Biomassa warmte generatoren
Series CS / CSA Model 30 to 100 kW GEBRUIKERSHANDLEIDING Ver. 2.0 - QCSA100XXIT0209
INHOUD 1
ALGEMENE INFORMATIE
4
1.1
Documentomschrijving
4
1.2
Typeplaatje
4
1.3
CE markering
4
1.4
Machine richtlijnen
5
1.5
Symboliek
5
1.6
Garantie en verantwoordelijkheden
5
2
VEILIGHEID EN RISICO’S
6
2.1
Risoco’s verbonden met het gebruik van de installatie
6
2.2
Overige risico’s
6
2.3
Beoogd gebruik van de generator
7
2.4
Onjuist gebruik van de generator
7
3
TECHNISCHE DATASHEETS
8
3.1
Illustratie werking ketel
8
3.2
Beschrijving werking ketel
9
3.3
Lijst onderdelen
10
3.4
Technische data
12
3.5
Maatvoering
14
3.6
Hydraulische aansluitingen
15
4
BRANDSTOFFEN
4.1
Brandstof CS model
16
4.2
Brandstof CSA model
16
4.3
Overige brandstoffen
16
4.4
Invloed vochtigheidsgehalte
16
5
TRANSPORT EN HANDLING
17
5.1
Algemene informatie
17
5.2
Transport en handling
17
6
INSTALLATIE EN TESTEN
20
6.1
Algemene installatievoorwaarden
20
6.2
Installatie voorwaarden Italie (n.v.t.)
20
6.3
Installatie voorwaarden overige landen
20
6.4
Plaats van de installatie
20
6.5
Electrisch systeem
21
6.6
Rookgasafvoer en trek
22
6.7
Laatste tests
22
7
OPSTARTEN, ONTSTEKEN EN BEDIENING STANDAARD CS MODEL
7.1
Controle voor opstart
23
7.2
Eerste ontsteking
23
7.3
Normaal in gebruik
24
16
23
2
7.4
Regelmatige warmtevraag
24
7.5
Brandproces
24
7.6
Inregelen verbrandingslucht
24
7.7
Inregelen brandstofaanvoer
25
7.8
Uitschakelen
25
8
OPSTART, EERSTE ONTSTEKING EN BEDIENING CSA MODEL
26
8.1
Controle voor eerste opstart
26
8.2
Eerste ontsteking
26
8.3
Normaal in bedrijf
26
8.4
Regelmatige warmtevraag
26
8.5
Onregelmatige warmtevraag
26
8.6
Brandproces
27
8.7
Inregelen primaie en secundaire lucht
27
8.8
Inregelen brandstofaanvoer
27
8.9
Uitschaklen
28
9
REINIGEN
29
10
ONDERHOUD
31
11
STORINGEN
32
11.1
Tabel storingen
32
11.2
Tabel storingen
33
12
GELUIDSHINDER
12.1
Algemene informatie
33
12.2
Waarde geluidsemissie
33
13
UIT BEDRIJF NEMEN EN AFVOEREN
13.1
Algemen informatie
33
13.2
Afvoeren
33
A
ELECTRISCHE AANSLUITINGEN
A.1
Aansluitingen bedieningspaneel standaard CS model
34
A.2
Gebruik bedieningspaneel standaard CS model
35
B
ACCESSOIRES
37
C
COPY VAN “DECLARATION OF CONFORMITY”
40
D
COPY OF DECLARATION OF PARTIAL DISCONNECTION
33
33
34
APPENDIX Appendix “A”: Gebruikershandleiding bedieningspaneel.
Note: Appendix A geld voor het standaard bedieningspaneel.
3
1. ALGEMENE INFORMATIE 1.1 Beschrijving en doelstelling van dit document Deze handleiding, opgesteld door
D’Alessandro Termomeccanica ,er is een integraal onderdeel van
de warmtegenerator en reproduktie, zelfs gedeeltelijk, is niet toegestaan. De doelstelling van dit document is de gebruiker te voorzien van alle noodzakelijke informatie voor een correct en zo veilig mogelijk gebruik.
D’Alessandro is de producent en conform richtlijn 2006 /42/CE wordt dit aangetoond middels de volgende punten: · Declaration of conformity · CE Markering · Gebruikershandboek
De exacte naamsaanduiding van de producent: D'Alessandro Termomeccanica - C.da Cerreto 55 66016 Miglianico (CH) - Italia
aangegeven op het typeplaatje op het linkerpaneel van de ketel met de CE markering.
1.2 Type plaatje Behalve de naam van de producent geeft het typeplaatje de volgende informatie:
Bouwjaar Serie Model Serienummer Nominaal vermogen Maximum bedrijfsdruk Maximum bedrijfs temp. Water inhoud Ledig gewicht Opgenomen elektrisch vermogen Voedingsspanning
1.3 CE Markering Het typeplaatje op de ketel met de naam van de producent, de type omschrijvingen en de CE markering en de “declaration of conformity” geleverd bij de vervoersdocumenten certificeren dat aan de van toepassing zijnde Europese richtlijnen wordt voldaan.
4
1.4 Machinerichtlijnen Deze handleiding is opgesteld conform de volgende richtlijnen:
1. Richtlijn 85/374/CEE verantwoordelijkheden voor schade t.g.v. ondeugdelijk produkt 2. Richtlijn 2001/95/CE algemene produktveiligheid 3. Richtlijn 2006/42/CE machine veiligheid 4. Richtlijn
2006/95/CE veiligheid elektrische materialen
5. Richtlijn
2004/108/CE elektromagnetische comptabiliteit
6. Techn. voorschrift
UNI EN 12100-1/2 machine veiligheid
7. Techn. voorschrift
UNI EN 1050 machine veiligheid en risico analyse
8. Techn. voorschrift
CEI EN 60204-1 machine veiligheid en elektrischiteit
9. Techn. voorschrift
UNI EN 303-5 Ketels voor vaste brandstoffen met handmatig en ,
automatisch aanvoer met vermogens tot 300 kW – Voorwaarden, tests and markering.
1.5 Veiligheidssymbolen In dit handboek wordt speciale aandacht gevraa gd voor bepaalde onderwerpen gemarkeerd als volgt:
belangrijke opm.
