In Brabant Harr y van den Berselaar
Een Brabantse erfenis
in Spanje
Auteur Harry van den Berselaar onderzoekt sinds twaalf jaar ‘Den Bosch, Spaanse stad in Brabant?’ Hij verblijft hiervoor regelmatig in Spanje.
Achter het altaar van de Iglesia Concatedral de Santa María in Cáceres bevindt zich een retabel dat ogenblikkelijk de aandacht van de bezoekers trekt. (Bron: Wikimedia commons)
36 i n b r a b a n t
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
Zonder het enthousiaste werk van de vele onderzoekers die zich met het Brabantse erfgoed bezighouden, zou de bron waaruit ook In Brabant put weldra leeg raken. In Brabant biedt daarom iedere editie een gastauteur uitgebreid de ruimte om zijn of haar verhaal te doen, om te tonen hoe diep hij of zij in het Brabantse verleden is gedoken.
Brabant en Spanje hebben een lange gez amenlijke historie. Vaak lijk t het alsof die band er louter een is van strijd , met als dieptepunt de Tachtig jarige Oorlog (156 8 -164 8). Er is méér. Zo bestaat er al in de vijf tiende eeuw, dus nog voor er sprake is van de Spaanse Nederlanden , een uit wisseling van mensen en goederen . Het grootste aandeel daarin hebben de gewesten waar zich de voor die tijd grootste stedelijke centra bevinden: het graafschap Vlaanderen en het her togdom Brabant. B epaalde produc ten die in deze con treien gemaak t worden , raken gewild op het Iberisch schiereiland: schilderijen , altaarstukken , messen , linnen , lint. En voor handelaars, kunstenaars en handwerkslieden is dat land ach ter de P yreneeën een gebied om zich blijvend te vestigen . Daaraan herinneren naast hun werken nu ook nog Spaanse achternamen uit de telefoongids , zoals B écquer (De B ek ker) , Van Dalle , Wang üemer t (Van G emer t) , De A m beres (Van A n t wer pen) en De B olduque (Van den B osch). Wat bevorder t deze ‘gang naar het zuiden’ ? En wat is in Spanje nog meer aanwezig dan een rijtje curieuze familienamen?
(Vlaams; Vlaming) en Flandes (Vlaanderen) behalve naar het graafschap Vlaanderen, ook verwijzen naar de gewesten bezuiden de Maas en zelfs naar alle Nederlanden. Kerk en hof als opdrachtgever Wie de kathedralen van Spanje en andere imposante gebouwen uit de vijftiende en zestiende eeuw bezoekt, vindt in de gidsjes opvallend veel namen terug van ‘buitenlandse’ meesters die aan de bouw of inrichting meewerkten. Het blijkt niet ongebruikelijk dat verwanten samenwerken. Een opvallende plaats neemt de familie De BruselasEgas in, een geslacht van architecten en bouwlieden waarvan drie broers de basis vormen. Bekend is de betrokkenheid van die eerste generatie bij bijvoorbeeld de constructie van Toledo’s gotische kathedraal. Dit godshuis staat op de plek van de voormalige moskee, waarvan elementen in het middenschip bewaard zijn gebleven. inbrabant
N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 3
