Wijziging Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering en Uitvoeringsbesluit vergoedingen particulier verzekerden VWS
24 november 1995/nr. VMP/VA-953719 De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Gelet op artikel 7 van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering en artikel 5, tweede lid, van het Vergoedingenbesluit particulier verzekerden; Gezien het advies van de Ziekenfondsraad (advies van 28 september 1995, SGZ/39905/95) en het advies van Zorgverzekeraars Nederland (advies van 15 september 1995, V/250/95/Be/Ok) Besluit: Artikel I De Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering wordt gewijzigd als volgt: A. In artikel 3, eerste lid, vervalt: die de leeftijd van 2 jaren heeft bereikt,. B. In artikel 4, onderdeel j, vervalt: , tenzij er sprake is van een zeer ernstige resorptie van de tandeloze kaak. C. Artikel 6 komt te luiden 1. De tandheelkundige hulp voor volwassen verzekerden omvat: a. preventief onderhoud, dan wel indien het betreft een tandeloze verzekerde bij wie geen tandheelkundig implantaat is aangebracht, het opsporen van de oorzaken en het wegnemen van protheseklachten; b. chirurgische hulp van specialistische aard, met uitzondering van het aanbrengen van een tandheelkundig implantaat; c. röntgenonderzoek ten behoeve van de hulp, bedoeld onder b. 2. Op preventief onderhoud, bedoeld in het eerste lid, onder a, bestaat een keer per jaar aanspraak, tenzij de verzekerde tandheelkundig meer keren per jaar op die hulp is aangewezen. D. Artikel 8, eerste lid, komt te luiden: 1. De verzekerde heeft eveneens aanspraak op andere tandheelkundige hulp dan die, bedoeld in artikel 4 dan wel artikel 6, indien hij een zodanige ernstige ontwikkelingsstoornis, groeistoornis of verworven afwijking van het tand-kaak-mondstelsel heeft dat hij zonder die hulp geen
tandheelkundige functie kan behouden of verwerven, gelijkwaardig aan die welke hij zou hebben gehad als de aandoening zich niet zou hebben voorgedaan. E. Artikel 9 komt te luiden: Artikel 9 1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, bestaat slechts aanspraak op het aanbrengen van een tandheelkundig implantaat en het aanbrengen van het vaste gedeelte van de suprastructuur, indien er sprake is van een zeer ernstig geslonken tandeloze kaak en de verstrekking dient ter bevestiging van een uitneembare prothese. 2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, bestaat slechts aanspraak op orthodontische hulp in geval van een zeer ernstige ontwikkelings- of groeistoornis van het tand-kaak-mondstelsel, waarbij medediagnostiek of medebehandeling van andere disciplines dan de tandheelkundige noodzakelijk is. F. Artikel 10 komt te luiden: Artikel 10 De volwassen verzekerde die zijn aanspraken ingevolge artikel 8 tot gelding brengt is, indien het parodontale hulp, endodontische hulp, restauratie van gebitselementen met plastische materialen, uitneembare prothetische voorzieningen en extracties betreft, een bijdrage verschuldigd ter grootte van het bedrag dat ten hoogste in rekening mag worden gebracht indien zodanige prestaties buiten een instelling als bedoeld in artikel 11, derde lid, om zouden worden geleverd. G. In artikel 11, derde lid, vervalt: of indien een multidisciplinaire diagnostiek of behandeling is aangewezen. H. In artikel 13, eerste lid, wordt ’artikel 6, eerste lid, onder b en c’ vervangen door artikel 6, eerste lid, onder b. I. De artikelen 16 tot en met 20 vervallen. Artikel II Het Uitvoeringsbesluit vergoedingen particulier verzekerden wordt gewijzigd als volgt: A. Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt. 1. De puntkomma aan het eind van onderdeel e wordt vervangen door een punt.
