bzk0000638
Hierbij zend ik u, mede namens de staatssecretaris van Financiën, de eerste tussenrapportage in het kader van het Plan van Aanpak Transparantie in de Financiële Verhouding tussen Rijk en gemeenten. Deze tussenrapportage wordt conform het Plan van Aanpak dat ik u in december 2000 deed toekomen opgeleverd; een tweede tussenrapportage is voorzien voor november 2001. De uitvoering van het Plan van Aanpak verloopt op hoofdlijnen zoals gepland; alleen het oplossen van de technische problemen rondom de levering van gegevens over de specifieke uitkeringen vergt meer tijd dan aanvankelijk voorzien. De eerste finale deadline – rapportage op macroniveau in het voorjaar van 2002 ten behoeve van bestuurlijk overleg – blijft echter naar het zich nu laat aanzien zonder meer haalbaar. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K. G. de Vries
1
EERSTE TUSSENRAPPORTAGE PLAN VAN AANPAK TRANSPARANTIE Inleiding. Het plan van aanpak transparantie is op 12 december 2000 aan de Tweede Kamer aangeboden. Tijdens een Algemeen Overleg met de vaste Commissie van BZK op 15 mei jongstleden hebben wij daarover met de Kamer van gedachten gewisseld. In dat overleg bleek dat de Kamer het plan van aanpak transparantie ondersteunt. In het plan van aanpak transparantie is aangegeven dat de Kamer over de voortgang door middel van tussenrapportages wordt geïnformeerd. De eerste tussenrapportage is voorzien in juni 2001, de tweede in november 2001. Conform deze planning ligt hierbij de eerste tussenrapportage voor. Deze tussenrapportage is als volgt opgebouwd. • Achtergrond Hierin wordt kort de voorgeschiedenis geschetst •
Beknopt overzicht van de stand van zaken Hier wordt de stand van zaken aangegeven, gegroepeerd op de drie hoofdlijnen van het plan van aanpak. Daarbij wordt nagegaan in hoeverre de planning, zoals in het plan van aanpak is aangegeven, is gerealiseerd.
•
Planning Hier wordt aangegeven welke werkzaamheden de komende maanden worden uitgevoerd. In de volgende tussenrapportage (november 2001) zal daarvan verslag worden gedaan.
•
Conclusie Hier wordt het oordeel over de stand van zaken op dit moment weergegeven
•
Bijlagen 1. De rapportage over de inventarisatie van specifieke uitkeringen 2. De rapportage van Cebeon over analysekader enmethoden met betrekking tot de eigen inkomsten. 3. De rapportage van het SCP over prestatie-indicatoren «Maten voor gemeenten»
Achtergrond
1
«Financiële positie van de gemeenten verkend», Den Haag, maart 1998 (rapport commissie Schouten).
In de afgelopen jaren is de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten gewijzigd. De decentralisatie-impuls heeft het aantal specifieke uitkeringen verminderd, de verdeling van het gemeentefonds is in twee tranches ingrijpend gewijzigd, er zijn bestuurlijke afspraken over de bepaling van het accres van het gemeentefonds gemaakt. In dat kader wordt ook jaarlijks een aantal overzichten opgesteld waarin een beeld van delen van die financiële verhouding wordt geboden: zo is er het Overzicht Specifieke Uitkeringen (OSU), het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) en de Monitor Inkomsten uit Lokale Heffingen (MILH). Elk van deze rapporten geeft een deel van de financiële verhouding weer. Dat versnipperde beeld maakt het niet makkelijk om een meer compleet inzicht te krijgen in de financiële positie van gemeenten. Hoe lastig dat was bleek bij het opstellen van het rapport van de Commissie Schouten1. Maar ook bleek daarbij hoe zinvol zo’n meer integraal beeld was. Wij hebben daarom vorig jaar besloten tot een plan van aanpak transparantie, dat ertoe moet leiden dat er met regelmaat een integraal beeld van
2
de financiële positie van de gemeenten kan worden opgesteld. Dat zal de bestuurlijke beoordeling van de ontwikkeling van de financiële verhouding, dat wil zeggen van de omvang en de verdeling van de gemeentelijke middelen moeten ondersteunen. In de memorie van toelichting bij de begroting van het gemeentefonds 2001 hebben wij dat (naar aanleiding van de opvallende ontwikkeling van zowel de accressen als de gemeentelijke belasting-inkomsten) als volgt geformuleerd: «Wij zullen in het plan van aanpak tot meer transparantie in de financiële verhouding, dat wij de Tweede Kamer voor het eind van jaar hebben toegezegd dan ook met name aandacht schenken aan de vraag hoe door grotere transparantie een beter oordeel over de ontwikkeling van inkomsten en uitgaven mogelijk wordt. De gegevens, die in het kader van die grotere transparantie verzameld en bewerkt worden, kunnen dan betrokken worden bij de beoordeling van de uitkomst van de normering en de ontwikkeling van de lokale heffingen. Ook wordt daarmee de beoordeling van de verdeling van de diverse geldstromen over de gemeenten beter ondersteund». In het plan van aanpak transparantie is aangegeven dat bij de realisatie zoveel mogelijk wordt uitgegaan van bestaande gegevensverzamelingen. Daarbij is gewezen op bestaande instrumenten als het MILH, het POR en het OSU. Wij gaven aan uit te gaan van een groeimodel, waarbij in de loop van de tijd verdere verbeteringen zouden worden aangebracht. Begin 2002 zou een eerste concreet resultaat beschikbaar moeten zijn, waarvan gebruikt zou kunnen worden gemaakt bij het bestuurlijke oordeel over de uitkomst van de normering. Vervolgens komt dan in het najaar van 2002 een op het meso-niveau toegespitste uitkomst, die bij de beoordeling van de verdeling van de geldstromen over gemeenten benut zou worden. Daarbij werd als voorbeeld gewezen op de rapportage van de Commissie Schouten en het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) van het gemeentefonds. Samengevat gaat het dus bij het plan van aanpak transparantie om enerzijds het verzamelen van meer en betere gegevens en anderzijds om het verder ontwikkelen van de analysekaders om het bestuurlijk gebruik van de cijfers mogelijk te maken c.q. te verbeteren. In de aanbiedingsbrief bij het plan van aanpak transparantie werd erop gewezen dat er op gerekend moest worden dat realisatie de nodige tijd zou vergen, zowel om de benodigde gegevens beschikbaar te krijgen als om het draagvlak te verwerven dat voor het bestuurlijk gebruik van die gegevens nodig is. Wij ontlenen het vertrouwen dat wij daarin zullen slagen in de ervaringen met de rapportage van de Commissie Schouten en met het POR. Maar daaraan ontlenen wij ook het besef dat er veel (technische) problemen moeten worden overwonnen om de benodigde gegevens beschikbaar te krijgen. Beknopt overzicht stand van zaken In de bijlagen wordt meer in detail op de specifieke activiteiten en de stand van zaken bij het vaststellen van deze tussenrapportage ingegaan. In deze paragraaf geven we een meer samenvattend en globaal beeld. Daarbij wordt nagegaan in hoeverre de planning, zoals in het plan van aanpak is aangegeven, is gerealiseerd. Hierboven gaven wij aan dat de activiteiten die uit het plan van aanpak transparantie voortvloeien in drie hoofdlijnen kunnen worden onderscheiden 1. het verwerven van meer en betere gegevens 2. het ontwikkelen van analysekaders
3
3. het betrekken bij de besluitvorming rond de ontwikkeling van omvang en verdeling.
Meer en betere gegevens Alles overziende loopt het verzamelen van meer en betere gegevens minder voorspoedig dan gehoopt. Dat speelt met name bij de gemeentelijke rekeninggegevens en bij de verdeling van de specifieke uitkeringen. De «pilot ESF-gelden» wacht op de uitvoering van de ESF-periode 2000–2006. •
•
•
Door de reorganisatie van het CBS kost het overleg over de gegevenslevering meer tijd dan door ons en het CBS werd voorzien. Daardoor is op dit moment nog geen afspraak beschikbaar over de levering van gemeentelijke rekeninggegevens op het gewenste aggregatieniveau en met de gewenste kwaliteit. Daarnaast blijken de technische problemen bij het aanpassen van de departementale boekhoudingen om de verdeling van specifieke uitkeringen over gemeenten per begrotingsjaar af te leiden groter dan bij eerste interdepartementale contacten werd voorzien en op basis van het overzicht van de geldstromen naar de 50 grootste gemeenten werd verwacht. In de bijlage is aangegeven op welke wijze dat de planning beïnvloedt. Op dit moment is nog niet begonnen met de verzameling van de gegevens in het kader van de pilot ESF-gelden omdat de uitvoering van de ESF-periode 2000–2006 nog niet begonnen is. De uitvoering is met ingang van 2001 overgedragen een agentschap i.o. van SZW.
Het ontwikkelen van analysekaders Het ontwikkelen van de analysekaders verloopt volgens plan: • We beschikken over de rapportage van het SCP, die inzicht geeft in de (on-) mogelijkheden om inzicht te krijgen in de (ontwikkeling van de) prestaties van gemeenten, die gerelateerd zijn aan de ontwikkeling van de uitgaven. • Ook is een rapportage van Cebeon over de betekenis van de eigen inkomsten in de financiële verhouding beschikbaar. • Tenslotte hebben wij recente informatie over mogelijk gebruik van de balansgegevens van gemeenten bij de analyse geïnventariseerd. Daarbij is met name gebruik gemaakt van informatie uit een onderzoek van KPMG en VB t.bv. de Commissie Schouten, een onderzoek van Ernst en Young in het kader van het GSB, informatie uit de verschillenden art. 12 onderzoeken en begrotingscans van de IFLO, onderzoek in het kader van het BTW-compensatiefonds en van het recent uitgebrachte onderzoek van COELO1.
Het betrekken bij de besluitvorming rond de ontwikkeling van omvang en verdeling In de verslagperiode is het plan van aanpak transparantie aan de orde geweest in overleg met VNG en IPO. Daar is men bereid om op constructieve wijze naar de verwachte resultaten te kijken en om daarover in bestuurlijk overleg te spreken. Planning In de komende maanden zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd. 1
Decentrale Overheden in Balans, Groningen 2001.
4
1. Eigen Inkomsten. Zoals hierboven is aangegeven hebben we, conform de planning, een rapportage over de betekenis van de eigen inkomsten in de financiële verhouding. Naar aanleiding van die rapportage van Cebeon zullen protocollen worden opgesteld en de gegevens worden verzameld, zo mogelijk over achtergelegen jaren, die de analyse van de ontwikkeling van de eigen inkomsten in relatie tot de ontwikkeling van uitgaven, uitgesplitst naar beleidscluster en type gemeente mogelijk maken. De rapportage wijst ook uit dat de meeste gegevens en de daarmee verbonden analyses tijdig beschikbaar kunnen zijn om in het voorjaar van 2002 bij de bestuurlijke beoordeling van de uitkomsten van de normering en in het najaar van 2002 bij de toetsing van de verdeling van de algemene uitkering te worden betrokken. Wij zullen in de tussenrapportage van november 2001 verslag van onze activiteiten doen en onze conclusies terzake aangeven.