Trek naar het zuiden Verschillende factoren stimuleren het contact tussen het toenmalige hertogdom Brabant en de Spaanse gewesten. Een daarvan is het definitieve wegvallen aan het einde van de dertiende eeuw van Jeruzalem als dé bedevaartsplaats voor het Christendom. Hierdoor verlegt de aandacht van de pelgrims zich naar Santiago de Compostela. In Galicië lukt het – anders dan in het Heilige Land – om de Arabische bezetters te verdrijven, waarna de rustplaats van de Heilige Jacobus zich kan ontwikkelen tot een belangrijk religieus centrum. Langs de wegen naar dat bedevaartsoord worden kerken en kloosters gebouwd. Bijvoorbeeld in Burgos en Léon. Buitenlandse architecten, kunstenaars en ambachtslieden vinden er vaak goed betaald emplooi. De invloed van lieden uit onze streken op de bouw- en schilderkunst blijkt zo groot, dat voor 1500 de ‘estilo gótico hispanoflamenco’ kan ontstaan. Overigens kan ‘flamenco’
37
Familiebedrijf
foto boven: De façade van de Sint-Pauluskerk in Valladolid geldt als een voorbeeld van de Vlaams-Spaanse gotiek. (Bron: Wikimedia commons) foto rechtsboven: Ook de Catedral Primada Santa María de Toledo is een fraai voorbeeld van Vlaams-Spaanse gotiek. (Bron: Wikimedia commons)
38 i n b r a b a n t
Hanequin de Bruselas (Johannes van Brussel) wordt beschouwd als de architect-beeldhouwer die in Toledo de (Vlaams-)gotische stijl introduceerde. Uit bijvoorbeeld contracten met de kerkfabriek is bekend dat hij in 1448 - acht jaar na zijn aankomst - voor het eerst leiding geeft aan de bouw van de Toledaanse kathedraal. Hij maakt naam in Castilië en opdrachten volgen. Zijn broer Egas Cueman (Koeman) sluit zich bij hem aan. Een derde broer Antón Martínez de Bruselas completeert de eerste generatie Brusselaars. Zonen van Hanequin en Egas stappen ook in het vak. Van de eerste Martín de Bruselas en Hanequin de Cuéllar en van de tweede Antón en Enrique Egas. Nakomelingen van Enrique vormen de derde generatie. Bekendheid krijgen Diego (als beeldhouwer) en Pedro Egas (als schilder). Behalve in Toledo is het werk van de verschillende familieleden ook aanwezig in onder meer Cuenca, Salamanca, Guadalupe, Santiago de Compostela en Málaga.
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
De opstanding van Lazarus. Een paneel van Juan de Flandes (? ca 1465 – Palencia 1519), de Vlaamse hofschilder van koningin Isabella I van Castilië. (Collectie: Museo del Prado)
Naast de kerk wordt ook het hof een opdrachtgever van betekenis. Isabella van Castilië en Ferdinand van Aragon die door hun huwelijk in 1496 de vrije Spaanse gewesten verenigen, verzamelen een grote collectie Vlaamse primitieven. Ook werk van Jheronimus Bosch – die nu in Spanje te boek staat als een ‘flamenco primitivo’ - is daarbij vertegenwoordigd. Kunstenaars uit de Nederlanden zijn er te gast. Bekend is de aanstelling in 1496 van de Bruggeling Juan de Flandes als hofschilder. De kunstverzameling van ‘de Katholieke Koningen’ Isabella en Ferdinand wordt uitgebouwd door hun opvolgers, waaronder Filips de Schone, Karel V en Filips II. Wie het Prado in Madrid bezoekt, treft daarvan de erfenis aan. Uiteraard werken ook de territoriale banden, die vanaf Filips de Schone tussen de Nederlanden (Flandes) en Spanje groeien, de trek naar het zuiden in de hand. Het aantal inwoners van de ‘Spaanse Nederlanden’ in de tijd van Filips wordt gesteld op rond de 2 miljoen.