GEVAAR
VERPLICHT
VERBODEN
1.6 Verantwoordelijkheden en garantie Zowel de mechanische als de elektrische onderdelen van de ketel vallen onder garantie , conform de richtlijnen van de European Community 1999/44/CE voor wat betreft produktiefouten voor een periode van twee jaar na levering.
Niet onder garantie vallen schades veroorzaakt door:
Transport en/of handling (indien onder de verantwoordelijkheid van de klant); Installatiefouten; Achterstallig onderhoud en reiniging zoals aangegevn in dit handboek Schade ontstaan door een niet goed functionerende ketel (gevolgschade) Andere oorzaken niet veroorzaakt door de producent.
Garantie wordt alleen verleend aan de oorspronkelijke klant en alleen dan wanneer hij volledig eigenaar is van de ketel..
Zie ook onze algemene verkoopvoorwaarden.
Garantie noch verantwoordelijkheid kan in rekening worden gebracht in geval de schade aan personen en/of voorwerpen een gevolg is van de volgende oorzaken: Incorrecte installatie van de ketel Onjuist gebruik van de ketel Wijzigingen aangebracht aan de ketel
5
2. VEILIGHEID EN RISICOS 2.1 Risicos en onoordeelkundig gebruik De ketel is geproduceerd in overeenstemming met de meest essentiele voorschriften conform de van toepassing zijnde Europese richtlijnen. Deze voorschriften inzake veiligheid zijn voortdurend in acht genomen tijdens de ontwerpfase.
Desalniettemin kunnen gevaarlijke situaties ontstaan indien: De ketel onjuist wordt gebruikt De ketel niet door ervaren personeel is geinstalleerd. De (veiligheids)voorschriften als in dit handboek aangegeven, niet worden nageleefd..
2.2 Algemene risicos Ondanks evaluatie van alle mogelijke risicos bestaan er toch een aantal situaties waarin extra aandacht moet worden besteedt aan:
GEVAAR VOOR VERBRANDING Tijdens ontsteking van de branderpot en/of het openen van de branderkamer met een nog brandende of niet geheel uitgedoofde branderpot.
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN De ketel is met een daartoe geschikt controlepaneel uitgerust inklusief beveiliging tegen overspanning en/of kortsluiting/. Voor beveiliging tegen elektroschokken wordt geadviseerd de voeding voor het controlepaneel te beveiligen met een differentiaal schakeling 30 mA.
.
GEVAAR VOOR VERWONDING Tijdens reinigen en/of onderhoud aan de brandstofvijzel.
GEVAAR VOOR VERWONDING Tijdens controle en/of onderhoud aan de kettingoverbrenging.
GEVAAR VOOR ZWEVENDE LAST Tijdens transport en/of handling van de ketel
GEVAAR VOOR VERSTIKKING in geval van onvoldoende (trek in de) rookgasafvoer. Er wordt geadviseerd in een juiste en periodieke reiniging van de rookgasafvoersystemen, warmtewisselaar en branderpot te voorzien
6
2.3 Persoonlijke beschermingsmiddelen
WERKHANDSCHOENEN Tijdens onderhoud en reiniging wordt aangeraden werkhandschoenen te dragen.
HELM Tijdens transport en handling van de ketel.
STOFMASKER Tijdens onderhoud en reiniging van de rookgasafvoer.
2.4 Bedoeld gebruik van de installatie De ketel is bedoeld voor produktie van lage druk heet water gebruik makend van vaste brandstoffen met automatische aanvoer naar de branderpot. Elk andere toepassing valt onder onjuist gebruik.
2.5 Onjuist gebruik Installatie van de ketel in de buitenlucht, blootgesteld aan weersinvloeden wordt beschouwd als onjuist gebruik
In de installatie dient een deugdelijk expansievat te zijn opgenomen .
ATTENTIE !! INSTALLATIE TE VOORZIEN VAN EXPANSIEVAT
7
3. TECHNISCHE DATASHEETS
3.1 Illustratie werking ketel “Marina” type ketel met drie rookgaspassages voor de productie van heet water voor huishoudelijke en industiele centrale verwarming. De werking van de CS ketel, zie: fig.3.1.A, zie: fig.3.1B voor de werking van het type CSA.
Fig.3.1.A
Fig.3.1.B
8
3.2 Beschrijving werking ketel Bij de CS ketels valt de brandstof vanuit de hopper in de bovenste aanvoerschroef, naar de (optionele) draaiklep om vervolgens door de onderste schroef naar de branderkamer te worden gevoerd. Hetzelfde principe geldt voor de CSA ketels, met dien verstande dat de ronde hopper met draaiende veegvijzels is uitgerust om zg brugvorming boven de bovenste aanvoerschroef te voorkomen. De (optionele) draaiklep heeft als functie het voorkomen van rookterugslag dan wel het eventueel terugbranden naar de hopper via de onderste aanvoerschroef.
De snelheid van de onderste schroef bepaalt de hoeveelheid aangevoerde brandstof in de pot en is derhalve een belangrijk onderdeel voor het correct functioneren van de ketel. De primaire en secundaire luchtaanvoer houden het brandproces in stand. De ontwikkelde warmte in de branderkamer wordt overgedragen op het omringende water in de stalen ommanteling. De hete afvoergassen gaan door een centrale pijp, via een uitsparing in de bovenste deur, en door een verzameling kleinere pijpen naar de aansluiting van het rookgaskaneel. Aldus worden drie passages gemaakt (three way boiler), het typische kenmerk van deze ketels.
Het brandproces wordt geoptimaliseerd door een correcte afstelling tussen aanvoer brandstof en aanvoer primaire en secundaire lucht.
Voor de besturing wordt standaard een ketelthermostaat toegepast.
Voor elk ander type besturing (zie lijst accessoires) is een aparte handleiding beschikbaar.
9
3.3 Lijst onderdelen In onderstaande afbeeldingen worden de belangrijkste onderdelen van de ketel weergegeven.
3.3.1 MODEL CSA
Fig.3.3.1.A
CSA MODEL ONDERDELEN POS.
OMSCHRIJVING
POS.
