Nummer 65
15 September 1931
DE KATHOLIEKE PERS MAANDORGAAN VAN DE NEDERLANDSCHE ROOMSCH-KATHOLIEKE JOURNALISTENVEREENIGING V e r s c h i j n t e i k e n 15en v a n d e m a a n d ABONNEMENTSPRIJS: ƒ2.50 per jaar
Adres van de Redactie:
J. HULSMAN Helenastraat 15 J- Den Haag J- Telefoon 770684
Mgr. N o l e n s e n d e K a t h o l i e k e P e r s .
In het bekende werk over den persoon en arbeid van Mgr. Nolens, ter gelegenheid van zijn 40-jarig priesterfeest, door zijn vrienden in het licht gegeven, is deze veelzijdige persoonlijkheid door niet minder dan 7 schrijvers uit verschillende milieu's belicht. In dit werk ontbrak echter een hoofdstuk: „Mgr. Nolens en de Kath. Pers", een leemte waarvan zeker den overleden kath. staatsman geen verwijt mag worden gemaakt. W a n t zijn verdiensten voor de kath. pers alsmede zijn warme belangstelling voor ons werk hadden ongetwijfeld een afzonderlijk hoofdstuk in dit boek gewettigd. Wanneer wij dan ook op deze plaats in ons orgaan aan den dood van dezen groote onder ons, nog een enkele nabeschouwing wijden, dan is dit meer dan een formaliteit, maar den geschiedt dit, omdat wij met trots mogen constateeren, dat deze kath. staatsman jaren lang een der onzen was en omdat hij tot zijn dood van zijn sympathie voor het werk der journalisten in 't algemeen en dat der katholieke journalisten in 't bijzonder, blijk gaf. Zeker, hij uitte die sympathie niet altijd op een wijze, zooals wij wel eens gaarne zagen. Er zijn maar weinigen onder ons, die als ze hem eens geprobeerd hebben te interviewen, geen blauwtje bij hem opgeloopen hebben. En toen hij ons op 't zilveren feest in September 1927 de eer aandeed te Utrecht aan onzen feestdisch aan te zitten en daar een geestig woord te spreken, ging er een algemeen gelach op, toen hij ons wijs wilde maken, dat een zijner gebreken was, al te groote loslippigheid en mededeelzaamheid tegenover journalisten. En dit wetende, had hij zich altijd zoo angstvallig mogelijk aan de journalisten onttrokken. Zeker, op dit gebied heeft hij ons niet verwend en onze taak niet altijd even gemakkelijk gemaakt.
ADVERTENTIEPRIJS: ƒ 4.— per V12 pagina
Maar al hadden wij in dit opzicht wel eens over hem te klagen, daarnaast heeft hij bij tal van gelegenheden uiting gegeven van zijn groote waardeering voor het werk van de kath. pers. Indien men bij Mgr. Nolens aanklopte, als journalist, was men altijd verzekerd van een hartelijke ontvangst, ook al liet hij dan voor het z.g. interview niets los. En wanneer men hem nu en dan eens ontmoette, dan was hij altijd vol belangstelling voor ons werk en bij wenschen van de Kamerjournalisten verleende hij altijd gaarne zijn invloedrijke bemiddeling. Hierboven noemden wij reeds zijn aanzitten aan onzen feestdisch bij ons zilveren jubileum op 24 Sept. 1927. De rede toen door hem gehouden was gekruid met zijn bekende bonhommie, maar getuigde ook duidelijk van de bijzondere gevoelens welke hij de pers toedroeg en waarbij hij toen de Ned. kath. pers roemde om haar hoog karakter, hetwelk zoo gunstig afstak bij tal van zusterorganen in het buitenland. Trouwens ook bij andere gelegenheden kon hij zoo tusschen neus en lippen door in een tusschenzin, van zijn tchting voor de Ned. pers doen blijken, o.a. nog in zijn dankde voor de huldiging in de Twee Steden bij zijn veertigjarig priesterfeest. Ook de politieke journalisten in Den Haag mochten meermalen deze waardeering uit zijn mond vernemen. Zijn portret met handteekening, dat hangt in de perskamer van de Tweede Kamer en door hem aan de journalisten geschonken als blijk van waardeering voor h u n werk, getuigt daarvan. Nolens' waardeering had des te meer waarde, omdat hij zelf zonder twijfel journalistieke gaven bezat. Niet alleen had hij een fijnen stijl, maar zijn bekende artikeltjes jarenlang in de „N. Venlosche" geschreven, toonden duidelijk aan, hoezeer hij ook de journalistieke actualiteit aanvoelde. Terecht kon dan ook Dr. Deckers in het in 1927 over Mgr. Nolens verschenen werk getuigen, dat geen onzer hedendaagsche staatslieden zoo populair was als hij bij de Nederlandsche journalisten, die het dagelijksch leven in de Kamer gadeslaan en het beoordeelen van de hoogte hunner tribunes, soms ook „du haut de leur grandeur". In die populariteit ligt waarschijnlijk ook de sleutel van het geheim, dat geen der vooraanstaande staatslieden en partijleiders, al waren ze misschien dikwijls minder principieel, zoo weinig te klagen had over de journalisten, als de thans overleden kath. staatsman. Schaepman en Kuyper hebben dit heel anders gekend. Nolens is in de pers altijd met onderscheiding, achting en eerbied bejegend, ook door zijn tegenstanders. Bij zijn uitvaart in het hem dierbare Venlo, waar zoo velen uit heel den lande hem uitdroegen naar zijn laatste rustplaats, heeft collega Thomassen ons katholieke journalisten, vertegenwoordigd. En namens ons allen een laatste groet van dankbaarheid en hulde gebracht aan den man, wiens nagedachtenis ook in de Ned. Kath. Journalistiek ongetwijfeld nog lang in eerbiedige en dankbare herinnering zal blijven voortleven. Zijn ziel ruste in vrede.