inbrabant
N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 3
Scheldedelta: poort naar het zuiden Aangetrokken door de bloei van Vlaamse en Brabantse steden als Brugge, Antwerpen, Brussel, Leuven en Mechelen trekken Spaanse handelaren en bankiers naar het noorden. Vaak hebben zij geen permanent verblijf hier voor ogen. De Scheldedelta wordt de streek voor handel met Spanje, met eerst Brugge en later Antwerpen als dé metropool, waarbij Middelburg, Vlissingen en Bergen op Zoom gaan fungeren als voorhavens. Bovendien kennen Antwerpen en Bergen op Zoom grote,
in tijd op elkaar aansluitende jaarmarkten die tot in de begintijd van de Tachtigjarige Oorlog floreren. Vanuit Den Bosch worden bijvoorbeeld linnen, smeedwerk, bontwerk en veters geëxporteerd via deze steden. De gesmede messen doen het zo goed in Spanje, dat deze de ‘belduques’ of ‘bolduques’ gaan heten – naar de stad van herkomst: Bolduque (de Spaanse variatie op Bois-le-Duc). De Spanjaarden aan de Schelde gaan bepaalde producten waarderen en dragen bij aan de popularisering daarvan in hun thuisland. Zo wordt Brabants linnengoed erg populair. In die mate zelfs, dat de namen brabante en balduque synoniem worden voor eersteklas linnen. Spaanse archivarissen die in onze tijd documenten opbergen tussen twee kartonnen, knopen die beschermende buitenzijdes dicht met stukjes lint die ze balduques noemen. Meer dan bekend is dat Vlaamse wandkleden naam maken ver buiten hun productiegebied. Minder geldt dat voor Vlaamse retabels die al voor 1500 hun weg vinden naar soms verre landen. Deze vaak opvallend geschilderde altaarstukken 39
gaan ook naar Spanje, waarbij Antwerpen, Brussel en Mechelen populaire productiecentra zijn. In de voormalige Spaanse Nederlanden overleven zo’n driehonderd exemplaren de Beeldenstorm en de eeuwen daarna. Het aandeel daarvan in het huidige Nederland blijkt miniem. Een voor ons land zeldzaam exemplaar uit die bijna ‘fabrieksmatig’ vervaardigde hoeveelheid – een Passieretabel – is te zien in de Bossche Sint-Jan. Wanneer Karel V voor regeringszaken onderweg is, neemt hij onder meer ter ondersteuning van kerkelijke vieringen, zijn Vlaamse hofkapel mee. Bekende namen, zoals Nicolas Gombert en Gerardus van Turnhout maken deel uit van deze door zijn zoon Filips II overgenomen Capilla Flamenca. Om verse aanwas te garanderen, kijken de elkaar opvolgende landvoogden hier uit naar nieuw talent. Uit het archief van de Bossche Illustre Lieve Vrouwe Broederschap is bekend dat de zangers Thomas en Hensken van Margaretha van Parma de opdracht krijgen hun carrière aan het hof van haar halfbroer Filips II voort te zetten.
Kaart van de Spaanse Nederlanden. De rode lijn markeert de scheiding tussen noordelijke en zuidelijke Nederlanden in 1648. (Bron: Wikimedia Commons)
40 i n b r a b a n t
Achternamen De ‘Vlaamse’ landverhuizers vernoemen zich nog altijd traditiegetrouw naar hun streek of plaats van herkomst. Vaak gaat dat ‘meteen’ in het Spaans en heten ze de Flandes, de Brabante, de Bruselas, de Malinas (Van Mechelen), de Amberes (Van Antwerpen) of de Bolduque (Van den Bosch). In een aantal gevallen volgt later een vertaling en wordt bijvoorbeeld Groenenberg om praktische redenen Monteverde. Als herkenbaar ‘van bij ons’ blijven onder meer Van Dalle en Wangüemert. Wangüemert is een naam die ‘typisch’ is voor het Canarische eiland La Palma. Ook naar die uithoek trekken Brabanders voor het verbouwen van suikerriet en de productie van malvasiawijn. Op La Palma en in mindere mate Tenerife bevinden zich de nodige voorbeelden van religieus erfgoed van Brabantse oorsprong.
