Innovatie
Biomassa
Nederland
wil
in
2020
haar
energie
voor
16%
uit
hernieuwbare
bronnen
opwekken.
Biomassa
is
zo’n
hernieuwbare
bron
en
levert
nu
al
ruim
de
helft
van
de
hernieuwbare
energie
in
Nederland.
Biomassa
is
organisch
materiaal
(zoals hout,
snoeiafval,
gft,
vezels
of
plantaardig
en
dierlijk
vet)
en
kan,
in
tegenstelling
tot
fossiele
grondstoffen,
in
een
korte
tijd
weer
worden
aangemaakt.
Ook
levert
de
inzet
van
biomassa
geen
netto
CO2
emissie
op
en
is
dus
ook
om
deze
reden
duurzaam.
Dit
document
geeft
een
overzicht
van
innovatie
in
de
afgelopen
jaren
op
het
gebied
van
biomassa.
Niet
alleen
de
productie
van
energie
komt
aan
bod,
maar
ook
de
opwerking
naar
hoogwaardige
producten.
De
productie
van
hernieuwbare
energie
zal
de
komende
jaren
meer
dan
verdrievoudigd
moeten
worden
om
de
duurzaamheidsdoelen
te
halen:
een
groeiende
markt
voor
biomassa.
Om
innovatie
in
een
context
te
kunnen
plaatsen
wordt
eerst
een
overzicht
gegeven
van
de
beschikbare
technieken
en
de
huidige
markt
in
hernieuwbare
energie
uit
biomassa.
In
de
tweede
sectie
wordt
innovatie
op
het
gebied
van
biomassa
in
grote
lijnen
besproken,
waarbij
ook
het
beleidskader
en
algemene
lessen
en
obstakels
aan
bod
komen.
De
derde
en
laatste
sectie
bespreekt
voor
acht
verschillende
productmarktcombinaties
de
successen,
de
sterke
en
zwakke
kanten
en
de
kansen
voor
ondernemers.
1 Overzicht markt Conversietechnieken voor biomassa Een
korte
beschrijving
van
de
beschikbare
conversietechnieken
voor
biomassa,
op
alfabetische
volgorde.
Afvalverbrandingsinstallatie
(AVI):
huishoudelijk
en
bedrijfsafval
wordt
(verplicht)
verbrand.
Met
de
vrijkomende
warmte
worden
stoomturbines
aangedreven
die
elektriciteit
opwekken.
Soms
wordt
de
restwarmte
ook
gebruikt.
Huishoudelijk
en
bedrijfsafval
bestaat
voor
de
helft
uit
biomassa.
Aquatische
biomassa:
algen
en
wieren
worden
in
water
gekweekt
op
zonlicht,
CO2
en
meststoffen
(anorganische
bronnen
van
stikstof,
fosfor
en
kalium).
De
verkregen
biomassa
kan,
al
dan
niet
geraffineerd,
gebruikt
worden
voor
voeding,
viskweek,
en
als
grondstof
in
verven
en
lakken.
Bij‐
en
meestook:
elektriciteitscentrales
die
steenkool
verbranden
kunnen
ook
biomassa
bij‐
of
meestoken.
Hiervoor
worden
voornamelijk
houtpellets
gebruikt.
Biomassa
dat
is
getorreficeerd
(zie
torrefactie)
kan
ook
meegestookt
worden.
Bioraffinage:
biomassa
kan
opgewerkt
worden
naar
hoogwaardige
stoffen,
vaak
met
behulp
van
fermentatie
door
micro‐organismen.
Enerzijds
worden
op
deze
manier
biobrandstoffen,
zoals
biodiesel
en
bio‐ethanol,
gemaakt.
Anderzijds
zijn
de
producten
hoogwaardige
chemicaliën
voor
de
industrie,
zoals
melkzuur,
butanol
en
waterstof.
BioWKK/warmteketels:
warmteketels
verbranden
hout,
andere
droge
biomassa
en
bio‐olie
voor
de
warmte
(bijvoorbeeld
in
de
glastuinbouw).
Als
ze
gekoppeld
zijn
aan
een
warmtekrachtkoppeling
(WKK)
wordt
er
ook
elektriciteit
geproduceerd.
Torrefactie:
een
breed
aanbod
aan
houtachtige
biomassa
wordt
bij
lage
temperatuur
behandeld
waardoor
de
vezelstructuur
bros
wordt
en
het
een
uniforme,
houtskoolachtige
structuur
krijgt.
Elizabeth
Geurts
versie
2
1
Het
is
een
voorbewerking
van
biomassa
zodat
het
efficiënter
vervoerd
en
verbrand
kan
worden.
Biomassa
die
getorreficeerd
is
kan
worden
meegestookt
in
kolencentrales.