2
DE
KATHOLIEKE
De Kwestie van het dubbele lidmaatschap. E e n uitspraak van het Episcopaat.
Tegelijk met dit orgaan is door ons bestuur, aan alle katholieke journalisten, leden van den Ned. JournalistenKring, het volgende schrijven gezonden: Utrecht, 12 September 1931. Waarde Collega. Het vraagstuk: of en in hoever het aan katholieke journalisten geoorloofd is, lid te zijn van den Nederlandschen Journalisten-Kring heeft herhaaldelijk een onderwerp van bespreking uitgemaakt, zoowel in de Bestuursvergaderingen als in de Algemeene Vergadering van de Nederlandsche R.K. Journalist envereeniging. Daar die besprekingen niet tot een positief resultaat hebben geleid, en het den Geestelijken Adviseur noodig bleek, dat er een definitieve oplossing werd verkregen, heeft hij, na gevoerde besprekingen over twee voorafgaande conceptMemories, een definitieve Memorie over het vraagstuk samengesteld, waarin het voor en tegen naar beste vermogen werd uiteengezet, en die Memorie den 25sten April 1931 toegezonden aan het Doorluchtig Episcopaat. Den 21sten Juni 1931 werd daarop door den Geestelijk Adviseur het volgend antwoord ontvangen: „Namens H.H. H.H. Excellenties de Bisschoppen van „Nederland deelen wij U.Z.E. bij deze mede, in antwoord op „Uw schrijven van den 25sten April LI., dat het Doorluchtig „Episcopaat wenscht, dat de katholieke Journalisten den „Nederlandschen Journalisten-Kring verlaten en dat het de „publicatie van dit besluit overlaat aan Uwe prudentie."
De Geestelijk Adviseur, (was get.) Pater B. KRUITWAGEN O.F.M. Namens het bestuur: (was get.) J. B. VESTERS, voorzitter. (was get.) W. J. GALESLOOT, secretaris. R o m a locuta, c a u s a finita.
Dit oude adagium geldt ongetwijfeld ook hier. Met deze, aan duidelijkheid niets te wenschen overlatende beslissing van het Doorluchtig Episcopaat, is dit probleem, dat 20 jaar in onze vereeniging herhaaldelijk aan de orde is geweest, opgelost. Het Doorluchtig Episcopaat wenscht, dat de katholieke journalisten den Ned. Journalisten-Kring verlaten en deze wensch, welke voor eiken katholiek een gebod is, zal zonder twijfel door alle katholieke journalisten onmiddellijk en loyaal worden opgevolgd. Zijn we verheugd over de oplossing van dit probleem, niet het minst omdat wij daarin zien een aanmerkelijke versterking van onze katholieke vereeniging, wij willen niet ontkennen, dat de vreugde hier wel eenigszins getemperd wordt door de wijze waarop tenslotte een oplossing, laten we het maar eerlijk bekennen, is geforceerd en welke toch voor ons katholieke journalisten wel iet of wat beschamend is. De wijze waarop het Doorluchtig Episcopaat deze kwestie reeds bij het eerste aanhangig maken vrij spoedig en duidelijk besliste, na zoowel invloedrijke vóórals tegenstanders gehoord te hebben, is toch wel een bewijs, dat de onvereenigbaarheid van dit dubbele lidmaatschap voor ons katholieken evident was. In de eerste jaren van onze vereenigingen, toen zoowel de Kring als wij in geen enkel opzicht een vakvereeniging waren, was er voor het dubbele lidmaatschap iets te zeggen. Maar na 1919, toen beide vereenigingen in h u n statuten duidelijk het vakvereenigingskarakter omschreven, lag o.i. de onvereenigbaarheid duidelijk voor de hand. Men heeft dit algemeen gevoeld, want toen in 1918 de Kring in een buitengewone ver-
PERS
gadering tot reorganisatie van de statuten overging om het vakvereenigingskarakter van zijn organisatie duidelijk te omschrijven, was het een katholiek journalist, n.1. de heer Wesseling, die daar waarschuwde, dat deze reorganisatie tot gevolg zou hebben, dat de katholieke journalisten den Kring zouden verlaten. Men vindt dit op pag. 69 van onze Mededeelingen van het jaar 1918. En anderen, niet-katholieke Kringleden, tegenstanders van de reorganisatie, hebben van dit argument ook in die vergadering druk gebruik gemaakt en de voorstanders van de reorganisatie hebben die mogelijkheid ook allerminst ontkend. Zij meenden echter dat men aan het behoud van dit betrekkelijk klein aantal leden het karakter van een organisatie niet zou mogen opofferen. In de vergadering van 2 Maart 1919 heeft ook onze vereeniging door een wijziging van de Statuten duidelijk te kennen gegeven, dat zij aan onze vereeniging meer het karakter van een vakorganisatie wilde geven en verschillende katholieke journalisten, leden van den Kring hebben daarvan toen de consequentie aanvaard. Wij denken hierbij aan onzen nog niet vergeten collega Heimer van „De Tijd", die na de statutenwijziging in den Kring, onmiddellijk zijn ontslag nam als lid van den Kring, met het motief, dat katholieken daarin nu niet meer thuis hoorden. Maar er zijn ook heel wat collega's tot nu toe in den Kring gebleven. Herhaaldelijk is na 1919 in onze vergaderingen de vraag aan de orde geweest of het niet gewenscht was, dat wij als vereeniging zelf hier een bindend besluit namen, omdat wij toch als katholieke journalisten op de allereerste plaats geacht konden worden te weten, wat de Kerkelijke Overheid in deze van ons verlangde. Helaas we zijn daartoe niet kunnen komen wegens een krachtig verzet van verschillende