David Hume
Legitiem antropomorfisme Om het grote conflict rond het bezigen van analogiebeslissingen nog wat nader toe te lichten, laten we hier het geniale betoog van de Engelse wijsgeer David Hume (1711-1776), die voor het eerst op het grote gevaar van analogie-redeneringen wees. Overigens hebben Chinese en Indiase wijzen reeds in een zeer ver verleden parabels verteld om lichtvaardige analogie-besluiten te hekelen. Bekend is het Indiase verhaal van drie blinden, die een olifant betastten. De eerste voelde de poten en dacht , dat de olifant een paleis met zuilen was. De tweede raakte de slurf aan en dacht aan een bamboewoud. De derde betastte de slagtanden en beleefde het als een wapen-arsenaal. Uit de Chinese filosofie kennen we de geschiedenis van een blinde, die vroeg hoe de zon was. Men liet hem een ronde gong voelen. Als hij voortaan een zwaar gedreun hoorde, dacht hij aan de zon. In de Griekse en Romeinse filosofie werd ook met nadruk gewezen op het risico van voorbarige vergelijkingen. Het voorbeeld uit India rekenden ze tot de synecdoche (pars pro toto)-redeneringen. Als beeldspraak (metaphora) waren ze geoorloofd, bv. een bemanning van tachtig hoofden, een stad met duizend zielen, enz. Hier wordt dus een deel van het geheel (hoofd en ziel voor mensen) gebruikt. Men mag echter niet in de fout vervallen, dat men daaruit concludeert, dat de mens alleen maar hoofd is. Een bekende term uit de theologie is ‘God met de baard’, dat is een uitdrukking in een persoonlijk godsgeloof, dat God al te menselijk trekken toekent. Uit angst daarvoor heeft men dikwijls de persoonlijke God geheel afgewezen en blijft dan veelal met de baard (d.w.z. een zeer onpersoonlijk, neutraal attribuut) zitten. Het blijft trouwens altijd de vraag of het kind, dat in ‘meneer God’ gelooft, zoveel verder van hem af staat dan de wijsgeer, die het over de (zeer abstracte) Eerste Oorzaak heeft. Als we het briljante (en voor zijn tijd zeer moedige) betoog van David Hume aandachtig lezen, zien we - zoals Reid reeds aantoonde - dat het ook zijn zwakke plekken heeft. Vooral in het licht van recente wetenschapsontwikkelingen (cybernetica, informatica, structuur-theorie, morfogenetica) zijn de overeenstemmingen van een sturende kracht in de kosmos met menselijk handelen en denken groter dan die met dieren en planten. We laten het verder aan de kritische lezer over Hume op de voet te volgen en met hem in dialoog te raken. Bevooroordeeld redeneren (Er is een discussie aan de gang tussen Cleanthes, een theïstisch wijsgeer, Philo, een scepticus, en Demea, een rechtzinnig christen.) Cleanthes: Om geen tijd te verliezen met een omhaal van woorden, zei Cleanthes, zal ik in het kort uitleggen hoe ik over deze aangelegenheid denk. Kijk de wereld rond; bezie het geheel en elk deel ervan. U merkt dan dat zij niets anders is dan één enorme machine, onderverdeeld in een oneindig aantal kleinere machines, die op hun beurt weer onderverdelingen toelaten, tot ver voorbij het punt waarop de menselijke zintuigen en vermogens ze nog kunnen waarnemen en verklaren. Al deze verschillende machines, en zelfs hun geringste onderdelen, zijn op elkaar afgestemd met een nauwkeurigheid, die alle mensen die ze ooit bekeken hebben in bewonderende vervoering brengt. De merkwaardige aanpassing van middelen aan doeleinden die men overal in de natuur waarneemt, lijkt, al gaat ze deze verre te boven, precies op de voortbrengselen van de menselijke vindingrijkheid, menselijke toeleg, menselijk denken, wijsheid en verstand. Aangezien de gevolgen nu op