2. Specifieke Uitkeringen Als gevolg van de opgelopen vertraging zijn wij nog niet in staat tot een definitieve oordeelsvorming over welke specifieke uitkeringen in de eerste analyse in het voorjaar van 2002 en het najaar van 2002 mee kunnen lopen. Van 68 uitkeringen, die in het OSU zijn opgenomen, is bij de eerste toetsing aan de criteria vastgesteld dat ze niet in overweging hoeven te worden genomen (geen invloed op gemeentelijke geldstromen, te gering financieel belang). 77 uitkeringen zijn vervolgens nader onderzocht omk na te gaan of zij voor het plan van aanpak transparantie relevant zijn. Van 35 uitkeringen is daarbij vastgesteld dat ze zullen meelopen in het plan van aanpak transparantie. Van 20 uitkeringen is vastgesteld dat ze (voorlopig) buiten beschouwing zullen blijven. Van 22 uitkeringen is nog niet vastgesteld of ze zullen meelopen of niet. Bij deze laatste groep uitkeringen dienen de kosten van het opleveren van de gegevens nog in kaart te worden gebracht en vervolgens te worden afgewogen tegen het belang van de betreffende informatiestroom voor het Plan van aanpak transparantie. Dit zal de komende maanden in nader overleg tussen de betreffende vakdepartementen en BZK geschieden. Wij verwachten dat voor de eerste rapportage (voorjaar 2002) over veel van de relevante gegevens kan worden beschikt. In de rapportage voorjaar 2003 zal dan over alle relevante gegevens kunnen worden beschikt. In de bijlage is een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot de opgenomen. In december 2000 bracht de Raad voor financiële verhoudingen (Rfv) zijn advies uit over de plaats van de specifieke uitkeringen binnen de financiële verhouding, het OSU en de definitie van specifieke uitkeringen. Op dit moment wordt door de ministeries van BZK en Financiën gewerkt aan een reactie op het Rfv-advies. Deze reactie verschijnt naar verwachting in zomer 2001. Hij zal dan bij het Plan van aanpak transparantie worden betrokken. Wij zullen in de tussenrapportage van november 2001 verslag van onze activiteiten doen en onze conclusies terzake aangeven.
3. SCP
1
Signalering is de eerste fase van het periodiek onderhoud, zie verder POR2001, blz. 55.
Het vooronderzoek van het SCP voldoet aan de verwachtingen. Het verkent de vragen en mogelijkheden die bij prestatiemeting aan de orde zijn. Het rapport geeft aan dat het in beginsel mogelijk is om de kwaliteit van onze signalering1 te verbeteren, waardoor nadere onderzoeksvragen nauwkeuriger geformuleerd kunnen worden. Maar ook stellen wij vast dat uit de rapportage naar voren komt dat nog niet zeker is dat dat op
5
afzienbare tijd ook feitelijk mogelijk is. Zo zal nader onderzoek nodig zijn om na te gaan in hoeverre de problemen van heterogeniteit, doeltreffendheid en kwaliteit, toegespitst op de specifieke productie van gemeenten bevredigend kunnen worden opgelost. Ook moet zeker zijn dat de benodigde gegevens met voldoende frequentie en voldoende kwaliteit tijdig beschikbaar zijn. In de komende maanden zullen wij in overleg met het SCP en het CBS een aantal expertbijeenkomsten organiseren waarin wij deze vragen aan de orde zullen stellen.
4. Pilot ESF (Europese Fondsen) Het ministerie van SZW is op dit moment bezig te bezien wat er aan gegevens in het kader van het plan van aanpak transparantie kan worden geleverd. De pilot zal worden gestart zodra de uitvoering voor de ESF periode 2000–2006 voldoende op gang is gekomen. Wij zullen in de tussenrapportage van november 2001 verslag van onze activiteiten doen en onze conclusies terzake aangeven.
5. Vermogenspositie gemeenten (Balans, Reserves, Risico’s, en Voorzieningen (BRRIV) Uit eerder door ons of in onze opdracht verricht onderzoek en uit het recent uitgebrachte onderzoek van COELO is naar voren gekomen dat gemeenten en provincies binnen de bestaande comptabiliteitsvoorschriften hun vermogenspositie verschillend administreren. De uit openbare stukken berekende vermogens van twee willekeurige gemeenten zijn daardoor niet goed vergelijkbaar. De belangrijkste conclusie is dan ook dat, hoewel de opzet van balansen van overheden wel degelijk is geüniformeerd, er veel vrijheid bestaat bij de feitelijke invulling. De mogelijkheden tot onderlinge vergelijkbaarheid van balansen van gemeenten zijn daardoor beperkt. De belangrijkste elementen die tot de beperkte vergelijkbaarheid leiden, zijn de waardering van vaste activa en het onderscheid tussen reserves en voorzieningen. Op allerlei overheidsterreinen worden vergelijkingsmogelijkheden als benchmarks en best-practices ontwikkeld. Echter, op het terrein van de balans gebeurt dat kennelijk nog onvoldoende. Niettemin is het van belang dat ook op dit terrein meer vergelijkbaarheid ontstaat, opdat gemeenten iets van elkaar kunnen leren. Dit belang is eenvoudig aan te tonen door alleen maar te wijzen op de noodzaak van voldoende weerstandsvermogen met het oog op de risicoparagraaf. Teneinde de oordeelsvorming omtrent het vermogen van gemeenten te verbeteren wordt inmiddels gewerkt aan voorstellen ter herziening van de comptabiliteitsvoorschriften op dit punt. We wijzen er op dat deze thematiek niet in het kader van het plan van aanpak transparantie wordt uitgewerkt, maar in het kader van de uitwerking van de adviezen van de staatscommissie Elzinga. Nadrukkelijk wijzen wij er op dat wij thans niet voornemens zijn de vermogenspositie van gemeenten bij de verdeling te betrekken. Er is op dit moment geen aanleiding om het standpunt dat wij, in overeenstemming met het gevoelen van de Kamer, bij de opstelling van de Financiële Verhoudingswet ten aanzien van de OEM (de Overige Eigen Middelen, de gemeentelijke vermogens daarbij inbegrepen) hebben ingenomen nu te heroverwegen. In de komende maanden zullen wij verder uitwerken op welke wijze informatie over de ontwikkeling van gemeentelijke vermogens onze analyse van de geldstromen kan ondersteunen. In samenhang met de informatie over (begrote en gerealiseerde) uitgaven (per cluster) en de ontwikkeling van de verschillende geldstromen is ook de ontwikkeling van
6
de balanspositie van (typen) gemeenten een indicator voor de algemene financiële positie van gemeenten. Wij zullen in de tussenrapportage van november 2001 verslag van onze activiteiten doen en onze conclusies terzake aangeven.
6. het betrekken bij de besluitvorming rond de ontwikkeling van omvang en verdeling In de komende maanden zal nader worden uitgewerkt op welke wijze de bevindingen uit de analyse van de verschillende gegevens bij de verschillende besluitvormingsprocessen kunnen worden betrokken. Vanzelfsprekend zullen VNG en IPO daarbij worden betrokken. Wij zullen in de tussenrapportage van november 2001 verslag van onze activiteiten doen en onze conclusies terzake aangeven. Conclusie Alles overziende stellen wij vast dat belangrijke stappen gezet zijn: er wordt gewerkt aan het oplossen van de technische problemen bij de dataverzameling, zij het dat wij waarschijnlijk later dan voorzien over meer en betere gegevens kunnen beschikken. Wij herinneren eraan dat in het plan van aanpak transparantie sprake was van een traject van meerdere jaren. Wij wijzen er in dit verband op dat met name het gebruik van gegevens over meerdere jaren de kwaliteit van de analyse zal verhogen. Wij verwachten dat wij in de komende maanden tot een afronding kunnen komen. Het ontwikkelen van de analysekaders verloopt volgens de planning, zoals in het plan van aanpak aangegeven. Ook is er bereidheid om in bestuurlijk overleg uit te gaan van de beoogde resultaten, indien deze aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen voldoen. Wij gaan er daarom vanuit dat in het voorjaar van 2002, tijdig voor het bestuurlijk overleg in april, de eerste rapportage op macroniveau beschikbaar zal zijn.
7
Ad bijlage 1. De rapportage «Specifieke uitkeringen in beeld».
Inleiding Naast de algemene uitkering uit het gemeentefonds zijn ook de andere geldstromen die van het Rijk naar de gemeenten vloeien van groot belang voor de financiële positie van gemeenten. Het gaat daarbij voornamelijk om specifieke uitkeringen. Kortheidshalve wordt daarom in dit hoofdstuk verder gesproken over specifieke uitkeringen. In het plan van aanpak transparantie zoals wij dat eind vorig jaar naar uw Kamer zonden, werd aangekondigd dat met de betrokken vakdepartementen zou worden verkend hoe de in het kader van het streven naar transparantie relevante informatie over specifieke uitkeringen periodiek zou kunnen worden opgeleverd, hoe de onzekerheid in de cijfers kan worden gekwantificeerd en gereduceerd, en welke specifieke uitkeringen relevant zijn. Dit proces is inmiddels in volle gang; het blijkt, zoals wij reeds verwachtten, een complex proces te zijn waarin met de vakdepartementen gezocht wordt naar wat wenselijk en haalbaar is in het kader van ons streven naar transparantie. Hieronder komt eerst de selectiemethode van specifieke uitkeringen – de selectiecriteria en de wijze waarop deze zijn gehanteerd – aan de orde. Vervolgens wordt kort weergegeven aan welke concrete informatie in het kader van plan van aanpak transparantie behoefte is. Tenslotte wordt ingegaan op de huidige stand van zaken.