OMSCHRIJVING
1
CSA onderbouw
13
Inspectieluik brandstof hopper
2
Branderpot
14
Aansluiting automatische brandstoftoevoer
3
Secondaire luchtinblaas
15
Aansluitingen voor min/max nivo sensoren
4
Keramische panelen (optioneel)
16
Brandblusinstallatie (optioneel)
5
Verbrandingskamer
17
Beschermkap aandrijving
6
Onderste deur
18
Aandrijving aanvoerschroef
7
Inspectie glas
19
Vijzelbuis onderste aanvoerschroef
8
Bovenste deur
20
Vijzelbuis bovenste aanvoerschroef
9
Warmtewisselaar
21
Draaiklep (optioneel)
10
Ketel lichaam
22
Veiligheidsschakelaar
11
Bedieningspaneel
23
Brandstofmixer
12
Brandstof hopper
24
Water in 10
CSA MODEL ONDERDELEN 25
Lucht anti rookterugslag
26
Aanvoer secondaire lucht
27
Afstelling primaire lucht
28
Afstelling secundaire lucht
29
Ventilator luchtaanvoer
30
Aandrijving brandstofmixer
31
Minimum nivo sensor
32
Fig.3.3.1.B
3.3.2 CS MODEL
Veiligheidsschakelaar klep brandstrofhopper
33
Klep brandstofhopper
34
Aansluiting rookgasafvoer
35
Water uit
36
Type plaatje
37
Toegang kast rookgasafvoer
Fig.3.3.2.A
CS MODEL ONDERDELEN
POS.
OMSCHRIJVING
POS.
OMSCHRIJVING
1
CS onderbouw
12
Beschermkap aandrijving
2
Branderpot
13
Aandrijving aanvoerschroef
3
Secondaire luchtinblaas
14
Voorziening draaiklep
4
Verbrandingskamer
15
Vijzelbuis onderste aanvoerschroef
5
Onderste deur
16
Lucht anti rookterugslag
6
Inspectiieglas
17
9
Ketellichaam
18
10
Bedieningspaneel
11
Vijzelbuis bovenste aanvoerschroef
Ontstekingsplug (alleen bij optie electronische ontsteking Veiligheidsschakelaar
11
Fig.3.3.2.B
POS.
OMSCHRIJVING
19
Water in
20
Afstelling primaie luchthoeveelheid
21
Ventilator verbrandingslucht
22
Brandstof hopper
23
Aansluiting rookgaskanaal
24
Water uit
25
Identificatie plaatje
26
Klepjerookgasaansluiting
3.4 Technische data
KETEL MODELLEN
CSA30
CSA45
CSA60 CSA80
CSA100
Nominaaal vermogen
(kW)
30
45
60
80
100
Vermogen branderpot
(kW)
34.9
52
71
94
115
Max. bedrijfsdruk
(bar)
3
Testdruk
(bar)
4.5
Max. bedrijstemperatuur
(°C)
90
(V)
230
Electrisch energieverbruik (exclusief opties)
(kW/h)
0.86
Normaal brandstofverbruik
(Kg/h)
19.2
23.4
Inhoud hopper
(dcm³)
Drukverval waterzijde (10K)
(mbar)
32
58
72
87
109
Drukverval waterzijde (20K)
(mbar)
13
16
31
49
61.3
255
305
Voeding
Min. temperatuur pomp in Waterinhoud ketel
6.9
10.6
480
(°C) (l.)
14.4
40 130
155
205
Gemiddelde rookgastemperatuur bij schone ketel
(°C)
170 ( 20%)
Onderdruk rookgasafvoer
(Pa)
-20 ( 30%)
(mm)
200
Diameter rookgasafvoer Capaciteit rookgas (180gr)
(Nm³/h)
43
71
107
142
173
Inhoud verbrandingskamer
(dcm³)
95
115
135
175
215
600
690
Toegang verbrandingskamer
(mm)
490x395
Ledig gewicht ketel +/- 5%
(Kg)
Capaciteit afvoer overtollige warmte
(l./h)
1882
EN303-5
3
Type ketel
350
430
510
(¹) De LCP (lower caloric power) van fuel reference is 17.6 MJ/Kg (4.9 kWh/kg), als in Prospect 8 van standaard EN 303-5 van t est fuel
tab. 3.4.1
12
KETEL MODELLEN
CS30
CS45
CS60
CS80
CS100
Nominaal vermogen
(kW)
30
45
60
80
100
Vermogen branderpot
(kW)
34.9
52
71
94
115
Max. bedrijfsdruk
(bar)
3
Testdruk
(bar)
4.5
Max. bedrijfstemperatuur
(°C)
90
(V)
230
Voeding Electrisch energieverbruik (exclusief opties)
(kW/h)
0.27
Normaal brandstofverbruik
(Kg/h)
Inhoud hopper
(dcm³)
Drukverval waterzijde (10K)
(mbar)
32
58
Drukverval waterzijde (20K)
(mbar)
13
16
Min. temperatuur pomp in Waterinhoud ketel
6.9
0.3 10.6
19.2
23.4
72
87
109
31
49
61.3
255
305
190
(°C) (l.)
14.4
40 130
155
205
Gemiddelde rookgastemperatuur bij schone ketel
(°C)
170 ( 20%)
Onderdruk rookgasafvoer
(Pa)
-20 ( 30%)
(mm)
200
Diameter rookgasafvoer Rookgas cap.
(180°C)
(Nm³/h)
43
71
107
142
173
Inhoud verbrandingskamer
(dcm³)
95
115
135
175
215
Afmetingen toegangsdeur verbrandingskamer
(mm)
530
620
Ledig gewicht +/- 5%
(Kg)
Cap. afvoer overtollige warmte ( t=80°C at 1.5 bar)
(l./h)
Type ketel
EN303-5
490x395 300
370
450
483
1320 3
(¹) De LCP (lower caloric power) voor brandstof is 17.6 MJ/K g (4.9 kWh/kg), als in Prospect 8 v.d. standaard EN303-5 . "C"
tab. 3.4.2
13
3.5 Afmetingen
fig. 3.5.1
MODEL
A
B
C
D
E
F
G
K
H
H1
H2
H3
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
860
420
960
470
960
CS30
520 175
1060
CS45 CS60
700
1365
1040
1200
620 500
1160
720
CS80
1360
920
CS100
1560
1120
1390
225
1060 215
1260
420
265
1460 tab. 3.5.1
fig. 3.5.2
MODEL
A
B
C
D
E
F
G
H
H1
H2
H3
H4
K
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
(mm)
CSA30
960
520
420
860
1105
CSA45
1060
620
470
960
1155
CSA60
700
1350
1040
2270
1160
500
720
CSA80
1360
920
CSA100
1560
1120
1520
315
375
1060 420
1260
1205
1460 tab. 3.5.2
De maat “F” is de ruimte buiten de installatie, die men nodig heeft voor het demonteren van de brandstofvijzel voor onderhoudswerkzaamheden. Mocht deze niet binnen de opstellingsruimte mogelijk zijn kan men overwegen een sparing in de wand aan te brengen, waardoor de vijzel naar buiten kan worden geschoven. 14
3.6 Water aansluitingen Tabel 3.6.1 en 3.6.2
POS.
