EEN NA TWAALF DOOR DAVE NIEUWENBURG
2e editie Omslagontwerp: Dave Nieuwenburg ISBN 978-1-4716-1842-0 © 2009-2012 Dave Nieuwenburg, Voorschoten
2
INHOUD
De kerk van je hart......................................... 7 Hel en gevolgen ............................................ 13 De val van de hamer .................................... 29 Aan het einde ............................................... 35 Opgejaagd .................................................... 41 Wenego en Gradicon ................................... 57 Omen ........................................................... 86 Penvriendin .................................................. 92 In eigen hand .............................................. 116 Visioen ........................................................ 136 Over roze appeltjes ..................................... 164 Catherine..................................................... 171 Ellie Howard’s geweten.............................. 185 Stain ............................................................206
3
Inleiding Voor u ligt de tweede editie van Een na twaalf, een verzameling van dertien verhalen die ik tussen 2007 en 2009 geschreven heb. De eerste tien verhalen zijn volledig van mijn pen (of liever gezegd mijn toetsenbord), de laatste twee zijn ontstaan uit de creativiteit van zowel An Walravens als mijzelf. De Kerk van je hart Een jong koppel wordt bruut van elkaar gescheiden door de vroegtijdige dood van een van hen. Vlak na de crematie verschijnt ze echter weer tot hem en besluiten ze alsnog de kerk te bezoeken waar ze elkaar de eeuwige trouw zouden beloven. Dit verhaal is deels gebaseerd op de titel van een van mijn favoriete nummers van Roxette. Hel en gevolgen Het Elysium, de hemel, daar wil Duco Deinec graag naar toe. Als hij daar aankomt, krijgt hij te horen dat zijn daden hem veroordelen tot het vagevuur... Kan Duco leven met de gevolgen waardoor hij in de hel terecht komt? Duco Deinec speelt overigens ook een belangrijke rol in het in 2010 geschreven De kronieken van Giacomo.
De val van de hamer Een kort verhaal over schuldgevoel. Aan het einde Fawkes komt bij een biokrachtcentrale terecht net op het moment dat er een explosie in een van de laboratoria plaatsgevonden heeft. Samen met een van de overlevenden probeert hij koste wat het kost de wereld te behoeden voor de catastrofe die dreigt te volgen. Opgejaagd Vittorio Antonio, een oude maffiabaas verteld zijn levensverhaal en waarom hij ooit zijn thuisland Italië verliet.
4
Wenego en Gradicon Jurian en Durian worden door Wenego gevraagd de krijger Francis veilig terug te brengen uit het land van Gradicon. Onderweg komen ze drie vreemdelingen tegen die op een missie zijn naar Wenego. Als blijkt dat de krijger Francis geen gevangene is van Gradicon moeten Jurian en Durian op zoek naar de geschiedenis die het land waarin zij leefden gescheiden heeft. Dit verhaal is samen met De kerk van je hart een van de eerste verhalen die het fictieve land Wenegrad schiepen, veel van mijn verhalen spelen zich in Wenegrad af (waaronder ook Stain)
Omen Als een jongen iets ziet wat hij identificeert als een voorbode van zijn dood besluit hij op pad te gaan om een heks te vinden die dit kan voorkomen.
Penvriendin Simon wordt door een onbekende vrouw in een chatbox aangesproken, na een kort gesprek blijkt dat ze gevangen gehouden wordt in een ziekenhuisachtige omgeving. Hij besluit om een plan op te zetten om haar te bevrijden.
In eigen hand Ariane besluit de dood van haar oom Arie te onderzoeken. Tijdens een van zijn dronken buien kwam hij in contact met een jonge vrouw die hem vervolgens valselijk beschuldigd had van aanranding. Ervan overtuigd dat die rechtszaak met zijn dood te maken heeft besluit Ariane de TBS-kliniek te bezoeken waar haar om verbleef.
Visioen Een groep Wicca zoekt tijdens de tweede wereldoorlog naar hun plaats in de wereld. Al snel wordt hun hoge priester door de Duitsers gedood en moeten ze vluchten voor hun leven.
5
Over roze appeltjes Een kort sprookje over het meest racistische stukje fruit.
Catherine Catherine krijgt bezoek van de twee denkbeeldige vrienden uit haar jeugd, een clown en een zeehond, al blijken ze niet zo denkbeeldig te zijn als dat ze ooit gedacht had.
Ellie Howard’s geweten De bejaarde schrijfster Ellie Howard krijgt bezoek van een man die zo nooit verwacht had in levende lijve te zien, de man die de hoofdrol speelde in zoveel van de door haar geschreven boeken komt verhaal halen voor het feit dat ze hem liet sterven.
6
1
De kerk van je hart
7
Wat er overblijft We zouden samen oud worden, tenminste dat hadden we elkaar beloofd. We zouden het kleine kerkje opzoeken dat ze in het boek van haar grootmoeder had gezien om daar te trouwen, niets groots, meer een kleine ceremonie met twee van onze beste vrienden. Maar toen kwam de ziekte. Ze stortte in toen we aan het winkelen waren voor het paasdiner. De arts op de eerste hulp wist ons na een grondige diagnose te vertellen dat het ongeneselijk was (ik kan me nog steeds niet voor de geest halen hoe hij de ziekte precies noemde). De ziekte was al zo verspreidt dat ze naar alle waarschijnlijkheid in zes maanden tijd zou overlijden. Ze kreeg medicijnen om de uitvalsverschijnselen weg te houden en mocht naar huis komen zolang dat nog ging. Ik heb meteen het merendeel van die tijd vrij genomen van werk zodat ze in ieder geval de kans zou hebben om nog naar de plaatsen toe te gaan die ze altijd al wilde zien. We gingen naar Parijs, waar we zeker 6 uur van het uitzicht op de Eiffeltoren hebben staan genieten. Daarna gingen we naar de Alpen, waar we een paar weken hebben doorgebracht met wandelen omdat ze geen zin had om te skiën. “Ik heb nog 5 maanden te leven, ik wil die tijd niet op krukken doorbrengen” vertelde ze toen ik het voorstelde. Die zes maanden waren misschien nog wel de beste tijd die we samen gehad hebben, ze had zelfs uitgevonden waar het kerkje uit haar grootmoeders boek stond. “Sorry, dat we daar niet meer naar toe konden.” Zei ik haar. Ze keek me aan met haar mooie blauwe ogen. “Wil je daar in ieder geval een keer naartoe gaan en een kaars voor me branden?” Vroeg ze me. Ik beloofde het haar en deed het slaapkamerlicht uit. Dat was de laatste keer dat ik haar leven meemaakte, de volgende ochtend was ze al gestorven in haar slaap. Nu heb ik alleen nog maar de herinnering aan haar over. Gelukkig hadden we de meeste dingen van te voren gepland, de crematie zou plaatsvinden op woensdag, waarna ik haar as mee zou nemen om de urn in haar favoriete plekje in de tuin neer te zetten.
8
De rit terug Na de ceremonie, nadat alle vrienden en familie vetrokken waren nam ik de urn met haar as mee naar de auto, ik plaatste de urn op de bijrijderstoel waar ze altijd zat als we samen onderweg waren. Ik zou rijden en zij zou me vertellen welke afslag ik moest hebben. Ik zette het navigatiesysteem in werking, ik kon er gewoonweg niet tegen dat niemand me vertelde waar ik heen moest gaan. “Neem de volgende afslag rechts” wist het apparaat me na een tijdje. Daar zou ik niet heengaan, dat is midden door het spitsverkeer. vertelde een stem me. Ik keek rond, maar zag niets. Zal wel mijn verbeelding zijn. Na een paar straten kwam ik inderdaad midden in het spitsverkeer. Ik zei toch al dat dit zou gebeuren. Zei de stem weer. Het was een bekende vrouwenstem die ik hoorde. “Wie is daar?” vroeg ik. Herken jij je eigen vriendin niet meer? Was het antwoord. Ik keek naar rechts, op de plek waar ik de urn had neergezet zat een geestverschijning. “Maar… je…” ik was niet instaat een fatsoenlijke zin te vormen, maar ze begreep me toch al. Blijkbaar kan ik nog niet vertrekken voordat alle zaken zijn afgedaan. Vertelde ze me. “Welke zaken?” reageerde ik. Je weet toch dat kerkje wat ik je ooit liet zien. Natuurlijk wist ik dat, ze sprak over niets anders sinds we over trouwen waren begonnen. Ik knikte mijn hoofd. Ik heb een engel gesproken die me vertelde dat ik mijn hart een rustplaats moet geven daar.. “We hadden die kerk toch op internet teruggevonden?” vroeg ik. Ze wees naar het dashboardkastje van de auto. Ik zorgde ervoor dat ik het adres altijd bij me had. In het dashboardkastje zat een geel memo’tje met een adres in Castleton. We spraken af om gelijk te gaan, Castleton was ongeveer 2 uur rijden dus we zouden er rond half acht aankomen. Ze bleef praten over het landschap voor de rest van de weg tot we bij een plaatsnaambord Castleton kwamen. Volgens de website was het kerkje in oost Castleton, vlakbij de grote markt. We volgende de borden markt.
9
Naar de kerk Voor het eerst van mijn leven ging ik dan echt naar de kerk, en nog een speciale kerk, hier zouden we trouwen. Bij de ingang van de kerk stond een onbemand kraampje die kaarsen verkocht, ik haalde een biljet uit mijn portemonnee en schoof die half onder het geldkistje terwijl ik een kaars pakte. Terwijl we de kerk inliepen ging ze iets verder vooruit. Niet echt hoe ik het me van de foto herinner. “Kan het zijn dat hij gerestaureerd is tussen de tijd dat die foto gemaakt is en nu?”. “Nee meneer, we hebben niet genoeg geld voor restauratiewerkzaamheden”, het was een oude monnik die op een van de kerkbankjes zat. “Weet u dat zeker, mijn vriendin heeft deze kerk in een oud boek gezien, en er stond oost Castleton kerk onder die foto.” vertelde ik de monnik. De monnik keek me aan. “Ah, ik denk al dat ik weer wat u bedoelt.” reageerde hij. Hij pakte zijn wandelstok en liep langzaam richting de achterwand van de kerk, waar een groot stenen tablet hing. Ik las hardop voor:
Castleton Oosterkerk Ter ere van het jubileum Gemini kerken van Castleton 500 jaar Gemini kerken? “Gemini zoals in tweeling?” Vroeg ik. Zou het zo zijn dat er nog een is?. De monnik was op de stoel vlakbij de tablet gaan zitten. “Vroeger was er in Castleton zowel in het oosten als in het westen een kerk, maar de Westerkerk raakte in verval, die stond te ver van de huizen in Castleton. Vraag hem of hij weet waar die oude kerk is. Vroeg ze me. “Weet u waar de Westerkerk is?” vroeg ik dan ook. “Er is een pad door het Hakan bos dat maar zelden gebruikt wordt, dit pad gaat rechtstreeks naar de Westerkerk.” Antwoordde de monnik. Laten we meteen gaan. Ik bedankte de monnik en liep terug naar de auto. 10
De weg werd te slecht om op te rijden toen we ongeveer tien minuten door het Hakan bos heen waren. We stapten uit en ik pakte de urn op. Je tilt me over de drempel, zoals je beloofde te doen op onze trouwdag? Merkte ze grappend op. Het was zeker een half uur voordat we de contouren van een oude kerk in de mist zagen. Dit is het! De kerk zag er verwaarloosd uit, de scharnieren van de voordeur hadden het al lang geleden begeven en een deur lag plat op de grond terwijl de andere deur nog net bleef hangen. De toegang tot de kerk was net als die van de Oosterkerk, maar dan stoffiger. Ik haalde een aansteker uit mijn zak en stak de kaars die ik daar gekocht had aan. Het interieur van de kerk zag eruit alsof het jaren lang als huis voor daklozen gediend had die allemaal kleine hutjes hadden gebouwd van de kerkbanken. Ik plaatste de urn op het altaar met de kaars ernaast. Dankjewel schat zei ze me. Ineens was het kaarslicht maar een klein deel van het licht in de kerk, een witte vorm ontstond achter het altaar het was een grote man die, zoals het er nu uitzag, vleugels had. “Welkom jullie beide.”. Dank u wel, maar wie bent u eigenlijk? Vroeg ze de man. “Ik heb veel namen, maar noem mij maar Gabriel” vertelde hij haar. “De aartsengel?” vroeg ik. Hij knikte simpelweg. “Jullie kwamen toch naar deze kerk met een reden?” vroeg hij. We zouden hier ooit samen trouwen, maar de dood had andere plannen voor ons. Vertelde ze Gabriel. “Een geest vertelde haar om deze plek te vinden om haar hart tot rust te brengen” voegde ik daar aan toe. “Inderdaad” zei Gabriel,”Jullie zouden hier inderdaad moeten trouwen.”. Ineens was ze zichtbaarder dan ze de laatste uren geweest was. Kan dat nog dan? “Maar natuurlijk, en jullie kunnen zelfs de belofte van eeuwig samenblijven volbrengen.” Legde Gabriel uit. En zo trouwde we uiteindelijk in de kerk van haar hart, zoals ze altijd gewild had. 11
Kunnen we dan nu de buitenwereld even vergeten vroeg ze me. “Natuurlijk, ik zal je nooit meer verlaten”. Mijn auto werd de volgende dag door de politie van Castleton gevonden in een slootje in het Hakan bos, mijn geest was allang vetrokken naar een betere plek.
12
2
Hel en gevolgen
13
Bekentenis Ik geef het onmiddellijk toe, ik was het die de poort naar Hades opende, ik was het die het onbewaakt achterliet, dus wat daarna gebeurde moet ook mijn schuld zijn. De poort werd bewaakt door de driekoppige hond Kerberos. Sommige beweerden dat het beest meer koppen had, maar ik heb de bijtwonden om het tegendeel te bewijzen. Laten we bij het begin beginnen, het begon met de hanger die ik vond, het ding zag er niet heel bijzonder uit, maar mijn interesse werd gewekt door de inscriptie aan de achterkant. Hier werd het Elysion genoemd, een plaats vergelijkbaar met de hemel. De hanger zelf was afkomstig van de Mysteriën van Eleusis, een sekte uit het oude Griekenland die zich volgens zeggen in Eleusis bevond. Ik besloot op zoek te gaan naar het Elysion, volgens legendes lag het onder Cumae, maar er was evenveel bewijs dat de locatie voortdurend veranderde. Die laatste aanname bleek waar te zijn, je kon zelf de veerman Charon vanaf iedere rivier oproepen om over te steken. Om te mogen oversteken moest de veerman betaald worden, met als beperking dat hij alleen een obool, een oude Griekse munt, accepteert als betaling. Dat zou het moeilijke deel vormen, oude Griekse munten haal je niet zomaar bij de plaatselijke bank. Gelukkig zag ik de munten tijdens een museumbezoek, ze werden achter glas bewaard en hoogstwaarschijnlijk door een beveiligingsinstallatie in de gaten gehouden. Zelfverzekerd mijn doel te bereiken besloot ik 's nachts terug te keren naar het museum om een aantal munten mee te nemen (de legendes vertelden niet of Charon ook betaling vroeg voor de terugreis vanaf Hades) Nu was er nog een obstakel over, de driekoppige hond. Er wordt in de boeken op verschillende plaatsen genoemd dat het beest overwonnen werd door het vergiftigde taartjes te voeren, een blaaspijp met giftige pijltjes zou dus prima moeten werken.
14
De oversteek Gewapend met een handje Obolen en een blaaspijp ging ik richting de Rijn, daar hield ik de hanger omhoog richting de zon. Terwijl ik mijn hand omhoog bewoog kwam er ineens mist op vanaf de rivier en die werd al snel gevolgd door een schim in de mist. De schim werd groter en duidelijker totdat het uiteindelijk uit de mist kwam. De vorm bleek die van Charons schuit te zijn. De man zelf was zo oud als de legendes beloofden, zo oud dat zijn huid hem al lang geleden verlaten had en hij eigenlijk niet veel meer was dan een verzameling botten. Zijn stem klonk net zo hol als zijn voorkomen. “Wie roept mij hierheen?” Vroeg hij. “Mijn naam is Duco Deinec, ik wil de Styx oversteken.” legde ik uit. “U zult helemaal niets oversteken zonder betaling.” verzekerde Charon me. Ik opende mijn hand en hield een obool zijn kant op. “Kom aan boord reiziger.” riep hij terwijl hij de munt aanpakte. Terwijl de schuit terug de mist in dreef verdween de wereld achter me uit het zicht. “Er zijn tegenwoordig niet veel reizigers meer.” vertelde Charon me. Hij legde uit dat die enkele reiziger die nog wel aan de rivier verscheen de prijs niet kon betalen van de oversteek. “De rest gaat liever naar de hemel van de enkele god.” vertelde hij me. “Enkele god, u bedoelt de Christengod?” vroeg ik. “Dat is slechts een van de vormen, de godheid die je bedoeld heeft in iedere religie een andere naam, sommige noemen het Allah, sommige noemen het Shiva.” vertelde Charon me terwijl hij aan het stuurwiel draaide. Niet veel later kwamen we aan de oever van de rivier Styx aan. “Hier eindigt de reis, beste reiziger.” vertelde Charon me terwijl hij de loopplank liet zakken. “Ik was toch van plan Hades binnen te gaan.” reageerde ik terwijl ik voet aan wal zette. “Maakt mij niet uit, maar hem wel.” antwoordde hij terwijl hij achter me wees. Terwijl hij de loopplank binnenhaalde draaide ik me om. Achter me stond een reusachtige hond met drie koppen, een buldog, een dobermann en een bulterriër. Terwijl de schuit weer in de mist verdween keek ik de hond recht in de ogen van de buldog. 15
“U zult niet passeren!” blafte het me toe. “En hoe ben je daar zo zeker van?” vroeg ik. “Geen enkele levende mag het rijk van Hades in, net zo als dat er geen dode het rijk mag verlaten.” legde de hond uit. “Ik kan me niet laten tegenhouden, het paradijs wacht op me.” Vertelde ik. “Wees gewaarschuwd, ik zal u tegenhouden als u probeert de poort door te gaan.” Ik had geen tijd om te bekvechten, ik pakte de blaaspijp en schoof er een pijltje in. Na een schot hing de dobermannkop slap naar beneden met het pijltje nog tussen de ogen. Waar ik niet op had gerekend was dat het lichaam en de andere twee koppen door gingen. Elke kop greep me bij een been voordat ik het tweede en derde pijltje af kon schieten. Ik probeerde de stevige kaken te openen en duwde het slappe lichaam van de hond de rivier in terwijl ik opstond om door te lopen naar de poort van Hades. Terwijl ik door de poort stapte veranderde de lucht om me heen van mistig grijs naar een heldere rode lucht alsof de zon naar zijn nachtelijke rustplaats verdween. Op deze velden waren geesten zover als het oog reikte, al bleken ze mijn aanwezigheid nauwelijks door te hebben. Ik dacht eerst dat de geesten vervaagden, maar toen ik beter keek bleek dat er massa's kleinere geesten ronde de grote geesten zweefden. Ik besloot door te lopen.
16
Rechtspraak Na mijn aankomst ging ik door naar de Erebus-regio. Gelijk met mij vlogen een aantal van de kleinere geesten mee, ze bleven rond een grote waterplas aan de westzijde hangen. Ik liep door langs een tweede plas en liet veel later zag ik een soort van kasteeltuin, ik besloot die kant op te lopen. Toen ik dichterbij kwam ontdekte ik een drietal tronen rondom een stenen verhoging. Ik stapte op de verhoging om de tronen beter te bekijken, ineens kon ik me niet meer bewegen en enkele tellen later werd alles om me heen donker. “Dit is hem?” vroeg een stem voor me. “Zeker weten Minos, dit is degene die de wachter gedood heeft.” riep een tweede stem. “Waarom kan ik niet bewegen?” vroeg ik. “Omdat wij dat willen..” antwoordde een derde stem. “U zult berecht worden net als ieder ander.” vertelde Minos me. “Berecht? Ik ben hier enkel om het Elysion te zien.” legde ik uit. “De keuze is niet aan u om te beslissen of u die zal zien.” vertelde de tweede stem. “Men kan alleen het Elysion in met een vlekkeloze ziel.” vertelde de derde stem. “Maar ik heb niks verkeerd gedaan.” probeerde ik ze te verzekeren. “Duco Deinec, u ziel is bevlekt.” vertelde de tweede stem. “Maar hoe?” vroeg ik. “U hebt een misdaad gepleegd!” riep Minos. “Echt niet!” reageerde ik, al wist ik wel beter. Er was een moment van totale stilte, mijn ogen waren wat aan de duisternis gewend en ik kon dan ook drie vormen op de tronen onderscheiden. Dit moesten dan dus de drie rechters van Hades zijn: Minos, Rhadamantys en Aecyus. “U hebt een misdaad begaan toen u geld wegnam dat niet van u was.” vertelde de tweede stem. “De munten waren mijn enige manier om de rivier Styx over te steken.” legde ik uit. “Die misdaad is ook te vergeven...” antwoordde de tweede stem. “Dus mijn ziel is toch vlekkeloos?” probeerde ik. “Verre van dat.” ging de tweede stem verder, “Hoewel die misdaad kan worden vergeven kan het doden van de wachter niet ongedaan gemaakt worden.”
17
De wachter, hij moest haast wel de driekoppige hond Kerberos bedoelen, die ik neerschoot met gif-pijltjes om hem te verdoven... voordat ik hem de rivier induwde, het was in een soort van reflex gebeurd. “Ik wilde Kerberos nooit doden.” probeerde ik mezelf te verdedigen. “Doet er niet toe, het is uw ziel die de wachter dood wenste, dus je ziel is bevlekt.” reageerde de derde stem. “Dat gecombineerd met het feit dat u de poort onbewaakt liet, “ vertelde Minos, “zorgt ervoor dat u het Elysion nooit zult bereiken.” “Het is dan ook ons vonnis dat u door zult gaan naar de weg richting Tartarus alwaar u zal blijven tot uw ziel vervaagd.” vertelde de tweede stem. Toen werd het weer donker om me heen vlak voordat ik het bewustzijn verloor.
18
Besluiteloos Toen ik wakker werd lag ik midden op een weg, de lucht was pikzwart en er was geen ster te zien aan de hemel. De weg leek maar een kant op te gaan, richting het vreemde licht, ik besloot dan ook die kant op te gaan, de rest zou ik onderweg wel uitvinden. Het was niet lang voordat de onzichtbare tot mij sprak, het was toen ik ging zitten aan de kant van de blijkbaar oneindige weg dat hij me aansprak. “U kunt niet gaan zitten, niet nu.” sprak een stem tot me. De stem kwam van vlak voor me, maar er was niemand te zien. Dat kon enkel betekenen dat de heer van dit gebied tot mij sprak. “O Hades, waarom kan ik niet gaan zitten?” vroeg ik. “U wordt verderop de weg verwacht.” antwoordde de stem. “Verwacht? Ik dacht dat het hiernamaals oneindig was?” probeerde ik. “Wat begint moet ook een einde hebben, het is tijd om uw einde onder ogen te zien.” vertelde Hades me. “Maar het licht is zo ver weg.” “Kijk eens beter en u zult ontdekken dat het licht binnenin dichterbij is dan u denkt.” vertelde Hades. Kan deze gast niets normaal vertellen, zodat wij sterfelijke het ook begrijpen, ik snapte er helemaal niets van. “Sta op en loop naar het licht.” beval Hades. Ik stond op en keek naar het licht aan het einde van de weg. Zie je wel, het was niet aan het einde van de weg, maar gewoon verderop de weg. Terwijl ik me dat bedacht groeide het licht, het was nog ver weg, maar een stuk dichterbij dan voorheen. In een snel tempo liep ik door. Ineens was er een flits in mijn hoofd en ik zag een beeld van de poort van Hades, waar de driekoppige hond op wacht had gestaan. De geest van een man in een lang gewaad zweefde zachtjes door de poort, hij had een enorme zeis bij zich. “Zie hier wat u veroorzaakt heeft.” klonk de stem van Hades. “Wie is dat?” vroeg ik. “Dat is Marcus, rechter van de besluitelozen.” legde Hades uit. “Rechter, een man van justitie?” vroeg ik. “Verre van dat, men zou meer kunnen zeggen dat hij de beul is.” vertelde Hades. “En hij executeert besluiteloze?” 19
“Iedereen wie hij onder die groep schaart, ja.” Met een flits was het beeld weg, ik stond weer op de weg, maar het licht leek nog verder als toen ik eerst wakker werd. Ik grapte naar mijzelf dat als Marcus alle besluiteloze zou doden dat vrijwel iedere politicus het haasje zou zijn. Op dat moment toonde Hades mij een tweede visioen. Het was een klein jongetje in een snoepwinkel. Boven de jongen torende Marcus uit terwijl deze sliste: “Zal je leven of sterven?” “Wie ben jij? Ik mag van mamma niet met vreemden praten.” reageerde de jongen. “Zal je leven of sterven?” herhaalde Marcus. “Ik denk niet dat ze het goed vind dat ik met je praat.” riep de jongen. “Vooruit!” sliste Marcus terwijl hij met de zeis zwaaide. Terwijl het visioen vervaagde schreeuwde ik tot Hades. “Dat kunt u niet doen, die jongen verdiend het niet om afgeslacht te worden!” “Ik heb niets gedaan.” vertelde Hades me kalm. “Is Marcus niet uw man?” vroeg ik. “Dat is hij, maar ik heb de deur niet open laten staan.” antwoordde Hades. “Daar kun u zich niet achter verbergen!” schreeuwde ik. Ofwel Hades negeerde me of hij was vertrokken, want er was niets dan stilte op de weg naar het licht.
20
Onwetendheid Het leek alsof er dagen voorbij gingen in mijn reis naar het licht, maar het scheen niet dichterbij te komen. “U zult ontdekken dat het licht binnenin dichterbij is dan u denkt.” had Hades gezegd. Het was op dat moment dat ik afgeleid raakte door iets aan de kant van de weg. Het was een soort van slang, het leek dezelfde kant op te gaan als ik. “O, het is maar een slang.” sprak ik tot mezelf. “O, het is maar een mens.” reageerde de slang. “Sorry hoor, ik wist het niet.” antwoordde ik de slang. “Heeft uw onwetendheid nog niet genoeg schade aangericht?” vroeg de slang. “U bedoelt Marcus?” vroeg ik. De slang schudde zijn kop en stopte zijn weg richting het licht. “Als men de deur open laat staan dan moet men ook rekening houden met de gevolgen.” legde de slang uit. Een tel later stormde het dier op mij af en beet het me in de hand. “Het is nog niet de tijd om uw onwetendheid te bekijken.” zei de slang terwijl alles vaag werd voor mijn ogen. Het was de rivierbank waar ik mijn reis begonnen was, Charons schuit was zojuist aangekomen. Deze keer was hij niet alleen, de schuit was afgeladen met wat wel leek op een kleine legereenheid. “De Centurions van Chaos, een krachtige eenheid.” sliste de slang in mijn oor. “Meer rechters?” vroeg ik. “Wat is het nut van berechten als je toch blind bent voor de consequenties?” vroeg de slang. “Wat doen ze dan?” vroeg ik. “Precies waar ze naar vernoemd zijn, chaos verspreiden.” Het visioen volgde de Centurions naar een drukker bevolkt gebied. Als een horde insecten verspreidde ze zicht, al plunderend en slopend baanden ze zich een weg door de straat. De Centurions keken niet eens naar wat ze deden, ze braken boomtakken met hetzelfde gemak als de ledematen van hun eventuele slachtoffers. “Zijn ze niet te stoppen?” vroeg ik de slang. “Maar natuurlijk, we hadden u kunnen doden voordat u de wachter doodde.” was het antwoord. “Je kunt me niet wijs maken dat die hond de enige beveiliging was.”
21
De slang reageerde niet. Ondertussen toonde het visioen de Centurions terwijl ze verder door de straat liepen en hun schade aanrichtte. Hierna was het visioen eindelijk klaar, ik keen naar de plek waar de slang me had gebeten, er was niet eens een litteken te zien. “Er is niets te zien.” zei ik. “Waarom zou er wat te zien zijn?” vroeg de slang. “Je beet me.” antwoordde ik. “Een litteken is een consequentie, en daar deed u toch niet aan?” zei de slang. “Het punt was toch dat de consequenties wel belangrijk waren?” riep ik. De slang zwaaide de punt van zijn staart over mijn hand en ineens zaten er twee diepe tandafdrukken in mijn hand. Een brandend gevoel volgde en ik greep de wond met mijn andere hand. “Dat was niet nodig geweest.” riep ik. “U kunt niet kiezen welke consequenties u wil, het komt als een geheel.” vertelde de slang terwijl het zijn weg vervolgde. Ik stond wederom op de weg naar Tartarus, het licht was nog altijd ver weg. Ik vroeg me af welk kwaad ik verder nog onwetend over de wereld had afgeroepen.
22
Het vuur in Hoeveel tijd er ondertussen voorbij gegaan was weet ik niet, het leek oneindig lang te duren, maar omdat het licht naderde kon dat niet zo zijn. Het was halverwege oneindigheid dat ze langs kwam. Eerst dacht ik een vogel gehoord te hebben. Ik verwachte een soortgelijke ontmoeting als met de onzichtbare heer en de slang terwijl ik mij omdraaide. Vlak achter me stond de knapste vrouw die ik ooit gezien had. “Blijkbaar gaan we beide dezelfde kant op.” opperde ze. “Deze weg is volgens mij maar gebouwd om een kant op te gaan.” vertelde ik terwijl ik naar het licht wees. “Het licht is het enige wat er is.” vertelde ze. “Waar zijn mijn manieren, ik ben Duco.” vertelde ik terwijl ik mijn hand uitstak. “Hoi daar.” zei ze terwijl ze mijn hand schudde, “ik ben Lili.” “Wat heb jij misdaan om de weg naar Tartarus te moeten lopen?” vroeg ik haar. “Daar praat ik liever niet over..” vertelde ze, “... zullen we het er maar op houden dat ik hier niet voor mijn eigen zonden ben.” “Ik niet.” vertelde ik, “Ik wilde zo graag naar het Elysion dat ik per ongeluk de driekoppige waakhond bij de ingang van Hades heb gedood.” “Per ongeluk, hoe dood je per ongeluk iets?” wilde ze weten. “Ik wilde het eigenlijk alleen verdoven, maar door een soort van reflex duwde ik het beest de rivier in.” legde ik uit. “Heeft hij je niet verwond dan?” vroeg Lili. Ik keek naar mijn benen waar twee van de koppen van Kerberos mij gebeten hadden, door de gaten in mijn broek waren de wonden zichtbaar, ze waren nog even vers als het moment dat ze gemaakt werden. “Dat zal wel nooit genezen.” vertelde Lili. “Hoezo?” vroeg ik. “Tartarus gaat over lijden voor je zonden, dat was toch wel duidelijk?” “Maar daar is het vuur toch voor?” vroeg ik. “Die wonden zijn onderdeel van de zonden.” vertelde ze terwijl ze me voor ging richting het licht. Ik besloot stil te volgen, ik had geen zin om nog meer beschuldigingen naar mijn hoofd te krijgen. Het licht was dichterbij dan ooit tevoren (hoewel het af en toe weg leek te schuiven), ineens was het me duidelijk dat het niet zomaar licht was, maar een vuur. “Dus er is wel een vagevuur.” merkte ik op. “Ik heb nooit gezegd dat er geen vagevuur was.” reageerde ze. 23
“We kunnen er met een half uurtje zijn op deze snelheid.” gokte ik. “Als je het echt wil kan het wel eerder.” vertelde Lili. “Waarom zou ik eerder willen lijden? Ik weet niet eens hoe ze me dat vuur in denken te krijgen.” riep ik. Ze draaide zich om en keek me aan. “Het vuur in gaan is een vorm van schuldbekentenis.” vertelde Lili me. “Moet ik daarvoor het vuur in, ik ben er klaar voor om hier ter plekke toe te geven dat het mijn schuld is.” vertelde ik. “Dus je bent bereid om de consequenties van je handelen in te zien?” vroeg ze. “Ik denk het wel, er is geen enkele reden om het te ontkennen, ik vermoordde de hond en liet de poort open, dus het is mijn schuld dat al die mensen dood zijn.” Ineens was het vuur vlak achter haar. Van waar ik stond was het vuur al aardig warm. “Je hoeft er enkel in te stappen.” vertelde ze. Ik stapte naar voren en stopte vlak tussen haar en het vuur. “Ga je ook mee?” vroeg ik. “Ik heb toch al gezegd, ik ben hier niet voor mijn zonden.” vertelde ze. “Je bent hier niet naartoe gekomen voor het uitzicht, toch?” “Natuurlijk niet.” reageerde ze. “Nou, bedankt voor je gezelschap, ik ben klaar om door te gaan.” vertelde ik. Ik stapte het vuur in terwijl ik nog een keer keek naar mijn reisgezel door Tartarus. Op de plaats waar ze had gestaan stond een uilachtige vogel die de vleugels strekte.
24
Epiloog Terwijl de vogel wegvloog liep ik verder het vuur in, de hitte was zeker aanwezig, maar het deed me niet veel, ik verdiende het om het te voelen. Ik liep verder naar waar volgens mij het midden van de vuurzee was. Ik verwachtte dat de vlammen daar het heetst zouden zijn, maar toen ik er aankwam was er een totale leegte. Terwijl ik de leegte doorkruiste om de vlammenzee weer in te gaan sprak een stem tot me. “Stop daar!” riep het. “Is dit de onzichtbare heer weer?” vroeg ik. “Natuurlijk.” antwoordde Hades. “Moest ik niet in de vlammen blijven dan?” vroeg ik. “De vlammen zijn om de zielen der doden schoon te branden.” vertelde Hades. “Dus, ik moet branden dan?” “U snapt het niet?” klonk de wedervraag van Hades. “Ik ben schuldig aan het doden van de wachter en het open laten van de poort.” biechtte ik op. “Dat weet ik, maar dat bedoel ik niet.” zei Hades. “U vertelde me toch dat de vlammen er zijn voor het schoon branden van zielen.” “van de doden.” maakt hij mijn zin af. “Ik ben in Tartarus, in het huis van Hades, dus ik moet wel dood zijn.” concludeerde ik. “En daar zaten zowel u als mijn rechters er compleet naast.” Terwijl hij dit riep dimde de vlammen om de leegte tot er complete duisternis. “Dus, zoals u het stelt kunnen we deze man niet berechten?”, ik herkende de stem van Minos. “U bent inderdaad een rechter van de doden.” Vertelde Hades. “Maar hij doodde de wachter.” merkte Aecus op. “U zou toch moeten weten dat alles wat voortkomt uit mijn huis oneindig is.” vertelde Hades. “Maar, rechter Marcus en de Centurions zijn toch ontsnapt?” vroeg ik. “De visioenen waren precies dat, visioenen.” vertelde Rhadamantys. “Dus er is niemand uit deze plek gekomen?” vroeg ik. “Er zijn slechts een paar die hier wegkomen, en daar bent u er binnenkort een van.” vertelde Hades. “Ik moet nog een ding vragen van u.” vertelde ik.
25
“Wat doet u denken dan u wat van ons kan vragen?” wilde Minos weten. “Ik ben op weg naar Tartarus een vrouw tegengekomen.” legde ik uit. “U bedoelt Lilith?” vroeg Rhadamantus. “Ze vertelde me dat ze Lili heette.” zei ik, “In ieder geval, ze is onschuldig, mag zij ook gaan?” “Dat is totaal niet nodig.” meldde Hades. Ineens was er het geluid van vleugels, kort daarna klaarde de duisternis op, voor me stond een man in een lang gewaard met een helm in zijn hand, de rechters waren blijkbaar al vertrokken. “Lilith is hier niet als gevangene.” legde Hades uit. Van achter de man kwam Lili tevoorschijn. “Ik had toch al gezegd dat ik hier niet voor mijn zonden was.” vertelde ze. “En je wat hier ook niet voor het uitzicht?” vroeg ik. “Nee, ik was hier als je gids.” vertelde ze. “Nu is het tijd om te vertrekken.” meldde Hades. “Ik ben nooit in het Elysion terecht gekomen.” merkte ik op. “Nog niet.” vulde Lili aan. “U voldoet nog niet aan de eisen.” vertelde Hades. Er was nog maar een eis waar ik niet aan voldeed, diegene waar ik door middel van de gifpijltjes omheen was gekomen, dezelfde reden dat de rechters mij niet konden veroordelen, ik was nog niet dood. “Dus, als ik sterf kan ik alsnog komen?” vroeg ik. “Ik stel voor dat u eerst van het leven geniet en probeert zonden te vermijden.” stelde Lili. “Dat zal ik zeker doen.” vertelde ik haar. Van achter me klonk het geluid van voetstappen. Ik keek om en zag Charon, de veerman. “Dan blijft het het feit over dat u met gestolen geld betaald hebt.” vertelde Charon me. “Dat geld zal ik terugbrengen.” verzekerde ik hem. “Oké, als u me dan nu wilt volgen naar mijn schuit.” beval Charon. Hij liep naar de poort, ik wilde volgen maar Hades hield me tegen. “U moet Charon betalen wanneer u terugkeert.” vertelde hij. Vanuit zijn gewaad haalde Hades een klein goudkleurig muntje tevoorschijn, deze gaf hij aan me. “Dat zou genoeg moeten zijn. We namen afscheid en ik volgde Charon naar de poort waar Kerberos lag. “Sorry voor de bijtwonden.” riep Kerberos me toe. “Sorry dat ik u verwondde.” antwoordde ik. 26
Alle drie de koppen grinnikten maar verder volgde er geen reactie. Ik liep naar de schuit waar Charon op mij wachtte. Ooit zou ik het Elysion zien, tot die dag zal ik er het beste van maken onder de levenden.
27
28
3
De val van de hamer
29
De oude platenzaak Terwijl ik van de tijdschriftenwinkel naar de taxistandplaats liep viel het me op hoe goed het weer vandaag was: een lekker zonnetje en een temperatuur midden tussen bloedheet en ijskoud met een klein briesje wind. Terwijl ik op weg was naar de taxistandplaats kwam ik langs de oude platenzaak ('iedere plaat die ooit gemaakt is beschikbaar' was hun motto, ik heb daar het merendeel van mijn zakgeld achtergelaten.) het enorme gebouw zou gesloopt worden om plaats te maken voor een nieuwe nog grotere platenzaak. Ik keek naar boven, naar de plek waar het konijn met de koptelefoon, het bedrijfslogo, ooit hing. De bovenste etage was al compleet verdwenen en de werklui waren hard bezig met hun sloophamers om ook de verdieping die nu de bovenste was geworden weg te werken. Opeens klonk er een luide vloek en kwam er een sloophamer van de bovenste etage gevallen.