Vergassing:
onder
hoge
temperatuur
wordt
biomassa
ontleed
tot
Syngas:
voornamelijk
waterstof
en
koolmonoxide.
Het
waterstof
kan
direct
gebruikt
worden
in
de
industrie
(zoals
voor
ammoniaproductie
voor
kunstmest),
of
het
kan
samen
met
de
koolmonoxide
omgezet
worden
naar
synthetic
natural
gas
(SNG)
dat
in
het
aardgasnet
gevoerd
kan
worden.
Vergisting:
micro‐organismen
verteren
biomassastromen
(zoals
mest,
slib
en
landbouwafval)
en
produceren
hierbij
biogas.
Dit
biogas
kan
verbrand
worden
in
een
warmtekrachtkoppeling
(zie
bioWKK)
om
elektriciteit
en
warmte
mee
op
te
wekken,
of
het
kan
opgewerkt
worden
naar
groen
gas
(aardgaskwaliteit)
en
ingevoerd
worden
in
het
aardgasnet.
Het
overblijfsel,
het
digestaat,
kan
na
eventuele
opwerking
gebruikt
worden
als
kunstmest.
Co‐vergisters
vergisten
mest
met
co‐ substraten
zoals
maïs.
Hernieuwbare energie in Nederland De
productie
van
hernieuwbare
energie
in
Nederland
is
de
afgelopen
tien
jaar
sterk
toegenomen,
van
30
PJ
in
2001
tot
ongeveer
88
PJ
(24
TWh)
in
2011.
Deze
trend
moet
zich
doorzetten
en
zelfs
versterken
om
de
doelstelling
voor
2020
te
halen.
Nederland
wil
dan,
conform
de
Europese
richtlijnen,
16%
van
alle
gebruikte
energie
uit
hernieuwbare
bronnen
opwekken.
De
schatting
is
dat
dit
in
2020
overeenkomt
met
300
PJ.
Specifiek
voor
de
transportsector
is
de
doelstelling
om
10%
hernieuwbare
brandstoffen
te
gebruiken
in
2020.
De
bijmengverplichting
ligt
in
2011
op
4,25%.
De
huidige
verbruikte
hernieuwbare
energie
is
voor
ruim
de
helft
afkomstig
van
biomassa.
De
drie
grootste
bijdragen
worden
geleverd
door
bij‐
een
meestook
van
biomassa
in
elektriciteitscentrales,
de
biogene
fractie
van
afvalverbranding
en
houtkachels
bij
huishoudens.
Samen
leveren
zij
ruim
de
helft
van
de
verbruikte
bio‐energie.
Voor
de
resterende
helft
levert
biogas
een
aanzienlijke
bijdrage,
gevolgd
door
overige
biomassaverbranding,
biobenzine,
biodiesel
en
houtketels
bij
bedrijven.
Markt in bio-energie en bioraffinage De
totale
omzet
van
bio‐energie
in
Nederland
bedraagt
€1960
miljoen
per
jaar.
Daarvan
wordt
€1200
miljoen
gegenereerd
door
de
thermische
omzetting
(zoals
verbranding)
van
biomassa.
Bioraffinage
naar
hoogwaardige
grondstoffen
en
chemicaliën
levert
€400
miljoen
per
jaar
op,
gevolgd
door
biobrandstoffen
(€300
mln/jaar)
en
vergisting
(€60
mln/jaar).
Er
zijn
momenteel
zo'n
275
bedrijven
uit
het
MKB
betrokken
bij
bio‐energie
en
bioraffinage,
tegenover
25
grootbedrijven.
Samen
leveren
ze
6000
FTE
aan
werk.
Het
merendeel
van
de
banen
bevindt
zich,
in
overeenstemming
met
de
omzet,
in
de
thermische
omzetting
van
biomassa
(4300
FTE),
gevolgd
door
1000
FTE
in
de
bioraffinage
naar
hoogwaardige
grondstoffen
en
chemicaliën.
2 Overzicht innovatie [Kader
met
info
over
beleidskader,
door
Jan
Landsman
te
schrijven.]
Elizabeth
Geurts
versie
2
2
Innovatieprojecten 2005-2010 Het
innovatiebeleid
voor
biomassa
heeft
de
afgelopen
jaren
veel
in
beweging
gezet.
Tot
2011
zijn
236
energie‐innovatieprojecten
gestart
die
zijn
ondersteund
door
Agentschap
NL
vanuit
de
beleidsprogramma's
EOS
en
IAE.
Ongeveer
de
helft
van
de
projecten
bevindt
zich
in
de
laatste
gesubsidieerde
fase
van
innovatie:
het
demonstreren
van
nieuwe
(combinaties
van)
technieken
of
het
investeren
in
technieken
die
al
wel
gedemonstreerd,
maar
nog
niet
gangbaar
zijn.