leden, zelfs niet toen in het voorjaar 1930 bleek, dat in een bijna analoog geval, waarop de voorstanders van het dubbele lidmaatschap bij ons meermalen gewezen hadden, n.1. dat katholieken lid waren van den neutralen Ned. Bond van Hooger Gemeenteambtenaren, het Episcopaat een beslissing nam, dat de katholieke ambtenaren in overheidsdienst, geen lid mochten zijn van neutrale of andere organisaties, maar lid moesten worden van een katholieke vereeniging. Toen ook na deze beslissing, waarbij het toch vrij duidelijk was, dat het dubbele lidmaatschap ook bij ons in strijd was met de opvattingen van het Ned. Episcopaat, er een betrekkelijk groot aantal katholieke journalisten lid wenschten te blijven van den Kring en herhaaldelijk zelfs nog kath. collega's zich als lid van den Kring opgaven, en bleek, dat noch in ons bestuur, noch in de vereeniging zelf een beslissing zonder ernstige moeilijkheden was te nemen, heeft — en dit was volkomen begrijpelijk — onze geestelijke adviseur het als zijn duren plicht gevoeld, om de beslissing voor te leggen aan het Episcopaat, dat vrij spoedig een beslissing heeft genomen, welke algemeen verwacht kon worden. Nog eens, hoe verheugend wij op zich zelf deze beslissing voor onze vereeniging ook achten, de wijze waarop zij tot stand kwam, heeft vooral voor een vereeniging als de onze toch wel een schaduwzijde. Wij stellen er prijs op, wanneer wij dit constateeren, dat wij met deze zuiver persoonlijke meening — wij spreken hier niet namens het bestuur —• niemand onaangenaam wenschen te zijn. Wij weten maar al te goed, hoe hier de sleur, een traditie van invloed zijn geweest en hoe ook velen ernstig hebben gemeend, in verband met h u n journalistieke werkzaamheden — en dan denken wij aan de collega's in de groote steden boven den Moerdijk — die zich moreel verplicht voelden, lid te zijn van den Kring. Maar dat wij hier ook met eigenaardige toestanden te maken hebben, moge bv. het volgende feit illustreeren. In de 8ste jaarvergadering op 27 Aug. 1911 in Den Haag gehouden (reeds toen was het vraagstuk van het dubbele lidmaatschap in onze vereeni-
DE
KATHOLIEKE
ging actueel) bepleitte een van onze meest geachte collega's, Mr. A. C. B. Arts, de stelling, dat katholieke journalisten moesten bedanken als lid van den Kring, om daardoor blijk te geven, dat zij op h u n eigen vereeniging wilden worden aangewezen. En als even later de heer Wesseling deze meening bestrijdt, gaat de heer Arts verder en zegt het zeer inconsequent te vinden, dat wij, die in onze bladen vóór de katholieke organisatie strijden tegenover de neutrale, zelf lid blijven van een neutrale vereeniging. Hij zag verder voor katholieke journalisten geen enkel nut in het lidmaatschap van dien Kring. Wij vinden dit alles in het verslag van deze vergadering, dat later in druk, wij hadden toen nog geen eigen orgaan, door onze vereeniging is uitgegeven. Toch is deze zelfde Mr. Arts tot nu toe lid van den Kring gebleven. Nog eens, wij zeggen dit niet om Mr. Arts onaangenaam te zijn, integendeel, deze bekwame collega, die nog altijd in zijn blad voor de kath. pers op zoo bekwame en slagvaardige wijze strijdt, dragen wij de meeste hoogachting toe. Maar enkel als een merkwaardig symptoom in den strijd om dit dubbele lidmaatschap brengen wij deze dingen even naar voren, omdat ze weinig beteekenis zouden hebben indien we hier de namen verzwegen. Dat intusschen de heer Arts reeds in 1911 de kern der kwestie duidelijk aanvoelde, hebben de ervaringen later bewezen. Hoe moeilijk is voor onze vereeniging bijv., om slechts een enkel geval te noemen, de oplossing der representatiekwestie geweest, doordat de Kring, bij het opeischen van het monopolie hier, wijzen kon op het feit, dat ook zooveel katholieke journalisten lid waren van den Kring? Herhaaldelijk is het lidmaatschap van katholieke journalisten van den Kring uitgespeeld om aan onze katholieke vereeniging haar rechten te onthouden! En wij verklappen niet zoo'n heel groot geheim, wanneer we beweren, dat er in ons bestuur een zeer sterke strooming was, die meende, dat wanneer de bestaande toestand van het dubbele lidmaatschap gehandhaafd bleef, men de consequentie daarvan moest aanvaarden, n.1. de opheffing van onze eigen vereeniging. Immers wanneer het lidmaatschap van den Kring onontbeerlijk was voor katholieke journalisten, d a n lag daarin implecite opgesloten, dat de Kath. Vereeniging als vakorganisatie, overbodig was. Zeker, wij kennen de motieven, die vooral voor de collega's in de groote steden, die dagelijks met de practische journalistiek en vooral de reportage te maken hadden, golden voor het lidmaatschap van den Kring. Wij hebben die zelf, ook na 1919 nog eenige jaren verdedigd, zoodat de cntiek in het begin van dit artikel, ongetwijfeld ook een zelfcritiek is. Maar wij hebben nu ook zes jaren ervaring zonder lid te zijn van den Kring en dan zeggen we, dat o.i. de motieven voor het dubbele lidmaatschap ook in de groote steden niet gehandhaafd kunnen worden. Men vergete daarbij ook niet, dat de moeilijkheden, welke men opwierp, voor een groot deel