CONCEPT HOOFDSTUK 8 OPNAMEPROTOCOL UTILITEIT ISSO75.1- ENERGIELABEL NIEUWBOUW
Stichting ISSO Rotterdam, maart 2012 Versie 2.6 (bijgewerkt n.a.v. pilots en ontvangen commentaren werkgroep)
2
INHOUDSOPGAVE Concept Hoofdstuk 8 Opnameprotocol utiliteit ISSO75.1- Energielabel nieuwbouw
1
Inhoudsopgave
3
Toelichting
5
8.
7
Opnameprotocol gebouw 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5
8.6
8.7
8.8
8.9
8.10
8.11
Bron Instrumentarium Stappenplan energielabel voor utiliteit nieuwbouw Opvragen EPC-berekening (stap 1) Controleren invoerparameters EPC in gebouw (stap 2) 8.5.1 Invoerparameters EPC - Gebouwindeling 8.5.2 Invoerparameters EPC – Algemeen 8.5.3 Invoerparameters EPC - Thermische schil 8.5.4 Invoerparameters EPC - Installaties Controleren gebouwindeling 8.6.1 Gebruiksfuncties 8.6.2 Begrenzing 8.6.3 Klimatiseringszones 8.6.4 Rekenzones Controleren algemene kenmerken gebouw 8.7.1 Bouwjaar 8.7.2 Gebouwafmetingen 8.7.3 Bouwtype 8.7.4 Serre, balkonafdichting en atrium Controleren thermische schil 8.8.1 Begrenzingen 8.8.2 Niet transparante constructies (per rekenzone) 8.8.3 Ramen 8.8.4 Deuren in de rekenzone Controleren installaties 8.9.1 Klimaatinstallatie 8.9.2 Installatie voor warmtapwaterbereiding 8.9.3 Energieopwekking door PV-cellen 8.9.4 Installatie voor verlichting Toegestane afwijkingen t.o.v. EPC 8.10.1 Gebouwindeling 8.10.2 Algemene kenmerken gebouw 8.10.3 Thermische schil 8.10.4 Installaties Energieklasse-indeling utiliteitsgebouwen (stap 3)
7 9 9 10 11 11 11 12 12 17 17 17 17 17 17 17 18 21 21 23 23 23 25 27 28 28 35 37 37 38 38 38 39 40 42
Bijlage X1 Groslijst invoerparameters energieprestatieberekening utiliteitsgebouwen
44
Bijlage X2 Opnameformulier energielabel utiliteitsgebouwen (methode EPG)
52
Bijlage X3 Checklist bewijslast bouwproces
59
3
4
TOELICHTING In dit (in ISSO75.1 nieuwe) hoofdstuk is ervan uitgegaan dat het stappenplan ‘Bepaling toepassing opnameprotocol’ is doorlopen met als uitkomst: ’Volg opnameprotocol methode EPG’. In dit document wordt dit opnameprotocol beschreven. Uitgangspunten daarbij zijn: • Het utiliteitsgebouw is reeds opgeleverd of wordt binnenkort alsnog opgeleverd • Het utiliteitsgebouw is niet ouder dan 10 jaar • De gegevens uit de energieprestatieberekening zijn beschikbaar • De berekende EPC heeft, afhankelijk van de gebruiksfunctie, een waarde gelijk of lager aan de grenswaarde(n) behorend bij energieklasse A uit tabel 8.1 In dit hoofdstuk wordt er vanuit gegaan dat men bekend is met alle gehanteerde begrippen, zoals die worden uitgelegd in de ISSO75.1. Ze worden in dit opnameprotocol niet verder toegelicht. De structuur van dit hoofdstuk (opnameprotocol nieuwbouw) is t.b.v. de herkenbaarheid opgezet in lijn met hoofdstuk 7 bestaande bouw. De paragraaf ‘thermische schil’ is echter opgesteld vanuit praktisch oogpunt van opname. Dus per constructieonderdeel worden alle relevante gegevens (oppervlakte, Rc-waarde, hellingshoek etc.) in één keer geïnventariseerd. Verwijzingen in dit hoofdstuk naar andere delen van ISSO75.1 (oktober 2011): Paragraaf 7.6.3.2 Ramen Paragraaf 7.6.3.3 Deuren Paragraaf 7.8.1.1 Verwarmingsinstallaties, tabel 7.5 Paragraaf 7.8.1.2 Koelinstallaties, tabel 7.8 Paragraaf 7.8.3 Warmtapwaterinstallaties, tabel 7.11 Bijlage 1A Aanwijzingen voor het herkennen van bouwkundige constructie Bijlage 1B Aanwijzingen voor het herkennen van installaties
5
6
8.
OPNAMEPROTOCOL GEBOUW
In dit hoofdstuk wordt beschreven welke gegevens van het gebouw de EPN-adviseur moet controleren uitgaande van de beschikbare energieprestatieberekening (EPC). Hierbij komen de bron die de EPN-adviseur moet gebruiken en de instrumenten die hij nodig heeft eerst aan de orde. Daarna wordt toegelicht welke gebouwgegevens (algemeen, bouwkundig en installatietechnisch) gecontroleerd moeten worden. Het in dit hoofdstuk beschreven opnameprotocol moet strikt gevolgd worden, ook als een EPN-adviseur een andere mening met betrekking tot bepaalde aspecten heeft. Indien er sprake is van een gebouw dat bestaat uit een deel met een of meer woonfuncties en een deel met een of meer gebruiksfunctie(s) niet-zijnde een woonfunctie, dan wordt het deel met de woonfuncties opgenomen en gecontroleerd conform de methode Energielabel nieuwbouw woningen zoals is beschreven in ISSO 82.1 Het gedeelte zijnde ‘niet woonfunctie’ wordt opgenomen en gecontroleerd aan de hand dit hoofdstuk. Voor het gebouw wordt de Energielabelklasse van het combinatiegebouw bepaald aan de hand van de berekende of herberekende EPC van het combinatiegebouw, conform NEN 7120. Indien gewenst kan er ook voor gekozen worden om de Energielabelklasse van de woning te bepalen aan de hand van de berekende of herberekende EPC-waarde van alleen de woonfunctie.
8.1
BRON
In dit hoofdstuk is beschreven hoe de informatie over het gebouw verzameld moet worden. Volgens onderdeel 4.6.2.1 van BRL 9500-06 mag de EPN-adviseur uitgaan van beschikbare informatie over het gebouw, bijvoorbeeld de indieningsbescheiden voor de bouwvergunning, maar dan moet hij toch nog ter plaatse, door waarneming in het gebouw, nagaan of en op welke punten het gebouwde gebouw anders is uitgevoerd dan volgens die informatie. Voor zover bepaalde gegevens achteraf niet ter plaatse kunnen worden gecontroleerd - bijvoorbeeld het type toegepaste beglazing of de dikte en het type van toegepast isolatiemateriaal - moet de EPN-adviseur de door hem te gebruiken gegevens baseren op bewijsmateriaal (facturen, bouwverslagen). Toelichting: Naast de waarneming in het gebouw mag de EPN-adviseur ook gebruik maken van tekeningen en bestekken. Nadat de EPC-berekening is gemaakt en een bouwvergunning is verleend wordt het bestek (verder) uitgewerkt. In de bestekfase worden nog wel eens wijzingen aangebracht die invloed kunnen hebben op de berekende EPC-waarde. Volgens onderdeel 4.6.2.2 van BRL 9500-06 moet de opname van het gebouw worden uitgevoerd volgens hoofdstuk 8 van deze ISSO publicatie. In dit hoofdstuk is beschreven hoe de informatie over het gebouw verzameld moet worden. In BRL 9500-06 is dat niet nader bepaald. Wel geeft BRL 9500-06 aan door wie bepaalde activiteiten verricht moeten of mogen worden.
Opmerking: Het opnameprotocol is afgestemd op de energieprestatieberekening volgens NEN7120. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij energieprestatieberekeningen die zijn uitgevoerd volgens NEN 2916. Het verschil in invoerparameters tussen beide normen wordt in dit protocol inzichtelijk gemaakt. Toelichting: Indien het gebouw reeds is opgeleverd kan de EPN-adviseur na gaan of er aanvullende bewijzen (bijv. foto’s, rekeningen e.d.) zijn verzameld tijdens het bouwproces. Voor een overzicht van bruikbare bewijzen (en eisen t.a.v. foto’s) zie bijlage X3. Indien het gebouw nog opgeleverd moet worden, bijv. bij een gebouw in aanbouw, kan de EPN-adviseur of de aannemer bruikbare bewijzen ter plekke vervaardigen. Als iemand anders dan de EPN-adviseur het bewijsmateriaal heeft verzameld, dient de EPN-adviseur na te gaan of het bewijsmateriaal voldoet aan de eisen die gesteld zijn aan het bewijsmateriaal (zie bijlage X3).
7
8
8.2
INSTRUMENTARIUM
De EPN-adviseur verzamelt de gegevens die nodig zijn om de uitgangspunten van de energieprestatieberekening te vergelijken met de gerealiseerde maatregelen. Tijdens de gebouwopname voert hij handelingen uit waarmee hij deze gegevens kan meten of onderzoeken. Daarbij zijn hulpmiddelen wenselijk en soms zelfs onontbeerlijk. Hieronder staat een lijst met instrumenten waarover elke EPN-adviseur minimaal moet beschikken om een gebouwopname te kunnen uitvoeren: • Meetinstrument om de lengte, breedte en hoogte te kunnen bepalen (zoals rolmaat, elektronische afstandmeter en dergelijke); • Digitale camera; In een aantal gevallen kan het ook handig (niet verplicht) zijn om tijdens de opname te beschikken over een: • Hellingshoekmeter (analoog of digitaal); • Zaklamp; • Kompas.
In bijlage X2 van deze publicatie staat een voorbeeld opnameformulier (opnameprotocol volgens EPG) waarmee de EPN-adviseur de opname van het gebouw en controle t.o.v. de EPC kan verrichten.
8.3
STAPPENPLAN ENERGIELABEL VOOR UTILITEIT NIEUWBOUW
In het onderstaande stappenplan is aangegeven welke stappen genomen moeten worden om een Energielabel voor utiliteitsgebouwen, nieuwbouw af te geven.
Afb. 8.1 Stappenplan bij het opnemen van een gebouw.
9
In de volgende paragrafen worden de stappen nader toegelicht.
8.4
OPVRAGEN EPC-BEREKENING (STAP 1)
Het Energielabel nieuwbouw gebouwen is gebaseerd op de een EPC-berekening conform NEN 7120. Om het Energielabel te kunnen bepalen moet de EPC-berekening van het betreffende gebouw beschikbaar zijn. Dit kan bijvoorbeeld een kopie zijn van de gewaarmerkte EPC-berekening die is ingediend voor de aanvraag van de bouwvergunning, maar de meest recente, beschikbare EPC-berekening komt ook in aanmerking. Naast de EPC-berekening kunnen ook het bestek en de bijbehorende tekeningen worden gebruikt. Het uitgangspunt is wel dat de maatregelen van de EPC-berekening vergeleken dienen te worden met de maatregelen die daadwerkelijk in het gebouw zijn genomen. Het bestek en tekeningen kunnen hierbij in een aantal gevallen geraadpleegd worden. In plaats van de gewaarmerkte uitvoer van de Energieprestatie berekening kan ook het digitale invoerbestand van de EPC-berekening gebruikt worden. Opmerking: Als de maatregelen volgens de EPC-berekening niet overeenkomen met de maatregelen aangebracht in het gebouw, dient er een herberekening van de EPC (volgens de vigerende norm NEN 7120) gedaan te worden
10
8.5
CONTROLEREN INVOERPARAMETERS EPC IN GEBOUW (STAP 2)
Om de EPC-berekening te kunnen maken zijn er veel invoerparameters nodig. Voor een totaal overzicht voor utiliteitsgebouwen zie de groslijst in bijlage X1. Hieronder wordt per categorie aangegeven om welke invoerparameters het gaat. Een aantal invoerparameters dienen ter plekke in het gebouw gecontroleerd te worden. Om welke parameters dat gaat wordt in het overzicht weergegeven. Tevens wordt er in het overzicht per parameter die gecontroleerd moet worden aangegeven waar er meer informatie is te vinden. Indien er n.v.t. in de kolom ‘Keuze in NEN2916’staat weergegeven betekent dit dat het betreffende onderdeel geen onderdeel is van de EPC-berekening volgens NEN 2916. Bij een herberekening volgens NEN 7120 dienen deze onderdelen aanvullend opgenomen te worden. 8.5.1
Invoerparameters EPC - Gebouwindeling
Gebouwindeling
Keuze in NEN 7120
Keuze in NEN2916
Zie par.
Gebruiksfunctie
1 Woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Kantoorfunctie 6 Logiesfunctie 7 Onderwijsfunctie 8 Sportfunctie 9 Winkelfunctie 10 Overige gebruiksfunctie 11 Bouwwerk geen gebouw zijnde
idem
8.6.1
Idem
8.6.2 8.6.3
Begrenzing Klimatiseringszone
Opmerking: T.a.v. de invoerparameters EPC-gebouwindeling is het uitgangspunt dat de rekenzones (of energiesectoren bij NEN 2916) uit de EPC-berekening gelijk gesteld worden met de rekenzones voor het opstellen energielabel nieuwbouw. Zie par. 8.6.4. 8.5.2
Invoerparameters EPC – Algemeen
Algemene gegevens Bouwjaar Gebouwafmetingen Bouwtype
Serre en/of balkon afdichting
Keuze in NEN 7120
Uitgebreid: Spec. Interne warmtecapaciteit Forfaitair: massa vloerconstructie Forfaitair: plafondtype Daktype Ja / nee
11
Keuze in NEN2916
Zie par.
idem Idem Idem
8.7.1 8.7.2 8.7.3
Idem Idem Idem Idem
8.7.4
8.5.3
Invoerparameters EPC - Thermische schil
Thermische schil Begrenzing transparante en niet-transparante constructies Rc-waarde U-waarde transp .constr. Oppervlakte daglicht opening Zonwering Oriëntatie raam
Hellingshoek raam ZTA Opp. daglicht opening serre beschaduwingsfractie
Keuze in NEN 7120 Buiten, water, AR, AVR, OAR, OAS, grond of kruipruimte Bepaling conform NEN 1068 2 … W/m .K 2 …m Ja / nee Noord, Noordoost, oost, zuidoost, zuid, zuidwest, west, noordwest. …° ZTA met/zonder zonwering 2 …m Forfaitair of uitgebreid
U-waarde deur
… W/m .K
8.5.4
2
Keuze in NEN2916 Idem
Zie par. 8.8.1
Idem Idem Idem Idem Idem
8.8.2 8.8.3 8.8.3 8.8.3 8.8.3
Idem Idem Idem Idem
8.8.3 8.8.3 8.7.4 8.8.3
Idem
8.8.4
Invoerparameters EPC - Installaties
Klimaatsysteem Systeem - transport medium
Keuze in NEN 7120 Natuurlijk toevoer 1. Radiatorverwarming 2. Fancoil / koelplafond 3. Splitsysteem
Keuze in NEN2916 Idem
Mechanische toevoer 1. geen koeling, verwarming alleen met centraal verwarmde lucht, zonder radiatoren of naverwarmers 2. geen koeling verwarming alleen met radiatoren 3. centrale koeling van ventilatie lucht en verwarming door radiatoren of naverwarmers (topkoeling, VAV systeem) 4. 4 pijps inductie / fancoil met voorgekoeld en ontvochtigde lucht. 5. koeling en verwarming alleen met lucht. 6. 2 pijps id change over 7. 2 pijps non change over 8 Watervoerende palfonds / vloeren. 8.a alleen centraal verwarmde lucht 8 b allen centraal verwarmde en voorgekoelde lucht 8 c centraal verwarmde en gekoeld met radiatoren/naverwarmers 9fancoil / koelplafond, radiatoren zonder centraal gekoelde lucht. 10 Splitsysteem voor verwarming en koeling 10 a alleen centraal verwarmde lucht 10 b centraal verwarmde en voor gekoelde lucht
12
Zie par. 8.9.1
Verwarming
Keuze NEN 7120
Keuze in NEN2916
Zie. par
Type warmte afgifte verwarmingsinstallatie
Lokale verwarming Individuele verwarming met bemetering Radiatorverwarming Vloer-/wandverwarming / BKA Luchtverwarming (inblaasrichting)
n.v.t.