30
Mijn eerste plaat Terwijl de hamer viel realiseerde ik me dat hij precies op mijn plek neer zou komen. Ik begon enigszins te flippen en de herinneringen kwamen weer bovendrijven. Ik stond in de platenzaak, gravend door het vak popmuziek. “Kan ik je helpen?” vroeg meneer Paasman van achter de balie. De man had altijd in de platenzaak gewerkt tot de dag dat hij stierf en deze dag was daarop geen enkele uitzondering. “Nee, meneer Paasman?” zei ik. Op een leeftijd van 12 jaar met net genoeg zakgeld om iedere twee weken een ijsje te kopen wordt je vanzelf creatief. Ik wachtte af tot meneer Paasman naar het magazijn liep om een andere klant te helpen. Ik greep een plaat uit het popmuziekschap en verstopte deze onder mijn jas. Langzaam liep ik richting de lift terwijl meneer paasman terug kwam uit het magazijn, ik groette hem zo normaal mogelijk, meneer Paasman wist dat ik geen geld had en dus eigenlijk alleen maar als tijdverdrijf en het horen van de nieuwste muziek naar de platenzaak toekwam. Terwijl ik de platenzaak verliet kwam er een enorm schuldgevoel over me heen, meneer Paasman was altijd zo vriendelijk tegen me geweest en dit was hoe ik hem daarvoor bedankte. Zes maanden heb ik mijn zakgeld opgespaard in de platenhoes voordat er evenveel in zat als dat er op het prijsstickertje stond. Ik nam de plaat uit de hoes en heb de hoes met het geld die nacht onder de deur van de platenzaak door geduwd, in de hoop dat meneer Paasman er nooit achter zou komen wie daadwerkelijk de plaat gestolen had.
31
Het eerste baantje Als vroegtijdig schoolverlater op zestienjarige leeftijd kwam ik weer bij meneer Paasman terecht, hij was de enige in de stad die een baantje voor me had. Ik mocht we vrachtwagens met platen uitladen en die platen op volgorde in het magazijn zetten. Meneer Paasman bracht toen al meer tijd in de platenzaak door als thuis. Soms zou mevrouw Paasman binnenkomen en naar hem schreeuwen, je kon er dan zeker van zijn dat hij de nacht doorbracht in het kantoortje achterin het magazijn om zijn winst van die maand te tellen. Ik bleef tot mijn achttiende jaar in de winkel van meneer Paasman werken toen ik hem terugvond in het magazijn, bungelend aan een stuk touw om zijn nek. Op het bureautje in het kantoor lag een afscheidsbrief waarin stond dat hij niet wilde kiezen tussen de twee dingen in het leven waar hij het meeste van hield, zijn vrouw en zijn platenwinkel. Ik heb nog een week in de platenzaak gewerkt, maar ik bleef het gezicht van meneer Paasman overal voor me zien. Toen ik vertrok besloot mevrouw Paasman de winkel te verkopen aan een grotere keten platenzaken.
32
Herrinnering aan de man De jaren daarna heb ik een dozijn baantjes gehad, variërend van post bezorgen tot een kantoorbaantje bij de politie. Bij die laatste mocht ik oude aangiftes herindexeren zodat iemand anders ze weer in de computer kon zetten. De dossiers waren per zaak opgebouwd en op een dag kwam ik dan ook een dossier tegen met te titel 'Paasman's platenwinkel', blijkbaar waren alle zaken van meneer Paasman in een map opgeborgen. Enigszins nerveus bladerde ik door het dossier heen om te zien of mijn zaak er ook bij zat. Tot mijn verbazing zaten er totaal geen diefstalzaken in het dossier, slechts klachten van omwonende over geluidsoverlast van de platenzaak. Meneer Paasman had nooit aangifte gedaan, had hij geweten dat ik het had gedaan? Toen kwam dat enorme schuldgevoel weer bovendrijven, dat werd nog eens versterkt toen ik hoorde dat ze de oude winkel gingen slopen. Het werkte gewoonweg niet meer in die vorm en het gebouw moest plaats maken voor een groter gebouw volgens de projectleider. En zo kwam ik dus langs de resten van de oude platen zaak toen het lot een sloophamer naar me wierp. En nu wacht ik op de vallende hamer terwijl het ineens tot me doordringt waarom meneer Paasman nooit aangifte gedaan had. Hij wist dat ik van de plaat zou genieten, en voor meneer Paasman telde plezier boven winst. Terwijl de punt van de sloophamer mijn hoofd raakt en ik op de grond rol heb ik ineens die eerste plaat weer vast 'Who wants to live forever' - ik niet, ik ga meneer Paasman zien en hem bedanken voor het feit dat hij me nooit wat kwalijk heeft genomen.
33
34
4
Aan het einde
35
Terwijl de ontsnappingscapsule omhoog vliegt lijkt het alsof het hele complex eromheen in brand staat. Het was compleet zinloos, de reddingspoging, het stoppen van de kernontploffing. Als de aarde vanuit het raampje steeds kleiner wordt, wordt het getal op de snelheidsmeter steeds hoger. Maar laten we bij het begin beginnen. Ik ben Joe Fawkes, luchtschiptechnicus. Ik heb been klein luchtbusje waarin ik goederen vervoer binnen het zonnestelsel. Zoals zoveel luchtschepen liep ook de mijne op Biokracht, een energiebron die uit planten onttrokken wordt. Op aarde was er een grote Biokract centrale in wat ooit de Sahara was geweest (nadat de petroleumvoorraden opraakten in het midden oosten vonden de Arabieren een nieuwe schone goed beschikbare energiebron in Biokracht). Maar de mensheid zat er weer ver naast. Biokracht was veel minder stabiele dan de uitvinders ons deden geloven en daarom zetten de Arabieren hun zoektocht naar nieuwe energiebronnen dan ook voort in de Sahara. Ik landde het luchtschip in het dok van de krachtcentrale en pakte het klembord van de passagiersstoel. “Lever 50 ton aluminium staven aan de Bioforce krachtcentrale” was het volgende punt op het lijstje. Het pakket in kwestie stond schuin tegen de wand van het luchtschip. Een klein mannetje met een grote zwarte snor verscheen bij het raampje van mijn luchtschip, hij vroeg me waar ik heen moest. “Volgens mijn papieren bij de researchafdeling” Vertelde ik. De man legde me uit dat ik beter verder die kant op kon vliegen, dat zou me een hoop lostijd schelen. Hij wees naar een glazen koepel. “Daar moet je zijn” Ik bedankte de man en steeg weer op richting de researchafdeling. In eerste instantie dacht ik precies in de lunchpauze aangekomen was, er stonden en aantal mensen voor het gebouw. Ik liep op de eerste witte jas af. “Ik heb een levering aluminium staven voor de researchafdeling, zit ik dan goed hier?” De man knikte zijn hoofd. “Je zult alleen even moeten wachten, ze voeren een stralingsreiniging uit om wat testproblemen te voorkomen.” Legde hij me uit. De stralingsreiniging werd vaak gebruikt om kleine organische deeltjes uit een omgeving te verwijderen. “Stralingsreiniging, maar is dat niet onhandig voor Biokracht, zou dat de planten juist niet doden?” vroeg ik. 36
“Dit experiment omvat een nieuwe energievorm, iets compleet anorganisch.” Legde hij uit. Het was ongeveer toen dat er een hoog geluid uit het researchgebouw kwam. Voor we wisten wat er gebeurde veranderde het lab in een brandende hoop puin en lagen de meesten plat om de grond. “Ik denk niet dat jullie krachtbron erg van straling houd” vertelde ik de wetenschapper naast me. Hij antwoordde niet, blijkbaar had de explosie enkele wetenschappers gedood die te dichtbij het gebouw stonden. De minuten die volgde waren zo hectisch dat ik ze zelf ook niet helemaal kan herinneren. Mensen begonnen te schreeuwen om doktoren. Ik besloot te helpen door wat mensen met mijn luchtschip naar de ziekenboeg te brengen. Deze bevond zicht vlakbij de ingang volgens de wetenschappers. Toen rende er ineens een vrouw naar buiten die vlak voor mijn luchtschip instortte. We hielpen haar aan boord en stegen meten op. “Dit is Dr. Fenix, ze bediende te stralingsreiniging ten tijde van de explosie.” vertelde de wetenschapper die zich voorstelde als Bob. Dokter Fenix kwam iets bij en probeerde wat te zeggen. “massale” was haar eerste woord, het kostte haar veel moeite. “ overbelasting” ging ze verder. “Waar Dr. Fenix?” Vroeg Bob haar. “Injector” antwoordde ze voordat haar ogen dichtvielen. Bob voelde haar pols, hij probeerde haar nog te reanimeren, maar het had geen nut meer. “Massale overbelasting in de injector, wat betekent dat Bob?” vroeg ik. “Nou, de injector is het apparaat dat we in het lab hebben, het voegt lichte straling toe aan de aardkern. De straling maakt het mogelijk energie van de lavakern te verzamelen. Als die stralingsreiniging de aardkern raakt zou het hele continent volstromen met lava” legde Bob uit. “Is er iets wat we kunnen doen om dat te stoppen?” vroeg ik. “Weet ik niet.” Was het antwoord. Nadat we de gewonden bij de ziekenboeg hadden afgezet gingen we door om met de onderzoeksleiding praten. “Weten we zeker dat de straling boven de kritieke waarde terecht is gekomen?” vroeg de leider aan Bob. Bob gaf aan dat er maar een manier was om het zeker te weten, en dat was door met meetapparatuur naar binnen te gaan, en dat was zeker te gevaarlijk op dit moment. 37
“Kunnen we de straling er niet uittrekken met iets van en magneet of zoiets” opperde ik. De leider keek me aan en zij niets. Hij greep zijn telefoon en draaide een nummer. “Beveiliging, start de evacuatieprocedure en activeer het schild over 15 minuten.” Vertelde hij de persoon aan de andere kant van de lijn. “U gaat gewoon wegrennen?” vroeg ik. “Ja, ik blijf graag leven, is dat zo vreemd?” antwoordde de leider en hij liep zijn kantoor uit. “Bob, is er iets dat we kunnen doen om de straling te verwijderen?” . Bob dacht na en antwoordde: “We hadden aluminium staven besteld vorige week, die zouden negatief geladen moeten worden om ze als stralingsschild te gebruiken. Ik wist meteen wie die staven had. “Kom op Bob, die staven staan achterin mijn luchtschip” . Ik liep hem voor naar het luchtschip. “Er zijn twee plaatsen op het terrein waar we de staven negatief kunnen laden, een was het lab, de andere is binnen in de Biokrachtcentrale” vertelde Bob me. “Maar hoe denk je ze dichtbij genoeg te krijgen Joe?”. “De explosie moet haast wel een tunnel naar het midden gevormd hebben, daar kan ik met mijn lier de staven in laten zakken.” Voor het eerst sinds de explosie verscheen er een lach op Bobs gezicht. We namen beide de helft van de staven uit het luchtschip en liepen de Biokrachtcentrale binnen, Proberen een gebouw binnen te gaan dat geëvacueerd wordt is niet zo makkelijk, zeker als je 25 aluminium staven meesjouwt van 2 meter lang. “De plek waar we moeten zijn is rechtdoor.” Vertelde Bob Die kamer was al leeg toen we aankwamen. De machine in die kamer deed me denken aan een supermarkt-broodoven waar ongebakken brood aan de ene kant naar binnen ging en aan de andere kant gebakken weer tevoorschijn komt. Bob haalde een karretje van de gang en begon de staven een voor een de machine in te schuiven. “Hoe weten we of ze goed geladen zijn?” Bob wees op een metertje dat aan de machine hing. “Die verteld ons hoeveel lading de staven precies hebben.” De eerste staaf kwam uit de machine en Bob legde deze op het karretje. Het verwerken van de staven was makkelijk genoeg, met een half uurtje waren ze allemaal geladen en lagen ze klaar op het karretje.
38
Blijkbaar had de onderzoeksleider de beveiliging ingelicht dat we nog aanwezig waren, buiten de Biokrachtcentrale stonden drie beveiligingsmedewerkers ons op te wachten. “Heren, u zult het complex nu moeten verlaten voordat het schild gestart is.” Deelde de oudste beveiliger. “We moeten de explosie stoppen!” vertelde Bob de man. “Ik heb expliciete orders van de baas alle overlevenden mee te nemen.”. “We kunnen het hele complex redden” vertelde ik. De beveiliger wilde geen nee horen en duwde ons richting een auto. Voordat ze de kant hadden om Bob de auto in te duwen ramde Bob de hand van de beveiliger tussen de autodeur in. Bob rende weg met twee beveiligers achter hem aan. “Ga naar het schip en laat die staven zakken Joe, ik houd deze gasten wel bezig” Ik worstelde me lost van de derde beveiliger en duwde deze tegen de grond. Als ik ooit een kans heb gehad om de marathon te winnen, dan was het toen geweest terwijl ik het karretje richting het luchtschip duwde. Bij het schip koppelde ik het karretje met de staven aan de lier en ik stuurde het schip richting het midden van het researchgebouw. Het gebouw brandde nog altijd toen ik de lier liet zakken boven het gat van de explosie. Dit zou recht naar de plek van de stralingsbron moeten leiden. Na twee keer proberen kwam het karretje precies tussen de twee randen van het gat terecht en ik liet het langzaam zakken richting het gat. Ineens deelde de terreinspeakers mede dat het explosieschild binnen een minuut online zou komen. Het vuur werd met de minuut intenser, het was moeilijk om mijn luchtschip recht te houden, zeker toen ineens de lier brak. De oorzaak hiervan was een explosie in het gat. Het luchtschip gleed achteruit en raakte verschillende daken voordat ik de controle weer over het stuur had. Ik was te laat om door te hebben dat het lampje ‘auto eject’ aan stond en voordat ik het door had sloot de ontsnappingsmodule zich om de bestuurdersstoel en het lanceerde me omhoog. Deden de staven hun werk? Nee, terwijl ik opsteeg kwam het schild in werking. Een enorme explosie vulde het bubbelvormige schild. Het schild zat echter veel te stevig vast om door de explosie weggeblazen te worden, ondanks dat het te klein was om de volledige explosie te omvatten. Er was dan ook maar een plek waar de explosie heen kon, diep terug de aarde in, waar de energieophoping de planeet in twee delen barstte.
39
En zo kwam ik dus in de ruimte terecht, zwevend in een ontsnappingscapsule met genoeg water en eten voor twee dagen, niet dat het uitmaakt, er was niets meer om naar terug te keren, aan het eind bleek het allemaal zinloos te zijn.
40
5
Opgejaagd
41
Mickey Catturato was een kleine stad, maar het had alles wat een stad te bieden kon hebben. Op de eerste oogopslag was er totaal geen misdaad, dat bleek echter de grootste illusie te zijn. Het was kort nadat ik naar Catturato verhuisde dat ik te maken kreeg met het echte stadsleven. Blijkbaar was het niet de burgemeester die de baas was maar een familie van Italiaanse afkomst. Ik was net mijn eigen huisartsenpraktijk begonnen toen op een koude wintersnacht een jonge vrouw op mijn voordeur klopte. “Dokter, kom alstublieft mee.” smeekte ze. “Wat is er aan de hand?” vroeg ik. “Mijn vriend is gewond” “Waarom heb je hem niet hierheen gebracht?” “Hij wil niet gezien worden.” was haar antwoord, “Ogenblikje, ik pak mijn tas.” vertelde ik haar. Ik pakte de klassieke dokterstas die ik van mijn ex-collega's gekregen had toen ik uit L.A. vertrok van mijn bureau en liep terug naar de deur. Ze rende voor me uit en vroeg me snel te volgen. We liepen de wasbeerbuurt in, blijkbaar kon ze veel sneller lopen dan ik want af en toe moest ze stoppen en omkijken om te zien of ik nog volgde. We liepen het park in waar ze weer uit het gezichtsveld verdween, ze bleef roepen “Dokter, kom snel” Ik volgde haar stem naar de rivier, waar onmiddellijk het lichaam in het vale maanlicht zichtbaar was. Op zijn schouder was een wond zichtbaar, ik knielde naast de jongen neer en opende mijn tas. “Kun je me horen?” vroeg ik. Hij reageerde door te proberen met zijn hoofd te knikken en kreunde. De wond was blijkbaar een schotwond. Ik pakte verband uit mijn tas en probeerde het bloeden te stoppen, aan de andere kant van zijn schouder zat een wond waar de kogel het lichaam had verlaten. “Zal hij dit overleven?” vroeg de jongedame me. “Ik gok van wel.” antwoordde ik. Nadat ik hem op pijnstillers had gegeven probeerde hij rechtop te gaan zitten door zich met de andere arm omhoog te duwen. “Wat is er gebeurd?” vroeg ik. “Niets” was zijn korte antwoord. “Dat is natuurlijk niets op je schouder.” “Laat maar, het is beter dat je er niet bij betrokken raakt.” vertelde hij me. Ik probeerde meer informatie uit de jongedame te krijgen. Mickey is op verkeerde voet komen te staan bij de foute soort mensen” vertelde ze. 42
“Dan moet je naar de politie gaan.” stelde ik voor. “Deze mensen staan boven de wet.” vertelde ze, “en zelfs dan, niemand durft hun naam uit te spreken” “Dat is wel heel mal.” merkte ik op. “Wees daar maar niet zo zeker van dokter.” Ik hielp Mickey overeind en vroeg of hij alleen thuis kon komen. “Dat moet lukken” antwoordde hij, “En dokter, laat het alstublieft rusten” Het was de volgende dag dat twee van de naamlozen bij me langs kwamen. “Onze baas eist een verontschuldiging” claimde ze. “En wie is jullie baas?” vroeg ik. “Hij heeft hier de touwtjes in handen.” “Dus jullie werken voor de burgemeester?” probeerde ik. “Doe eens niet zo grappig!” was de reactie ¨Je weet wie hij is, je hebt gisteren een van zijn tegenstanders opgelapt.” “De jongen?” “Ja, de praatjesmaker, de baas eiste dat hij zou sterven, en dan gebeurt dat.” “Ik ben arts, het is mijn taak de gewonden en zieken te genezen.” legde ik uit. “Het is niet de baas zijn schuld dat u dokter bent.” was de reactie. “Als ik uw baas beledigd heb door levens te redden spijt dat me.” De stille van de twee kleerkasten kwam ineens op me af en stompte me in mijn maag, daarna gingen ze verder door het meubilair te verbouwen. “Laat dit een herinnering zijn niet meer tussen de baas en zijn prooi te komen.” riepen ze terwijl ze wegliepen. Later die dag las ik in de krant dat de jongen, Mickey, dood gevonden was in de rivier, blijkbaar had hij zichzelf verdronken volgens de verslaggever.
43
Onderzoek Enigszins nieuwsgierig in wat er allemaal gebeurt, was ging ik naar de bibliotheek om meer uit te vinden over deze misdaadfamilie. Buiten het feit dat ze in de jaren vijftig uit Italië gekomen waren was er niet veel bekend over deze mensen, alleen dat ze heel geheimzinnig deden over hun naam, waardoor ze voortdurend ‘de naamlozen’ genoemd werden. Maar zulke anonimiteit was onmogelijk, er moest iemand zijn die meer wist. Het bleek dat er genoeg mensen waren die meer wisten, maar geen van hem wilde of durfde te praten. Als laatste poging ging ik langs een oude vrouw die al in Catturato woonde sinds haar geboorte. Ze herinnerde zich het goed, die dag dat de Italiaanse immigranten aankwamen. Ze begonnen met een klein garagebedrijf en pasten redelijk binnen de plaatselijke bevolking. Maar na een jaar kwam er ineens inkomen uit andere bronnen. “Maar hun naam, Ik neem aan dat iemand die wel eens verteld heeft?” vroeg ik. “Dat is het opmerkelijke, we noemde ze altijd ‘de Italianen’ en tegen de tijd dat we ze goed genoeg kende om ze bij naam te noemen waren ze enkel geïnteresseerd in geld afhandig maken.” Legde ze uit. “Dus niemand kent hun namen?” “ Sorry, misschien dat het stadhuis wat weet. De enkeling die het wel weet wordt gedwongen de naam niet uit te spreken.” Vertelde ze. “U hebt flink geholpen.” Zei ik terwijl ik opstond. Ik was bijna de deur uit gelopen toen ze me stopte. “ Waarom probeert u betrokken te raken bij iets dat niet uw probleem is?” vroeg ze me. “Gisteren heb ik het leven van een jongeman gered, hij was beschoten door een van deze Italianen.” Legde ik uit. “U had niet tegen ze in moeten gaan, daar houden ze niet van.” Antwoordde ze. “ Weet ik, ik heb de blauwe plekken om dat te bewijzen.” Reageerde ik. De ambtenaar in het stadhuis probeerde me eerst te lozen, hij claimde dat er vorig jaar een computerstoring geweest was en dat de meeste dossiers daardoor verloren waren gegaan. Ik overtuigde hem om mij het papieren archief in te laten op voorwaarde dat ik het nooit aan iemand zou vertellen. En zo kwam ik dus in een archief van meer dan vijftig jaar oude immigratiepapier terecht. Er was uit die tijd maar een dossier over een 44
familie Italiaanse immigranten, een man genaamd Vittorio Antonio, zijn vrouw en hun neef Silvio. Het verbaasde mij niets dat deze familie van Sicilië af kwam, sterker nog, ik had het eigenlijk al verwacht dat ze van dit eiland gekomen waren. Ineens werd de deur van het archief opengegooid. De ambtenaar werd hardhandig naar binnen gegooid door de twee zelfde naamlozen als die gisteren bij mij langs waren geweest. “Ik zie dat de boodschap niet is aangekomen.” Zei een van de twee tegen mij. De andere begon de ambtenaar in elkaar te slaan. “Is dat echt nodig?” vroeg ik. “Blijkbaar snapt hij zijn werk niet, hij hoort de mensen uit dit archief te houden.” zei de naamloze. “Ik was ook erg overtuigend.” Gaf ik toe. “ Je kunt je smoesjes beter voor de baas bewaren.” zei hij. “ Ik zou meneer Antonio graag ontmoeten, dan kan hij me vertellen waarom de jongen moest sterven.” De enige reactie was een stomp in mijn gezicht, gevolgd door een harde klap in mijn nek.
45
Vittorio Het maakt niet uit hoe groot een auto er van buiten uit ziet, neem maar van mij aan dat de kofferbak altijd te klein is, ik kan het weten, ik werd wakker erin. Blijkbaar hadden ze me vastgebonden want ik kon mijn armen en benen niet bewegen. Het stuk tape over mijn mond jeukte enigszins. Gingen ze me ergens dumpen, vertelt de krant morgen over die dokter die dood in een auto gevonden is op de bodem van de rivier? Op dit moment bewoog de auto in ieder geval nog, ik hoorde verkeer aan beide zijden., het was duidelijk merkbaar wanneer ze een bocht namen, want dan stootte ik of mijn hoofd of mijn knieën tegen de zijkant van de kofferbak. Niet veel later horde ik de auto rijden op een soort van grind, zou dit mijn eindbestemming zijn, gaan ze me hier doden? Ineens ging de kofferbak open en zag ik het daglicht. Beide naamlozen stonden over me heen gebogen en keken mij aan. De grootste van de twee haalde een stiletto tevoorschijn en stak deze in mijn richting, ik sloot mijn ogen en draaide mijn hoofd weg. Hij gebruikte het mes om de touwen tussen mijn armen en benen los te maken, daarna tilde hij me uit de kofferbak en gooide hij me neer op het grindpad. “Sta op voordat ik het voor je moet doen.” Blafte hij tegen me. Ik deed wat hij me vroeg. Dit was de eerste kans die ik had om mijn omgeving te zien. Dit was niet in de buurt van de rivier, vlakbij stond een groot huis die duidelijk de rijkdom van zijn eigenaar weergaf. “Lopen!” was de tweede instructie terwijl ik naar het huis geduwd werd. Als de buitenkant al rijkelijk versierd was, was dat nog niets vergeleken met de binnenkant van het huis, een gouden kroonluchter versierde de hal waar ik binnenkwam en de schilderijen aan de muur deden me denken aan de stijl van de Rembrandt van Rijn. Ik werd naar een kantoortje geleid aan de zijkant van de hal. In het kantoor zat een grote man, ik schatte hem ongeveer zeventig jaar oud, hij zat achter een bureau. De naamloze die me naar voren had geduwd gooide me nu naar een stoel en gaf aan dat ik moest gaan: “ZITTEN!”. Daarna verlieten beide naamlozen het kantoor. “Ik hoorde van mijn jongens dat u naar mij vroeg?” vroeg de oude man, een Italiaans accent was duidelijk hoorbaar. “U best vast en zeker Vittorio Antonio?” vroeg ik. “Zo werd ik ooit genoemd, maar ik gebruik die naam niet langer.” zei hij. 46
In vergelijking met de twee die me hier gebracht hadden was de oude man haast charmant, hij opende een lade van zijn bureau en haalde een klein potje pillen tevoorschijn. “Waarom staat u het gebruik van uw naam niet meer toe?” probeerde ik, ik had eigenlijk geen eerlijk antwoord verwacht. Hij opende het potje en haalde er een pil uit. Ik herkende het gekleurde label gelijk als dat van een veel gebruikt antidepressiva. Hij nam een glas water om de pil mee weg te spoelen en richtte daarna zijn aandacht weer op mij. “Eigenlijk...” hij begon luid te hoesten en stopte daarom met praten. Ineens werd zijn gezicht rood en hij greep naar zijn nek, het zag er naar uit dat de oude man zou stikken. Uit reflex stond ik op en ging achter hem staan om de Heimlichmanoeuvre toe te passen. De pil schoot rechtstreeks vanuit zijn mond tegen de houten deur aan de andere kant van het kantoor terwijl hij terugzakte in zijn stoel. Op dat moment kwamen de twee naamlozen binnengestormd, de grootste duwde me onmiddellijk tegen de grond. “Laat hem” commandeerde de oude man hem. “Hij viel u aan baas!” reageerde de naamloze. “Hij heeft mijn leven gered, ga nu en breng mij een glas water” zei de oude man. In gedachten herhaalde ik de eed die ik afgelegd had toen ik slaagde. De twee naamlozen gingen niet verder in discussie met hun baas en vertrokken even snel als dat ze binnengekomen waren.
47
Verleden “Nu, u stelde mij een eerlijke vraag.” ging de oude man verder terwijl hij ging zitten. “Ik begrijp dat ik niet in de positie ben om iets te eisen.” antwoordde ik. “U hebt zojuist mijn leven gered dokter, er zijn niet veel die dat zouden doen.” “Toen ik dokter werd heb ik een eed afgelegd om mijn vaardigheden te gebruiken waar nodig, “ legde ik uit. “En hartelijk bedankt daarvoor.” reageerde de oude man. Hij wees naar een kaart aan de muur, het was er een van Europa met een deel van Azië. “Zoals u waarschijnlijk al weet kom ik van Sicilië” vertelde hij. “Dat had ik gezien en al gegokt.” Het is nooit vrijwillig geweest, mijn vertrek van Sicilië. In de jaren veertig had ik een kleine boerderij, samen met mijn vrouw en tienjarige neef. We hadden een twee jaar oud zoontje. In die tijd dacht de regering van Italië dat ze de criminele organisatie, de Cosa Nostra hadden teruggedrongen, maar niets was minder waar. Het was een man die enkel bekend stond als de Slager die de echte leiding over ons dorp had. Hij stopte toen hij merkte dat de naamloze met zijn glas water binnenkwam. Hij pakte nog een pil en slikte die met een flinke slok water in. De Slager was een gemeen man, hij nam meer van de burgers dan ze konden missen, allemaal in het kader van beveiliging. Dat is wat hij ook deed bij onze boerderij, een gewone oogst zou net genoeg zijn om onszelf in leven te houden en wat op de lokale markt te verkopen. De Slager besliste echter om het merendeel van onze inkomsten op te eisen. We smeekten hem dat we op die manier zouden verhongeren, hij lachte enkel en zei “Mij een zorg.” Mijn vrouw vroeg me geen ruzie te zoeken en zo ging het maanden door totdat onze zoon ziek werd. De plaatselijke dokter constateerde ondervoeding. Toen nam ik de beslissing een hamer uit de schuur te pakken en te gaan praten met de Slager. “Ik heb al eerder gezegd: mij een zorg.” was wederom zijn reactie. “Maar, mijn zoon is ziek en we hebben meer eten nodig.” smeekte ik. 48
“Gooi dan dat nutteloze neefje van je de straat op.” Stelde hij voor. Ik kon Silvio niet simpelweg de straat op gooien, hij was net zoveel zoon voor me als mijn eigen zoon en ik had voor hem gezorgd sinds zijn moeder overleden was in zijn tiende levensjaar. Enigszins boos rende ik op hem af en ik sloeg met de hamer op zijn schedel. Ik had hem alleen pijn willen doen, maar blijkbaar had ik hem harder geraakt dan ik dacht, want hij viel dood neer waar hij even daarvoor nog voor mij stond.
49
Opvolger De Slager was altijd kinderloos geweest en het werd al snel duidelijk dat zijn volgelingen mij hadden verkozen zijn plaats over te nemen. Eerst voelde ik me vereerd, hoewel de misdaadwereld compleet nieuw voor me was. Ik bleef werken op de boerderij die nu goed bewaakt werd door mijn personeel. De bevolking was blij met de machtswisseling, al was het alleen maar om het feit dat ik veel minder gewelddadig was als de Slager. Het was in die tijd dat Silvio automechanica ging studeren. Het was ook in die tijd dat het duidelijk werd dat de Slager niet echt vertrokken was, het was na een harde dag werken op het veld, ik had een bad genomen en we waren ons gereed aan het maken om te gaan slapen. Het geluid kwam uit de keuken. “Heb je de achterdeur dichtgedaan?” vroeg ik mijn vrouw. Ze wist het niet zeker en liep naar de keuken om het te controleren. Ineens voelde ik de koude rillingen over me komen en toen hoorde ik een stem mijn naam noemen. “... Ik zie dat je eindelijk van dat waardeloze neefje af bent gekomen, zoals ik had voorgesteld.” zei de spookachtige stem. “Wie is daar?” vroeg ik. “Speel geen stommerdje met me Vittorio, of moet ik het in je geheugen hameren?” ging de stem verder. Ondertussen verscheen er een geestverschijning voor me, het was een man in zijn vijftigste levensjaar, hij was helemaal wit transparant. Bovenop zijn hoofd zat een gapend gat: de Slager was teruggekeerd. “Sl.. sla... Slager” stamelde ik uit. “Juist” reageerde hij met een sinistere lach, “Je zult nog staan te kijken wat ik tegenwoordig kan doen.” “Je bent dood!” riep ik alsof hij daarvoor zou verdwijnen, “Dat lijkt me duidelijk.” antwoordde hij. “Wat wil je van mij?” vroeg ik. “Lijden, ik wil je zien lijden.” zei hij. “Dat gaat je nooit lukken, je bent een geest.” reageerde ik. “We zullen zie.” zei hij terwijl hij in het niets oploste. In die tijd kwam mijn vrouw terug uit de keuken, ik vertelde haar wat er zojuist gebeurd was en dat ik er niet van onder de indruk was. Ze stond er op dat we de priester raadpleegde. Deze bracht elke bescherming aan die de kerk op het gebied van geesten te bieden had, “En als hij toch binnen komt, dan zal hij de boerderij nooit meer verlaten.”
50
Ergens in de tijd… De priester had merendeels gelijk, we zagen de geest van de Slager jarenlang niet meer terug,, maar hij kwam wel degelijk terug, en toen bleek de bescherming van de kerk te falen, Het was overdag toen ik wat zaken aan het afhandelen was, twee van mijn lijfwachten stonden wacht buiten het kantoor te houden toen ineens het raam open sloeg. “Vittorio!” gromde een stem, het klonk veel krachtiger dan jaren geleden, maar het was overduidelijk de Slager. Zijn lichaam verscheen voor me, zelfs mijn lijfwachten reageerde geschokt. “Ik heb je de belofte gedaan dat je zou lijden en ik zal die belofte houden.” zei de Slager. “Doe je best, beter mij dan mijn familie.” riep ik dapper. “O nee, je zal in leven lijden, sterven is een te makkelijke uitweg.” blafte hij. Ineens dacht ik na over wat hij bedoelde, hij was vast en zeker van plan mijn vrouw en zoon pijn te doen. “Doe het niet Slager, ze hebben je niets misdaan.” smeekte ik. “Smeek wat je wilt, mijn plan staat vast.” reageerde hij. Ik hoorde een autodeur, iemand stond in de tuin, ik hoorde immers stemmen door het open raam. “Waarom laat je ze niet binnen Vittorio?” vroeg de Slager. “Echt niet, dat laat ik niet toe.” De geest van de Slager keerde zich tot mijn lijfwachten en sloeg er een zo hard dat deze bewusteloos op de grond viel “Ga ze halen.” Eiste de Slager de andere lijfwacht, deze rende hard het kantoor uit. “Wat is er aan de hand Vittorio?” vroeg mijn vrouw toen ze vijf minuten later het kantoor ingeleid werd met mijn zoon en neef. Terwijl ze haar oriëntatie zocht keer ze naar de geest van de Slager. “Jij hoort hier helemaal niet binnen te kunnen komen” zij ze enigszins geshockeerd. “Ik heb vals gespeeld.” antwoordde hij. “Wat wil je?” vroeg ze. “Ik wil Vittorio hier bedanken voor wat hij mij heeft aangedaan.” vertelde de Slager terwijl hij wees naar het gapende gat bovenin zijn schedel, de plek waar ik hem had geraakt met de hamer, “Je wilt hem doden?” vroeg ze. De Slager reageerde niet maar stapte ineens naar voren naar onze zoon. Mijn lijfwacht sprong tussen de geest en onze zoon en stortte in. Terwijl zijn lichaam wegrolde zag ik dat het voor niets was geweest, onze zoon lag ook op de grond, een klein streepje bloed liep uit zijn mond. Mijn vrouw pakte onmiddellijk het lichaam van onze zoon op, ik was totaal sprakeloos.
51
“Kom oom, we gaan rechtstreeks naar het ziekenhuis.”, het was Silvio die nog enigszins logisch na bleef denken. Mijn vrouw en ik volgden hem, bijna de geest vergetend. We rende direct naar de voordeur, niet omkijkend. Silvio startte de auto. Ineens gaf de Slager een luide brul. “Laat me er uit!” raasde hij, de tweede aanname van de priester was juist geweest, als hij al binnen zou komen kon hij er niet meer uit. “Rijden.” drong ik Silvio aan. “Ooit Vittorio, ergens in tijd zal ik je vinden, ik zal je opjagen, ik zal je voor altijd blijven sproken, onthoud dat.” verzekerde de geest me. Het was de laatste keer dat we het huis in Italië zagen, toen we doorhadden dat onze zoon echt dood was maakten we plannen om naar het buitenland te gaan, we zouden ons naam achterlaten zodat de Slager ons nooit zou vinden.
52
Terugkeer van de slager “Het spijt me van uw zoon Meneer Antonio” vertelde ik en de oude man zuchtte. “Dat was de laatste keer dat ik een tegenstander onderschatte.” vertelde hij. En nu, veertig jaar later verstopte hij zich nog altijd voor die tegenstander, ineen voelde ik me droevig om het leven van de oude crimineel, niet veel later kwam het beeld van de dodelijk gewonde Mickey weer in mijn gedachten. “Waarom bent u in hemelsnaam doorgegaan met uw activiteiten hier” vroeg ik. De oude man schudde zijn hoofd. “We probeerden eerst van Silvio’s vaardigheden rond te komen” gaf hij toe. “Hij studeerde automechanica toch?” vroeg ik. “Inderdaad, maar we waren te veel gewend geraakt aan het luxe leven.” ging de oude man verder. “Er zijn ook andere manieren.” Stelde ik voor. “Dat wordt erg moeilijk als je op een dag thuiskomt en een klein legertje van je oud-werknemers voor de deur ziet staan vragend naar werk.” vertelde hij, “Ik kon ze niet wegsturen, ze waren er ook toen ik hun nodig had.” “En u bracht al deze tijd door om uw naam te verbergen zodat de Slager u nooit zou vinden?” “Dat is zo, ik had het idee van een tweeling uit Londen die maakte het publiek zo bang dat niemand hun naam durfde te spreken.” legde de oude man uit. Ineens brak het glas van het raam, we bukten beide net in tijd om niet geraakt te worden. “Zou het dan toch?” vroeg ik. “Het moet wel dokter, het kan niets anders zijn. “ zei de oude man terwijl hij opstond. “VITTORIO!” brulde een onzichtbare stem. De oude man liep naar de deur. “Dokter, kunt u hem zo lang mogelijk bezig houden?” vroeg hij terwijl hij de kantoordeur opende. Ik had geen tijd om te reageren, de geestverschijning begon al vorm te krijgen vlak voor me. Het was doorzichtig, ik kon door hem heen het gebroken raam zien. Het droeg een ouderwetse leren schort en aan zijn riem hing een groot vleesmes. Ik bekeek hem verder, het gezicht straalde
53
pure woede uit. Kleurloze strepen bloed liepen uit het gat bovenop zijn hooft. “U moet de Slager zijn.” probeerde ik. “Ik heb geen zaken met u!” riep hij kwaad. “Ik kan misschien helpen, ik ben namelijk dokter.” stelde ik. “Hoeveel geesten heeft u in uw carrière behandeld?” vroeg hij. “Ik kan het op zijn minst proberen, die hoofdwond ziet er slecht uit” zei ik. Vanuit de hal van het huis klonk een pistoolschot, zowel ik als de geest snelde op het geluid af. Op de vloer lag het lichaam van Vittorio Antonio, zijn linkerhand had nog altijd een pistool vast. De geest schreeuwde het uit van woede. “Daar gaat mijn wraak, je zou een leven lang moeten lijden!” riep het wanhopig. “Hij zei: 'Nu zal mijn vrouw veilig zijn' voordat hij de trekker overhaalde” vertelde een van de naamlozen die naast het lichaam knielde. “Ah, de vrouw.” riep de geest, “ik denk dat ik me maar op haar ga afreageren.” Ineens begon het hele huis te schudden. “Aardbeving!” riep een van de naamlozen, maar die had het compleet fout gegokt, Een enkel ogenblik zweefde het lichaam van de oude man boven de vloer, maar het was niet het lichaam bleek meteen daarna, het was een afspiegeling van het lichaam en niet veel later leek deze geestverschijning jonger te worden totdat hij de jonge boer was die hij ooit geweest was, en hij was niet alleen, naast hem stond een kleinere geest. “Perseguitare no più lungo!” zei de kleinere geest. “Ik zie dat je je bij je zoon gevoegd hebt.” observeerde de Slager. “Hij is gekomen om het je betaald te zetten.” vertelde de geest van Vittorio Antonio. “Een kleine jongen om mijn onmetelijke kracht te weerstaan?” lachte de Slager. De jonge geest zei niets maar zweefde langzaam richting de Slager. Zijn vader volgde direct. Wat volgde was als een roedel hongerige wolven die samen een enkele prooi hadden gevangen, ze scheurde de geest van de Slager letterlijk aan stukken. Gehuil en geschreeuw van de Slager klonk door de gangen van het huis. Ik kon het niet aanzien wat ze deden. Toen stopte het geschreeuw. Voor ik me realiseerde dat het stil was stonden beide geesten voor me. “U hebt me echt gered” vertelde Vittorio. “Ik heb u alleen gered van verstikking.” zei ik. “Nee dokter, uw woorden, u vertelde dat er een andere weg was en u had gelijk.” “Maar u bent nu dood.” 54
“Een offer dat ik veel eerder had moeten maken.” legde hij uit. De jonge geest riep iets Italiaans, ik verstond het totaal niet maar begreep dat hij me bedankte omdat hij een kleine buiging mijn kant op maakte. Toen verscheen er een fel wit licht bij de voordeur. “Het is tijd om te gaan dokter. Wilt u mijn vrouw uitleggen wat er gebeurd is, mijn lijfwacht kan het haar bevestigen dat het echt zo is.” vroeg Vittorio's geest mij terwijl hij het licht in dreef.