in de hand gewerkt werden doordat een groot aantal katholieke collega's lid bleven van den Kring. Daardoor maakte men een samenwerking met den Kring juist moeilijk. In dezen geest zal thans een oplossing moeten worden gezocht. Wij gaan voorshands hierop niet nader in, daar zal in de komende maanden nog wel gelegenheid voor zijn. Maar dit staat voor ons vast, dat de vakbelangen beter zullen gediend worden door twee of meer journalistenvereenigingen met goed omlijnd program die in collegiale harmonie samenwerken waar zulks mogelijk is, dan in één Kring, die tot behoud van zijn leden zich met vage omschrijvingen en ruime definities tevreden moet stellen. De nieuwe toestand is èn voor den Kring èn voor ons veel gezonder en biedt veel meer ontwikkelingsmogelijkheden. Voor onze kath. vereeniging biedt de thans genomen oplossing nieuwe perspectieven, en meer dan ooit moet thans
PERS
3
ons ideaal zijn en ook ons werkprogram: alle katholieke journalisten leden van de Kath. Journalisten-Vereeniging De vraag doet zich hierbij onmiddellijk voor, wat met die enkele katholieke collega's moet geschieden, die niet werkzaam zijn aan katholieke bladen of kath. persbureaux en die o.i. ook vallen onder de beslissing van het Doorluchtig Episcopaat. Bij de herziening der statuten in 1919 is reeds ernstig de vraag opgekomen of wij deze collega's niet moesten toelaten in onze organisatie. Na langdurige beraadslagingen heeft het bestuur toen de vraag ontkennend beantwoord, omdat de toelating van deze leden het karakter onzer vereeniging, als vertegenwoordigster der kath. pers, ernstig zou benadeelen. Het is onze persoonlijke meening — m het bestuur is deze zaak nog niet aan de orde geweest — dat na de beslissing van het Hoogwaardig Episcopaat, deze vraag thans opnieuw onder de oogen moet worden gezien. Zoo zullen er nog wel enkele zaken zijn, welke thans bijzondere aandacht vragen. Maar we zijn overtuigd, dat de voordeden van de thans genomen beslissing zoo duidelijk naar voren zullen komen, dat zelfs de tegenstanders er van na korten tijd zullen verklaren, het betreurd te hebben hun oppositie zoo lang volgehouden te hebben
Organisatie van 'n Regeeringsperdienst. Commissie van advies ingesteld. De Minister van Buitenlandsche Zaken heeft ingesteld een commissie, bestemd om de Regeering van advies te dienen ter zaKe van de organisatie van een Regeeringspersdienst. lot leden van deze commissie zijn benoemd de heeren Prof Mr J P . A Francois, administrateur aan het Departement van Buitenlandsche Zaken, voorzitter; D. J. von Balluseck te Amsterdam; Dr. M. van Blankenstein te Scheveningen; Dr. J J van Bolhuis te 's-Gravenhage; H. Kuypers, vice-president van de Vereeniging van Dagbladdirecteuren „De Nederlandsche Dagbladpers, voorzitter van de Katholieke Vereeniging van Dagbladdirecteuren „De Katholieke Nederlandsche Dagbladpers" te Rotterdam; A. J. Lievegoed te 's-Gravenhage; J. G. Pater, chef van den persdienst van het Hoofdbestuur der Posterijen, Telegrafie en lelefome, tevens secretaris der commissie; Mr. L J Plemp van Duiveland, chef van het Bureau Pers aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken; Th. F. M. Schaepman, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal; P. Visser, chef van de afdeeling Kunsten en Wetenschappen aan het Departement van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen. Dit bericht vonden we in de bladen van 29 Augustus j 1 en het was bij die gelegenheid, dat wij voor het eerst van deze commissie kennis namen. Dit typeert de mentaliteit van het ministerie van Buitenlandsche Zaken ten opzichte van de Ned. Pers. Men stelt een commissie ter zake van de organisatie van een Regeeringspersdienst in en men negeert de Vereenigingen van Journalisten. En men vergeet zelfs een katholieke journalist er in te benoemen. Het „Volk" heeft naar aanleiding van deze samenstelling een scherp protest geuit, dat de sociaal-democratische journalisten zijn uitgesloten en wij begrijpen dit. Maar men zal dan ook begrijpen, dat wij niet minder krachtig protesteeren tegen de samenstelling van deze commissie en de uitsluiting van de katholieke journalisten. Wij weten niet, wie in deze zonderlinge manipulatie van ons departement van Buitenlandsche Zaken, de regeering van advies heeft gediend. Wij kunnen niet aannemen, dat dit onze oud-collega de heer Schaepman is geweest en dat deze gemeend heeft, dat de katholieke pers voldoende in deze commissie gerepresenteerd was door de opname van zijn persoon en van den directeur van de „Maasbode". Overigens lijkt ons deze zaak practisch niet van zoo heel groot belang. Wij hebben al eens eerder een commissie gehad, welke de Regeering zou voorlichten wat betreft de
4
DE
KATHOLIEKE
PERS