Aantal
N1
1
N2
1
(zie ook tekening 3.5.1 en 3.5.2)
OMSCHRIJVING
Type
Water uit
Sok
Water in
Sok
MAAT
(ISO7/1 - DN)
40
40 tab. 3.6.1
.. POS
Aant.
N1
1
Water uit
sok
ISO7/1 - DN
40
N2
1
Water in
sok
ISO7/1 - DN
40
N3-N4
2
Nivo sensor (optioneel)
sok
ISO7/1 - DN
65
N5
1
Sensor minimum niveau
mm
Ø50
N6
1
Brandblussysteem (optioneel)
sok
ISO7/1 - DN
15
N7
1
Aansluiting brandstofaanvoer
flens
mm
Ø160 - 190x190
OMSCHRIJVING
Type
MAAT
tab. 3.6.2
15
4. BRANDSTOFFEN 4.1 Brandstof voor CS model vermalen vaste brandstof op houtbasis zoals: hout pellets amandel-, walnoot- en hazelnootschalen restmateriaal olijven vermalen olijfpitten vermalen perzik, abrikoos en gelijksoortige pitten.
4.2 Brandstof voor CSA model Organisch vermalen of geschredderd vaste brandstof, zoals: hout pellets amandel-, walnoot- en hazelnootschalen restmateriaal olijven vermalen olijfpitten vermalen perzik, abrikoos en gelijksoortige pitten. houtchips met maximale afmetingen: 20 x 30 mm dikte 10 mm zaagsel houtsnippers met maximale afmetingen: 20 x 30 mm dikte 10 mm 4.3 Overige brandstoffen Voor andere dan hiervoor genoemde brandstoffen, raadpleeg uw leverancier. 4.3 INVLOED VOCHTIGHEIDSGEHALTE BRANDSTOF Het nom. vermogen van D’ALESSANDRO TERMOMECCANICA ketels wordt gegarandeerd bij een vochtigheidsgraad van de biomassa niet hoger dan 30%. Zie voor de invloed van hogere vochtigheidsgraad onderstaande tabel.
ʱ±®¾»»´¼æ ¸±«¬°»´´»¬ ³»¬ ðû ª±½¸¬·¹¸»·¼¹®¿¿¼ ´»ª»®»² ½¿ ë µÉ¸ °»® µ¹ò Þ·¶ îðû ª±½¸¬·¹¸»·¼¹®¿¿¼ · ¼» ½±²ª»®·» Õ ðôééô ³ò¿ò©ò ¼» ½¿´±®·½¸» ©¿¿®¼» ¼¿¿´¬ ¼¿² ¬±¬ ðôéé ¨ ë ã íôèë µÉ¸ò
16
5. TRANSPORT EN HANDLING 5.1 Algemeen De ketels worden volledig geassembleerd en klaar voor installatie geleverd.
5.2 Transport en Handling Voor transport en handling werkzaamheden zijn de ketels voorzien van hijsogen (fig. 5.2.1) Wij adviseren de capaciteiten van hef en takel gereedschap af te stemmen op het op het typeplaatje aangegeven ledig gewicht.
LET OP! TRANSPORT EN HANDLING UIT TE VOEREN DOOR DAARTOE GEKWALIFICEERD PERSONEEL , MET DAARTOE GESCHIKT GEREEDSCHAP EN PERSOONLIJKE BESCHERMINGSMIDDELEN
5.2.1 Pallet transport
17
5.2.2 Hijstransport
fig.5.2.1
18
fig.5.2.1
20
6. INSTALLATIE EN TESTEN 6.1 Algemeen De elektrische en waterzijdige installatie van de ketel is de verantwoording van de installateur alsook ondersteunende en onderhoudswerkzaamheden. Tevens dient de installateur ervoor zorg te dragen dat aan enigerlei voorschrift aangaande dit type installaties wordt voldaan.
6.2 Voorschriften (ITALIE) N.v.t.
6.3 Voorschriften (andere landen) Voorschriften aangaande dit soort installaties verschillen van land tot land en kunnen zelfs van regio tot regio verschillen. Installateurs en/of eindgebruikers dienen grondig na te gaan welke voorschriften van toepassing zijn en zijn verantwoordelijk voor het voldoen daar aan.
Wij adviseren:
Een overdukventiel, dat bij oplopende druk in de ketel (stoomvorming) overdruk afblaast. Mogelijke oorzaken van het ontstaan van overdruk kunnen zijn: stroomuitval, defecte circulatiepomp, geen circulatie en stoken bij geen of te weinig warmtevraag. Let wel: dit is een extra beveiliging; . onder normale omstandigheden zal de ketelthermostaat de ketel voortijdig uitschakelen, dan wel door de maximaal beveiliging worden uitgeschakeld.
Een laadventiel (drieweg-mengklep), die ervoor zorgt dat de ketel pas bij een watertemperatuur van 61 graden warmte gaat leveren aan het verwarmingssysteem. Dit om condensvorming in de ketel en schoorsteen te voorkomen.
6.4 Technische ruimte Behoudens de bouwkundige en/of anderszins kenmerkende voorschriften ten aanzien van de technische ruimte waarin dit soort ketels worden opgesteld, dient de ketel op een vlakke ondervloer te worden opgesteld. De ruimte dient een permanente verbinding met de buitenlucht te hebben van tenminste 1/30 van het vloeroppervlak. De ketel dient stabiel en waterpas te worden opgesteld.
6.5 Elektrische voorzieningen. De ketel is uitgerust met een handbediende hoofdschakelaar. Wij adviseren de voeding te beveiligen met een automatische differentiaal schakeling 30 mA
De gehele installatie inclusief de waterzijdige, dient deugdelijk te worden geaard.