De
andere
helft
van
de
projecten
is
min
of
meer
gelijkmatig
verdeeld
over
de
drie
eerdere
fasen
van
innovatie:
pril
onderzoek
naar
nieuwe
onconventionele
processen
en
producten
(ruim
40
projecten),
fundamenteel
en
industrieel
onderzoek
voor
de
lange
termijn
(30
projecten),
en
korte
termijn
onderzoek
en
ontwikkeling
tot
en
met
niet‐commerciële
prototypes
(ruim
40
projecten).
Er
is
veel
geïnvesteerd
in
projecten
voor
vergisting
en
bioraffinage
(beide
ongeveer
80
projecten),
gevolgd
door
vergassing
(zo’n
25
projecten)
en
bio‐WKK
(kleine
20
projecten).
Bij‐
en
meestook
en
aquatische
biomassa
zijn
beide
met
ruim
10
projecten
ondersteund.
Energie
opwekken
met
behulp
van
afvalverbrandingsinstallaties
(AVIs)
is
bijna
uitontwikkeld.
Er
zijn
nog
geen
5
projecten
geweest
voor
innovatie
bij
AVIs.
Innovatiefase van vergisting, bioraffinage en vergassing Verder
inzoomend
op
de
drie
meest
gesteunde
technieken
zien
we
dat
innovaties
bij
vergisting
dicht
bij
de
markt
liggen.
Verreweg
de
meeste
projecten
van
vergisting
(zo’n
80%)
zijn
demonstratieprojecten.
Projecten
voor
bioraffinage‐innovatie
kunnen
onderverdeeld
worden
in
bioraffinage
naar
biobrandstoffen
en
naar
overige
hoogwaardige
producten.
De
helft
van
de
biobrandstofprojecten
zijn
demonstraties
van
1e
generatie
biobrandstoffen
(grondstof
is
ook
voedsel
voor
mens
of
dier).
De
andere
helft
van
de
projecten
bevindt
zich
in
de
drie
eerdere
fasen
van
innovatie
en
richt
zich
op
2e
generatie
biobrandstoffen
waarbij
de
grondstoffen
bijproducten
zijn
van
de
voedseloogst.
Innovatie
in
bioraffinage
naar
overige
hoogwaardige
producten
bevindt
zich
voornamelijk
in
het
onderzoek
en
ontwikkelingsstadium;
er
zijn
weinig
demonstratieprojecten.
Vergassing
vormt
op
dit
moment
vooral
een
technische
uitdaging.
Alle
vier
fasen
van
innovatie
worden
goed
vertegenwoordigd
in
de
ondersteunde
projecten,
met
een
kleine
nadruk
op
demonstratieprojecten.
Algemene obstakels en lessen Productie
van
energie
en
hoogwaardige
producten
uit
biomassa
wordt
belemmerd
door
de
economische
haalbaarheid.
Het
is
nog
steeds
duurder
dan
energie
en
producten
op
basis
van
fossiele
grondstoffen
en
is
daarom
lastig
in
de
markt
te
plaatsen.
Subsidies
kunnen
helpen
voor
ontwikkeling
en
om
de
prijs
te
drukken,
maar
zijn
wel
beperkt.
Het
richten
op
nichemarkten
is
vaak
ook
economisch
rendabel.
Regelgeving
kan
alle
energieproducenten
verplichten
een
bepaald
aandeel
hernieuwbare
energie
te
produceren
(zoals
bij‐
en
meestook),
maar
gezien
de
internationale
markt
moet
deze
regelgeving
centraal
in
Europa
worden
afgesproken
om
effect
te
hebben.
Hier
wordt
aan
gewerkt
maar
het
is
een
langdurig
proces.
Biomassa
komt
uit
de
natuur
en
de
productie
is
daarom
afhankelijk
van
allerlei
omgevingsfactoren.
Extreme
droogte,
extreme
natheid,
orkanen
en
plagen
kunnen
de
prijzen
van
biomassa
sterk
laten
variëren.
Bijvoorbeeld
co‐vergisters,
die
mest
vergisten
met
daaraan
toegevoegd
maïs
dat
is
ingekocht,
zijn
erg
gevoelig
voor
prijsvariaties.
Het
gebruik
van
biomassa‐ Elizabeth
Geurts
versie
2
3
reststromen
kan
dit
deels
ondervangen.
Verder
leert
de
ervaring
dat
regelgeving
de
implementatie
van
biomassatechnieken
belemmert.
Er
zijn
vaak
vele
vergunningen
nodig,
en
het
aanvragen
van
deze
vergunningen
is
een
langdurig
en
duur
proces.
