het verleden
359
beelden te vormen. Opvallend is ook dat de mate van directe
360
betrokkenheid van de persoon (personal involvement) zichtbaar is in de
361
scans en tot een andere verdeling van de activiteit in de hersenen
362
aanleiding geeft. Naarmate er meer persoonlijke betrokkenheid is, is er
363
meer hersenactiviteit in de prefrontale gebieden van de rechterhersenhelft.
364
Een voorbeeld hiervan is een patient met een vorm van psychogene
365
amnesie die kort besproken zal worden.
366 367
Samenvattend kunnen we zeggen dat bij het autobiografisch geheugen een
368
heel netwerk aan hersengebieden betrokken is.
369 370 371 372
Dank u voor uw aandacht.
373 374
HOVO Leeuwarden okt. 2011
13