Totstandkoming selectie Er is een aantal selectiecriteria gehanteerd bij de totstandkoming van de selectie: 1) Kan de specifieke uitkering invloed uitoefenen op de gemeentelijke geldstromen? 2) Wat is het financieel belang van de specifieke uitkering? 3) Wat is de expiratiedatum van de specifieke uitkering? 4) Praktische haalbaarheid De selectiecriteria worden hieronder nader toegelicht. Deze criteria zijn niet mechanisch toepasbaar: steeds moet per geval worden bekeken of het zinvol is om een specifieke uitkering te laten meelopen, afhankelijk van de specifieke aard van de regeling, de specifieke omstandigheden, omvang, werkingsduur enz.. 1) Invloed op gemeentelijke geldstromen. Het belangrijkste criterium is dat een specifieke uitkering meeloopt in het plan van aanpak transparantie als de omvang van deze uitkering, gelet op de inrichting van deze uitkering invloed kan uitoefenen op de verdeling of besteding van andere geldstromen of de financiële positie van gemeenten. Dat betekent dat het geld van de betreffende specifieke uitkering in principe op een of andere wijze op de gemeentelijke begroting en rekening terecht moet komen. Het betekent in beginsel ook dat een specifieke uitkering waarvoor de gemeente uitsluitend als «doorgeefluik» fungeert – dus er niet zelf geld kan bijzetten of afhalen en ook geen beleid met dit geld kan voeren – niet zal meelopen in het kader van het plan van aanpak transparantie. Hetzelfde geldt voor specifieke uitkeringen op declaratiebasis die 100% kostendekkend zijn. Omgekeerd geldt dat een specifieke uitkering die niet direct van het Rijk naar de gemeenten gaat maar bijvoorbeeld door de provincies wordt verdeeld over de gemeenten wel zal meelopen in het kader van
8
het plan van aanpak transparantie als de gemeenten vervolgens eigen beleid kunnen voeren met dit geld. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld specifieke uitkeringen die aan samenwerkingsverbanden van gemeenten worden uitgekeerd1. 2) Financieel belang Een ander belangrijk criterium is het financieel belang van de specifieke uitkering. In beginsel is gekozen voor een ondergrens van f 10 miljoen gulden. Ook dit criterium valt niet mechanisch toe te passen: een specifieke uitkering van f 7 miljoen die wordt verdeeld over 7 gemeenten kan – althans op meso-niveau – een veel grotere invloed hebben op de financiële positie van (althans die groep van) gemeenten dan een specifieke uitkering van f 10 miljoen die over 100 gemeenten wordt verdeeld. 3) Expiratietermijn Een groot aantal regelingen loopt in de komende jaren af. Ook voor deze regelingen geldt dat geen algemeen toepasbaar criterium valt te geven voor een antwoord op de vraag of zo’n uitkering nog moet meelopen in het plan van aanpak transparantie. Dat hangt af van bijvoorbeeld de wijze waarop de regeling afloopt: als er in de 10 jaar na afloop van de regeling nog substantiële geldstromen naar de gemeenten lopen dan dient de regeling mee te lopen, als met het aflopen van de regeling de geldstroom meteen opdroogt dan is het wellicht niet zinvol om een regeling mee te laten lopen. Het hangt er ook vanaf of een regeling een vervolg krijgt: als een specifieke uitkering die afloopt wordt opgevolgd door een nieuwe specifieke uitkering die hetzelfde doel en dezelfde doelgroep dient, dan ligt het voor de hand om beide uitkeringen te laten meedoen in het plan van aanpak transparantie. 4) Praktische haalbaarheid Daarnaast spelen ook praktische (kosten-)overwegingen een rol als criterium. Als bijvoorbeeld voor het verkrijgen van jaarlijkse gegevens over een relatief kleine geldstroom tijdrovende en kostbare aanpassingen aan de administratieve informatiesystemen van het departement noodzakelijk zijn, dan dient een afweging te worden gemaakt of die kosten opwegen tegen het belang van deze gegevensstroom voor het plan van aanpak transparantie. 1
Er zijn geldstromen die niet via de gemeentelijke begroting lopen maar die wel invloed kunnen hebben op de gemeentelijke uitgaven. Te denken valt bijvoorbeeld aan subsidies die rechtstreeks door het Rijk aan culturele instellingen worden uitgekeerd. Als het Rijk zo’n subsidie verstrekt kan dat voor een gemeente aanleiding zijn om zelf minder geld aan deze instelling te geven. Deze geldstromen zullen in het kader van het plan van aanpak transparantie niet systematisch periodiek worden verzameld. Wel kunnen deze geldstromen onderdeel uitmaken van nader onderzoek naar aanleiding van de gegevens die het plan van aanpak transparantie periodiek gaat opleveren. Als we bijvoorbeeld de gemeentelijke uitgaven op het cluster kunst en ontspanning zien oplopen dan kan dat aanleiding zijn om nader onderzoek te gaan doen. Uit zo’n onderzoek zou dan kunnen blijken dat het oplopen van de uitgaven op dit cluster wordt veroorzaakt door grote, nieuwe subsidies van de staatssecretaris voor cultuur die cofinanciering als voorwaarde stellen.
Tot slot zij, wellicht ten overvloede, opgemerkt dat de selectie zoals daar nu aan gewerkt wordt niet definitief is. Zoals hierboven al werd opgemerkt verdwijnen er specifieke uitkeringen en komen er nieuwe specifieke uitkeringen bij. Voorts is het denkbaar dat een specifieke uitkering die nu op goede gronden buiten beschouwing wordt gelaten in een later stadium van het plan van aanpak transparantie op grond van de analyses toch van belang blijkt om de ontwikkeling in de financiële positie van gemeenten te begrijpen; wellicht wordt een dergelijke uitkering dan alsnog opgenomen.
Informatiebehoefte Voor de specifieke uitkeringen is aan de vakdepartementen gevraagd om zoveel mogelijk de ramingen en realisaties per gemeente vanaf 1996 aan te leveren. Dit op de eerste plaats om trends in de ontwikkeling van de betreffende uitkering te kunnen onderscheiden. Daarnaast kan aan de hand van een dergelijke tijdreeks worden nagegaan welke afwijkingen er zijn tussen ramingen en realisatie; dit is van belang om het ramingscijfer voor 2002, dat begin 2002 wordt opgeleverd, goed te kunnen interpreteren.
9
Omdat het plan van aanpak transparantie uiteindelijk moet leiden tot een jaarlijkse analyse van de ontwikkeling van de financiële positie van alle gemeenten (te publiceren in het voorjaar) en van groepen van gemeenten met bepaalde kenmerken (te publiceren in het najaar) is ook aan de departementen gevraagd om aan te geven of jaarlijkse levering van de gegevens voor 20 februari mogelijk was. Voorts is aan de departementen gevraagd informatie te geven die relevant is bij het interpreteren van de cijfers. Het gaat hierbij om informatie over de inrichting van de specifieke uitkering en over (voorgenomen) wijzigingen daarin. Deze informatie moet de fondsbeheerders behulpzaam zijn bij het interpreteren van de cijfermatige ontwikkelingen. In dit verband is ook afstemming met het Overzicht Specifieke Uitkeringen (OSU) van belang: de komende tijd moet duidelijk worden welke aanvullende informatie over specifieke uitkeringen nodig is in het kader van het plan van aanpak transparantie en welke informatie het OSU zal opleveren. Wij herinneren er hierbij aan dat wij over de toekomst van het OSU advies aan de Rfv hebben gevraagd. Dat advies is in december 2000 ontvangen. Wij gaan hieronder op de reactie op het advies van de Rfv met betrekking tot het OSU in. Over de opzet van de niet-cijfermatige informatiestroom zal de komende periode worden overlegd met de departementen.
Huidige stand van zaken In deze tussenrapportage zou aangegeven worden welke specifieke uitkeringen meelopen in het kader van het Plan van aanpak transparantie en welke niet, en welke gegevens er precies zouden worden opgeleverd, zodat in het najaar zou kunnen proefgedraaid met de historische gegevens (1996–2000). Voor 22 uitkeringen is daarover nog geen duidelijkheid. Voor de overige uitkeringen is wel duidelijkheid. Een groot aantal van de in het OSU opgenomen uitkeringen kon reeds bij eerste toetsing aan de criteria als niet relevant worden aangemerkt. Voor 77 uitkeringen, die bij eerste toetsing relevant leken, is vervolgens nagegaan of ze bij ook nadere weging voldoende relevant waren om opgenomen te worden. Een gedetailleerd verslag van die weging treft u in bijlage 1 aan. Van 35 uitkeringen is daarbij vastgesteld dat zij wél zullen meelopen in het Plan van aanpak transparantie en welke gegevens precies zullen worden aangeleverd. Van 20 uitkeringen werd vastgesteld dat zij bij nadere toetsing vooralsnog onvoldoende relevant zijn voor het plan van aanpak transparantie . Van 22 uitkeringen tenslotte is dus nog niet duidelijk of zij zullen meelopen. Om deze beslissing te kunnen nemen dient, zoals dat ook bij de 55 waarover wel is geconcludeerd is gebeurd, eerst exact in kaart te worden gebracht welke gegevens er kunnen worden geleverd tegen welke kosten, en dienen die kosten vervolgens te worden afgewogen tegen het belang van de gegevensstroom voor het Plan van aanpak transparantie. Op dit moment zitten wij middenin dit proces, dat met name bij OCenW, SZW, VROM en V&W speelt. In de tussenrapportage in november 2001 wordt u nader bericht over de stand van zaken.
Legenda bij de selectie Voorbeeld: «W – Onderwijshuisvesting Asielzoeker (Jus 06.07.02; OSU2001: Jus2001-01)» De eerste letter geeft aan of een uitkering wel (W) of niet (N) meeloopt in het plan van aanpak transparantie, of dat er nog overleg met het betreffende departement gaande is (?).
10
Daarna volgt de «populaire» naam van de uitkering zoals opgenomen in het OSU2001. Tussen haakjes is eerst aangegeven op welk begrotingsartikel 2001 de uitkering betrekking heeft, en vervolgens (voorzover van toepassing) hoe de uitkering is opgenomen in het OSU2001. In sommige gevallen volgt hierna nog de tussen haakjes de officiële naam van de uitkering, nl. als deze sterk verschilt van de populaire naam. Als een uitkering meeloopt is steeds en detail weergegeven welke gegevens (raming en realisatie) wel en niet geleverd kunnen worden, op welk tijdstip, en in welke vorm. Ook zijn zaken beschreven die voor de analyse van de cijfers van belang zijn, zoals bijvoorbeeld dat de ramingsgegevens voorschotcijfers zijn, dat de realisatiegegevens voorlopig zijn, dat gegevens uitsluitend per samenwerkingsverband kunnen worden geleverd enz.enz. Als een uitkering niet meeloopt is steeds gemotiveerd aan de hand van bovenbeschreven criteria.
De relatie met het Overzicht Specifieke Uitkeringen (OSU) Elk jaar wordt voor 1 oktober het Overzicht Specifieke Uitkeringen (OSU) opgesteld, waarin alle specifieke uitkeringen van het daarop volgende begrotingsjaar zijn opgenomen. Op 8 mei 2000 heeft de minister van BZK mede namens minister van Financiën aan de Raad voor financiële verhoudingen (Rfv) een advies gevraagd over het OSU en specifieke uitkeringen. In deze adviesaanvraag werd aan de Rfv gevraagd in te gaan op de functie en voortbestaan van het OSU, de mogelijkheid van een overzicht financiële geldstromen en de effectiviteit en inrichting van specifieke uitkeringen. In december 2000 heeft de Rfv haar advies uitgebracht. Daarin gaat de Rfv in op de plaats van specifieke uitkeringen binnen de financiële verhouding, het OSU en de definitie van specifieke uitkeringen. De Raad heeft met het advies een bijdrage willen leveren aan de discussie over de verantwoordelijkheden voor specifieke uitkeringen als bekostigingsinstrument en de systeemverantwoordelijkheid van het ministerie van BZK enerzijds en de verantwoordelijkheid van de vakdepartementen voor de afzonderlijke specifieke uitkeringen anderzijds. Op dit moment wordt door de ministeries van BZK en Financiën gewerkt aan een reactie op het Rfv-advies. Getracht wordt deze voor of tijdens het zomerreces aan de Tweede Kamer te zenden. Eind mei 2001 is ook gestart met de inventarisatie van de specifieke uitkeringen voor het OSU2002 dat kort na Prinsjesdag aan de Tweede Kamer worden gezonden. Het OSU2002 komt nog op de reguliere wijze tot stand en levert daarmee een bijdrage aan de realisering van het Plan van aanpak transparantie in 2002.