8.9.1.1
Stralingsverwarming Ruimte hoogte Inblaasrichting Recirculatie type …W
Idem
8.9.1.1
…W
Idem
8.9.1.1
Ja/nee
Idem Idem
8.9.1.1 8.9.1.1
Idem Idem
8.9.1.1 8.9.1.1
Idem Idem
8.9.1.1 8.9.1.1
Ph,gen Nominaal vermogen niet preferente opwekkers PH,gen,pref vermogen preferente opwekkers Individueel installatie Verwarmingsinstallatie
Elektrisch vermogen WKK Type externe warmtelevering
PH aux.pu.hd hoofdcirculatie pomp PH aux.pu.ad aanvullende circulatie pomp
Individueel a conventioneel b VR ketel c HR 100 ketel d HR 104 ketel e HR 107 ketel Individueel buiten begrenzing EPC a conventioneel b VR ketel c HR 100 ketel d HR 104 ketel e HR 107 ketel Individueel als bijstook a conventioneel b VR ketel c HR 100 ketel d HR 104 ketel e HR 107 ketel Collectief a conventioneel b VR ketel c HR 100 ketel d HR 104 ketel e HR 107 ketel Lokaal gas inclusief waakvlam met afvoer Lokaal gas zonder afvoer Direct gestookte luchtverwarmer a conventioneel b VR luchtverwarmer c HR 100 luchtverwarmer d HR104-luchtverwarmet e HR 107 luchtverwarmer
Bouwjaar Gasmotor Opwaardering warmte met WP STEG Industrieel productie proces Afval verbranding W W
13
Koeling Type koeling
Keuze in NEN 7120 geen / elektrische compressie in verschillende typen / gas Compressiekoelmachine in verschillende typen / gasgedreven absorptie-koeling / absorptie koelmachine .op warmtelevering derden / absorptie koelmachine . op WKK / koude opslag
Keuze in NEN2916 Idem
Zie par. 8.9.1.2
Ventilatie/infiltratie
Keuze in NEN 7120
Keuze in NEN2916
Zie par.
Ventilatiesysteem Regeling ventilatiesysteem
8.9.1.3 8.9.1.3
Spuiventilatie, spuivoorziening
A,B,C,D Idem standaard, zelfregelend (klasse < 1 Pa, 1 Pa n.v.t. < …< 5 Pa of 5 Pa < … 10 Pa), tijdsturing afvoer en aanvoer zonder zonering, tijdsturing met zonering, CO2 sturing per verblijfsruimte, CO2 sturing alleen afvoer, CO2 sturing met 2 of meer zones ventilatieroosters, te openen ramen Idem
Bij ventilatiesysteem WTW aanwezig, rendement ?
Forfaitair Idem Uitgebreid: temperaturen lucht door WTW
8.9.1.3
Serre, atrium
Forfaitair: Oppervlakte tussen serre en Idem Uitgebreid: Aandeel lucht via serre/atrium
8.7.4
Bevochtiging
Keuze in NEN 7120 2
8.9.1.3
Keuze in NEN2916
Zie par.
Gebruiksoppervlakte die bevochtigd wordt
.. m
Idem
8.9.1.4
Type bevochtiging Vochtterugwinning?
ultrasoon / water/stoom /elektrisch ja/ nee
Idem Idem
8.9.1.4 n.v.t.
14
Tapwater
Keuze in NEN7120
leidinglengte uittapleidingen Circulatiesysteem circulatiesysteem Afleverset aanwezig? DoucheWTW Rendement Douche WTW Wijze van aansluiting DWTW Zonneboilers Type systeem als collectoropp. tussen 6 -10 m2 2 Collectoren tot 10 m Collectoroppervlak oriëntatie hellingshoek beschaduwing zonneboiler heeft zonnekeur? type zonneboiler
Collectoren vanaf 10 m Collectoroppervlak oriëntatie hellingshoek beschaduwing
Zie par.
<3m/>3m
Keuze in NEN2916 Idem
ja/ nee nee / HT / LT
Idem Idem
8.9.2 8.9.2
…. op koude poort douche / op inlaat toestel / op beiden
n.v.t. n.v.t.
8.9.2 8.9.2
PVT / zonneboiler keuze methode: bijl I of H 19
Idem Idem
8.9.2 8.9.2
2
Idem Idem Idem Idem Idem n.v.t.
8.9.2 8.9.2 8.9.2 8.9.2 8.9.2 8.9.2
2
Idem Idem Idem Idem
8.9.2 8.9.2 8.9.2 8.9.2
n.v.t. n.v.t.
8.9.3 0 8.9.3
…m
n.v.t.
0 8.9.3
…m ja / nee
n.v.t. n.v.t.
0 8.9.3 n.v.t.
…m oriëntaties …° type of gedet. invoer
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
0 8.9.3 0 8.9.3 0 8.9.3 0 8.9.3
individuele complete toestellen / individuele samengestelde toestellen / collectieve syst.
Idem
8.9.2
diverse typen, zie tabel 19.16 aanrecht, 1 t/m 4
Idem n.v.t.
8.9.2 8.9.2
…m oriëntaties …° type of gedet. invoer ja / nee voorverwarmer zb / geïntegreerde naverwarm. gas / geïntegreerde naverwarming el
8.9.2
2
Volume van het opslagvat (Vsto) totale volume opslagvat dat voor naverwarming wordt gebruikt ( Vbu) oppervlakte van het opslagvat zonder isolatiemateriaal dikte isolatiemateriaal opslagvat collector voorzien van zonnekeur? PVT Collectoroppervlak oriëntatie hellingshoek beschaduwing Tapwatertoestel type systeem
Tapwatertoestel / individuele toestellen type toestel CW klasse
…m oriëntaties …° Minimale beschaduwing of gedetailleerde invoer 3 … dm 3 … dm 2
2
15
Productie van elektriciteit op het eigenperceel
Keuze in NEN 7120
Keuze in NEN2916
Zie Par.
Oppervlakte PV Oriëntatie Hellingshoek Belemmering
m Oriëntaties …° type beschaduwing of gedet. invoer monokristallijn / multikristallijn / amorf met enkelvoudige junctie / multijunctie / koper -indium / cadmiumtelluride / PVT afgedekt / PVT niet afgedekt
Idem Idem Idem Idem
0 8.9.3 0 8.9.3 0 8.9.3 0 8.9.3
Idem
0 8.9.3
Verlichting
Keuze in NEN 7120
Zie par.
Totaal geïnstalleerd vermogen Oppervlakte verlichtingszone FoD Detectie systeem
kW 2 m ja/nee voor meer dan 70% rekenzone Forfaitair: Veegpulsschakeling Vertrekschakeling Centraal aan/uit Uitgebreid: Veegpuls in combinatie met daglichtschakeling Daglichtschakeling Veegpuls schakeling Vertrekschakeling Vertrekschakeling met mogelijkheid gevelzone afzonderlijk aan- of uit te schakelen Centraal aan/uit
Keuze in NEN2916 Idem Idem Idem
8.9.4 8.9.4 8.9.4
Idem
8.9.4
Idem
8.9.4
type PV
FD factor voor het schakel/regelsysteem
FD factor voor het schakel/regelsysteem
2
16
8.6
CONTROLEREN GEBOUWINDELING
8.6.1 Gebruiksfuncties Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Voor de gebruiksfuncties (voor een overzicht zie par. 8.5.1) mag worden uitgegaan worden van de uitgangspunten uit de voor de omgevingsvergunning (gebruiksvergunning) gehanteerde energieprestatieberekening. 8.6.2 Begrenzing Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Controleer of de aangehouden begrenzing van het ‘energiegebouw’ in de energieprestatieberekening overeenkomt met de werkelijke begrenzing na opname van het gebouw. Toelichting: Op basis van de indeling in gebruiksfuncties wordt een grens getrokken tussen de delen van het gebouw die worden meegenomen binnen de begrenzing van het gebouw voor de energieprestatieberekening en (verwarmde en/of onverwarmde) aangrenzende ruimten. De delen van het gebouw die worden meegenomen binnen de begrenzing van de energieprestatieberekening worden samen het ’energiegebouw’ genoemd. 8.6.3 Klimatiseringszones Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Controleer of de klimatiseringszones uit de energieprestatieberekening overeenkomen met de werkelijke klimatiseringszones n.a.v. de aangetroffen verwarmingsinstallatie, koelinstallatie en ventilatiesysteem tijdens de opname in het gebouw. Toelichting: De klimatiseringszone is het deel van een gebouw dat is voorzien van dezelfde (combinatie van) klimatiseringssystemen. Dat betekent dat elk deel van het gebouw met een fysiek gescheiden, op zichzelf functionerend, verwarmingssysteem, koelsysteem en/of ventilatiesysteem als afzonderlijke klimatiseringszone moet worden beschouwd. Uitzondering hierop zijn situaties waarbij in de gescheiden klimaatinstallaties het opwekkings- en systeemrendement voor zowel verwarming als koeling hetzelfde is en als het ventilatiesysteem hetzelfde is. 8.6.4 Rekenzones Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Voor de oppervlakte van de verwarmde/gekoelde zone (rekenzone) mag worden uitgegaan van de aangehouden waarde(n) van de verwarmde/gekoelde zone (rekenzone) uit de energieprestatieberekening. Toelichting: De rekenzone is het (gedeelte van een) gebouw dat voor de berekening van het energiegebruik voor verwarming, koeling, bevochtiging en ontvochtiging en ventilatie als één geheel mag worden beschouwd. Daarbij kan een klimatiseringszone in meerdere rekenzones zijn opgedeeld.
8.7
CONTROLEREN ALGEMENE KENMERKEN GEBOUW
8.7.1 Bouwjaar Het bouwjaar is van belang bij de bepaling van thermische eigenschappen van de bouwkundige constructies als daarvan niet bekend is of ze geïsoleerd zijn of als de isolatiedikte niet te bepalen is. Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Hanteer voor het bouwjaar het jaartal waarop de vergunning is uitgegeven.
17
8.7.2 Gebouwafmetingen Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Controleer of de gebouwafmetingen (hoogte H, breedte B en lengte L) in de energieprestatieberekening overeenkomen met de gebouwafmetingen na opname gebouw: De gebouwhoogte voor het gebouw wordt bepaald door het hoogteverschil tussen het maaiveld en het dak van het gebouw. De lengte van het gebouw is de grootste horizontale lengte van het gebouw. De afmetingen worden bepaald door de buitenafmeting van het gebouw, hoogte is dus de hoogte van het maaiveld tot en met het dak. Indien het maaiveld rond het gebouw niet overal even hoog is dan wordt er uitgegaan van de laagste hoogte van het maaiveld. De gebouwhoogte kan ook worden bepaald door het aantal verdiepingen van het gebouw te bepalen en te vermenigvuldigen met de verdiepingshoogte (indien deze gelijk zijn). Voorbeeld: boven winkels in het gebouw liggen woningen, de bouwlagen met woningen worden ook meegeteld. Indien er open tussenruimten zijn in een gebouw, worden toch de buiten maten aangehouden. Het gebouw wordt benaderd alsof deze tussenruimten gesloten zijn.
B
H H,gebouw
Maaiveld
L
Afb. 7.2 Bepalen gebouwafmetingen, de rechter afbeelding is een tussenruimte (onderdoorgang aanwezig). Het gebouw wordt benaderd alsof deze tussenruimte gesloten is.
18
In de onderstaande afbeeldingen worden voorbeelden gegeven van de verschillende gebouwvormen. In het geval van L-vormige gebouwen geldt de grootste breedte van het gebouw voor het hele gebouw. In het geval van gebouwen met torens wordt de grootste buitenmaten aangehouden.
B H
Ovaalvormig gebouw
L
Afb. Gebouwafmetingen bepalen van de verschillende gebouwvormen.
19
H Rechthoekig gebouw
B
L
Woontoren
Woontoren
H
B Winkels L Afb. Gebouwafmetingen bepalen van de verschillende gebouwvormen.
Indien het gebouw uit verschillende vleugels met verschillende gebouwhoogte bestaat, telt de grootste gebouwhoogte.