Uit: Staatscourant 1995, nr. 233 / pag. 20
2. Onderdeel f vervalt. B. In het artikel 6 vervalt:, op basis van een bedrag van f 140 per behandelingsuur,. C. Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt: 1. Voor de tekst wordt het cijfer ’1’ geplaatst. 2. Na het eerste lid wordt een tweede lid toegevoegd, luidende: 2. De vergoeding van de kosten van de hulp, bedoeld in het eerste lid, omvat tevens de vergoeding van de kosten van een tandheelkundig implantaat indien er sprake is van een zeer ernstig geslonken tandeloze kaak en het implantaat dient als steun voor een overkappingsprothese. De vergoeding omvat niet het aanbrengen van de suprastructuur en de overkappingsprothese. D. Artikel 8 komt te luiden: Artikel 8 De vergoeding van de kosten van orthodontische behandeling omvat de kosten van behandeling door een tandarts-specialist voor dentomaxillaire orthopaedie indien de behandeling aangewezen is in verband met een lip-, kaak- of verhemeltespleet of een daarmee vergelijkbare zeer ernstige afwijking van het tand-kaak-mondstelsel. E. In artikel 9 wordt na onderdeel f ingevoegd: g. bot;. Artikel III Een verzekerde ingevolge de Ziekenfondswet bij wie uiterlijk op 31 december 1995 een tandheelkundig implantaat is aangebracht, dat dient ter bevestiging van een uitneembare prothese, behoudt aanspraak op verstrekking van die prothese overeenkomstig de op 31 december 1995 geldende wettelijke voorschriften. Artikel IV Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996. De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister voornoemd, E. Borst-Eilers.
1
Toelichting 1. Algemeen De Ziekenfondsraad heeft op 28 september 1995 een advies uitgebracht over enkele knelpunten in de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering (uitgave Ziekenfondsraad 1995, nr. 682). Genoemde regeling is met ingang van 1 januari 1995 in werking getreden ter uitvoering van het voornemen in het regeerakkoord om de aanspraak op tandheelkundige hulp voor ziekenfondsverzekerden te beperken. De Ziekenfondsraad heeft, op basis van een eerste evaluatie van de nieuwe regeling, in zijn advies oplossingen voor de geconstateerde knelpunten gesuggereerd. In zijn advies gaat de Raad tevens in op mijn brief van 4 mei 1995, kenmerk: VMP/VA-951368, waarin het oordeel van de Raad wordt gevraagd over mogelijke knelpunten in de bijzondere tandheelkunde als gevolg van de beperking van de aanspraken op ’normale’ tandheelkundige hulp. De Ziekenfondsraad stelt in zijn advies voor de nieuwe regeling op een aantal punten te wijzigen. De voorstellen van de Raad zijn met de onderhavige regeling overgenomen. Met de onderhavige regeling is tevens tegemoet gekomen aan het advies van Zorgverzekeraars Nederland om in het Uitvoeringsbesluit vergoedingen particulier verzekerden vast te leggen dat mensen met een standaard(pakket)polis onder bepaalde voorwaarden recht hebben op vergoeding van de kosten van een door de kaakchirurg aan te brengen tandheelkundig implantaat (advies van 15 september 1995, kenmerk: V/250/95/Be/Ok). Voorts is tegemoet gekomen aan het verzoek van Zorgverzekeraars Nederland om een aantal verbeteringen in het Uitvoeringsbesluit vergoedingen particulier verzekerden aan te brengen. Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen zijn de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal op 16 oktober 1995 op de hoogte gesteld van de zakelijke inhoud van de voorgenomen wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit vergoedingen particulier verzekerden (Kamerstukken II 1995/96, 24 400 XVI, nr. 8). Op de diverse wijzigingen van genoemde regelingen wordt in het