11
Ad bijlage 2. Het Cebeon-rapport : «Eigen inkomsten en Gemeentefonds».
Opdracht Wij hebben het onderzoeksbureau Cebeon gevraagd om een overzicht op te stellen van de veronderstellingen en normen met betrekking tot de eigen inkomsten in het huidige verdeelstelsel van het gemeentefonds. Zo’n overzicht zou de basis moeten zijn voor een uitbreiding van het analysekader voor de verdeling over de gemeenten (de «scan» zoals in hoofdstuk 3 van het POR opgenomen). Daarnaast zou het een onderdeel van het analysekader bij de beoordeling van de uitkomst van de normering moeten zijn (de «volume-vraag»). Daarom is Cebeon ook gevraagd voorstellen te doen voor de inpassing van de eigen inkomsten in dat analysekader, waarbij ook op de analysemethoden wordt ingegaan.
Samenvatting Het rapport van Cebeon bestaat uit de volgende onderdelen. 1. Een inventarisatie van relevante veronderstellingen, normatieve en bestuurlijke uitspraken ten aanzien van de eigen inkomsten die een rol spelen in de financiële verhouding. 2. Een inventarisatie van de gegevens die nodig zijn om deze uitspraken periodiek te toetsen en voorstellen op welke wijze dat op de meest inzichtelijke wijze kan worden uitgevoerd. Daarbij wordt op een aantal aandachtspunten ingegaan, die bij de interpretatie van de uitkomsten een rol spelen. De inventarisatie van relevante veronderstellingen, normatieve en bestuurlijke uitspraken geeft aan dat er in de financiële verhouding een aantal expliciete, maar ook meer impliciete normen ten aanzien van de eigen inkomsten zijn opgenomen. Het is van belang om daarbij vast te stellen dat daarbij alle eigen inkomsten, ook die in verband staan met de vermogenspositie van de gemeente, zijn meegenomen. Ook wordt duidelijk dat het van belang is om na te gaan in welke mate deze veronderstellingen en uitspraken nog in voldoende verband staan met feitelijke ontwikkelingen. De onderzoekers geven aan dat bij de inventarisatie van de daarvoor benodigde gegevens in het algemeen gebruik kan worden gemaakt van de reeds in het kader van het POR gehanteerde statistieken. Zij wijzen daarbij op een aantal aspecten, die bij de interpretatie van de cijfers een rol spelen. Conclusie. Uit het onderzoek wordt duidelijk dat het betrekken van de eigen inkomsten bij de analyse van de ontwikkeling van de geldstromen mogelijk en gewenst is. Wij zullen daarom, met gebruikmaking van de onderzoeksuitkomsten in de komende maanden protocollen (laten) opstellen, die aangeven op welke wijze de gegevens over eigen inkomsten in de analyse van de geldstromen zullen worden toegepast (dus analysekader en -methoden). Voorts zullen we (voor zover de gegevens daarvoor tijdig beschikbaar zijn) cijfermatige vergelijkingen en analyses over de meest recente jaren opstellen, opdat ook aan de hand van die voorbeelden het feitelijk gebruik kan worden geïllustreerd.
12
Ad bijlage 3. Het SCP-rapport «Maten voor gemeenten».
Opdracht In het kader van het plan van aanpak transparantie worden een groot aantal financiële gegevens verzameld: de gemeentelijke inkomsten en uitgaven worden in kaart gebracht. Het is duidelijk dat de ontwikkeling van de inkomsten en uitgaven verband heeft met de maatschappelijke behoeften. Wij hebben daarom aan het SCP gevraagd om een vooronderzoek te doen naar de mogelijkheden om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van die maatschappelijke behoeften (voorzover van betekenis voor het gemeentelijk takenpakket). In overleg met het SCP is vervolgens gekozen voor een toespitsing op gemeentelijke prestaties. Zoals ook in de rapportage van het SCP is aangegeven kan de ontwikkeling van behoeften worden beschouwd als het ramen van toekomstige prestaties. Daarvoor is dus als eerste stap het ontwikkelen van goede prestatie-indicatoren van belang. Is die stap eenmaal gezet, dan kan de aandacht vervolgens uitgaan naar het ontwikkelen na goede methoden van ramen. Daarbij is het van belang dat daarbij het gehele gemeentelijke taakveld in samenhang kan worden bezien: de keuzes die de gemeentebesturen maken betreffen altijd een afweging van de ene taak tegen de andere. Een partiële benadering zou dus onvoldoende inzicht opleveren: niet alleen de prioriteiten zijn van belang, zij krijgen pas betekenis als duidelijk is welke posterioriteiten daarmee gepaard gaan. Het ging ook uitdrukkelijk om een beperkt vooronderzoek. Op voorhand was al duidelijk dat de vraagstelling zeer extensief kan worden ingevuld. Daarom is ervoor gekozen om een kort vooronderzoek uit te voeren waarbij aan de hand van een uitgewerkt voorbeeld bezien kan worden of meer richting aan de (algemene) vraagstelling kan worden gegeven en of de te verwachten inspanning opweegt tegen de mogelijke baten.
Samenvatting Het rapport kent drie thema’s: een theoretisch kader waarin een aantal aspecten van het meten van prestaties, toegespitst op gemeentelijk niveau wordt behandeld, een eerste overzicht van een aantal mogelijke prestatie-indicatoren en een voorbeeld, waarin voor het cluster Zorg geïllustreerd wordt welke presentatie mogelijk zou zijn. In het theoretisch kader komen een aantal belangrijke vragen aan de orde. Zo wordt aandacht geschonken aan de meer algemene vragen bij prestatiemeting. De onderzoekers noemen er drie: heterogeniteit, doeltreffendheid en kwaliteit. Vervolgens wordt ingegaan op meer specifieke problemen die samenhangen met het meten van gemeentelijke prestaties. De onderzoekers geven aan dat gemeenten niet alleen betrokken zijn bij finale dienstverlening (relatief eenvoudig te meten), maar ook bij aansturende en voorwaardescheppende activiteiten (waarbij meten complexer is). Tenslotte wordt aandacht geschonken aan het toerekenen van overhead. De onderzoekers besteden voorts aandacht aan de vraag op welke wijze de ontwikkeling van de productie in relatie tot de uitgaven geanalyseerd kan worden. Het gaat er immers om de ontwikkeling van de prestaties in verband te brengen met de ontwikkeling van de geldstromen. Daarbij speelt met name de vraag hoe de kosten, die verbonden zijn met de productie op een gelijke noemer kunnen worden gebracht. Zij geven aan dat dat kan door te «defleren» ( = corrigeren) met het prijsindexcijfer van het. Zij stellen een analyseschema voor, waarin voor de verschillende soorten taken van de gemeente de ontwikkeling van het productievolume
13
gerelateerd wordt aan de ontwikkeling van de verschillende kosten, die zij onderscheiden. Om tot een eerste voorstel voor prestatie- of gebruiksindicatoren te komen hebben de onderzoekers het gemeentelijke takenpakket gegroepeerd. Daarbij is aangesloten bij de clusterindeling, die bij het onderzoek naar gemeentelijke kostenstructuren is ontwikkeld. Deze wordt door ons bij het onderhoud van de financiële verhouding al toegepast. Per cluster worden één of meer indicatoren voorgesteld. De onderzoekers geven aan dat vier typen indicatoren worden voorgesteld. 1. Prestatie-indicatoren, die meten in welke mate de doelstelling van het productieproces wordt bereikt. 2. Gebruiksindicatoren als het gaat om individuele diensten aan burgers 3. Als het product niet meetbaar is of informatie niet voorhanden wordt «uitgeweken» naar normeringindicatoren bij gebrek aan beter 4. Bij uitbesteding aan marktproducenten worden inputindicatoren voorgesteld: de gedefleerde uitgaven. De onderzoekers geven aan dat op dit moment voor een aantal voorgestelde indicatoren geen recente of frequent verzamelde statistieken beschikbaar zijn. Zij stellen voor dat in overleg tussen de beheerders, het CBS en het SCP wordt nagegaan of een bescheiden wensenpakket op dit stuk haalbaar is. Als illustratie hoe toepassing van het door de onderzoekers ontwikkelde analyse-schema in de praktijk zou kunnen uitwerken presenteren ze de cijfers voor het cluster Zorg voor 1998, vergeleken met 1995. Voorts tonen ze de bedrijfskolom voor het deelterrein Onderwijs voor dezelfde jaren. Het voorbeeld laat zien dat zo’n analyseschema aanvullend materiaal kan leveren, dat in het kader van de signalering nuttig kan zijn. Het geeft inderdaad extra informatie, die bij het interpreteren van uitgavenpatronen het opstellen van nadere onderzoeksvragen kan worden benut.
Conclusie Het vooronderzoek van het SCP geeft aan dat nader zal moeten nagegaan of de door de onderzoekers aangegeven theoretische vraagstukken in samenhang met het door hen opgestelde eerste voorstel voor indicatoren binnen afzienbare tijd en tegen aanvaardbare kosten voldoende uitgewerkt en waar mogelijk verbeterd kunnen worden. Wij volgen het voorstel van het SCP om de komende maanden in expertmeetings over de theoretische vragen en indicatoren te spreken. Ook willen wij in samenhang daarmee met SCP en CBS overleggen over tijdige en voldoende frequent beschikbare statistieken.
14
Specifieke uitkeringen in beeld Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Den Haag, mei 2001 Justitie
Algemeen De regelingen «Onderwijshuisvesting asielzoekers», «Regeling opvang asielzoekers» en «Opvangcentra asielzoekers faciliteitenbesluit» geldt dat zij worden uitgevoerd door het COA. Voor eventuele levering van gegevens zal het informatieen controleprotocol voor het COA moeten worden aangepast. De komende maanden zal door Justitie, het COA en BZK in overleg worden bezien welke gegevens leverbaar zijn tegen welke kosten; deze kosten dienen te worden afgewogen tegen het belang van de geldstroom voor het Plavat.