20
Afb. Gebouw met verschillende gebouwvleugels 8.7.3 Bouwtype Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Controleer of het bouwtype in de energieprestatieberekening overeenkomt met het opgenomen bouwtype: Massa vloer constructie Onderscheid wordt gemaakt tussen de volgende massa’s van de vloerconstructies: 2 • Een zwevende dekvloer < 100 kg/m 2 • Een houtachtige vloer 100-400 kg/m 2 • Een betonnen vloer > 400 kg/m • Betonkernactivering (is vaak niet direct waar te nemen, bij de gebouwbeheerder op te vragen) Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Controleer of de vloermassa in de energieprestatieberekening overeenkomt met de opgenomen vloermassa. Plafondtype In de meeste utiliteitsgebouwen worden verlaagde plafonds toegepast (vanwege akoestische aspecten en om de kabels en kanalen weg te werken). Indien er een verlaagd plafond aanwezig is kijk je niet tegen de onderkant van de bovenliggende verdiepingsvloer aan. Bij geen plafond kijk je dus wel tegen de onderkant van de bovenliggende verdiepingsvloer aan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gesloten en open verlaagde plafonds. Een verlaagd plafond met tenminste 20% opening (van het totaal plafond oppervlak) kan als open worden beschouwd. Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Controleer of het plafondtype (geen, open of gesloten) in de energieprestatieberekening overeenkomt met het opgenomen plafondtype. Daktype Als platte daken gelden alle daken met een hellingshoek van minder dan 15°. Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Controleer of daktype in de energieprestatieberekening overeenkomt met het opgenomen daktype. 8.7.4 Serre, balkonafdichting en atrium Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Als er in de energieprestatieberekening is uitgegaan van een serre, atrium of balkonafdichting, dan ter plekke nagaan of de serre, balkonafdichting of atrium als thermische buffer beschouwd kan worden.. Indien de gegevens uit de berekening en de werkelijke gegevens bij opname niet overeenkomen dan dienen de werkelijke gegevens te worden aangehouden.
21
Opmerking: In de labelsystematiek gelden voor constructies die grenzen aan een serre en atrium als thermische buffer specifieke rekenregels. Om te bepalen of een ruimte als serre/atrium of niet als serre/atrium beschouwd moet worden gelden de volgende regels: • Er is sprake van een serre/atrium indien de som van de geveloppervlakten van de aangebouwde ruimte uit meer dan 50% glas of transparante materialen bestaat en indien de som van de dakoppervlakten van de aangebouwde ruimte uit meer dan 50% glas of transparante materialen bestaat. Dus de 50%-regel geldt zowel afzonderlijk voor de gevel en het dak; • Als de pui of de deuren die de ruimte van de woning scheiden verwijderd zijn, of er is een andere open verbinding met een ruimte die bij de verwarmde zone hoort, mag de ruimte niet beschouwd worden als serre of atrium, maar behoort de ruimte tot de verwarmde zone. Als de ruimte als serre/atrium beschouwd moet worden, dan mag de ruimte niet als de verwarmde zone worden beschouwd en dus mag de vloeroppervlakte van de serre/atrium niet bij de gebruiksoppervlakte van het gebouw worden geteld.
22
8.8
CONTROLEREN THERMISCHE SCHIL
Uitgangspunt bij dit opnameprotocol, controleer voor elke rekenzone de onderstaande onderdelen van de thermische schil. Van alle bouwkundige constructies , die van elkaar verschillen en die onderdeel zijn van de thermische schil van de rekenzone moeten de thermische begrenzing, constructie-eigenschappen en, in sommige gevallen, oppervlakten worden gecontroleerd. Gelijkwaardigheidsverklaringen en kwaliteitsverklaringen Door middel van gelijkwaardigheids- en kwaliteitsverklaringen wordt de toepassing van energiezuinige producten gestimuleerd en beloond. Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Controleer of de opgegeven producten uit de gelijkwaardigheidsverklaring(en) en of kwaliteitsverklaring(en) ook daadwerkelijk aanwezig zijn en naar behoren kunnen functioneren. Uitgangspunt hierbij is dat er alleen gebruik gemaakt mag worden van gecontroleerde gelijkwaardigheidsverklaring(en) en of kwaliteitsverklaring(en), zoals opgenomen in de databank 'gecontroleerde kwaliteitsverklaring en gecontroleerde gelijkwaardigheid', (zie www.isso.nl);. Indien het werkelijk geïnstalleerde product (voorzien van een gecontroleerde kwaliteitsverklaring) afwijkt van de gehanteerde kwaliteitsverklaring uit de EPC-berekening, is dit alleen toegestaan als het product resulteert in een gelijke of betere energieprestatie dan de EPC-berekening.
8.8.1 Begrenzingen Voor iedere constructie (onderdeel van de thermische schil van de betreffende rekenzone) moet worden aangegeven waar deze aan grenst. Voor de constructies zijn de volgende begrenzingen mogelijk: • Buitenlucht of water • Aangrenzende onverwarmde ruimte (inclusief onverwarmde zolder!) • Kruipruimte • Grond • Serre • Balkonafdichting Constructies die grenzen aan een verwarmde ruimte hoeven niet opgenomen te worden. Als een constructie verschillende begrenzingen en/of een verschillende opbouw heeft (bijvoorbeeld wel of geen spouw), dan moet de constructie in de betreffende delen worden opgeknipt. Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: • Controleer per rekenzone of de thermische begrenzingen in de energieprestatieberekening overeenkomen met de werkelijke begrenzingen in het gebouw. Het betreft hier de gevels (en evt. aanwezige panelen), ramen, deuren, vloeren en daken. Onderscheid wordt gemaakt tussen transparante en niet-transparante constructie delen. 8.8.2 Niet transparante constructies (per rekenzone) Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: • Voor de oppervlakte van niet transparante constructies mag worden uitgegaan van de in de energieprestatieberekening aangehouden oppervlakten.. • Controleer of de in de energieprestatieberekening aangehouden Rc-waarde juist is. Zie verder onder de kop Thermische eigenschappen • Bij de bepaling van de Rc-waarde voor vloeren moet voor de omtrek van vloeren, grenzend aan zowel buiten als aan de grond, de perimeter worden bepaald. Zie verder onder de kop Perimeter.
Thermische eigenschappen
23
Ga na of thermische eigenschappen van de niet transparante constructies per rekenzone in overeenstemming zijn met de Rc-waarden berekend conform NEN 1068. De controle wordt uitgevoerd voor de gevels (incl. panelen), daken en vloerVolg de volgende stappen: 1. Ga na of de Rc-waarde van de constructie in de EPC-berekening bepaald is conform NEN 1068. Indien er gebruik is gemaakt van een prefab-constructie ga dan na of er gebruik is gemaakt van een gecontroleerde KOMO-kwaliteitsverklaring (opgenomen in de databank 'gecontroleerde kwaliteitsverklaring en gecontroleerde gelijkwaardigheid', zie www.isso.nl).Indien wel gebruik is gemaakt van een kwaliteitsverklaring maar deze is niet terug te vinden in de hierboven genoemde databank, dan dient de Rc-waarde met de NEN 1068 bepaald te worden. 2. Bepaal bij de niet prefab constructies de dikte van het isolatie materiaal bij de gevels , het dak en de vloer. 3. Ga na bij de niet prefab elementen of het isolatiemateriaal is toegepast dat ook in de NEN 1068 berekening is aangehouden. Ga na of er van dit materiaal een gecontroleerde KOMOkwaliteitsverklaring beschikbaar is. Indien wel gebruik is gemaakt van een kwaliteitsverklaring maar deze is niet terug te vinden in de hierboven genoemde databank, dan dient er conform NEN 1068 te worden uitgegaan van de forfaitaire waarde van het isolatiemateriaal. Doe deze stap ook voor minimaal één gevel, dak en vloer.
Ad 2. Bij de bepaling van de dikte geldt de volgende volgorde: • Ga na in het gebouwdossier of er te achterhalen is wat de isolatiedikte is. • Op basis van foto’s die gemaakt zijn tijdens het bouwproces van het betreffende gebouw. Op foto’s dient duidelijk te zien wat de dikte is van het isolatiemateriaal.. De isolatiedikte kan foto worden vastgelegd door een duimstok op de foto mee te fotograferen. Op de foto moet duidelijk te zien zijn dat de duimstok aanligt tegen de binnenwand en dat de duimstok loodrecht op de dikte van het isolatiemateriaal staat. Zie ook bijlage X3. • Isolatiedikte bepalen uit tekeningen of ander bewijsmateriaal (verklaring/leveringsfactuur isolatiebedrijf) van het betreffende gebouw. Indien er gebruik wordt gemaakt van tekeningen dient gecontroleerd te worden of de tekeningen overeenkomen met de werkelijke situatie in het gebouw. • Bij een combinatie van prefab en niet-prefab dient van beide constructies de isolatiedikte gecontroleerd te worden. Optioneel: • Ga na op basis van foto’s die gemaakt zijn tijdens het bouwproces van het betreffende gebouw of te zien is dat de isolatie van de constructies goed op elkaar aansluit. Indien isolatie niet goed op elkaar aansluit, reken met een toeslag van een 0,1 op de berekende U-waarde. Zie ook bijlage X3.
Als de de isolatiedikte niet op bovenstaande wijze bepaald kan worden dan dient de Rc-waarde op basis van de eis van het bouwjaar te worden bepaald.
Ad 3. Isolatiemateriaal. Bij niet prefab constructies dient te worden bepaald welk isolatiemateriaal is toegepast. Dit kan op de volgende manieren: • Foto’s gemaakt tijdens het bouwproces waarop duidelijk waarneembaar is wat voor isolatiemateriaal is toegepast. Een foto van het merk en type isolatiemateriaal ter plekke gemaakt van de bouwkundige constructie is afdoende bewijs. Zie ook bijlage X3 • Een verklaring van een gecertificeerd bedrijf (gecertificeerd voor het aanbrengen van isolatie) dat op het betreffende adres de isolatie is aangebracht. Als het isolatiemateriaal niet te bepalen is wordt er uit gegaan van de forfaitaire waarde voor isolatiemateriaal uit de NEN 1068. Forfaitaire warmtegeleidingscoëfficiënt voor isolatiemateriaal in de NEN 1068 bedraagt 0,045 W/m.K. Bij houtskeletbouw moet worden uitgegaan van een houtpercentage van 25%. Dus in deze situatie Rc-waarde opnieuw berekenen met NEN 1068 rekening houdend met de rest van de constructie. Perimeter Uitgangspunten bij dit opnameprotocol:
24
Controleer per rekenzone of de perimeter (zowel BG vloer als gevel) uit de EPC-berekening overeenkomt met de perimeter zoals bepaald conform NEN 1068. 8.8.3 Ramen Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: • Controleer in de rekenzone per oriëntatie of de oppervlakte van de ramen (inclusief kozijn) in de energieprestatieberekening overeenkomt met de opgenomen oppervlakte van de ramen. Opname geldt voor alle ramen in het gebouw. Indien de oppervlakte van de ramen in werkelijkheid afwijkt van het oppervlak aangehouden in de EPC-berekening, dan dient ook het oppervlak van de niettransparante constructie waar het raam in is opgenomen te worden bepaald. Voor minimaal 2 ramen per bouwlaag van de rekenzone geldt het volgende: Ga of het type glas en kozijn dat aangehouden is in de EPC-berekening aanwezig is in het gebouw. Ga vervolgens na of de U-waarde en ZTA-waarde van de ramen volgens NEN 1068 of NPR 2068 zijn bepaald of dat er gebruik is gemaakt van een gecontroleerde verklaring. Is er geen gebruik is gemaakt van één van de voorgaande mogelijkheden bepaal de U- en ZTA-waarde dan conform paragraaf 6.6.3.2. In bijlage 1A worden aanwijzingen gegeven voor het herkennen van kenmerken van ramen. Hellingshoek ramen Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: De hellingshoek van de aanwezige ramen in de rekenzone dient te worden opgegeven. Indien ramen zijn opgenomen in gevels dan is de hellingshoek 90°. Indien de ramen zijn opgenomen in hellende daken dan de werkelijke hellingshoek opnemen met een hellinghoekmeter (analoog of digitaal) . Indien de ramen zijn opgenomen in platte daken is de hellingshoek 0°. Oriëntatie Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Controleer of de oriëntatie van de ramen in de rekenzone in de energieprestatieberekening overeenkomt met de werkelijke oriëntatie na opname gebouw. Optioneel: Glasmontage Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Voor minimaal 2 ramen per bouwlaag geldt het volgende: Controleer of het glas in de rekenzone op de juiste wijze is aangebracht in het kozijn. Indien het glas niet op de 2 juiste wijze is aangebracht tel dan bij de U-waarde van raam 0,1 W/m K op.
Opmerking: Door onzorgvuldige montage is het mogelijk dat de gecoate glaslaag op de spouwzijde van de buitenruit zit in plaats van op de spouwzijde van de binnenruit. Dit is te controleren door met een vlammetje van een aansteker te kijken naar de spiegelingen van het vlammetje. Wordt de aansteker in het gebouw bij het glas gehouden, dan moet ten opzichte van de eerste spiegeling, de tweede spiegeling anders van kleur zijn (vaak is deze groener). Wanneer aan de buitenkant naar het glas gekeken wordt, is dit de derde spiegeling. Zonwering en overstekken Zonwering Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Naast de U-waarde en g-waarde (ZTA) dient ook per raam in de rekenzone aangegeven te worden of er van binnenuit of automatisch bedienbare buitenzonwering aanwezig is. Overstekken Tevens dient bij ramen in de rekenzone bepaald te worden of er sprake is van een vaste overstek. Hoogteverschil (H) is het verticale hoogteverschil tussen het midden van het raam en de onderzijde van de overstek. De afstand A is de horizontale afstand tussen het raam en het eindpunt van de overstek. Zie onderstaande tekening. Als de overstek niet over de gehele breedte van het raam aanwezig is, dan moet dit voor het gehele raam beschouwd worden als ‘geen overstek’.
25
26
A
H
Overstek
A: H:
is de horizontale afstand tussen het glas en het eindpunt van de overstek. is het verticale hoogte verschil tussen het midden van het raam en de onderzijde van de overstek.
Bepaal of er conform NEN 7120 sprake is van een overstek: Opname is alleen van toepassing op ramen waarboven zich een overstek bevindt
8.8.4 Deuren in de rekenzone Als de deur lichtdoorlatende delen bevat gelden de volgende regels: • De deur dient volledig te worden beschouwd als raam als de oppervlakte van de lichtdoorlatende delen groter is dan of gelijk aan 65% van de totale oppervlakte van de deur inclusief kozijn. • Indien de oppervlakte van de lichtdoorlatende delen kleiner is dan 65% worden de lichtdoorlatende delen als raam beschouwd en de niet lichtdoorlatende delen als deur beschouwd. Als oppervlakte van het lichtdoorlatende deel van de deur geldt dan de oppervlakte van de opening in de deur, als het lichtdoorlatende deel niet aanwezig zou zijn. De deur kan ook als een geheel worden beschouwd als er voor de deur een kwaliteitsverklaring aanwezig is. Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: • Controleer of de oppervlakte van de deuren in de energieprestatieberekening overeenkomt met de opgenomen oppervlakte van de deuren. Opname geldt voor alle deuren in het gebouw. • Bepaal de U-waarde van de deuren: o Volgens berekening via NEN 1068 en vergelijk de berekende en aangehouden waarde in de energieprestatieberekening. Ga tevens na of er van de gehanteerde materialen, indien van toepassing, gebruik is gemaakt van de juiste KOMO-kwaliteitsverklaring (opgenomen in de databank 'gecontroleerde kwaliteitsverklaring en gecontroleerde gelijkwaardigheid', zie www.isso.nl). Of bepaal; o Volgens paragraaf 6.6.3.3 en vergelijk de opname met de aangehouden waarden in de energieprestatieberekening.