artikelsgewijze deel van deze toelichting nader ingegaan. De onderhavige regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996. 2. Artikelen Artikel I A. Per 1 januari 1995 is, overeenkomstig de oude regeling, geregeld dat de jeugdige verzekerde met een gesaneerd gebit een tandartskaart ontvangt indien hij de leeftijd van 2 jaren heeft bereikt. Ingevolge artikel 5 van de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering heeft het niet hebben van een tandartskaart voor de aanspraak pas gevolgen voor verzekerden in de leeftijd vanaf 13 jaren. In de uitvoeringspraktijk bleek echter toch behoefte te bestaan om zo’n tandartskaart eerder te kunnen verstrekken. De Raad gaat nu in zijn advies een stapje verder en stelt voor om in artikel 3, eerste lid, in het geheel geen leeftijd meer te vermelden. Dit voorstel is overgenomen. Zodra de jeugdige verzekerde dus een gesaneerd gebit heeft, heeft hij voortaan aanspraak op de tandartskaart. B en C. Per 1 januari 1995 was de aanspraak op het aanbrengen van een tandheelkundig implantaat indien er sprake was van een zeer ernstige resorptie van de tandeloze kaak en het implantaat diende ter bevestiging van een uitneembare prothese, overeenkomstig de oude regeling, als aparte aanspraak geregeld (artikel 4, eerste lid, onder j, en artikel 6, eerste lid, onder c van voornoemde regeling, zoals die artikelen luidden van 1 januari 1995 tot 1 januari 1996). Het gaat bij deze implantaten echter om verzekerden met een ernstige verworven afwijking van het tand-kaak-mondstelsel. Dit betekent dat aanspraak op deze hulp ook begrepen kan worden geacht onder de extra tandheelkundige hulp in het kader van de bijzondere tandheelkunde. In verband daarmee is besloten de aparte regeling van deze aanspraak te laten vervallen. Gelet daarop zijn de artikelen 4 en 6 van de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering met deze regeling gewijzigd. Dit betekent dat thans uitsluitend op grond van artikel 8, eerste lid, aanspraak bestaat op het aanbrengen van tandheelkundige implantaten bij bijvoorbeeld oligodontiepatiënten, schisispatiënten en
Uit: Staatscourant 1995, nr. 233 / pag. 20
oncologiepatiënten met gedeeltelijke resectie van kaakdelen, alsmede op het aanbrengen van een tandheelkundig implantaat indien er sprake is van een zeer ernstig geslonken tandeloze kaak en het implantaat dient ter bevestiging van een uitneembare prothese. Voor de aanspraak op een implantaat zij ook verwezen naar het gewijzigde artikel 9, eerste lid. C. In artikel 6 van de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering is geregeld dat volwassen verzekerden aanspraak hebben op preventief onderhoud. In artikel 1, onder c, van die regeling is bepaald wat daaronder moet worden verstaan. Van de daargenoemde verrichtingen gold vóór 1 januari 1995 dat tandeloze verzekerden, bij wie geen tandheelkundige implantaat was aangebracht, slechts aanspraak hadden op het opsporen van de oorzaken en het wegnemen van protheseklachten. De regeling, zoals die luidde per 1 januari 1995, leidde tot de discussie dat door de formulering van de aanspraken de tandeloze verzekerden ook aanspraak zouden hebben gekregen op het één keer per jaar preventief laten onderzoeken van de staat van de mondgezondheid, waar de tandarts dan vervolgens het clustertarief voor zou kunnen declareren. Een uitbreiding van de aanspraken is per 1 januari 1995 uiteraard niet beoogd geweest. Een dergelijke uitbreiding is, blijkens het advies van de Raad, bovendien niet zinvol. De Raad wijst er namelijk op dat het niet zinvol is indien tandeloze verzekerden uit preventief oogpunt eens per jaar de tandarts bezoeken. Om alle onduidelijkheden op dit punt weg te