55
56
6
Wenego en Gradicon
57
Gesnapt Gradicon opende zijn vuist, een vlam verscheen in zijn handpalm. “Dit…” begon hij, “…is het vuur.” Langzaam liep hij langs de oneindige rij krijgers. “Het vuur dat bij ieder krijgershart zit. Dat vuur zet de krijger aan tot grootse daden, als hij het weet te gebruiken.” Hij sloot zijn handpalm weer en de vlam doofde meteen. “Jullie hebben allemaal bewezen het vuur te bezitten, nu is de tijd gekomen om jullie burggraaf trots te maken”. Halverwege hield hij stil en bekeek hij een krijger aandachtig. Met een knip in zijn vingers kwamen zijn twee persoonlijke wachten achter hem staan. “Doe je helm af!” beval hij de krijger. De krijger schudde het hoofd. “Durf jij een order te negeren?” bulderde Gradicon. Hij opende zijn handpalm opnieuw, het vuur was intenser dan voorheen. “Voor de laatste maal, doe die helm af.”. De vlam in zijn hand groeide nog iets terwijl de krijger de helm verwijderde. Het knappe gezicht van een jonge vrouw kwam tevoorschijn onder de helm, haar lange haar door de war door het dragen van de helm. “Nou nou, kijk eens wat we hier hebben.” riep Gradicon haar toe. “wie ben jij en hoe ben je hier in vredesnaam terecht gekomen?” wilde hij van haar weten. “Mijn naam doet er niet toe.” was het antwoord. De vlam in Gradicons handpalm groeide nog iets verder. “Doe me een plezier, we weten allebei wie je gestuurd heeft.” voegde hij daar aan toe. “Je zult boeten voor het onrecht dat je ons koninkrijk aangedaan hebt!” riep ze. De vuurbal groeide door tot hij even hoog was als de vrouw en Gradicon de vuurbal naar voren duwde. “Hoe durf je over onrecht te spreken?”. Vanuit de heuvels hoorden het tweetal een ijzingwekkende gil. Ze wisten beide maar al te goed wat dit betekende, Gradicon had haar ontdekt. De vallei en de achterliggende bergen waren nog altijd gehuld in mist en de tweeling kon dan ook alleen maar gokken wat er echt gebeurd was. “Dit moeten we direct gaan melden.” stelde Jurian voor. “En dan maar hopen dat Wenego er nooit achter komt wie Francis echt is, anders knoopt hij ons hoogstpersoonlijk op aan de galg.” vulde Durian aan. 58
Het pad richting het land van Wenego was net als alles om hen heen gehuld in mist. Het land van Wenego was in het verleden in oorlog geraakt met Gradicon, weinig wisten meer precies hoe het ooit gebeurd was, maar Wenego's historici vertelde steevast dat het volk van Wenego verdreven werd uit de bergen om zich uiteindelijk aan de kust te vestigen, historici van Gradicon's land vertelde echter dat dat volk van origine aan de kust woonde en verdreven werd naar de bergen. Wat wel vaststond is dat na een lange oorlog en moeizame onderhandelingen er een wapenstilstand kwam, die nu al ongeveer 50 jaar duurde.
59
De drie uit het oosten Jurian en Durian kwamen uiteindelijk terug bij de kleine herberg waar ze drie dagen geleden hun paarden hadden achtergelaten. “Breng de krijger Francis terug uit Gradicons land.” was hun missie geweest. De tweeling had echter beter geweten en wist allang dat de krijger Francis eigenlijk Wenego's eigen dochter Francesca was. Wenego wist echter van niks, die was slechts in de overtuiging dat de krijger Francis zijn ontvoerde dochter terug kon bezorgen. In de herberg waren slechts drie gasten aanwezig, het waren drie opvallende verschijningen, eentje had een enorme doek rond zijn hoofd gebonden, de tweede had een paar ogen die er uit zagen alsof hij voortdurend bijna in slaap viel, ze hadden alle drie een donkere huid alsof ze veel meer zon hadden gehad dan dat dit land bood. De derde nam het initiatief en schudde de tweeling de hand. “Hoe hangt het, mijn naam is Jam Master Johnson, maar noem mij maar JMJ.” zei hij terwijl hij een vreemd handgebaar maakte. De man met de doek om zijn hoofd ging verder: “Wij zijn reizigers uit het oosten.” “Eastcoast Fahir, van oostkust.” viel JMJ hem in de rede. “Ik ben Fahir” ging de man verder, “dit is Jami en onze rustige vriend hier is Shuuya.” “Welkom in het land van Wenego, ik ben Jurian, en dit is mijn broer Durian”. Ze gingen met zijn allen aan de grote tafel in de herberg zitten. “We begrepen van de herbergier dat u beiden richting de burcht van Wenego reist?” vroeg Fahir. “Dat is juist, wij waren op missie voor Wenego maar zullen nu terugkeren naar zijn burcht.” vertelde Durian. “Wij zijn niet bekend in dit land en zouden graag met u meereizen.” vertelde Fahir. “Zodat jullie ons de weg kunnen wijzen, jeweettoch.” merkte Jami op. “Wat is er met hem aan de hand?” vroeg Jurian aan Fahir. “We weten het niet zeker, hij schijnt door de tijd hier terecht gekomen te zijn” bood Fahir als uitleg. “Door de tijd?” vroeg Durian. “Ja, dubbelmans, ik parkeerde mijn pooierbak voor mijn homie's casa om wat te kunnen chillen toen ik ineens bij deze twee homeboys terecht kwam.” legde Jami uit. 60
“Pooierbak, is dat een soort rijtuig?” vroeg Durian. “De beste beschikbaar, compleet met PS3 een flex soundsystem.” ging Jami verder. Durian besloot het onderwerp voorlopig te laten rusten. Ze zouden de nacht in de herberg doorbrengen en morgen aan de tocht naar de burcht van Wenego beginnen.
61
Onderweg naar Wenego De volgende ochtend werden ze gewekt door het geluid van een luid sprekende Jami. “Moet je echt zo hard praten?” vroeg Jurian die met een slaperige blik in zijn ogen zijn kamer uit kwam. “Praten dude? Ik ben aan het representen!” deelde Jami mede. “Repre... huh?” vroeg Jurian. “Rappen gast, muziek maken.” trachtte Jami uit te leggen. “U bent minstreel?” vroeg Durian. “Ik gebruik liever de term MC gozer, maar minstreel mag ook.” zei Jami. Het verhaal van de andere twee, Fahir en Shuuya was begrijpelijker, beide kwamen van een land dat verder naar het oosten lag, dat van Shuuya scheen zelfs verder dan de oostkust op een eiland te liggen. Ze besloten maar niet te vragen waar Jami's land was omdat ze een even onbegrijpelijk verhaal verwachtte als tot nu toe. “Wat brengt u eigenlijk naar het land van Wenego?” vroeg Durian. “Bittere noodzaak, uw landheer staat bekend als een kundig strateeg, getuige zijn overwinning over Gradicon vijftig jaar geleden.” vertelde Fahir. “Overwinning? Ik denk dat u er flink naast zit.” reageerde Jurian. “Wenego gewaardeerd krijger in Nippon.” vertelde Shuuya. “Ik weet niet wat ze u over Wenego hebben wijsgemaakt, maar ons land verloor de oorlog en werd gedwongen de bergen te verlaten.” ging Jurian verder. “Sorry heren, ons is niets anders bekend, het is in ieder geval van belang dat we uw landheer spreken.” Durian besloot het te laten rusten en bij de terugkomst bij de burcht navraag te doen bij vrouwe Amande, het stokoude hoofd van de burchthuishouding, zij zou zeker weten wat er destijds gebeurd was. Na het ontbijt ging het vijftal naar de stallen, beide oosterlingen hadden een prachtig zwart paard, het ros van Jami was minder indrukwekkend, de oude ezel wilde in eerste instantie de stal niet eens uitkomen. “Daar ga je dan van pooierbak naar tweedehands imitatiepaard.” merkte Jami op. De ezel leek het te begrijpen en steigerde enigszins. Het volgende obstakel, nadat ze Jami al tot drie keer toe van de grond hadden opgeraapt en de ezel weer teruggehaald hadden, was het moeras bij het Hakan bos. “We zullen er omheen moeten” merkte Jurian op. 62
Het zou zeker enkele uren duren voordat ze het dorpje in het bos, Castleton zouden bereiken, hier hadden ze zeker de kans om te overnachten. De drie uit het oosten werden in Castleton enigszins vreemd aangekeken, het was dan ook alleen omdat de tweeling het wapen van de landheer op hun schild droegen dat ze niet meteen het dorp uitgegooid werden. “Die gozers zijn echt niet chill.” merkte Jami op toen ze eindelijk een plaats in een herberg gevonden hadden. “Jongeheer Jami, u moet bedenken dat wij er heel vreemd uitzien voor deze mensen, ze kennen enkel het bos.” meldde Fahir. Ze besloten de volgende dag vroeg op te staan om zoveel mogelijk dorpelingen te ontlopen.
63
Slecht nieuws voor de landheer Vanaf Castleton was het slechts een halve dag reizen richting de burcht van Wenego. Vanaf ver was de heuvel met daarop de burcht al te zien. Bij de poort stonden een aantal knechten klaar om de paarden aan te nemen en ze naar de stal te brengen. “Maak er geen krassen op dude.” vertelde Jami de knecht terwijl hij de teugels van de ezel overgaf. In de volgende deuropening stond een van de persoonlijke wachten van de landheer te wachten. “Jurian, Durian, hoe luid het nieuws van ver?” vroeg de wacht. Jami bekeek het glimmende harnas van de wacht. “Helemaal te gek die bling.” merkte hij op. “We hebben nieuws over de krijger Francis.” vertelde Jurian terwijl de wacht hen voorging naar de troonzaal. Achter in de zaal zat Wenego op zijn troon. Hij was een oudere man met een enorme kroon en lange puntige baard die het merendeel van zijn gewaad bedekte. “Jurian en Durian, mijn trouwe dienaren, hebben jullie de krijger Francis meegebracht?” vroeg Wenego. “Sorry Sire, we hebben sterke aanwijzingen dat Francis gedood is door Gradicon” vertelde Jurian. “Eerst ontvoerd hij mijn dochter, daarna dood hij een van mijn sterkste krijgers, dit heeft lang genoeg geduurd, hij zal boeten.”. Vervolgens beval hij de wacht zijn krijgsraad bij elkaar te roepen. “Sire,” begon Fahir, “ik en mijn gezellen komen van ver om uw wijsheid in de krijgskunst te delen.” Wenego keek Fahir aan. “Daar heb ik nu geen tijd voor.” antwoordde Wenego bot. Ze werden de troonzaal uitgeleid door een wacht.
64
Een andere kern van waarheid Ze besloten vrouwe Amande op te zoeken. Ze bleek inderdaad de oorlog meegemaakt te hebben. “Voor die tijd was het precies andersom, Wenego's land in de bergen en Gradicon hier aan de kust, je kunt zelfs de bouwstijl op sommige plekken in de burcht er nog aan herkennen. “Dus wat je zegt is dat die Wenego gast die Grafi-gast hier weggejaagd heeft?” vroeg Jami. “Zoveel kan ik me er ook niet meer van herinneren, ik was toen pas tien jaar oud” ging vrouwe Amande verder. “Er gaan geruchten dat Wenego de bergen in wil.” wist een van de jongere dienstmeisjes te vertellen. “Er schijnt nogal een grote voorraad goud in te zitten namelijk.”. “Wie heeft je dat verteld?” vroeg Durian. “De dochter van de landheer.” antwoordde het dienstmeisje. “Wanneer heb je haar gesproken?” vroeg Jurian. “Oh, dat is al heel lang geleden geweest, voordat ze verdween.”. “Speelde ze wel meer informatie door naar je?” vroeg Durian. “Ik was ten slotte haar persoonlijke hulp, we waren bijna vriendinnen als haar vader daar niet zo moeilijk over zou doen.” antwoordde het dienstmeisje. Ze haalde een klein spiegeltje onder haar schort vandaan. “Hiermee konden we met elkaar praten.” vertelde het dienstmeisje. Jurian pakte het spiegeltje aan en bekeek het aandachtig. Ineens verdween zijn eigen weerspiegeling en verscheen er een soort van grot op het spiegeltje. “Francesca?” zei het dienstmeisje zacht. Het was inderdaad Francesca die verscheen. “Zo blij om te zien dat je nog leeft, waar ben je.” riep het dienstmeisje enthousiast. “Gradicon's kasteel Lara.” antwoordde Francesca. “We moeten je helpen te ontsnappen.” opperde het dienstmeisje die dus Lara bleek te heten. Francesca schudde haar hoofd. “Ik ben geen gevangene.”. “Maar, waarom kom je dan niet hierheen?” vroeg Lara. “Ik heb wel hulp nodig, kun je de tweeling opsporen, en ze hierheen sturen met de spiegel?” vroeg Francesca. 65
“Wat is er dan?” vroeg Durian, maar de afbeelding van Francesca op de spiegel begon al weer te vervagen. Lara probeerde nog opnieuw de spiegel in werking te stellen, maar het mocht niet baten. Ze besloten te doen wat Francesca hen vroeg, terug gaan naar het land van Gradicon om Francesca te helpen.
66
De geschiedenis ongecensureerd En zo was het dan dat ze die volgende dag weer in Castleton aankwamen. “Jullie weer.” riep een oude boer hen toe. De man zag er uit alsof hij al zeker honderd jaar op de boerderij gewoond had. “Zeg, geriatrische Agrarier.” begon Jami. “Wat bedoel je vreemdeling.” vroeg de boer. “Ik wil niet meteen oude boer roepen.” ging Jami verder. “U ziet er oud genoeg uit om de oorlog meegemaakt te hebben.” merkte Fahir op. “Kunt u ons zeggen hoe die verlopen is?”. De oude boer zette zijn zeis neer en leunde op het hek. “Wel beste man.” begon de boer, “Het begon ooit met Tenterni, koning van het land zover als de arend kon vliegen.” “Sommige arenden vliegen verder dan andere.” merkte Jami op. “Zeg wijsneus,” zei de boer “Ja?” vroeg Jami “Houd je mond even, laat een oude man zijn woord doen.” Jami keek de boer verbaast aan maar sprak niet. “Ik was toen twintig en zat in het leger van Tenterni. De koning had twee zoons, Gradicon en Wenego. De broers konden slecht met elkaar opschieten. Toen de koning kwam te overlijden werd het koninkrijk in twee delen gesplitst, de kustprovincie en de bergprovincie.” “En Wenego kreeg de kustprovincie?” vroeg Jurian. “Nee, Wenego kreeg de bergprovincie, iets waar hij uiterst ontevreden over was. Hij besloot vanuit de bergen een leger te organiseren om het land van zijn broer in te nemen. Gradicon, die geen zin had om te vechten besloot toen hij van het plan hoorde naar de bergen te vluchten en zijn broer de kustprovincie te laten houden.” De boer hoestte. “Dus het is waar dat tijdens de oorlog Wenego naar de kust vertrok, alleen het waarom is verdraaid?” vroeg Fahir. De oude boer knikte met zijn hoofd. “Waarom zou Wenego dan nu ineens terug willen naar de bergen om goud te verzamelen?” vroeg Durian. “Wenego heeft nooit geweten dat de bergen vol met goud zaten, dat hoorde hij pas vele jaren later toen hij de kustprovincie veroverd had.”. Ze bedankte de boer voor zijn verhaal en gingen door naar de herberg.
67
De derde van twee Toen ze de dag erna bij de herberg terecht kwamen waar ze de drie uit het oosten voor het eerst ontmoet hadden stond er al een groep krijgers van Gradicon te wachten. “De burggraaf wacht al op u.” gaf een van hen aan terwijl hij de deur open hield. Ze vervolgde hun weg naar binnen en troffen de burggraaf aan. Hij leek inderdaad wel op Wenego, al had hij niet de lange baard en was zijn haar nog volledig zwart. “Ik ben blij dat jullie gekomen zijn” gaf hij aan. “U hebt twijfels, Durian?” vroeg hij vervolgens. “Waarom vraagt u dat?” wilde Jurian weten. “Ik kan dat soort dingen voelen.” vertelde Gradicon, hij tikte met zijn wijsvinger op de zijkant van zijn hoofd. “Ik kan dat soort dingen gewoon uit je hoofd plukken.”. “Waar is Francesca, wat heb je met haar gedaan?” vroed Durian toen. “Denk je nu serieus dat ik mijn eigen nichtje wat aan zou doen, ik ben geen barbaar.” antwoordde Gradicon. “Waarom zijn wij dan hier?” vroeg Fahir toen. “U bent hier per toeval, maar deze twee” zei hij terwijl hij naar de tweeling wees. “die zijn hier om de deling ongedaan te maken”. “De deling van het land?” vroeg Durian. “Inderdaad. Bij de deling van dit land is ook het kroonjuweel, de steen van Tenterni in drie delen gesplitst.” “Drie delen, maar jullie waren toch maar met zijn tweeën?” vroeg Jurian. De burggraaf schudde zijn hoofd. “Er was een derde broer, Hakan, hij woonde al lange tijd niet meer bij ons toen vader stierf, hij bleef echter een zoon van Tenterni en had dus recht op een deel van het rijk. Omdat niemand hem kon vinden besloot men het land rond het dorp waar Hakan voor het laatst gezien was naar hem te vernoemen en aan hem toe te kennen.” Ze wisten meteen dat de burggraaf het Hakan bos bedoelde, dan moest het dorp Castleton zijn. “Is Hakan ooit teruggekeerd?” vroeg Fahir. “Nee, al heb ik inmiddels bewijs dat hij overleden is en begraven ligt in Castleton. Het probleem is zijn deel van het kroonjuweel, alleen als alle drie de delen weer samengebracht worden kan dat ook met het land gebeuren. Nu bleek mijn deel al jaren bij mijn nichtje te liggen voordat ze het aan haar vriendin gaf, het deel van Wenego kreeg ze van haar vader.”. 68
Er was wel degelijk een object dat Francesca aan haar vriendin had gegeven, dat was het spiegeltje dat nu in Durian's zadeltas zat. Gradicon drukte zijn hand tegen zijn slaap aan en zei “jullie hebben het dus inderdaad meegenomen? Ik hoop dat we de twee delen kunnen gebruiken om de derde te vinden, zoals Francesca ooit gedaan heeft”. “Heeft zij ooit de derde gezien dan?” vroeg Durian. “Het was op de dag dat ze wegliep, ze had contact gekregen met Hakan, hij vertelde over zijn broers en dat hij snel zou sterven. Voordat hij de kans had te vertellen waar hij precies was stierf hij en werd de spiegel zwart.” vertelde Gradicon. “Francesca moet geweten hebben wat de spiegels deden.” opperde Jurian. “Dat klopt, het was haar eigen vader mijn deel had, al wist hij niet wat de kracht ervan was.”
69
Drie keer drie Het was pas die nacht dat het tot Jurian doordrong, drie zonen van de koning waren er, maar er waren ook drie mannen uit het oosten, zou dit aantal dan toch gerelateerd zijn, verder vond hij het ronduit vreemd dat de oude boer niets had gemeld over de derde broer, waar het bos waarde boer woonde immers naar vernoemd was. Er was duidelijk meer aan de hand. Ineens ging ook Durian rechtop in zijn bed zitten, “Drie!” riep Durian. “Ja broer, we hebben twee keer drie.” vertelde Jurian. “Wat bedoel je, ik droom net het getal drie.” vertelde Durian. “Er zijn drie zonen van de koning.” vertelde Jurian. “Dat weet ik, waarvan een dood.” vulde Durian aan. “Er zijn ook onze drie mannen uit het oosten en drie delen van het kroonjuweel.” ging Jurian verder. “Je denkt dat Fahir, Shuuya en Jami iets te maken hebben met de drie zonen?” vroeg Durian. “Ik weet het wel zeker. En er is nog iets.” vertelde Jurian. “Wordt dit een spelletje om te raden wat er aan de hand is of ga je nog wat zeggen?” vroeg Durian. “Het Hakan bos is vernoemd naar de derde broer, vreemd genoeg beweerd een van de oudere inwoners dat er maar twee zonen waren.” De volgende ochtend wekten ze het drietal uit het oosten voordat er ook maar iemand in de herberg wakker was. “Waar is de brand?” vroeg Jami. “We moeten praten.” deelde Jurian mede. Hij vertelde over wat hij die nacht met zijn broer besproken had. “Ik kwam hier om strategische hulp van Wenego” vertelde Fahir. “Doet er niet toe, we moeten die oude boer spreken.” merkte Durian op. Stil slopen ze de stal in om niet veel later weer richting Castleton te vertrekken. Het was rond het middaguur dat ze weer in Castleton terecht kwamen, er was echter geen enkel spoor van de oude boer. Ze besloten bij de boerderij te wachten op de man. “Zijn jullie nu alweer terug.” klonk de stem van de oude man niet veel later. “We hebben nagedacht over uw verhaal, maar er klopt iets niet.” begon Jurian. “Ik ben oud, mijn geheugen is ook niet meer wat het geweest is” excuseerde de oude boer zich. 70
“U weet vast wel waar het bos rond dit dorp naar vernoemd is?” vroeg Durian. “Maar natuurlijk.” lachte de oude boer. “Dan kunt u ons vast wel meer over die derde prins vertellen, degene die Hakan heet.” opperde Fahir.
71
Het verhaal van prins Hakan De oude man keerde een emmer om en ging daarop zitten. “Voordat Tenterni aanvoelde dat hij ging sterven maakte hij een plan voor zijn koninkrijk.” vertelde de oude boer. “Drie delen van het kroonjuweel gaf hij aan drie van zijn zoons als symbool van het doorgeven van zijn erfgoed. De jongste zoon, Hakan had helemaal niet de behoefte om landheer te worden en vertrok met het aandenken aan zijn vader richting Castleton. Op de dag dat hij vertrok vond Tenterni in zijn kamer het koninklijk schild van Hakan, het enige waarmee men zijn zoon te identificeren kon.” vertelde de boer. “Hij liet zijn oude leven achter zich?” vroeg Durian. “Inderdaad, Hakan had genoeg van het prinsenbestaan en besloot een nieuw leven op te bouwen als boer in Castleton.” vertelde de oude boer. “Hey, wacht gozer, jij bent boer.” merkte Jami op. “Hakan is dood!” reageerde de boer bot. “Is er na zijn vertrek dan niets meer vernomen van Hakan?” vroeg Jurian. Durian liep naar zijn paard toe. “Nee, niemand heeft Hakan ooit meer gezien.” vertelde de boer. Durian pakte het spiegeltje dat ze van het dienstmeisje hadden meegekregen tevoorschijn. “Hakan?” vroeg hij hardop. Op het spiegeltje verscheen een beeld van een kamer. “Zeg beste man...” begon Durian terwijl hij de afbeelding voor de oude boer hield, “...kan ik gelijk hebben dat dit uw boerderij is?”. De boer knikte met zijn hoofd. “Dus dan had ik toch gelijk gozer, als die crib van jou is dan ben heb jij ook de bling van Hakan?” vroeg Jami. “Die heb ik inderdaad.” vertelde de oude boer. “Dan is Hakan niet zo dood als u beweerd.” merkte Fahir op. “Wat moeten jullie toch met hem?” vroeg de boer. “Dat deel van het kroonjuweel is nodig om het koninkrijk van Tenterni weer te verenigen.” vertelde Jurian. “En wie moet een dergelijk koninkrijk dan leiden, de agressieve broer, de pacifist of misschien wil je Hakan uit zijn graf halen?” vroeg de oude boer. “De persoon Hakan mag dan niet meer bekend zijn, dood is hij zeker niet.” merkte Shuuya op terwijl hij de boer aankeek. “Jij!” riep de boer hem toe.
72
“Inderdaad Hakan, ik moest het toch zeker weten.” ging Shuuya verder. “Jij bent de tovenaar die het kroonjuweel splitste?” vroeg de boer. “Ja Hakan, ik ben het, en ik zal ze ook weer samenvoegen als de tijd zover is.” vertelde Shuuya.
73
De broers tezamen “Ik wil niet terug naar dat leven.” merkte Hakan op. “Dus dan is de keuze beperkt tot de pacifist en de agressieve broer?” vroeg Jurian. “We zullen ons aan het ritueel moeten houden.” vertelde Shuuya, “Tenterni heeft destijds vastgesteld hoe dit gedaan moest worden.”. “En hoe zit dat dan?” vroeg Jami. “Iedere broer moet een neutrale krijger kiezen die voor hem zal strijden, degene die wint ontvangt het complete kroonjuweel.” vertelde Shuuya. “En wat valt er onder neutraal?” vroeg Durian. “Dat is simpel gozer.” vertelde Jami, “dat betekend dat de krijgers geen onderdanen mogen zijn van Gradicon, Hakan of Wenego.”. “Dan vallen onze drie mannen uit het oosten dus precies in dit plaatje.” vertelde Jurian. “Twee, ik ben hier slechts om de ceremonie uit te voeren.” vertelde Shuuya. “Dan klopt alles nog,” ging Hakan verder, “want ik ben niet van plan om te vechten voor macht.” Het heuvellandschap was nog altijd mistig als voorheen. Wenego volgde een kleine stoet soldaten richting wat ooit zijn burcht was. Hij was omringd door zijn eigen lijfwachten, die herkenbaar waren aan het glimmende harnas dat alleen bij die functie gepast was. “Het wordt al donker Sire, zouden we geen kamp opzetten?” stelde een van de lijfwachten voor. “Nou goed dan.” reageerde Wenego. Niet veel later stond er een klein tentenkamp en gingen de meeste manschappen ieder hun eigen tent binnen. “Landheer Wenego, u wordt verwacht.” klonk een stem achter Wenego toen hij de Koninklijke tent binnen wilde treden, hij draaide zich om, de persoon die hem aansprak was een krijger gekleed in de kleuren van Gradicon. “Je hebt wel lef dit kamp te betreden, wij zijn klaar voor de strijd!” reageerde Wenego. “Ik bedoel dit niet als dreiging, ik kom slechts dit afleveren.”, de krijger liet een klein spiegeltje zien. “Die heb ik ooit aan mijn dochter gegeven, hoe kom jij er aan.” “Dat doet er niet toe, ik ben slechts de boodschapper.” merkte de krijger op terwijl deze het spiegeltje aan Wenego gaf. “Roep dan nu de naam van uw broeder”. 74
“Gradicon?” stamelde Wenego uit. “Nee, de ander.” reageerde de krijger. “Hakan, maar die is al jaren dood?” antwoordde Wenego. Het roepen van die naam deed zijn werk al, het gezicht van Hakan verscheen op het spiegeltje. “Wenego, ben je dat echt?” vroeg Hakan. “Hakan, ik dacht dat je dood was.” reageerde Wenego. “Luister Wenego, het koninkrijk moet weer samengevoegd worden,” vertelde Hakan, “Gradicon is bereid mee te werken, sterker nog, het idee kwam van hem, ga met Francis mee, die weet waar wij nu zijn.” Hakan's gezicht verdween weer. “Francis?” vroeg Wenego zich hardop af. “Juist.” reageerde de krijger.
75
Het ritueel En zo kwam het dat op die donkere nacht twee ruiters elkaar achterna snelde door de mistige heuvels. “Maar Jurian en Durian vertelde me dat je gedood was door Gradicon.” vertelde Wenego. “Daar leek het vanaf hun locatie ook op, wat er echt gebeurde wisten zij ook niet.” vertelde de krijger. “Ik ben al lang blij dat ik niet een van mijn beste krijgers kwijt ben. Ik begreep dat je weet waar mijn dochter gebleven is” ging Wenego verder. “Dat klopt, maar dat is nu niet van belang.”. “Dat is nu wel van belang, ik ga niet verder voordat ik het weet.” beval Wenego. “Uw dochter is veilig, maar zeg ik er nu niet over.” antwoordde Francis. Francis spoorde het paard aan door te rijden en Wenego besloot te volgen. “We zijn nu bijna bij het bos” meldde Francis. “Het Hakan bos, hij is dus al die jaren in Castleton gebleven?” vroeg Wenego. Niet veel later reden ze voorbij Castleton. “Moeten we niet hier zijn dan?” vroeg Wenego. “Kunt u niet gewoon volgen? Mijn opdracht is u naar de Oosterkerk te brengen, daar zal het ritueel plaatsvinden.” antwoordde Francis. Bij de kerk lieten ze de paarden buiten achter. In de kerk bevonden zich Gradicon en Hakan evenals de drie vreemdelingen die eerder samen met Jurian en Durian bij de burcht gezien waren. Midden voor het altaar was doormiddel van een drietal kaarsen een driehoek aangegeven. “Het is de bedoeling dat u alle drie een zijde van de driehoek bezit.” vertelde Shuuya. “Ho even, wat is hiervan de bedoeling?” vroeg Wenego. “Dit ritueel helpt bij het samenvoegen van onze landen tot het koninkrijk dat het eens was.” vertelde Shuuya. “En wie mag dat rijk dan regeren.” wilde Wenego weten. “Dat wordt doormiddel van de test bepaald, het is tussen jullie beide.” vertelde Hakan. Jami begon geluid te maken. “Wat doe je?” vroeg Fahir. “Beatbox man, de Japanees gaat zo zingen, dan heeft hij begeleiding nodig.” antwoordde Jami. 76
Shuuya had inmiddels zijn rijsthoed afgedaan en begon iets compleet onbegrijpelijks voor te dragen terwijl hij langzaam om de driehoek heenliep. Langzaam vervaagde de omgeving van de kerk totdat alles behalve de drie kaarsen donker was. “Waar zijn we?” vroeg Gradicon.
77
De Djinn Enkele tellen laten maakte de duisternis plaats voor een door immense vuren verlichte ruimte. Een enorm wezen bevond zich enkele tientallen meters van hen af, het had enorme hoorns en leek deels van vuur gemaakt te zijn. “'t is d'n Duvel” merkte Gradicon op. “Nee gasten, dat is nou een Djinn.” wist Jami te vertellen. “Laat de partijen naar voren komen.” bulderde de Djinn. “Het is mijn taak om uit te zoeken wie van jullie recht heeft over het koninkrijk van Tenterni te regeren”. Ercrofinom en Wenego stapten naar voren. “En de derde?” vroeg de Djinn. “Ik pas hiervoor” reageerde Hakan, “ik wil geen koning zijn.”. “Goed dan, u hebt beide een drietal volgelingen” meldde de Djinn terwijl deze in zijn vingers knipte. Jurian, Durian en Francis verschenen achter Wenego, Gradicon werd vergezeld door de drie uit het oosten. “Wat is er gebeurt met de neutrale vertegenwoordiger?” vroeg Shuuya. De Djinn leek even na te denken en antwoordde: “jullie veranderden zelf de regels door maar met twee kandidaten te komen in plaats van drie.”. “Nu dit zal uw taak zijn.” vertelde de Djinn, “Aan het einde van dit complex bevind zich een poort, de groep die hier als eerste doorheen komt zal ik weer treffen, zij zullen aan mij persoonlijk moeten bewijzen de kracht te hebben om een koninkrijk te leiden.”. De Djinn vouwde zijn armen over elkaar en begon langzaam te vervagen. Gradicon besloot het pad linksom te nemen. “Niemand weet precies wat we tegen gaan komen, dus blijf alert.” merkte hij op. “Pas op met de Djinn” vertelde Fahir, “ze zijn niet alleen krachtig maar ze zijn ook lang niet allemaal te vertrouwen, zelfs de profeet heeft ons volk ervoor gewaarschuwd.” “Ik neem aan dat jullie allen gewapend zijn.” vroeg Gradicon. Shuuya en Fahir trokken beide een licht gekromd zwaard tevoorschijn, die van Fahir was korter en breder, die van Shuuya was ongeveer een meter lang en zag er vlijmscherp uit. Alle drie keken ze naar ding dat Jami tussen zijn broekriem vandaan haalde. 78
“Wat, nog nooit een Glock gezien?” vroeg Jami. “En wat doet een Glock?” wilde Gradicon weten. “Schieten gast, gaten maken in de slechterik.” vertelde Jami. “Een soort van pijl en boog?” vroeg Fahir. “Ja, zoiets.” antwoordde Jami omdat hij het eigenlijk ook niet beter uit kon leggen.
79
Familiereünie in de planning Wenego besloot om niet zijn broer te volgen. Hij had in ieder geval drie waardige krijgers meegekregen van de Djinn. De weg richting de poort bleek een doolhof van vlammen te zijn, de verschillende delen van de grot leken door de warmte steeds meer op elkaar. Na een uur besloten ze even rust te nemen. Wenego greep deze kans aan om Francis te vragen naar zijn dochter. “Als we hier niet levend uitkomen, wil ik ieder geval weten waar ze gebleven is.” vertelde hij. “Dat spiegeltje dat ik u bij het kamp gaf, heeft u zich voor die tijd nooit afgevraagd wat het was?” vroeg Francis. “Het is een van de drie delen van het kroonjuweel van mijn vader, meer niet.” antwoordde Wenego. “De dag dat Hakan's gezicht erop verscheen wist ik pas dat hét kroonjuweel was.” legde Francis uit. “Het kostte me flink moeite om te achterhalen wie de oude man was, het waren die ogen die me uiteindelijk duidelijk maakte dat hij familie van me was.”. “Familie? Bent u dan soms een kind van Gradicon.” vroeg Wenego. “Absoluut niet. Ik denk ook niet dat mijn vader op dit punt met hem vergeleken wil worden.” antwoordde Francis terwijl ze haar helm afzette. “Francesca, waarom?” vroeg Wenego. “Niemand had mij ooit eerder verteld dat ik nog een oom had, daarom besloot ik hem zelf op te gaan zoeken, hij leerde me dat wat er destijds gebeurd was.” Wenego omhelsde zijn dochter. “Al die maanden heb ik je zo gemist, ik wist bijna zeker dat Gradicon je iets aan had gedaan.” vertelde hij. “Het was nodig om achter het verleden te komen.” vertelde ze. “Toen u Jurian en Durian zond om mij te zoeken wist ik ze te overtuigen te zwijgen zonder ze te vertellen wat ik van plan was.” “En ik stuurde je zo naar Gradicon, hoe heb ik dat ooit kunnen doen?” vroeg Wenego. “Ik was altijd van plan geweest om ook zijn kant van het verhaal te horen.” ging Francesca verder. “Hij heeft geen zin om weer oorlog te gaan voeren en besloot uit te zoeken of er een mogelijkheid was het land van grootvader weer samen te voegen.”
80
“Dat is waar, we hebben hem ontmoet, en hij had ons direct kunnen doden, maar dat deed hij niet.” vertelde Jurian. “We hadden er eigenlijk jaren geleden al samen uit moeten komen.” vertelde Wenego terwijl hij zijn hand richting zijn slaap bracht. “Wat doet u?” vroeg Durian. “Iets anders dat ik nooit eerder gedeeld heb, alle zoons van Tenterni hebben een telepathische gave, ik ga Gradicon opsporen zodat we samen verder kunnen.” vertelde Wenego. “Maar de Djinn...” wilde Francesca vragen. “Laat mij me maar zorgen maken over dat vuurwezen, die gaat nog spijt krijgen dat hij de regels veranderde.” meldde Wenego terwijl de blik in zijn ogen af leek te dwalen.
81
De hereniging “Ze zijn niet zo ver van hier.” merkte Gradicon ineens op. “Gast, heb je G.P.S. ofzo?” vroeg Jami. “Ik kan gedachten lezen, Wenego komt deze kant op.” vertelde Gradicon. “Moeten we dan niet zorgen dat we eerder bij de poort komen?” vroeg Fahir. “Het plan is iets gewijzigd.” Vertelde Gradicon. “We gaan samen door de poort.”. Na enkele minuten waren de twee groepen weer herenigd. “Ik kan hieruit opmaken dat de krijger Francis er niet meer is?” vroeg Gradicon aan Francesca toen hij zag dat ze haar helm niet meer op had. “De taak van Francis zat er op.” antwoordde ze. Samen vervolgden ze de zoektocht naar de poort waarover de Djinn gesproken had. De poort bleek te bestaan uit een vier meter hoge boog die op een kleine heuvel in een van de grotere grotten was geplaatst. De boog leek gevuld met een soort van vlammenzee. “Een ogenblik heren.” het was Hakan die naast de poort stond. “Dit is iets dat we met zijn drieën moeten doen.” Hakan wendde zijn blik naar de vlammenzee die spontaan stopte met bewegen. “Als ik het goed begrijp gaat dit alleen werken als we alle drie onze krachten bundelen.” opperde Gradicon terwijl hij zijn handpalmen richting de vuurzee hield. Het vuur maakte plaats voor ijs. “Whoah! Gast, wat doe je?” vroeg Jami. “Het kroonjuweel was niet de enige erfenis van Tenterni.” begon Hakan. “we ontvingen ieder ook een deel van zijn magie” ging Wenego verder terwijl hij met een blik het ijs deed barsten, “Illusie, tijdsbeheersing en telekinese, hij gaf ons ieder een van die krachten.” vertelde Gradicon. “De krachten van Tenterni gebundeld, nu zijn kroonjuweel nog.” merkte Shuuya op. De drie broers namen elkaars hand en gingen zij aan zij voor de poort staan. “Zijn we hier echt klaar voor?” vroeg Gradicon. “Het kan maar beter snel gebeurt zijn.” merkte Hakan op. “Tijd om een Djinn te verbazen.” opperde Wenego. 82
Enkele tellen later waren de drie broers verdwenen. “Zeg homies, blijven we hier staan of gaan we ook die kant op” vroeg Jami terwijl hij richten de poort liep. “Wacht Jami, ik neem aan dat we allemaal die kant op gaan.” merkte Jurian op.
83
Het land van Tenterni verenigd Een ding was zeker, de Djinn die ze eerder waren tegengekomen was niet alleen geweest. De ruimte waar de ze terecht kwamen was gevuld met een heel leger aan Djinns, de meeste een stuk kleiner dan degene die ze eerder ontmoet hadden. “Holy shit” merkte Jami op, “Wat is er?” vroeg Jurian. “Nee, laat maar, ik denk dat we een probleempje hebben.” antwoordde Jami terwijl het leger die nieuwe gasten opmerkte. “Ik denk niet dat ze erg blij zijn met onze komst.” merkte Durian op terwijl hij bukte voor een vuurbal. “Francesca,” begon Shuuya, “de erfenis van Tenterni, jij hebt hem ook.” “Hoe bedoelt u?” vroeg Francesca. “de kracht van telekinese.” vertelde Shuuya. Ze besloot het te proberen en zwaaide haar arm voor een groep Djinns langs. De Djinns vlogen massaal tegen de wanden van het vertrek aan. “dit gaat nog leuk worden.” merkte ze op. Het zestal vertrok richting de grote Djinn. “Ik heb duidelijk gezegd dat er maar een zich kon bewijzen.” meldde de Djinn. Gradicon opende zijn hand, waar een grote klomp ijs in bleek te zitten. “We zijn hier gekomen om het kroonjuweel samen te voegen, en dat zullen we dan ook doen vuurwezen.” meldde hij. Wenego probeerde de Djinn achteruit te duwen met zijn telekinese, maar het wezen bood teveel tegenstand. “Het geheim is dat jullie geen van drieën mijn gelijke zijn.” merkte de Djinn op. “Geen van drieën nee, maar met zijn drieën wel.” merkte Hakan op. Van een afstandje zag Jurian hoe de drie broers ieder hun deel van het kroonjuweel tevoorschijn haalde. Ze hielden de delen tegen elkaar aan, waarna er een enorme lichtflits verscheen. Snel rende het zestal richting de plek waar de drie broers stonden, op de grond lag het kroonjuweel. Francesca raapte het op en bekeek het, op de plekken waar de drie delen tegen elkaar aanzaten was een soort van metalen verbinding ontstaan. “Alleen waren we kansloos.” Klonk de gezamenlijke stem van Gradicon, Hakan en Wenego.