Opmerking: Voor het bepalen van de raam- en deuroppervlakte moet de opening aan de binnenzijde van de wand worden aangehouden. . In bijlage 1A worden aanwijzingen gegeven waarmee bepaald kan worden of een deur geïsoleerd is.
27
8.9
CONTROLEREN INSTALLATIES
In utiliteitsgebouwen kunnen installaties aanwezig zijn voor: • Klimaat (verwarming, koeling, ventilatie en bevochtiging), par. 8.9.1; • Warmtapwaterbereiding, par. 8.9.2; • Energieopwekking door PV-cellen, par. 0; • Verlichting, par. 8.9.4. Gelijkwaardigheidsverklaringen en kwaliteitsverklaringen Door middel van gelijkwaardigheids- en kwaliteitsverklaringen wordt de toepassing van energiezuinige producten gestimuleerd en beloond. De gelijkwaardigheids- en kwaliteitsverklaringen hebben betrekking op energiezuinige producten die nog niet of minder gewaardeerd worden in de Energieprestatiebepalingsmethode. De meeste verklaringen betreffen installatietechnieken. Uitgangspunt bij dit opnameprotocol: Controleer of de opgegeven producten uit de gelijkwaardigheidsverklaring(en) en of kwaliteitsverklaring(en) ook daadwerkelijk aanwezig zijn en naar behoren kunnen functioneren. Uitgangspunt hierbij is dat er alleen gebruik gemaakt mag worden van gecontroleerde gelijkwaardigheidsverklaring(en) en of kwaliteitsverklaring(en), zoals opgenomen in de databank 'gecontroleerde kwaliteitsverklaring en gecontroleerde gelijkwaardigheid', (zie www.isso.nl). Indien het werkelijk geïnstalleerde product (voorzien van een kwaliteitsverklaring) afwijkt van de gehanteerde kwaliteitsverklaring uit de EPC-berekening, is dit alleen toegestaan als het product resulteert in een gelijke of betere energieprestatie dan de EPC-berekening. Het ‘stapelen’ van gelijkwaardigheidsverklaringen Wanneer in een project meerdere verklaringen gebruikt worden, is het belangrijk de juiste volgorde te kiezen. Dit is afhankelijk van de gebruikte verklaringen en verschilt dus per situatie. Het kiezen van de volgorde dient te geschieden op basis van de uitgangspunten voor een verklaring. 8.9.1 Klimaatinstallatie In de labelmethodiek zijn 9 verschillende klimaatsystemen mogelijk. Voorbeelden van klimaatsystemen en hun systeemnummers: Systeemnummer
Systeem type Gebouw met natuurlijke ventilatie Lokale verwarming en/of lokale koeling radiator verwarming ventilatoreenheid (fancoil-unit) of koelplafond voor koeling; verwarming door radiatoren of ventilatoreenheid Gebouw met mechanische ventilatie Lokale verwarming en/of lokale koeling geen koeling; verwarming alleen met centraal verwarmde lucht, zonder radiatoren of naverwarmers geen koeling; verwarming alleen met radiatoren of naverwarmers centrale koeling van ventilatielucht en verwarming door radiatoren of naverwarmers (Topkoeling, VAV-systeem) 4-pijps-inductiesysteem of 4-pijps-ventilatoreneenheden (fancoil-units) met centraal voorgekoelde/ontvochtigde lucht koeling en verwarming met alleen centraal gekoelde/verwarmde lucht, zonder radiatoren, naverwarmers e.d. 2-pijps-inductiesysteem, wisselend (change-over) 2-pijps-inductiesysteem, niet-wisselend (non change-over) watervoerende koelplafonds in combinatie met: alleen centraal verwarmde lucht alleen centraal verwarmde en gekoelde/ontvochtigde lucht centraal verwarmde en gekoelde/ontvochtigde lucht en radiatoren of naverwarmers
28
0 1 2
5 1 3 4 7 3 6 6 8 4
Systeem type ventilatoreenheid (fancoil-unit) of koelplafond voor koeling, verwarming door radiatoren, naverwarmer of ventilatoreenheid zonder centraal voorgekoelde/ontvochtigde luchttoevoer
Systeemnummer 2
Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer of het aangehouden klimaatsysteem in de energieprestatieberekening overeenkomt met de werkelijke gegevens na opname in het gebouw: 8.9.1.1 Installatie voor ruimteverwarming Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer per rekenzone of de volgende aspecten in de energieprestatieberekening overeenkomen met de werkelijke gegevens na opname in het gebouw: Opwekking – installatie voor ruimteverwarming • Type verwarming (individueel, collectief, warmtelevering derden); • Soort opwekkingstoestel ; 1) • Micro-wkk : o Met of zonder HRe-label (alleen indien sticker op toestel); o Vermogen Micro-wkk; o Bijstook: gas of elektrisch. 2) • Warmtepomp : o Met of zonder warmtepompkeur-label (alleen indien sticker op toestel) o Vermogen warmtepomp; o Bron bij elektrische warmtepompen (bodem, lucht of water). Indien bodem als bron dan tevens te controleren wel/geen regeneratie van de bron, Controle aan de hand van het installatie-ontwerp; o Bijstook: geen, gas of elektrisch. • Aanwezigheid zonne-energiesysteem voor ruimteverwarming; 3) • Warmwateraanvoertemperatuur voor ruimteverwarming . Toelichting: 1. Micro-wkk is altijd met bijstook, kan in één omkasting zitten. Vermogen van de Micro-wkk heeft alleen betrekking op Micro-wkk en niet op bijstook. Bij Micro-wkk is alleen sprake van HRe als het toestel is voorzien van een HRe-label. Het HRe-label staat afgebeeld in bijlage 1B. 2. Warmtepomp kan uitgevoerd zijn met (bivalent) of zonder bijstook (monovalent) kan in één omkasting zitten. Vermogen van de warmtepomp heeft alleen betrekking op de warmtepomp en niet op de bijstook. 3. Warmwater aanvoertemperatuur: Indien er sprake is van verwarming door middel van warm water moet het temperatuurniveau van de het warme water worden opgegeven. De volgende mogelijkheden voor de gemiddelde ontwerp water temperatuur zijn aanwezig: HT (hoog temperatuur verwarming) en LT (laag temperatuur verwarming). HT: θgemiddeld > 50 °C (θaanvoer/θretour, bijv. 90/70, 80/60, 70/50) LT: θgemiddeld ≤ 50 °C (θaanvoer/θretour, bijv. 70/30, 60/40, 55/45)
29
Voor een warmtepomp als opwekker zijn de ontwerpaanvoertemperaturen als volgt: • θaanvoer < 30 °C • 30 °C < θaanvoer ≤ 35 °C • 35 °C < θaanvoer ≤ 40 °C • 40 °C < θaanvoer ≤ 45 °C • 45 °C < θaanvoer ≤ 50 °C • 50 °C < θaanvoer ≤ 55 °C Het installatie-ontwerp dient aangehouden te worden om de Warmwater aanvoertemperatuur te bepalen.
Indien er sprake is van luchtverwarming wordt er geen onderscheid gemaakt tussen HT- en LTverwarming. Opwekking - collectieve installaties ruimteverwarming Extra te controleren bij collectieve opwekking: • Soort niet-preferente opwekker(s) indien aanwezig (1e opwekkertype is hierboven al gevraagd); • Vermogen opwekker 1 (bij bivalente warmtepomp: vermogen warmtepomp, Micro-wkk komt niet voor bij collectieve installaties); • Vermogen niet-preferente opwekker(s) , indien aanwezig; • Vermogen pomp(en) collectieve installatie; • Toerengeregelde pomp(en) aanwezig, ja of nee; Optioneel : Controleer of de in de EPC-berekening genoemde toestellen zijn opgesteld en zijn aangesloten als preferent en niet-preferent toestel. Controleer hiervoor het installatieschema. In de winterperiode is de preferentie te testen door een warmtevraag te creëren (radiator aanschakelen) en te kijken welk toestel in bedrijf komt. Houd er rekening mee dat bij buffervaten sprake kan zijn van een vertragende inwerkingtreding van het toestel. Indien er een afwijking ten opzicht van de EPC-berekening wordt geconstateerd, dient hetgeen in de rekenzone aanwezig is voor de herberekening te worden aangehouden. In bijlage 1B worden aanwijzingen gegeven waarmee de kenmerken van de installaties voor ruimteverwarming herkend kunnen worden.
Distributiesysteem verwarming Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer of het distributiesysteem voor ruimteverwarming in de energieprestatieberekening overeenkomt met de werkelijke gegevens na opname in het gebouw. Controleer volgende aspecten: • Is er sprake van verdeler/verzamelaar(s) en zo ja, zijn deze dan geïsoleerd of niet?; • Aanwezigheid leidingen in onverwarmde ruimte: indien aanwezig, geïsoleerd of niet geïsoleerd? • Is er sprake van een extra circulatiepomp bij vloer-/wandverwarming of warmtepomp? Extra pomp bij vloer- en/of wandverwarming Er dient aangegeven te worden of er extra pompen aanwezig zijn bij vloer- en/of wandverwarmingssystemen. Extra pompen zijn in elk geval aanwezig als er secundaire circuits zijn die met een meng- injectiesysteem een lagere aanvoertemperatuur realiseren dan in de rest van het systeem. Dit gebeurt o.a. in woningen en gebouwen die een afgiftesysteem hebben dat deels LT (bijvoorbeeld vloerverwarming) en deels HT (bijvoorbeeld radiatoren) is uitgevoerd.
30
In bijlage 1B worden aanwijzingen gegeven waarmee de pompen herkend kunnen worden. Daarnaast dient te worden nagegaan of er op de extra pomp een pompregeling aangebracht is of dat de pomp continu in bedrijf is. Extra pomp bij warmtepomp Er dient nagegaan te worden of er extra pompen toegepast zijn bij warmtepompsystemen. Extra pompen zijn bijvoorbeeld aanwezig als er een secundair circuit aanwezig is of als er een stooklijnregeling toegepast wordt. Bij een stooklijnregeling wordt de temperatuur in de woning weersafhankelijk geregeld, waarbij de wateraanvoer in dit geval afhankelijk is van de heersende buitentemperatuur. Er is in deze situatie altijd een buitenvoeler aanwezig, zie hiervoor bijlage 1B. Opmerking: Indien het gebouw reeds is opgeleverd dient de EPN-adviseur na te gaan of er aanvullende bewijslast (bijv. foto’s distributieleidingen/isolatie en verdeler/verzamelaar e.d.) is verzameld tijdens het bouwproces. Zie ook bijlage X3 checklist bewijslast bouwproces.Indien het gebouw nog opgeleverd moet worden, kan de EPN-adviseur alsnog deze bewijslast (foto’s) tijdens een opname ter plekke verzamelen. In de praktijk zijn de leidingen/verdelers vaak weggewerkt in de afwerkvloeren, ze zijn dus lastig te herkennen. Indien niet te achterhalen is of er verdelers aanwezig zijn dan altijd uitgaan van ongeïsoleerde verdelers en leidingen. Indien er een afwijking ten opzicht van de EPC-berekening wordt geconstateerd, dient hetgeen in de rekenzone aanwezig is voor de herberekening te worden aangehouden.
Afgiftesysteem verwarming Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer of het warmteafgiftesysteem voor ruimteverwarming in de energieprestatieberekening overeenkomt met de werkelijke gegevens na opname in het gebouw. Volgende keuzes zijn mogelijk: • Radiatoren; • Vloerverwarming/wandverwarming; • Betonkernactivering (BKA, niet eenvoudig te herkennen navragen bij de gebouwbeheerder of gebruik maken van IR-fotografie, bij laatstgenoemde methode kan tevens de afstand tussen de leidingen, en daarmee een indicatie van de warmteafgifte) gecontroleerd worden); • (Plafond-)inductiesystemen, 2-pijps of 4-pijps; • Klimaatplafonds; • Luchtverwarming*. *Opmerking: Controleer naast luchtverwarming op ruimteniveau tevens of de lucht in de luchtbehandelingskast wordt verwarmd en/of gekoeld door te kijken in het installatieschema. Toelichting: Indien er meerdere afgifte systemen in de rekenzone aanwezig zijn dan het hoofdafgifte systeem controleren. Radiatoren in combinatie met vloerverwarming of betonkernactivering dienen ter ondersteuning van vloerverwarming of betonkernactivering, dus in dit geval is vloerwarming of betonkernactivering het hoofdafgiftesysteem. Optioneel: Inregelen Controleer of de verwarmingsinstallatie waterzijdig is ingeregeld door de aanwezigheid van een inregelstaat. Het juist inregelen van de volumestromen in individuele verwarmingsinstallaties in utiliteitsgebouwen staat beschreven in ISSO-publicatie 65 (waterzijdig) en ISSO-publicatie 52 (luchtzijdig). Indien er een afwijking ten opzicht van de EPC-berekening wordt geconstateerd, dient hetgeen in de rekenzone aanwezig is voor de herberekening te worden aangehouden.