6.6 Rookgasafvoer en schoorsteenonderdruk (trek) Voldoende trek is één van de belangrijkste voorwaarde voor een optimale werking van de ketel. Wij adviseren dubbelwandig geisoleerd rookgaskanaal toe te passen om te voorkomen dat de rookgassen afkoelen zodat het drukverschil voor het in stand houden van de trek gehandhaafd blijft. Bovendien adviseren wij RVS materiaal toe te passen zodat de zuurgraad van eventueel condensaat (een gevolg van de gebruikte brandstof) geen invloed heeft. Bouwkundige werken in de onmiddelijke nabijheid van de schoorsteen kunnen een nadelige invloed op het goed functioneren van de schoorsteen hebben.
Teveel onderdruk zal een nadelige invloed hebben op de efficiency van de ketel. Teveel energie gaat verloren in de rookgasafvoer, tesamen met niet geheel verbrande brandstofdeeltjes waardoor het verbruik hiervan toeneemt. Te weinig onderdruk zal de ketel efficiency eveneens nadelig beinvloeden (kans op onvolledige verbranding en zogenaamde “backflow” van rookgassen.
De diameter van de afvoer dient overeen te stemmen met de aansluiting pos. 34 fig.3.3.1Bpos.23 fig.3.3 2.B). Vernauwingen zijn niet toegestaan en de rookgasafvoer mag niet op de aansluiting van de ketel rusten.
Fig.6.6.3 geeft een juiste installatie weer. Bij meerdere ketels naast elkaar geplaatst dient elke ketel een eigen afvoer te hebben.
Wanneer de ketel in bedrijf is, moet een minimale onderdruk van -20 Pa gegarandeerd worden. Ter controle kan een onderdrukmeter worden aangesloten op de 1/4 plug, die zich bevindt op de buis waarop het inspectieglas is gemonteerd. fig.6.6.1 Tabellen 3.4.1 en 3.4.2 geven gewenste onderdrukwaardes aan.
In geval niet voldoende onderdruk kan worden verkregen adviseren wij de installatie van een rookgasventilator (geforceerde trek). Zie fig. 6.6.2.
21
fig. 6.6.2
fig. 6.6.1
fig. 6.6.3
6.6 Electrische voorzieningen De ketel is uitgerust met een handbediende hoofdschakelaar. Wij adviseren de voeding te beveiligen met een automatische differentiaal schakeling 30 mA
De gehele installatie inclusief de waterzijdige, dient deugdelijk te worden geaard.
Voor de aansluitingen van het bedieningspaneel zie appendix A (standaard) dan wel de handboeken voor de opties met elektrische ontsteking resp. lambda sturing.
6.7 Eerste opstart Het systeem mag alleen door daartoe gekwalificeerd personeel voor de eerste keer worden opgestart en alleen dan indien indien de installatie compleet is afgerond, d.w.z. de ketel waterpas opgesteld, waterzijdig alsmede elektrisch correct aangesloten en gevuld met de juiste brandstof. De eindgebruiker is verantwoordelijk voor de hiervoor genoemde werkzaamheden.
22
CS
CSA
Zie deze handleiding
Zie deze handleiding
Appendix A
Appendix A
Zie handboek SY325, aut.
Zie handboek CMD100
ontsteking, vlamregeling
vlamregeling
Automatisch
Zie handboek
Zie handboek
Lambda regeling
Regeling Lambda sensor
Regeling Lambda sensor
Tab. 6.1
Standaard
Automatisch
7. OPSTART, ONTSTEKING EN REGELING
CS Standaard MODEL
7.1 Controles voor opstart
Formulier “ Declaration of Conformity” is voorhanden. Waterzijdig is de installatie afgevuld op juiste druk en voorzien van een expansievat (open of gesloten) Hopper is gevuld met de juiste brandstof. zie hoofdstuk . 4 De regelthermostaat is correct ingesteld en niet hoger dan 90 graden.
WAARSCHUWING De opstart procedure hieronder beschreven geldt alleen voor ketels die niet zijn uitgerust met een elektronische sturing. Zie hiervoor de handboeken als genoemd in tabel 6.1
7.2 Opstarten Nadat de punten als genoemd in 7.1 zijn gecontroleerd, . kan de ketel worden opgestart.
1. 2.
Schakel de hoofdschakelaar in De vijzelmotor start en deze zolang laten lopen totdat de branderpot minimaal voor de helft gevuld is met brandstof. (fig 7.1 CS30-60 en fig. 7.2 CS60-100)
3.
Open de branderkamerdeur (de vijzelmotor en fans stoppen)
fig. 7.1
4.
fig. 7.2
Ontsteek de brandstof in de branderpot met aanmaakblokjes of lampenolie.
23
5.
Wacht totdat de brandstof goed vlam heeft gevat.
6.
Sluit de branderkamer pos.6 - fig.3.2.A and fig.3.2.B.
7.
Vijzel en ventilatoren starten opnieuw.
8.
Stel brandstof en luchttoevoer op elkaar af. Hie rvoor dient u zich t e wende n t ot ervaren personeel voor een juiste instructie.
7.3 Normaal in bedrijf Zodra de opstart en inregeling is voltooid zal de installatie automatisch werken.
7.4. Veelvuldig warmtevraag Tijdens normaal bedrijf zal de thermostaatregeling de ketel aansturen:
Zodra de ingestelde temperatuur is bereikt zullen vijzel en fans stoppen.
Zodra de watertemperatuur onder de ingestelde waarde daalt, zullen vijzel en fans weer opstarten totdat de ingestelde waarde is bereikt.
7.5 Inregelen verbrandingsproces. Een correct verbrandingsproces wordt verkregen door een juiste verhouding brandstof/lucht en is zichtbaar aan een heldere vlam. . 7.6. Inregelen primaire en secundaire luchttoevoer De juiste hoeveelheid primaire en secundaire lucht is afhankelijk van de hoeveelheid en samenstelling van de brandstof en kan alleen maar door herhaaldelijke controles worden geoptimaliseerd. Instructie door ter zake ervaren personeel is uiterst belangrijk. De hoeveelheid verbrandingslucht wordt handmatig geregeld met knop
fig. 7.3.