84
“Samen kunnen we hem echter met gemak aan.” gingen ze verder. Het kroonjuweel lichtte weer op en Francesca besloot het op de Djinn te richten, deze reageerde daarop alsof hij geen adem meer kon halen. De Djinn begon langzaam in vlammen te veranderen totdat hij volledig was opgebrand. Niet veel stonden ze weer in de Oosterkerk van Castleton. “Dus ze zijn nu echt weg?” vroeg Jurian. “Wij zullen altijd blijven,” klonk de gezamenlijke stem, “het is nu aan Francesca om het land van Tenterni te lijden, dat was de enige manier om de samenvoeging voor elkaar te krijgen”. “Dan blijft er nog een ding over.” merkte Shuuya op. “En dat is?” vroeg de gezamenlijke stem. “Onze vriend Jami, hij hoort niet in deze tijd en ik neem aan dat hij weer naar huis wil.” Sprak Shuuya. “Op zekers, ik moet nodig chillen in mijn eigen crib.” antwoordde Jami hier op. Francesca richtte het kroonjuweel op Jami die heel langzaam vervaagde. “Sorry, ik houd niet van afscheid nemen.” vertelde ze toen Jami volledig was verdwenen.
85
7
Omen
86
“Waar heb ik dit aan verdiend?” heb ik mezelf ondertussen al zeker vijf keer gevraagd. “De zwarte V” of “de V van doem” werd het genoemd, wie het zag zou in een week tijd zeker overlijden. In eerste instantie was het een prachtig gezicht, een groep van zeker twintig zwarte zwanen die in formatie voorbij kwamen, pas toen ik op het dorpsplein aangekomen was en vertelde aan een van de oudere bewoners wat ik gezien had werd duidelijk wat mijn lot was. In eerste instantie was van plan daar op het dorpsplein te blijven zitten, wachten totdat magere Hein me zou komen halen, maar een waarzegster wist mij te vertellen dat er nog een kans was. “In de oude verhalen wordt er gesproken over een heks die mensen bezochten na het zien van de V.” sprak ze tot me. “En, waar vind ik die heks.” vroeg ik haar. Helemaal precies wist de waarzegster het ook niet te vertellen, maar volgens haar had de legende het over een hut op een dam in het zuiden, “zij die haar zoeken werden vanzelf geleid.” voegde ze daar aan toe. Ik wachtte geen moment meer af, ik heb meteen mijn paard gezadeld en ben richten het zuiden gereden. Ik was nog geen half uur onderweg toen ik iets in de struiken hoorde, ik wist zeker dat ik gevolgd werd. Ik haalde de boog die ik normaal voor het jagen gebruikte tevoorschijn. Ik stapte van het paard af en legde een pijl aan. Beide kanten van het bospad leken leeg, maar toen ik aan de rechterkant van de weg keek zag ik het meteen. “Je weet toch...” zei ik “...dat struiken niet bewegen?”. Achter een grote bessenstruik kwam een bekend gezicht tevoorschijn, het was Sara. Sara was een van de leerlingen bij de medicijnman van het dorp, met wie ze regelmatig ruzie had omdat ze nogal avontuurlijk was ingesteld, “Genezers horen op de achtergrond te blijven, en zeker niet het slagveld op te zoeken” riep de oude medicijnman dan. Het was meteen duidelijk dat ze ook deze keer weer verwachtte wat mee te gaan maken. “Waarom volg je mij, kruidenvrouwtje?” vroeg ik haar. “Alchemist.” beet ze terug. “En het leek me geen goed idee dat je helemaal alleen probeert de verlaten heuvels te doorkruisen.” De verlaten heuvels besloegen het zuiden van het land, ze werden niet zo genoemd omdat er niemand was, maar meer omdat veel mensen in die heuvels door hun geest verlaten werden, die geesten bleven dan ronddwalen door de heuvels. “Heb je niet gehoord wat de waarzegster vertelde?” vroeg ik Sara. 87
“Natuurlijk, maar dat is nog geen reden om roekeloos weg te rennen.” Verzekerde ze mij. “Heb je het niet begrepen,” ging ik verder, “ik ga dood, de heks bij de dam vinden is mijn enige kans om daar wat aan te doen.”. “Dan heb je dus nu gezelschap.” zei ze terwijl ze op mijn paard klom. De weg door de verlaten heuvels was bijzonder saai, de heuvels zelf waren overdag kaal en onbewoond, de geesten lieten zich pas na zonsondergang zien. Die zonsondergang kwam toen we langs een ondiepe kloof reden. “Daar verderop is een grot.” merkte Sara op. De grot bleek ruim genoeg te zijn voor zowel ons als het paard, een ideale plek om de nacht door te brengen. Ik had de geesten in de verlaten heuvels altijd gezien als een mythe gebaseerd op onwaarheden, maar die nacht leerden we dat de mythe wel degelijk een kern van waarheid bezat. Halverwege de nacht schrok ik wakker van een gil, het was Sara die klaarblijkelijk wat gezien had. Het kampvuur was bijna volledig gedoofd en bood weinig inzicht, ik kon net de contouren zien van een persoon die over Sara gebogen stond. “Hé daar!” riep ik. Het gezicht wat omkeek was lijkbleek, de ogen waren vuurrood en leken licht te geven, de open mond toonde twee extreem grote puntige hoektanden. De aandacht van dit wezen was nu volledig op mij gericht. Sara wachtte geen moment af en begon de verschillende spullen die ze in haar tas had richting het wezen te gooien. Op gegeven moment viel een van de potjes stuk op de grond, het wezen dook spontaan achteruit en vluchtte de grot uit. “Wat was dat?” vroeg ik Sara. “Knoflookpuree, gebruiken we veel voor saus.” wist ze me te vertellen. “Saus? Je was toch kruidenvrouwtje?” vroeg ik haar. “Alchemist!” riep ze, “En als er geen zieken zijn moet een alchemist ook wat te doen te hebben, ik vind het leuk om te koken dan.”. Ze stopte de andere spullen weer terug in de tas, “Sommige nachtwezens staan erom bekend niet van knoflook te houden.” wist ze te vertellen. We besloten de knoflook verder uit te smeren richting de ingang van de grot om in ieder geval indringers buiten te houden. Wat we na de verlaten heuvels konden verwachten wisten we totaal niet. Aangezien niemand vanuit ons dorp ooit wat teruggekeerd vanuit de heuvels was die mogelijkheid er ook nooit geweest. De volgende dag 88
bereikte we de rand van het heuvelachtige gebied, waar een ondiepe rivier ons pad kruiste. Aan de overkant van de rivier kwamen we in een graslandschap terecht en tegen het middaguur waren we een boer tegengekomen die ons en ons paard eten aanbood. “We krijgen niet veel bezoekers van over de dode heuvels.” vertelde de boer ons. Sara legde uit wat de wie nacht tegen waren gekomen en hoe de knoflook het wezen verjaagd had. “Dat verklaart ook waarom die wezens nooit onze kant op komen.” vertelde de boer. “Hoe zo?” vroeg ik hem. “Ik verbouw diverse kruiden, waaronder ook knoflook.”. Wat volgde was een soort van verkooppraatje over hoe geweldig zijn kruiden waren. Na het eten bedankte we de boer voordat we weer op weg gingen. Hij had ons bij vertrek nog een kaart gegeven waarop het eerstvolgende dorp aangegeven stond, ook gaf hij Sara nog wat knoflook mee om de verloren voorraad aan te vullen. We bereikten het dorp waarover de boer sprak tegen zonsondergang, het leek er echter op dat de meeste dorpelingen al sliepen, het viel dan ook niet mee om een slaapplaats te vinden. Uiteindelijk vonden we een huis waar een bord 'herberg' aan de gevel hing. Ik klopte op de deur. “GA WEG!” was de eerste reactie. “Wij komen van ver en zoeken een plaats om te overnachten.” vertelde ik. Even later klonk het geluid van sleutels en de deur ging een kiertje open, “zijn jullie simpel, op dit tijdstip van de dag buiten lopen?” zei de kleine kalende man terwijl hij ons naar binnen trok. “Als de rovers iemand buiten zien komen ze zeker deze kant op.” maakte hij ons duidelijk terwijl hij de deur weer op slot draaide. “Sorry meneer, we wisten niet dat er rovers in de buurt waren.” verzekerde Sara hem. Die rovers zouden we de volgende dag tegenkomen. Toen we door de oneindige graanvelden verder gingen (de herbergier had ons verteld dat achter de graanvelden een heks woonde) stonden ineens een vijftal gemaskerde mannen om ons heen. “Ik denk niet dat je deze met knoflook af gaat schrikken.” zei ik tegen Sara terwijl ze in haar tas graaide. “Goed zo, geef alles van waarde maar hier!” riep de dichtstbijzijnde rover terwijl hij een zak open hield. “We hebben niet de hele dag.” riep de tweede rover. “We hebben niets van waarde.” probeerde ik ze te overtuigen. 89
De dichtstbijzijnde rover duwde me zijwaarts van het paard af, ik rolde nog een paar meter door voordat ik weer de kans had om op te staan. Wat de rovers vergeten waren is mijn pijl en boog, ik legde een pijl aan en drukte de punt ervan in de rug van de rover waarnaast ik terecht was gekomen, “Gaan de heren nu vrijwillig weg of moeten we er nog wat meer motivatie voor geven.” stelde ik voor. Sara was echter al iets anders van plan en besloot de rollen compleet om te draaien, met een snelle sprong had ze een rover gevloerd en bond ze hem vast met zijn eigen riem. De drie andere rovers gaven zich gewonnen en rende terug naar waar ze vandaan kwamen. “Gaan jullie ook maar die kant op.” maakte ik de twee andere rovers duidelijk terwijl ik de boog iets ontspande. Ze hadden geen tweede woord nodig, binnen een paar tellen waren ze al uit het zicht verdwenen. De volgende dag kwamen we geen enkele levende ziel tegen, het landschap begon weer heuvelachtig te worden toen we op de vierde dag op een weg langs een rivier terecht kwamen. Zou dit dan eindelijk de rivier zijn waar de dam van de heks is? De rivier was echter veel langer dan verwacht en het was niet voor halverwege de vijfde dag dat we de dam bereikte. “Daar is de hut op de dam” merkte Sara op. “Dat zie ik ook wel.” We stapten van het paard af en liepen naar de voordeur die openstond. Ik klopte op de deur terwijl ik voorzichtig naar binnen liep. Het hutje zag er verlaten uit, midden in de hut stond een stoffige kookketel waar met gemak een kind in zou passen. De heks zelf was er duidelijk niet. We besloten weer naar buiten te gaan en daar op de heks te wachten. Voordat we de deuropening door waren had ik echter ineens een mes op mijn keel staan, “Wie zijn jullie?” vroeg de vrouw die het mes vast had. “We zijn op zoek naar de heks om een doods vloek ongedaan te maken.” vertelde ik. “Er is niet zoiets als een doods vloek.” zei de vrouw. “Maar, de zwarte zwanen dan?” vroeg Sara. “Zwarte zwanen zijn geen doods vloek, ze zijn slechts een teken.” zei de oude vrouw. Ze liet het mes zakken en ging ons voor de hut in. “Een groep zwarte zwanen in V-vorm is eenzelfde soort teken als dat een waarzegger iets in een glazen bol ziet.” zei de vrouw terwijl ze haar handpalm tegen mijn voorhoofd drukte. Ze tuimelde achteruit,
90
“het is inderdaad over voor jullie.” vertelde ze, “iets slechts gegeten zo te zien.”. “Iets slechts gegeten?” vroeg Sara. “Ja, ongeveer drie dagen geleden als ik het goed zie.” vertelde de vrouw. Ze drukte nu haar handpalm tegen Sara's voorhoofd, “ja, ik zie iets over een boerderij.” “De kruidenboer?” vroeg ik. “Dat is hem.” antwoordde de vrouw. “Is er niets dat u kunt doen?” wilde Sara weten. “Ik kan de laatste pijn verzachten, maar er is geen magie om mensen terug te brengen uit de dood.” vertelde de vrouw. De laatste dag brachten we door rond de hut van de heks. De heks had woord gehouden onze pijn te verzachten. “Kijk” riep Sara uit terwijl ze de lucht in wees. Het waren de zwarte zwanen. Dit keer vlogen ze niet zomaar voorbij, de zwanen kwamen dichterbij en landde een voor een in de rivier. Tot onze grote verbazing begonnen de zwanen te zingen, en niet zomaar, dit was toch wel het mooiste lied dat ik ooit gehoord had. Ademloos luisterde we naar de zwanenzang tot onze laatste zon onderging. Met de opkomst van de duisternis vlogen de zwanen de lucht in, en onze ziel vloog met hen mee.
91
8
Penvriendin
92
Eerste ontmoeting “Is daar iemand?” was de vraag die me voor het eerst kennis liet maken met haar. Het was de vraag die ze stelde in een chatbox op internet. Het was rustig op dat moment, maar ik kon haar vraag in ieder geval met “Ja.” beantwoorden. 'LittlePurpleAlien' had ze zichzelf genoemd. “Ik heb geen idee waar ik ben.” vertelde ze me. “Waarschijnlijk bij een computer.” grapte ik terug. “Dat bedoel ik niet.” was het antwoord. “Is er niemand daar in de buurt die het je kunt vertellen?” vroeg ik. “Ik kan niet praten...” kwam het antwoord terug. De enige voorstelling die ik kon maken was dat ze waarschijnlijk doofstom was en daarom nooit had leren praten, omdat ik niet wist hoe gevoelig het bij haar besloot ik er niet verder op in te gaan. “Is er niets in je omgeving waar je dat aan kan herkennen.” vroeg ik. Het duurde even voordat het antwoord kwam. “Het is nu donker, maar buiten de computer en een bed is deze kamer helemaal leeg.” vertelde ze. “En hoe ben je daar gekomen?” vroeg ik. “Weet ik niet, ik kan me van de laatste tijd weinig meer herinneren.” “Ben je flauwgevallen dan?” vroeg ik. Ze antwoordde dat ze in ieder geval een tijdje buiten bewustzijn geweest was, toen ze wakker werd was het licht uit en lag ze op het bed. Het begon er op de lijken dat ze in een ziekenhuis lag, al paste de aanwezigheid van de computer er niet bij in het geheel. “Hebben ze al verteld waarom je daar bent?” probeerde ik. “Ik kan ze niet verstaan hier.” was haar antwoord. Maar natuurlijk, als ze doofstom was dan kon ze de artsen niet verstaan. Ik probeerde me voor te stellen wat er verder in een ziekenhuiskamer zou moeten staan en begon haar verder vragen te stellen. Zo bleek er inderdaad boven het bed een gordijnrails te lopen die de mogelijkheid bood het bed af te scheiden van de rest van de kamer. Een ongebruikte infuusstandaard stond naast het bed. Wat haar verder opviel was een camera die aan het plafond hing en die blijkbaar op het bed gericht was, af en toe knipperde er een rood lampje op wist ze te vertellen. “En de deur, is die open?” typte ik. “Ik krijg hem niet open, kan geen handvat vinden.” vertelde ze. “Handvat? Bedoel je niet een deurknop?” “O ja, natuurlijk.” antwoordde ze. 93
“Hoe heet je eigenlijk? Ik neem aan dat je niet echt LittlePurpleAlien heet.” probeerde ik. Weer leek ze na te denken over de vraag, even later volgde een rij van leestekens en andere symbolen. “Hé, je hoeft het niet te zeggen als je niet wil.” typte ik. Met een lachende smiley maakte ze duidelijk hoe ze er over dacht. “Ik heet in ieder geval Simon.” vertelde ik haar. “Oké Simon, ik voel me ondertussen wat moe, ik ga maar eens slapen.” vertelde ze. Niet veel later verdween 'LittlePurpleAlien' van de lijst met online gebruikers.
94
Rijswijk De volgende dag was ze al online toen ik de chatbox startte, blijkbaar was ze in gesprek met een ander geweest. “Was je al lang online?” vroeg ik. “Ja Simon, al zeker een uur.” vertelde ze. “En al die tijd heb je op mij zitten wachten?” vroeg ik. “Ik was in gesprek met een ander, maar die begreep me niet.” legde ze uit. “Hoezo begreep hij je niet?” “Hij wilde niet geloven waar ik was, noemde me een aandachttrekker.” “Heb je al uitgevonden waar het ziekenhuis staat?” vroeg ik. “Ik heb nog geen idee.” antwoordde ze. Ik beloofde haar te proberen het adres van haar computer te achterhalen en zo bleek al snel dat ze zich in Rijswijk bevond. “Waar is die Rijswijk?” vroeg ze me. “Rijswijk is een plaats vlakbij Den Haag.” probeerde ik uit te leggen. “En je weet zeker dat ik daar ben?” vroeg ze. “Het moet haast wel, ik heb alleen geen idee waar daar een ziekenhuis zit.” “Maakt niet uit, daar kan je toch wel achter komen?” vroeg ze. “Ik ga mijn best doen.” Ik pakte een telefoongids erbij en zocht naar ziekenhuizen in Rijswijk. “Volgens mij zitten er helemaal geen ziekenhuizen in Rijswijk.” vertelde ik haar. “Maar je zei dat ik in Rijswijk was?” Ik wist ook even niet wat er aan de hand was, de locatie was zeker Rijswijk geweest. Zou het een soort van privékliniek zijn dan? “Simon ben je er nog?” vroeg ze. “Natuurlijk.” “Ik hoor wat op de gang.” Als ze kon horen was ze blijkbaar toch niet doof, al kon ik dat niet rijmen met haar eerdere opmerking dat ze de artsen niet kon verstaan. “Ze zijn nu binnen, die ene heeft een enorme naald.” “Wat kan ik doen?” typte ik. Een seconde later gaf de chatbox aan dat haar verbinding verbroken was. Als de artsen de computer zouden bekijken zouden ze dit zeker beter beveiligen.
95
Sporen De kans dat ik ooit nog wat van haar zou horen was vrijwel nihil het enige wat er nog over was was een IP-adres dat blijkbaar in Rijswijk gebruikt werd. Verdere zoektochten naar informatie over dat adres bracht weinig op. Wat me verder dwars zat was haar gehoor, ze had aangegeven de artsen niet te kunnen verstaan en niet met ze te kunnen spreken, maar vlak voordat ze uit de chatbox verdween hoorde ze wel dat er iemand aankwam. Zou ze dan soms bij een groep buitenlandse artsen terecht zijn gekomen, ze kon immers wel Nederlands, ze had in de chatbox niets anders gebruikt. Ik besloot te gaan zoeken op haar gebruikersnaam 'LittlePurpleAlien' om te zien wat ik van haar terug kon vinden. Het enige zoekresultaat wat ik kreeg was dat van een tekenfilm die volgens de bijgevoegde recensie zo hard geflopt was dat geen enkele zender het had willen kopen. Ik zocht op het internet naar ziekenhuizen in Rijswijk en kwam niet verder dan een oogkliniek, maar die bleek voor geen meter aan de omschrijving te voldoen die ze me had gegeven van haar kamer.
96
Verbinding Het was drie dagen later dat bleek dat ik er toch naast zat. Ineens verscheen haar gebruikersnaam als voorheen bij de lijst met gebruikers, ze sprak me vrijwel gelijk aan. “Simon, ik ben zo bang.” “Ik had niet verwacht je nog terug te zijn.” typte ik. “Hoezo?” vroeg ze. “Hebben ze niet gezien dat je de computer gebruikte?” vroeg ik. “Nee.” “Maar, waar ben je bang voor dan?” vroeg ik. “Ik kan me niet meer bewegen.” was het antwoord. “Niet bewegen?” “Ja, sinds ik weer wakker ben lig ik al naar het plafond te staren.” vertelde ze. “Hoe typ je dan?” vroeg ik. “Typen?” was de wedervraag. “Je voert toch tekst in naar de chatbox?” “O, je bedoeld de kabel die ze in mijn hoofd hebben vastgemaakt?” “Kabel in je hoofd?” “Die zit er al sinds ik hier ben, ik gebruik hem om de computer te besturen.” legde ze uit. Ze hadden haar dus aangesloten op een computer, waarom was me compleet onduidelijk. “Waarom zouden ze zoiets doen?” vroeg ik. “Ik heb geen idee.” “Maar ze weten dus niet dat je de computer ook kan gebruiken?” vroeg ik. “Voor zover ik kan nagaan niet nee, ze bekijken alleen een grafiek op dat ding.” “Denk je dat je verder op die computer kan zoeken of er toevallig ergens een overzicht of brief op staat waaruit we kunnen afleiden waar je bent?” vroeg ik. “Hé, dat is best wel een goed idee.” antwoordde ze. Haar gebruikersnaam verdween weer uit de chatbox om niet veel later weer terug te keren. “En, heb je wat gevonden?” probeerde ik. “Ik denk het wel.” meldde ze. “Dat klinkt alsof je er niet zeker van bent.” “Ik heb een aantal brieven gevonden, maar ik kan ze niet openen.” vertelde ze. Ik stelde voor dat ze de bestanden doorstuurde. 97
De ex-werknemer “Welke zieke geest zou er een vrouw op een computer aansluiten?” was de gedachte die door mijn hoofd heen spookte, dat en de gedachten wat zo'n persoon verder nog allemaal kon doen met een inmiddels hulpeloze patiënt. De bestanden die ze me doorstuurde leken in eerste instantie waardeloos, het waren slechts roosters van de afdeling research, maar er stond niet eens een bedrijfsnaam op. Mijn geluk bleek echter om te slaan toen ik zag dat er ook een C.V. en een aantal brieven opstond, allen afkomstig van ene Kees de Koning. Ik bladerde door de brieven heen, het was vrij duidelijk aan de toon van de brieven dat hij het niet naar zijn zin had in zijn huidige baan, grote kans dat Kees de Koning op dit moment dus niet meer werkte waar de computer stond. Niet veel later besloot ik het telefoonnummer van de C.V. te draaien. “Met de Koning” klonk de stem die de telefoon op nam. Ik kon beter niet zeggen waarvoor ik eigenlijk belde en besloot me voor te doen als zijnde iemand die de computer tweedehands gekocht had. “Goedendag, meneer de Koning, mijn naam John van Hooven, ik heb zojuist een tweedehands computer in gebruik genomen, maar nu zie ik daar een aantal bestanden met uw naam op staan.” vertelde ik. “Bestanden met mijn naam?” vroeg hij. “Het gaat om een aantal roosters en een tiental sollicitatiebrieven.” vertelde ik. “En wat moet ik ermee?” vroeg hij enigszins ongeïnteresseerd. “Ik weet niet of u de bestanden terug wil hebben?” vroeg ik. “De brieven mogen wat mij betreft weg, de roosters zijn waarschijnlijk nog van mijn oude werkgever, HyperPharma.” vertelde hij. “HyperPharma?” “Een researchbedrijf in Rijswijk, ik kan u wel een adres geven waar u ze kunt bereiken.” vertelde hij. Niet veel later had ik het adres van HyperPharma op een briefje staan. Op hun internetsite gaven ze aan een bedrijf te zijn dat medicijnen ontwikkelde, was dit waarvoor ze haar gevangen hadden?
98
Een plan Zonder ook maar een seconde na te denken ben ik in de auto gesprongen en richting Rijswijk gereden, pas toen ik de straat inreed bedacht ik me dat ik geen idee had wat ik aan het doen was. Zou ik gewoon naar de balie lopen en vragen of ze ergens een vrouw vasthouden? Buiten het feit dat ze zouden ontkennen wist ik niet eens wat haar echte naam was of hoe ze eruit zag, hoe ging ik haar ooit vinden zonder dat te weten. Ik besloot de auto tegenover het gebouw van HyperPharma te parkeren en eerst rustig te observeren. Het bleek een vrij klein bedrijfspand te zijn van twee etages. Van de mensen die in en uit het gebouw kwamen bleek dat er slechts een tiental medewerkers in dienst waren van het bedrijf. Ik bedacht me ineens dat HyperPharma misschien wel een draadloos computernetwerk kon hebben en dat ik dat via mijn laptop zou kunnen benaderen zonder dat ze dat ooit door zouden hebben. Mijn vermoeden bleek te kloppen, het netwerk op zich was toegankelijk, al waren enkele computers wel afgeschermd. Binnen de kortste keren had ik haar computer ertussenuit gehaald. “Wie is daar?” was haar vraag die direct op mijn scherm verscheen. “Ik ben het, Simon.” stuurde ik terug naar de computer. “Hoe kom je hier binnen?” vroeg ze. Ik legde uit waar ik was en hoe ik op het netwerk terecht was gekomen. Ik vertelde haar dat ik nog geen idee had hoe ik naar binnen kon komen, laat staan hoe ik haar moest vinden. Ze wist me te vertellen dat ze volgens haar op de bovenste etage lag, ze had nog nooit voetstappen van boven gehoord, dat betekende dat ik de begane grond niet hoefde uit te kammen. Volgens de roosters die ze me al gestuurd had was er na vijf uur 's middags slechts een persoon op de afdeling research aanwezig, grote kans dat die persoon en de portier de enigen in het gebouw waren na dat tijdstip. Het enige dat nog nodig was was iets om de portier en de enkele medewerker te overmeesteren. Als ik de portier direct aan zou vallen zou deze zeker alarm slaan, ik moest dus ook een smoes hebben. Ik besloot dezelfde smoes als eerder te gebruiken, de computer, ik zou me melden bij de balie als zijnde iemand die de computer komt repareren. In het winkelcentrum tegenover het terrein waar HyperPharma zich bevond kocht ik een honkbalknuppel, deze zou ik alleen in noodgevallen gebruiken, daarna kocht ik een simpele gereedschapskoffer, een stuk touw en een lange jas om de knuppel onder te verbergen. 99
De afdeling research De portier leek nauwelijks verbaast met mijn komst. Hij had al bericht gehad dat er een computer op de afdeling research kapot was en belde ene dokter van der Putten om mij op te halen. Ik had de knuppel in de jas gerold zodat ik die ongezien mee kon nemen. “Ah, daar bent u.” sprak van der Putten tot me toen deze van de trap af naar beneden kwam. “Karelsch,” stelde ik me voor, “u had problemen met een computer?” “Die staat bij ons boven, loopt u maar mee.” Ik volgde hem de trap op en richting een bureau. “Sorry, dat niet alles is aangesloten, maar de ruimte waar deze computer normaal staat is ontoegankelijk voor buitenstaanders.” vertelde hij. “Hoezo, hebt u daar een tijger of zo?” vroeg ik. “Daar mag ik niets over zeggen.” antwoordde hij kort. “Oké.” ging ik verder, “wat is het probleem met de computer?” Hij vertelde dat de computer sinds kort heel langzaam werkte als deze het al deed, alsof er nog wat in het geheugen zit. Ik zette de computer aan, het opstarten verliep soepel genoeg. Niet veel later gaf het systeem de vraag in te loggen, nadat van der Putten dit gedaan had wees hij me op een statistiekenprogramma welke gebruikt werd. Ik startte het programma en plots zakte de snelheid van de computer in. Ik besloot te kijken naar de actieve programma's. Een proces met de naam 'LPA' nam 90 procent van de rekenkracht in beslag. “Dit proces, komt dat u bekend voor?” vroeg ik. “Absoluut niet.” reageerde hij. Ineens verscheen er op het scherm een tekst, “kijk naar mijn afkorting” stond er. Het bleek een voorgeprogrammeerde boodschap te zijn, al was de hint niet compleet verloren, LPA was natuurlijk haar schermnaam, LittlePurpleAlien. Ik besloot te doen alsof ik wist wat het programma deed. “Het programma LPA heeft te maken met een extern apparaat, ik vermoed dat dat verantwoordelijk is voor het verbruik.” loog ik. “Dat eh... apparaat kon ik zo gauw niet uit de onderzoeksruimte meenemen.” meldde van der Putten. “Dat apparaat is geen apparaat neem ik aan?” vroeg ik terwijl ik de honkbalknuppel onder de jas vandaan haalde. “Wat bent u van plan?”
100
“Ik ben hier om diegene te bevrijden die u gevangen houd.” vertelde ik. “U gaat me toch geen pijn doen?” smeekte hij. Om mijn positie kracht bij te zetten gaf ik hem een slag in zijn maag. “U gaat mij nu vertellen waar ze is!” deelde ik mede. “Oké, maar niet meer slaan.” jankte hij. Hij ging me voor naar een deur waarnaast een beveiligingspaneel hing, waar hij een cijfercode invoerde.
101
LittlePurpleAlien Wat ik zag toen de deur open zwaaide verbaasde mij meer dan wat dan ook. De ruimte was vrij klein, het was ingericht met een bureau, waar nu een andere computer stond. Op een soort ziekenhuisbed lag een klein paars wezentje met enorme gele ogen die mij aanstaarde. Een minuut lang staarde ik sprakeloos terug naar die ogen. Hierna haalde ik het stuk touw dat ik eerder gekocht had tevoorschijn en bond ik dokter van der Putten vast. Daarna richtte ik mijn aandacht weer op haar, pas nu begreep ik dat ze mij haar naam wel had verteld, het was enkel geschreven in haar eigen taal. “Little purple alien, het was dus letterlijk?” vroeg ik. Ze leek niet te begrijpen wat ik zei, ze wees naar de computer op het bureau en daarna naar de kabel die aan de zijkant van haar hoofd zat. Ze had al eerder eens verteld de dokter niet te kunnen verstaan, dus dit was geen verrassing. Op het scherm stond al tekst toen ik er naartoe liep. “Goed om je te zien.” vertelde ze. “Dus dat little purple alien was letterlijk bedoeld?” typte ik. “Had je me geloofd als ik het je verteld had?” vroeg ze. “Waarschijnlijk niet.” bekende ik. “Kun je me hier weghalen?” vroeg ze me. Ik keek haar in de grote ogen. “Hoe krijg ik je ongezien mee?” vroeg ik haar. Ze wees met haar vinger naar de gereedschapskoffer die ik meegenomen had. “Weet je dat zeker?” vroeg ik. “Het is de enige manier.” was het antwoord. Zie liep naar de computer toe en gebaarde dat ik de kabel los moest koppelen. “Hé, je kunt weer lopen.” merkte ik op. “Gelukkig wel, ik kan alleen niet zelf bij de stekker.” vertelde ze. Ik bekeek de stekker en merkte dat het een standaard aansluiting was die ik op mijn computer ook had. “We kunnen nu dus niet praten.” vertelde ik haar, hoewel ze me niet kon begrijpen. Ik wees naar mijzelf en noemde mijn naam. “Siemonn” herhaalde ze, daarna wees ze naar haar zelf en maakte ze een onherkenbaar geluid. “Hoi” antwoordde ik maar bij gebrek aan een betere reactie. Daarna opende ik de gereedschapskoffer waar ze zelf insprong, deze bleek inderdaad ruim genoeg te zijn voor de zekerheid haalde ik het kussen van 102
het bed af en gaf die aan haar voordat ik de koffer sloot. Vervolgens duwde ik de vastgebonden dokter van der Putten het kamertje in en gooide ik de deur achter hem dicht. De weg naar de vrijheid was nu kort. Ik liep met de koffer de trap af, waar nog altijd de portier aanwezig was. “Zo, alles weer gerepareerd?” vroeg hij me. “Ik heb de storende onderdelen verwijderd.” meldde ik hem terwijl ik naar de uitgang liep. “Oké, tot ziens dan maar.” riep hij me na. Buiten bij de auto aangekomen plaatste ik de koffer op de bijrijderstoel en ik reed weg.
103
Een nieuwe naam Toen we eenmaal de snelweg bereikt hadden maakte ik de koffer open. “Siemonn.” riep ze nogmaals. Het was al aardig donker aan het worden, tegen de tijd dat ik thuis aankwam was de volle maan al te zien. We snelden naar binnen en ik liep naar mijn computer. Ergens voelde het niet goed om gebruik te maken van de computerverbinding die ze haar opgedrongen hadden, maar het was de enige manier om fatsoenlijk met elkaar te kunnen praten. “Ik zal je toch Nederlands moeten leren.” vertelde ik haar toen de computer eenmaal opgestart was. “Dat zou fijn zijn.” reageerde ze. Ze vroeg me of 'Siemonnn' inderdaad mijn naam was en probeerde het nogmaals uit te spreken. We gingen vervolgens verder met het benoemen van wat we maar voor handen hadden. Ze bleek snel te leren, na drie uur wist ze al duidelijk te maken dat ze eigenlijk honger had. “Had je ergens trek in?” vroeg ik haar. “Verras me maar, alles is beter dan wat ik daar door het slangetje kreeg.” Uit de voorraadkast wist ik nog een blik soep tevoorschijn te halen. “Soep” vertelde ik terwijl ik liet zien hoe de inhoud van het blik er uit zag. “soep” herhaalde ze terwijl ze probeerde het blik aan te pakken. Ik schudde mijn hoofd. “Die moet eerst warm gemaakt worden.”, ze leek het woord warm in ieder geval te begrijpen. Toen ik de warme soep opdiende werd pas duidelijk hoeveel honger ze had gehad. Na een aantal keer de soepkom opnieuw gevuld te hebben bedankte ze me ervoor. “Siemonn?” vroeg ze. “Ja?” “Wat iek naam?” wilde ze weten. “Wat jouw naam is?” reageerde ik. “Ja” “Ik kan hem niet zo uitspreken.” bekende ik. “Nee, Siemonn kiest naam.” drong ze aan. De vraag was compleet onverwacht, ze vroeg me haar een naam te geven. “Maar je hebt toch een naam?” vroeg ik. “Nee, Siemonn kiest naam.” probeerde ze. “Dat vind ik moeilijk.” bekende ik.
104
Ondertussen probeerde ik op een logische naam te komen en zo kwam ik van haar kleur paars op “Lila”, “Lilo”. Toen ik vervolgens “Lisa” noemde reageerde ze enthousiast “Iek Liesa”. “Oké, dan wordt het Lisa” bevestigde ik.
105
Soortgenoten Lisa leerde die dagen erna nog beter Nederlands praten, zo ver dat het niet eens meer nodig was om de computeraansluiting te gebruiken. Ze wist weinig tot niets meer van voordat ze bij HyperPharma terecht gekomen was, alleen dat ze op reis was. “Er ies al eens eerder een van mijn soort hier geweest.” vertelde ze. “Hoe weet je dat?” vroeg ik haar. “De tekenfilm waar iek mijn chatnaam vandaan had.” legde ze uit. “Die zo slecht was dat het nooit is uitgezonden?” “Ienderdaad. Al weet iek niet wie dat geweest ies.” vertelde Lisa. “Dan moeten we daar toch maar eens achter zien te komen.” opperde ik. Het viel niet mee om meer van de tekenfilm te achterhalen als de recensie die ik eerder tegen was gekomen. Uiteindelijk kwamen we dan toch een filmpje tegen dat meer uitkomst bracht. Het vertelde hoe het verhaal van de 'Little Purple Alien' begon met een crash van een ruimteschip. Het geheel leek om een kruising tussen superman en de Teletubbies als je het mij vroeg, geen wonder dat die tekenfilm geflopt was. Wat belangrijker was was het feit waar het verhaal zich afspeelde, de hoofdrolspeler en de alien hadden elkaar ontmoet bij een pretpark in Duitsland en ze waren daarna door heel Europa gereist om uiteindelijk 'thuis' in Groningen terecht te komen, wat toevallig ook de woonplaats van de scenarioschrijver bleek te zijn. “Ies hij ien Groniengen?” vroeg Lisa. “Als hij er nog is wel ja, die tekenfilm is dertig jaar oud.” legde ik uit. De volgende dag had ik al een afspraak met Carel van Zoolen, die scenarioschrijver, me voordoend als een hobbyjournalist. Ik had voor Lisa inmiddels wat kleding en een grote strohoed opgezocht zodat het nauwelijks opviel dat het geen kind maar een alien was die naast mij in de auto zat. De weg naar Groningen was lang, maar toen we uiteindelijk aankwamen zat Carel van Zoolen al op ons te wachten in zijn voortuin. “Blijf maar even in de auto wachten Lisa.” stelde ik voor. “Oké Siemon.” antwoordde ze. Ik liet de radio in de auto aan en liep naar van Zoolen toe. “Het komt niet vaak voor dat journalisten interesse hebben voor die tekenfilm.” wist van Zoolen me te vertellen. 106
“Het is vooral het achterliggende verhaal dat mijn interesse heeft.” vertelde ik. “Hoe bedoelt u?” vroeg hij me verbaasd. “Als ik het goed heb is het verhaal van Little Purple Alien deels waargebeurd.” deelde ik mede. “Hoe weet u dat zo zeker?” vroeg hij. “Laten we zeggen dat ik zo mijn bronnen heb.” vertelde ik, “Is het waar?” Van Zoolen knikte met zijn hoofd en zakte weer in de tuinstoel. “Hij was de enige die met me mee durfde, de rest bleef bij het ruimteschip achter.” vertelde hij. “Er waren er dus meer dan in de tekenfilm?” vroeg ik. “Zes om precies te zijn.” “Hebt u een ogenblikje?” Ik stond op en liep terug naar de auto, daar vroeg ik Lisa om mee te komen, ze stond op en stapte uit de auto. “Stel je maar voor.” opperde ik toen ze voor van Zoolen stond. “Hallo meneer, iek ben Liesa” vertelde ze. “Hoi Lisa.” antwoordde hij. Op dat moment trok ik de strohoed weg zodat van Zoolen haar gezicht kon zien, een blik van herkenning was gelijk zichtbaar. “Waar heeft ze leren praten, dat heeft hij nooit gekund.” vertelde van Zoolen. “Ik heb haar bevrijd van een wetenschapper die haar op een computer had aangesloten.” vertelde ik. “Iek heb via de computer met Siemon leren praten.” legde Lisa uit. “En nu zijn we op zoek naar haar soortgenoten.” vertelde ik. “Dan zal ik je teleur moeten stellen.” antwoordde van Zoolen. “Hoezo?” vroegen Lisa en ik tegelijk. “Hij is teruggegaan toen de anderen het ruimteschip gerepareerd hadden.” Het enige aanknopingspunt om haar ooit naar huis te krijgen was op deze manier ook verkeken, daar leek het wel op. “Maar, als jij kan praten dan kan je ons toch ook vertellen waar je vandaan komt.” opperde van Zoolen. “Dat weet iek niet meer.” bekende ze, “mijn herrieneriengen begonnen toen iek wakker werd in Rijswijk.” We hadden het eigenlijk nog nauwelijks over haar thuis gehad eigenlijk omdat we er vanuit waren gegaan dat we haar soortgenoot hadden gevonden. “Ik moet nog ergens spullen hebben uit die tijd.” vertelde van Zoolen. 107
“Zouden wij die mogen zien?” vroeg ik. “Die zal ik eerst op moeten zoeken.” Na het uitwisselen van telefoonnummers gingen we weer huiswaarts, tenminste ik dan.