31
In bijlage 1B worden aanwijzingen gegeven waarmee de kenmerken van de afgiftesystemen voor ruimteverwarming herkend kunnen worden. 8.9.1.2 Installatie voor ruimtekoeling Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer per rekenzone of de volgende aspecten in de energieprestatieberekening overeenkomen met de werkelijke gegevens na opname in het gebouw: Opwekking - installaties ruimtekoeling • Soort koude-opwekker ; Extra te controleren indien niet-preferente koudeopwekker(s) aanwezig: • Soort niet preferente (1e opwekkertype is hierboven al gevraagd); • Vermogen preferente opwekker; • Vermogen(s) niet-preferente opwekker (s) ; • Vermogen(s) pomp(en) collectieve installatie; • Toerengeregelde pomp(en) aanwezig, ja of nee. Opmerking: Is in de EPC-berekening uitgegaan van vrije koeling, controleer dan aan de hand van het installatieschema of er een bypass is aangebracht bij de warmtepomp, of vraag de leverancier van de warmtepomp of de warmtepomp voorzien is van een integrale bypass. Distributiesysteem koeling Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer of het distributiesysteem voor ruimtekoeling in de energieprestatieberekening overeenkomt met de werkelijke gegevens na opname in het gebouw. Controleer volgende aspecten: • Is er sprake van verdeler/verzamelaar(s) en zo ja, zijn deze dan geïsoleerd of niet?; • Aanwezigheid leidingen in onverwarmde ruimte: indien aanwezig, geïsoleerd of niet geïsoleerd? Opmerking: Indien het gebouw reeds is opgeleverd dient de EPN-adviseur na te gaan of er aanvullende bewijslast (bijv. foto’s distributieleidingen/isolatie en verdeler/verzamelaar e.d.) is verzameld tijdens het bouwproces. Zie ook bijlage X3 checklist bewijslast bouwproces. Indien het gebouw nog opgeleverd moet worden, kan de EPN-adviseur alsnog deze bewijslast (foto’s) tijdens een opname ter plekke verzamelen. In de praktijk zijn de leidingen/verdelers vaak weggewerkt in de afwerkvloeren, ze zijn dus lastig te herkennen. Indien niet te achterhalen is of er verdelers aanwezig zijn dan altijd uitgaan van ongeïsoleerde verdelers en leidingen. Afgiftesysteem koeling Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer of het afgiftesysteem voor ruimtekoeling in de energieprestatieberekening overeenkomt met de werkelijke gegevens na opname in het gebouw. Volgende keuzes zijn mogelijk: • Klimaatplafonds; • Vloerkoeling/wandkoeling; • Luchtkoeling*; *Opmerking: Controleer naast luchtkoeling op ruimteniveau tevens of de lucht in de luchtbehandelingskast wordt verwarmd en/of gekoeld door te kijken in het installatieschema. Optioneel Inregelen Controleer of de koelinstallatie waterzijdig is ingeregeld door de aanwezigheid van een inregelstaat. Het juist inregelen van de volumestromen in koelinstallaties voor utiliteitsgebouwen staat beschreven in ISSOpublicatie 65 (waterzijdig cv/koelen) en ISSO-publicatie 52 (luchtzijdig)..
32
In bijlage 1B worden aanwijzingen gegeven waarmee de kenmerken van de installaties voor ruimtekoeling herkend kunnen worden. Indien er een afwijking ten opzicht van de EPC-berekening wordt geconstateerd, dient hetgeen in de rekenzone aanwezig is voor de herberekening te worden aangehouden. 8.9.1.3 Ventilatie/infiltratie Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer per rekenzone of de volgende aspecten van de installatie voor ventilatie en infiltratie in de energieprestatieberekening overeenkomen met de werkelijke gegevens na opname in het gebouw: • Type ventilatiesysteem: o Type A: Volledig natuurlijke ventilatie; o Type B: mechanische toevoer/natuurlijke afvoer; o Type C: Natuurlijke toevoer/mechanische afvoer; o Type D: Mechanische toevoer/mechanische afvoer; • Regeling ventilatiesysteem*; • Rendement WTW** (warmteterugwinning); • Eventuele ventilatievoorzieningen in de gevel (in verband met natuurlijke koeling): o Ventilatieroosters o Te openen ramen * Opmerking: Indien er bij mechanische ventilatie sprake is van vraaggestuurde ventilatie dan zijn er in het gebouw CO2 sensoren aanwezig. Er is alleen sprake van vraaggestuurde ventilatie als zowel de toevoerlucht en de afvoerlucht op basis van de ventilatievraag wordt gestuurd. CO2 sensoren zijn voorzien van signaleringlampjes. Het groene lampje brand als de CO2 concentratie in de ruimte voldoende laag is. Het rode lampje brandt als de CO2 concentratie in de ruimte hoog is. ** Opmerking: Veel ventilatiesystemen maken gebruik van warmteterugwinning (WTW). Controleer op de installatieschema’s of er sprake is van WTW en welk toegepaste type. Veelgebruikte systemen zijn: • Koude laden met LBK, in deze gevallen is er sprake van een Warmte- en koudeopslag in de bodem er is dan een warmtepomp aanwezig. • Platenwarmtewisselaars, deze zijn opgenomen in de luchtbehandelingskast en te herkennen aan het kruislings langs elkaar lopen van toe- en afvoer. Door warmtegeleiding via de platen wordt warmte uitgewisseld tussen de warme afvoerlucht en de koude toevoerlucht. Net als bij warmtewielen liggen de toe- en afvoer tegen elkaar aan. • Kruisstroom warmtewisselaar. Bij een kruiswarmtewisselaar stroomt retourlucht gekruist op de aanvoerlucht. In het installatieschema staat aangegeven als het kruisstroom WTW betreft. • Twee elementen systeem (twin-coil systeem). Het twee elementen systeem heeft een aparte extra warmtewisselaar in de aanvoersectie én afvoersectie van het luchtbehandelingsysteem. De toe- en afvoersectie zijn vaak niet direct naast elkaar gelegen maar gekoppeld door een separaat leidingstelsel. Het systeem is goed herkenbaar op principeschema’s. • Roterende warmtewisselaar (warmtewielen) of intermitterende warmtewisselaar. Warmtewielen zijn herkenbaar als installatieonderdelen die in de nabijheid van de luchtbehandelingskast staan opgesteld en die qua afmetingen groter zijn dan de doorsnede van de gezamenlijke luchtkanalen. Bij warmtewielen moeten de luchtkanalen voor toe- en afvoer naast of boven elkaar gelegen zijn. Warmtewielen hebben vaak ook de mogelijkheid om vocht vanuit de afvoerlucht naar de toevoerlucht uit te wisselen • Enthalpie warmtewisselaar. Bij een enthalpie warmtewisselaar wordt naast warmte uit de retourlucht ook vocht aan de aanvoerlucht overgedragen. • Tegenstroom wisselaar. Bij de tegenstroom warmtewisselaar worden kunststof en aluminium tegenstroom warmtewisselaar onderscheiden.
33
Optioneel: prestatiemeting De berekende EPC-waarde en de controle van de bovengenoemde aspecten t.a.v. het ventilatiesysteem geven nog niet de garantie dat het ventilatiesysteem in de praktijk presteert conform het ontwerp. Via het uitvoeren van een ventilatieprestatiekeuring (VPK) volgens BRL8010 verkrijgt men de zekerheid dat de ontwerpvolumestromen en het geluid van de installatie overeenkomen met het ontwerp. De VPK maakt onderdeel uit van de Kop Staart aanpak (http://www.lente-akkoord.nl/wpcontent/uploads/2010/02/LA_KopStaart.pdf) Indien er een afwijking ten opzicht van de EPC-berekening wordt geconstateerd, dient hetgeen in de rekenzone aanwezig is voor de herberekening te worden aangehouden. In bijlage 1B worden aanwijzingen gegeven waarmee de kenmerken van de ventilatiesystemen herkend kunnen worden. 8.9.1.4 Installatie voor bevochtiging Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer per rekenzone of de volgende aspecten van de installatie voor bevochtiging in de energieprestatieberekening overeenkomen met de werkelijke gegevens na opname in de rekenzone: • Gebruiksoppervlakte dat bevochtigd wordt; • Type bevochtiging; o Elektrisch of niet elektrisch gevoede stoombevochtiging; Een bevochtigingsinstallatie waarbij de benodigde verdampingswarmte voor het water door elektriciteit wordt aangeleverd (bijvoorbeeld elektrische stoombevochtiging) behoort als een elektrisch gevoede bevochtigingsinstallatie te worden beschouwd. Ultrasoonbevochtiging, waterbevochtiging of stoombevochtiging op stoomketel (niet-elektrisch) behoort als nietelektrisch gevoede bevochtigingsinstallatie te worden beschouwd. • Eventuele vochtterugwinning. Een warmtewiel waarop een vochtabsorberende laag is aangebracht kan als een voorziening voor vochtterugwinning worden aangemerkt. Recirculatie wordt in deze zin niet als vochtterugwinning gezien.
In bijlage 1B worden aanwijzingen gegeven waarmee de kenmerken voor bevochtiging herkend kunnen worden.
34
8.9.2 Installatie voor warmtapwaterbereiding Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer per rekenzone of de volgende aspecten van de installatie voor warmtapwaterbereiding in de energieprestatieberekening overeenkomen met de werkelijke gegevens na opname in het gebouw: Opwekking – installaties warmtapwaterbereiding • Type warmtapwaterbereiding (individueel, collectief, warmtelevering derden); • Soort opwekkingstoestel Indien er een gasgestookt toestel aanwezig is, wat is de CW-waarde en is 1) deze dan voorzien van HRww-label ? 2) • Is er sprake van warmteterugwinning uit douchewater (douchewater-WTW)? 3) • Aanwezigheid zonne-energiesysteem warmtapwaterbereiding: Zonneboiler aanwezig: ja of nee: o Type zonneboiler (controle a.d.h.v. projectdossier): - Individueel: alleen voor warmtapwaterbereiding; - Individueel: voor warmtapwaterbereiding en ruimteverwarming (zonneboilercombi); - Collectieve zonneboiler o Oppervlakte (controle a.d.h.v. projectdossier of inspectie ter plaatse); o Hellingshoek zonnecollector (0, 15, 30, 45, 60 75 of 90 graden); o Oriëntatie zonnecollector; 4) o Is er voor de zonneboiler een 'Zonnekeurlabel aanwezig? Toelichting: 1. Van een HRww als het toestel is alleen sprake als het toestel is voorzien van een HRww-label. Het HRwwlabel staat afgebeeld in bijlage 1B. 2. Of er sprake is van douchewater WTW is visueel niet eenvoudig waar te nemen. Er moet bewijsmateriaal in de vorm van een rekening (of foto’s gemaakt tijdens het bouwproces) aanwezig zijn waarmee aangetoond wordt dat er douchewater-WTW aanwezig is. Voor het aan te houden rendement zie verder onder Toelichting DWTW. 3. Indien verklaringen verkeerd gestapeld zijn dient hiervoor te worden gecorrigeerd. 4. Bij een zonneboiler is alleen sprake van een Zonnekeurlabel als het toestel is voorzien van een Zonnekeurlabel. Het Zonnekeurlabel staat afgebeeld in bijlage 1B. Toelichting DWTW: Een voorwaarde voor het correct functioneren van de douchewarmteterugwinning is dat dit toestel hydraulisch correct is aangesloten. In de praktijk komt het voor dat in plaats van het doucheretourwater de algemene retourstroom wordt gebruikt. Hierdoor daalt het rendement en de douchewatertemperatuur, wanneer bijvoorbeeld de kraan van de wasbak wordt gebruikt. Indien de aansluitwijze van de douche water WTW niet meer visueel te controleren is, dient er bewijs materiaal in de vorm van foto’s aanwezig te zijn. Op deze foto’s dient duidelijk te zien te zijn wat de aansluitwijze is. Indien de aansluitwijze niet aangetoond kan worden, vervalt indien gebruikt het rendement van de gecontroleerde verklaring voor de betreffende aansluitwijze. Er dient gerekend te worden met de ‘individuele DWTW-unit aangesloten op alleen de inlaat van het toestel’
Opmerking: Bij meerdere tapwaterinstallaties binnen een rekenzone wordt de installatie met het grootste warmwaterverbruik als maatgevend beschouwd. In bijlage 1B worden aanwijzingen gegeven waarmee de kenmerken van de installaties voor warmtapwaterbereiding herkend kunnen worden. Distributiesysteem warmtapwaterbereiding Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer of het distributiesysteem voor warmtapwaterbereiding in de energieprestatieberekening overeenkomt met de werkelijke gegevens na opname in het gebouw. Controleer volgende aspecten: • Bij collectieve warmtapwaterbereiding:
35
Circulatieleiding aanwezig: ja of nee? Indien ja, lengte circulatieleiding controleren; Controleer of de leiding en leidingloop in het gebouw is aangebracht conform EPC-berekening en het ontwerp op de tekening. Zo ja dan de lengte uit de tekening controleren en gebruiken. Wijkt de leidinglengte af, bepaal dan de werkelijke lengte. o Indien circulatieleiding aanwezig: is deze dan geïsoleerd? Aanwezigheid van een afleverset bij warmtelevering derden? o
•
Opmerking: De circulatieleiding betreft het deel van de warmtapwateraanvoerleiding dat permanent wordt doorstroomd. De aftakking met stilstaand water wordt dus niet meegenomen in de bepaling van de lengte van de circulatieleiding. Volledigheidshalve dienen collectieve aan- en afvoerleidingen wel te worden meegenomen in deze inspectie. Opmerking: Indien het gebouw reeds is opgeleverd dient de EPN-adviseur na te gaan of er aanvullende bewijslast (bijv. foto’s distributieleidingen/isolatie of afleverset) is verzameld tijdens het bouwproces. Indien het gebouw nog opgeleverd moet worden, kan de EPN-adviseur alsnog deze bewijslast (foto’s) tijdens een opname ter plekke verzamelen. Zie ook bijlage X3. Afgiftesysteem warmtapwaterbereiding Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer of het afgiftesysteem voor warmtapwaterbereiding in de energieprestatieberekening overeenkomt met de werkelijke gegevens na opname in het gebouw. Controleer volgende aspecten: • Leidinglengte van opwekker tot alle tappunten ≤ 3 m: ja/nee (≤ 3 m is beperkte leidinglengte);
36
8.9.3
Energieopwekking door PV-cellen
PV-systeem Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer of de volgende aspecten van het PV-systeem in de energieprestatieberekening overeenkomen met de werkelijke gegevens na opname in het gebouw: • Type fotovoltaïsche cel: o Monokristallijn/multikristallijn (verschil is niet visueel waar te nemen, gebruik hiervoor een productverklaring of gecontroleerde kwaliteitsverklaring); o Amorf; o Hellingshoek fotovoltaïsche cellen (0, 15, 30, 45, 60 75 of 90 graden). • Oppervlakte van de cellen (a.d.h.v. projectdossier of inspectie ter plaatse: meten buitenmaat); • Oriëntatie; • Beschaduwing ten gevolge van belemmeringen eigen perceel. In bijlage 1B worden aanwijzingen gegeven waarmee de kenmerken van een PV-systeem herkend kunnen worden. PVT-toestel Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer of de volgende aspecten van het PVT-systeem in de energieprestatieberekening overeenkomen met de werkelijke gegevens na opname in het gebouw: • Volume opslagvat en eventuele isolatie; • Oppervlakte (a.d.h.v. projectdossier of inspectie ter plaatse: meten buitenmaat); • Hellingshoek zonnecollector (0, 15, 30, 45, 60 75 of 90 graden); • Oriëntatie zonnecollector; • Beschaduwing ten gevolge van belemmeringen eigen perceel.