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
Het Antwerpse Passieretabel (circa 1500) in de Antioniuskapel van de Bossche Sint-Jan. Dergelijke werken vonden hun weg ook naar Spanje. (Foto: Ton van der Vorst)
Sevilliaanse vrouwen. Zo worden bijvoorbeeld de volgende Bosschenaren rond 1600 Sevilliaan: Jacques Filter, Jorge Duarte Putershouch en Juan Tolinque (Tholincx). Die laatste brengt het letterlijk ver: in 1634 sterft hij in wat later Mexico zal gaan heten. Los Bolduque, beeldhouwers Kunstenaarskolonies ontwikkelen zich in centra als Valladolid, Medina de Campo, Medina de Rioseco en Tordesillas, dicht bij kerkelijke of adellijke opdrachtgevers. De gebroeders de Bolduque inbrabant
N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 3
Kolonies Op La Palma maar veel meer nog in de steden op het Iberisch schiereiland is sprake van wat je de groei van ‘Nederlandse kolonies’ kan noemen. Het ontstaan hiervan wordt gedetailleerd beschreven in Eddy Stols, De Spaanse Brabanders (1971) en Raymond Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld (1996). Handelaren uit onze streken vestigen zich graag in havensteden. Een deel daarvan als tussenpersoon voor een (familie)onderneming in het thuisland. Sevilla en (later) Cádiz zijn in trek. Ook omdat vanuit deze plaatsen de overstap naar Nieuw Spanje in Zuid-Amerika mogelijk was. Op een biljet voor de boot naar Amerika kunnen de noorderlingen niet direct rekenen. Flandes is weliswaar een rijksdeel, maar voor de aanspraak op reispapieren geldt het bezit van een Spaans poorterschap. Dus trouwen Spaanse Brabanders met
41
(soms de Balduque) openen rond 1546 een atelier in de stad Medina de Rioseco, 45 kilometer ten noorden van de koningsstad Valladolid. Aan de hand van voornamelijk Spaans bronnenmateriaal zijn de activiteiten van de beeldhouwers Pedro en Juan Mateo redelijk te volgen. In navolging van Esteban García Chico wordt in publicaties vanaf 1939 lang gesproken over de aanwezigheid van Roque de Bolduque. Tegenwoordig overheerst de veronderstelling dat deze in Sevilla werkzame kunstenaar dezelfde achternaam draagt zonder familie te zijn. Een deel van hun vaak rijk versierde houten beelden en retabels is aanwezig en te bewonderen in kerken, kloosters en musea. Sommige stukken bevinden zich buiten het Spaanse vasteland. Juan Mateo Gegevens over Juan Mateo zijn schaars. Uit het register van notaris Mateo de Enberes (Van Antwerpen) die rond 1565 in Medina de Rioseco werkt, is bekend dat Juan Mateo met Juana Muñoz trouwt en dat hun dochter María Vazquez de beeldhouwer Nicolas de Olanda huwt. Juan Mateo sterft rond 1570, waarna zoon Mateo Enríquez het werk van zijn vader voortzet. Juan Mateo werkt – waarschijnlijk met andere familieleden – aan het retabel van de Iglesia de San Augustín de Capillas (Palencia). Bij dit grote altaarstuk is ook Inocencio Berruguete betrokken. Inocencio stamt uit een bekende Spaanse familie van schilders en beeldhouwers; bovendien is hij een zwager van de verderop te noemen beeldhouwer Esteban Jordán.
Retabel van Pedro de Bolduque in de kathedraal van Segovia, de Santa Iglesia Catedral de Nuestra Señora de la Asunción y de San Frutos. (Bron: Wikimedia commons)
42 i n b r a b a n t
Pedro Pedro de Bolduque heeft een plaats in de Spaanse kunstgeschiedenis verworven door zijn beelden en zijn werk aan retabels. Gesneden altaarstukken zijn in zijn tijd in trek als didactisch en theologisch religieus ornament. Bovendien geldt de
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