Zodra de brandstofaanvoer is ingeregeld (zie volgend hoofdstuk) afhankelijk van ketel vermogen en verbruik
(zie
tabel 7.2 .) kan de luchttoevoer worden geoptimaliseerd,
met een waarde tussen stand 1 en 2 (zie fig. 7.2).
fig. 7.2
fig. 7.3 24
7.7 Regeling brandstofaanvoer De brandstofaanvoer wordt geregeld dmv de schroefpotmeter (fig. 7.4)
.
Deze staat standaard al afgesteld voor het vermogen van de betreffende ketel. Kleine aanpassingen kunnen dmv de genoemde schroefpotentiometer worden uitgevoerd. Met de klok mee voor meer, tegen de klok in voor minder brandstof.
Tabel.7.2 geeft voor de verschillende vermogens het aantal Hz voor de draaisnelheid. Deze waarden kunnen worden afgelezen bovenop de omkasting van de regelunit in het display van de freq. regelaar (zie appendix A.2 pag. 35).
Uitgangspunt bij deze waarden zijn de brandstofeigenschappen: houtpellets met een LCP van 4.9 kWh/kg afmetingen rond 6 x 25 mm. soortelijke massa tussen 600 en 660 kg per m3.
BRANDSTOF REGELING
fig. 7.4
min Hz
max Hz
mod. CS30
13
16
mod. CS45
20
25
mod. CS60
30
35
mod. CS80
40
45
mod. CS100
50
55
Tab. 7.2
WAARSCHUWING! Bij een LCP van 4.9 kWh/kg de maximum waarden niet overschrijden.
7.8 Uitschakelen De ketel zal automatisch stoppen als er geen brandstofaanvoer meer plaatsvindt. Geforceerd uitschakelen is mogelijk door de hoofdschakelaar uit te zetten.
25
8. OPSTART, ONTSTEKING EN REGELING CSA Standaard MODEL 8.1 Controles voor opstart
Formulier “ Declaration of Conformity” is voorhanden. Waterzijdig is de installatie afgevuld op juiste druk en voorzien van een expansievat (open of gesloten) Hopper is gevuld met de juiste brandstof. zie hoofdstuk . 4 De regelthermostaat (fig. 7.4.1) is correct ingesteld en niet hoger dan 90 graden.
WAARSCHUWING De opstart procedure hieronder beschreven geldt alleen voor ketels die niet zijn uitgerust met een elektronische sturing. Zie hiervoor de handboeken als genoemd in tabel 6.1
8.2 Opstarten Nadat de punten als genoemd in 8.1 zijn gecontroleerd, . kan de ketel worden opgestart. 1.
Schakel de hoofdschakelaar in
2.
De vijzelmotor start en deze zolang laten lopen totdat de branderpot minimaal voor de helft gevuld is met brandstof.
3.
Open de branderkamerdeur (de vijzelmotor en fans stoppen)
4.
Ontsteek de brandstof in de branderpot met aanmaakblokjes of lampenolie.
5.
Wacht totdat de brandstof goed vlam heeft gevat.
6.
Sluit de branderkamer pos.6 - fig.3.3.1. A
7.
Vijzel en ventilatoren starten opnieuw.
8.
Stel brandstof en luchttoevoer op elkaar af. Hiervo or dient u zich t e wende n t ot ervaren personeel voor een juiste instructie.
8.3 Normaal in bedrijf Zodra de opstart en inregeling is voltooid zal de installatie automatisch werken.
8.4. Veelvuldig warmtevraag Tijdens normaal bedrijf zal de thermostaatregeling de ketel aansturen:
Zodra de ingestelde temperatuur is bereikt zullen vijzel en fans stoppen.
Zodra de watertemperatuur onder de ingestelde waarde daalt, zullen vijzel en fans weer opstarten totdat de ingestelde waarde is bereikt.
26
8.5 Inregelen verbrandingsproces. Een correct verbrandingsproces wordt verkregen door een juiste verhouding brandstof/lucht en is zichtbaar aan een heldere vlam. . 8.6. Inregelen primaire en secundaire luchttoevoer De juiste hoeveelheid primaire en secundaire lucht is afhankelijk van de hoeveelheid en samenstelling van de brandstof en kan alleen maar door herhaaldelijke controles worden geoptimaliseerd. Instructie door ter zake ervaren personeel is uiterst belangrijk. De hoeveelheid verbrandingslucht wordt handmatig geregeld met knop
fig. 8.3.
Zodra de brandstofaanvoer is ingeregeld (zie volgend hoofdstuk) afhankelijk van .) kan de luchttoevoer worden geoptimaliseerd, ketel vermogen en verbruik (zie tabel 3.4 .2 met een waarde tussen stand 1 en 2 voor de primaire lucht en tussen 0,5 en 1,5 voor de secundaire lucht (zie fig 8.2 en 8.3).
fig. 8.3
fig. 8.2
8.7 Regeling brandstofaanvoer
Voor elke ketel dient het aantal omwentelingen van de brandstofaanvoervijzel te worden geregeld d.m.v. de mechanische toerenregelaar (fig. 8.4) en de indicators op de beschermkap en het aandrijftandwiel (fig. 8.5).
In tabel 8.1 staan indicatieve waarden voor het aantal omwentelingen.
27
fig. 8.4
MODEL
REGELING (rpm)
CSA30
0.24
CSA45
0.36
CSA60
0.49
CSA80
0.64
CSA100
0.79
fig. 8.5
tab. 8.1
WAARSCHUWING De mechanische toerenregeling alleen bedienen bij draaiende motor. Bij
stilstaande motor nooit het toerental wijzigen!!!!
Voor een optimaal brandproces is het in de meeste gevallen noodzakelijk om meerdere keren de instellingen aan te passen (na elke wijziging de tijd nemen om eventuele wijzigingen in het branderbeeld zich te laten stabiliseren). Ook bij wijzigingen in het soort brandstof (andere LCP waarde), kunnen aanpassingen opnieuw noodzakelijk worden.
8.8 Uitschakelen De ketel zal automatisch stoppen als er geen brandstofaanvoer meer plaatsvindt. Geforceerd uitschakelen is mogelijk door de hoofdschakelaar uit te zetten.
28
8. REINIGEN 8.1 Algemeen De branderpot en de rookgasafvoer moeten regelmatig gereiningd worden om de hoogste efficiency uit de ketel te halen.