Er
kan
heel
wat
weerstand
uit
de
omgeving
komen,
en
er
moeten
vaak
–
zeer
dure
–
tekeningen
en
andere
documenten
worden
gemaakt
voor
de
vergunningsaanvragen.
In
een
aantal
gevallen
zou
dit
vereenvoudigd
en
goedkoper
gemaakt
kunnen
worden
door
standaardvergunningsaanvragen
te
ontwikkelen.
Bijvoorbeeld:
voor
vergisters
die
allemaal
sterk
op
elkaar
lijken
zouden
dan
niet
elk
weer
eigen
tekeningen
hoeven
te
worden
gemaakt.
Recente
aanpassingen
in
de
wet‐
en
regelgeving
(zie
hoofdstuk
Beleidskader)
kunnen
de
vergunningsaanvragen
versnellen.
Verder
kan
het
ook
hinderlijk
werken
dat
sommige
biomassastromen
als
afval
worden
gezien,
waardoor
weer
een
aparte
reeks
aan
vergunningen
nodig
is
om
het
te
mogen
leveren
en
verwerken.
De
Nederlandse
markt
is
relatief
klein
en
het
verdient
daarom
aanbeveling
om
technieken
te
ontwikkelen
die
ook
in
andere
landen
toepasbaar
zijn.
Bijvoorbeeld:
op
het
gebied
van
torrefactie,
vergassing
en
kleinschalige
hout‐WKK
levert
Nederland
technologie
die
kan
concurreren
met
het
buitenland.
De
markt
voor
vergisting
is
buiten
Nederland
veel
groter
door
een
gunstiger
investeringsklimaat
(met
name
Duitsland),
en
de
ontwikkeling
van
2e
generatie
bio‐ethanol
uit
maïsreststromen
maakt
op
de
Amerikaanse
markt
een
goede
kans.
Voor
innovatie
is
het
belangrijk
dat
onderzoekers
en
het
bedrijfsleven
(vaak
het
MKB)
een
goede
interactie
hebben.
Agentschap
NL
helpt
daarbij.
Toch
redden
veel
innovaties
het
net
niet
tot
een
demonstratie‐installatie.
De
topconsortia
kennis
en
innovatie
(TKIs)
zijn
mede
hiervoor
opgericht,
om
de
stap
naar
marktintroductie,
door
bijvoorbeeld
een
(grootschalige)
demonstratie,
wel
te
maken.
Financiering
voor
biomassa‐installaties
is
lastig.
Banken
geven
door
de
economische
crisis
niet
snel
meer
grote
leningen.
Een
oplossing
zou
kunnen
liggen
in
het
co‐financieren
van
een
installatie
door
meerdere
ondernemers,
zoals
een
vergister
die
door
meerdere
boeren
wordt
gebruikt.
3 Innovatie per productmarktcombinatie In
deze
sectie
worden
acht
productmarktcombinaties
(PMCs)
besproken
met
de
focus
op
innovatie.
Bij
elke
PMC
wordt
ingegaan
op
de
kracht
en
successen,
zwakte
en
bedreigingen,
en
trends
en
kansen
voor
ondernemers.
De
volgorde
van
de
PMCs
is,
aflopend,
op
basis
van
het
aantal
innovatieprojecten
in
de
afgelopen
jaren.
Vergisting naar groen gas, elektriciteit en warmte Kracht en successen
Er
is
veel
kennis
aanwezig
bij
onderzoeksinstellingen
en
bedrijven
en
er
zijn
de
laatste
jaren
veel
innovatieve
ontwikkelingen
geweest
met
aantoonbaar
resultaat.
De
WUR
heeft
twee
spin‐offs
voortgebracht
op
het
gebied
van
biomassa
voorbewerking
(Sustec
en
ZeaGas)
en
er
zijn
verscheidene
doorbraken
geweest.
Zo
heeft
BioGast
in
2006
de
eerste
opwerkingsinstallatie
gebouwd
voor
de
opwerking
van
biogas
naar
groen
gas
en
invoeding
in
het
aardgasnetwerk.
Inmiddels
zijn
er
diverse
opwerkingsinstallaties
en
worden
biogashubs
ontwikkeld
om
biogas
te
verzamelen.
Het
bedrijf
HoSt
heeft
microvergisters
op
demo‐schaal
gedemonstreerd.
Dit
zijn
kleine
vergisters
bij
de
boer
die
mest
direct
uit
de
stal
vergisten
en
daardoor
een
hoog
rendement
Elizabeth
Geurts
versie
2
4
hebben.
Ook
enzympakketten
ontwikkeld
door
DSM
verhogen
het
rendement
van
vergisting
met
10‐15%
extra
gasproductie.
Zwakte en bedreigingen
Door
wisselend
energie‐innovatiebeleid
is
er
geen
langjarige
zekerheid
voor
innovatie‐
en
implementatieprojecten.