nemen is in artikel 6 van de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering daarom thans expliciet geregeld dat de tandeloze volwassen verzekerde, bij wie geen tandheelkundig implantaat is aangebracht, wat betreft de verrichtingen uit het preventief onderhoud, slechts aanspraak heeft op het opsporen van de oorzaken en het wegnemen van protheseklachten. D. In artikel 8, eerste lid, van de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering is de aanspraak op bijzondere tandheelkundige hulp geregeld indien de verzekerde lijdt aan een zeer ernstige tandheelkundige aandoening. Te denken valt bijvoorbeeld aan een lip-, kaak- of verhemeltespleet. Omdat met ingang
2
van 1 januari 1995 voor volwassen verzekerden de aanspraak op ’normale’ tandheelkundige hulp is komen te vervallen alsmede omdat met ingang van 1 januari 1995 de aanspraak op orthodontie is beperkt tot behandelingen die noodzakelijk zijn bij zeer ernstige aandoeningen, is naar een formulering gezocht, die zorgt voor een goede afbakening van de aanspraak op de hulp, geregeld in artikel 8, eerste lid. Daarom is per 1 januari 1995 geregeld dat slechts aanspraak bestaat in verband met de behandeling van een zeer ernstige ontwikkelings- of groeistoornis dan wel een zeer ernstige verworven afwijking van het tand-kaak-mondstelsel en waarbij medediagostiek en medebehandeling van andere disciplines noodzakelijk is. Gebleken is dat deze formulering wel voldoet voor de orthodontische hulp, maar dat voor de overige bijzondere tandheelkundige hulp medediagnostiek en medebehandeling van andere disciplines niet altijd noodzakelijk is. Door deze eis wel altijd te stellen, is de aanspraak op bijzondere tandheelkunde onbedoeld beperkt. Dit is nu gecorrigeerd door deze extra voorwaarde in artikel 8, eerste lid, te laten vervallen. Deze extra eis is voor de aanspraak op orthodontie, gezien het vorenstaande, gehandhaafd. Hiervoor zij verwezen naar het nieuwe artikel 9, tweede lid. E en F. Bij de opstelling van de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering is voor de aanspraak op bijzondere tandheelkundige hulp uitgegaan van hetgeen daaromtrent in artikel 9a van het Besluit tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering was geregeld. Artikel 9a regelde dat verzekerden met een bijzondere tandheelkundige aandoening, lichamelijk of geestelijk gehandicapten dan wel zogenaamde medisch gecompromitteerden onder bijzondere omstandigheden aanspraak hadden op meer tandheelkundige hulp, bijvoorbeeld kronen en bruggen, dan de normale tandheelkundige hulp waarop verzekerden zonder zo’n aandoening aanspraak hadden. Bij de beperking van de tandheelkundige hulp per 1 januari 1995 is besloten om de extra aanspraken in het kader van de bijzondere tandheelkunde niet te beperken. Bij de aanspraken op tandheelkundige hulp in het kader van de ziekenfondsverzekering is altijd uitgangspunt geweest dat gehandicapte verzeker-
den dezelfde aanspraken op tandheelkundige hulp hebben als niet-gehandicapten. Het hebben van een handicap betekent dus niet per definitie dat aanspraak bestaat op bijzondere tandheelkunde. Er is pas sprake van bijzondere tandheelkunde indien de gewone hulp voor de verzekerde niet voldoende is om een tandheelkundige functie te behouden of verwerven gelijkwaardig aan de functie die hij zou hebben gehad als hij de handicap niet zou hebben. De aanspraak op extra verrichtingen is met ingang van 1 januari 1995 in artikel 8 van de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering geregeld. Het eerste lid van dat artikel betreft verzekerden met een bijzondere tandheelkundige aandoening, het tweede lid betreft verzekerden