Tabel 9.1 geeft een overzicht van de periodieke schoonmaakwerkzaamheden.
LET OP! VOORDAT REINIGINGSWERKZAAMHEDEN WORDEN GESTART VOEDING UITSCHAKELEN EN ER OP LETTEN DAT DE BRANDERPOT VOLLEDIG IS AFGEKOELD
BRANDERPOT SCHOONMAKEN WERKWIJZE: Zorg ervoor dat de luchttoevoer in de branderpot schoon is FREKWENTIE : 4 / 5 dagen OPM.
: Asverwijderaars (pag 37
- optioneel) besparen de helft op schoonmaakwerktijd
ZIE : fig. 3.3.1 A pos 2-5 pag 10 - fig. 3.3.2B pos 2-4 pag 11
WARMTEWISSELAAR SCHOONMAKEN WERKWIJZE: De buizen van de warmtewisselaar reinigen van as/roet aanslag (pos.8 - fig.3.3.1A en pos 7 - fig 3.3.1B, pag 10 en 11)met behulp van de schoonmaakschuif.
FREKWENTIE : 5 / 10 dagen OPM.
ZIE : fig. 9.1.5 pag 30
REINIGEN AANSLUITING ROOKGASKANAAL WERKWIJZE: Verwijder asresten uit de rookgaskanaalaansluiting via de daarvoor bestemde klepjes. FREKWENTIE : 20 / 30 dagen OPM
: Controleer regelmatig de aansluitingen/afdichtingen van het rookgaskanaal.
ZIE : fig. 9.1.2 pag 30
LUCHTMENGKAMER WERKWIJZE: Verwijder asresten uit de luchtmengkamers onder het branderbed. Afdekplaten van het ketellichaam demonteren. FREKWENTIE : eens per jaar OPM
: Wij adviseren een industriele stofzuiger te gebruiken.
ZIE : fig. 9.1.6 pag 30
29
BRANDSTOF HOPPER WERKWIJZE: Verwijder overtollig gevormd houtstof en/of andere verontreinigingen meegekomen met het soort brandstof FREKWENTIE : 30 / 60 dagen OPM.
: Let op vreemde voorwerpen in de brandstof, die de vijzels zouden kunnen
beschadigen of doen vastlopen. ZIE : pag 10; fig. 3.3.1A .; Pos 12 en pag. 12; fig. 3.3.2 B.; Pos 22
tab. 8.1
fig.9.1.1
fig. 9.1.2
fig.9.1.3
fig.9.1.4
fig. 9.1.5 fig. 9.1.6
Controleer bij elke reiniging de afdichtingen om uitstoot van stof en/of rookgas te voorkomen.
30
9. ONDERHOUD 9.1 Algemeen Regelmatig onderhoud bevordert de algehele efficiency en levensduur van de installatie.
Tabel 10. 1 geeft een overzicht van de belangrijkste onderwerpen.
LET OP! ONDERHOUD UIT TE VOEREN DOOR DAARVOOR GEKWALIFICEERD PERSONEEL.
LET OP! ALVORENS ENIG ONDERHOUD UIT TE VOEREN DE VOEDING VAN DE KETEL UITSCHAKELEN EN ER VOOR ZORGEN DAT HET BRANDERBED IS AFGEKOELD
TAAK
ONDERDEEL TE CONTROLEREN
FREKWENTIE
WERKWIJZE
ZIE
Pos.29 PRIMAIRE EN SECONDAIRE VENTILATOREN
BEGIN STOOKSEIZOEN
Controleer de werking der fans zeker op
fig.3.3.1.B
trillingen. Verwijder vuil en aanslag
pag 11
CONTROLE BEGIN STOOK-
Controleer de status van de relais
ELECTRISCH
SEIZOEN OF NA
contacten. Test de differentiaal
SYSTEEM
LANGDURIGE
beveiliging. Controleer aarding.
-
STILSTAND
Pos.18 pag 10 VERTRAGINGS-
BEGIN STOOK
KASTEN
SEIZOEN
Controleer en vul zonodig oliepeil aan
fig.3.3.1.A Pos.20 pag 11 fig.3.3.1.B
SMERING
LAGER VIJZEL
BEGIN STOOK
Vetnippel smeren.
Zie fig 10.1
SEIZOEN
KLEPPEN LUCHTINLAAT
BEGIN STOOKSEIZOEN OF NA LANGDURIGE STILSTAND
Smeer de draaipin vna de klep die de doorlaat van primaire en secundaire
-
lucht regelt (en tevens de instelschroef).
tab.10.1 31
10. STORINGEN 10.1 Zie onderstaande tabel
LET OP! ALVORENS ENIGERLEI WERKZAAMHEDEN ALS IN HOOFDSTUK 9 BESCHREVEN, UIT TE VOEREN DE VOEDING UITSCHAKELEN. ZORG ER VOOR DAT DE BRANDERPOT IS AFGEKOELD
PROBLEM
MOGELIJKE OORZAAK
OPLOSSING
a) zorg voor voldoende brandstof in de hopper
a) brandstof aanvullen
b) zorg ervoor dat er geen vreemde voorwerpen
b) mix de brandstof in de hopper
in de hopper aanwezig zijn die verhinderen dat de brandstof naar beneden kan zakken of mogelijke brugvorming.
onvoldoende brandstofaanvoer, brandstofaanvoervijzel draait niet.
c) controleer de vijzel aandrijving pos.18 -
c) zorg ervoor dat de motor voeding
fig.3.3.1.A en pos 23 - fig. 3.3.2.A
krijgt. Indien niet het geval storings-
Controleer of de motor
dienst benaderen
loopt en of het tandwiel draait. d) verwijder beschermkap pos.17 fig 3.3.1 A
d) vervangen
pos 12 fig.3.3.2 A Controleer de montage
.
fig.10.1, van het tandwiel op de as, (penbreuk)
e) verwijder beschermkap pos.17 fig 3.3.1 A
e) indien nodig vervangen
pos 12 fig.3.3.2 A Controleer het tandwiel en ketting (overslaande ketting) a) de mechanische toerenregelaar is defect.
a) vervangen
De RPM’s brandstofvijzel kan niet worden aangepast
fig.8.4.(model CSA)
a) controleer de werking der fans pos. 29- fig.