opdracht tot de vervaardiging van een retabel als een erkenning van vakmanschap. Op het Iberisch schiereiland zijn de houten retabels over het algemeen groot en meestal zijn bij de vervaardiging verschillende mensen betrokken. Zo werkt Pedro de Bolduque met gevestigde kunstenaars als Juan de Juni, Francisco de Logroño en Esteban Jordán in 1573 aan het retabel van de Santa María de Rioseco. Hieraan draagt ook neefje Mateo Enríquez bij. Andere retabels zijn te vinden in Cuéllar, Segovia en Toledo. Ondanks de sterke invloed die Pedro ondergaat van de grote Juan de Juni, weet hij volgens de kunstkritiek zijn eigen accenten aan te brengen. De Juni is een Fransman (Jean de Joigny) die zich via Italië in Spanje gevestigd heeft. Pedro leidt na de dood van broer Juan Mateo het familieatelier waar ook zijn broers zoon Mateo Enríquez werkzaam is. Pedro sterft in of kort na 1596; zijn neefje volgt hem op. Roque Veel waardering is er voor het werk van Roque de Bolduque (ook Balduque). Hij maakt prachtige Mariabeelden. Alleen al in Sevilla – de stad waar hij lang woont en een atelier heeft – is langs zijn artistieke nalatenschap een excursie te maken. Raymond Fagel acht het waarschijnlijk dat Roque als jongen naar Sevilla gaat. Daar zijn meer knapen ‘in de leer’, uit met name Antwerpen, Brugge, Gent, Brussel en ’s-Hertogenbosch. Uit die laatste stad komt ook Jover Ranyes (afkomstig uit ‘Belduquet’). Roque arriveert in 1534, samen met zijn broer George de Balduque. Roques grootste werk – een retabel – bevindt zich in Cáceres (Extremadura). In het stadscentrum staat de gotische kerk Santa María la Mayor. Achter het altaar bevindt zich een immens groot en goed geconserveerd retabel uit het midden van de zestiende eeuw dat ogenblikkelijk de aandacht van de bezoekers trekt. Het houten ornament is
Door geldgebrek bleef het omvangrijke retabel van Cáceres zonder kleur. (Bron: Wikimedia commons)
inbrabant
N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 3
43
Het grootste retabel uit de katholieke wereld bevindt zich in de Catedral de Santa María de la Sede in Sevilla. Roque de Balduque werkte er tien jaar lang aan mee. Op dit moment ondergaat het retabel een grondige schoonmaak- en restauratiebeurt. (Bron: Wikimedia commons)
44 i n b r a b a n t
gemaakt door twee inwoners van Sevilla: Guillén Ferrán (Ferrant) en Roque de Balduque. De opdrachtgevers willen het werk binnen drie jaar opgeleverd zien, met gebruikmaking van eikenhout geïmporteerd vanuit Vlaanderen (vaak afkomstig uit landen aan de Baltische Golf), cederhout en grenen. Ze moeten er in Cáceres aan werken voor de respectabele prijs van 1.600 dukaten. Het onderste gedeelte van het retabel wordt sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw aan het oog onttrokken door nieuwe koorbanken in neorenaissancistische stijl. Daarboven bevinden zich op verschillende ‘tonelen’ voorstellingen uit het leven van Maria en haar zoon Christus, aangevuld met onder meer afbeeldingen van heiligen. De kruisiging van Christus die lang de kroon vormde op het retabel, staat, sinds de komst van de nieuwe koorbanken het altaarstuk ‘verhief’, wegens plaatsgebrek in de Capilla de Santa Ana, aan de noordzijde. Onlangs besloot het kerkbestuur om de kruisiging binnenkort weer op de oude hoge plek te zetten. Het werk is een vertegenwoordiger van de ‘estilo plateresco’, een stijl waarin (oorspronkelijk) zilverwerk wordt uitgevoerd. Over het aandeel dat beide kunstenaars bij de totstandkoming van dit werk hadden, is een kleine bibliotheek aan studies verschenen. Het kerkarchief lijkt nauwkeurig als het om genoemde en andere contractuele feiten gaat. Inzicht in het aandeel van elk der meesters geeft het niet. Kunsthistorici denken hier verschillend over. Eén zienswijze herkent in de ‘estilo francoflamenco’ van de grote beelden(groepen) de noordelijke hand van Roque de Balduque. Guillén Ferrant – wellicht ook uit noordelijker streken naar Spanje gekomen, zou de man van de grote compositie en de kleinere beelden zijn. Over één ding zijn de deskundigen het wel eens: het retabel in Cáceres is één van de meest fraaie en zorgvuldig uitgevoerde werken uit de Spaanse renaissance.