elkaar lijken brengt dit ons ertoe volgens de regels van de analogie te besluiten tot een op elkaar gelijken van de oorzaken; en tot de gedachte dat de Auteur van dit heelal enige overeenkomst vertoont met de menselijke geest, zij het dan dat hij over veel grootser vermogens beschikt, die in verhouding staan tot de grootsheid van het werk dat hij heeft verricht. Door deze redenering a posteriori, en door deze redenering alleen, bewijzen wij tezelfdertijd het bestaan van een godheid en de gelijksoortigheid van hem en de menselijke geest..... Philo: Mijn voornaamste bezwaar tegen deze redenering, zei Philo, is niet zozeer dat Cleanthes alle religieuze argumenten tot de ervaring heeft herleid, als wel dat hij uit die klasse van mindersoortige argumenten niet de meest waterdichte heeft gekozen. Dat een steen zal vallen, vuur zal branden, dat de aarde een vast lichaam is, dat zijn feiten die we duizenden en duizenden keren hebben waargenomen; en wanneer zich een nieuw voorbeeld van deze aard voordoet, komen we zonder aarzeling tot de gebruikelijke slotsom. De nauwkeurige overeenkomst van deze gevallen geeft ons ten aanzien van een vergelijkbare gebeurtenis volledig zekerheid; en een zekerder bewijs wordt nimmer gezocht noch nagejaagd. Maar zodra men ook maar het geringste afwijkt van de overeenkomst der gevallen, vermindert men in gelijke mate de bewijskracht en komt men tenslotte bij een zeer zwakke analogie, die naar algemeen wordt erkend, tot fouten en onzekerheid kan leiden. Heeft men de bloedsomloop bij mensen eenmaal waargenomen, dan valt er niet aan te twijfelen of het bloed vloeit ook op die wijze in de aderen van Titius en Maevius. Maar gaat men uit van de bloedsomloop in kikkers en vissen, dan is het maar een veronderstelling, zij het ook een zeer waarschijnlijke, om naar analogie tot iets dergelijks bij mensen en andere dieren te besluiten. De analogie-redenering wordt aanmerkelijk zwakker wanneer we uit onze ervaring dat het bloed bij mens en dier een kringloop beschrijft, afleiden dat er sprake is van omloop van het sap bij planten. En degenen die deze manke analogie overhaast hebben gevolgd, zijn door nauwkeurige proefnemingen in het ongelijk gesteld. Wanneer we, Cleanthes, een huis zien, trekken we met volmaakte zekerheid de conclusie dat het een bouwmeester heeft gehad; omdat het namelijk precies dat soort gevolg is dat naar onze ervaring heeft geleerd, uit dat soort oorzaak voortvloeit. Maar je zult toch niet willen volhouden dat het heelal zoveel overeenkomst met een huis vertoont dat we met dezelfde zekerheid tot een dergelijke oorzaak kunnen besluiten, of dat de analogie hier algeheel en volmaakt is. De ongelijkheid is zo in het oog springend, dat het beste waar je aanspraak op kunt maken een gissing is, een veronderstelling aangaande een dergelijke oorzaak. En hoe die aanspraak in de wereld gehonoreerd zal worden, ik laat het aan jou over om dat te voorspellen ..... Maar, ging Philo voort, om je op nog meer voetangels en klemmen in de antropomorfisme te wijzen, nodig ik je uit je grondstellingen eens opnieuw te bezien. Overeenkomstige gevolgen bewijzen overeenkomstige oorzaken. Dat is het proefondervindelijke argument..... Nu staat wel vast dat hoe meer overeenkomst de waargenomen gevolgen vertonen, en hoe waarschijnlijker de oorzaken waartoe men besluit, hoe sterker het argument staat. Elke afwijking aan elke kant vermindert de waarschijnlijkheid en maakt het experiment minder doorslaggevend. Je kunt dit beginsel moeilijk in twijfel trekken; de consequenties kun je dan ook niet verwerpen.... Welnu Cleanthes, zei Philo, met een overwinnaars-air, let nu eens op die consequentie. Om te beginnen: door deze manier van redeneren doe je afstand van elke aanspraak op oneindigheid
ten aanzien van elke eigenschap van de godheid. Want als de oorzaak slechts kan worden afgemeten aan het gevolg, en het gevolg, voorzover onze kennis reikt, niet oneindig is, met wat voor recht kunnen we dan, uitgaande van jouw grondstellingen de oneindigheid aan het goddelijke wezen toeschrijven?.... In de tweede plaats kun je in jouw theorie geen aanleiding vinden om aan de godheid volmaaktheid toe te schrijven, zelfs niet binnen zijn eindige vermogen; evenmin kun je aannemen dat hij in zijn werken vrij zal zijn van fouten, vergissingen of ongerijmdheden.... En welke schijn van argumentatie, vervolgde Philo, kun je aanvoeren om op grond van je uitgangspunt de eenheid Gods te bewijzen? Een groot aantal mensen werkt samen om een huis of een schip te bouwen, een stad te besturen of een volkerengemeenschap op te zetten. Waarom zouden verschillende godheden niet samenwerken bij de opbouw en het bestuur van een wereld? De overeenkomst met de menselijke wijze van doen zou er aanmerkelijk door winnen.... Maar