met een niettandheelkundige lichamelijke of geestelijke aandoening, het derde lid de zogenaamde medisch gecompromitteerden. Onder de oude regeling gold als voorwaarde voor de bijzondere tandheelkunde dat de verzekerde een gesaneerd gebit had, waarbij uit oogpunt van doelmatige zorgverlening de sanering eventueel tegelijkertijd met de bijzondere tandheelkunde plaats kon vinden. Een verzekerde die onder de oude regeling geen gesaneerd gebit had, betaalde de hulp die nodig was om die sanering te bereiken grotendeels zelf. Deze voorwaarde gold ook indien de verzekerde geïndiceerd was voor bijzondere tandheelkunde. Omdat met ingang van 1 januari 1995 voor volwassen verzekerden enerzijds de aanspraak op ’normale’ tandheelkundige hulp, verleend door de tandarts-algemeen practicus beperkt zou worden, in die zin dat voor volwassen verzekerden alle curatieve verrichtingen uit het pakket zouden worden verwijderd, en anderzijds de aanspraak op bijzondere tandheelkunde gehandhaafd zou blijven, was het nodig om de afbakening tussen deze aanspraken opnieuw te bezien. Gezien het uitgangspunt dat gehandicapten in beginsel dezelfde aanspraken dienen te hebben als nietgehandicapten, kwam ik tot de conclusie dat ook voor volwassen verzekerden met een handicap de curatieve verrichtingen uit het pakket zouden moeten worden verwijderd. Deze verzekerden zouden zich dan net als andere verzekerden desgewenst tegen de kosten van die hulp aanvullend
Uit: Staatscourant 1995, nr. 233 / pag. 20
kunnen verzekeren. Gelet daarop en gezien het geldende uitgangspunt dat alleen verzekerden met een gesaneerd gebit aanspraak hebben op bijzondere tandheelkundige hulp, had ik met ingang van 1 januari 1995 met betrekking tot de bijzondere tandheelkunde het volgende geregeld. In artikel 8 werd geregeld dat dusdanige verzekerden onder bijzondere omstandigheden aanspraak hadden op andere tandheelkundige hulp. Voor volwassen verzekerden betekende deze andere hulp alles wat meer was dan het preventief onderhoud. In artikel 9 was bepaald dat de verzekerden een gesaneerd gebit moesten hebben. Door deze regeling kwam voor volwassen verzekerden de normale saneringshulp net als voor andere verzekerden voor eigen rekening. Na invoering is gebleken dat de regeling op dit punt tot problemen leidt. Deze problemen kwamen voort uit het feit dat in de uitvoeringspraktijk onder de bijzondere tandheelkunde ook wordt verstaan de ’normale’, niet in het oude artikel 9a, geregelde hulp die onder bijzondere omstandigheden gegeven wordt. Deze bijzondere omstandigheden brengen met zich dat de hulp meer tijd en moeite kost. In dit kader wordt in de praktijk ook behandeling van verzekerden met extreme angst voor de tandarts onder de tandheelkunde onder bijzondere omstandigheden begrepen geacht. In de regel geschiedt dat wat de uitvoeringspraktijk onder de bijzondere tandheelkunde begrijpt, voor een belangrijk deel in instellingen voor bijzondere tandheelkunde als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering. Deze instellingen verlenen slechts hulp tegen een uurtarief. Niet alle bijzondere tandheelkunde wordt echter verleend in zo’n instelling. Het kan zijn dat ook een daartoe bekwame tandarts-algemeen-practicus die hulp verleent en daarvoor een uurtarief in rekening mag brengen. Het probleem dat nu per 1 januari 1995 is ontstaan, is dat de desbetreffende verzekerden de normale hulp tegen een uurtarief ontvangen. Deze kosten komen voor eigen rekening, terwijl het uurtarief voorheen voor rekening van de ziekenfondsverzekering kwam. De aanvullende verzekeringen bieden bovendien slechts een tegemoetkoming in de kosten op basis van verrichtingentarieven.