108
Op het spoor Na een week hadden we beiden al min of meer de hoop opgegeven ooit nog iets van van Zoolen te horen. Buiten dat was zijn gebruik van de term “spullen uit die tijd” ook erg vaag geweest. Persoonlijk verwachtte ik foto's te zien te krijgen, maar dat bleek niet het geval toen van Zoolen op die maandag ineens voor de deur stond. Het was acht uur 's ochtends en Lisa sliep nog. “Ik heb het!” riep hij enthousiast terwijl hij met een attachékoffer zwaaide. “Kom binnen.” stelde ik voor terwijl ik de deur openhield. In de woonkamer legde hij het koffertje op tafel neer en opende het. “Ik wist dat ik deze nog had.” vertelde hij terwijl hij een apparaatje uit het koffertje haalde. Het apparaatje was niet veel groter dan een kookwekker en er stonden vreemde symbolen op. “Wat is dat?” vroeg ik hem. “Dit gebruikte ze om met elkaar te praten.” vertelde van Zoolen. Hij probeerde uit te leggen hoe het apparaat werkte en dat ze bezoekers het hadden vergeten mee terug te nemen in hun ruimteschip. Zijn enthousiaste stemgeluid had Lisa gewekt. Ze stond in de deuropening en riep “telefoon!”, waarna ze verder naar ons toe kwam lopen. “Hiermee kan je met thuis bellen?” vroeg van Zoolen. “Zo ver komt hij zeker niet.” vertelde ze. “Dus eigenlijk is het ding waardeloos?” vroeg ik. “Dat ies hij niet.” antwoordde ze. “Je zegt net zelf dat je er niet mee naar huis kunt bellen.” reageerde van Zoolen. “Ienderdaad, maar iek kan wel mijn schiep vienden op die manier.” vertelde ze. Maar natuurlijk, ze was niet vanaf haar thuisplaneet komen lopen, er moest dus wel een ruimteschip zijn, ook al hadden we geen van alleen een idee waar die zich op dat moment bevond. “Ik neem aan dat we ergens in de buurt van Rijswijk moeten zoeken.” stelde ik. “Iek herriener mij nog een hele grote paal.” vertelde ze. “Grote paal?” vroeg van Zoolen. “Ies niet het goede woord.” vertelde ze, “iek bedoel ander hoog gebouw.”. “Kan je je nog andere gebouwen herinneren?” vroeg ik. “Er was nog een gekke wiette brug.” vertelde ze.
109
“Gekke witte brug? Paal? Dat kan maar een stad geweest zijn, Rotterdam.” stelde ik. “Was aan het water.” voegde ze toe. “Wat is het bereik van dat apparaat eigenlijk?” vroeg ik me hardop af. Dat wist ze zelf ook niet met zekerheid te zeggen, we gokten er maar op om richting Rotterdam te rijden. Ze was in Rijswijk gevangen gehouden, dus besloten we via Rijswijk richting Rotterdam te rijden. Dat bleek achteraf een grote vergissing te zijn, we waren niet de enige met een opsporingsapparaat. Vlak na de snelweg langs Rijswijk merkte van Zoolen op dat er een verdacht busje achter ons reed, toen ik in de achteruitkijkspiegel keek was het al snel duidelijk dat het busje bij HyperPharma. Nadat ik van Zoolen had uitgelegd wat de rol van HyperPharma was keerde hij zich om om onze achtervolger in de gaten te houden.
110
Gevangen Achtervolgt worden was blijkbaar niet iets waar ik goed in was, binnen een kwartier was de complete linker zijkant van mijn auto voorzien van deuken, niet veel later kwamen we met een grote klap tot stilstand tegen de rechter vangrail. Tot mijn schrik zag ik van Zoolen door de voorruit vliegen, hij had blijkbaar geen gordel om gehad. Ik klapte met mijn hoofd tegen het stuur aan, niet veel later werd alles zwart. “Dit is de lastpost?” was het eerste wat ik weer hoorde. “Dat is hem zeker, kijken of hij nu nog zo stoer is.” het was van der Putten die antwoordde. Langzamerhand werd mijn zicht weer beter, ik voelde me alsof ik tussen de auto en de vangrail in had gezeten, Ik lag op een bed en ze hadden blijkbaar mijn armen en benen vastgebonden. “Waar is ze?” mompelde ik. “Waar ze hoort te zijn.” was de reactie. Dat betekende natuurlijk de onderzoekruimte waar ik haar uit bevrijd had. De grote vraag bleef nu waar ik was en waar ze van Zoolen hadden gelaten. Had van Zoolen het ongeluk wel overleefd? Het leek er op dat de twee onderzoekers niet veel met mij van plan waren behalve om me gevangen te houden, zie liepen weg in de richting van een deur met een beveiligingspaneel, inderdaad de zelfde deur als waar Lisa voorheen gevangen werd gehouden. “Ik dacht het niet!” klonk er een schreeuw. “Wie bent u?” was de reactie van van der Putten. Ik probeerde te zien wie er aan kwam, het bleek van Zoolen te zijn, gewapend met een harpoenpistool. Hij dwong de twee onderzoekers te gaan zitten in een uithoek van het vertrek waarna hij mij losmaakte. “Waar is Lisa?” vroeg hij. Ik wees naar de deur met het beveiligingspaneel terwijl ik overeind sprong. “Waar je ook heengaat, we vinden je toch terug.” dreigde van der Putten. “En van de planeet af komen doet ze toch niet.” voegde de tweede onderzoeker toe. Van Zoolen schoot als waarschuwing een harpoen langs van der Putten, deze liet een snijwond op zijn wang achter. “Stilte!” voegde hij aan het schot toe terwijl hij een nieuwe harpoen in de loop plaatste.
111
Ze hadden ook Lisa stevig vastgebonden, gelukkig had van Zoolen ook gezorgd voor een scherp mes waardoor ze snel weer vrij was. Enigszins wankelde ze toen ze weer rechtop stond. “Is alles goed?” vroeg ik haar. “Iek voel mij duizelieg.” vertelde ze. Ondertussen was van Zoolen bezig met de twee onderzoekers uit te horen, waardoor hij al snel wist dat ze Lisa's ruimteschip ook hadden, het was opgeslagen in een van de garageboxen achter het HyperPharma gebouw. We sloten de twee onderzoekers op in de kamer waar we Lisa hadden gevonden en gingen richting de garagebox. Halverwege de trap viel Lisa om, ik kon haar nog net vastgrijpen voordat ze verder naar beneden viel. “Iek voel me niet goed.” vertelde ze. Ik besloot om haar verder de trap maar af te dragen. Beneden troffen we de portier aan die door van Zoolen vastgebonden was.
112
Het schip De derde garagebox die we openbraken bevatte inderdaad het ruimteschip. Het gevaarte had de grootte van een flinke bestelbus en de vorm van een kruimeldief. Ik zette Lisa op de grond neer en ze drukte haar handpalm tegen een soort van scanner aan. Hierdoor opende een deur. “Siemon, iek kom niet meer vooruit.” vertelde ze. Ik tilde haar op en droeg haar her ruimteschip in. Van Zoolen bleef in de deuropening staan. “Als ze dit ding al van de grond af krijgt in haar toestand denk ik niet dat ze ver zal komen.” observeerde hij. “Wat moeten we doen dan?” vroeg ik. “Siemon, jij kunt sturen.” was haar reactie. “Je zult me de weg moeten wijzen.” “Dat kan iek wel doen.” Van Zoolen zou mijn auto terugbrengen naar mijn huis, ik nam plaats achter het stuur van het ruimteschip. Met net zoveel succes als dat ik op de vlucht was geslagen voor het HyperPharma busje stuurde ik nu het ruimteschip de garagebox uit. “Die knop ies voor de automatiesche pieloot.” vertelde ze zwakjes toen ze naar een groene knop wees. “En dan gaat de rest vanzelf?” vroeg ik. Ze knikte met haar hoofd. Ik drukte de knop in en inderdaad ging het ruimteschip zijn eigen weg. Ik besloot te kijken hoe het haar verging, al koste het met de snelheid die het ruimteschip maakte moeite om op te staan. Ze had geprobeerd rechtop te gaan zitten, maar het was duidelijk dat ze compleet uitgeput was. Ik vroeg haar of ik iets kon doen om haar te helpen, ze probeerde te antwoorden, maar dat lukte niet. Ik trok mijn jas uit en legde die opgerold onder haar hoofd. De grote gele ogen leken steeds minder kleur te krijgen. Ondertussen vlogen de sterren buiten langs het schip voorbij, waarheen wist ik zelf ook niet, Lisa wel, maar die kon het mij ook niet vertellen, haar ademhaling begon ook steeds luider te worden. Kon ik dan echt niets toen? Toen was er ineens stilte, het ruimteschip maakte nog wel de zachte zoemtoon, maar Lisa was stil, het was over. Voorzichtig schoof ik haar oogleden dicht over de nu zo goed als witte ogen, het was achteraf voor 113
niets geweest, al had ze in ieder geval haar vrijheid teruggehad. Ik besloot weer plaats te nemen in de bestuurdersstoel en zag dat er een planeet steeds duidelijker zichtbaar was, blijkbaar vlogen we er recht op af. Dat bleek inderdaad het geval te zijn, enigszins hoopte ik dat het schip vaart zou minderen, maar nu was het al zo dichtbij dat ik duidelijk de wolken kon zien, uit paniek sloeg ik op groene knop en trok ik het stuur naar mij toe. Dat ding moet toch af kunnen remmen? De planeet kwam als maar dichterbij. Mijn ingrijpen was echter net te laat, de onderkant van het ruimteschip schaafde langs de grond en al stuiterend minderde het schip vaart. Hierna werd alles donker. Toen ik wakker werd lag op een soort van ziekenhuisbed, ik voelde een stekende pijn in mijn hoofd, toen ik met mijn hand naar mijn hoofd probeerde te reiken merkte ik dat ik was vastgebonden. Waar ben ik? Is daar iemand?
114
115
9
In eigen hand
116
Nachtwerk Het viel me op hoe veel een afgesloten koelcel het geluid van een gil kon versterken, niet dat het uitmaakte, dit gebouw was in het weekend leeg, zeker op dit tijdstip van de nacht. Aan de vleeshaak hing mijn laatste werk van vanavond. Morgenochtend zou er weer een gil door de koelcel klinken, daarna zou het hele corps weer uitrukken om te constateren dat de werkwijze klopte bij het lijk dat vorig weekend in een ander slachthuis was gevonden, dat de dader wederom geen vingerafdrukken achter had gelaten, en nog later, nadat ze er achter gekomen waren wie er aan die vleeshaak hing zou men concluderen dat hij een strafblad had, pedofilie zou er op dat strafblad staan, hij zou zijn gerehabiliteerd zijn en geen gevaar meer zijn voor de samenleving. Maar was hij eigenlijk wel net zo gestraft als zijn slachtoffers? Nee, dat was eigenlijk mijn taak. Voor de uitgang van de koelcel deed ik het operatieschort en de handschoenen uit en stopte ze weer in het koffertje. Dit keer was ik redelijk schoon gebleven, gelukkig maar, bloedvlekken waren altijd vrij lastig te verwijderen. Ik mijn gereedschap in de krant van gisteren die ik nog in het koffertje had zitten en verlaatte de koelcel. Er was in de tijd dat ik bezig was geweest al flink wat mist opgekomen, gelukkig wist ik waar ik mijn auto geparkeerd had. Om te voorkomen dat ik morgen in de krant zou lezen dat 'een voorbijganger die zijn hond uit aan het laten was een auto weg had zien rijden' besloot ik de lichten van mijn auto uit te laten totdat ik het industrieterrein bijna verlaten had.
117
Oom Arie Die ochtend kopte de krant dat er voor de derde keer op rij een man dood gevonden was in een koelcel, politie kon geen mededeling doen over de zaak, wat meestal betekende dat ze eigenlijk zelf ook geen idee hadden. Mijn auto stond bij de garage, dus moest ik vanmorgen de bus nemen. Terwijl ik op de bus wachtte ging mijn telefoon. “Hoi, met Ariane” nam ik op. Het was moeder aan de andere kant van de lijn, ze leek erg nerveus. “Ariane, ze hebben oom Arie dood gevonden.” meldde ze. Oom Arie was een broer van mijn vader en ik was dan ook naar hem vernoemd, verder had ik eigenlijk weinig met de man gehad, hij was ofwel weg van huis ofwel dronken, niemand in de familie die zich nog geroepen voelde zich buiten verjaardagen om met hem bezig te houden. “Maar hoe is dat gebeurt?” vroeg ik moeder. “Hij is vermoord Ariane, meer hebben ze mij ook nog niet verteld.” Later die dag moest moeder het lichaam van oom Arie gaan identificeren, ze had me gevraagd om mee te gaan. “Niet schikken, hij is flink toegetakeld.” waarschuwde de schouwarts ons terwijl de ene zijde van het laken optilde. Het gezicht was duidelijk oom Arie, al was dat nog slecht zichtbaar door alle blauwe plekken, kennelijk had de dader hem eerst een flink aantal keer geslagen voordat hij hem vermoorde. “Mag ik u vragen wanneer u uw zwager voor het laatst gezien heeft?” vroeg de rechercheur met het vilthoedje. “Elf maanden geleden.” vertelde moeder, “Arie had een feestje gehad en was stomdronken bij ons in de voortuin in slaap gevallen.”. “En daarna hebt u hem niet meer gezien?” vroeg de rechercheur. “Nee, Arie was niet zo'n familiemens, daar was hij veel te dronken voor.” legde moeder uit. “Het spijt me dat ik het moet vragen, maar waar was u gisteravond tussen tien en half twaalf?” vroeg de rechercheur. “Thuis, ik heb eerst wat televisie gekeken en ben vervolgens om elf uur naar bed gegaan.” vertelde moeder.
118
Dagje uit Toen ik die middag het taxibusje bij de kliniek voorreed kwam er net een volkswagen golf voorbij met zo'n politie-in-burger-zwaailicht op het dashboard. De ploeg die vandaag verlof had van de T.B.S.-kliniek leek nog niet klaar te staan, dus besloot ik de bus te parkeren en een bak koffie bij de portier te halen. “Druk hier vandaag” vertelde de portier, “die agenten van zojuist wilde ook al koffie.” “Agenten, wat moesten die hier?” vroeg ik hem. “Iets met een voormalig patiënt hier, die schijnen ze aan een vleeshaak teruggevonden te hebben dit weekend.” vertelde de portier. “Zelfmoord?” vroeg ik. “Aan een vleeshaak, dat geloof je toch zelf niet? Nee, deze gast is gewoon vermoord.” vertelde de Portier. Ik roerde mijn kop koffie. “Maar, je mag er weer een paar op een dagje uit van de stichting nemen?” vroeg hij. “Ja, hoewel het traditionele Amerikaanse systeem beter zou zijn, gewoon geketend langs de kant van de weg laten werken.” vertelde ik. “Ja, maar je weet toch dat je ze hier in Nederland hoort te knuffelen” merkte de portier op. Niet veel later kwam er een groepje patiënten naar buiten met een tweetal begeleiders. In het kader van integratie van dit volk terug de maatschappij mochten ze een dagje met een zeilboot op stap, gezellig vrolijk doen onder elkaar alsof ze op schoolreisje waren in plaats van met medecriminelen op pad. Eentje leek er nog vrolijker als de rest. “Freek gaat vanmiddag naar huis, hij is genezen.” vertelde een van de begeleiders toen ik ernaar vroeg. Toen we na het uitje weer terug kwamen bij de kliniek stond een collega van me al klaar om Freek terug te brengen naar zijn plek in de maatschappij. “Waar moet je helemaal heen?” vroeg ik mijn collega. Hij noemde een voor mij onbekende straat. “Nou Freek, succes.” zei ik terwijl ik met het busje het parkeerterrein afreed.
119
Oom Arie’s rechtzaak Op het politiebureau vertelde de jongere rechercheur ons dat oom Arie ooit in de gevangenis had gezeten, blijkbaar kon had hij in zijn dronken toestand een meisje van zeventien geprobeerd te verkrachten. “We hadden niet echt veel contact met hem, maar dat hij zo ver zou gaan heb ik nooit geweten.” vertelde moeder. “We vermoeden dat zijn moord iets met die zaak te maken heeft.” vertelde de rechercheur met het vilthoedje. “Hoe dat zo?” vroeg ik. “Het is iets wat de vader van dat meisje tijdens de rechtszaak riep, 'Als de rechter hem niet kapot maakt zal ik het zelf moeten doen.' had hij gezegd volgens de dossiers” vertelde de rechercheur. De oude rechercheur (het vilthoedje was al naast de kapstok terechtgekomen) kon zich de zaak van oom Arie nog wel enigszins herinneren. Oom Arie was er destijds zelf zo van geschrokken dat hij zichzelf aan had gegeven. “Hij heeft ons toen bijna gesmeekt om hem op te sluiten.” vertelde de oude rechercheur. “Arie was altijd dronken, maar ik hij is naar mijn weten nooit lastig voor anderen geweest.” vertelde moeder. “Dat kan wel kloppen, vlak na de rechtszaak bleek ook dat het meisje gelogen had.” vertelde de oude speurder. “Arie wilde echter niet uit de TBS-kliniek komen, hij vond zijn drankprobleem alsnog een gevaar voor de samenleving.”. “En het meisje, wat heeft zij toen gedaan?” vroeg ik. “We hebben het aan haar zelf overgelaten om het haar vader te vertellen, maar ik ben bang dat ze dat nooit gedaan heeft.” legde de oude rechercheur uit. “Heeft het dan ook niet ergens in een krant gestaan, lijkt me toch sterk dat zoiets zo makkelijk de doofpot in gestopt kan worden?” vroeg ik. “Dat weet ik niet zeker, door uw ooms aangifte is er destijds weinig media-aandacht voor de zaak geweest.” vertelde de oude speurder.
120
Huisbezoek voor Freek O, wat was Freek blij geweest, niet alleen een dagje uit op kosten van de belastingbetaler, maar daarna mocht hij ook nog eens naar huis. Die zaterdag zocht ik hem op. “Ah, meneer de chauffeur, brengt u altijd uw oude klanten een bezoek?” vroeg hij. “Alleen de verkrachters.” antwoordde ik. Freek glimlachte, hij had destijds een vijftal vrouwen ontvoerd, verkracht en daarna voor oud vuil achtergelaten, iets waarvoor hij boete deed door onder begeleiding op zeilboten te varen. “Ik heb nog wat van de kliniek voor u.” vertelde ik hem en ik wees naar de achterkant van het busje. “Was ik nog wat vergeten mee te nemen dan?” vroeg hij. “Kom maar even mee.” opperde ik en hij volgde me naar de open achterdeur van het busje. Hij keek achter in het busje en na enkele tellen en een rake klap met de wapenstok hing hij voorover in het busje. Ik schoof hem verder naar binnen en reed de schemering in. Ik heb zeker wel een kwartier op Freek's gezicht staan stompen voordat hij weer enigszins bijkwam. “Waar ben ik?” werd al snel gevolgd door het besef dat de punt van de vleeshaak door zijn borstkas naar buiten stak. “Waarom?” vroeg hij. “Je bent nooit goed gestraft voor wat je hebt gedaan, verkrachter.” vertelde ik hem. “Ik heb ervan geleerd, de tijd in de kliniek.” smeekte hij. “Hoe helpt vingerverven en dagjes uitgaan je om geen verkrachter meer te zijn?” vroeg ik hem. Ik haalde de grasschaar uit het koffertje. “Ik zal het nooit meer doen.” klonk het enigszins onverstaanbaar door het gesnotter. “We gaan in ieder geval je medeplichtige verwijderen.” vertelde ik hem terwijl ik zijn broekriem doorknipte met de grasschaar. De veel te ruime broek zakte meteen naar zijn enkels. “Nee, alsjeblieft, doe het niet.” jankte hij verder. “Waarom zou ik daar gehoor aan geven, dat hielp voor je slachtoffers ook niet.” legde ik uit terwijl ik de schaar in positie bracht onder de inmiddels natte boxershort.
121
Een ijzingwekkende schreeuw volgde, niet veel later hing Freek bewusteloos te bungelen aan de vleeshaak. Het laatste deel van het werk was het doorsnijden van zijn keel, hij zou me anders immers kunnen identificeren. Een gorgelend geluid gaf aan dat het mes diep genoeg sneed.
122
De aanklaagster Die ochtend kwam ik de twee rechercheurs tegen toen ik lang de galerij van mijn flat naar de lift liep. Ik dacht eerst al dat ze mij moesten hebben. “Goedemorgen heren.” riep ik hen toe. De oude speurder tilde het vilthoedje een paar centimeter van zijn hoofd af om terug te groeten. “Waarmee kan ik u helpen?” vroeg ik hen. “Wij komen niet voor u.” vertelde de jonge rechercheur. “We waren op weg om de aanklaagster uit uw ooms rechtszaak op te zoeken.” vertelde de oude speurder. “Mevrouw Zuydwijck woont toch op deze etage?” vroeg de jonge rechercheur. “Christine Zuydwijck, die hier net pas woont, ja dat is aan het eind van de galerij.” vertelde ik. De twee rechercheurs liepen door. Christine Zuydwijck woonde pas een maand in het appartement aan het einde van de galerij en had nog weinig contact met de rest van de flat. Ik besloot de trap naar beneden te nemen, met als resultaat dat ik de twee rechercheurs beneden weer tegen kwam. “Was ze niet thuis?” vroeg ik. “Inderdaad.” liet de oude speurder weten terwijl ze verder liepen naar de volkwagen golf die nonchalant op de stoep geparkeerd stond. Later die dag probeerde ik zelf maar eens of Christine Zuydwijck thuis was. De rechercheurs hadden haar nog niet thuis getroffen. “Hallo.” zij ze toen ze de deur open deed. “Christine, ik begreep dat je mijn oom gekend heb.” begon ik. “Je oom, wie is dat dan?” vroeg ze. “De man die je ooit vals beschuldigd heb van verkrachten.” antwoordde ik. “Je vader heeft destijds gezegd dat hij oom Arie zijn straf wel zou geven, en nu is hij dood.” vertelde ik haar. “Sorry.” antwoordde ze kort, “ik heb alles meteen aan vader opgebiecht toen de rechercheurs er achter kwamen.” “Maar als je vader het wist, hoe kan het dan dat mijn oom toch vermoord is?” vroeg ik me af. “Ik weet het niet, ik weet alleen dat ik erg dom ben geweest destijds.” reageerde Christine, “Kan ik iets doen om te helpen?”. “Ik weet het niet, ik weet ook niet wat mijn oom verder deed.”
123
Even sabbatical Mijn werk had wederom de krant gehaald, “ex- TBS'er dood gevonden in koelcel.” en “verkrachter geslacht”. Het kwam er net als voorgaande klussen op neer dat de politie eigenlijk geen idee had van hoe de vork nu eigenlijk in de steel zat, en als dat wel zo was dan hielden ze dat in ieder geval stil voor de pers. Ik scheurde beide krantenartikelen uit de krant en deed ze in het plakboek. Freek zou voorlopig even het laatste vonnis zijn, buiten het feit dat er in de kliniek nu weinig verkrachters meer zaten kon ik ook het risico niet lopen dat de politie mijn missie verpestte, niet nu het zo goed ging, verder werd het weer ook weer slechter, dus de kans dat het tuig uitjes mocht maken was maar erg klein. De dagen werden langer terwijl het weer slechter werd. Ik moest steeds weer terugdenken aan mijn Daphne, aan hoe ze was voor en na het voorval, aan hoe ze er uit zag toen ik op een dag thuis kwam, ze had in het bad plaatsgenomen en deze vol laten lopen met heet water wat toen rood gekleurd was, het mes lag op de grond naast het bad.
124
Oom Arie en Christine Christine had me de afgelopen weken goed geholpen in kaart te brengen hoe de rechtszaak van oom Arie precies gelopen was. Ze had die avond zelf ook een aardige borrel op gehad en had zich toen geïrriteerd aan oom Arie, om van hem af te komen besloot ze te zeggen dat hij haar aangerand had, hij kon zich waarschijnlijk toch niets meer herinneren van die avond. Toen ze de volgende dag nuchter was en zich bedacht wat ze gedaan had was haar vader al zo boos geworden over de aanranding dat ze niet meer durfde te zeggen wat er daadwerkelijk was gebeurt. “Ik weet dat het fout was Ariane, maar als vader eenmaal zijn energie ergens op richt laat hij het niet zo makkelijk meer los” vertelde ze me. “Hoe is het uiteindelijk uitgekomen?” vroeg ik. “Die oude rechercheur, ik ben zijn naam even kwijt, heeft een getuige gevonden die je oom de hele avond heeft gezien, die getuige wist dus ook zeker dat er niets gebeurd was.”. “Maar dat was na de rechtszaak.” vertelde ik. “ja, die oude speurder kon het niet laten rusten, het klopte voor zijn gevoel niet, en hij had nog gelijk ook.” vertelde Christine. Wat we verder aan elkaar konden puzzelen was dat oom Arie voor het voorval enkele tijd in de gevangenis gezeten had voordat hij werd geplaatst in een TBS-kliniek, waar hij geprobeerd had van de drankverslaving af te komen. Hij was tijdens een van zijn verloven wederom de fout in gegaan en was kotsmisselijk in de tuin van moeder terecht gekomen. De zaterdag voordat hij vermoord werd was hij net vrijgekomen uit de kliniek.
125
Het einde van Daphne’s leven Daphne en ik waren altijd samen geweest sinds haar moeder, mijn vrouw, overleden was bij het auto ongeluk. Voor haar was de opvoeding net zo lastig als voor mij als alleenstaande ouder, maar we sleepten elkaar er doorheen. Aan het eind van de middelbare school kwam het steeds vaker voor dat ze met vriendinnen ging stappen, iets waar ze zichtbaar van genoot. Tot op die avond dat de onbekende man haar het parkje in sleurde op de terugweg, hij sloeg haar en verkrachtte haar, waarna een van haar vriendinnen aan de beurt was. Daarna heeft zo nooit meer plezier gehad in haar leven, ze ging buiten school om nergens meer naar toe en zat soms hele avonden zachtjes op haar kamer te huilen. Na een maand of drie was het dan ook genoeg voor haar en besloot ze niet verder te leven. De verkrachter werd op gegeven moment gesnapt toen hij weer toesloeg in een winkelcentrum op klaarlichte dag, de politie was snel ter plaatse, maar ik had hem al eerder door. De man zette het op een lopen en sprong vervolgens voor een voorbijsnellende intercitytrein. Op dat moment zwoer ik alsnog een manier te vinden om Daphne te wreken, ondanks dat diegene die direct verantwoordelijk was in stukken op die treinrails lag, nooit meer moesten dit soort criminelen zo makkelijk hun straf ontlopen.
126
Allemaal hetzelfde De moordenaar van oom Arie hield zich nu al enkele maanden rustig, alsof hij door had dat hij in de gaten liep, misschien was het omdat de meeste slachthuizen hun beveiliging hadden verbeterd, misschien was het omdat er geen potentiële slachtoffers waren, in ieder geval zat het onderzoek muurvast volgens de oude rechercheur met het vilthoedje. Ik kwam inmiddels regelmatig bij Christine over de vloer, op een dag vroeg ze me welke TBS-kliniek oom Arie eigenlijk gezeten had. Ik zocht het voor haar op. “Een van de andere slachtoffers kwam daar ook vandaan.” reageerde ze toen ik de naam uit het dossier voorlas. “Waarom heb ik zo'n vermoeden dat alle slachtoffers daar ooit geweest zijn?” vroeg ik haar. We besloten bij de politie langs te gaan om het voor te stellen. “Goed dat u deze inval meld.” stelde de oude speurder, hij keek op naar zijn jongere collega en zei, “Zoek jij uit of er nog meer slachtoffers uit die TBS-kliniek gekomen zijn.” Na enkele minuten kwam de jonge rechercheur met het antwoord. “Het is nog veel erger, die mensen zijn allemaal in het weekend dat ze vrijgekomen zijn vermoord, we zoeken dus een dader die vrij dichtbij de kliniek woont of werkt.” De jonge speurder gaf het uitgeprinte overzicht aan zijn oudere collega. “gezien zijn voorkeur voor een bepaalde misdaad denk ik dat hij intern betrokken is geweest.” opperde de oude speurder, “Alle slachtoffers zaten in de kliniek wegens aanranding.”. “Dan is het dus mijn schuld.” opperde Christine. “Hoe bedoel je?” vroeg de jonge rechercheur. “Ik heb Ariane's oom vals beschuldigd van aanranding, door mij zat hij in die kliniek.” Ze had gelijk, en toch tegelijk zat oom Arie eigenlijk in die kliniek vanwege zijn drankprobleem, dat hij besloot er te blijven is nooit Christine's fout geweest. “Dames, ik wil u hartelijk danken voor uw bijdrage, maar wij zouden graag zelf verder het onderzoek doen.” stelde de oude speurder terwijl hij de deur van het kantoortje open hield.
127
Knalfuif voor criminelen Rond december mochten de criminelen van de kliniek weer eens een dagje weg. Ik kreeg dit keer een viertal verkrachters mee, alsof het lot mij voor altijd aan dit soort volk had gekoppeld, meestal kreeg ik uit veiligheidsoverwegingen een dag van te voren alvast de lijst met passagiers. Dit keer zou er slechts een begeleider met het groepje meegaan omdat er ook nog een drietal andere busjes gepland stonden voor die dag en iedere crimineel verdient immers een begeleider in zijn busje. Afwijkend van mijn normale werkwijze besloot ik een explosief onder ieder bankje van de bus te plaatsen, met een soort van dodemansschakelaar onder de bestuurdersstoel, zodra de sleutels in het contact zouden zitten en ik uit de bus zou stappen zou het geheel met 2 minuten de lucht in gaan. Ik liet ze allemaal instappen en riep toen de begeleider terug naar buiten (het is nergens voor nodig om onschuldige pijn te doen). “Waarom heb ik specifiek al deze gasten gekregen?” vroeg ik hem. “We hebben een aantal die niet goed met elkaar overweg kunnen, die hebben we geprobeerd zoveel mogelijk uit elkaar te houden.” meldde de begeleider toen ineens het busje explodeerde, de inzittende waren op slag dood, eigenlijk nog te goed voor ze. “Daar zaten we zojuist nog in.” zij de begeleider in paniek terwijl hij naar de hevig brandende bus keek. “Mijn baas gaat dit niet leuk vinden.” merkte ik op. “4 TBS-ers gedood door aanslag.” meldde de avondkranten die avond, een link naar de eerdere klussen werd niet eens gelegd, hoewel de politie toch ondertussen wel achterhaald zou moeten hebben dat ze allemaal in de zelfde kliniek thuishoorden. De rechercheurs met de volkswagen golf kwamen weer langs, dit maal vergezeld door een groep jongere agenten en een van de lijkschouwers. “Ze zijn dood” merkte die laatste op. “Dat begrijp ik ook wel.” antwoordde de rechercheur met het vilthoedje. Na een korte ondervraging, waarin ik aangaf van niets te weten, werden we doorverwezen naar slachtofferhulp.
128
Verdachten zoeken bij de kliniek Het leek zo rustig de afgelopen maanden, maar de moordenaar van oom Arie lijkt een inhaalslag gepleegd te hebben door bij de TBS-kliniek een bus met vier patiënten op te blazen. De media had nog altijd geen idee dat de kliniek de link zou zijn en de politie was nog geen steek verder gekomen met het vinden van ook maar een mogelijke dader. Christine en ik besloten een aantal dagen te gaan posten voor de kliniek, gewoon om te zien wat voor mensen daar zoal in en uit gingen. “Eigenlijk zien ze er allemaal gevaarlijk uit.” merkte Christine op. “Het zijn meestal juist de mensen waar je het niet van verwacht.” antwoordde ik. Aan het eind van ons onderzoek hadden we een lijst met een vijftigtal mensen, waar van de helft ex-patiënten waren die op die dag naar huis mochten, een man van middelbare leeftijd in een taxibusje was meestal degene die de patiënten naar huis bracht, als hij langs ons reed glimlachte hij vriendelijk. Op de derde dag sprak hij ons aan. “Zijn jullie met een studieproject bezig?” vroeg hij. “Nee hoor, we proberen voor ons zelf te inventariseren wie hier in of uitkomt.” vertelde ik hem. “Er gaat tuig in en er komt tuig uit.” merkte hij op. Hij vroeg me hoe oud ik was. Toen ik antwoordde merkte hij op dat zijn dochter ongeveer net zo oud zou zijn geweest. “Zijn geweest?” vroeg Christine. “Ze heeft een aantal jaar geleden zelfmoord gepleegd nadat ze verkracht is.” vertelde hij. “Dat is vreselijk meneer.” antwoordde ik. “Noem me maar Serge,” ging hij verder, “het is altijd vreselijk om een ander kwijt te raken, zeker door de schuld van een buitenstaander.”. Dat was zeker waar. “Ik weet het,” vertelde ik hem, “mijn oom is onlangs vermoord nadat ze hem vreselijk toegetakeld hebben.”. “Is dat zo?” vroeg Serge. “Ja, en het is allemaal mijn schuld,” reageerde Christine, “ik heb die arme man vals beschuldigd van verkrachting.”. Serge schok hiervan. “Hoe kan je over zoiets liegen?” vroeg hij. “Ik had zelf ook te veel gedronken die avond, ik vond hem irritant en besloot hem toen aan te geven.” vertelde Christine. 129
Op dat moment kwamen de patiënten die Serge moest vervoeren met zijn busje aan en moest hij weer ervandoor. “Succes dames.” groette hij ons terwijl hij met zijn busje de straat weer uit reed.
130
Twijfels Konden die twee bij de kliniek gelijk hebben gehad, was een van de klussen die ik uitgevoerd heb op een onschuldig persoon geweest. Het kon haast niet, als die man onschuldig had geweest had hij toch nooit in de TBS-kliniek gezeten, en op de vervoerslijst had ook gestaan dat hij was opgenomen wegens verkrachting. Het was op dit moment in ieder geval beter om geen nieuwe klussen uit te voeren totdat die twee uit de buurt waren. Verder deed de ene me heel erg aan Daphne denken, hoe ze vertelde over haar oom had ik toch bijna gaan twijfelen aan mijn eigen acties. Ondanks dat ze wist dat haar oom in die kliniek gezeten had wilde ze toch haar best doen om de waarheid te achterhalen, bewonderenswaardig, maar iets dat beter niet kon gebeuren, anders zou Daphne nooit kunnen rusten. Ik heb het tweetal nog een dag voor de kliniek zien posten, blijkbaar leverde hun actie niets op. Twee weken later had ik er weer eentje die naar huis mocht, ik stond al een kwartiertje buiten te wachten toen het kleine dikke mannetje naar buiten kwam. Hij schoof zijn koffer het busje in en ging op de stoel ernaast zitten. Zou het al weer veilig genoeg zijn om mijn taak voort te zetten, het moest haast wel, anders had het lot mij niet deze man gestuurd. Het mannetje, dat Alfredo bleek te heten woonde boven de pizzeria van zijn broer. Dat weekend zou ik hem weer ophalen en hem zijn echte straf geven.
131
Lokaas “Laat het toch gaan.” deelde de oude speurder mede toen we hem de lijst overhandigde. “We zijn al lang met iets bezig, met jullie daar in de buurt lopen we alleen onnodig risico.” Teleurgesteld pakte ik de lijst met mensen die we gezien hadden bij de kliniek weer aan. De Jongere rechercheur zat iets te bekijken op zijn computer, het bleek een soort van navigatiesysteem te zijn. “Kennen jullie die enkelbanden die bij elektronisch huisarrest worden ingezet.” vroeg hij. “Natuurlijk, die exploderen toch als een gevangenen buiten zijn grens terecht komt.” vroeg ik. “Dat is Wedlock.” antwoordde de jonge rechercheur, “In ieder geval kunnen we op de meter nauwkeurig zien waar hij is.”. “Wie is 'hij'?” vroeg ik. De oude speurder gaf aan dat niet te mogen zeggen. “Kom op, 'hij' is een patiënt uit de kliniek die zijn straf tijdelijk thuis uit mag zitten.” vertelde de jonge rechercheur. “En jullie gaan hem als lokaas gebruiken, dat is wel erg wreed, bent u soms vergeten hoe mijn oom is toegetakeld?” vroeg ik. “Dat weten wij maar al te goed.” reageerde de oude speurder. “U kunt er dan ook vanuit gaan dat we meteen ingrijpen zodra hij zijn straat uit gaat. Niet veel later gaf de jonge rechercheur dan ook het signaal dat ze direct moesten vertrekken. “Als jullie die dienstwagen nemen, dan heeft de dader jullie meteen door.” gaf ik aan. “Neem toch mijn auto.” opperde ik. Na enig protest van de oude speurder gingen we dan ook met ze drieën op pad. De verbazing was groot toen we op gegeven moment achter een taxibusje reden. “Daar zit hij in.” meldde de jonge rechercheur. We probeerde de taxi in te halen toen ik de bestuurder recht in zijn ogen keek. “Serge?” vroeg ik me hardop af.
132
De vlucht Had ik dan toch een inschattingsfout gemaakt door nu al weer aan de slag te gaan, en buiten dat hoe hadden die rechercheurs me gevonden. Ik besloot het gaspedaal dieper in te trappen, ik moest in ieder geval ontkomen. Gelukkig had de auto waarin ze reden niet een hele sterke motor en met een minuut had ik al weer enige voorsprong. Het landschap raasde aan ons voorbij terwijl Alfredo enigszins bij begon te komen. “Waar ben ik?” vroeg hij zich hardop af. De klap op zijn achterhoofd had er in ieder geval voor gezorgd dat hij niet recht op zijn benen kon staan. De weg voor ons was volledig vrij, dat dacht ik tot ik in de verte een wegversperring van een aantal politieauto's zag staan, ik besloot meteen rechtsaf een parkeergarage in te rijden. De garage bleek wat aan de krappe kant te zijn voor het busje zodat ik buiten de slagboom ook verschillende bordjes met 'maximum doorrijdhoogte' lostrok. Op het dakniveau was vrijwel iedere parkeerplek leeg, de auto van de rechercheurs volgde mij nog altijd, ik besloot uiteindelijk met een flinke aanloop plankgas richting de andere kant van het dak te rijden.