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
Dit retabel is een compositie in hout; het bevat geen schilderijen en/of in te klappen panelen. Het beeldhouwwerk zou verguld en gepolychromeerd worden en hiervoor sluiten de kerkelijke autoriteiten op 28 januari 1570 een contract af met de Sevilliaanse schilder Antonio de Alfián. Het komt er niet van, waardoor het retabel zijn oorspronkelijk uiterlijk behoudt. Dit ‘retablo en blanco’ ondergaat in 1869 en 1993 restauratiewerkzaamheden. Het retabel van Cáceres wordt in omvang, complexiteit en pracht overtroffen door het ‘Retablo Mayor’ in de kathedraal van Sevilla. Daaraan wordt tachtig jaar gewerkt door opeenvolgende kunstenaars. De Vlaming (volgens sommigen Duitser) Pyeter Dancart begint eraan rond 1480. Na zijn dood zetten kunstenaars uit volgende generaties zijn leidinggevende taak voort. Eén daarvan is Roque de Balduque. In 1564, een paar jaar na zijn dood (1561), is het altaarstuk af. Het wordt beschouwd als het grootste retabel uit het religieus erfgoed van de katholieke wereld. Nog steeds is veel van het werk van Roque in Sevilla en omstreken aanwezig. Twee Mariabeelden bevinden zich in de Peruaanse hoofdstad Lima. Omdat van een aantal stukken (de officiële) papieren rond de totstandkoming niet meer aanwezig zijn, loopt er al geruime tijd een discussie over wat ‘nu echt’ rechtstreeks van zijn hand is, uit zijn atelier komt of gemaakt is door navolgers. Waardering In Spanje bestaat ruime waardering voor het werk van de familie Bolduque, beeldhouwers. In Den Bosch is hun werk nauwelijks bekend. Het is de moeite waard om hun bijdrage aan het Spaanse erfgoed in Brabants hoofdstad aandacht te geven. Bijvoorbeeld als opmaat naar 2016, het jaar van Jheronimus Bosch.
Beknopte literatuurlijst Betrekkingen Nederland en Spanje
• Kevin Coornaert, De Vlaamse Natie op de
Canarische eilanden in de 16e eeuw (Gent 2000). • Ana Crespo Solana y Manuel Herrero Sánchez (coordinadores), España y las 17 provincias de los Países Bajos, Una revision historiográfica XVI-XVIII (Cordoba 2002) 2 delen. • Raymond Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld, De contacten tussen Spanjaarden en Nederlanders 1496-1555 (Brussel/Nijmegen 1996). • Sien Garre, La Nación Flamenca in Baja Andalucía, De Vlaamse natie in de 16e-eeuwse handelssteden van Andalusië (Gent 2012). • C.J.F. Slootmans, Paas- en Koudemarkten te Bergen op Zoom, 1365 - 1565 (Tilburg 1985) 3 delen. • Eddy Stols, De Spaanse Brabanders, of de handelsbetrekkingen der Zuidelijke Nederlanden met de Iberische wereld 1598-1648 (Brussel 1971) 2 delen. • W. Unger, Bronnen tot de geschiedenis van Middelburg in den landsheerlijken tijd (’s-Gravenhage 1923) 3 delen. • S.A. Vosters, ‘Brabant in de Spaanse literatuur’, tuur’, in: in: Brabantia, Brabantia, jrg. jrg. VIII VIII (1959). (1959).
Beeldhouwers De Bolduque/ De Balduque
• Fernando Collar de Cáceres, ‘Sobre Pedro
de Bolduque’, in: Anuario del Departamento de Historia y Teoría del Arte, No 11 (1999). • M. Dominguez Delmás en H. van den Berselaar, ‘‘Nederlands’ hout op drift, Over handelsroutes en de herkomst van hout van de Late Middeleeuwen tot in de 18 de eeuw’, in: Vitruvius 6 (januari 2009). • Esteban García Chico, ‘Los Bolduque, escultores’, in: Boletín del seminario de estudios de arte y arqueología (1936-1939). • Florencio-Javier García Mogollón, Concatedral de Cáceres, Santa María La Mayor (León, (León, z.j.). z.j.).
inbrabant
N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 3
45