3
De Raad onderschrijft in zijn advies het uitgangspunt dat ook voor gehandicapte verzekerden en de medisch gecompromitteerden de normale tandheelkundige hulp van het pakket is uitgesloten. In verband met de hiervoor vermelde knelpunten, adviseert de Raad echter te komen tot een andere oplossing voor het afbakeningsprobleem. Deze houdt in dat de saneringseis van artikel 9 (oud) komt te vervallen en dat wordt geregeld dat de desbetreffende verzekerden voor de normale hulp die nodig is om het gebit gesaneerd te houden, bijdragen in de kosten ter grootte van het bedrag dat ten hoogste in rekening mag worden gebracht indien zodanige prestaties buiten een instelling voor bijzondere tandheelkunde om zouden worden verleend. Op deze wijze komt het uurtarief dat de instelling of de tandarts-algemeen-practicus in rekening mag brengen ten laste van de ziekenfondsverzekering, terwijl de verzekerde een rekening krijgt voor de hulp alsof die tegen het verrichtingentarief is verleend. Indien de verzekerde aanvullend verzekerd is, kan hij deze rekening vervolgens declareren bij zijn verzekeraar. In dit verband zij erop gewezen dat blijkens een eerste evaluatie van de Ziekenfondsraad het merendeel van de ziekenfondsverzekerden zich per 1 januari 1995 aanvullend tegen tandheelkundige hulp verzekerd heeft. Volgens Zorgverzekeraars Nederland is er ook voor gehandicapte verzekerden geen enkele belemmering om zich aanvullend tegen de kosten van tandheelkundige hulp, waaronder de bijdragen in het kader van de bijzondere tandheelkunde, te verzekeren. Ik heb dit voorstel van de Raad overgenomen en artikel 9 (oud) laten vervallen. Het door de Raad voorgestelde eigen-bijdragesysteem heb ik vervolgens geregeld in het nieuwe artikel 10. Op grond daarvan is een bijdrage verschuldigd indien het gaat om parodontale hulp, endodontische hulp, restauratie van gebitselementen met plastische materialen, uitneembare prothetische voorzieningen of extracties. Voor de hoogte van de eigen bijdragen gelden de op het moment van de behandeling vigerende tarieven voor de onderscheiden prestaties. Indien de tarieven op grond van de Wet tarieven gezondheidszorg dus wijzigen, wijzigen automatisch de eigen bijdragen die verschuldigd zijn ingevol-
ge het nieuwe artikel 10. Uitgaande van de tariefbeschikking die per 1 januari 1995 van kracht geworden is (beschikking van 2 december 1994, 5300/1500/95/I), gaat het, tot het moment waarop deze door middel van een latere tariefsbeschikking is gewijzigd, om de volgende tariefscodes: * parodontale hulp: T10, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T25, T30, T41, T43, T45, T46, T47, T48, T49 en T50; * endodontische hulp: E10, E15, E20, E25, E30, E35, E40, E50, E60, E65, E70, E75, E80, E85, E90, E95, E96. * restauratie van gebitselementen met plastische materialen: V10, V11, V12, V13, V14, V15, V20, V21, V30, V35, V40, V50, V60, V70, V80 en V85, * uitneembare prothetische voorzieningen: P10, P14, P15, P16, P17, P18, P21, P25, P27, P28, P29, P30, P31, P32, P33, P34, P35, P36, P37, P38, P39, P40, P41, P42, P43, P45, P50, P60, P65, P66, P68, P69, P71, P72, P73, P74 alsmede de tandtechnische kosten die de tandarts voor het vervaardigen van de prothese in rekening mag brengen. * extracties: H10 en H15. Het eigen-bijdragesysteem, zoals dat nu geregeld is in artikel 10, lost tevens een ander knelpunt op. Van diverse kanten is mij er namelijk op gewezen dat door handhaving van de uitneembare gebitsprothese in het ziekenfondspakket indien deze geplaatst wordt op een tandheelkundig implantaat, de indicatiestelling voor het aanbrengen van implantaten onder grote druk was komen te staan. Als oplossing is daarom gesuggereerd om ook in die gevallen de prothese van het pakket uit te sluiten. Op grond van het advies van de Ziekenfondsraad is dit nu geregeld doordat is bepaald dat de verzekerde een eigen bijdrage betaalt ter grootte van de tandtechnische kosten die voor die prothese in rekening worden gebracht. Om misverstanden te voorkomen, zij vermeld dat het nieuwe artikel 10 niet regelt door wie welk uurtarief in rekening mag worden gebracht en dus niet regelt wie de hulp mag verlenen. Zoals hiervoor al is opgemerkt, is het oude artikel 9 (saneringseis) komen te vervallen. In plaats daarvan is in artikel 9 (nieuw) het volgende geregeld. In het eerste lid is in aanvulling op artikel 8 een extra indicatievereiste opgenomen voor het aanbrengen van een tandheelkundig implantaat en het aanbrengen van het vaste gedeelte van de suprastructuur indien er sprake