? – Onderwijshuisvesting asielzoekers OHBA (Jus 06.07.02; OSU2001: Jus2001-01). In 2001 gaat een bedrag van f 20 000 000 naar ca. 120 gemeenten (laatste gegevens). Er worden geen ramingen per gemeente opgesteld: de dynamiek in de instroom van asielzoekers is te groot en de factoren die bij uitbreiding van opvangcapaciteit een rol spelen zijn te onvoorspelbaar1 om per gemeente op zinvolle wijze een raming op te stellen. Het COA voert deze regeling uit. Zij registreert daartoe alle uitgaven per gemeente (verplichtingen tot en met eindafrekening). In beginsel valt van de in het kader van het Plavat gewenste informatie het volgende te leveren: per gemeente in september 2001 de realisaties voor de jaren 1998 tot en met 2000; de realisatie 2001 (per gemeente) en de raming 2002 (totaal) zouden in principe vóór 20 februari 2002 kunnen worden aangeleverd, de realisatie 2002 (per gemeente) en de raming 2003 (totaal) zouden in principe vóór 20 februari 2003 enz. Voor een structurele jaarlijkse opgave zal het informatie- en controleprotocol voor het COA moeten worden aangepast. De komende maanden zal door Justitie, het COA en BZK in overleg worden bezien welke gegevens eventueel leverbaar zijn en welke kosten hieraan verbonden zijn als gevolg van aanpassing van informatie- en controleprotocol en eventuele aanpassingen van de administraties; deze kosten dienen te worden afgewogen tegen het belang van de geldstroom voor het Plavat.
1
Een dergelijke raming zou onder meer voorspellingen vergen over gemeenten waar op dit moment nog geen asielzoekers gehuisvest zijn maar dit in de komende jaren wel zal gebeuren, over in welke van die gemeenten veel kinderen in opvang zullen komen en de dan bestaande onderwijshuisvesting tekort zal schieten, en over welke gemeenten zullen besluiten de bestuursovereenkomsten te verlengen (deze gemeenten kunnen dan geen beroep meer doen op de OHBA-regeling). Dergelijke voorspellingen zouden met een dusdanig grote mate van onzekerheid zijn omgeven dat een raming op basis hiervan niet betekenisvol wordt geacht.
? – Regeling Opvang Asielzoekers ROA (Jus 06.07.02; OSU 2001: Jus2001-02). In 2001 gaat een bedrag van f 47 850 000 naar gemeenten. Het betreft een specifieke uitkering die wordt afgebouwd, er zijn geen nieuwe gevallen meer na 1996. Asielzoekers – destijds nog zonder status – werden uitgeplaatst naar de gemeenten. De gemeenten kregen een vergoeding op grond van de onderhavige regeling. Er zijn thans nog circa 4500 asielzoekers (in 2001 nog steeds zonder nadere status) die vallen onder de «oude regeling». Het is de bedoeling dat dit aantal op korte termijn terugloopt. De komende maanden zal in overleg door Justitie, het COA en BZK worden bezien in welk tempo de oude verplichtingen aflopen, of de regeling zal worden opgevolgd door een regeling met ongeveer dezelfde doelen en doelgroepen, welke gegevens er eventueel te leveren zijn tegen welke kosten en of de regeling dient mee te lopen in het Plavat. ? – Opvangcentra asielzoekers Faciliteitenbesluit (Jus 06.07.02; OSU2001: Jus2001-03). In 2001 gaat een bedrag van f 48 738 000 naar gemeenten. Deze regeling voorziet in de compensatie van gemeenten als gevolg van de vestiging van een asielzoekerscentrum binnen de gemeente grenzen.
15
Uitgangspunt is dat de vestiging van een asielzoekerscentrum niet leidt tot extra ongedekte uitgaven door een gemeente. Het COA voert deze regeling uit. Zij registreert daartoe alle uitgaven per gemeente (lump-sumbijdrage). In beginsel valt van de in het kader van het Plavat gewenste informatie het volgende te leveren: per gemeente in september 2001 de realisaties voor de jaren 1997 tot en met 2000; de realisatie 2001 (per gemeente) en de raming 2002 (totaal) zouden in principe vóór 20 februari 2002 kunnen worden aangeleverd, de realisatie 2002 (per gemeente) en de raming 2003 (totaal) zouden in principe vóór 20 februari 2003 enz. Gegevens over 1996 kunne niet geleverd worden. Voor een structurele jaarlijkse opgave zal het informatie- en controleprotocol voor het COA moeten worden aangepast. De komende maanden zal door Justitie, het COA en BZK in overleg worden bezien welke gegevens eventueel leverbaar zijn en welke kosten hieraan verbonden zijn als gevolg van aanpassing van informatie- en controleprotocol en eventuele aanpassingen van de administraties; deze kosten dienen te worden afgewogen tegen het belang van de geldstroom voor het Plavat.
N – Pleegzorg jeugdhulpverlening (Wet op de jeugdhulpverlening) (Jus 6.08.02; OSU2001: Jus2001-04). In 2001 gaat op grond van artikel 10 tot en met 13 van de wet Jeugdhulpverlening een bedrag van f 103 500 000 naar de provincies en de grootstedelijke gebieden Rotterdam, Amsterdam en Den Haag. De provincies en de regio’s subsidiëren met dit geld particuliere instellingen op het terrein van de jeugdhulpverlening. Er komt geen geld bij gemeenten terecht en de geldstroom heeft ook overigens geen invloed op andere gemeentelijke geldstromen; de specifieke uitkering loopt derhalve niet mee in het Plavat. BZK
Algemeen De «realisaties» die BZK jaarlijks voor 20 februari zal opleveren voor de specifieke uitkeringen «Werkgelegenheidsimpuls 1994», «Regeling impuls leefbaarheid, veiligheid, stadseconomie G4», «Leefbaarheid, veiligheid, stadseconomie G15», ,«Leefbaarheid, veiligheid en stadseconomie G6» en «Sociale integratie en veiligheid G25» zijn kascijfers, dat wil zeggen de gerealiseerde betalingen aan gemeenten. Pas later leggen gemeenten verantwoording af over hoe zij de middelen besteed hebben en vindt definitieve afrekening plaats.
1
Het betreft een annuïteitenregeling die vanaf 1995 in 17 annuïteiten (jaarlijks gelijke bedragen) aan de gemeenten wordt uitgekeerd. 2 Het betreft een annuïteitenregeling die vanaf 1995 in 23 annuïteiten (jaarlijks gelijke bedragen) aan de gemeenten wordt uitgekeerd.
W – Werkgelegenheidsimpuls 1994 (Werkgelegenheidsimpuls voor gemeentelijke investeringsprojecten) 1994 (BZK 02.04; OSU2001: BZK2001-02). In 2001 gaat een bedrag van f 50 000 000 naar gemeenten. De regeling houdt op per 1 januari 1995; oude verplichtingen lopen tot en met 2010/20111. Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 1996 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam, en de bijbehorende CBS-code en ABP-code worden meegeleverd. W – Regeling impuls leefbaarheid, veiligheid, stadseconomie G4 (BZK 02.12; OSU2001: BZK2001-04). In 2001 gaat een bedrag van f 10 000 000 naar gemeenten. Regeling houdt op per 1 januari 2000. Zie ook algemene opmerking. Oude verplichtingen lopen door tot en met 20182.
16
Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 1996 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam, en de bijbehorende CBS-code en ABP-code worden meegeleverd.
W – Leefbaarheid, veiligheid, stadseconomie G15 (BZK 02.12; OSU 2001: BZK2001-05). In 2001 gaat een bedrag van f 10 000 000 naar gemeenten. Regeling houdt op per 1 januari 2000; oude verplichtingen lopen door tot en met 20181. Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 1996 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam, en de bijbehorende CBS-code en ABP-code worden meegeleverd. W – Leefbaarheid, veiligheid en stadseconomie G6 In 2001 gaat er een bedrag van f 3 miljoen naar de gemeenten. De regeling houdt op per 1 januari 2000; de verplichtingen lopen door tot en met 2018/20192. Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 1996 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam, en de bijbehorende CBS-code en ABP-code worden meegeleverd.
1
Het betreft een annuïteitenregeling die vanaf 1995 in 23 annuïteiten (jaarlijks gelijke bedragen) aan de gemeenten wordt uitgekeerd. 2 Het betreft een annuïteitenregeling die vanaf 1996 in 22 annuïteiten (jaarlijks gelijke bedragen) aan de gemeenten wordt uitgekeerd.
W – Sociale integratie & veiligheid G25 (BZK 02.12; OSU 2001: BZK2001-08). In 2001 gaat een bedrag van f 204 739 000 naar de gemeenten. Regeling houdt op per 1 januari 2004; de regeling wordt waarschijnlijk opgevolgd door een regeling met ongeveer dezelfde doelen en doelgroep. Het betreft de volgende budgetten: W – inburgering oudkomers Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 1996 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excell-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam, en de bijbehorende CBS-code en ABP-code worden meegeleverd. W – jeugd en veiligheid (van Montfrans) Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 1996 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam, en de bijbehorende CBS-code en ABP-code worden meegeleverd. W – leefbaarheid Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 1996 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met
17
2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam, en de bijbehorende CBS-code en ABP-code worden meegeleverd. W – voortijdig schoolverlaten Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 1996 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam, en de bijbehorende CBS-code en ABP-code worden meegeleverd. W – 24-uursstructuur Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 1996 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. Deze regelling is pas in 2000 van start gegaan, ramingen en realisaties voor de periode 1996–1999 zijn dus niet te leveren. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam, en de bijbehorende CBS-code en ABP-code worden meegeleverd.
W – Inburgering oudkomers (BZK 03.01; in OSU2001: BZK2001-09). De regeling houdt op per 1 januari 2004. De geldstroom zal naar verwachting ook in de navolgende jaren op enigerlei wijze blijven bestaan; de regeling loopt derhalve mee in het Plavat. Onder deze specifieke uitkering vallen de budgetten G121 en G17. Bij de G12 gaat het om een totaal-bedrag van f 6 701 752 in 2001. Deze regeling is van kracht sinds 2000. Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 2000 en 2001 en de realisaties voor het jaar 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal geschieden op papier, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam wordt meegeleverd. Bij de G17 gaat het om een van f 19 777 500 in 2001. Deze regeling is van kracht sinds 1999. Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 1999 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1999 en 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal geschieden op papier, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam wordt meegeleverd.
1
Voorheen «G13»: sinds de samenvoeging van Tegelen en Venlo «G12».
N – Vergoedingen Zorgwet VVTV (Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf) (BZK 03.04.01; OSU2001: BZK2001-10). In 2001 gaat een bedrag van f 159 567 000 naar gemeenten. Met de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet en de gelijktijdige intrekking van de Zorgwet VVTV per 1 april 2001 zijn degenen die op 31 maart 2001 een VVTV-status hadden van rechtswege houder van een vergunning voor bepaalde tijd asiel geworden. De gemeenten hebben tot 1 oktober 2001 de tijd om de voorzieningen op grond van de Zorgwet om te zetten in de voorzieningen op grond van de nieuwe Vreemdelingenwet. Voor de periode na 1 oktober kunne gemeenten voor deze groep niet meer declareren bij het Rijk.