Er
is
een
grote
voorinvestering
vereist
maar
het
succes
is
onzeker.
Verder
belemmert
ook
strikte
wetgeving
over
het
‘menu’
van
de
vergister
en
het
gebruik
van
het
digestaat
de
brede
toepassing
van
vergisters.
In
2011
is
de
lijst
van
toegestane
co‐substraten
om
het
digestaat
nog
als
dierlijke
mest
te
mogen
aanmerken
wel
uitgebreid.
De
hoge
prijs
van
co‐ substraten
vormt
een
knelpunt
bij
de
verdere
ontwikkeling
van
de
productiecapaciteit.
Trends en kansen
De
afgelopen
jaren
is
het
aantal
co‐vergistingsinstallaties
bij
agrarische
bedrijven
sterk
toegenomen,
van
17
in
2005
tot
93
in
2010.
In
een
Green
Deal
met
de
landbouwsector
is
afgesproken
het
vergunningstraject
voor
kleinschalige
vergistingsprojecten
te
versnellen
en
heeft
LTO
aangekondigd
200
pure
mestvergisters
bij
agrarische
bedrijven
te
plaatsen.
De
opwerking
naar
groen
gas
gaat
waarschijnlijk
een
grote
ontwikkeling
doormaken.
Tweederde
van
het
SDE+
subsidiebudget
is
in
2011
naar
groen
gas
projecten
gegaan.
De
stichting
Groen
Gas
Nederland
heeft
in
een
Green
Deal
afgesproken
300
miljoen
m3
groen
gas
te
produceren
in
2014.
Dat
is
een
vertienvoudiging
van
het
huidige
niveau.
Nederland
heeft
een
groot
aanbod
aan
natte
biomassa
(zoals
mest,
slib,
GFT)
benodigd
voor
vergisting,
en
heeft
enkele
goede
leveranciers
met
concurrerende
technologie.
Dat
laatste
biedt
exportkansen.
Bioraffinage naar ethanol en biodiesel Kracht en successen
Er
is
de
afgelopen
jaren
veel
kennis
ontwikkeld
op
het
gebied
van
2e
generatie
biobrandstoffen.
‘Tweede
generatie’
geeft
aan
dat
de
gebruikte
grondstoffen
afkomstig
zijn
van
biomassa‐ reststromen
en
niet
meer
van
voedselwaardige
biomassa.
Twee
consortia
zijn
actief
in
onderzoek
naar
het
gebruik
van
genetisch
gemodificeerde
gisten
voor
de
productie
van
2e
generatie
bio‐ ethanol:
Nedalco,
RUG,
WUR
en
Novozymes
enerzijds,
en
de
TU
Delft
en
DSM
anderzijds.
Genetische
modificatie
van
gisten
is
nodig
omdat
natuurlijke
gisten
niet
in
staat
zijn
(ligno)cellulose,
waaruit
vezelachtig
agrarisch
afval
bestaat,
te
consumeren.
De
TU
Delft
en
DSM
hebben
geprobeerd
een
gist
te
ontwikkelen
om
uit
suikerbietenpulp
bio‐ethanol
te
kunnen
maken.
Dit
is
niet
helemaal
gelukt,
maar
toch
zijn
grenzen
verlegd.
De
kennis
die
is
opgedaan
wordt
nu
gebruikt
in
een
samenwerking
met
het
Amerikaanse
Poet.
Zwakte en bedreigingen
Het
onderzoekstraject
naar
2e
generatie
bio‐ethanol
is
technologisch
uitdagend
en
daardoor
lang
en
kostbaar.
Bovendien
is
er
aanzienlijke
concurrentie
van
goedkope
1e
generatie
bio‐ethanol
uit
de
V.S.
en
Brazilië
en
goedkope
biodiesel
uit
het
buitenland.
Trends en kansen
De
vraag
naar
2e
generatie
brandstoffen
neemt
toe.
Ze
tellen
‘dubbel’
voor
de
bijmengverplichting
en
de
bijmengverplichting
wordt
waarschijnlijk
sterk
verhoogd,
tot
10%
in
2016.
De
technologie
die
in
Nederland
is
ontwikkeld
is
geschikt
voor
reststromen
van
maïs.
Maïs
is
wereldwijd
de
meest
geteelde
graansoort
dus
de
technologie
biedt
goede
exportkansen.
Op
de
website
van
GAVE
(gasvormige
en
vloeibare
klimaatneutrale
energiedragers)
is
een
overzicht
te
vinden
van
biobrandstof
initiatieven
in
Nederland.
Elizabeth
Geurts
versie
2
5
Bioraffinage overig Kracht en successen
Nederland
heeft
veel
kennis
(o.a.
bij
WUR,
TU
Delft,
TU
Eindhoven,
UvA
en
ECN)
over
katalyse,
fermentatie‐
en
scheidingstechnologie;
alle
drie
zijn
nodig
voor
efficiënte
bioraffinage.