133
De val Terwijl het busje versnelde trapte ik de rem in. Na een paar seconden was duidelijk waar Serge heen wilde. Niet veel later klonk er een luide klap van het busje op het wegdek acht verdiepingen lager. Rookpluimen stegen al snel boven het gebouw uit. Getuigen hadden vanaf beneden gezien hoe het busje neerkwam op de voorzijde, het had vrijwel meteen vlamgevat en de kans dat er ook maar iemand levend uit zou komen was nihil geweest. Toen we weer op het straatniveau kwamen vroeg de oude speurder me hoe ik de naam van de bestuurder wist. “We waren hem bij de kliniek tegengekomen.” vertelde ik. Ook legde ik uit wat hij over zijn dochter verteld had. Het was toen ineens dat het aangesnelde ambulancepersoneel met zijn allen op een plek afdook. Ik besloot er ook te kijken en zag het verbrande lichaam van Serge. “Hij leeft nog.” werd er enthousiast door een van de verplegers geroepen. Dit bleek maar net aan waar te zijn, terwijl het ambulancepersoneel probeerde zijn toestand. Toen Serge mij zag staan tussen de omstanders probeerde hij wat te zeggen. “Ik denk dat ik haar nu eindelijk begrijp.” was er nog net te horen voordat zijn ogen sloten. De verpleger probeerde tevergeefs hartmassage toe te passen voordat hij een stap achteruit deed. Het was beter zo, waren het niet dat het zoveel levens moest kosten, met enig geluk zou Serge nu eindelijk kunnen rusten, met wat meer geluk zou hij in het hiernamaals zijn familie terugvinden, ik hoop dat hij in ieder geval de kans aangrijpt om oom Arie op te zoeken, die was ook het slachtoffer van de omstandigheden geweest, net als Serge zelf.
134
135
10
Visioen
136
Proloog Het officiële toetreden van Christina tot de coven was zojuist afgerond, Harris had haar voorgesteld aan de andere leden (met Christina erbij waren ze nu met zijn achten). Harris MacFluffin was de enige hogepriester die de coven had. Conrad en Nathalia hadden pas de rang van priester en priesteres bereikt. Harris was van oorsprong afkomstig uit het zuiden van Schotland en was degene die na zijn aankomst in Nederland de coven gestart had, hij had alle teksten uit het schaduwboek vertaald naar het Nederlands vanuit het boek van zijn vorige coven. Onder de heksen van de coven bevond zich ook twee oudere zussen van Christina, de tweeling Josefine en Judith. De overige leden van de coven waren Samuel en Laurens, die laatste werkte als chauffeur en doodgraver bij de lokale begraafplaats.
137
Het visioen Als de dag van gisteren was het nog voor de meeste, het moment dat Conrad de samenkomst verstoorde met de mededeling dat de Duitsers dan toch waren binnengevallen. Nu, een anderhalf jaar verder hadden de Duitsers nog altijd de touwtjes in handen en die gebruikten ze dan ook grif om andersdenkenden op te sporen en op te sluiten. “Het is dan ook een kwestie van afwachten voordat na de Joden ook wij aan de beurt zijn.” Opperde Conrad, die zich sinds het begin van de oorlog Nemo noemde omdat hij zijn originele naam te Duits vond klinken. “Dan heb ik dus een dubbel probleem.” vertelde Samuel. “Hoezo?” vroeg Christina. “Mijn ouders zijn Joods” vertelde Samuel, “ik kom dan ook zo min mogelijk op straat.” “Dat wist ik niet.” reageerde Christina. “Ik denk dat we beter af zijn door niet te veel op te vallen.” reageerde Nemo. “Maar dat betekent geen samenkomst meer?” vroeg Nathalia. “Natuurlijk wel, we moeten alleen heel voorzichtig zijn.” opperde Nemo. “Waar blijft MacFluffin eigenlijk?” vroeg Judith zich hardop af terwijl ze opstond. Ze liep richting de ingang van de ruïne om te kijken of Harris al in aantocht was maar keerde al snel terug. “Hij heeft ook niets aan gezegd over later komen toch?” vroeg ze. Na een half uur wachten opperde Nathalia, die zichtbaar ongerust werd, uiteindelijk om te proberen een visioen van Harris op te roepen. Ze namen allen plaats rond de plek waar Harris normaal de cirkel maakte terwijl Nemo de wierook aanstak. Voorzichtig namen ze ieder de hand van degene naast zich en sloten ze hun ogen. Een moment van totale stilte werd al snel opgevolgd door een gil van Nathalia. “NEE!” riep ze. “Wat is er?” was de reactie van Nemo, die direct naast haar zat. “MacFluffin, ik heb hem gezien.” legde Nathalia uit. “Waar is hij?” vroeg Nemo. Ze probeerde te antwoorden, maar barste in tranen uit. Samuel snelde toe met een zakdoek. “Ik heb hem gezien.” herhaalde ze terwijl ze haar tranen probeerde weg te vegen, “Ik zag hem liggen in een plas bloed.” “En kon je nog meer zien?” vroeg Nemo voorzichtig. “Er stond een man in uniform met een wapen naast hem.” vertelde ze. 138
Bewijsmateriaal De bevestiging van hun vermoeden kwam de avond erna. Laurens was speciaal bij Nemo thuis langsgegaan. “Hij is vanmorgen bij ons binnengebracht door een aantal Duitse agenten.” vertelde Laurens. “Door agenten?” vroeg Nemo. “Dat komt de laatste tijd wel meer voor.” reageerde Laurens. “Hoort dat niet via een ziekenhuis of mortuarium te gaan?” “Sinds de Duitsers er zijn blijkbaar niet.” “Maar er is iets anders om ons zorgen over te maken.” vertelde Laurens. “En dat is?” “Het schaduwboek van Harris, als ze die vinden lopen we allemaal gevaar.” legde Laurens uit. Zonder ook maar een woord te zeggen greep Nemo zijn jas van de kapstok en rende hij de voordeur uit Laurens volgde direct. Na een kwartier op een hoog tempo door de smalle steegjes van de binnenstad, bij een achterafgelegen huis hield Nemo uiteindelijk staande. “Als het goed is moet er een sleutel voor de kelderingang in het schuurtje hangen.” wist Nemo te vertellen. Achter het huis vonden ze inderdaad het schuurtje en aan een roestige spijker achter hing een al even oude sleutel. Nemo pakte de sleutel stevig vast en liep weer het tuintje in. “Sie müst es brechen.” klonk er van de andere kant van het huis. Ze stopten alle twee om te horen wat er aan de hand was. “Es gibt nicht Weg.” vertelde een tweede stem. “Dann müssen Sie das Schloss schießen!” riep de eerste stem weer. Niet veel later klonk een pistoolschot. “Gehen Sie hinein, und schnell.” Voetstappen maakten duidelijk dat wie er ook voor de deur stond inmiddels het huis binnengegaan was. “We zijn te laat.” fluisterde Laurens. “Misschien nog niet, maar we kunnen beter niet gezien worden.” reageerde Nemo. “Wat bedoel je?” vroeg Laurens. “Ik denk dat ik ongeveer weet waar het boek ligt, en voor zover ik weet was Harris niet zo onvoorzichtig dat hij het gewoon in de boekenkast bewaarde.”
139
In een weerspiegeling aan de overkant van de straat was zichtbaar dat achter elkaar de verlichting in de verschillende kamers van het huis aanging. Er klonk gestommel en het was duidelijk dat de twee Duits sprekende mannen nog altijd met elkaar in gesprek waren. Twintig minuten later klonken de voetstappen weer vlakbij de voordeur. “Wo ist es dann?” “Er hat gesagt bevor ich ihn getötet habe dass es zu Hause war.” De stemmen gingen nog door tegen elkaar, maar klonken steeds zachter totdat ze helemaal niet meer hoorbaar waren in de nacht. Voorzichtig liep Nemo naar de voordeur, een gat was zichtbaar waar eens het slot gezeten had, de deur was niet helemaal dicht. Ze besloten naar binnen te gaan. Blijkbaar hadden de twee Duitsers vrij grondig gezocht, er was geen meubelstuk meer wat rechtop stond en kasten waren simpelweg leeg geveegd. “Hoe willen we het boek ooit terugvinden in deze rotzooi?” vroeg Laurens. Nemo liep door naar de woonkamer, schoof de gordijnen dicht en liep richting het wandmeubel. “Harris had het boek goed verstopt.” vertelde Nemo terwijl hij een van de lades uit de kast trok. “Wil je deze even vasthouden?” vroeg Nemo. Verbaasd pakte Laurens de lade aan terwijl Nemo een tweede lade uit de kast haalde en deze op de plek van de eerste schoof, met een klik viel de plint onderaan de kast open. “Verborgen ruimte.” legde Nemo uit terwijl hij met zijn hand achter de plint voelde. Hij haalde een in een zwarte doek gewikkeld pakketje tevoorschijn en duwde vervolgens de plint weer terug op de plaats. Na de laden weer terug op hun plek geschoven te hebben pakte Nemo het pakketje op en opende het, in de doek zat inderdaad het schaduwboek, evenals Harris' Athame.
140
Een nieuwe leider Bij de volgende samenkomst vertelde Nemo dat ze het schaduwboek van Harris hadden kunnen redden. “Ik weet niet wie het gaat bewaren, ik zal hem tot die tijd verbergen.” stelde Nemo. “Het schaduwboek hoort bij de leiding van de Coven, dus dan is het al op de plaats waar hij hoort.” reageerde Christina. “Hoe bedoel je?” vroeg Nemo. “Je bent na Harris degene die het langste bij de Coven zit.” vertelde Christina. Was hij klaar voor het leiderschap vroeg Nemo zichzelf af, hij was immers pas priester geworden terwijl Harris al hogepriester was. “Ik ben gelijk met Nathalia ingewijd.” antwoordde Nemo, “het zou niet eerlijk zijn als ik zo de leiding overnam.” “Je was de vertrouweling van Harris, hij vertelde jou waar het schaduwboek was.” droeg Nathalia aan. “Ik vind het niet meer als logisch dat we dit democratisch oplossen.” opperde Nemo. “Iedereen schrijft de naam op wie hij of zij als leider van de Coven wil.” Opperde Nathalia. Het resultaat bood Nemo niet veel moed, zes briefjes met zijn naam en eentje in zijn eigen onleesbare handschrift met Nathalia erop. “Dat lijkt me dan duidelijk.” concludeerde Laurens. “Ik weet niet of ik er klaar voor ben.” probeerde Nemo. “Je staat er niet alleen voor.” merkte Nathalia op. “Volgens het boek was het deze avond de bedoeling geweest om het meiritueel uit te voeren.” legde Nemo uit terwijl hij door het schaduwboek bladerde. “Ik vind dat we die toch uit moeten voeren, al is het alleen maar om MacFluffin te eren.” stelde Josefine. “Er zijn een aantal delen van het ritueel die ik liever oversla op dit moment.” vertelde Nemo terwijl hij het boek omdraaide zodat de rest van de groep het kon lezen. “Ja, we kunnen het feest achteraf zeker wel vergeten.” opperde Christina. “Volgens het boek hoort een hoge priesteres dit ritueel te leiden.” merkte Nathalia op. “Ik denk dat jij dat beter kan doen Nathalia.” probeerde Nemo. Na het ritueel haalde Nathalia een fles tevoorschijn.
141
“Dit is de wijn die Harris me gevraagd had te kopen ter afsluiting van het meiritueel.” vertelde ze. Nemo pakte de fles aan en vulde de kelken die al klaarstonden. Vervolgens namen ze ieder een kelk en Nemo sprak: “Op Harris MacFluffin, opdat hij in zijn volgende leven meer geluk zal vinden als dat hij in het vorige had.” “Op Harris” reageerde de rest.
142
Een nieuwe leermeester In de weken die volgden raakte Nemo meer vertrouwt met het leiderschap, al probeerde hij deze nog altijd te delen met Nathalia wanneer hij de kans had. Het was september en de dagen werden al weer korter en korter. Het was op die ene dag in september dat Nemo aangesproken werd terwijl hij zijn ochtendwandeling door het park maakte. “Do you know Lewis MacFluffin?” vroeg de man hem. Nemo bekeek de man eens goed, de man had een grijze baard en met de hoeveelheid rimpels die de man had gokte Nemo dat hij ongeveer zestig jaar oud moest zijn. “Nee, ik kende alleen Harris MacFluffin, is die familie?” vroeg Nemo. De oude man schudde zijn hoofd. “No, Lewis had no family.” vertelde de man, de man leek wel Nederlands te begrijpen, maar reageerde in het Engels. “U bent geen Nederlander?” probeerde hij. “No, I'm actually from Liverpool, I understand a little Dutch though. I take it you are Conrad?” ging de man verder. “Die naam gebruik in niet meer, ik heet tegenwoordig Nemo.” antwoordde Nemo. “Ah, the Nameless, that's what he called you sometimes.” vertelde de man. “Wie? Wie vertelde u over mij?” vroeg Nemo. “Lewis MacFluffin, although you know him by his given name, Harris MacFluffin.” vertelde de man. Het drong nu pas door dat ondanks het uitwisselen van namen dat de man zijn eigen naam nog niet genoemd had. “En u bent?” “My name is of no importance, call me Garry if you must.” antwoordde de man. “Wat wil u van mij?” vroeg Nemo. “You misunderstood me Conrad.” “Nemo!” “Sorry Nemo, I'm not here to get something, but to bring.” vertelde de man. “Brengen? Wat dan?” “Knowledge and experience, since Lewis died you have been without a high priest.” vertelde de man. “Ben je gek,” reageerde Nemo, “we proberen te overleven door dit soort dingen niet in het openbaar te roepen.”
143
“I am sorry, in Liverpool I don't have to mind my words this much.” reageerde de man. “Maar, u komt de plek van hogepriester innemen?” vroeg Nemo zachtjes. De man schudde zijn hoofd. “Off course not, I'm here to initiate you as high priest of your coven.” ging hij verder. “Het lijkt me het beste dat we dit gesprek op een rustigere plek voortzetten.” opperde Nemo.
144
Harris' laatste wens Eenmaal in Nemo's huis aangekomen zette de man de grote tas neer die hij al die tijd al bij zich droeg. “I am part of Lewis' first coven.” vertelde hij terwijl hij een klein briefje uit de tas haalde die hij aan Nemo gaf. Nemo bekeek het briefje eerst vluchtig en herkende meteen het smalle handschrift van Harris, ondanks de ondertekening, hij begon te lezen. Friend, If you have opened this letter it will be because you haven't heard from me in over a month, there is a big chance that I am dead, possibly killed because of my beliefs. If you read this I want you to do me one favour. My coven will have been left without me, they will need extra guidance to move on. If you have the possibility to do so, please seek out the Nameless and initiate him as high priest, he is ready for it and he can in time initiate the coven's priestess as well when she is ready for it. It has been an honour knowing you, Your friend, Lewis Nemo gaf het briefje weer terug. “Hij vroeg specifiek mij in te wijden, en niet Nathalia?” vroeg Nemo. “According to his other letters he only considered you ready for initiation.” reageerde de man. “Ik wil dit eerst overleggen met de andere leden van de coven voordat we verder gaan.” vertelde Nemo hem. “Off course you must.” was het antwoord. “We hebben dit weekend weer een samenkomst, ik zal het dan voorleggen.” stelde Nemo voor. Tegen de tijd dat de groep compleet was scheen het maanlicht al volop door de ruïne. Buiten dat was het enige licht afkomstig van de kaarsen die Nemo had neergezet. “Zoals ik al vertelde heeft een lid van Harris' oude coven me bezocht.” vertelde Nemo. “En wat moest hij?” vroeg Nathalia. “Hij wil mij inwijden als hoge priester.” vertelde Nemo. “Die kans moet je direct aangrijpen.” Vond Judith.
145
“Ik heb al besloten, maar ik wilde eerst weten wat jullie ervan dachten voordat ik hem bij onze bijeenkomst zou vragen.” vertelde Nemo. “Maar natuurlijk moet je dat doen.” reageerde ook Christina en Josefine tegelijk. “Als iemand het kan ben jij het wel.” reageerde Samuel. Nathalia maakte hem duidelijk dat ze erg teleurgesteld zou zijn als Nemo deze kans liet lopen.
146
De arrestatie Zoals iedere week haalde ook vanavond Laurens Samuel op. De straat waar Samuel woonde bleek geblokkeerd te zijn door een politieauto. Laurens liep door. Verderop stonden nog meer auto's stil op de weg. Een agent stond mensen weg te houden bij een huis verderop. Laurens liep door en al snel bleek het huis waar de agent voor stond die van Samuel te zijn. “Wat moet dat hier?” vroeg de agent op onvriendelijke toon. “Is het verboden op de stoep te lopen?” bood Laurens als wedervraag. “Niet zo bijdehand mannetje!” ging de agent verder. “Ik vraag u toch ook niet wat u hier doet?” “Ik ben burgers ook geen enkele verantwoording schuldig.” Laurens besloot door te lopen, het was beter dat de agent niet wist dat hij bij Samuels huis moest zijn. “Irritant mannetje.” mompelde Laurens tot zichzelf. “Wat zei u daar?” vroeg de agent die op hem afstormde. “Niets.” “Ik hoorde u duidelijk wat zeggen, misschien dat het beter is als u een nachtje in de cel doorbrengt.” Voordat Laurens kon reageren had de agent hem al in de boeien geslagen en duwde deze hem vooruit richting een politieauto. “Kijken of je morgenochtend nog zoveel praatjes hebt.” riep de agent terwijl hij de deur van de auto dicht smeet. Toen de agent terug bij het huis was keek Laurens om te kijken wat er verder gebeurde. Hij zag hoe er op de bovenverdieping mensen voor het raam stonden, ze keken allemaal dezelfde kant op, waar waarschijnlijk de deur van het vertrek was. Een van de mensen herkende hij als Samuel. Ineens duwde Samuel het raam open en sprong hij naar beneden. De agent waar hij naast neerkwam keek hem verbaasd aan. Enigszins twijfelachtig stond Samuel op en rende hij weg van het huis. De agent rende hard achter Samuel aan en hij bleek een stuk sneller te zijn, nog geen vijf huizen verder lag Samuel plat op de grond terwijl de agent zijn collega's riep. Niet veel later werd Samuel een ander politieauto ingegooid, gevolgd door de rest van de familie. Dat was het laatste dat Laurens ooit van Samuel zou zien.
147
Verhoor De ruimte was slecht verlicht in de hoek stond een enorme man met een SS-uniform aan. Tegenover Laurens zat de agent met wie hij eerder woorden had gehad, het naamkaartje op zijn overhemd gaf aan dat hij “de Vries” heette. Het vertrek had geen ramen, op de geblindeerde ruit na, waar hoogstwaarschijnlijk nog meer agenten achter stonden. “U bent een stuk minder bijdehand dan eerder.” merkte de Vries op. Een tweede agent kwam binnen met een dossiermap en gaf deze aan de Vries, deze opende het. “Zo Laurens,” begon de Vries terwijl de andere agent het vertrek verlaatte, “Wat deed je daar in die straat?” “Niets bijzonders.” antwoordde Laurens. “En het gezin Cohen kent u zeker ook niet?” “Ik ken geen Cohen.” “Die man die wegrende voor ons kent u niet?” Laurens had eigenlijk nooit stil gestaan bij wat Samuels achternaam was. Als de agent wist waar hij Samuel van kende zou zijn lot niet veel beter zijn dan dat van Samuel. Uit de dossiermap haalde de Vries een foto tevoorschijn van Samuel. “U kent deze man niet?” vroeg hij. “Als ik hem zou kennen zou ik het u echt wel vertellen.” loog Laurens. “U hebt nog altijd niet verteld wat u daar deed.” “Ik was gewoon een stukje aan het wandelen.” “Kom nou Laurens, je woont aan de andere kant van de stad.” De enorme SS’er in de hoek kuchte. Hier ging de Vries nooit intrappen bedacht Laurens zich, maar hoe ging hij verklaren dat hij daar moest zijn. Deze agent was een stuk gemotiveerder dan die een waarbij Laurens vorige week aangifte had gedaan van zijn gestolen fiets. Maar natuurlijk... “Mijn fiets!” riep Laurens. “Wat is daarmee?” “Mijn fiets is gestolen, een kennis van me vertelde me dat hij hem daar gezien had.” vertelde Laurens. De Vries bladerde door de dossiermap. “Uw aangifte zit hier inderdaad in.” vertelde hij, “In dat geval kunt u gaan.” De Vries draaide zich om naar de SS’er. “Nehmen Sie ihn weg.” sprak de Vries. “Zu hause?” vroeg de SS’er. De Vries knikte met zijn hoofd en pakte de dossiermap op. “Nee, ik wil eerst die fiets.” probeerde Laurens. 148
“Was sagst du?” “O... Zuerst mein fahrad zuruck, danach zu hause.” probeerde Laurens. “Wees blij dat u thuisgebracht wordt.” reageerde de Vries. Het was duidelijk dat het tweetal het fietsverhaal blind geloofde, Laurens besloot het daarbij te laten en gewoon stil met de SS’er mee te gaan.
149
Vlucht Door de arrestatie had Laurens de inwijding van Nemo gemist. Toen hij uitlegde wat er die avond gebeurd was reageerde Christina als eerste. “Daar was hij al bang voor.” vertelde ze. “Hij vertelde de die avond dat ze Harris vermoorde dat zijn ouders Joods waren.” “Het is maar goed dat die Engelsman terug is naar Liverpool” vertelde Nathalia. Na de inwijding was Garry gelijk weer vertrokken. “En je weet zeker dat ze jou niet met Samuel in verband hebben gebracht?” vroeg Nemo. “Ik heb ze wijsgemaakt dat ik op zoek was naar mijn gestolen fiets.” antwoordde Laurens, “Zolang Samuel niets losgelaten heeft zullen ze er nooit achter komen.” Nemo opende de bundel die eens van Harris was geweest en pakte de Athame, het wapen was voorzien van de afbeeldingen van de vier elementen. Nemo bekeek zijn weerspiegeling in het wapen en sprong ineens overeind. Hij draaide zich om en stond oog in oog met de enorme SS’er die Laurens vorige week thuis had gebracht. “Ik kan me nog herinneren dat u 'Ik ken geen Cohen.' antwoordde.” klonk een stem. Het was agent de Vries die van achter het brede postuur van de SS’er tevoorschijn kwam. Beide versperde de toegangspoort van de ruïne. “En wie mag u wel zijn?” vroeg Nemo. “Officier de Vries, ordehandhaving.” luidde het antwoord. Beide agenten waren gewapend en hadden dat wapen in de aanslag. “Meneer Cohen was in de stellige overtuiging geen Jood te zijn.” ging de Vries verder. “Als meneer Cohen dat zegt dan zal het wel.” reageerde Christina. “Meneer Cohen gaf na wat... eh.. motivatie aan eigenlijk een ander geloof aan te hangen.” Laurens bedacht zich dat Samuel dus wel had verteld over de coven. “En wat dan nog?” vroeg Nemo die nog altijd probeerde te doen alsof er niets aan de hand was. “Toen zijn we de persoon gevolgd die beweerde meneer Cohen niet te kennen.” vertelde de Vries. “Het Duitse rijk kan niet tolereren dat dit soort sektes bestaan.” ging hij verder.
150
Klaarblijkelijk had Nemo door dat er niet te discussiëren viel, het was op dat moment dat hij richting het tweetal rende en uithaalde met de Athame. De Vries greep naar de snijwond in zijn gezicht. Een welgemikte steen uit de richting van Christina schakelde de SS’er uit. Nathalia greep het oude stuk touw dat Harris bij de rituelen had gebruikt uit de bundel en bond het tweetal vast. “Hier gaan jullie niet mee wegkomen heksen!” schreeuwde de Vries. Nemo had de bundel van Harris verder weer ingepakt en ging hij de rest van de coven voor richting de rijweg. Hier troffen ze een lege politieauto aan, de sleutels zaten nog in het contact. “Nathalia,” sprak Nemo, “Neem Christina, Josefine en Judith mee en zoek een schuilplaats, Laurens en ik zullen hetzelfde doen.” Nathalia nam plaats achter het stuur. “Hoe vinden we elkaar weer?” vroeg Nathalia. “Heb vertrouwen in de kunsten, dan zullen we elkaar vanzelf weer vinden.” antwoordde Nemo.
151
Ondergedoken “Helemaal niets in de krant.” vertelde Nemo terwijl hij de krant op het tafeltje gooide. Het vertrek was klein en slecht verlicht, buiten het tafeltje was een tweetal matrassen het enige meubilair. Op het tafeltje stond een kaars. “Dus ze proberen te verzwijgen dat we die agenten overmeesterd hadden en hun auto gestolen hebben?” vroeg Laurens. “Dat is een goed teken.” reageerde Nemo. “Hoezo?” “Als ze de anderen gepakt hadden, dan hadden ze er zeker over gepubliceerd.” Het kamertje waar Laurens en Nemo zich bevonden maakte onderdeel uit van een verlaten boerderij die blijkbaar al enkele maanden leeg stond, helemaal achterin achter een achtergebleven berg aardappelen hadden ze het kantoortje tot schuilplaats verbouwd. Uit het woonhuis had Laurens een pannetje, een mes en een doosje lucifers weten te halen zodat ze in ieder geval iets hadden om de aardappels eetbaar te maken. En zo brachten ze de daaropvolgende dagen door. Een week na de vlucht waagden ze zich voor het eerst weer naar buiten. “Als er kans is om contact te leggen met de anderen, dan is het vanavond.” stelde Nemo. Hij was al bezig geweest een cirkel te maken in het gras toen Laurens hem vroeg wat er aan de hand was. “Als de anderen proberen contact te leggen, dan zullen ze dat zeker op de vaste avond doen.” legde Nemo uit. Heel ver weg bleek inderdaad Nathalia het zelfde idee te hebben, het viertal was op een onderduikadres in Amsterdam terecht gekomen in een oude stoffige wijnkelder. De eigenaar van het pand had zijn Joodse vriendin verloren toen de Duitsers haar kwamen zoeken en was dan ook bereid om alles te doen om de Duitsers tegen te werken. “Volgens mij moet dit lukken door een visioen op te roepen.” gokte Nathalia. Omdat ze geen spullen mee hadden kunnen nemen had ze de cirkel gemarkeerd met een dun draad. Het viertal nam plaats binnen de cirkel en pakte elkaars hand vast.
152
Een laatst weerzien Het beeld wat zich vormde was eerst erg verward, maar toen ze zich concentreerde werd het duidelijker. “Nemo.” fluisterde Nathalia in gedachten. Een van de schimmen in het visioen draaide zich om, het was inderdaad Nemo. Ze zag hoe ook Nemo en Laurens elkaars handen vastpakte en de ogen sloten, ineens was de achtergrond vertrokken en was het alsof ze allemaal in een grote cirkel in een oneindig wit licht zaten. “Goed om te zien dat we er allemaal nog zijn.” zei Nemo. “Zolang we op deze manier contact kunnen houden moet alles goed komen.” Stelde Nathalia. Ineens werd de omgeving mistig, maar al snel klaarde dit weer op, tussen Judith en Josefine zat een schim die de cirkel compleet maakte. “Wie is dat?” vroeg Laurens. “Ik weet.... niet... hoe lang ... ik heb.” sprak de schim, “volgens mij ... kunnen ze me ... elk moment ... komen halen.” “Wie ben je?” herhaalde Laurens. “Sam... Samuel.” reageerde de Schim. “Heb je alleen een visioen opgeroepen?” vroeg Nathalia. “Ik zie ... jullie... maar heel... vaag.” reageerde Samuel. “Waar ben je?” vroeg Christina. “Geen idee... heb... in een trein... richting Duitsland... gezeten.” “Zou hij in een kamp zitten?” vroeg Nathalia. “Ja” reageerde Samuel die iets verder vervaagde. De schim maakte een beweging alsof hij hoestte. “Gaat het?” vroeg Nemo. “Benauwt... geen ... lucht” antwoordde Samuel voordat hij helemaal verdween. “Samuel!” riep Christina. Het was al te laat, de ruimte waar Samuels verschijning was geweest was alweer verdwenen. “Moge hij in een volgend leven meer geluk hebben.” stelde Nemo. “Je verklaart hem al dood?” vroeg Christina. “De kans dat hij nog leeft is maar zo klein.” antwoordde Nathalia. “Ik heb al genoeg geruchten gehoord over wat de Duitsers met Joden doen en neem maar van mij aan, dan is Harris er nog goed vanaf gekomen.” vertelde Nemo. “Trouwens,” begon Nathalia, “die enorme SS’er die bij agent de Vries was, die kwam me bekend voor.” 153
“Weet je wie het is dan?” vroeg Laurens. “Nee, dat niet, ik herkende hem van het laatste visioen dat ik van MacFluffin had.”
154
Alleen Aan het eind van de sessie was Laurens wat ontstemd, hij had vrijwel geen woord meer gezegd en was meteen terug het kamertje in gegaan om te slapen. Tegen de tijd dat Nemo de bundel weer ingepakt had sliep Laurens. De volgende ochtend was het enige wat er nog van Laurens te vinden was een klein briefje op het oude matras. Nemo raapte het briefje op, er stond slechts een zin op: “Houd de krant in de gaten.” De krant bracht echter weinig inzicht, de tijd leek oneindig lang te duren zonder enige aanspraak. Zonder Laurens wat een ook onmogelijk geworden om een visioen van de andere coven-leden op te roepen, het enige dat Nemo kon hopen was dat zij hem wel in de gaten hielden. Het was twee weken later dat de krant inderdaad een antwoord bood, ergens onderaan de voorpagina stond dat een verzetsstrijder had getracht een politieagent en een SS-officier te vermoorden, de politieagent was ongedeerd, de SS-officier lag nog altijd in kritieke toestand in het ziekenhuis. Wat er met de verzetsstrijder gebeurd was meldde het artikel niet, maar die invulling kon Nemo zelf wel verzinnen. “Hij zal niet meer terugkomen, net als Samuel.” sprak Nemo tot zichzelf. Hij dacht terug aan Samuel, die had het ook voor elkaar gekregen om alleen een visioen te verkrijgen, Nemo sloeg het schaduwboek er op na, nergens stond vermeld hoeveel personen er nodig waren, slechts dat de aanwezigen een cirkel moesten vormen. De eerste poging om Laurens te vinden mislukte compleet, blijkbaar was Laurens buiten bereik. Bij de tweede poging concentreerde Nemo zich nog harder, een vaag beeld vormde, waar zit ook was, het was geen plek die de mens ooit eerder had gezien. Wat hij voor zich zag was niet eens volgroeid blijkbaar was de reïncarnatie van Laurens gelukt, maar de geboorte liet nog op zich wachten.
155
Zwerver En zo ging de tijd voorbij. Nathalia had ook ontdekt dat Laurens overleden was. Het viertal bleef ondergedoken in de kelder in Amsterdam. De eigenaar, Walter had een donkerbruine pruik, een bril en een jas geregeld zodat ze toch af en toe naar buiten konden. De zwerver liep doelloos over de grachten. Christina had hem al een paar keer zien lopen met zijn uitstaande baard en vuile jas. Zodra hij haar zag glinsterden zijn ogen op, dat was voor Christina meestal het teken om hard door te lopen. Deze dag was het echter anders, het was op de prinsengracht dat ze de zwerver zag. Een grote hoeveelheid groen geklede agenten was blijkbaar bezig met een inval, als ze nu weg zou rennen zou dat zeker onnodig veel aandacht trekken. Ze besloot voorzichtig door te lopen in de hoop dat de zwerver haar niet doorhad. Het mocht echter niet baten. Hij had haar gezien en volgde haar. Toen ze eenmaal buiten het zichtveld van de agenten was besloot ze meer vaart te maken waardoor de pruik van haar hoofd af viel. “Dan had ik het dus toch goed gezien.” sprak de zwerver met een schorre stem. Snel pakte ze de pruik op en rende ze door. “Wacht!” riep de zwerver haar na. Dat was alleen maar motivatie voor Christina om harder door te lopen. De zwerver kon haar tempo redelijk bijhouden. Het was een honderd meter verder dat ze struikelde over een uitstekende stoeptegel. De zwerver stopte vrijwel meteen en stak zijn hand naar haar uit. “Kom op Christina, pak mijn hand maar.” zei hij zacht. “Wie...” wilde ze vragen terwijl hij haar overeind hiep. “Ik ben zo lang op zoek geweest.” vertelde hij. “Wie bent u?” vroeg ze. “Niet hier...” antwoordde hij. “Waar dan?” vroeg ze. “Terug naar de kelder, daar is het veilig.” antwoordde hij. Even dacht ze om te vragen hoe de zwerver wist van de schuilkelder, maar ze besloot die vraag uit te stellen. Toen ze beiden de keldertrap af waren gelopen bleek dat Judith en Josefine al op hen te wachten. “Ik dacht al dat ik een paar voetstappen te veel hoorde.” merkte Nathalia op.
156
“Hij schijnt me te kennen, maar wil niet vertellen wie hij is.” legde Christina uit. “Sorry, dat het zo moest, ik ben hier in Amsterdam al weken op zoek naar jullie.” legde de zwerver uit. “Niemand weet dat we hier zijn.” reageerde Nathalia. “Toch wel, ik herinner me deze ruimte nog exact.” “Dat kan niet.” reageerde Judith en Josefine bijna tegelijk. “Toch is het zo Judith, Josefine.” antwoordde hij. “Oké, dan vraag ik het voor de derde keer, wie bent u?” ging Christina verder. “Ik weet dat de baard verwarrend is.” De zwerver rommelde in zijn jaszak en haalde een dolk tevoorschijn, de Athame die ooit van Harris geweest was. “Nemo?” vroeg Nathalia enthousiast. “Ja.” was het antwoord. “Waar heb je al die tijd gezeten?” vroeg Judith. “Toen de voedselvoorraad op begon te raken ben ik richting Amsterdam gekomen om jullie te vinden.” vertelde hij. “Wat is dat?” klonk een stem van bovenaan de keldertrap. “Het is al goed Walter.” reageerde Nathalia, “hij hoort bij ons.”
157
Het plan Nemo was zojuist klaar met zijn eerste scheerbeurt in weken, hij had de rest van de coven verteld over de aardappelschuur waar hij en Laurens hadden gezeten. “Dus je hebt al die tijd alleen maar aardappels gegeten?” vroeg Christina. “Meer was er niet, ja op bloembollen na, maar om die nou te gaan eten.” antwoordde Nemo. Op dat moment kwam Walter binnen, hij was zojuist weggeweest om voedselbonnen in te leveren. “Lijkt sprekend op die schets in de krant.” merkte Walter op. “Schets in de krant?” vroeg Josefine. “Een paar maanden geleden, toen jullie net hier waren, toen werd er een tweetal mannen gezocht voor het verwonden van twee agenten.” vertelde Walter. “De een werd bij een tweede poging gedood, de andere schijnt ene Conrad van Vuuren te zijn en is nog altijd voortvluchtig.” ging Hij verder. “U wilt toch niet zeggen dat Nemo daar iets mee te maken heeft?” vroeg Christina. “Ik zeg niets, ik vind het alleen jammer dat die actie destijds niets uitgehaald heeft.” reageerde Walter. “Maar de baard was dus afdoende?” vroeg Nemo. “Dat denk ik wel ja” antwoordde Walter. Toen Walter eenmaal weg was wilde Nemo het toch weten. “Is hij te vertrouwen?” vroeg hij. “Walter?” reageerde Nathalia, “gezien dat de Duitsers hem zijn vriendin afgenomen hebben denk ik van wel.” “Dat brengt ons bij het volgende punt, wat kunnen wij doen om deze oorlog te beëindigen?” vroeg Nemo. “Hoe bedoel je?” vroeg Nathalia. “We zijn bedreven in de kunst van magie, misschien kunnen we die gebruiken.” legde Nemo uit. “Wat wil je doen, mee gaan vechten met het verzet?” vroeg Christina. “Natuurlijk niet, die aanpak probeerde Laurens al, dat was niet echt succesvol.” vertelde Judith. “Kunnen we geen visioen vanuit Duitsland oproepen en kijken of we informatie los kunnen peuteren?” stelde Christina voor. “Dat zou maar zo eens kunnen werken.” stelde Josefine. 158
“Misschien kunnen we nog iets verder gaan,” begon Nathalia, “kijken of we onderbewust wat vrede af kunnen dwingen.” “Laten we wel uitkijken, wat je doet komt drievoudig terug vertelde Garry me tijdens de inwijding.” legde Nemo uit. “Dat is mooi, dus als we Adolf Hitler een portie vrede toestoppen krijgen we er drie keer zoveel vrede voor terug?” vroeg Christina. “Ik denk niet dat het zo letterlijk werkt, maar het kan geen kwaad om te hopen dat dat wel zo is.” stelde Nemo. Het zou enkele weken duren voordat ze het plan hadden uitgewerkt. Ze zouden proberen direct op de führer in te spelen, met enig geluk zou deze zichzelf dan snel overgeven.
159
Een grote cirkel Het was eind februari 1945, voedsel werd als maar schaarser, het was Walter al een aantal dagen niet gelukt om aan voedsel te komen. “Het wordt nu toch tijd dat we ons plan uit gaan voeren.” stelde Nemo. Die avond had Nemo op de cirkel die hij getekend had kaarsen geplaatst, nadat ze allen plaats hadden genomen begonnen ze met het oproepen van het visioen. Wat volgde was compleet anders dan verwacht. De complete stilte die ze tot nu toe in hun visioenen hadden gehad was totaal afwezig, het leek er meer op alsof ze op een druk marktplein terecht waren gekomen, stemmen in enkele tientallen verschillende talen spraken tot elkaar en waar hun cirkel bij aanvang nog vijf leden betrof bleken ze nu slechts een klein rijtje te zijn tussen honderden andere heksen. “The nameless?” hoorde Nemo roepen van naast zich. Hij keek om en zag tot zijn verbazing Garry, de heks uit Liverpool. Blijkbaar waren ze niet de enige geweest met hetzelfde plan vanavond. “Wat doen al die mensen hier?” vroeg Nemo. “It's our duty Nemo,” verteldde Garry, “we are all trying to persuade Hitler to surrender.” “Wel toevallig dat we allemaal hetzelfde moment uitgekozen hebben.” merkte Christina op. “That is far from true.” antwoordde Garry. “Hoezo?” “We've been at it in shifts, continuously working on the führer‘s mind to find an opening, you merely dropped in.” Het voelde goed om na een dergelijk lange afzondering honderden gelijkgezinden te ontmoeten, Nemo raakte er haast zo door afgeleid dat hij vergat wat ze eigenlijk kwamen doen. “Maar, ik neem aan dat wie die snor met die chagrijnige kop in het midden aan moeten spreken.” merkte Nathalia op. “That's our target all right.” antwoordde Garry. In samenzang begon de coven, “De geallieerden komen er aan Adolf, het is beter dat u zich overgeeft.” Het gezicht van de man in het midden werd er niet vrolijker op, al leek hij zich niet bewust van die honderden stemmen die tot hem spraken. “Heeft het al enigszins effect gehad?” vroeg Josefine. “We don't know for sure, we've been trying for ten days so far.” legde Garry uit. “Kortom, het begint aardig kansloos te worden.” stelde Judith.
160
“Zeg dat niet, zelfs al duurt het maanden, we moeten de hoop niet opgeven.” zei Nemo. Op aanraden van Nemo bleven ze toch hun wekelijkse poging doen de führer op andere gedachten te brengen. Het leek er op dat de man nauwelijks nog daglicht zag, wat ze vervolgens probeerde te gebruiken als motivatie.