8.9.4 Installatie voor verlichting Uitgangspunten bij dit opnameprotocol: Controleer per rekenzone of de volgende aspecten van de installatie voor verlichting in de energieprestatieberekening overeenkomen met de werkelijke gegevens na controle van het verlichtingsplan: • Oppervlakte van de verlichtingszone; • Type lichtregeling: o Centraal aan/uit of geen regeling; o Veegpulsschakeling; o Veegpulsschakeling met daglichtafhankelijke schakeling/regeling; o Vertrekschakeling; o Vertrekschakeling met scheiding kunstlicht/daglichtsector; o Daglichtafhankelijke schakeling met schakeling/regeling. o Centraal aan/uit. 2 • Geïnstalleerd vermogen per m ; • Aanwezig zijn van aanwezigheidsdetectie: ja/nee; In bijlage 1B worden aanwijzingen gegeven waarmee deze kenmerken voor verlichting herkend kunnen worden.
37
8.10
TOEGESTANE AFWIJKINGEN T.O.V. EPC
Dit hoofdstuk behandelt per aspect de maximaal toegestane afwijkingen tussen de uitkomsten van de opname en de uitgangspunten in de energieprestatieberekening. Opmerking: Afwijkingen zijn alleen toegestaan bij aspecten waarin bij de opname moet worden gemeten of gerekend. Bij feitelijke aspecten (zoals bijv. keurmerk cv-ketel, HR107) zijn geen afwijkingen toegestaan. De feitelijke informatie dient overeen te komen met hetgeen in de energieprestatieberekening is aangehouden. Indien de EPN-adviseur bepaalde aspecten niet met zekerheid vast kan stellen, moet in alle gevallen gekozen worden voor een conservatieve aanname. Bijvoorbeeld: op de ketel is alleen aangegeven dat het een HR-ketel betreft maar niet dat het om een HR100, HR104 of HR107 ketel gaat. Ook door middel van aanvullend onderzoek kan geen extra informatie worden verkregen. In dit geval dient er dan gekozen te worden voor een HR100 ketel.
Opmerking: Indien de gecontroleerde waarden voor de betreffende aspecten meer afwijken dan het toegestane criterium dient een nieuwe EPC-berekening (volgens de vigerende energieprestatienorm) opgesteld te worden. Uitgangspunt daarbij is dat voor deze afwijkingen de opgenomen waarden of indien niet bekend, de forfaitaire waarden aangehouden worden.
Bij herberekeningen dient de EPC te worden bepaald met een EPC-softwareprogramma dat voldoet aan de in de BRL 9501 gestelde eisen aan deze programma’s. In bijlage X2 van deze publicatie staat een voorbeeld van een opnameformulier (opnameprotocol volgens EPG) waarmee de EPN-adviseur de opname van het gebouw en controle t.o.v. de EPC kan verrichten. De toegestane afwijkingen worden daarbij per aspect aangegeven.
8.10.1 Gebouwindeling Beoordelingsaspect Gebruiksfunctie Klimatiseringszone Begrenzing Gebruiksoppervlakte / rekenzones
Toegestane afwijking N.v.t. Geen Geen N.v.t.
Toelichting/opmerking Wordt niet opgenomen en vergeleken
Wordt niet opgenomen en vergeleken
8.10.2 Algemene kenmerken gebouw Beoordelingsaspect Bouwjaar Gebouwafmetingen Bouwtype Serre, balkonafdichting en atrium
Toegestane afwijking Geen Geen Geen Geen
38
Toelichting/opmerking Jaar van oplevering is leidend
8.10.3 Thermische schil Beoordelingsaspect Gevels
Toegestane afwijking Oppervlakte N.v.t. Rc-waarde
Max. +/- 10%
Panelen
Oppervlakte
N.v.t.
Daken
U-waarde Oppervlakte
Max. +/- 10% N.v.t.
Rc-waarde
Max. +/- 10%
Oppervlakte
N.v.t.
Rc-waarde
Max. +/- 10%
Perimeter Oppervlakte U-waarde ZTA-waarde Verstrooiing Hellingshoek Oriëntatie Zonwering/ overstekken Oppervlakte U-waarde
Max. +/- 5% Max. +/- 10% Max. +/- 10% Geen Geen Max. +/- 10 graden Max. 10 graden Geen
Vloeren
Ramen
Deuren
Toelichting/opmerking Wordt niet vergeleken met de energieprestatieberekening Bij afwijkingen >10% dient de Rc-waarde opnieuw bepaald te worden. Indien dat niet mogelijk is dan conform de eisen van het Bouwbesluit (afhankelijk van het bouwjaar van het gebouw) aan te houden Wordt niet vergeleken met de energieprestatieberekening Wordt niet vergeleken met de energieprestatieberekening Bij afwijkingen >10% dient de Rc-waarde opnieuw bepaald te worden. Indien dat niet mogelijk is dan conform de eisen van het Bouwbesluit (afhankelijk van het bouwjaar van het gebouw) aan te houden Wordt niet vergeleken met de energieprestatieberekening Bij afwijkingen >10% dient de Rc-waarde opnieuw bepaald te worden. Indien dat niet mogelijk is dan conform de eisen van het Bouwbesluit (afhankelijk van het bouwjaar van het gebouw) aan te houden Geldt voor 2 ramen per bouwlaag Geldt voor 2 ramen per bouwlaag Waarde is gekoppeld aan glastype
Geldt alleen voor ramen waar zonwering/overstek van toepassing is
Max. +/- 10% Max. +/- 10%
Optioneel Beoordelingsaspect Isolatiemateriaal
Toegestane afwijking Aansluiting geen
Ramen
Glasmontage
Geen
39
Toelichting/opmerking Aansluiting isolatie op kozijn, vloer, dak, gevel en op elkaar Geldt voor alle ramen per bouwlaag
8.10.4 Installaties Beoordelingsaspect Klimaatsysteem Gelijkwaardigheid Inregelen Installatie voor ruimteverwarming
Installatie voor ruimtekoeling
Ventilatie/infiltratie
Installatie voor bevochtiging
Installatie voor warmtapwaterbereiding
Energieopwekking door PV-cellen of PVT-toestel
Installatie voor verlichting
Toegestane afwijking Installatieconcept Geen Gelijkwaardigheids- en Geen kwaliteitsverklaringen Inregelstaat Geen Type warmteopwekker Distributiesysteem
Geen Geen
Type afgiftesysteem
Geen
Type koudeopwekker Afgiftesysteem Vrije koeling Type ventilatiesysteem Regeling ventilatiesysteem Rendement WTW Ventilatievoorziening in de gevel Gebruiksoppervlakte die bevochtigd wordt Type bevochtiging Vochtterugwinning Type warmteopwekker Zonne-energiesysteem Douchewater WTW Distributiesysteem: isolatie Distributiesysteem: Leidinglengte circulatieleiding Afgiftesysteem: leidinglengte Type cellen Oppervlakte Oriëntatie Hellingshoek
Geen Geen Geen Geen Geen
Beschaduwing Volume opslagvat en eventuele isolatie; Oppervlakte verlichtingszone Type lichtregeling Geïnstalleerd vermogen 2 per m
Geen Geen
Toelichting/opmerking Controleren of aanwezig Controleren of aanwezig, geldt voor verwarming en koeling Isolatie leidingen/ verdelers/verzamelaars Radiatoren, vloerverwarming of luchtverwarming Lucht, vloer/wand, koelplafond Bypass
Kwaliteitsverklaring controleren
Max. +/- 10% Geen Geen Geen Geen Geen Geen Max. +/- 10%
Max. +/- 10% Geen Max. +/- 10% Geen Max. +/- 10 graden Geen Max. +/- 10%
Zonneboiler voor warmtapwater Kwaliteitsverklaring controleren Betreft circulatieleidingen bij collectieve systemen Betreft collectieve systemen
Van opwekker naar tappunt badkamer en keuken
Geldt alleen voor PVT-toestel
Max. +/- 10% Geen Max. +/- 10%
Geldt ook voor aanwezigheidsdet.
Optioneel Beoordelingsaspect Inregelen Installatie voor ruimteverwarming
Toegestane afwijking Inregelstaat Geen Preferent/niet preferent Geen
40
Toelichting/opmerking Controleren of aanwezig
41
8.11
ENERGIEKLASSE-INDELING UTILITEITSGEBOUWEN (STAP 3)
De Energieklasse moet worden bepaald volgens de tabel ‘Energieklasse-indeling utiliteitsgebouwen’, zoals hieronder weergegeven. Tabel 8.1 Energieklasse-indeling utiliteitsgebouwen (VOORBEELD) Omrekening EPC conform methode WWI (zoals toegepast bij woningen)
Gebruiksfunctie A+++ Kantoor Onderwijs Gezondheidszorg, niet-klinisch Gezondheidszorg, klinisch Bijeenkomst Logiesfunctie gelegen in logiesgebouw Winkel Sport Celfunctie
Energieklasse: A++ A+
A
-20%
(20-50%)
(50-70%)
(70-105%)
≤ 0,30 ≤ 0,28 ≤ 0,30 ≤ 0,72 ≤ 0,44 ≤ 0,38 ≤ 0,68 ≤ 0,36 ≤ 0,38
0,31 - 0,75 0,29 - 0,70 0,31 - 0,75 0,73 - 1,80 0,45 - 1,10 0,39 - 0,95 0,69 - 1,70 0,37 - 0,90 0,39 - 0,95
0,76 - 1,05 0,71 - 0,98 0,76 - 1,05 1,81 - 2,52 1,11 - 1,54 0,96 - 1,33 1,71 - 2,38 0,91 - 1,26 0,96 - 1,33
1,06 - 1,58 0.99 - 1,47 1,06 - 1,58 2,53 - 3,78 1,55 - 2,31 1,34 - 2,00 2,39 - 3,57 1,27 - 1,89 1,34 - 2,00
42
43
BIJLAGE X1 GROSLIJST INVOERPARAMETERS ENERGIEPRESTATIEBEREKENING UTILITEITSGEBOUWEN Gebouwindeling
Keuze in NEN 7120
Keuze in NEN2916
Controleren
Zie par.
Gebruiksfunctie
1 Woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Kantoorfunctie 6 Logiesfunctie 7 Onderwijsfunctie 8 Sportfunctie 9 Winkelfunctie 10 Overige gebruiksfunctie 11 Bouwwerk geen gebouw zijnde
idem
Ja
8.6.1
Idem
Ja Ja Nee
8.6.2 8.6.3 8.6.4
Begrenzing Klimatiseringszone Rekenzone Algemene gegevens
Idem (energiesector) Keuze in NEN2916
Controleren
Zie par.
Bouwjaar Gebouwafmetingen
idem Idem
Ja Ja
Gebruiksoppervlakte gebouw Bepaling conform NEN 2580 Bouwtype Uitgebreid: Spec. Interne warmtecapaciteit Forfaitair: massa vloerconstructie Forfaitair: plafondtype Daktype Serre en/of balkon afdichting
Idem Idem
Nee Ja
8.7.1 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. n.v.t. 8.7.3
Idem
Ja
Idem Idem Idem
Ja Ja Ja
Thermische schil Begrenzing transparante en niet-transparante constructies Rc-waarde Koudebrug Koudebrug (lineair) Oppervlakten niet transparante constructies Oriëntatie gevel, dak Hellingshoek gevel en dak U-waarde transp .constr. Kozijnfractie Oppervlakte daglicht opening Beweegbare zonwering Oriëntatie raam Hellingshoek ZTA zonder zonwering ZTA met zonwering Zonwering van binnen uit bedienbaar Gebouw gebonden zonwering Opp. daglicht opening serre beschaduwingsfractie verstrooiende of niet verstr. beglazing U-waarde deur Vormfactor constructie
Keuze in NEN 7120
Keuze in NEN 7120 Buiten, water, AR, AVR, OAR, OAS, grond of kruipruimte Bepaling conform NEN 1068 Forfaitair conform NPR 2068 Uitgebreid conform NEN 1068 Conform NEN 1068
Forfaitair of uitgebreid
horizontaal dak ,hellend dak, hellende gevel, verticale gevel, constructie
44
8.7.4
Keuze in NEN2916 Idem
Controleren Ja
Zie par. 8.8.1
Idem
8.8.2
Idem
Ja Nee Nee Nee
Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem Idem n.v.t
Nee Nee Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
8.8.3 8.8.3 8.8.3 8.8.3 8.8.3 8.8.3 8.8.3
n.v.t Idem Idem Idem
Nee Ja Ja Ja
n.v.t. 8.7.4 8.8.3 8.8.3
Idem n.v.t.
Ja Nee
8.8.4 n.v.t.
8.8.2 N.v.t. N.v.t. 8.8.3
(afhankelijk waarin raam zit)
overhellend naar grond
Klimaatsysteem
Keuze in NEN 7120
Keuze in NEN2916
Controleren
Zie par.
Systeem - transport medium
Natuurlijk toevoer 1. Radiatorverwarming 2. Fancoil / koelplafond 3. Splitsysteem
Idem
Ja
8.9.1
Mechanische toevoer 1. geen koeling, verwarming alleen met centraal verwarmde lucht, zonder radiatoren of naverwarmers 2. geen koeling verwarming alleen met radiatoren 3. centrale koeling van ventilatie lucht en verwarming door radiatoren of naverwarmers (topkoeling, VAV systeem) 4. 4 pijps inductie / fancoil met voorgekoeld en ontvochtigde lucht. 5. koeling en verwarming alleen met lucht. 6. 2 pijps id change over 7. 2 pijps non change over 8 Watervoerende plafonds / vloeren. 8.a alleen centraal verwarmde lucht 8 b allen centraal verwarmde en voorgekoelde lucht 8 c centraal verwarmde en gekoeld met radiatoren/naverwarmers 9 fancoil / koelplafond, radiatoren zonder centraal gekoelde lucht. 10 Splitsysteem voor verwarming en koeling 10 a alleen centraal verwarmde lucht 10 b centraal verwarmde en voor gekoelde lucht Verwarming
Keuze NEN 7120
Keuze in NEN2916
Controleren
Zie. par
Type warmte afgifte verwarmingsinstallatie
Lokale verwarming Individuele verwarming met bemetering Radiatorverwarming Vloer-/wandverwarming / BKA Luchtverwarming (inblaasrichting)
n.v.t.
Ja
8.9.1.1
Leiding lengte per leiding deel circ.leiding buiten gebouw
n.v.t.