regeeringspubliciteit. Dat was in Maart 1919. Toen is een Wij gelooven niet, dat hier zoo héél erg misplaatst is de commissie ingesteld door den toenmaligen en op dit oogen- term „fanaticus" (en niet het un peu smadelijke „fanatiekeblik opnieuw als zoodanig functionneerenden minister-pre- lingen" van de „Koerier"), aldus Aneta. sident Jhr. Ruys de Beerenbrouck. Ook in die commissie wras Ons protest richt zich overigens tegen de lichtvaardige onze vereeniging absoluut niet gekend en in de Mededee- wijze waarop de „Koerier" opzet bij Reuter veronderstelt lingen nummer 26 van 12 Mei 1919 hebben wij tegen deze om anti-Katholiek nieuws te leveren, waarbij men eigenlijk miskenning van de katholieke organisatie krachtig gepro- niet goed weet wat te doen: dit nieuws dan maar niet meer testeerd. leveren aan de „Koerier", of denken: „laisser courir". Overigens voldeed deze commissie wat haar samenstelTot zoover Aneta. ling betreft aan veel hoogere eischen als die thans door het We kunnen deze laatste „geestige" woordspeling laten departement van Buitenlandsche Zaken is samengesteld. voor wat ze is, maar zoowel het dreigement aan de „KoeIn de commissie van 1919 zaten de heeren Van Bolhuis, rier", als het hautaine gebaar van het „laisser courir", beVoogd, Bruysten en De Roode. wijzen dat Aneta weinig begrijpt van de beteekenis der Deze commissie heeft enkele malen vergaderd, maar zaak, welke hier door de „Koerier" wordt aangesneden. En daarna is ze nooit meer bijeengeroepen en is doodgebloed. dat de objectiviteit in haar voorlichting aan de bladen nog Deze commissie had te adviseeren in alle publiciteits- al wat overlaat. kwesties, waar de Regeering in betrokken was, daaronder Iedere katholieke journalist heeft wel eens ervaren bij viel dus ook Buitenlandsche Zaken. een Reuter-bericht en ook bij Vas Diaz, Havas, B.T.A. enz., Dit departement heeft nu naast deze commissie, welke dat een bericht duidelijk een anti-katholieke tendenz had. officieel nooit is opgeheven, nu maar weer eens een nieuwe Juist omdat deze wereldpersbureaux dikwijls voor kathocommissie benoemd, speciaal voor dit departement. Maar lieken zoo onbetrouwbaar zijn, wordt het katholiek verlangezien de ervaringen van de commissie van 1919, zal ook dit gen in internationale kringen naar een goed betrouwbaar wel weer een doodgeboren kindje zijn. en geoutilleerd kath. persbureau steeds sterker. Op het Int. W a t geen wonder is, als op zulk een weinig gelukkige Kath. perscongres in Sept. 1930 te Brussel gehouden, is dit wijze als nu weer geschied is, ook de Kring is hier niet in verlangen levendig naar voren getreden en zooals ook elders de samenstelling gekend, dergelijke commissies worden in dit blad blijkt, is deze idee niet dood, maar „en marche". opgericht. Indien de gedachte, in Brussel door pater Konsidine ontMaar aan het principe, dat ook onze vereeniging door de wikkeld, door de geheele kath. wereldpers krachtig wordt Regeering hier weer niet erkend is, ondanks herhaaldelijk gesteund en ook de machtige internationale organisatie, gedane toezeggingen, doet dit niets af. En daartegen pro- waarover de Kath. Kerk over de wereld beschikt, hieraan testeeren wij opnieuw, te meer waar de Kath. Pers een haar medewerking verleent, dan behoeft deze wensch, welke dergelijke onwelwillende houding aan de Regeering niet ver- reeds zooveel jaren in de kath. journalistiek leeft, allerdiend heeft. minst als een utopie beschouwd te worden. En kunnen we een kath. internationaal persbureau krijgen, dat zelfs een Beretty, met al zijn monopolie in Indië, Reuter en Katholiek nieuws. wel eens een toontje lager zou doen zingen. In de „Aneta-revue" No. 5 van 1 Aug. j.1. lezen we o.m. het volgende: Naar aanleiding van ons protest tegen de wijze waarop de „Koerier" Reuters berichtgeving in verdenking brengt, schrijft dit blad 28 Juli dat het juist zijn bedoeling is om „tegen de richting mentir u n peu te gaan". Het blad beroept zich op den „algemeenen stelregel onder Katholieken, dat men zeer voorzichtig moet zijn met berichtgeving van Reuter in Katholieke aangelegenheden", en zegt verder: Men „voelt" dikwijls reeds, dat een bericht van Reuter — zij het door eigen opzet, zij het door blind vertrouwen in anti-katholieke berichtgevers — niet juist kan zijn, en herhaaldelijk brengt een maand later de mail de oplossing. Tegelijk met het ontvangen van de „Aneta-Revue", las ik gisteren in de krant het telegram over Vera-Cruz, met een noot van de „Koerier". Waarom, zoo vraag ik, worden Katholieken, die zich tegen onrecht verzetten, „fanatiekelingen" genoemd en de brandstichters van Katholieke kerken niet? Ter beantwoording van de laatste vraag hebben wij, zegt Aneta, slechts het desbetreffende telegram uit Vera Cruz aan te halen: „De relletjes zijn begonnen toen een jongeling, die zich achter een steenen pilaar verdekt had opgesteld, het vuur opende op den gouverneur toen deze het paleis verliet. De kogel trof het linker-oor van den gouverneur, die zich daarop achter een anderen steenen pilaar opstelde en het vuur beantwoordde. Dit merkwaardige duel heeft ongeveer een kwartier geduurd; beide tegenstanders hebben in dien tijd verscheidene malen hun revolver herladen. Tenslotte slaagde de gouverneur erin, zijn tegenstander doodelijk te treffen, die echter weigerde, zijn naam op te geven. Uit enkele godsdienstige penningen, welke in zijn zakken werden gevonden, leidt men echter af, dat de aanrander een Katholieke fanaticus was."