Er
is
ook
veel
interesse
vanuit
de
landbouw,
de
voedings‐
en
genotmiddelenindustrie,
de
papierindustrie
en
de
chemie.
De
landbouwsector
werkt
bijvoorbeeld
in
meerdere
projecten
aan
het
inzetten
van
gras
en
ander
eiwitrijk
landbouwafval
voor
de
productie
van
papier
en
karton
en
industriële
grondstoffen.
De
papierindustrie
probeert
meer
waarde
te
halen
uit
afvalstromen
door
organische
zuren
uit
afvalwater
terug
te
winnen
en
melkzuur
te
produceren
op
basis
van
celluloserijk
afval.
Melkzuur
is
o.a.
een
bouwsteen
voor
bioplastics.
Zwakte en bedreigingen
Het
onderzoek
naar
nieuwe
bioraffinagetechnieken
en
‐toepassingen
is
complex
en
vraagt
veel
onderzoeksinspanning.
Het
bevindt
zich
nog
in
een
vroeg
stadium:
er
zijn
veel
pilots
en
slechts
enkele
demo’s.
Bioraffinage
moet
concurreren
met
bulkchemie
op
basis
van
goedkope
fossiele
grondstoffen.
Trends en kansen
Er
is
een
toenemende
vraag
naar
groene
producten.
Steeds
meer
bedrijven
willen
maatschappelijk
verantwoord
ondernemen
en
daarbij
gebruik
maken
van
groene
grondstoffen
of
groene
producten.
Coca‐Cola,
Ford,
Nike,
Procter
&
Gamble
en
Heinz
hebben
bijvoorbeeld
de
Plant
PET
Technology
Collaborative
opgericht
om
het
gebruik
van
bioplastics
in
hun
producten
te
versnellen.
Kruidvat
en
Trekpleister
hebben
interesse
getoond
in
papier
en
karton
gemaakt
uit
graspulp.
‘Groen’
zijn
verbetert
het
imago
van
bedrijven.
Vergassing naar syngas, WKK en groen gas Kracht en successen
Nederland
heeft
een
sterke
kennispositie
op
het
gebied
van
vergassing.
Er
zijn
wereldwijd
twee
systemen
die
het
hoogste
rendement
geven
(indirecte
vergassing).
Eén
daarvan
is
ontwikkeld
door
ECN
dat
de
afgelopen
jaren
veel
onderzoek
heeft
gedaan
en
waarvan
de
resultaten
nu
worden
toegepast
in
demo‐
en
pilotinstallaties.
HoSt
is
betrokken
bij
de
bouw
en
ontwikkeling
van
vergassers
terwijl
Dahlman
zich
richt
op
gasreiniging.
In
Portugal
draait
een
Nederlandse
demo
van
een
kippenmestvergasser
met
OLGA
teerreiniging.
De
nieuwere
Milena‐vergasser,
met
een
hoog
rendement
en
veel
methaanproductie,
bevindt
zich
nog
in
de
pilot‐fase.
Zwakte en bedreigingen
Het
verwijderen
van
stof
en
teer
uit
het
geproduceerde
gas
(gasreiniging)
is
kostbaar
en
ook
vervuiling
door
teer
en
stof
blijft
een
aandachtspunt.
Er
is
concurrentie
van
buitenlandse
leveranciers
met
ook
werkende
demo‐installaties.
Trends en kansen
De
Nederlandse
technologie
is
vooruitstrevend,
ook
op
het
gebied
van
gasreiniging,
en
biedt
dus
exportkansen.
De
Nederlandse
overheid
wil
graag
steeds
meer
groen
gas
in
het
aardgasnet
voeren
en
heeft
daar
vergassing
voor
nodig.
Productie
van
groen
gas
is
rendabel
als
het
gaat
om
grootschalige
installaties,
bij
voorkeur
bij
havens.
Het
proces
om
Syngas
om
te
vormen
tot
SNG
(dat
in
het
aardgasnet
gevoerd
kan
worden)
is
commercieel
verkrijgbaar
voor
Syngas
dat
is
geproduceerd
door
steenkoolvergassing.
Dit
proces
moet
nog
worden
aangepast
voor
Syngas
ontstaan
uit
vergassing
van
biomassa.
Elizabeth
Geurts
versie
2
6
BioWKK- en warmteketels Kracht en successen
BioWKK‐
en
warmteketels
zijn
lokaal
en
op
kleine
schaal
in
te
zetten,
bijvoorbeeld
bij
kassen,
zwembaden,
woonwijken,
industrieterreinen
en
woningen
en
het
geeft
de
gebruiker
een
duurzaam
imago.