we gaan verder, Cleanthes; de mensen zijn sterfelijk en vernieuwen hun geslacht door middel van de voortplanting; dat hebben trouwens alle levende wezens gemeen. De twee grote geslachten, het manlijke en het vrouwelijke geslacht, zegt Milton, bezielen de wereld. Waarom moet nu deze zo wezenlijke, zo universele omstandigheid ten aanzien van die vele en beperkte goden uitgesloten worden geacht? Zo wordt de aloude afstammingsleer der goden weer actueel..... En één woord, Cleanthes, iemand die uitgaat van jouw grondstelling, is wellicht bij machte om staande te houden, of te gissen, dat de wereld eenmaal is voortgekomen uit iets wat op een plan lijkt. Maar afgezien daarvan is er niets dat hij met zekerheid zal kunnen stellen en hij kan achteraf elk onderdeel van zijn theologie met de grootste ongebondenheid in verbeeldingskracht en hypothese bepalen. Deze wereld is voor zover zijn kennis strekt hoogst onvolmaakt, vergeleken bij een hogere maatstaf, en was dus het eerste ruwe probeersel van een God in zijn jeugdjaren, die haar achteraf, beschaamd over zijn gebrekkige voortbrengsel, liet schieten. Of zij is het werk van een afhankelijk ondergodje, en het voorwerp van spot bij zijn meerderen; of zij is het voortbrengsel van de kindse oude dag van een of andere verouderde godheid en heeft sinds de eerste krachtige stoot die zij van hem ontving verder maar in het wilde weg doorgedraaid..... Je geeft terecht tekenen van afschuw, Demea, op het horen van deze wilde onderstellingen. Maar al deze, en nog veel meer van dergelijke onderstellingen stammen van Cleanthes, niet van mij. Van het ogenblik af dat men de eigenschappen van de godheid als eindig aanneemt, zijn al die dingen denkbaar..... Cleanthes: Maar deze veronderstellingen erken ik helemaal niet als de mijne, riep Cleanthes uit. Ze vervullen me overigens niet van afschuw, vooral niet wanneer ze op die luchthartige wijze worden geopperd waarmee je ze te berde brengt. Integendeel, ik begroet ze met vreugde wanneer ik zie hoe je, bij alle soepelheid van je verbeeldingskracht, geen ogenblik los komt van de grondstelling dat er aan het heelal een plan ten grondslag ligt, en dat je er elk ogenblik je toevlucht toe neemt. Aan deze erkenning van je houd ik vast; en ik beschouw dit als een voldoende grondslag voor een religie. Philo: Maar, ging Philo verder, er komt me nog een andere hypothese voor de geest, waaraan de wijze van denken van Cleanthes een zekere waarschijnlijkheid moet verlenen..... Bezien we het heelal voor zover we er dan kennis van dragen, dan valt het op dat het een treffende overeenkomst vertoont met een dier of met een organisme, en dat het in werking is gesteld volgens een beginsel dat aan leven of aan beweging doet denken. Een voortdurende kringloop
van materie veroorzaakt er geen wanorde. Een voortdurend afsterven wordt onmiddellijk hersteld. Door het hele systeem heen neemt men een nauwe samenwerking waar: elk deel of elk lid werkt bij het volbrengen van zijn eigen taak zowel aan zijn eigen voortbestaan als aan dat van het geheel. Ik leid daaruit dus af dat de wereld een wezen is, en dat de godheid de ziel van de wereld is, die de wereld beweegt en waardoor de wereld wordt bewogen..... Cleanthes: Ik geef toe, antwoordde Cleanthes, dat deze theorie nooit in me is opgekomen, hoewel ze heel natuurlijk klinkt; maar ik kan er niet onmiddellijk, na zo’n korte kennismaking en zo’n korte bedenktijd, mijn mening over geven. Philo: Je bent wel nauwgezet, dat moet ik zeggen, antwoordde Philo; had ik een systeem van jou te beoordelen, dan zou ik niet half zo omzichtig en gereserveerd zijn geweest wanneer ik met mijn aanmerkingen aan kritiek een begin had willen maken. Maar goed, mocht er iets in je opkomen, dan zullen we het graag van je horen. Cleanthes: Welnu dan, antwoordde Cleanthes, het komt me voor dat de wereld, al heeft ze in veel opzichten iets van een dierlijk lichaam weg, in vele, en wel in de belangrijkste opzichten de analogie logenstraft: er zijn geen zintuigen, geen zetel voor het verstand of voor de rede; geen aanwijsbare oorsprong voor beweging en actie. Om kort te gaan, de wereld schijnt meer overeenkomst te