Iets over zeggingsmacht. In deze dagen hebben we herdacht het veertigjarig priesterschap van Mgr. Dr. H. A. Poels, den socialen werker bij uitnemendheid in de Limburgsche Mijnstreek. Uit het feit, dat ook zoovele werkgevers den doctor op diens feest zijn komen huldigen, zou men mogen opmaken, dat het maatschappelijk streven van dr. Poels niet minder in die kringen wordt erkend. Dit is te hopen althans. Heeft dr. Poels niet onlangs met veel klem op een bondsdag van studeerenden te Heerlen het volgende moeten brandmerken: „Met geld kan men gebouwen, fabrieken, mijnen, m a chines en wat al niet koopen. Maar wat niet gekocht moet k u n n e n worden is de alleenheerschappij over de daarin uit te oefenen bedrijven. De leuze „baas in eigen h u i s " is een valsche leuze! In de bedrijven met h u n levende menschen mag de knoet niet heersenen. Het eigendomsrecht sluit niet in, dat alle zeggingsmacht alleen aan den eigenaar der fabrieken en der mijnen toekomt. Hoe is de feitelijke toestand? Het groot-kapitaal ligt opgehoopt in de Naamlooze Vennootschappen, wier aandeelhouders den Raad van Commissarissen kiezen, aan wie uitsluitend de beschikkingsmacht wordt gegeven over het wel en wee van al wie in het bedrijf werken: de arbeiders, de ingenieurs, de directeuren. „Een bedrijf is uiteraard een coöperatie, waarin kapitaal, intellect en handenarbeid hebben samen te werken. Als alleen de geldbezitter heer en meester wil zijn, dan is dat een toestand, die volgens onze christelijke beginselen niet de juiste kan zijn." Aldus dr. Poels.
DE
KATHOLIEKE
Zijn woord heeft ook iets te zeggen tot de leiding van sommige krantenbedrijven. Niet alleen, dat hier menigmaal de eenige zeggingsmacht op commercieel terrein wordt uitgeoefend door menschen, die het commissaris-spelen wel eens aardig vinden, maar ook komt het voor, dat commissarissen, hun gedelegeerden, directeuren of wie dan ook, h u n beschikkingsrecht meenen te mogen uitbreiden, door de krantenredacteurs in h u n meeningsuiting aan banden te leggen. Laat ieder onzer op zijn post blijven, om ook dit recht voor den krantenschrijver ongerept te houden. EEN DER OUDEREN.
UIT DE VEREENIGING. Bestuursvergadering. Zaterdag 12 September des n.m. 5 uur kwam het bestuur bijeen in Terminus te Utrecht, onder voorzitterschap van den heer J. B. Vesters. Met den geestelijken adviseur waren aanwezig alle bestuursleden, behalve de heer Galesloot en den vertegenwoordiger van den Brabantschen Kring, den heer Bruna, die beiden met kennisgeving afwezig waren. Allereerst werd nu overgegaan tot de verdeeling van de bestuursfuncties. Tot vice-voorzitter, vacature Steenhoff, werd gekozen de heer L. A. P. M. van den Broeke en in diens plaats tot 2e secretaris de heer J. Hulsman, die beiden zich bereid verklaarden de benoeming te aanvaarden. Besloten werd op verzoek van de Kath. Vredesbeweging in beginsel adhaesie te betuigen en medewerking te verleenen aan een grootsch opgezette actie van deze vereeniging onder de katholieken van Nederland ten bate van een internationale beperking der bewapening. De geestelijk adviseur deed mededeeling van een van het Doorluchtig Episcopaat ontvangen schrijven, waarin werd meegedeeld, dat het de wensch was van de Bisschoppen, dat de katholieke journalisten uit den Ned. Journalisten-Kring traden. Besloten werd een afschrift van dit bisschoppelijk schrijven te zenden aan alle katholieke journalisten, lid van den Kring, zoodat deze het tegelijk met het orgaan zouden ontvangen. Van het voornemen om deze leden het schrijven eenige dagen voor de verschijning van het orgaan te doen toekomen, werd bij nadere overweging afgezien, omdat dan het gevaar bestond, dat de mededeeling niet geheel juist in de bladen zou komen. Wat voorkomen werd, indien het schrijven van het Hoogwaardig Episcopaat het eerst in ons orgaan letterlijk werd gepubliceerd. Het bestuur besloot voorloopig dit schrijven niet te commentarieeren, maar de redacteur kreeg vrijheid in een artikel persoonlijk zijn meening daarover ten beste te geven. Besloten werd een enquête in te stellen bij de leden, hoe het stond met de vacanties bij de verschillende bladen, om dan stappen te doen, ten einde voor de journalisten een behoorlijke vacantie te krijgen, wat wel noodig was, gezien het feit, dat bij verschillende bladen journalisten nog vacanties van 14 dagen en minder hebben per jaar. Getracht zal worden langs den weg van besprekingen met de directeuren hierin verbetering te krijgen en zoo langs dien weg geen voldoende resultaten te verkrijgen zijn, deze zaak tot een oplossing te brengen bij de herziening van de wet op de arbeidsovereenkomst. Besproken werd de door den minister van Buitenl. Zaken ingestelde commissie, bestemd om de Regeering van advies te dienen voor de organisatie van een Regeeringspersdienst. Algemeen was men verontwaardigd, dat ook hier weer door de Regeering de Kath. Journalisten Vereeniging niet was erkend en niemand uit de Kath. Journalistiek in deze commissie was opgenomen. Den redacteur van het orgaan werd
PERS
5
verzocht, over deze negeering van de katholieke journalisten in het orgaan te protesteeren. Van Z. H. Excellentie den Aartsbisschop was een gift binnengekomen van f 10.—, met de mededeeling, dat hij met een dergelijke jaarlijksche donatie de Kath. Journ. Vereeniging gaarne wilde steunen. Ingekomen was een schrijven van den heer Van Hilst inzake het probleem der medezeggingschap. Wegens het late uur moest dit schrijven tot de volgende bestuursvergadering worden aangehouden. Ongeveer 8 u u r werd deze zeer geanimeerde vergadering door den voorzitter gesloten.