Nee
n.v.t.
lambda isolatiemat. leidingen Binnen diameter isolatie Buiten diameter isolatie Warmte geleiding grond Dekking
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee Nee Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Stralingsverwarming Ruimte hoogte Inblaasrichting Recirculatie type
45
Correctie factor onvolkomenheden afwerking QqH,AHU,wb,wn,si,ah fPVT,th QH,sol Ph,gen Nominaal vermogen niet preferente opwekkers
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. Idem
Nee Nee Nee Ja
n.v.t. n.v.t. n.v.t. 8.9.1.1
Idem
Ja
8.9.1.1
Idem Idem
Ja Ja
8.9.1.1 8.9.1.1
Idem Idem
Ja Ja
8.9.1.1 8.9.1.1
Idem Idem Idem Idem
Nee Nee Ja Ja
n.v.t. n.v.t. 8.9.1.1 8.9.1.1
Verbrandingstoestel Warmtepomp hulp energie niet meegenomen in rendement
Idem
Nee
n.v.t.
met aan/uit vermogensregeling Ondergrens modulatie > 0.4 Ondergrens modulatie < 0.4
Idem
Nee
n.v.t.
PH,gen,pref vermogen preferente opwekkers Individueel installatie Verwarmingsinstallatie
Elektrisch vermogen WKK Type externe warmtelevering
waakvlam aanwezig Ag Zi Gebruiksopp. per zone PH aux.pu.hd hoofdcirculatie pomp PH aux.pu.ad aanvullende circulatie pomp hulpenergie voor opwekking
fHgen;ctr;gi dimensieloze gemiddelde modulatie
Ja/nee Individueel a conventioneel b VR ketel c HR 100 ketel d HR 104 ketel e HR 107 ketel Individueel buiten begrenzing EPC a conventioneel b VR ketel c HR 100 ketel d HR 104 ketel e HR 107 ketel Individueel als bijstook a conventioneel b VR ketel c HR 100 ketel d HR 104 ketel e HR 107 ketel Collectief a conventioneel b VR ketel c HR 100 ketel d HR 104 ketel e HR 107 ketel Lokaal gas inc waakvlam met afvoer Lokaal gas zonder afvoer Direct gestookte luchtverwarmer a conventioneel b VR luchtverwarmer c HR 100 lucht verwarmer d HR 104-luchtverwarmet e HR 107 luchtverwarmer
Bouwjaar Gasmotor Opwaardering warmte met WP STEG Industrieel productie proces Afval verbranding ja/nee 2 ..m W W
46
Koeling Luchtvolumestroom LBK Bedrijfstijd LBK WTW aanwezig? Recirculatie aanwezig? Koeling in LBK (actieve koeling) Vermogen preferente systeem Vermogen niet preferente systeem Ag koel Type koeling
Pomp in gekoeldwatercircuit? Automatisch werkende toerenregeling gkw pompen? Type koeler
Geluidsdemper
Keuze in NEN 7120 3 m /s
Keuze in NEN2916 Idem n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Controleren Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Zie par. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. geen / el. CKM in verschillende Idem typen / gas Ckom in verschillende typen / gasgedreven absorptie-koeling / abs.k.op WL / abs. op WKK / koude opslag ja / nee n.v.t. ja/nee n.v.t.
Nee Ja
n.v.t. 8.9.1.2
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
koeltoren gesloten circuit / koeltoren open circuit / droge koeler axiale ventilator zonder geluidsdemper / radiale ventilator met geluidsdemper
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
ja/nee ja/nee ja/nee
47
Ventilatie/infiltratie
Keuze in NEN 7120
Keuze in NEN2916
Controleren
Zie par.
Idem
Ja
8.9.1.3
A,B,C,D Idem standaard, zelfregelend (klasse n.v.t. < 1 Pa, 1 Pa < …< 5 Pa of 5 Pa < … 10 Pa), tijdsturing afvoer en aanvoer zonder zonering, tijdsturing met zonering, CO2 sturing per verblijfsruimte, CO2 sturing alleen afvoer, CO2 sturing met 2 of meer zones
Ja Ja
8.9.1.3 8.9.1.3
n.v.t. n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t.
Ja
8.9.1.3
Debiet geïnstalleerde ventilator Ventilatiesysteem Regeling ventilatiesysteem
Nachtventilatie Toevoer met of zonder kanalen Spuiventilatie, spuivoorziening
ventilatieroosters, te openen ramen
Open of gesloten toestel
luchtstroom i.v.m. open verbr. n.v.t. Toestellen
Nee, open toestel n.v.t.
n.v.t.
Type afvoer rookgas (open toestel) Brandstof(open toestel)
afvoerloos, kanaal
Nee, open toestel n.v.t. Nee, open toestel n.v.t. Nee, open toestel n.v.t.
n.v.t.
type toestel(open toestel)
trekonderbreker en valwindafleider (open toestel) Maximaal door wind aangeblazen schiloppervlak Bij ventilatiesysteem WTW aanwezig, rendement ? Serre
n.v.t.
aardgas, vaste brandstof, olie, n.v.t. kolen geiser, badgeiser, gasboiler, CV- n.v.t. ketel, sfeerhaard met blokken type afvoer, open haard, kachel aardgas, vaste brandstof, olie, kolen
n.v.t. n.v.t.
Forfaitair Idem Uitgebreid: temperaturen lucht door WTW Forfaitair: Oppervlakte tussen Idem serre en Energiegebouw. Uitgebreid: Aandeel lucht via serre
n.v.t. n.v.t.
Nee, open toestel n.v.t. Nee
n.v.t. n.v.t.
Ja
8.9.1.3
Ja
8.7.4
Ventilatoren en circulatie
Keuze in NEN 7120
Keuze in NEN2916
Controleren
Zie par.
Peff effectief vermogen in KW fV;tot tijdfractie ventilatie in bedrijf
kW
Idem Idem
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
Bevochtiging
Keuze in NEN 7120 2
Keuze in NEN2916
Controleren
Zie par.
Gebruiksoppervlakte die bevochtigd wordt
.. m
Idem
Ja
8.9.1.4
Type bevochtiging
ultrasoon / water/stoom /elektrisch
Idem
Ja
8.9.1.4
n.v.t. Idem
Nee Ja
n.v.t. n.v.t.
Rendement bevochtiging Vochtterugwinning?
ja/ nee
Tapwater
Keuze in NEN7120
Controleren
Zie par.
<3m/>3m
Keuze in NEN2916 Idem
leidinglengte uittapleidingen Circulatiesysteem circulatiesysteem leidinglengte circulatiesysteem
Ja
8.9.2
ja/ nee …m
Idem Idem
Ja Nee
8.9.2 n.v.t.
48
binnendiameter per leidingdeel per circ. systeem buitendiameter leidingdeel per circ. systeem isolatiedikte per leidingdeel per circ. systeem circulatiesysteem ten behoeve van
.. mm
n.v.t.
Nee
n.v.t.
…mm
n.v.t.
Nee
n.v.t.
..mm / < 10 mm / > 10 mm
n.v.t.
Nee
n.v.t.
warm tapwater /blokverwarming / n.v.t. warmtelevering op afstand
Nee
n.v.t.
bedrijfstijd circulatiesysteem
permanent in bedrijf / dagelijks buiten bedrijf
n.v.t.
Nee
n.v.t.
leidingmateriaal circulatiesysteem
koper / PE / PEX / PEX-Al / PVC-C / n.v.t. PPR / PB
Nee
n.v.t.
Afleverset aanwezig? DoucheWTW Rendement Douche WTW Wijze van aansluiting DWTW
nee / HT / LT
Idem
Ja
8.9.2
…. op koude poort douche / op inlaat toestel / op beiden
n.v.t. n.v.t.
Ja Ja
8.9.2 8.9.2
PVT / zonneboiler keuze methode: bijl I of H 19
Idem Idem
Ja Ja
8.9.2 8.9.2
Idem Idem Idem type of gedet. invoer Idem ja / nee Idem voorverwarmer zb / geïntegreerde n.v.t. naverwarm. gas / geïntegreerde naverwarming el
Ja Ja Ja Ja Ja Ja
8.9.2 8.9.2 8.9.2 8.9.2 8.9.2 8.9.2
.. MJ
Idem
Nee
n.v.t.
.. dm … graden
3
n.v.t. n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
…m oriëntaties
2
Idem Idem Idem Idem n.v.t. n.v.t.
Ja Ja Ja Ja Ja, bij PVT Ja, bij PVT
8.9.2 8.9.2 8.9.2 8.9.2 0 0
…m
n.v.t.
Ja, bij PVT
0
…m buiten / verwarmde ruimte / onverwarmde ruimte
n.v.t. n.v.t.
Ja, bij PVT Nee
0 n.v.t.
vlakke plaat zonder afdekking / met afdekking / vacuümbuis ja / nee ja / nee geïsoleerd / niet geïsoleerd
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee Ja Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
Zonneboilers Type systeem als collectoropp. tussen 6 -10 m2 2 Collectoren tot 10 m Collectoroppervlak oriëntatie hellingshoek beschaduwing zonneboiler heeft zonnekeur? type zonneboiler
naverwarmersbijdrage aan warmteopslag volume van de naverwarmer maximale temp. thermostaat 2 Collectoren vanaf 10 m Collectoroppervlak oriëntatie hellingshoek beschaduwing Volume van het opslagvat (Vsto) totale volume opslagvat dat voor naverwarming wordt gebruikt ( Vbu) oppervlakte van het opslagvat zonder isolatiemateriaal dikte isolatiemateriaal opslagvat plaats van het opslagvat collectortype spectraal selectief collector voorzien van zonnekeur? leidingen tussen warmteopslag en collectoren type naverwarming
2
…m oriëntaties
type of gedet. invoer 3 … dm 3 … dm 2
indirect met gas gestookt / 24 uurs elektrisch / op nachtstroom
49
leidingen tussen warmteopslag en naverwarmer type verwarmingssysteem PVT Collectoroppervlak oriëntatie hellingshoek beschaduwing Type systeem
geïsoleerd / niet geïsoleerd
n.v.t.
Nee
n.v.t.
LT / HT
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Ja Ja Ja Ja Nee
0 0 0 0 n.v.t.
individuele complete toestellen / individuele samengestelde toestellen / collectieve syst.
Idem
Ja
8.9.2
diverse typen, zie tabel 19.16 aanrecht, 1 t/m 4
Idem n.v.t.
Ja Ja
8.9.2 8.9.2
direct of indirect verwarmde voorraadvaten plaats verwarmingstoestel tbv indirect binnen begrenzing EPC / buiten gestookt systeem begrenzing EPC
Idem
Nee
n.v.t.
Idem
Nee
n.v.t.
Ketelvermogen is Vermogen preferente systeem Vermogen niet preferente syst. aantal verschillende niet preferente opwekkingstoestellen aantal voorraadvaten Buitenopp. warmwatervoorraadvat mate van isolatie van voorraad vat leidinglengte tussen warmtewisselaar en -opwekker
te groot / correct ..kW ..kW Aantal
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
..m2 < 1 cm / 1-2 cm / 2-3/ >3 cm ..m
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
binnendiameter per leidingdeel buitendiameter leidingdeel isolatiedikte per leidingdeel Nom. verm. ext. warmtewisselaar
.. mm …mm ..mm / < 10 mm / > 10 mm …kW
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
type warmtewisselaar
ongeisoleerde externe platenwisselaar / platenwiss. met min 20 mm isolatie
n.v.t.
Nee
n.v.t.
.. W Pa …m ..m koper / PE / PEX / PEX-Al / PVC-C / PPR / PB
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee Nee Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
ja / nee
n.v.t.
Nee
n.v.t.
standby elektronica / ventilator / gasklep / bronpomp / oplossingspomp
Idem
Nee
n.v.t.
Tapwatertoestel type systeem
Tapwatertoestel / individuele toestellen type toestel CW klasse Tapwatertoestel / collectieve systemen
2
…m oriëntaties type of gedet. invoer enkelglas afgedekt PVT / onafgedekt PVT
systeem bestaat uit
Hulpenergie warmtapwater Circulatiepompen nominaal vermogen circulatiepomp opvoerhoogte circulatiepomp lengte toevoerleidingen circ.syst. lengte retourleidingen circ.syst. leidingmateriaal circulatiesysteem Opwekking Elektrisch hulpenergiegebruik meegenomen in opwekkingsrendement toestel? hulpenergie voor:
50
Hulpenergie zonne-energiesysteem type systeem vorstbeveiliging Productie van elektriciteit op het eigenperceel Oppervlakte PV Oriëntatie Hellingshoek Belemmering Bouwintegratie type PV
Verlichting Totaal geïnstalleerd vermogen Oppervlakte verlichtingszone FoD Detectie systeem FD factor voor het schakel/regelsysteem
FD factor voor het schakel/regelsysteem
thermosyfon / ICS / overig geen / elektrisch
n.v.t. n.v.t.
Keuze in NEN 7120
Keuze in NEN2916 2 m Idem Oriëntaties Idem Idem type beschaduwing of gedet. invoer Idem niet geventileerd / matig N.v.t. geventileerd / sterk geventileerd monokristallijn / multikristallijn / Idem amorf met enkelvoudige junctie / multijunctie / koper -indium / cadmiumtelluride / PVT afgedekt / PVT niet afgedekt Keuze in NEN 7120 kW 2 m ja/nee voor meer dan 70% rekenzone Forfaitair: Veegpulsschakeling Vertrekschakeling Centraal aan/uit Uitgebreid: Veegpuls in combinatie met daglichtschakeling Daglichtschakeling Veegpuls schakeling Vertrekschakeling Vertrekschakeling met mogelijkheid gevelzone afzonderlijk aan- of uit te schakelen Centraal aan/uit
Gevellengte Breedte daglichtsector Adayl horizontaal Adayl overlap
51
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
Controleren
Zie Par.
Ja Ja Ja Ja Nee
0 0 0 0 n.v.t.
Ja
0
Keuze in NEN2916 Idem Idem Idem
Controleren Ja Ja Ja
Zie par. 8.9.4 8.9.4 8.9.4
Idem
Ja
8.9.4
Idem
Ja
8.9.4
Idem Idem Idem Idem
Nee Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
BIJLAGE X2 OPNAMEFORMULIER ENERGIELABEL UTILITEITSGEBOUWEN (METHODE EPG) Gebouwindeling
Zie par.
Ingevoerd in EPCberekening
Gebruiksfunctie
8.6.1
Geen
Begrenzing
8.6.2
Geen
J/N
Klimatiseringszone
8.6.3
Geen
J/N
Rekenzone
8.6.4
Geen
J/N
Algemene gegevens
Zie par.