161
In drievoud teruggekeerd Het was ongeveer een maand later dat ze de laatste sessie in het plan hadden. “Wat gaat hij doen?” klonk het onder de andere heksen. “Is that cyanide?” vroeg Garry zich af. Buiten Hitler was ook de vrouw met wie ze hem al zo vaak samen hadden gezien aanwezig. “Zou het dan toch?” vroeg Christina. “Wat is er?” vroeg Nemo. “Het lijkt erop dat ze wat van plan zijn.” reageerde Christina. Het bleek dat Garry gelijk had, zowel de führer als de vrouw hadden een cyanide-capsule. Het leek erop dat het tweetal afscheid van elkaar nam. Vervolgens haalde hij een pistool tevoorschijn en controleerde hij of er daadwerkelijk kogels in zaten. Op het zelfde moment namen ze beide de capsule in, waarna de führer zichzelf door het hoofd schoot. Het effect op de groep was even schokkend, de enorme cirkel van honderden heksen nam af in aantal, de omgeving vervaagde tot een zwarte achtergrond. Nemo keek nog eens goed rond. Aan zijn linkerhand had zojuist Nathalia nog gezeten, maar nu zat Garry ineens naast hem. “Nathalia?” vroeg hij. Hij keek naar rechts. Christina zat nog steeds naast hem. Ineens voelde hij een steek in zijn zij. “Nathalia?” probeerde hij. “I think she's gone.” meldde Garry. “Wat hebben we gedaan?” vroeg Christina, die nerveus naar rechts keek. Waar haar zussen hadden gezet zat nu een onbekende heks. Weer volgde de steek in Nemo's zij. “Kom op, wordt wakker!” klonk het in Nemo's oor. Uit reflex liet hij de handen naast hem los en plots was hij weer terug in de schuilkelder. “Waar zat je?” klonk een vraag. Nemo keek om zich heen, een vijftal lichamen lag om hem heen, Christina dook huilend op twee van hen af. “Wat is er gebeurt?” vroeg Nemo. Het was Walter geweest die naast hem stond. “Een agent en een SS’er,” vertelde Walter, “ze kwamen schietend binnen, ik kon ze net omleggen voordat ze ook jullie twee raakten.”
162
“Wat hebben we gedaan?” vroeg Christina zich weer hardop af terwijl ze de levenloze lichamen van haar zussen probeerde vast te houden. Nemo dacht terug aan wat Garry tijdens zijn inwijding had gezegd, “Alles wat je doet komt in drievoud terug.” “Garry had gelijk, alles wat je doet komt in drievoud terug.” mompelde Nemo terwijl hij de lichamen van de drie dode coven-leden bekeek. “Ik had nooit aan moeten dringen op zelfmoord.” vertelde Christina. “Je zult ermee moeten leren leven,” reageerde Nemo, “maar bedenk je ook dat je dit nooit alleen heb kunnen veroorzaken, geen enkele heks heeft die kracht alleen.” Terugdenkend aan de kleiner wordende cirkel heksen begreep Christina dat hij gelijk had. “Wat is er aan de hand?” vroeg Walter. “De führer is niet meer Walter, de oorlog zal nu snel over zijn.” vertelde Nemo.
163
11
Over roze appeltjes
164
Over fruit bestaan vele mythes en verhalen, maar geen enkele is zo vreemd als die van de roze appeltjes. Binnen de appelgemeenschap ziet men vele soorten appels, van groene (die vooral bekend zijn geworden door Oma Smith en haar vele kleinkinderen) tot rode appels die door ene Willem Tell werden mishandeld. Van appels is bekend dat ze erg veel vooroordelen hebben over ander fruit, sommige zeggen zelfs dat de appel een uiterst racistisch aangelegen stuk fruit is. Het feit is wel dat je in de praktijk nooit een banaan en een appel bij elkaar zal zien voordat ze ofwel beide dood zijn ofwel beide beschikken over een paar bokshandschoenen. Binnen de appelgemeenschap zelf werd er ook strikt aangehouden dat men bij zijn of haar eigen groep bleef, groene appels bleven hun hele leven in de buurt van oma Smith wonen en rode appels zochten hun eigen plaats in het noorden van de appelvelden, slechts zelden gebeurde het dat een groene appel een vriendschappelijke relatie begon met een rode, tot die dag dat Alfred appel verdwaalde in het bos. Alfred was een groene appel van de felste groene kleur (er werd wel gezegd dat hij nog groener was dan oma Smith zelf). In ieder geval dwaalde Alfred af en zo kwam hij aan het meer terecht. Het was aan het meer dat er iets gebeurde waar geen appel op gerekend had, Alfred ontmoette er Aïna, ze zat daar onder een boom van het kabbelende water genieten. Door de schaduw van de boom kon Alfred haar niet goed zien, laat staan welke kleur ze had. “Hallo daar.” Riep Alfred haar vrolijk toe. Ze had niet verwacht iemand anders aan het meer te vinden en riep dan ook enigszins geschrokken. “Wie is daar?” “Ik ben Alfred.” vertelde hij aan haar. “Hoi Alfred, kom je ook van de rust van het meer genieten?” vroeg ze hem. “Waarom ook niet, het is immers water waardoor wij groeien.” Sprak hij enigszins poëtisch waarna hij naast haar bij de boom neerplofte. “Ik ben Aïna.” vertelde ze hem terwijl ze hem aankeek. Alfred antwoordde slechts door te glimlachen. Van kleur hebben die twee nooit met elkaar gesproken, daarvoor konden ze het te goed met elkaar vinden, toen het al lang donker was trok Aïna weer naar het noorden en Alfred terug naar zijn dorp in het zuidwesten.
165
Alfred zou haar nooit meer terugzien, toen Aïna’s vader hoorde wat er die middag gebeurd was werd hij furieus, zijn dochter, samenscholend met een groene appel, de schande die dat over de familie heen zou brengen. Hij besloot Aïna te verbergen in het schuurtje achter zijn huis en de familie te zeggen dat ze weggelopen was. Tot er op die ene dag een boom begon te groeien naast het schuurtje. Aïna’s vader had geen idee hoe die er gekomen was. Hij werd pas echt bezorgd toen er aan de boom een vrucht begon te groeien die felgroen was. “Wat heb jij gedaan?” vroeg hij Aïna beschuldigend. “Het was niets vader.” riep Aïna hem bang toe. “En waarom groeit er dan nu een boom naast deze schuur?” vroeg hij. “ Ik wist niet dat dat zou gebeuren.” riep Aïna huilend. De vrucht aan de nieuwe boom groeide langzaam, en op dat zelfde tempo begon ook de kleur te veranderen, er begonnen tekenen te ontstaan van rode vlekken, Aïna’s vader was openlijk optimistisch over dit voorval. “Het is toch een rode appel!” rende hij zingend door de tuin. Maar zijn optimisme was te vroeg, het had wel degelijk rode vlekken, maar naarmate de vrucht egaler van kleur werd bleek dat het niet rood maar roze werd. “ Dit is een nog grotere schande als verwacht.” Mopperde de oude rode appel tegen zijn dochter terwijl hij naar de boom keek. Toen kwam de dag dat Arie, de roze appel, van zijn boom viel, niet al te ver uiteraard, zoals het spreekwoord voorschrijft, maar vlak naast de wortels kwam het glanzende roze appeltje op de grond terecht. Zonder enig vermoeden van wat er daadwerkelijk aan de hand was huppelde Arie door de tuin heen, hij had de wereld tot noch toe enkel maar vanaf de boomtak gezien en wilde nu graag meer. Opeens viel hem de schuur op. Arie besloot te gaan kijken naar het schuurtje, maar toen hij dichterbij kwam werd hij enigszins bang, misschien was dit ding wel helemaal niet gediend van kleine appels. Voorzichtig sloop hij naar de schuur. “Wie is daar?” vroeg een stem. “Ik ben Arie van den Appelboom” vertelde hij onschuldig. “Arie van den Appelboom? ik ben Aïna van den Appelboom.” Vertelde de stem. “Hoi.” riep Arie onschuldig, “ Wat doe jij daar?” “Ik wordt gevangen gehouden.” vertelde Aïna hem. “Kan ik helpen.” vroeg Arie haar. Aïna vertelde over hoe ze Alfred ooit ontmoet had en dat ze sinds die tijd opgesloten was, ze vertelde over hoe ze achteraf pas beseft had dat Alfred
166
een groene appel was en eigenlijk helemaal niet zo slecht als dat ze ooit gehoord had. “Maar dan moet ik naar hem toe.” sprak Arie optimistisch. Voordat Aïna kon reageren was Arie al vertrokken bij de schuur, hij wandelde langs het pad naar het zuiden in de hoop het meer te vinden waarover zijn moeder gesproken had. Het meer totaal anders als het tijdens die ontmoeting tussen Alfred en Aïna geweest was, het was herfst en het water leek geen moment stil te staan. Toen herinnerde Arie zich wat zijn moeder gezegd had, Alfred was uit het zuiden gekomen. Hij liep door langs het meer en kwam op gegeven moment bij een klein dorpje. Het was al avond en de maan stond hoog aan de hemel. Het dorpje leek redelijk verlaten, alsof iedereen bij zonsondergang naar bed ging, Voorzichtig besloot Arie aan een passerende appel te vragen wat er aan de hand was. “Avondklok jongen.” vertelde deze, “dan komen namelijk de monsters.” De schrik was duidelijk af te lezen in zijn ogen, maar Arie besloot verder te lopen terwijl de appel het op een lopen had gezet. Op het dorpsplein was het duidelijk drukker. Arie besloot op een groepje appels af te stappen. “Kent iemand van jullie Alfred, hij zou hier moeten wonen?” “Een rode!” riep iemand uit de groep terwijl deze naar Arie wees. Arie keek verschikt terug. “Ik ben geen rode appel.” probeerde hij de spreker te verzekeren. “Je ziet er rood uit.” Riep een brede appel vooraan de groep. “Ik ben een roze appel!” schreeuwde Arie terug. De groep scheen hem niet te begrijpen en kwam dreigend op hem af. Arie kon het nog maar net op een lopen zetten, het dorpspleintje af. De groep bleef hem volgen, dus besloot Arie een steegje in te schieten. Buiten adem keek hij hoe de woeste groep groene appels de steeg passeerde toen hij ineens een hand op zijn schouder voelde. “Ze zullen je nooit begrijpen.” sprak iemand tegen hem. Arie draaide zich om en zag een klein appeltje dat groen was met overdwars twee rode strepen. Een voorzichtige glimlach verzekerde Arie van het feit dat dit appeltje hem niets zou doen. “Ik ben op zoek naar mijn vader.” vertelde Arie. “Ben je gestoord, dan ren je toch niet het dorpsplein op.” “Ik weet enkel dat mijn moeder hem aan het meer ontmoet had en dat hij Alfred heette.” vertelde Arie. 167
“Alfred… die ken ik wel, die woont net buiten het dorp tegenwoordig.” De rood-groen gestreepte appel liep met hem mee naar de rand van het dorp. Het was inmiddels helemaal donker en de maan werd merendeels verborgen achter de wolken. “Alfred woont verderop langs deze weg.” vertelde de roodgroene appel. “Dan zal ik naar hem toe gaan.” strak Arie. Arie liep verder door langs de weg. Het bospad leek oneindig door te gaan, maar na een half uur lopen kwam hij dan toch bij een huis aan. Het was er donker, wie er dan ook woonde was blijkbaar naar bed gegaan. Arie klopte op de deur, maar dat leek niet te helpen. “Alfred, vader Alfred, bent u daar?” riep Arie hardop. In een van de verste vertrekken ging het licht aan, een silhouet verscheen voor het raam. “Wat moet je?” vroeg deze. “Ik kom voor Alfred, hij is mijn vader.” sprak Arie hoopvol. “Een ogenblikje jongeman.” was het antwoord. Hoopvol ging Arie voor de deur zitten en dacht hij terug aan hoe zijn dag begonnen was, hij was eindelijk rijp geweest en was van de boom gevallen, daar had hij een vrouw ontmoet, Aïna van den Appelboom, zij vertelde hem over zijn vader en hoe ze hem ontmoet had. Alfred was een groene appel geweest, maar een hele goede groene appel. Alfred vlakbij het meer had ze verteld, en daar was hij dan ook nu. Het huisje had uitzicht over het meer en de maan scheen er volop in. Opeens hoorde Arie gestommel, blijkbaar was er iemand naar beneden gekomen die probeerde nu de deur open te doen. Enthousiast sprong Arie richting deuropening. “Vader, bent u daar?” vroeg Arie zich af. Er klonk geen antwoord, maar degene achter de deur had blijkbaar een sleutelbos in zijn handen. Arie deed een stap achteruit zodat het maanlicht op hen beiden zou schijnen en ze elkaar goed konden zien. Opeens zwaaide de deur open. Een grote groene appel kwam naar buiten, in zijn hand had hij een houten wandelstop. “Vader, ik heb u dan eindelijk gevonden.” sprak Arie blij. De groene appel zei niets, maar van zijn gezicht viel af te lezen dat hij niet blij was. “Ik ben jouw vader niet!” blafte de groene appel. Arie schok enigszins van deze reactie en viel achterover. De groene appel zwaaide de wandelstok de lucht in en begon op Arie in te slaan. Het duurde niet lang voordat hij zijn bewustzijn verloor. 168
En zo bewees opa Smith meteen de moraal van dit verhaal: het maakt niet uit welke kleur een appel heeft, op hij nu groen, rood of roze is, uiteindelijk smaken ze in appelmoes allemaal hetzelfde.
169
170
12
Catherine Door Dave Nieuwenburg & An Walravens
171
Proloog Toen ik Catherine leerde kennen was ze altijd samen met haar vrienden – Een clown en een pratende zeehond. Volgens haar was ze de enige die ze daadwerkelijk kon zien. Twintig jaar geleden waren dat de enige vrienden die ze had. In werkelijkheid waren het slechts uitbeeldingen van twee kanten van haar persoonlijkheid, de clown was haar unieke gevoel voor humor, de zeehond was de serieuze - soms saaie - tegenpool. “Ik word later journalist.” zei ze me altijd. Het kostte haar vele jaren om door de opleiding te komen, maar na al die jaren had ze dan toch haar droombaan gevonden bij de krant, De Postduyf. Het was voor haar werk bij de Postduyf dat ze op bezoek ging bij de controversiële waarzegger Gerri Uller. “Ik zie twee uit het verleden die u bent vergeten.” vertelde Uller. “Ik heb geen idee over wie u het heeft.” reageerde ze. “Twee vrienden uit het verleden.” voegde Uller toe. In haar gedachte ging ze er nog altijd van uit dat Uller een oplichter was en ze ging verder met het interview.
172
Oude vrienden Die avond leerde Catherine dat Uller alles behalve een oplichter was. Ik weet het heel zeker omdat ze het eerste nummer draaide wat ze in haar mobiele telefoon tegenkwam om zeker te weten dat ze wakker was en ik had de telefoon gelijk opgepakt. “Wat is er?” vroeg ik half slapend. “Er is iemand in mijn kamer en hij heeft een of ander beest bij hem.” legde Catherine uit. Op de achtergrond hoorde ik een soort toeter. “Ben je ons echt vergeten?” sprak een lijzige stem. Ze liet de telefoon op de grond vallen maar ik bleef luisteren. “Wie ben je?” vroeg ze, haar stem klonk zwak. “Herinner jij je enige twee vrienden niet?” vroeg de lijzige stem. “Clown, ben jij dat?” vroeg ze. De lijzige stem bevestigde dit met “yup”. “Maar jullie waren niet echt.” zei ze. “Dat maakt nu niet uit, we hebben iets van je nodig.” “Wat is het?” vroeg Catherine. “Ga op zoek naar Ritchy DeSantos. Het is belangrijk dat je hem vind.” zei de lijzige stem. Op dat moment wist ik zeker dat “Clown” Catherine's jeugdvriend was, dan moest dat andere beest de pratende zeehond zijn. Ik had gelijk. “Zijn leven hangt er van af.” sprak een zware stem als aanvulling op wat de clown vertelde. “Catherine?” zei ik en ze raapte eindelijk de telefoon op van de grond. “Ik wist niet dat je er nog was. Dit is zo vreemd.” reageerde ze. “Moet ik naar je toe komen?” vroeg ik. Ze woonde maar twee straten van me vandaan dus ik kon er in een paar minuten zijn. “Dat zou aardig zijn, misschien kan je me dan ook iemand te helpen vinden met de naam Ritchy DeSantos.” zei ze, waarna ze de telefoonverbinding verbrak.
173
Ritchy DeSantos Ze had de deur al geopend toen ik bij haar huis aankwam. “Heb ik het juist gehoord over de clown?” vroeg ik. Ze knikte met haar hoofd en ging me voor naar de woonkamer. Op de salontafel lag een oud schooljaarboek, ik kende de meeste gezichten nog van dat jaar, met uitzondering van degene die op de onderste rij rechts stond met de naam “Ritchy DeSantos”. Hij zag er naar uit alsof hij in het basketbal team gespeeld had, maar daar had ik hem nooit gezien. “Wie is hij?” vroeg ik. “ik heb geen idee.” We probeerden Ritchy de volgende ochtend te vinden, we hadden beide in de zelfde klas gezeten maar wisten niet wie de jongen op de foto was. Er woonde wel een 'R. DeSantos' in de buurt volgens het telefoonboek, we zouden bij die persoon langs gaan. De man die open deed op Ritchy DeSantos' adres zag er inderdaad uit zoals degene op de foto, maar hij herkende ons evenmin als dat wij hem herkende. “Ik heb vier jaar op die school gezeten, maar ik heb geen idee wie jullie zijn.” claimde DeSantos. “Daar is een reden voor.” sprak een lijzige stem. Naast me stond een lilliputterclown. “Wie ben jij in hemelsnaam?” vroeg de clown me. “Ik ben maar een vriend van Catherine.” vertelde ik. “Catherine heeft geen vrienden buiten ons.” sprak de zeehond die naast de clown stond. “Waar gaat dit over?” vroeg DeSantos tussendoor. “Een zaak van leven en dood.” zei de clown. Hij draaide zich om naar Catherine en hield een mes haar kant op. “Ik wil dat je hem dood Catherine.” Compleet verbaasd pakte Catherine het mes. “Waarom zou ik iemand doden die ik niet ken?” vroeg ze de clown. “Doe het gewoon voor je vrienden.” sprak de zeehond. “Of ben je geen vriend?” “Je hebt het jaarboek gezien, een van jullie hoort hier niet te zijn en moet dus verwijderd worden.” zei de clown. Catherine keek naar de clown, zijn stem en voorkomen gaven haar een onaangenaam gevoel en ze sprak “Je hebt gelijk, een van ons hoor hier niet te zijn.” Met een blik in haar ogen die ik nooit eerder had gezien stak ze het mes in de buik van de clown. 174
Uit de wond kwam een vreemde groene vloeistof gelopen. “Kijk nu wat je gedaan hebt!” schreeuwde de clown. Het leek of de clown leegliep als een ballon terwijl de groene vloeistof uit hem bleef lopen. “Ik zal terugkeren.” riep de clown terwijl hij in zijn vingers knipte en tegelijk met de zeehond verdween. “Ergens heb ik altijd wel verwacht dat die twee terug zouden keren.” zei Ritchy DeSantos. “Hoezo?” vroeg ik. “Ze kwamen voortdurend terug in mijn nachtmerries toen ik jonger was.” vertelde DeSantos, “totdat ik ze in mijn droom vermoord heb, toen bleven ze weg tot nu dan.” “Ze zullen wel wraak willen nemen daarvoor.” zei Catherine. “Hoe heb je ze vermoord in je droom, steken met een mes lijkt namelijk weinig effect te hebben.” zei ik. “Nou,” begon Ritchy, “ik dacht dat de bron van de kracht van alle clowns die enorme strik om hun nek was. Dus ik greep die strik en heb die rondgedraaid totdat zijn gezicht groen werd en hij stikte.” “Dat in een droom doen dood hem blijkbaar niet afdoende.” zei ik. “Dan proberen we het in het echt.” stelde Catherine voor. Dan zouden we nog altijd zitten met de zeehond, of zou de pratende zeehond gebonden zijn aan de kracht van de clown? “En hoe komen we dichtbij genoeg om hem te doden eigenlijk?” Vroeg ik. “Hij zei dat hij terug zou zijn, ik denk dat hij naar mij zal komen omdat jij hem gestoken hebt.” zei Ritchy. De clown kwam ook terug, eerder dan verwacht. Hij was volledig leeggelopen en deed me denken aan een Anorexia-patient. “Ben je bereid te doen wat zij niet wilde doen?” vroeg de clown terwijl hij met een pistool naar Richty zwaaide. “Goed, geef me het pistool maar.” antwoordde Ritchy terwijl hij naar de clown toe liep. De clown deinsde achteruit. “Dat heb je al eens geprobeerd... Hoe dom denk je dat ik ben eigenlijk?” zei hij met zijn lijzige stem terwijl hij het pistool naar Ritchy gooide. Terwijl Ritchy bukte om het pistool op te pakken realiseerde hij zich dat dat de clown ook niet zou doden, anders had deze hem immers nooit het pistool gegeven. Hij keek de kamer rond en kreeg een idee. Hij richtte zicht tot Catherine en zei:
175
“Als je me vertrouwd blijf dan stilstaan.” terwijl hij het pistool op haar richtte. Ik merkte een verandering in de clown. “Wat ga je doen?” vroeg Catherine aan Ritchy. De clown leek gefuseerd te zijn met de zeehond en had nu twee hoofden, een wit geschilderde en een van de zeehond. “Hoe wil je hem wurgen met twee nekken?” vroeg ik. “Houd je mond, ik probeer je vriendin neer te schieten.” beet Ritchy. “Wat bedoel je?” vroeg Catherine. “Later.” zei Ritchy, maar de clown wilde niet wachten tot later en verdween in een rookwolk. “Het zijn denkbeeldige vrienden toch?” vroeg Ritchy. “Dat waren ze wel ja.” zei Catherine. “Nou, denkbeeldige vrienden verdwijnen op moment dat ze niet meer nodig zijn.” vertelde Ritchy, “Zoals wanneer je een echte vriend vind, iemand die voor je zorgt, iemand die je helpt al is het midden in de nacht en je zegt dat er een clown in je slaapkamer staat.” Ritchy had gelijk, ik had Catherine altijd gezien als meer dan zomaar een vriendin, maar was onzeker of zij er ook zo over dacht. Catherine keek me verbaasd aan. “Het is lief van je dat je me zo vaak helpt.” zei ze, “Ik geloof niet dat ik daar ooit voor bedankt heb.” “Ik houd toch wel van je.” zei ik zonder er echt over na te denken wat ik zei. “Als-je-blieft zeg.” sprak de lijzige stem van de clown, “Mag ik een teiltje?” Blijkbaar was hij toch niet vertrokken en stond hij op de plek waar we heb zojuist hadden zien verdwijnen. Catherine keek de clown boos aan en liep naar me toe. “Je kunt nu gaan.” zei ze net voordat ze me zoende. De clown huilde het uit van pijn terwijl ik mijn armen om Catherine heen sloeg en haar ook zoende. “Het lijkt te werken.” zei Ritchy. “Mooi.” zei Catherine tussen het zoenen door, “Ik wilde er toch niet mee stoppen.” De clown gromde luid. “Als ik toch niet meer aan je gebonden ben vind ik wel een nieuwe vriend!” zei hij voordat hij weer verdween. “Dat verklaart nog niet alles.” zei ik terwijl ik het jaarboek omhoog hield, “Waarom kunnen we elkaar niet herinneren, we staan hier alle drie in.”
176
Terwijl ik het boek opende merkten we alle drie op dat er een foto aan het vervagen was. “Steven McKilt.” merkte Catherine op, “Die pestte we altijd tijdens de les.” Zou Steven het volgende slachtoffer zijn van de clown? “Zou hij nog altijd bij zijn moeder wonen?” grapte ik. Steven was nooit erg zelfstandig geweest naar wat ik me kon herinneren. “Dan woont hij hier drie straten vandaan.” zei Ritchy, “ik ben hem nog eens gevolgd om hem te pesten.”
177
Steven We hoorden een schreeuw toen we in de buurt van Steven's huis kwamen. “Blijf uit mijn buurt!” riep hij terwijl hij de voordeur uit kwam rennen. Hij werd gevolgd door eerst de zeehond en daarna de clown. “Hoi Steven.” sprak Catherine. Steven keek om en zag ons aankomen. “Jij!” riep hij en hij rende door. “Kom op Steven, we willen enkel vrienden zijn.” zei de clown met zijn lijzige stem. “Ze zijn denkbeeldig Steven, je kan ze laten verdwijnen.” vertelde ik hem. Steven stopte met rennen en keek verbaasd om. “Het is al erg genoeg dat mijn denkbeeldige vrienden achter me aan zitten, maar nu komen jullie ook nog gemeen tegen me doen? Ik kan hier niet meer tegen!” Hij keerde zich om en rende op de brug af aan het einde van de straat. “Steven, nee, we willen je helpen!” schreeuwde Catherine hem na, maar het was te laat. We hoorden een grote plons toen hij van de brug af sprong. “Sukkel, besef je je niet dat zeehonden kunnen zwemmen?” vroeg de clown terwijl hij op de rug van de zeehond sprong en Steven het water in volgde. “Zeehonden wel...” zei Steven terwijl hij boven kwam, “... maar ik niet.” We keken sprakeloos toe hoe Steven naar de bodem van de rivier zonk. Verstijfd door de schok stonden we daar een aantal minuten. “Kom terug Steven, we hebben je nodig!” schreeuwde de clown terwijl hij naar beneden dook. Uiteindelijk kwamen de laatste luchtbellen uit Steven's longen naar boven en begon de clown een groen licht af te geven. Daarna verdween het groene licht en klonk er een ploppend geluid. Ik keek naar Catherine en zei: “Ik hoop dat dit het laatste is wat we van hem zien, maar ik ben er niet van overtuigd.” Catherine keek me aan en opende het jaarboek dat ze nog altijd vasthield. Ze werd bleek en riep “niet zij.” “Wat is er?” vroeg ik terwijl ik mijn hand op haar schouder legde om beter op de pagina te kijken. Catherine wees naar de foto van Heather Winehouse, een van de populairste meisjes van de school in die tijd. 178
“Wat is er met haar?” vroeg ik. “Kijk dan Aaron, die ogen, die vage glimlach, lijkt ze niet verdacht veel op de clown?” vroeg Catherine. Ik moest haar wel gelijk geven, het meisje op de foto leek heel veel op de clown. “Maar de clown is zeker een man.” zei Ritchy, “dus het kan haar niet zijn.” Catherine keek verbaasd. “Wacht eens even.” zei ze alsof ze zich wat kon herinneren, “Had Heather geen broer die bij een bizar ongeluk was omgekomen toen ze jonger waren?” “Dan blijft er nog een vraag over.” zei k, “Waarom nu, waarom zou hij ineens bij Catherine gaan spoken.” Het was of het lot met ons speelde toen de triest uitziende vrouw zich in de conversatie mengde. “Mijn Heather is twee nachten geleden gestorven.” zei ze. “Bent u dat mevrouw Winehouse?” vroeg Catherine. Ze leek inderdaad wel op haar dochter Heather. “Maar hoe?” wilde Catherine weten. “Het is de man waar ze mee zou trouwen, hij heeft haar doodgeslagen.” vertelde de vrouw. Dat verklaarde het spoken, maar waarom zou Heather en haar broer bij ons komen spoken in plaats van bij de man die haar vermoordde? Het was op dat moment dat de journalist in Catherine naar boven kwam. “Dat klinkt als iets dat we moeten onderzoeken.” zei ze. “De politie kon geen bewijs vinden, maar ik weet zeker dat hij schuldig is.” zei mevrouw Winehouse. “Hoe weet u dat zo zeker?” vroeg ik haar. “Dat vertelde ze me.” Terwijl de vrouw haar verhaal deed liepen we door. “Ze vertelde zelfs dat ze jouw naam in de krant had gezien.” vertelde ze Catherine, “Ze was er altijd vanuit gegaan dat je journalist zou worden. Ze heeft vroeger wel eens gezegd dat je op die journaliste van Superman leek.” Ik keek naar Catherine, ze leek zin te hebben om op onderzoek uit te gaan. Mevrouw Winehouse zei dat ze ons Heather's appartement in zou laten als we maar geen rotzooi maakte.
179
De sterfplek van Heather Winehouse De deur van het appartement was nog bedekt met politielint. Mevrouw Winehouse gebruikte een sleutel om de deur te openen en ging ons voor op de trap. Op de muur zaten nog de bloedspetters en er zat nog gedroogd bloed op de traptreden. “Is ze van de trap gevallen?” vroeg Catherine. Mevrouw Winehouse knikte. Het appartement was leuk ingericht en paste prima bij wat ik me van Heather herinnerde. “Vertelde ze nog meer over wat er gebeurd is?“ vroeg ik. “Buiten het feit dat Mortimer haar sloeg en dat ze daardoor van de trap gevallen is, nee.” vertelde mevrouw Winehouse. Aan de muur in de woonkamer hing een foto van een jongetje verkleed als clown, een bekend aanzicht. “Was dat haar broer?” vroeg Catherine. “Ja, dat was de laatste foto die er ooit van hem genomen is.” vertelde mevrouw Winehouse. Ik keek Catherine aan, we wisten wat we moesten vragen maar wilde het eigenlijk niet doen, het was Catherine die zich tot de treurende moeder wendde. “Kunt u vertellen wat er met hem gebeurd is?” “We gingen die dag naar het circus, heather zat nog in de wandelwagen, maar Earnest rende vrolijk rond, hij had net die foto laten nemen toen ineens een paal van de circustent instortte. Die raakte hem op zijn hoofd, daarna heeft hij twee dagen in het ziekenhuis gelegen voordat hij overleden is.” Dus, Earnest was gestorven als clown en bleef dat na zijn dood, maar er was geen enkele aanleiding waarom hij had besloten niet door te gaan naar het hiernamaals. “Heather was nog te jong om te begrijpen wat er daadwerkelijk gebeurd was. Maar na een tijd merkte ik dat ze voortdurend met iemand praatte. Toen ik haar vroeg met wie ze praatte zei ze altijd dat het Ernie en zijn gekke vriend was, ik snapte daar niets van, soms zijn kinderen niet te doorgronden.” “Zou die gekke vriend niet een zeehond geweest zijn?” vroeg Catherine terwijl ze mij aankeek. “Dat was voor haar sessies met de logopedist, dus dat zou best kunnen. Toen ze acht jaar oud was vertelde ze me dat ze die twee had weggestuurd, dat een ander meisje harder vrienden nodig had dan zij.” vertelde mevrouw Winehouse. Heather was van onze leeftijd geweest, dus als ze haar vrienden weggestuurd had naar iemand anders op achtjarige leeftijd was dat 180
ongeveer een jaar geweest voordat ik Catherine leerde kennen. Het was op dat moment dat ik een sporttas onder een stoel zag staan. Voordat ik die opende greep Catherine de tas al en ze opende de rits. Er zat onder andere een honkbalknuppel en sportkleding in. “Mortimer speelt honkbal.” Wist mevrouw Winehouse te vertellen. “Ik ga er niet aankomen, er zit namelijk bloed aan.” vertelde Catherine terwijl ze de tas omkeerde op de grond. Ze had gelijk. “Dat zou nog wel eens het wapen kunnen zijn wat Heather gedood heeft.” zei ik. “Dat is het.” sprak een lijzige stem - de clown was terug. “Earnest?” vroeg mevrouw Winehouse. “Mammie?” reageerde de clown met een kinderstem. Terwijl hij sprak leek hij jonger te worden. “Earnest, waar is je zus?” wilde mevrouw Winehouse weten. “Ik ben hier moeder.” zei de zeehond terwijl deze in Heather veranderde. Catherine keek de geestverschijning van Heather verbaasd aan. “Je stuurde de geest van je eigen broer naar mij om me gezelschap te houden?” vroeg ze. “Ik was er in gedachten ook.” sprak Heather terwijl ze een zeehond imiteerde, “Toen leerde je Aaron kennen, toen had je ons niet meer nodig.” “Maar, toen was je nog niet dood.” merkte ik op. “Een deel van me is gelijk met Earnest gestorven.” “Maar waarom spook je bij ons in plaats van bij Mortimer?” vroeg Catherine. “Ik moest nog een goede daad doen.” zei Heather. “Door een oud-klasgenoot te doden?” vroeg ik. “Ik wist niet dat hij aan Coulrofobie leed, ik wilde een oude bekende vinden die me bewijs kon helpen vinden.” zei Heather. “En Ritchy vermoorden, waar zou dat goed voor zijn?” vroeg ik. “Het was slechts een test, Ritchy DeSantos heeft nooit bestaan. “ Vertelde Heather “Maar, wat doen we nu we het wapen hebben gevonden?” vroeg Catherine. “De politie bellen natuurlijk.” zei ik, “Ze vertellen waar het wapen ligt en proberen Mortimer te vinden. Misschien dat Heather bij hem kan spoken tot de politie er is.” “Je was altijd al zo behulpzaam.” zei Heather, “Daarom verdien je het ook samen met Catherine te zijn.”
181
Mortimer We zouden op pad gaan om Mortimer te vinden. Volgens Heather zou hij op de golfbaan zijn rond deze tijd, Catherine belde onderweg vast de politie, die zouden ook naar de golfbaan komen. “Hoe combineer je golf in vredesnaam met honkbal?” wilde Catherine weten. “Het is beide zwaaien met een lange stok.” zei ik. Toen we aankwamen bij de golfbaan hoefden we niet ver te zoeken naar Mortimer. Bij de tweede hole stond een brede man met een golfclub tegen een boom aan te slaan terwijl hij schreeuwde. “Misschien kan ik dit beter aanpakken.” zei ik tegen Catherine. “Wat doe je met die boom?” vroeg ik terwijl ik op Mortimer afstapte. “Hij beledigt me, hij moet pijn lijden!” schreeuwde Mortimer. “Hoe kan een boom je beledigen, het kan niet eens praten.” Hij stopte een ogenblik. De schade aan de bast van de boom was duidelijk zichtbaar. “Dat is een aardige swing, daar zou je nog iemand mee kunnen doden.” zei ik. Dat was waarschijnlijk niet de slimste opmerking om te maken, Mortimer keek me strak aan met een rare blik in zijn ogen. “Echt waar.” zei hij, “laten we het eens proberen.” Het laatste wat ik zag voordat ik het gras raakte was zijn golfclub die snel mijn kant op kwam. Terwijl ik omhoog keek vroeg ik me af waarom ik geen pijn voelde. Ik zag Catherine naast me liggen, ze moest me net op tijd omver geduwd hebben. Ik kreeg behoefte haar te kussen, dus dat deed ik maar. “Dank je.” zei ik terwijl ik mijn linkervoet gebruikte om Mortimer te laten struikelen. Ineens was er het geluid van sirenes. Een politieauto reed de golfbaan op en kwam op een paar meter afstand tot stilstand. Een politieagent stapte aan de bijrijderkant uit de auto met een pistool in zijn handen. “Mortimer Eduard Henson, u staat onder arrest voor de moord op Heather Winehouse.” zei hij. We zagen hoe Mortimer weggeleid werd naar de politieauto terwijl we op het gras zaten. Ik hield Catherine stevig vast en raakte verloren in het moment. Toen ze uiteindelijk tegen me sprak had ik geen idee hoelang we daar al gezeten hadden. “Wat gaat er nu gebeuren?” vroeg ze.
182
“Het is tijd om er vandoor te gaan.” hoorden we een stem zeggen. Ik keek op, het was mevrouw Winehouse en haar twee kinderen. “Ik neem aan dat u Heather en Earnest bedoeld?” zei Catherine. “Niet allen zij, het is voor mij ook tijd om te gaan, het is al zo lang geleden maar mijn tijd op aarde is nu eindelijk voorbij.” zei mevrouw Winehouse. Ze strekte haar armen langzaam uit en begon op te lossen terwijl ze naar boven zweefde. “Bedankt voor de hulp.” zei Earnest terwijl hij zich bij zijn moeder voegde. “Wees er voor elkaar.” voegde Heather daar aan toe voordat ze ook opsteeg. “Dat zullen we doen.” zei ik terwijl ik Catherine's armen om me voelde.
183
184
13
Ellie Howard’s geweten Door Dave Nieuwenburg & An Walravens
185
Een onbekende bekende Ellie Howard zat in haar rolstoel bij het raam uitkijkend op de tuin van het rusthuis. Ze was 67 jaar oud en gepensioneerd schrijfster. “Mevrouw Howard, er is bezoek voor u.” vertelde de verpleegster. Ellie keek om, een aantrekkelijke man met donker haar van ongeveer dertig jaar oud stond in de deuropening. Terwijl de verpleegster weer weg ging liet hij zich zakken in de leunstoel naast Ellie. “Hoi Ellie.” “Wie bent u?” vroeg Ellie. “Ik dacht wel dat je me zou proberen te vergeten.” zei hij terwijl hij haar strak aankeek. “Ik ben Santino Ramirez.” Ellie keek hem verbaasd aan, dat kon toch niet waar zijn. Ze greep de armleuningen van haar rolstoel zo stevig vast dat haar knokkels wit werden en ze keek achterom om te zien of de verpleegster nog in de buurt was. “Doe geen moeite, we zijn alleen.” ging Santino verder. “Wie bent u?” vroeg ze weer. “Dat heb ik al gezegd. Ik ben Santino Ramirez.” “Als dit uw idee van een grap is kan ik u zeggen dat ik niet moet lachen.” zei Ellie. “Ik meen het serieus.” zei Santino terwijl hij opstond en de mouwen van zijn zwarte overhemd oprolde. Op zijn gespierde armen zat een grote hoeveelheid littekens. “Maar jij bent niet echt. Wie ben je?” riep Ellie. “Je hebt me verlaten Ellie!” antwoordde Santino. Ellie probeerde voorzichtig haar rolstoel naar achteren te rijden maar Santino sneed haar de pas af. “We gaan hier over praten, heb je enig idee hoe lang het me geduurd heeft om over mijn verwondingen heen te komen nadat je besloot dat ik niet interessant genoeg was om over te schrijven?” zei Santino “Maar je bent niet echt.” “Stop met alles herhalen, dat is echt irritant.” zei Santino terwijl hij zich over haar heen boog. Ellie probeerde weg te komen, ze was compleet overdonderd door dit bezoek. Santino kneep haar in haar arm. “Auw, waarom doet u dit?” “Bewijzen dat ik echt ben zodat je eindelijk uit kan leggen waarom je me dit aan hebt gedaan.” 186
Iets in zijn manier van bewegen kwam Ellie bekend voor en ze besloot hem het voordeel van de twijfel te geven. “Weet je dat je ooit begonnen bent als mijn jeugdliefde? Niet dat iemand dat ooit wist. Dat is iets wat ik nooit aan iemand heb verteld.” sprak ze. “Dus je hebt ooit van me gehouden?” “Ik had je gebaseerd op de jongen waar ik van hield en de man die ik later opnieuw lief zou hebben.” “Hoe ben je er dan toe gekomen om me zo aan de kant te gooien?” vroeg Santino. “Laat een oude vrouw haar verhaal vertellen. Je was ook nooit erg geduldig.” Ellie keek naar buiten. “Het is mooi weer, zullen we dit buiten doen?” Santino duwde Ellie's rolstoel naar buiten.