18
Degenen die op 31 maart 2001 in juridische procedure waren tegen de beslissing waarbij de VVTV-status is ingetrokken respectievelijk niet verlengd (ex-VVTV-ers) behouden gedurende de procedure de voorzieningen op grond van de Zorgwet. Deze groep zal in de komende jaren tot en met 2004 naar verwachting geleidelijk uitgeprocedeerd zijn en dan dus niet meer in aanmerking komen voor VVTV-voorzieningen. In het bestuurlijk overleg van 5 april 2001 is tussen Rijk en gemeenten afgesproken dat het Rijk bereid is de verantwoordelijkheid voor de zorg voor deze groep ex-VVTV-ers over te nemen van gemeenten. Een gemeente die de zorg heeft overgedragen aan het Rijk kan voor de periode na de overdracht uiteraard niet meer declareren bij het Rijk. Gestreefd wordt naar implementatie van deze afspraak voor 1 januari 2002. Als gevolg van de hierboven genoemde ontwikkelingen zal het financieel belang van de uitkering aan gemeenten op grond van de Zorgwet reeds in 2001 fors teruglopen. De nog resterende uitkeringen zullen in de loop van de hierna komende jaren tot en met 2004 finaal worden beëindigd.
W – Rampenbestrijding (BZK 5.21; in OSU: BZK2001-11) (Interim-besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen). In 2001 gaat een bedrag van f 101 523 000 naar gemeenten De gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de rampenbestrijding, verstrekken jaarlijks een bijdrage, gebaseerd op een bepaald bedrag per inwoner, aan de regionale brandweren en GGD’en. Beide organisaties zijn samenwerkingsverbanden van gemeenten. De regionale brandweren en GGD’en ontvangen daarnaast van het rijk op grond van het Interim-besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen een bijdrage voor de rampenbestrijding, gebaseerd op structuurkenmerken en risico’s. Dit geld wordt rechtstreeks overgemaakt naar deze samenwerkingsverbanden en komt niet voor op de begroting/rekening van bijvoorbeeld een centrumgemeente. Momenteel wordt steeds de bijdrage van het rijk over een periode van twee jaar definitief door BZK vastgesteld. De regeling loopt in principe tot 1 januari 2003 en wordt dan vervangen door een nieuwe regeling. De regeling loopt vooralsnog wel mee in het kader van het Plavat, omdat deze geldstroom direct invloed kan uitoefenen op de andere geldstromen van gemeenten en op de financiële positie van gemeenten. Voor deze specifieke uitkering zullen per samenwerkingsverband de ramingen voor de jaren 1996 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. Voor 20 februari 2002 worden de toekenningsbedragen en realisaties van de rijksgelden per samenwerkingsverband over 2001 aangeleverd, voor 20 februari 2003 de toekenningsbedragen en realisaties van de rijksgelden per samenwerkingsverband over 2002 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format. N – Bommenregeling (Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999) (BZK 05.21.05; in OSU2001: BZK2001-16). In 2001 minimaal f 10,6 miljoen naar gemeenten. Op grond van het Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999 kunnen gemeenten bepaalde kosten declareren die gemaakt zijn voor het opsporen en ruimen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Het betreft hier voornamelijk kosten die niet of nauwelijks voorzien, danwel begroot kunnen worden. Wordt bij grondwerkzaamheden een explosief gevonden dan wordt deze uit oogpunt van veiligheid zo snel mogelijk geruimd. Betreft het werkzaamheden op een terrein waar men explosieven vermoedt dan dient een opsporingsonderzoek plaats te vinden. Ook deze kosten kunnen vaak niet tijdig in de begroting worden opgenomen. Alleen bij langdurige projecten kan men een meerjarige begroting opstellen.
19
Om in aanmerking te komen voor een bijdrage dient de gemeente de declaratie, vergezeld van een goedgekeurde jaarrekening, vóór 1 oktober van het jaar volgend op de beëindiging van de werkzaamheden in te dienen. Deze bijdrage bedraagt maximaal 90% van de declarabele kosten na aftrek van de drempelbijdrage van f 5,– per inwoner met een maximum van f 100 000,–. Aangezien het budget voor dit bijdragebesluit in eerste instantie gelimiteerd is tot f 10 miljoen per jaar wordt pas op 1 oktober van het uitkeringsjaar bepaald, afhankelijk van het beschikbare budget en beroep op de regeling, of de bijdrage(n) voor opsporingen op 90% danwel op een lager percentage dan 90% van de declarabele kosten, onder aftrek van de drempelbijdrage, vastgesteld. Gezien de sterke toename van de kosten gedurende de laatste jaren, wordt pas in de loop van het uitkeringsjaar duidelijk of en met hoeveel het budget alsnog opgehoogd wordt door het ministerie van Financiën. Blijft het budget ontoereikend dan wordt in het ongunstigste geval een veel lager percentage aan de gemeenten toegekend. Dit heeft dan onvoorspelbare gevolgen voor de begroting/rekening van de gemeenten. Zowel kleine als grote gemeenten maken gebruik van deze regeling. De regeling wordt binnen enkele jaren aangepast. De regeling loopt vooralsnog niet mee in het Plavat, omdat het om relatief kleine bedragen per gemeente gaat die bovendien een sterk incidenteel karakter hebben. OCenW
Algemeen Doel van het Plavat is om een signaleringsinstrument te maken voor de ontwikkelingen in de financiële positie van gemeenten; het instrument moet een betrouwbaar beeld geven van de ontwikkelingen in de verschillende inkomsten- en uitgavenstromen van gemeenten. Op basis van dit instrument kunnen vervolgens opmerkelijke gelijktijdige ontwikkelingen bij verschillende geldstromen worden gesignaleerd, bijvoorbeeld een stijging van de een specifieke uitkering en een daling van de gemeentelijke uitgaven op het betreffende taakterrein. Dit kan aanleiding vormen om nader onderzoek te verrichten, waarbij wordt nagegaan welke oorzaken aan de gesignaleerde ontwikkelingen ten grondslag liggen. De uitkomsten van een dergelijk onderzoek kunnen vervolgens worden betrokken in een bestuurlijk overleg over normering of verdeling van het gemeentefonds. In dit kader is wat betreft de specifieke uitkeringen die financiële informatie van belang die van invloed kan zijn op het financieel beleid van gemeenten. Het gaat idealiter om de volgende gegevens: • De «macro-raming», dat wil zeggen dat deel van het bedrag dat in de rijksbegroting voor de betreffende regeling is opgenomen dat naar gemeenten gaat (een totaalbedrag) • De «raming per gemeente»: bij veel geldstromen wordt niet per gemeente geraamd maar vinden wel voorafgaand aan of aan het begin van het bekostigingsjaar toekenningen plaats; bij de «raming per gemeente» gaat het om de eerste informatie over de hoeveelheid geld die zal worden ontvangen waarover een gemeente kan beschikken (deze informatie kan immers aanleiding zijn voor de gemeente om bijvoorbeeld haar eigen inkomsten te verhogen/verlagen of haar uitgaven te herschikken tussen haar verschillende taakclusters) • De «realisatie per gemeente»: hierbij gaat het om de voorlopige realisaties op gemeenteniveau zoals die voor 20 februari van het jaar t+1 beschikbaar zijn. • De «definitieve realisatie» (afrekening); deze is vaak pas in jaar t+2 of t+3 beschikbaar. De afweging welke gegevens wel en niet worden opgeleverd is een
20
kosten-baten-afweging. Als het bijvoorbeeld veel extra geld en moeite kost om de definitieve realisaties op te leveren terwijl in de systematiek van de specifieke uitkering besloten ligt dat deze slechts marginaal kunnen afwijken van de voorlopige realisaties (bijvoorbeeld omdat het alleen gaat om terugvordering van bedragen die door de accountant onrechtmatig zijn verklaard) dan ligt het voor de hand om af te zien van levering van de definitieve realisaties. N.b.: Onderstaande geeft de huidige stand van zaken weer. De offerteprocedure tussen Cfi en BZK die moet leiden tot definitieve afspraken over aan de gegevenslevering verbonden kosten moet echter nog worden gestart. Dit kan nog leiden tot mutaties in de gegevensleveringen zoals deze hieronder zijn weergegeven.
W – OALT (Onderwijs in allochtone levende talen) (OCW 18.01; OSU2001-03). In schooljaar 2000/2001 gaat een bedrag van f 139 700 000 naar gemeenten. De huidige wet houdt op per 1-8-2002. Er wordt wel een andere wet verwacht, maar momenteel is hierover niets bekend. Het is derhalve ook niet bekend of de bedragen aflopen na 1-8-2001. Het betreft hier schooljaarbekostiging. OALT is gestart op 1-8-1998, dus gegevens over 1996, 1997 en de eerste helft van 1998 zijn er niet. Het geld gaat direct naar gemeenten. Er worden definitieve lump sum bedragen toegekend die gedurende het schooljaar kunnen worden bijgesteld maar niet achteraf worden afgerekend1. Aan het eind van het schooljaar (na verwerking van een laatste eventuele bijstelling) is de uiteindelijke vergoeding bekend. In september 2001 zullen worden geleverd: – de «realisatie» per gemeente (= eerste vaststelling plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het schooljaar) voor de schooljaren 98/99, 99/00 en 00/01 – de «raming» per gemeente (= eerste vaststelling) voor het schooljaar 2001/2002. Periodiek zal worden opgeleverd (voor het eerst vóór 20 februari 2003): – de «raming» per gemeente (= eerste vaststelling) voor het schooljaar 2002/2003 – de «realisatie» per gemeente (= eerste vaststelling plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het schooljaar) voor het schooljaar 2001/2002 Aanlevering zal elektronisch geschieden in een Excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam en de bijbehorende CBS-code (gemeentecode) worden meegeleverd. De macro-ramingen en -realisaties voor de schooljaren 98/99, 99/00 en 00/01 en de macro-raming voor het schooljaar 2001/2002 (levering in september 2001) zullen worden verkregen door de ramingen en realisaties per gemeente bij elkaar op te tellen. Hetzelfde geldt voor de macro-raming voor het schooljaar 2002/2003 (levering voor 20 februari 2002). In de komende maanden zal Cfi nog aangeven hoe groot bij benadering het verschil tussen de «realisatie» (= eerste vaststelling plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het schooljaar) en definitieve afrekening is (voor alle gemeenten tezamen). 1
Wel dient de subsidieontvanger desgevraagd een verantwoording in te dienen waaruit o.a. de rechtmatigheid van de bestedingen moet blijken.
W – GOA (Gemeentelijk onderwijsachterstandsbeleid) (OCW 18.01; OSU2001: OCW2001-04). In het schooljaar 2000/2001 gaat een bedrag van f 175 700 000 naar gemeenten.