vertonen met een plant dan met een dier. Zodat je conclusie ten gunste van een ziel der wereld vooralsnog onbewezen is..... Philo: Maar nu treft me plotseling, viel Philo in, een heel nieuwe gedachte..... Wanneer het heelal een grotere overeenkomst vertoont met dieren en planten dan met de produkten van het menselijke vernuft, dan is het ook waarschijnlijker dat zijn oorzaak eerder met die van planten en dieren dan met die van de mens overeenkomt, en moet de oorsprong van het heelal eerder aan de voortplanting van plant of dier dan aan de rede of aan een plan worden toegeschreven..... Demea: Werk deze gedachte eens iets verder uit, zei Demea. Ik begrijp het niet helemaal, op die beknopte wijze waarop je je uitdrukt. Philo: Onze vriend Cleanthes, hernam Philo, houdt staande dat de wereld lijkt op de voortbrengselen van de menselijke vindingrijkheid; de oorzaak van het één zal dus moeten lijken op de oorzaak van het ander. Ik beweer daarentegen, dat de wereld veel meer weg heeft van een dier of een plant, dan van een horloge of een weefgetouw. De oorzaak van de wereld zal dus eerder een weerspiegeling zijn van die van plant of dier. De oorzaak van plant of dier is de voortplanting. We mogen dus uit deze redenering afleiden, dat de oorzaak van de wereld analogie of overeenkomst vertoont met de voortplanting van plant of dier. Demea: Maar hoe moet ik me dat voorstellen, zei Demea, dat de wereld ontspringen kan aan iets dat lijkt op de voortplanting van dier of plant?
Philo: Heel eenvoudig, antwoordde Philo. Net zoals een boom zijn zaadjes afwerpt op een belendend terrein en daar andere bomen doet ontstaan. Zo kan de grote plant, de wereld, of ons planetenstelsel bepaalde zaadjes voortbrengen, die in de omringende chaos worden verstrooid en daar tot nieuwe werelden uitgroeien. Een komeet bijvoorbeeld, is het zaadje voor een nieuwe wereld.... Of we kunnen, voor de verandering (ik zie geen ander voorbeeld), aannemen dat de wereld een dier is. Een komeet is het ei van dit dier. En net als een struisvogel zijn ei in het zand legt, waar het zonder verdere zorg uitkomt en een nieuw dier voortbrengt, zo..... Demea: Ik begrijp je nu, zei Demea, maar wat zijn dat voor een wilde, willekeurige veronderstellingen? Wat heb je voor gegevens op grond waarvan je tot dergelijke conclusies komt? En is de onbetekenende denkbeeldige overeenkomst tussen de wereld en een plant of een dier voldoende om ten aanzien van beide dezelfde gevolgtrekking te maken? Dingen die over het algemeen zo van elkaar verschillen, moeten die model voor elkaar staan? Philo: Je heb gelijk, riep Philo uit. Dat is nu het punt waar ik al die tijd al op heb aangedrongen, dat we geen gegevens hebben om welke theorie ook over het ontstaan van de wereld op te stellen. Onze ervaring, op zichzelf al zo onvolledig en zowel in omvang als in tijdsduur zozeer beperkt, kan ons ten aanzien van het geheel der dingen geen waarschijnlijke veronderstelling aan de hand doen. Maar wanneer we ons nu eenmaal op een of andere hypothese moeten vastleggen, volgens welke maatstaf zullen we dan tot onze keus moeten komen? Is er een andere maatstaf dan de grotere overeenkomst tussen de vergeleken zaken? En lijkt een plant of een dier die door middel van de voorplanting ter wereld komt, niet veel meer op de wereld dan een machine, die het gevolg is van rede en berekening?.... Cleanthes: Ik moet erkennen, Philo, antwoordde Cleanthes, dat de taak die je op je hebt genomen, om twijfel en tegenwerpingen te zaaien je van alle mensen het beste afgaat; het lijkt in je aard te liggen. Je vindingrijkheid is zo groot, dat ik me er niet voor schaam te bekennen dat ik me niet in staat acht op stel en sprong een reguliere uitweg te vinden uit zulke gezochte moeilijkheden als je me zonder ophouden voor de voeten werpt. Hoewel ik hun bedrieglijkheid en hun onhoudbaarheid best doorzie..... en dan zul je zelf toch wel beseffen dat het gezond verstand en de rede geheel en al tegen je zijn, en dat zulke onzin als je hebt uitgekraamd ons misschien wel in verwarring brengt, maar ons toch nooit zal kunnen overtuigen. (Dialogues concernign natural religion, 1779, delen II, V, VI, VII).