In
het
geval
van
land‐
en
tuinbouwbedrijven
kunnen
soms
eigen
reststromen
(mee)gestookt
worden.
HoSt
heeft
de
afgelopen
jaren
een
hout‐WKK
ontwikkeld,
bij
een
glastuinbouwbedrijf
in
Berlicum,
met
een
rendement
van
110%,
het
hoogst
haalbare.
Ook
zijn
er
diverse
installaties
voor
de
gebouwde
omgeving
in
gebruik
genomen.
Zwakte en bedreigingen
Het
installeren
van
een
BioWKK‐
of
warmteketel
vergt
een
forse
meerinvestering.
Voor
grootverbruikers
van
aardgas
is
het
vaak
nog
niet
concurrerend
en
elektriciteitsproductie
is
alleen
rendabel
met
subsidie.
Verder
heeft
Nederland
veel
hogere
emissie‐eisen
dan
omringende
landen.
Ook
strikte
eisen
over
het
soort
biomassa
dat
gestookt
mag
worden
(bijvoorbeeld
puur
hout
i.p.v.
mengstromen)
werken
beperkend.
Trends en kansen
BioWKK‐
en
warmteketels
zijn
zeer
breed
toepasbaar
waardoor
er
een
potentieel
grote
markt
voor
is.
De
afgelopen
jaren
is
het
totale
vermogen
van
houtkachels
bij
bedrijven
toegenomen
van
319
MW
in
2005
tot
435
MW
in
2010,
en
dit
zit
hem
met
name
in
de
sterke
toename
van
kleine
installaties
bij
landbouwbedrijven.
Mede
door
de
strikte
emissie‐eisen
hebben
Nederlandse
installaties
een
schonere
uitstoot
dan
die
in
omringende
landen.
Ook
het
rendement
is
beter
waardoor
deze
technologie
goede
exportkansen
biedt.
Mee- en bijstook en torrefactie Kracht en successen
Mee‐
en
bijstook
van
biomassa
levert
met
40%
een
groot
deel
van
de
duurzame
elektriciteit
in
Nederland.
Tot
20%
meestook
van
biomassa
met
steenkool
is
technisch
mogelijk.
Torrefactie
is
een
voorbewerkingsmethode
van
biomassa
waardoor
het
een
meer
steenkoolachtige
structuur
krijgt.
Hogere
meestookpercentages
zouden
dan
ook
mogelijk
moeten
zijn.
Nederland
loopt
met
drie
demo’s
van
torrefactie
–
door
Stramproy
Groep,
Topell
en
Torr
Coal
–
en
de
kennis
van
ECN
voorop
in
de
wereld.
Ook
op
het
gebied
van
pyrolyse
(een
andere
voorbewerkingstechniek)
heeft
Nederland
een
koppositie.
De
firma
BTG
verwacht
dat
hun
pyrolyse‐installatie
in
Hengelo
eind
2013
operationeel
is.
Zwakte en bedreigingen
Biomassa
die
wordt
meegestookt
bestaat
voornamelijk
uit
houtpellets
die
uit
Canada
en
de
V.S.
worden
geïmporteerd.
Tegelijkertijd
wordt
veel
van
de
droge
biomassa,
zoals
snoeihout,
uit
Nederland
geëxporteerd
door
gebrek
aan
lokale
verwerkingscapaciteit
of
doordat
er
een
grotere
afzetmarkt
is
vanwege
subsidies
in
het
buitenland.
De
onderzoeksresultaten
van
ECN
en
Kema
worden
nog
niet
goed
toegepast
omdat
de
prikkels
voor
de
industrie
uitblijven.
De
MEP‐subsidies
voor
bij‐
en
meestook
lopen
in
stappen
terug
tot
nul
in
2015
en
er
is
nog
geen
nieuwe
regelgeving.
Wel
heeft
de
overheid
in
een
Green
Deal
met
Energie
Nederland
afgesproken
dat
energiecentrales
tot
2015
op
eigen
kosten
en
risico
10%
biomassa
zullen
blijven
meestoken.
Verwacht
wordt
dat
er
een
meestookverplichting
zal
komen,
maar
dit
is
lastig
doordat
energiebedrijven
niet
in
Nederlandse
handen
zijn.
Trends en kansen
Torrefactie
zorgt
voor
een
aanzienlijke
reductie
van
het
volume
van
biomassa
en
een
hogere
Elizabeth
Geurts
versie
2
7
energiedichtheid.
Dit
maakt
vervoer
van
de
biomassa
efficiënter
en
goedkoper
en
daarom
kan
torrefactie
het
best
bij
de
bron
worden
toegepast.
Samen
met
het
feit
dat
Nederland
voorop
loopt
in
de
ontwikkeling,
heeft
de
torrefactietechnologie
dus
zeer
goede
exportkansen.