21
De huidige wet houdt op per 1-8-2002. Er komt een nieuwe bekostigingsbesluit per 1-8-2002, dus de bedragen lopen niet af. Het betreft hier schooljaarbekostiging. GOA is gestart op 1-8-1998, dus gegevens over 1996, 1997 en de eerste helft van 1998 zijn er niet. Het geld gaat direct naar gemeenten. Er worden definitieve lump sum bedragen toegekend die gedurende het schooljaar kunnen worden bijgesteld maar niet achteraf worden afgerekend1. Aan het eind van het schooljaar (na verwerking van een laatste eventuele bijstelling) is de uiteindelijke vergoeding bekend. In september 2001 zullen worden geleverd: – de «realisatie» per gemeente (= eerste vaststelling plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het schooljaar) voor de schooljaren 98/99, 99/00 en 00/01 – de «raming» per gemeente (= eerste vaststelling) voor het schooljaar 2001/2002. Periodiek zal worden opgeleverd (voor het eerst vóór 20 februari 2003): – de «raming» per gemeente (= eerste vaststelling) voor het schooljaar 2002/2003 – de «realisatie» per gemeente (= eerste vaststelling plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het schooljaar) voor het schooljaar 2001/2002 Aanlevering zal elektronisch geschieden in een Excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam en de bijbehorende CBS-code (gemeentecode) worden meegeleverd. De macro-ramingen en -realisaties voor de schooljaren 98/99, 99/00 en 00/01 en de macro-raming voor het schooljaar 2001/2002 (levering in september 2001) zullen worden verkregen door de ramingen en realisaties per gemeente bij elkaar op te tellen. Hetzelfde geldt voor de macro-raming voor het schooljaar 2002/2003 (levering voor 20 februari 2002). In de komende maanden zal Cfi nog aangeven hoe groot bij benadering het verschil tussen de «realisatie» (= eerste vaststelling plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het schooljaar) en definitieve afrekening is (voor alle gemeenten tezamen).
W – Leerplichtige asielzoekers (LA) (Regeling tegemoetkoming voor gemeenten bij exceptionele toename van het aantal schoolgaande asielzoekers in het basis- en voortgezet onderwijs) (OCW 18.01; OSU2001: OCW2001-05). In het schooljaar 2000/2001 gaat een bedrag van ca. f 43 244 000 naar gemeenten. De regeling houdt op per 1-8-2001. Deze schooljaarregeling wordt waarschijnlijk ook na 1-8-2001 jaarlijks verlengd. «Leerplichtige Asielzoekers» is gestart op 1-8-1998, dus gegevens over 1996, 1997 en de eerste helft van 1998 zijn er niet. Het geld gaat direct naar gemeenten. Er worden definitieve lump sum bedragen toegekend verdeeld over 3 perioden van het schooljaar (3 periodes van 4 maanden) en deze worden niet achteraf afgerekend. Aan het eind van het schooljaar is de uiteindelijke vergoeding bekend (realisatie). In september 2001 zijn de toegekende bedragen van de schooljaren 98/99, 99/2000 en 2000/2001 te leveren. Op 20 februari 2002 is de eerste periode (aug/nov) van het schooljaar 2001/2002 bekend. Op 1 september 2002 is de vergoeding van schooljaar 2001/2002 definitief bekend. 1
Wel dient de subsidieontvanger desgevraagd een verantwoording in te dienen waaruit o.a. de rechtmatigheid van de bestedingen moet blijken.
In september 2001 zullen worden geleverd: – de «realisatie» per gemeente (= eenmalige definitieve vaststelling) voor de schooljaren 98/99, 99/00 en 00/01
22
Periodiek zal worden opgeleverd (voor het eerst vóór 20 februari 2003): – de «realisatie» per gemeente (= eenmalige definitieve vaststelling plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het schooljaar) voor het schooljaar 2001/2002 Aanlevering zal elektronisch geschieden in een Excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam en de bijbehorende CBS-code (gemeentecode) worden meegeleverd. De macro-ramingen en -realisaties voor de schooljaren 98/99, 99/00 en 00/01 en de macro-raming voor het schooljaar 2001/2002 (levering in september 2001) zullen worden verkregen door de ramingen en realisaties per gemeente bij elkaar op te tellen. Hetzelfde geldt voor de macro-raming voor het schooljaar 2002/2003 (levering voor 20 februari 2002). In de komende maanden zal Cfi nog aangeven hoe groot bij benadering het verschil tussen de «realisatie» (= eerste vaststelling plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het schooljaar) en definitieve afrekening is (voor alle gemeenten tezamen). Een «raming» per gemeente per schooljaar valt niet te leveren vanwege de verdeling van de toekenning over 3 periodes van 4 maanden. Wel vallen voor 20 februari de toekenningen voor de eerste periode van het lopende schooljaar aan te leveren. De komende maanden zullen Cfi en BZK in onderling overleg bekijken in hoeverre het mogelijk is om op grond van deze toekenningen uit de eerste periode voorspellingen (per gemeente) te doen voor het totaal van het schooljaar.
W – Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) (Regeling voor- en vroegschoolse educatie) (OCW 18.07; in OSU2001: OCW2001-07). Zowel voor het schooljaar 2000/2001 als voor het schooljaar 2001/2002 gaat een bedrag van f 95 000 000 naar gemeenten. De regeling houdt op per 1 augustus 2002. Er komt definitief geen nieuwe regeling. VVE gaat per 1-8-2002 op in GOA, dus de geldbedragen zullen ook in het budget van GOA worden opgenomen. VVE is gestart in augustus 2000, dus gegevens over 1996, 1997, 1998, 1999 en de eerste helft van 2000 zijn er niet. Het betreft hier voorlopige toegekende schooljaarbedragen (voorschotten) die minimaal 13 weken na afloop van de gehele periode van de twee schooljaren 2000/2001 en 2001/2002 worden afgerekend. In die zin is hier dus sprake van raming (=voorschot) en realisatie (=afrekening). Het geld gaat direct naar gemeenten. Zowel in september 2001 als op 20 februari 2002 zijn dus de voorlopig toegekende bedragen van de schooljaren 2000/2001 en 2001/2002 bekend. De regeling houdt hierna op. Overigens zullen de realisatie gegevens nagenoeg gelijk zijn aan die van de raming. De minister kan de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien uit de financiële verantwoording niet blijkt dat deze is besteed in overeenstemming met de bepalingen van de regeling. Zoals gezegd gaat de VVE op in GOA. Om de aansluiting tussen beide cijferreeksen te kunnen maken zullen in september 2001 worden geleverd: – de «raming» per gemeente (= voorlopig toegekende bedragen) voor de schooljaren 00/01en 01/02. Aanlevering zal elektronisch geschieden in een Excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam en de bijbehorende CBS-code (gemeentecode) worden meegeleverd. De macro-raming en -realisatie voor het schooljaar 00/01 en de macroraming voor het schooljaar 01/02 (levering in september 2001) zullen worden verkregen door de ramingen en realisaties per gemeente bij elkaar op te tellen.
23
Ultimo 2001 zal Cfi nog aangeven hoe groot bij benadering het verschil tussen de «realisatie» (= eerste vaststelling plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het schooljaar) en definitieve afrekening is (voor alle gemeenten tezamen).
N – Bestuurlijke krachtenbundeling (BKB) (OCW 18.01; in OSU2001: OCW2001-08). In schooljaar 2000/2001 gaat een bedrag van ca. f 24 400 000 naar gemeenten (op een totaal van ca. f 83 000 000). De regeling loopt af per 1 augustus 2002. Het is op dit moment niet duidelijk of de regeling en opvolger krijgt met dezelfde doelen en dezelfde doelgroep. BKB vergoeding wordt toegekend aan samenwerkingsverbanden van bevoegde gezagen van (openbare en bijzondere) instellingen. Aan deze samenwerkingsverbanden kunnen zowel bevoegde gezagen van openbare scholen deelnemen (= gemeenten) als bevoegde gezagen van bijzondere scholen. Het is mogelijk dat het penvoerend bevoegd gezag van een samenwerkingsverband (tevens betaaladres) bijzonder is, maar dat in dat samenwerkingverband wel bevoegde gezagen van openbare scholen participeren. Het vergt een aanzienlijke inspanning om deze samenwerkingsverbanden uit de departementale administratie te selecteren, waarbij er aan deze administratie geen inzicht valt te ontlenen over de wijze waarop het geld tussen de bevoegde gezagen binnen het samenwerkingsverband wordt verdeeld: dit valt onder de bestedingsvrijheid van de samenwerkingsverbanden. Complicerende factor is dat een aanvraag van een aantal samenwerkende gemeenten gedelegeerd kan zijn naar een bestuurscommissie. Deze bestuurlijke figuur behelst dat een aantal gemeenten voor een bepaalde regeling een bestuurscommissie opricht en hun verantwoordelijkheden voor die regeling aan de bestuurscommissie delegeren. De betalingen vinden vervolgens plaats aan de bestuurscommissie, waarbij CFI geen inzicht heeft in de mate waarin en de wijze waarop het geld verdeeld wordt over de deelnemende gemeenten. De regeling loopt vooralsnog niet mee in het Plavat omdat het om – voor OCenW-begrippen – om een relatief klein bedrag gaat, omdat het onttrekken van de gewenste informatie aan de departementale administratie een behoorlijke inspanning vereist en omdat op dit moment niet duidelijk is of de regeling na 1 augustus 2002 wordt voortgezet.
W – Schoolbegeleidingsdiensten (SBD) (Subsidie ter vergoeding van kosten van schoolbegeleidingsdiensten) (OCW 18.03; in OSU2001: OCW2001-13). In 2001 gaat een bedrag van f 117 700 000 naar gemeenten. De regeling Schoolbegeleiding aan gemeenten is gestart op 1-1-1998 en loopt tot 1-1-2002. Gegevens van voor 1998 zijn derhalve niet te leveren. Per 1-1-2002 komt er een nieuwe regeling. Hoe en wat zijn echter nu nog onbekend. Het betreft een kalenderjaarvergoeding. Het geld gaat direct naar gemeenten. Er worden voorafgaande aan het kalenderjaar definitieve lump sum bedragen toegekend die gedurende het kalenderjaar kunnen worden bijgesteld maar niet achteraf worden afgerekend. Aan het eind van het kalenderjaar is de uiteindelijke vergoeding bekend (realisatie). In september 2001 zijn de toegekende bedragen van de kalenderjaren 1998, 1999, 2000 en 2001 (2001: 1e toekenning (= raming)) te leveren. Op 20 februari 2002 is de realisatie van 2001 en tevens de 1e toekenning (= raming) voor 2002 te leveren (en zo verder). Deze vergoeding zal in de loop van 2002 nog worden bijgesteld zodat de definitieve toekenning pas op het volgende peilmoment van 20 februari 2003 bekend is.