187
Sonny Santino duwde de rolstoel over het tegelpad van het rusthuis af. “Wat was zijn naam?” vroeg hij Ellie. “Ik noemde hem Sonny, maar zijn echte naam was Jason Berger. We hadden een fijne jeugd samen gehad totdat Sonny het leger in moest, toen zijn we het contact verloren.” vertelde Ellie. “Je hebt mij nooit het leger in gestuurd.” “Ik kon jou niet ook laten gaan. Ik wilde jou niet ook kwijtraken.” vertelde Ellie. Santino stopte met de rolstoel duwen. Ze stonden onder een boom en keken samen in de verte. “Je hebt er uiteindelijk geen moeite mee gehad om me achter te laten.” zei Santino terwijl er een traan uit zijn ooghoek kwam. Hij veegde de traan snel weg om te voorkomen dat Ellie het zag. Voor een moment stonden ze geruisloos voor zich uit te staren, Ellie probeerde Santino niet aan te kijken. Ineens merkte ze een bloem op. Voorzichtig boog ze voorover en plukte ze de bloem. Langzaam plukte ze de bloemblaadjes van de steel af. “Soms moet je hard zijn om vriendelijk te doen.” zei ze terwijl ze ook een traan liet vallen. “Ga nu niet emotioneel doen.” “Dit was Sonny's favoriete bloem, we hebben ze ook op zijn graf laten planten.” vertelde Ellie. Santino stapte naar voren en plukte ook een bloem. Hij bekeek de bloem eens goed. “Ze zijn prachtig.” “Net als hij dat was.” sprak Ellie. Ellie en Santino waren beide in gedachten, ze hield de bloem dicht tegen haar aan en zag hoe Santino's gezicht van medeleven naar woede veranderde. Hij gooide de bloem op de grond en stampte er op met zijn voet alvorens zicht weer tot Ellie te wenden. “Genoeg. Ik kwam hier niet om je te horen janken over je jeugdliefde en hoe hij gestorven is. En al helemaal niet om te horen welke bloemen je op zijn graf gegooid hebt.” riep Santino. Hij boog zich over Ellie en keek haar strak aan. “Vertel me waarom je me achtergelaten hebt.” Ellie zuchtte. “Goed, ga zitten, want dit kan wel een tijdje duren Het is al zo lang geleden.”
188
Het was aan het einde van een promotietour dat Sonny en ik naar huis reden. De bergweg was leeg maar omdat het regende reed ik langzaam. De tour had twee weken geduurd en we zouden eindelijk weer naar huis gaan. Sonny had er een hekel aan om met regenachtig weer te rijden en hield er ook niet van om mij te laten rijden met zulk weer. “Ik ben blij dat we eindelijk weer alleen zijn.” had hij me gezegd. Ik merkte dat hij iets in zijn handen had en vroeg hem wat het was. Hij stelde voor dat ik de auto aan de kant zette, dat deed ik en hij gaf mij het doosje dat hij in zijn handen had, er zat een ring in. “Wil je met me trouwen Ellie?” vroeg hij me. Ineens lichtte de omgeving fel op. Een aanstormende vrachtwagen toeterde wanhopig maar het was al te laat. Sonny stierf meteen, ik was minder gelukkig. De dokters vertelde me dat ze niets voor hem konden doen. Ik wilde op dat moment ook sterven, maar ik was te gezond en het was een Christelijk ziekenhuis. “Waarom heb je er zelf geen einde aan gemaakt.” vroeg Santino. “Denk je dat ik dat niet geprobeerd heb?” antwoordde Ellie, “Ik heb mezelf geprobeerd op te hangen en heb uiteindelijk zelf geprobeerd met mijn rolstoel de treinrails op te rijden. Dat is hoe ik ook Casey ontmoette.”
189
Casey “Wie is Casey?” vroeg Santino. “Casey is de persoon die mijn leven redde, Ik zou hier niet zijn zonder hem.” vertelde Ellie. “Hoezo, heeft hij je van die treinrails afgesleurd en je Sonny doen vergeten?” “Hoe kun je dat zeggen, niets kan me Sonny doen vergeten.” zei Ellie boos. “Er zijn meer manieren om iemand te redden en ik geloof dat ik hem uiteindelijk ook een beetje gered heb. Maar als je er zo over denkt dan vertel ik niets meer.” Ellie draaide de rolstoel om en begon zich en weg terug te banen naar het rusthuis. Het koste haar al haar kracht om vooruit te komen. Santino greep de rolstoel bij de handvatten. “Ren niet weg van me!” schreeuwde hij. “Laat me toch met rust.” reageerde Ellie. Santino draaide de rolstoel vlug om. “Zorg dat ik het begrijp Ellie!” Casey had hetzelfde gepland als ik, de enige reden dat we het konden navertellen was het feit dat we beide hetzelfde treinspoor en dezelfde tijd uitgekozen hadden om er een eind aan te maken. Eigenlijk best grappig als je er zo naar terug kijkt, als je twee mensen die een poging doen zelfmoord te plegen grappig kunt noemen. Ik weet nog dat ik moeite had met mijn rolstoel het spoor op rijden toen ik een kleine blonde man op het spoort zag staan, hij keek de verte in. Ik vervloekte de rolstoel omdat die simpelweg niet gemaakt was om over treinsporen te rijden. “Moet ik je helpen.” had de man met zijn nasale stem gevraagd. Knap was hij niet geweest, maar ergens had zijn gezicht iets vriendelijks. “Ik wil de trein niet missen.” had ik hem gezegd. “Wil je de 10.30 of de 10.34?” vroeg hij. Daar moest ik om lachen. Ik vroeg hem welke trein me het snelste met Sonny zou herenigen. Volgens hem was de 10.34 de snelste van de twee. “Je bent grappig, wat doe jij hier?” heb ik hem gevraagd. “Mijn vriendin heeft me verlaten, voor een andere vrouw.” vertelde hij. Ik had het met hem te doen. “Hé, zullen we eens praten, dan kunnen we altijd de 11.34 nog proberen te halen.” opperde ik. Hij hielp me om me met mijn rolstoel naast het spoor te komen en ging op een biels naast me zitten. “Hoe groot is de kans dat twee mensen die zelfmoord willen plegen zich voor dezelfde trein willen gooien?” vroeg hij me. 190
Ik vertelde hem dat ik niet in toeval geloofde, er moest zoiets als een lot zijn. “Ik ben Ellie Howard.” stelde ik me voor. “Ik ben Casey Dunross.” vertelde hij. We hebben daar eerst een tijdje zwijgzaam gezeten terwijl zowel de 10.30 als de 10.34 voorbij reed. Ineens begon Casey te praten. “Ben jij niet die schrijfster?” Ik vertelde hem dat ik inderdaad had geschreven maar ik niet het idee had daar ooit nog mee door te gaan. “Mijn inspiratie is gestorven in hetzelfde ongeluk waardoor ik in deze stoel terecht kwam.¨ Hij herinnerde zich het krantenartikel van mijn ongeluk. Ik vertelde hem dat hij de eerste was sinds Sonny's dood die me had doen lachen. “Het is goed dat ik in ieder geval nog mensen kan laten lachen.” zei hij me. We besloten om ergens anders heen te gaan om verder te praten, ergens had ik de moed om zelfmoord te plegen verloren. “Dus we missen de 11.34 ook?” vroeg hij me. We hebben de rest van de middag in het park vlakbij het spoor doorgebracht, gewoon praten en lachen. Casey zorgde ervoor dat ik vergat hoe erg ik Sonny miste en terwijl hij met me praatte kon hij zijn eigen verdriet ook een plaats geven. “En zo stelde ze me voor aan haar nieuwe vriendin. Ergens kon ik me ook wel voorstellen dat die twee verliefd op elkaar waren geworden.” vertelde hij later die dag. “Als ze dat niet hadden gedaan was ik nu dood geweest.” zei ik. “En dan had ik nooit een vrouw als jij ontmoet.” voegde Casey daar aan toe. “Ik ben niet speciaal.” had ik gezegd, maar daar dacht Casey duidelijk anders over. Het was duidelijk dat we het goed met elkaar konden vinden, we hebben die middag zelfs nog gezoend.
191
Verder schrijven “En zo leerde ik dus Casey kennen, zo veranderde hij mijn leven, niet dat ik Sonny ooit kan vergeten maar Casey bracht weer kleur in mijn leven en ik denk dat Sonny dat gewild zou hebben.” vertelde Ellie. Santino bleef een tijdje stil staan. “Ik denk het ook, hij hield van je en zou niets liever willen dan je gelukkig zien. Maar hoe kan je goedpraten wat je mij hebt aangedaan?” vroeg Santino. “Deze wereld is niet alleen van jou Santino, je bent maar een hoofdpersoon in een boek, fictie, niets meer.” sprak Elie. “Dat is niet voldoende Ellie, je zult het goed moeten maken.” “Er is geen manier hoe ik het goed kan maken.” “Dat is niet waar Ellie, schrijf een fatsoenlijk einde aan mijn leven zodat ik rust kan vinden.” opperde Santino. “Je wilt dood? Heb je mijn verhaal net niet gehoord?” vroeg Ellie. Santino schudde zijn hoofd. “Er is geen hoop meer voor mij.” “Maar je zegt dat ik je leven kan veranderen door over je dood te schrijven?” Vroeg Ellie, “Help me naar mijn kamer te komen en dan zal ik mijn best doen.” Niet veel later nam Ellie plaats achter de schrijfmachine in haar kamer. Ze begon vrijwel direct met typen op hoge snelheid. “Ben je gewond?” vroeg een vrouwenstem. Santino lag op de grond, op zijn borst was een rode stip zichtbaar waar de kogel hem geraakt had. Twee jonge blonde vrouwen stonden hem aan te kijken, ze leken zussen te zijn. “Schoot hij zojuist op je?” vroeg een van de twee. Santino kreunde zacht. “Auw.” voegde hij daar aan toe. Hij voelde naar de wond, deze had zijn hart gemist. “Blijf stil liggen, we zijn beide verpleegster.” vertelde de ene, waarna ze zich tot haar zus keerde, “Jeanny, bel een ambulance, dan zal ik ondertussen kijken wat ik voor hem kan doen.” Ze maakt Santino's overhemd los en probeerde de wond schoon te deppen. Jeanny liep weg terwijl ze haar telefoon pakte. “Dank je.” sprak Santino. “Blijft u stil liggen.” raadde ze aan. “Noem me Santino, een engel als jij zou tegen niemand u moeten zeggen.” Ze keek hem aan en glimlachte. 192
“Sorry Santino, ik ben dat vanuit werk gewend.” “Ik ben geen patiënt van je, je kwam gewoon bij toeval voorbij.” Ze had de wond ondertussen redelijk schoon. “Nu kan ik tenminste zien hoe groot de wond is.” zei ze. “Hij voelt reusachtig.” oordeelde Santino. “Jullie mannen zijn allemaal hetzelfde. Stoer doen maar een klein kogeltje en jullie denken dat jullie in tweeën liggen.” zei ze. Santino lachte. “Probeer me niet aan het lachen te krijgen, dat doet pijn.” zei hij. “Hoe heet je trouwens?” “Ik ben Cassie.” antwoordde ze. Ze haalde een stuk verband uit haar tas en drukte dat tegen de wond aan. “Houd dat op zijn plaats, dan kijk ik of de kogel er aan de andere kant uitgekomen is.” zei Cassie. Santino rolde op zijn zij en Cassie bekeek zijn rug. “Geen wond.” sprak ze.”Dan moet de kogel er nog in zitten.” “Welk ziekenhuis werkte je ook alweer?” vroeg Santino. Jeanny kwam ondertussen terug. “Dat is Abandone Medisch Centrum.” zei Jeanny. Santino had nu pas door hoe veel de twee op elkaar leken. “Zijn jullie een tweeling?” vroeg hij. “Hoe kom je daar bij?” vroeg Cassie. Santino wilde wat zeggen maar hield zijn mond. “De ambulance komt er aan.” vertelde Jeanny. “Hoe komt het dat u neergeschoten bent eigenlijk?” “Ik ben privédetective, ik zat achter een dief aan die de juwelier om de hoek beroofd had.” “Is dat niet gevaarlijk?” vroeg Cassie. “Meestal niet, maar ik had mijn kogelwerend vest niet aan.” vertelde Santino. Cassie lachte. “Word je zo vaak beschoten dan?” vroeg Cassie. “De klanten vinden accessoires erg leuk.” reageerde Santino. “Kan je dan niet beter een vergrootglas en een gek petje kopen?” vroeg Cassie terwijl ze onbewust door Santino's haar aaide. Santino glimlachte. “Dat moet ik eens proberen, al ben ik niet van plan pijptabak te gaan roken.” “Dat moet je me eens laten zien.” zei Cassie enthousiast. “Zeg, huur een kamer.” reageerde Jeanny geïrriteerd. “Is dat mogelijk in jullie ziekenhuis dan?” vroeg Santino. “Ik weet waar de meeste sleutels bewaard worden.” reageerde Cassie. “Je doet me bijna vergeten dat ik neergeschoten ben.” zei Santino. 193
Een paar dagen later lag Santino wakker op zijn ziekenhuisbed toen er iemand op de kamerdeur klopte. “Room service.” voegde Cassie daar aan toe terwijl ze de deur opende. “Room service? Ik hoopte meer op persoonlijke verzorging.” zei Santino. Ze sprong op hem af en kustte hem. “En meneer Holmes, hoe vordert het herstel?” vroeg ze. “Ik denk dat ik meer persoonlijke aandacht nodig heb zuster Cassie.” antwoordde Santino. Ze kusten elkaar. Cassie maakte Santino's overhemd los en trok het van zijn lichaam af. Voorzichtig liet ze haar handen over zijn gespierde armen glijden toen ze de littekens voelde. Ze stopte met kussen en keek naar zijn armen. Santino begreep meteen wat ze zag en stapte achteruit. “Loop niet weg.” zei Cassie. “Je verdient beter dan mij. Ik ben maar een gedrocht..” reageerde Santino. “Ik had er even niet aan gedacht. Het is beter dat je weg gaat.” Santino liep naar het raam en keek naar buiten. “Dacht je dat ik daar nog niets over gelezen had in je dossier?” reageerde Cassie luchtig, “het is niet jouw schuld toch?” “Het was tijdens een van mijn eerste missies, ik weet het nog goed omdat die littekens me er voortdurend aan herinneren.” “ze zien er uit als snij-wonden, maar ik kan me geen mes voorstellen die zulke schade aanricht.” “Het was tijdens een zaak in Chinatown, ik onderzocht een diefstal, de winkeleigenaar beweerde dat het ninja’s waren geweest, ik betwijfelde dat. Ik ben achter de dader aangegaan en betaalde de prijs daarvoor. De dief gooide een handvol shuriken mijn kant op, ik had nog geluk dat ik er geen in mijn maag heb gekregen.” Cassie raakte de littekens voorzichtig aan. “Ninja's, wie verzint zoiets.” zei Cassie. “Ik weet het, het klonk zo stom toen die winkeleigenaar het zei.” “Maar waarom verberg je de littekens, ze laten zien dat je een echte man bent.” Santino draaide zich om en had door dat hij slechts centimeters van Cassie verwijderd was. “Denk je dat echt?” Ze knikte met haar hoofd en Santino gaf haar een kus op haar wang. Ineens begon het hele gebouw te schudden. “Het is een aardbeving!” riep Cassie. Santino gaf een ruk aan Ellie's rolstoel. “Waarom haat je me zo veel!” Ellie dacht een moment na. 194
“Ik dacht aan Sonny en Casey.” sprak ze. “Ik ben Sonny en Casey niet!” “Jullie verdienen de kans om samen te sterven.” voegde Ellie daar aan toe. “Dat betekend niet dat we dood moeten op moment dat we samen zijn, geef ons op ze minst een leuke tijd samen, ik weet dat je het kan Ellie!” riep Santino. “Schrijf het op!” Ellie richtte zich op de schrijfmachine. Het plafond stortte in en Cassie gaf een gil. “Santino!” “Mijn benen, ik voel mijn benen niet meer.” sprak Santino. Cassie probeerde als een bezetene de brokstukken van Santino af te halen. Santino viel plotsklaps op de grond neer. “Gestoord oud mens! Je hebt me verlamd!” Ellie gebruikte die kans om met haar rolstoel richting de deur te rijden en zo de gang in. “Kom terug Ellie!” riep Santino haar na. Ellie keek om en zag Santino de gang in kruipen. Hij stootte tegen de reserverolstoel aan die daar altijd stond en probeerde er in te klimmen. “Maak het goed Ellie, je kunt me niet zo achterlaten!” Ellie keek niet om terwijl ze zich richting de lift verplaatste. Ze drukte meermaals op de knop om naar beneden te gaan. “Kom op, sloom ding.” sprak ze tegen de lift. Het scherm boven de liftdeur gaf aan dat deze nog twee etages verwijderd was van Ellie. Ondertussen liet Santino zich in de rolstoel zakken. Terwijl de lift open ging spoedde Ellie zich naar binnen en ze kon nog net Santino in beweging zien komen terwijl de deur zich sloot. Santino stond al te wachten toen de liftdeur weer open ging. “Waar was je van plan heen te gaan?” vroeg hij. Ellie keek hem verbaasd aan. “Hoe? Wat? Hoe heb je dit voor elkaar gekregen?” vroeg Ellie zich af. Santino lachte hard. “Ik bedacht me dat wat jij kunt mij ook moest lukken.” vertelde Santino, “Ik ben teruggegaan naar de schrijfmachine en schreef dat ik weer kon lopen. Daarna was het een kwestie van de trap aflopen” “Dat is niet eerlijk.” huilde Ellie. “Het leven is niet eerlijk Ellie, leer dat toch eens een keer!” “Maar je gaat me nu zeker vermoorden.” zei Ellie in paniek. “Ellie, Ellie, hoe kom je daar nu bij?” vroeg Santino. 195
“Wat zou je anders willen doen?” reageerde Ellie. “Ik ben hier enkel om te zorgen dat je je zaken op orde hebt.” legde Santino uit. “Dus ik ga wel dood?” “Dat doen we allemaal.” antwoordde Santino, “maak het verhaal af Ellie.” “Oké, maar ik ga verder waar ik gestopt ben.” zei Ellie. “Je wilt me weer verlamt maken?” vroeg Santino. “Het is de manier om Cassie aan je te binden.”
196
Verliefd en verloren Cassie haalde het laatste puin weg van Santino's benen. “Ik denk dat je toch wat langer voor me moet zorgen.” sprak Santino. Cassie glimlachte. “Had je er aan getwijfeld dat ik dat zou doen?” reageerde Cassie. Cassie bekeek Santino's benen voor zichtbare verwondingen. Ze liep de kamer uit en kwam direct terug met een beschadigde rolstoel. “Je zet geen stap totdat de dokter je onderzocht heeft.” verzekerde ze hem. “Denk je dat ik ook wat pijnstillers kan krijgen?” “Daarvoor moet ik even kijken” zei ze terwijl ze Santino hielp in de rolstoel te klimmen. Er zat een slag in een van de rolstoelwielen waardoor deze heen en weer wiegde toen Cassie begon te duwen. “Het is of je de lambada danst” merkte Santino op. Cassie grinnikte terwijl ze de rolstoel de gang op duwde. Het duurde niet lang voordat Santino ontslagen werd uit het ziekenhuis. Cassie draaide de sleutel om en opende de deur van het appartement. Aan het plafond hingen ballonnen en aan de muur had iemand een “welkom thuis” slinger opgehangen. Cassie duwde de rolstoel naar binnen. “Heb je dit speciaal voor mij gedaan?” vroeg Santino. “Jeanny heeft geholpen.” “Waar is ze eigenlijk?” vroeg Santino. “Ze moest werken.” Voorzichtig stuurde ze tussen het meubilair door. “Is dit nog onderdeel van de ziekenhuisbehandeling?” vroeg Santino. “Nee, dit doe ik alleen voor de patiënten waar ik hopeloos verliefd op wordt.” legde Cassie uit. Ze kwamen bij de bank aan en Santino stapte voorzichtig over van de rolstoel naar de bank. Cassie ging dicht tegen hem aan zitten en sloeg haar arm om Santino heen. “Ik heb Jeanny gevraagd die film te huren die je zo mooi vind. Die kunnen we wel kijken als ze er toch niet is.” vertelde Santino. “Wat lief van je.” zei Cassie, “Ik dacht dat je niet wist dat Jeanny je sleutels had geleend.” Santino lachte naar haar. “Ik ben detective, ik hoor dat soort dingen door te hebben.” Ze keken samen naar de televisie terwijl de film begon. Het was zes maanden later dat Santino bij het altaar stond. De kerk was gevuld met vrienden en familie. Terwijl het orgel de bruidsmars speelde kwam Cassie de kerk
197
binnen van de andere kant af, haar vader hield haar hand vast terwijl ze langzaam richting Santino liepen. “Je ziet er fantastisch uit.” vertelde Santino haar toen ze naast hem stopte. “Heb je Jeanny gezien?” vroeg ze. “Zou die je niet helpen vanochtend?” “Ja, maar ze is niet op komen dagen.” vertelde Cassie. “En ze reageert ook niet op mijn sms’jes.” “Ze hoort hier wel bij te zijn.” zei Santino waarna hij de priester aankeek, “kunnen we even wachten?” Ineens klonk er een piepend geluid. “Dat is toch niet jouw pieper?” vroeg Santino. “Ik heb hem in mijn kamer achtergelaten.” Het was Cassie's moeder die met de pieper aankwam. “Ik weet niet hoe dit ding werkt, maar ik denk dat het belangrijk is.” vertelde Cassie’s moeder. “Kan ik een telefoon gebruiken?” vroeg Cassie aan de priester. “Natuurlijk” reageerde deze en hij ging haar voor naar zijn kantoortje. Na een paar minuten kwam Cassie terug, tranen stroomde over haar wangen, De priester volgde haar. “Wat is er?” vroeg Santino. Cassie kon niet praten maar huilde enkel. Santino omarmde haar en probeerde haar te troosten. “Cassie, schat, wat is er?” vroeg hij. “Jeanny.” “Wat is er met Jeanny?” “Ze...is...dood...” “Maar hoe?” vroeg Santino. “Weet ik niet.” huilde Cassie. “Excuseert u mij.” zei de priester terwijl hij zijn keel schraapte, “Ik neem aan dat u zo snel mogelijk naar het ziekenhuis wil. Neem mijn auto, die staat vlak voor de kerk geparkeerd.” Hij gaf Santino zijn autosleutels. De wachtkamer van de eerste hulp was vrijwel leeg op een aantal agenten na en een dokter, Henk. Overal in de kamer lagen bloedspetters. “Cassie, het spijt me zo.” sprak Henk toen hij haar aan zag komen. Cassie huilde weer, Santino hield haar stevig vast. “Wat is er gebeurt Henk?” vroeg Santino. “Er werden gewonden binnengebracht van een bankoverval, wat we niet wisten was dat ook de bankovervaller daar bij zat.” vertelde dokter Henk. “Was die ook gewond?” vroeg Santino. “Hij had zich verstopt tussen de gijzelaars, toen de politie zich even omdraaide greep hij een pistool en gebruikte hij Jeanny als schild.” 198
“Dus de politie heeft haar neergeschoten?” vroeg Santino. “Welnee, de overvaller schoot haar neer toen hij haar niet meer nodig had.” vertelde Henk. Cassie liet haar hoofd rusten op Santino's schouder. “Weet de politie waar hij heen is?” vroeg Santino, “Ik wil eens van gedachten wisselen met deze vent.” “Kijk je uit schat?” huilde Cassie. “Dat doe ik.” antwoordde Santino. “Blijf je hier Cassie, je moet nu niet alleen zijn.” opperde Henk. Santino deed zijn jas uit en haalde de autosleutels van de priester tevoorschijn. “Wat als hij nog gewapend is?” vroeg Cassie. Santino haalde zijn hand door Cassie's haar. “Maak je niet druk, ik stop bij mijn kantoor en haal mijn wapen op.”
199
Samen verder Buiten het Chinese restaurant van Wu stonden een aantal politieauto’s. Achter iedere auto stond een aantal gewapende agenten en de hoofdagent stond met de eigenaar van het restaurant, Lee Wu te praten. “Hij kwam uit het niets.” vertelde Lee Wu. “Pardon, Santino Ramirez, privédetective.” sprak Santino terwijl hij zijn identificatie aan de hoofdagent liet zien. “We hebben de situatie onder controle meneer Ramirez.” antwoordde de agent. “Dit is toch de bankovervaller die iemand doodschoot in Abandone Medisch Centrum?” vroeg Santino. “Hoe weet u dat in hemelsnaam?” vroeg de hoofdagent. “Het was de zus van mijn vrouw.” vertelde Santino. “Het spijt me dat te horen.” sprak Lee Wu. “Is er een achteringang?” vroeg Santino. “Door de steeg rechts.” sprak de oude Chinees. “Maar hij heeft gijzelaars.” “Twee klanten, een kok en een serveerster.” legde de hoofdagent uit. “Ik ga naar binnen, probeer hem vanaf de voorkant af te leiden.” “Hoe moeten we dat doen? Een balletvoorstelling houden?” vroeg de hoofdagent. “Jullie agenten hebben totaal geen creativiteit, doe alsof je wil onderhandelen, dan onderhandel ik via de achterdeur.” sprak Santino. De kok was de enige die bij de achteringang stond, hij leek tegen de muur genageld te staan met zijn handen omhoog. De keuken had een open balie naar de bar van het restaurant. De overvaller had voornamelijk oog voor de serveerster die geld vanuit de kassa in een tas aan het proppen was. Terwijl Santino naar binnen stapte richtte hij zijn pistool op de overvaller. De kok was de enige die doorhad dat Santino binnen kwam maar hij bleef stil. “Schiet op met mijn geld!” schreeuwde de overvallen. “Sorry, sorry, ik zal sneller werken.” reageerde de serveerster in paniek. Santino richtte zijn pistool op de hand waar de overvaller zijn wapen hield en haalde de trekker over. De overvaller greep met zijn andere hand de wond en keek onmiddellijk om naar Santino. “Op de grond! De volgende is op je hoofd gericht.” riep Santino. Santino laadde zijn wapen. “Mijn hand, klootzak!” jankte de overvaller. “Moet ik me echt druk maken om jouw hebberige handjes?” vroeg Santino. Santino sprong over de balie terwijl hij zijn pistool op de overvaller gericht hield. “Wie ben je verdomme?” 200
“Ik ben je ergste nachtmerrie.” zei Santino, “En ga nu op de grond liggen!” Santino schoot op de knieën van de overvaller en deze viel op de grond. “Je had Jeanny niet moeten vermoorden!” Santino liep op de overvaller af en sloeg hem met zijn pistool. “En daar ga je nu voor boeten.” Santino sleepte de overvaller aan zijn haren naar de balie “Dood me niet.” smeekte de overvaller. “Wanneer ik klaar ben met je wil je dood.” verzekerde Santino hem. Santino gooide de overvaller op de balie neer en greep een mes uit de keuken. Met een brede grijns op zijn gezicht wees hij de punt ervan richting de overvaller. “Dit is voor Jeanny!” riep hij luid. “Santino, doe het niet!” riep een stem vanuit het restaurant. Santino keek om terwijl hij de mespunt tegen de borst van de overvaller duwde. Het was Cassie die in de deuropening stond, ze had nog altijd haar trouwjurk aan. “Maar hij heeft Jeanny gedood.” Cassie liep naar hem toe. “Ik wilde met je trouwen vandaag, ik wil je niet kwijtraken, dat is hij niet waard.” zei Cassie. Een urinelucht maakte duidelijk dat het de overvaller al te veel was geworden. Santino liet het mes vallen en sloeg de overvaller knock out. “Waarom ben je niet bij Henk gebleven.” vroeg hij Cassie. “ik was bang dat je iets zou doen waar je later spijt van kreeg.” Santino zat ik de stoel in de hoek van de kamer. Hij keek naar Ellie bij de schrijfmachine. “Bedankt dat je me dat niet heb laten doen.” sprak hij. “Ik laat de rest van het verhaal open zodat jullie je eigen leven in kunnen vullen.” vertelde Ellie. “Zal ik ooit met Cassie trouwen?” “Dat mogen jullie zelf bepalen.” “Kom met me mee naar de zee, ik wil je iets laten zien.” zei Santino ineens. “Maar, mijn rolstoel, ik kan niet eens het strand op.” “Het tij zakt juist, en als je het niet red draag ik je.” “Het zou fijn zijn de zee nog eens te zien.” sprak Ellie. “Ik weet dat je de zee graag nog eens wilde zien, dat schreef je in het nawoord van je laatste boek.” vertelde Santino. “Je leest mijn boeken ook?” vroeg Ellie. “Je bent een goede schrijfster Ellie, en ik houd er van een goed boek te lezen,” vertelde Santino
201
Weerzien Santino duwde Ellie's rolstoel door het zand. Terwijl hij de zonsopgang zag stopte hij. “Ik snap waarom je hier naar terug wilde komen.” vertelde hij. “Het is de beste plek om tot rust te komen, gewoon doelloos over het strand lopen bij zonsopgang.” zei Ellie. Santino ging voor haar staan. “Maar lopen is geen optie meer.” sprak ze triest. Santino pakte Ellie's handen vast. “Waarom proberen we het niet?” zei hij. “Denk je dat ik dat kan?” vroeg Ellie. “Geloof me, als iemand het kan ben jij het.” Santino hielp Ellie op te staan en voorzichtig liep hij achteruit, Ellie huilde van geluk maar bleef vooruit stappen. “Is dit een droom?” vroeg Ellie. “Dat is het niet.” Hij liet haar handen los en liep door. “Er zijn een aantal mensen die gedag willen zeggen.” vertelde Santino Uit het niets verscheen een strandstoel. Op de stoel zat een jonge blonde vrouw. “Hallo mevrouw Howard.” sprak ze. “Ken ik u?” vroeg Ellie. “U hebt me gemaakt, ik ben Cassie Ramirez.” sprak ze. Ellie glimlachte. “Dus jullie zijn toch getrouwd?” vroeg ze. Cassie stak haar hand richting Ellie, om haar ringvinger had ze een gouden trouwring. “Jeanny zou het zo gewild hebben.” sprak Cassie waar ze zich tot Santino wendde, “Is ze klaar Santino?” “Ze is eindelijk over alle obstakels heen. Ik denk dat de andere er ook bij moeten komen.” “Anderen?” vroeg Ellie, “Welke anderen?” Iemand plaatste een hand op Ellie's schouder. Ellie keek om en zag dat het Sonny was. Na een seconde twijfel omhelsde ze hem. “Ik dacht dat je dood was.” sprak ze tussen haar tranen door. “Maar ik ben ook dood.” antwoordde Sonny. “Hoe kan het dan dat ik je kan zien?” vroeg Ellie. “Alleen de doden kunnen de doden zien.” sprak een stem achter Ellie. Ze keek weer om en zag dat Casey naast Santino en Cassie stond. Ze twijfelde even om zijn kant op te rennen maar wilde Sonny niet loslaten. 202
“Sorry Casey.” zei ze. “Ik begrijp het, ik weet hoeveel je van hem houd.” reageerde Casey kalm. “Waarom doen jullie me dit aan?” vroeg Ellie. “Het is tijd dat je de waarheid hoort over Uriel” sprak Sonny. “Wie is Uriel?” vroeg ze. “Hebt u nooit gehoord van de vierde aartsengel?” vroeg Cassie. “Ik heb de kerk zoveel mogelijk geprobeerd te vergeten.” biechtte Ellie op. “Ik vroeg Uriel om op je te letten toen ik stierf.” legde Sonny uit. “En ik was maar net op tijd. Hoe groot is de kans dat twee mensen die zelfmoord willen plegen zich voor dezelfde trein willen gooien?” vroeg Casey. “Ik geloof niet in toeval... dat weet je.” “En je had nog gelijk ook.” Er rolde een traan over Ellie's wang. “Dus je hebt nooit echt van me gehouden?” vroeg ze. Casey liep naar haar toe. “Zeg dat niet.” sprak Casey. “Dus het is zo.” reageerde Ellie. “Natuurlijk niet. Ik hield van je vanaf het moment dat ik je op die rails zag.” zei Casey en hij probeerde Ellie te omarmen. “Ga weg!” schreeuwde ze. “Ellie, we proberen je alleen maar te helpen.” sprak Sonny. “Waarom doen jullie dan zoveel moeite om me pijn te doen?” vroeg Ellie. “Weet je nog de dag dat ik weg ging?” vroeg Casey. “Als de dag dat we elkaar voor het eerst zagen.” “Ik vertelde je dat ik niet door kon gaan zo.” vertelde Casey. “Ik dacht dat het over het virus ging.” zei Ellie. “Nee Ellie, het was vanwege de regels waar wij engelen aan gebonden zijn.” legde Casey uit. “Ze zijn verplicht te helpen maar verboden om lief te hebben.” legde Sonny uit. “Je hield te veel van me?” vroeg Ellie aan Casey. Casey probeerde haar weer te omarmen, dit keer hield ze hem niet tegen. “Maar het is tijd om te vertrekken.” zei Sonny. “Vertrekken? Ik hoef nergens heen.” reageerde Ellie. “Het hiernamaals wacht op je Ellie, we zullen weer samen zijn.” zei Sonny. “Dus Casey was nooit je echte naam?” “Casey was zo echt als mijn liefde voor jou, dat sommigen me Uriel noemen veranderd daar niets aan.” legde Casey uit. 203
Hij omarmde Sonny en Ellie en hij spreidde zijn vleugels om op te stijgen. “Ik denk dat Ellie eindelijk rust heeft.” Zei Santino tegen Cassie terwijl ze het drietal weg zagen vliegen. “Wat doen wij nu?” vroeg Cassie. “Hopen dat haar uitgever iemand vind die ons leven afmaakt.” zei Santino terwijl hij Cassie zoende.
204
Epiloog De verpleegster kwam Ellie's kamer binnen. Ellie leek slapend achter de schrijftafel te zitten. “Mevrouw Howard?” Er kwam geen reactie. De verpleegster kwam dichterbij. “Mevrouw Howard, slaapt u?” De verpleegster raakte Ellie aan. “Mevrouw Howard, wakker worden.” De voelde aan Ellie's wang en realiseerde zich hoe koud die aanvoelde. Ze keek naar de schrijfmachine, er lag een flinke stapel volgetypte vellen naast. Ze pakte vellen op, erboven stond geschreven ´Santino Ramirez, Privédetective deel 6'.
205
PREVIEW
Stain
206
Tomas Victor Dewynnt is de zoon van een mediamagnaat. Heel zijn leven lang lijkt hij een gevoelloze jongeman tot hij op een dag op slag verliefd wordt op de mysterieuze Junit, een meisje dat tegen haar eigen wil optreedt in het Pescador-Infierno circus. Al snel leert Tomas dat Junit niet is wie hij dacht dat ze was en dat ze misschien wel uit een heel andere wereld komt. Wanneer hij het plan uitvoert om haar te bevrijden komt hij terecht in een buitenaardse invasie waarbij de mensheid bestraft wordt voor hun wandaden. De indringers weten Tomas' vader te vangen. Al snel moet Tomas een nieuw ontsnappingsplan maken om zijn familie veilig te stellen. Kan Tomas de smet van de menselijke vooroordelen, en die van de buitenaardsen over de mensheid doorbreken? Als preview van Stain volgt hier het hoofdstuk Ontsluiering.
207
Ontsluiering
De show was op het hoogtepunt van de eerste helft toen de Bruut in Junit's cel aankwam. “Je kan maar beter je best doen, we hebben vanavond een gast die veel geld wil investeren.” sprak hij terwijl hij de celdeur van slot af haalde. “Ik doe iedere avond mijn best, ik weet wat er anders gebeurt.” reageerde ze kalm. De Bruut greep de sjaal van de tafel en gaf deze aan Junit. Na twee jaar in de spotlights had ze de sjaal niet meer nodig om haar ogen te beschermen, maar ze bleef hem toch maar dragen om te voorkomen dat ze oogcontact zou maken met het publiek en volgens de Bruut zag haar optreden er daardoor indrukwekkender uit. Ze bond de sjaal voor haar ogen en volgde de Bruut stilletjes. Tomas hield het glas rode wijn vast, af en toe draaide hij het rond en keek hij hoe de wijn een spoor lang het glas achterliet. “Het is niet zo erg als je gedacht had, toch?” vroeg Dewynnt Senior. “Je had gezegd dat er geen clowns waren.” reageerde Tomas. “Stel je niet zo aan.” sprak Dewynnt Senior, “ik heb gehoord dat het tweede deel iets is om naar uit te kijken.” Zoiets had hij ook voor de eerste helft beloofd dacht Tomas. Hij nam nog een slok wijn en keek naar de klok aan de muur. De pauze zou over vijf minuten voorbij zijn en er gingen al mensen terug naar hun plaatsen. Toen er omgeroepen werd dat de voorstelling verder ging duwde Dewynnt Senior zijn zoon zachtjes terug richting de zaal. “Laat maar komen dan.” dacht Tomas. De muziek was bombastisch. De lichten gingen aan toen de drums begonnen. Op het podium stond een jong meisje gekleed in zwart, haar lichaam zag er goed getraind uit, dat was duidelijk te zien door haar kleding. Ze moest ongeveer van Tomas' leeftijd geweest zijn,misschien iets jonger. Op haar hoofd, of tenminste op haar kostuum had ze twee zwarte hoorns. Voor haar ogen had ze een witte sjaal gebonden. Voor de rest droeg ze een donkerrode jurk.
208
Na een achterwaartse salto ging het meisje verder met de meest betoverende dans die Tomas ooit gezien had. Hoe had hij ooit aan zijn vaders mening kunnen twijfelen? In trance keek Tomas hoe het meisje met hoge snelheid over het podium danste. Terwijl de muziek versnelde danste ze sneller en sneller en met de laatste muzieknoot landde ze voor op het podium. Terwijl ze tot stilstand kwam viel de witte sjaal van haar hoofd, deze wapperde langzaam naar beneden door de rokerige lucht richting Tomas en kwam neer op zijn schoot. Het meisje keek de sjaal na vanaf het moment dat ze doorhad dat deze losgelaten had alsof het erg dierbaar voor haar was. Tomas keek haar recht aan. Ze had twee prachtige zachtblauwe ogen en hij was er zeker van dat zij hem ook had gezien. “Kom hier! De show is voorbij!” sliste de Bruut richting Junit. Triest draaide Junit zich om en liep ze het podium af. De jongen met de mysterieuze blik in zijn ogen had het enige bezit dat ze had gevangen. Zou ze een nieuwe sjaal kunnen krijgen? Deze, die ze van Anna had gehad, was bijzonder voor haar. De Bruut sloot de cel achter haar, waarna hij weer vertrok. Meestal ging hij dan terug om de rest van de show te kijken. Junit hoorde stemmen vanuit de gang. Iemand stond tegen de Bruut te praten. Eerst kon ze niet verstaan wat er gezegd werd, maar toen ze dichter bij de deur ging staan lukte het wel. “Ik wil alleen even met haar praten.” sprak een onbekende stem. “Ze kan niet gestoord worden meneer.” sprak de Bruut in een vriendelijkere stem dan dat ze hem ooit gehoord had. “Waarom niet?” vroeg de andere stem. “Ze moet rusten, wilt u nu weg gaan meneer.” antwoordde de Bruut. Daarna was alles weer stil en Junit ging liggen op het bed. Wie was die jongen geweest en was hij dezelfde geweest die zojuist de Bruut uitgedaagd had?
Wil je na het lezen van dit hoofdstuk weten hoe het verhaal verder gaat. Kijk dan op www.davenieuwenburg.nl hoe je aan het volledige boek ‘Stain’ van Dave Nieuwenburg kunt komen.
209