a) luchtinlaat reinigen
3.3.1 B
stekerverbinding controleren
en pos.21 fig.3.3.2 B;luchtinlaat vrij
en de motor voorzien van de juiste voeding.
indien nodig storingsdienst benaderen
b) zorg ervoor dat de regelklep fig 7.3 en fig.8.3
b) klepzitting reinigen en smeren
instelling van de luchttoevoer vrijelijk kan Onvoldoende lucht voor
bewegen (aanwijspen op en neer bewegen)
verbranding
c) zorg ervoor dat de luchtinlaatgaatjes van de
c) voer schoonmaakwerkzaam-
branderpot niet verstopt zitten
heden uit als beschreven in hoofdstuk 9
d) controleeer de ventilator bladen
d) reinigen m.b.v. perslucht
tab. 10.1 32
PROBLEEM
OPLOSSING
MOGELIJKE OORZAAK a) controleer onderdruk in schoorsteen
a) Zo nodig storingsdienst
zie tabellen: 3.3.1 and 3.3.2
benaderen voor instructie
a) controleer verhouding brandstof/lucht
a) Zo nodig storingsdienst
zie hoofdstuk 6.4
benaderen voor instructie
Rook in de brandstof hopper
Onjuiste verbranding
fig. 10.1
11. GELUIDSHINDER 11.1 Algemeen De geluidsproductie van de ketel is niet significant.
11.2 Geluids emissiewaarde Metingen, verricht in een normale technische ruimte (oppervlak meer dan 6 m2) geven een piekbelasting niet hoger dan 76 dB(A)
12. UIT BEDRIJF NEMEN EN AFVOEREN 12.1 Algemeen De ketel is volledig gemaakt van staalsoortige materialen en bevat geen millieubelastende materialen.
12.2 Afvoeren Indien de ketel uit bedrijf wordt genomen kan deze als ijzer worden afgevoerd dan wel gerecycled.
33
APPENDIX A: Electrische aansluitingen A.1 Electrisch schema voor bedieningspaneel CS standaard model
Installaties die niet zijn voorzien van electronische ontsteking of lambda sturing zijn uitgerust met een bedieningspaneel als fig. A.1
fig. A.1
Aansluitingen volgens onderstaand schema.
fig. A.2 34
A.2 Het gebruik van het CS standaard bedieningspaneel.
¼®«µ ñ ¬»³°»®¿¬««® ³»¬»®
³¿¨·³¿¿´ ¬¸»®³±¬¿¿¬
¬¸»®³±¬¿¿¬ ®»¹»´·²¹
ª·¶¦»´ ®»¹»´·²¹
¸±±º¼½¸¿µ»´¿¿®
Zodra de ketel is opgestart (zie hoofdstuk 7) kunnen waterdruk en -temperatuur op het paneel worden afgelezen.
De gewenste temperatuur kan met de regelthermostaat worden ingesteld.
In geval van oververhitting komt de maximaal thermostaat in en zal de ketel uitschakelen. Na afkoeling het zwarte beschermkapje verwijderen en de pen weer geheel indrukken.
Met de schroefpotmeter wordt het toerental van de vijzelmotor ingesteld. Boven op het kastje van het bedieningspaneel is de Hz-instelling zichtbaar in het display van de frekwentieregelaar (zie tabel 7.2)
35
NOTES
36
Accessoires
37
13. OPTIONELE TOEBEHOREN 13.1 ONDERSTAANDE ITEMS ZIJN OPTIONEEL Deze ketels kunnen worden uitgerust met diverse accesoires die de algehele efficiency, veiligheid, reiniging en onderhoud bevorderen dan wel vereenvoudigen.
Multicycloon Vangt stofdeeltjes groter dan 50 micron af. Wordt toegepast bij strenge millieueissen t.a.v. emissiewaarden. Wij adviseren voor ketels met een capaciteit groter dan 1000 kW een multicycloon te installeren.
VIJZEL VOOR AANVOER BRANDSTOF Deze vijzel kan worden aangesloten onder aan een silo met behulp van een meegeleverde opvangbak. Wordt geleverd inclusief schakelkast en sensoren.
ROTERENDE KLEP Wordt tussen hopper en aanvoervijzel gemonteerd om rook- en/of vuurterugslag uit te sluiten.
TURBOLATOREN Bij voldoende onderdruk in de ketel worden deze in de buizen van de warmtewisselaar geschoven waardoor de efficiency van de ketel wordt verhoogd (en uitlaatgas temperatuur verlaagd)
38
BEDIENINGSPANEEL AUTOMATISCH Zie hiervoor het aparte handboek: SY325 cs model, CMD100 csa model .
BEDIENINGSPANEEL LAMBDA SENSOR Zie hiervoor het aparte handboek: Regeling lambda sensor
ASVERWIJDERING De as wordt d.m.v. een vijzel afgevoerd.
KERAMISCHE PANELEN Houden de warmte langer vast in de verbrandingskamer en verbeteren het brandproces.
BLUSSYSTEEM (standaard for CSA model) I.g.v. vuurterugslag naar de hopper wordt deze brandblusser geactiveerd.
39
C. COPY VAN DE DECLARATION OF CONFORMITY
DECLARATION OF CONFORMITY D'Alessandro Termomeccanica C.da Cerreto, 55 - 66010 MIGLIANICO (CH)
In the person of D'ALESSANDRO RAFFAELE
DECLARES
Under his own exclusive responsibility that
SOLID FUEL BOILERS With MANUAL and AUTOMATIC FEEDING, and THERMAL POWER UP TO 300 KW
Series CS-CSA Models 30-45-60-80-100 To which this declaration refers to
COMPLY WITH Directive 89/106/EEC (Construction products), Directive 73/23/EEC (Low Voltage), Directive 2004/108/EEC (Electromagnetic compatibility) integrated by CE marking according to Directive 93/68 EEC.
The harmonised standards or the technical specifications (designations) regarding product safety in force in the EU that have been applied in compliance with the state of the art are:
EN 303-5 :1999 EN 60335.1 EN 6100-3-2 EN 55014.1 EN 50165 EN 6100-3-3 EN 55014.2
The tests required by the aforementioned Standards have been carried out in the following accredited laboratory: IMQ Primacontrol Via dell’Industria, 55 31020 Zoppè – San Vendemmiano (TV) Italia
Miglianico------------------------
40