Samenstelling van bestuur. Ingevolge de verkiezingen in de jongste bestuursvergadering zijn de functies in het bestuur als volgt verdeeld: J. B. Vesters, voorzitter; W. J. Galesloot, secretaris; L. J. Stolwijk, penningmeester; L. A. P. M. van den Broecke, vice-voorzitter; J. B. H. Hulsman, 2e secretaris en tijdelijk redacteur van het orgaan; J. Thomassen; J. Zwetsloot; Pater B. Kruitwagen O.F.M., Geestelijk Adviseur.
Werft nieuwe leden aan. Gezien het belangrijk besluit van het Doorluchtig Episcopaat, dat niet alleen een negatief karakter, maar o.i. ook een positief karakter heeft, n.1. dat alle katholieke journalisten lid worden van de Ned. Kath. Journalisten Vereeniging, doen wij nog eens een krachtig beroep op onze leden om h u n medewerking te verleenen, ten einde te komen tot den noodzakelijken toestand, dat onze vereeniging ook alle kath. journalisten omvat. Daarom vragen we nog eens, indien ge aan uw blad collega's hebt, die nog geen lid zijn, bewerkt ze dan eens? En zoo dit geen resultaat heeft, geeft dan h u n namen even op aan den secretaris W. Galesloot, Mathenesserplein 15a, Rotterdam. Het bestuur zal zich schriftelijk met hen nader in verbinding stellen. Toe, collega's, doe nu eens die kleine moeite. Het is toch op de allereerste plaats uw belang, dat onze vereeniging zoo sterk mogelijk is.
Werft abonnees op ons orgaan. Hoe breedere kringen ons orgaan bestrijkt onder de personen, die op eenigerlei wijze bij de materieele positie der journalisten betrokken zijn, hoe meer rendement het heeft. Onder die personen behooren op de allereerste plaats de commissarissen uwer bladen. Geeft de namen van deze heeren even op aan onzen redacteur en die zal zich tot deze heeren wenden met verzoek een abonnement te nemen op ons blad. Dan blijven ze op de hoogte met hetgeen er leeft in de kringen van de katholieke journalisten en behoeven ze niet altijd op het compas der directies te zeilen. Wat nooit tot onze schade kan zijn. Uitbreiding van het aantal abonnees in die kringen is dus ook uw voordeel en wij krijgen op die wijze een nieuwe bron van inkomsten voor ons blad. En ook dit laatste verlicht de taak van den redacteur, die nu al een ietwat somber gezicht te trotseeren kreeg van den penningmeester, omdat hij zooveel duurder is dan zijn voorganger.
De schriftelijke cursus. Op mijn vorige mededeeling in het orgaan betreffende den schriftelijken cursus is door niemand van degenen, die
DE
6
KATHOLIEKE
zich voor een cursus hadden aangemeld, gereageerd. Zoodat ik aannemen mag, dat zij allen den cursus in de Katholieke Moraal, die over enkele weken begint, zullen volgen. Voor de vele nieuwe leden, welke in de laatste maanden tot onze vereeniging zijn toegetreden, zij nog eens gezegd, dat de cursus een twintigtal lessen zal omvatten en dat de kosten voor eiken deelnemer bedragen f 10.—•, plus wellicht een handboek. De overige kosten neemt de vereeniging voor h a a r rekening. Het bestuur heeft als cursusleider iemand gevonden, daarvoor door een der hoogste autoriteiten op het betreffende gebied aanbevolen. Wie alsnog aan den cursus wenscht deel te nemen, geve zich thans spoedig op aan ondergeteekende, Hoofdstraat 103a, Schiedam. L. J. STOLWIJK.
Nieuwe leden. De heer Wilh. B. A. Kortekaas, voorgesteld in ons nummer van 15 Augustus, is medewerker aan verschillende bladen.