Bouwjaar Gebouwafmetingen
8.7.1 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. 8.7.3 8.7.4
Bouwtype Serre en/of balkon afdichting
Toegestane afwijking
Ingevoerd in EPCberekening
Geconstateerd na opname
Toegestane afwijking Geconstateerd na opname Geen Geen
Geen Geen
Werkelijke Voldoet? Opmerkingen afwijking J/N
Werkelijke Voldoet? Opmerkingen afwijking J/N J/N
J/N J/N
53
Per rekenzone: Thermische schil
Zie par.
Ingevoerd in EPCberekening
Toegestane afwijking
Begrenzing transparante en niettransparante constructies Rc-waarde niet transparante constructies* U-waarde transparante constructies Oppervlakte daglicht opening Zonwering Oriëntatie raam Hellingshoek raam ZTA Opp. daglicht opening serre beschaduwingsfractie verstrooiende of niet verstr. beglazing U-waarde deur
8.8.1
Geen
8.8.2 8.8.3 8.8.3 8.8.3 8.8.3 8.8.3 8.8.3 8.7.4 8.8.3 8.8.3 8.8.4
Max. +/- 10% Max. +/- 10% Max. +/- 10% Geen Max. +/- 10 graden Max. +/- 10 graden Geen Max. +/- 10% Geen Geen Max. +/- 10%
*Inclusief bepaling perimeter bij vloeren
54
Geconstateerd na opname
Werkelijke Voldoet? Opmerkingen afwijking J/N J/N J/N J/N J/N J/N J/N J/N J/N J/N J/N J/N
KLIMAATSYSTEEM
Zie par.
Systeem - transport medium
8.9.1
Verwarming
Zie par.
Type warmte afgifte verwarmingsinstall. Individueel installatie Verwarmingsinstallatie Hoofdcirculatie pomp Aanvullende circulatie pomp
8.9.1.1 8.9.1.1 8.9.1.1 8.9.1.1 8.9.1.1
Koeling
Zie par.
Type koude-opwekker Type koude-afgifte koelinstallatie
8.9.1.2 8.9.1.2
Ventilatie/infiltratie
Zie par.
Ventilatiesysteem Regeling ventilatiesysteem Warmteterugwinning Serre Ventilatievoorziening in de gevel
8.9.1.3 8.9.1.3 8.9.1.3 8.7.4 8.9.1.3
Bevochtiging
Zie par.
Gebruiksoppervlakte (bevochtigd) Type bevochtiging Vochtterugwinning
8.9.1.4 8.9.1.4 8.9.1.4
Ingevoerd in EPCberekening
Toegestane afwijking Geen
Geconstateerd na opname
Werkelijke afwijking
Voldoet? Opmerkingen J/N
Ingevoerd in EPCberekening
Toegestane afwijking Geen Geen Geen Geen Geen
Geconstateerd na opname
Werkelijke Voldoet? Opmerkingen afwijking J/N J/N J/N J/N J/N
Ingevoerd in EPCberekening
Toegestane afwijking Geen Geen
Geconstateerd na opname
Werkelijke afwijking
Ingevoerd in EPCberekening
Toegestane afwijking Geen Geen Geen Geen Geen
Geconstateerd na opname
Werkelijke Voldoet? Opmerkingen afwijking J/N J/N J/N J/N J/N
Ingevoerd in EPCberekening
Toegestane afwijking Max. +/- 10% Geen Geen
Geconstateerd na opname
Werkelijke afwijking
55
Voldoet? Opmerkingen J/N J/N
Voldoet? Opmerkingen J/N J/N J/N
Tapwater
Zie par.
Ingevoerd in EPCberekening
leidinglengte Circulatiesysteem circulatiesysteem Afleverset aanwezig? DoucheWTW Rendement Douche WTW Wijze van aansluiting DWTW Zonneboilers Type systeem 2 Collectoren tot 10 m Collectoroppervlak Oriëntatie hellingshoek beschaduwing zonneboiler heeft zonnekeur? type zonneboiler 2 Collectoren vanaf 10 m Collectoroppervlak Oriëntatie hellingshoek beschaduwing Volume van het opslagvat (Vsto) totale volume opslagvat voor naverwarming oppervlakte opslagvat zonder isolatiemat. dikte isolatiemateriaal opslagvat collector voorzien van zonnekeur? PVT Collectoroppervlak Oriëntatie hellingshoek beschaduwing Tapwatertoestel type systeem type toestel
8.9.2
Toegestane afwijking Max. +/- 10%
8.9.2 8.9.2
Geen Geen
J/N J/N
8.9.2 8.9.2
Geen Geen
J/N J/N
8.9.2
Geen
J/N
8.9.2 8.9.2 8.9.2 8.9.2 8.9.2 8.9.2
Max. +/- 10% Geen Max. +/- 10 graden Geen Geen Geen
J/N J/N J/N J/N J/N J/N
8.9.2 8.9.2 8.9.2 8.9.2 0 0
Max. +/- 10% Geen Max. +/- 10 graden Geen Max. +/- 10% Max. +/- 10%
J/N J/N J/N J/N J/N J/N
0 0 n.v.t.
Max. +/- 10% Max. +/- 10% Geen
J/N J/N J/N
0 0 0 0
Max. +/- 10% Geen Max. +/- 10 graden Geen
J/N J/N J/N J/N
8.9.2 8.9.2
Geen Geen
J/N J/N
56
Geconstateerd na opname
Werkelijke Voldoet? Opmerkingen afwijking J/N
Productie van elektriciteit op het eigenperceel Oppervlakte PV Oriëntatie Hellingshoek Belemmering type PV
Zie par. 0 0 0 0 0
Verlichting
Zie par.
Oppervlakte van de verlichtingszone Type lichtregeling 2 Geïnstalleerd vermogen per m
8.9.4 8.9.4 8.9.4
Ingevoerd in EPCberekening
Ingevoerd in EPCberekening
Toegestane afwijking Max. +/- 10% Geen Max. +/- 10 graden Geen Geen Toegestane afwijking Max. +/- 10% Geen Max. +/- 10%
Geconstateerd na opname
Werkelijke afwijking
Voldoet? Opmerkingen J/N J/N J/N J/N J/N
Geconstateerd na opname
Werkelijke afwijking
Voldoet? Opmerkingen J/N J/N J/N
Opmerking: Bij de controle van de installaties dient tevens nagegaan te worden of eventuele opgegeven producten uit de gelijkwaardigheidsverklaring(en) en of kwaliteitsverklaring(en) ook daadwerkelijk aanwezig zijn en naar behoren kunnen functioneren.
57
58
BIJLAGE X3 CHECKLIST BEWIJSLAST BOUWPROCES Voor het afgeven van het Energielabel bij nieuwbouw dient er bewijs materiaal te worden verzameld. In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van het bewijsmateriaal dat moet worden verzameld tijdens het bouwproces omdat dit na oplevering van het gebouw niet meer waar te nemen is. Het bewijsmateriaal dat verzameld wordt tijdens het bouwproces dient te worden opgenomen in een projectdossier en dient te worden overgedragen aan het bedrijf dat het Energielabel van het gebouw opstelt. Indien er geen bewijsmateriaal van een bepaald aspect aanwezig is wordt uitgegaan van de forfaitaire waarden van dat aspect. Indien het bouwproject betreft waarin meerdere gebouwtypen worden gebouwd dient per gebouwtype het onderstaande bewijsmateriaal te worden verzameld. Overzicht van het te verzamelen bewijsmateriaal Onderdeel gebouw
Te bewijzen aspecten
van
Te verzamelen bewijs
Eisen bewijsmateriaal
Zie voorbeeld
Thermische schil
Dikte en plaatsing isolatiemateriaal
Minimaal: • Één gevel 1 • Één dak • Één begane grondvloer
• Foto’s waarop duidelijk te zien is wat de dikte is van het isolatiemateriaal is, in afwijking kan ook worden volstaan met een rekening waarop is aangeven dat bij de betreffende gebouw(en) bepaalde isolatiedikte is toegepast. De rekening dient dan aan te geven om welke gebouw het gaat. • Indien er verschillende isolatiedikten worden toegepast en/of verschillende materialen dient dit per dikte en type te worden aangetoond. • Indien er isolatiemateriaal gebruikt is dat is voorzien van een KOMO-attest/certificaat dient dit KOMO-attest-certificaat ook bijgevoegd te worden. • Foto's van het merk en type isolatiemateriaal ter plekke gemaakt van de bouwkundige constructie, in afwijking kan ook worden volstaan met rekening waarop is aangeven dat bij de betreffende gebouw(en) een bepaald type isolatie-materiaal met een bepaalde dikte is toegepast. De rekening dient dan aan te geven om welke gebouw(en) het gaat. • Indien er isolatiemateriaal gebruikt is dat is voorzien van een KOMO-attest dient dit KOMO-attest ook bijgevoegd te worden.
• Overzichtsfoto waarop de totale gevel en dak is te zien, vervolgens dient te worden ingezoomd zodat de hiernaast gegeven aspecten gecontroleerd kunnen worden. • De dikte van isolatiemateriaal kan worden vastgelegd door een duimstok op de foto mee te fotograferen. Op de foto moet duidelijk zijn dat de duimstok aanligt tegen de binnen-wand en dat de duimstok loodrecht op de dikte van het isolatiemateriaal staat. •
X1
• Overzichtsfoto waarop de totale gevel en dak is te zien, vervolgens dient te worden ingezoomd zodat de hiernaast gegeven aspecten gecontroleerd kunnen worden. • Op foto’s moet te zien zijn welk merk en type materiaal is gebruikt.
X1
Type isolatiemateriaal
59
Onderdeel gebouw Installaties
Te bewijzen aspecten Isolatie leidingen en verdelers
Douchewater WTW
van
Te verzamelen bewijs
Eisen bewijsmateriaal
Zie voorbeeld
ruimteverwarming
Foto's van leidingen en verdelers die na oplevering weggewerkt zijn. Maak op één bouwlaag de volgende foto (’s): • waarmee aangetoond kan worden leidingen en verdelers zijn geïsoleerd . • waarop te zien welk merk en type isolatiemateriaal is toegepast. • waarop te zien is wat de isolatiedikte is. • In afwijking van foto (‘s) van dikte en merk en type isolatiemateriaal kan ook worden volstaan met een rekening waarop is aangeven dat bij het betreffende gebouw merk en type isolatie met bepaalde isolatiedikte is toegepast. De rekening dient dan aan te geven om welke gebouw(en) het gaat. • Foto (‘s) waarmee aangetoond wordt dat douchewater WTW aanwezig. • Foto(’s) waarmee aangetoond wordt welk merk en type is toegepast. In afwijking van foto (‘s) van merk en type kan ook worden volstaan met rekening waarop duidelijk vermeld is dat merk en type douchewater WTW in het betreffende gebouw is toegepast. • Aansluitwijze van douchewater WTW op de installatie indien dit na oplevering is weggewerkt. • Indien gebruik is gemaakt van een kwaliteits- of gelijkwaardigheidsverklaring dient deze verklaring ook bijgevoegd te worden.
• Maak eerst een overzichtsfoto van de leidingen op de betreffende bouwlaag met deel van de voor- of achtergevel en zoom vervolgens in op de leidingen en verdelers. • Indien dikte isolatie niet vermeld is op isolatiemateriaal dan de dikte van isolatiemateriaal vastleggen door een duimstok op de foto mee te fotograferen. Op de foto moet duidelijk zijn dat de duimstok aanligt tegen de leiding en dat de duimstok loodrecht op de leiding staat.
X2
tapwater
60
X2
Onderdeel gebouw
Te bewijzen aspect Isolatie circulatieleiding collectief
van
Te verzamelen bewijs
Eisen bewijsmateriaal
warmtapwater (alleen bij collectieve installatie)
Foto’s van distributieleidingen die na oplevering weggewerkt zijn. • Foto (‘s) waarop te zien welk merk en type isolatiemateriaal is toegepast. • Foto (‘s) waarop te zien is wat de isolatiedikte is. • In afwijking van foto (‘s) van dikte en merk en type isolatiemateriaal kan ook worden volstaan met een rekening waarop is aangeven dat bij het betreffende gebouw) merk en type isolatie met bepaalde isolatiedikte is toegepast. De rekening dient dan aan te geven om welk gebouw het gaat.
voorbeeld
1
Indien het dak bestaat uit een prefab deel en een niet prefab-deel dient van beide delen bewijs te worden verzameld. Om aan te geven dat de foto’s bij het betreffende gebouw horen dienen er overzichtsfoto’s gemaakt te worden waaruit duidelijk blijkt dat het om het betreffende gebouw gaat. Optioneel is om op de foto’s de GPS-coördinaten en datum en tijdsaanduiding af te drukken. Optioneel Onderdeel Gebouw
Te bewijzen aspecten
van
Te verzamelen bewijs
Eisen bewijsmateriaal
Zie voorbeeld
Thermische schil
Plaatsing isolatiemateriaal
Minimaal: • Één gevel 1 • Één dak • Één begane grondvloer
• Foto's waarop duidelijk te zien is dat de isolatie goed op elkaar aansluit . .
• Overzichtsfoto waarop de totale gevel en dak is te zien, vervolgens dient te worden ingezoomd zodat het hiernaast gegeven aspect gecontroleerd kunnen worden. • Om aan te tonen dat de isolatie goed op elkaar aansluit dienen er foto’s (gevel) te zijn van de aansluiting van het isolatiemateriaal op: • het kozijn van raam en/of deur • dak • begane grond vloer • aansluiting van het isolatiemateriaal op elkaar, op minimaal 4 verschillende plekken van de gevel
X1
61
62
X1 Thermische schil Foto’s nog door Nieman aan te leveren
63
Checklist Foto’s thermische schil Gevel O
Opmerking
Overzichtsfoto O Type en merk isolatie O Dikte isolatie O Aansluiting op kozijn O Aansluiting op vloer O Aansluiting dak O Aansluiting isolatie op elkaar (4x)
Vloer O O
Dikte isolatie Type en merk isolatie
Dak O
Overzichtsfoto O Type en merk isolatie O Dikte isolatie O Aansluiting op kozijn O Aansluiting op vloer O Aansluiting dak O Aansluiting isolatie op elkaar (4x)
Foto’s installaties Ruimteverwarming leidingen en/of verdelers O
Opmerking
Overzichtsfoto O Type en merk isolatie O Dikte isolatie O Isolatie leidingen/verdelers
Douche water WTW O Type en merk O Aansluitwijze Circulatieleiding O Type en merk isolatie O Dikte isolatie
64
65