Aquatische biomassa Kracht en successen
Algen
bevatten
waardevolle
vetzuren
en
eiwitten
die
potentie
hebben
voor
‘high
end’
markten
zoals
voedingssupplementen
en
verven
en
lakken.
De
WUR
en
UvA
hebben
een
goede
kennispositie,
evenals
bedrijven
als
Ingrepro,
LGEM
en
Akzo.
Zowel
open
als
gesloten
kweeksystemen
zijn
bewezen
effectief.
Een
voorbeeld
van
een
innovatieproject
is
Ingrepro
dat
werkt
aan
het
kweken
van
algen
op
industriële
afvalstromen
en
de
daaropvolgende
bioraffinage.
Photanol
werkt
aan
de
productie
van
melkzuur
en
andere
eindproducten
door
cyanobacteriën
(blauwalgen),
waarbij
de
bacteriën
zelf
niet
geoogst
hoeven
te
worden.
Doordat
cyanobacteriën
net
als
algen
fotosynthetisch
zijn,
hebben
ze
geen
organische
voedingsstoffen
nodig
zoals
suiker.
Dit
is
wel
het
geval
bij
de
huidige
productie
van
melkzuur
door
melkzuurbacteriën.
Zwakte en bedreigingen
Open
kweeksystemen
hebben
een
laag
energieverbruik
maar
ook
een
lage
opbrengst.
Daar
staat
tegenover
dat
gesloten
kweeksystemen
een
hoge
opbrengst
hebben,
maar
ook
een
hoog
energieverbruik.
Algen
voor
energieproductie
is
hierdoor
voorlopig
niet
haalbaar.
Beide
systemen
hebben
een
groot
oppervlak
nodig.
Doordat
in
eerste
instantie
te
hoge
verwachtingen
zijn
gewekt
voor
aquatische
biomassa
is
de
markt
enigszins
sceptisch
geworden.
Trends en kansen
Door
overbevissing
neemt
de
vraag
naar
alternatieve
bronnen
voor
omega‐vetzuren
toe.
Ook
is
er
behoefte
aan
duurzame
alternatieven
voor
grondstoffen
in
de
chemie
die
nu
nog
afkomstig
zijn
van
fossiele
bronnen.
Afvalverbrandingsinstallaties Kracht en successen
Nederland
heeft
zeer
moderne
en
betrouwbare
afvalverbrandingsinstallaties
(AVIs)
met
hoge
rendementen
en
lage
emissies.
De
afgelopen
jaren
heeft
het
onderzoek
en
ontwikkeling
zich
beperkt
tot
het
verhogen
van
het
rendement
en
het
aanpakken
van
bodemassen.
AZN
Moerdijk
en
AEB
Amsterdam
hebben
de
afgelopen
jaren
investeringen
gedaan
om
het
rendement
van
hun
AVIs
te
verbeteren.
Enkele
AVIs
leveren
hun
warmte
aan
nabijgelegen
gebieden.
Zo
voorziet
de
AVI
van
Twence
sinds
2011
stoom
aan
AkzoNobel
en
verwarmt
het
5000
huishoudens
en
bedrijven
in
Enschede.
AVR
is
gestart
met
de
aanleg
van
een
warmtenet
in
Rotterdam‐Zuid
om
vanaf
2013
aan
50.000
huishoudens
warmte
te
leveren.
AVR
heeft
ook
vergevorderde
plannen
om
op
termijn
stoom
te
gaan
leveren
aan
het
Botlek‐gebied.
Zwakte en bedreigingen
De
crisis
in
de
woningmarkt
beperkt
de
verdere
uitbreiding
van
warmte‐afzet.
Door
de
economische
crisis
is
ook
de
hoeveelheid
te
verbranden
afval
afgenomen.
Verder
kan
het
bouwen
van
een
nieuwe
AVI
op
veel
weerstand
van
de
omgeving
stuiten.
Trends en kansen
Op
het
moment
wordt
slechts
90%
van
de
totale
verbrandingscapaciteit
in
Nederland
benut
waardoor
is
afgesproken
voorlopig
geen
grote
installaties
meer
te
bouwen.
Een
deel
van
de
Elizabeth
Geurts
versie
2
8
overcapaciteit
wordt
op
het
moment
benut
door
het
importeren
van
huisvuil
uit
Duitsland,
het
Verenigd
Koninkrijk
en
Italië.
Verbranding
van
restafval
is
wettelijk
verplicht
dus
het
is
een
markt
met
veel
zekerheid.
Meer informatie:
Statusdocument
Bio‐energie
2011
Innovatiefoto
Biomassa
2011
Energie‐innovatiecatalogus
Elizabeth
Geurts
versie
2
9