Onze ledenlijst. Druppelsgewijze komen de adreswijzigingen binnen van hen, die ontdekten, dat h u n adres in de toegezonden concept-ledenlijst niet juist vermeld was. Het wil ons voorkomen dat er echter nog veel meer fouten in onze ledenlijst schuilen. Wij stellen daarom het afdrukken van de definitieve lijst uit tot begin October. We hopen intusschen voor dien tijd alle adreswijzigingen binnen te hebben. Laat ieder nu meewerken om deze lijst zoo goed mogelijk te maken. Dit uitstel beteekent tevens een verlenging van den termijn voor het aanwerven van nieuwe leden. Laten we alle daarvoor dezer dagen nog eens goed onze best doen.
Representatie. Voor de opening van het nieuwe vliegveld Twenthe op Donderdag 27 Augustus j.1. kreeg onze vereeniging een uitnoodiging deze feestelijke plechtigheid bij te wonen en de lunch door het Gemeentebestuur van Enschede bij die gelegenheid den bezoekers aangeboden. Collega J. Hulsman uit Den Haag heeft, in opdracht van het bestuur, aan deze uitnoodiging gevolg gegeven. Ook ontving ons bestuur een uitnoodiging van den Minister van Onderwijs om op Dinsdag 1 Sept. des n.m. 5 u u r in het Departement een thé hij te wonen, aangeboden aan de leden van het Internationaal Oriëntalisten Congres en van den Minister van Koloniën voor een gala-avond, ter eere van dit Congres gegeven Dinsdag 1 Sept. des avonds 9 u u r in de Ridderzaal. Aan beide uitnoodigingen heeft collega Hulsman gevolg gegeven. Bij het zilveren jubilé van de Spaarnestad op Zaterdag 5 Sept. was Dh. Hulsman door journalistieke bezigheden plotseling verhinderd de receptie bij te wonen. In een telegram is toen namens onze vereeniging de hartelijke gelukwenschen aangeboden bij dit ongetwijfeld voor de Ned. Kath. Journalistiek belangrijk zilveren jubileum.
PERS
Het ontstaan der Dagbladen. Reeds in het begin van de zestiende eeuw werden in Venetië nieuwsberichten schriftelijk opgeteekend. Een verzameling jaargangen van dergelijke berichten, pl.m. zestig in getal, wordt in een der bibliotheken te Florence bewaard. Deze berichten waren de eerste vorm van wat later onze dagbladen zijn geworden. In dienzelfden tijd begon men er in Duitschland al mee, bij bijzondere gebeurtenissen zoogenaamde „relazen" uit te geven, die gedrukt werden e a waren ingekleed in den vorm van een brief. Zoo bijvoorbeeld te Augsburg en Weenen in 1524; te Regensburg, Dillingen en Neurenberg in de tweede helft der zestiende eeuw. In de dagen, toen de trotsche „Armada" het Kanaal k w a m bevaren, om de kusten der oorlogvoerende landen onveilig te maken, liet koningin Elisabeth van Engeland aaneengeschakelde berichten betreffende het verloop van den oorlog publiceeren. Dat was in 1588. E n wat ons land betreft, ieder schoolkind heeft wel eens een afdruk van het nieuwsbericht onder de oogen gehad, dat in vele geschiedenisboekjes en historische atlassen is afgedrukt en waarin een ooggetuige beschreef, hoe onze groote staatsman Johan van Oldenbarneveldt den dood had gevonden op het schavot. Reeds betrekkelijk korten tijd daarna zou de eerste Nederlandsche courant ontstaan, het eerst halfwekelijks, later dagelijks verschijnende blad, dat onder den n a a m „Oprechte Haarlemmer Courant" nog heden ten dage in bloei is. En het is natuurlijk niet noodig onze lezers er aan te herinneren, dat in het begin van de negentiende eeuw het „Algemeen Handelsblad", aanvankelijk vrijwel uitsluitend aan beursberichten gewijd, weldra begon een belangrijke factor te worden in alle geledingen van het maatschappelijk leven. In Groot-Brittannië dateeren de eerste kranten, in den vorm zooals wij dien kennen, uit de tweede helft der zeventiende eeuw, al waren reeds veel eerder tal van kronieken en nieuwsbladen in verschillenden vorm verspreid. In Duitschland begint de eerste doorloopende serie nieuwsberichten, die men dus al een soort krant zou kunnen noemen, in 1612. De eerste eigenlijke k r a n t in de Duitsche taal was het Frankfurter Journal, van 1615 af uitgegeven door den boekhandelaar Emmel te Frankfurt. Hierop volgden weldra vele andere dergelijke bladen, bijvoorbeeld „De Postadviezen", „De Postrijder", de „Neurenberger Courant" en verschillende andere. Ook Brussel volgde nu weldra en niet lang duurde het of in Frankrijk, Duitschland, Engeland en de andere staten van WestEuropa had het krantenbedrijf een omvang aangenomen, dien men thans niet meer kan omvademen en die nog altijd toeneemt.
Amerikaansche Journalistiek. Een kasteel in stukken
en
brokken.
De Amerikaansche krantenkoning Hearst heeft in het dagbladbedrijf een enorm fortuin verdiend. Hij is een der rijkste verzamelaars van kunstwerken over de geheele wereld. Dezer dagen heeft hij in Andalusië een historisch kasteel gekocht. Hij liet het afbreken en het materiaal naar Amerika vervoeren om het daar weer te reconstrueeren. Spanje was daarover zeer verstoord en ontwierp een wet om het te verhinderen. Maar Hearst is niet voor niets journalist. Hij vernam de plannen der Spaansche regeering en zorgde dat de helft van het kasteel reeds vervoerd was, voordat het decreet van kracht was. Toen liet men hem de rest ook maar meenemen.