Uit: Staatscourant 1995, nr. 233 / pag. 20
is van een zeer ernstig geslonken tandeloze kaak en de verstrekking dient ter bevestiging van een uitneembare prothese. In het tweede lid van het nieuwe artikel 9 is in aanvulling op artikel 8 een extra indicatievereiste geregeld voor de aanspraak op orthodontische hulp. Hetgeen in artikel 10 (oud) werd geregeld, is met de onderhavige regeling komen te vervallen. Dit artikel bevatte eigen bijdragen voor orthodontie, namelijk voor apparatuur voor het afleren van gewoonten en voor apparatuur die door het toedoen van verzekerden moest worden vervangen. Omdat de aanspraken op orthodontie per 1 januari 1995 strikt zijn afgebakend tot zeer ernstige afwijkingen, bleek het oude artikel 10 zijn feitelijke betekenis te hebben verloren. De in het oude artikel 10 geregelde gevallen blijken onder de nieuwe regeling niet meer voor te komen. G. Zoals dat ook vóór 1 januari 1995 het geval was, was in artikel 11, derde lid, van de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering geregeld dat indien voor tandheelkundige hulp een multidisciplinaire diagnostiek of behandeling is aangewezen, slechts aanspraak bestaat op de hulp indien deze wordt verleend door een centrum voor bijzondere tandheelkunde dan wel wordt verleend onder verantwoordelijkheid van zo’n centrum. Het gaat hier niet om een knelpunt dat voortvloeit uit de gewijzigde aanspraken per 1 januari 1995. De Raad heeft echter in zijn advies gesteld dat de daartoe bekwame tandarts-algemeen-practicus ook in deze gevallen in staat is de bijzondere tandheelkundige hulp geheel onder eigen verantwoordelijkheid te verlenen. Blijkens het advies van de Raad is deze eis dus overbodig en daarom geschrapt. Te gelegener tijd zal artikel 7 van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering op dit punt worden aangepast. Artikel II A en D. Op voorstel van Zorgverzekeraars Nederland is de redactie van de artikelen 5 en 8 van het Uitvoeringsbesluit vergoedingen particulier verzekerden (verder te noemen: uitvoeringsbesluit) aangepast, zodat deze bepalingen beter aansluiten bij de uitvoeringspraktijk. Onderdeel f van artikel 5 bevatte een overbodig indicatievereiste. Dat is dan ook met de onderhavige regeling
4
komen te vervallen. In artikel 8 is niet meer limitatief een aantal aandoeningen opgesomd, maar is globaler aangegeven om welke ernstige aandoeningen het gaat. B. In artikel 6 van het uitvoeringsbesluit is het bedrag van f 140 komen te vervallen. Dit bedrag kwam overeen met het uurtarief dat in 1986 voor de bijzondere tandheelkunde gold en is onterecht nooit aan het gewijzigde uurtarief aangepast. Dit is nu gecorrigeerd door het bedrag geheel uit de bepaling te schrappen. C. Zoals al in het algemene deel van deze toelichting is uiteengezet, is besloten het standaardpakket uit te breiden met de vergoeding van de kosten van een tandheelkundig implantaat indien er sprake is van een zeer ernstig geslonken tandeloze kaak, het implantaat dient als steun voor een overkappingsprothese en het implantaat wordt aangebracht door de kaakchirurg. Dit is door toevoeging van een tweede lid aan artikel 7 van het uitvoeringsbesluit geregeld. De vergoeding omvat niet het aanbrengen van de suprastructuur en de overkappingsprothese. E. In artikel 9 van het uitvoeringsbesluit ontbrak abusievelijk de vergoeding van bottransplantatie. Dit is met deze regeling gecorrigeerd. Artikel III Met ingang van 1 januari 1996 betaalt de ziekenfondsverzekerde een bijdrage voor de uitneembare prothese te plaatsen op een tandheelkundig implantaat. Besloten is om voor verzekerden bij wie op het moment van inwerkingtreding van deze regeling reeds een implantaat is geplaatst, een overgangsregeling te treffen. Deze verzekerden hebben immers niet meer de mogelijkheid om op financiële gronden te beslissen geen prothese (immers het implantaat is al aangebracht) te nemen. Voor deze personen is daarom geregeld dat zij bedoelde bijdrage niet verschuldigd zijn. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers.
Uit: Staatscourant 1995, nr. 233 / pag. 20
5