24
In september 2001 zullen worden geleverd: – de «realisatie» per gemeente (= toegekende bedragen plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) voor de kalenderjaren 98, 99 en 00 – de «raming» per gemeente ( = toegekende bedragen) voor het kalenderjaar 01. Voor 20 februari 2002 zal worden opgeleverd: – de «raming» per gemeente (= toegekende bedragen) voor het kalenderjaar 2002 – de «realisatie» per gemeente (= toegekende bedragen plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) voor het jaar 2001 Periodiek zal worden opgeleverd (voor het eerst voor 20 februari 2003): – de «raming» per gemeente (= toegekende bedragen) voor het kalenderjaar 2003 – de «realisatie» per gemeente (= toegekende bedragen plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) voor het kalenderjaar 02 Aanlevering zal elektronisch geschieden in een Excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam en de bijbehorende CBS-code (gemeentecode) worden meegeleverd. De macro-ramingen en -realisaties voor de kalenderjaren 98, 99 en 00 en de macro-raming voor het kalenderjaar 01 (levering in september 2001) zullen worden verkregen door de ramingen en realisaties per gemeente bij elkaar op te tellen. Hetzelfde geldt voor de macro-raming voor kalenderjaar 02 (levering voor 20 februari 2002). In de komende maanden zal Cfi nog aangeven hoe groot bij benadering het verschil tussen de «realisatie» (= eerste vaststelling plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) en definitieve afrekening is (voor alle gemeenten tezamen).
W – Educatie (Rijksbijdrage educatie) (OCW 20.01; in OSU2001: OCW2001-17). In 2001 gaat een bedrag van f 434 000 000 naar gemeenten. Het betreft hier definitief toegekende kalenderjaarbedragen waarvan wel achteraf een verantwoording wordt ingediend. In die zin zou je kunnen spreken van raming (= definitieve toekenning) en realisatie (= definitieve vaststelling) zij het dat deze waarschijnlijk in relatief geringe mate van elkaar zullen afwijken.
1
De definitieve realisatie gegevens zullen nagenoeg gelijk zijn aan die van de raming. Slechts beschikbaar gestelde gelden welke in dat jaar niet verplicht zijn en niet door de instelling aan de gemeente zijn teruggestort kunnen worden teruggevorderd. Deze definitieve realisatiecijfers zijn in december van het jaar t+1 beschikbaar. Omdat zij slechts marginaal afwijken van de voorlopige realisatiecijfers – aan de hand van de ingediende verantwoordingen Educatie 1999 is er in totaal een bedrag van f 356 561,02 teruggevorderd – zullen zij niet worden betrokken in het Plavat. 2 Al naar gelang de betaling plaatsvindt; Cfi zal hier geen afzonderlijke bewerkingsslagen doen.
Er worden voorafgaande aan het kalenderjaar definitieve lump sum bedragen toegekend die gedurende het kalenderjaar kunnen worden bijgesteld. Aan het eind van het kalenderjaar is de uiteindelijke vergoeding bekend1. Complicerende factor is dat de betalingen in veel gevallen niet plaatsvinden aan de individuele gemeenten maar getotaliseerd voor meerdere gemeenten aan samenwerkingsverbanden of centrum gemeenten. CFI heeft geen inzicht in de mate waarin het geld verdeeld wordt over de deelnemende gemeenten. In september 2001 zullen worden geleverd: – de «realisatie» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband2 (= toegekende bedragen plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) voor de kalenderjaren 98, 99 en 00 – de «raming» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband (= toegekende bedragen) voor het kalenderjaar 01. Voor 20 februari 2002 zal worden opgeleverd: – de «raming» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband (= toegekende bedragen) voor het kalenderjaar 2002 – de «realisatie» per gemeente (= toegekende bedragen plus daarin
25
verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) voor het jaar 2001 Periodiek zal worden opgeleverd (voor het eerst voor 20 februari 2003): – de «raming» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband (= toegekende bedragen) voor het kalenderjaar 2003 – de «realisatie» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband (= toegekende bedragen plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) voor het kalenderjaar 02 Aanlevering zal elektronisch geschieden in een Excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam en de bijbehorende CBS-code (gemeentecode) worden meegeleverd. De macro-ramingen en -realisaties voor de kalenderjaren 98, 99 en 00 en de macro-raming voor het kalenderjaar 01 (levering in september 2001) zullen worden verkregen door de ramingen en realisaties per gemeente bij elkaar op te tellen. Hetzelfde geldt voor de macro-raming voor kalenderjaar 02 (levering voor 20 februari 2002). In de komende maanden zal Cfi nog aangeven hoe groot bij benadering het verschil tussen de «realisatie» (= eerste vaststelling plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) en definitieve afrekening is (voor alle gemeenten tezamen). De gegevens over 1996 en 1997 zullen op papier worden aangeleverd.
W – Inburgering (Inburgering nieuwkomers) (OCW 20.01; in OSU2001: OCW2001-18). In 2001 gaat een bedrag van f 196 000 000 naar gemeenten. Het betreft hier definitief toegekende kalenderjaarbedragen waarvan wel achteraf een verantwoording wordt ingediend. In die zin zou je kunnen spreken van raming (= definitieve toekenning) en realisatie (= verantwoording) zij het dat deze waarschijnlijk in relatief geringe mate van elkaar zullen afwijken. Er worden voorafgaande aan het kalenderjaar definitieve lump sum bedragen toegekend die gedurende het kalenderjaar kunnen worden bijgesteld. Aan het eind van het kalenderjaar is de uiteindelijke vergoeding bekend1. Complicerende factor is dat de betalingen in veel gevallen niet plaatsvinden aan de individuele gemeenten maar getotaliseerd voor meerdere gemeenten aan samenwerkingsverbanden of centrum gemeenten. CFI heeft geen inzicht in de mate waarin het geld verdeeld wordt over de deelnemende gemeenten.
1
De definitieve realisatie gegevens zullen nagenoeg gelijk zijn aan die van de raming. Slechts beschikbaar gestelde gelden welke in dat jaar niet verplicht zijn en niet door de instelling aan de gemeente zijn teruggestort kunnen worden teruggevorderd. Deze definitieve realisatiecijfers zijn in december van het jaar t+1 beschikbaar. Omdat zij slechts marginaal afwijken van de voorlopige realisatiecijfers – aan de hand van de ingediende verantwoordingen Inburgering 1999 is er niets teruggevorderd – zullen zij niet worden betrokken in het Plavat. 2 Al naar gelang de betaling plaatsvindt; Cfi zal hier geen afzonderlijke bewerkingsslagen doen.
In september 2001 zullen worden geleverd: – de «realisatie» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband2 (= toegekende bedragen plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) voor de kalenderjaren 96, 97, 98, 99 en 00 – de «raming» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband (= toegekende bedragen) voor het kalenderjaar 01. Voor 20 februari 2002 zal worden opgeleverd: – de «raming» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband (= toegekende bedragen) voor het kalenderjaar 2002 – de «realisatie» per gemeente (= toegekende bedragen plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) voor het jaar 2001 Periodiek zal worden opgeleverd (voor het eerst voor 20 februari 2003): – de «raming» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband (= toegekende bedragen) voor het kalenderjaar 2003 – de «realisatie» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband (= toegekende bedragen plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) voor het kalenderjaar 02 Aanlevering zal elektronisch geschieden in een Excel-format, waarbij
26
naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam en de bijbehorende CBS-code (gemeentecode) worden meegeleverd. De macro-ramingen en -realisaties voor de kalenderjaren 96, 97, 98, 99 en 00 en de macro-raming voor het kalenderjaar 01 (levering in september 2001) zullen worden verkregen door de ramingen en realisaties per gemeente bij elkaar op te tellen. Hetzelfde geldt voor de macro-raming voor kalenderjaar 02 (levering voor 20 februari 2002). In de komende maanden zal Cfi nog aangeven hoe groot bij benadering het verschil tussen de «realisatie» (= eerste vaststelling plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) en definitieve afrekening is (voor alle gemeenten tezamen).
W – Meld- en Coördinatiefunctie (Regionale meld- en coördinatiefunctie) (OCW20.01; in OSU2001: OCW2001-19). In 2001 gaat een bedrag van f 12 000 000 naar gemeenten. Het betreft de niet G-25 Er is geen sprake van ramingen en realisaties maar van definitieve toekenningen voor een kalenderjaar. Complicerende factor is dat de betalingen in veel gevallen niet plaatsvinden aan de individuele gemeenten maar getotaliseerd voor meerdere gemeenten aan samenwerkingsverbanden of centrum gemeenten. CFI heeft geen inzicht in de mate waarin het geld verdeeld wordt over de deelnemende gemeenten. Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de voor de jaren 19971 tot en met 2001 toegekende bedragen vóór 20 februari 2002 worden aangeleverd. In september 2001 zullen worden geleverd: – de «realisatie» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband2 (= toegekende bedragen plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) voor de kalenderjaren 97, 98, 99 en 00 – de «raming» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband (= toegekende bedragen) voor het kalenderjaar 01. Voor 20 februari 2002 zal worden opgeleverd: – de «raming» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband (= toegekende bedragen) voor het kalenderjaar 2002 Periodiek zal worden opgeleverd (voor het eerst voor 20 februari 2003): – de «raming» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband (= toegekende bedragen) voor het kalenderjaar 2003 – de «realisatie» per gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband (= toegekende bedragen plus daarin verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) voor het kalenderjaar 02 Aanlevering zal elektronisch geschieden in een Excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam wordt meegeleverd. Gemeentecode is niet aanwezig; er zal dan ook geen CBS-nummer worden meegeleverd. In de komende maanden zal in overleg tussen OCenW en BZK nog worden nagegaan of aanlevering van alleen de gemeentenaam in dit verband nog problemen kan veroorzaken (nl. twee gemeenten met dezelfde naam) en, als dit het geval is, hoe dit kan worden opgelost.
1
Gegevens over 1996 kunnen niet meer worden geleverd. Al naar gelang de betaling plaatsvindt; Cfi zal hier geen afzonderlijke bewerkingsslagen doen.
2
De macro-ramingen en -realisaties voor de kalenderjaren 97, 98, 99 en 00 en de macro-raming voor het kalenderjaar 01 (levering in september 2001) zullen worden verkregen door de ramingen en realisaties per gemeente bij elkaar op te tellen. Hetzelfde geldt voor de macro-raming voor kalenderjaar 02 (levering voor 20 februari 2002). In de komende maanden zal Cfi nog aangeven hoe groot bij benadering het verschil tussen de «realisatie» (= eerste vaststelling plus daarin
27
verwerkt eventuele bijstellingen gedurende het kalenderjaar) en definitieve afrekening is (voor alle gemeenten tezamen).
? – Bijdrage personeelskosten gemeentelijke scholen • Bijdrage personeelskosten gemeentelijke scholen voor basisonderwijs (WPO) (OCW 18.01) • Bijdrage personeelskosten gemeentelijke scholen voor speciaal basisonderwijs (WPO) (OCW 18.01) • Bijdrage personeelskosten gemeentelijke centrale diensten (WPO) (OCW 18.01) • Bijdrage personeelskosten gemeentelijke scholen voor speciaal onderwijs en/of voortgezet speciaal onderwijs (WEC) (OCW 18.01) • Bijdrage personeelskosten gemeentelijke scholen voor speciaal voortgezet onderwijs (WVO/II) (OCW 19.06)1 1
Het OSU2001 is gebaseerd op de oude wetgeving; in deze tussenrapportage zijn de regelingen op basis van de nieuwe wetgeving opgenomen; deze regelingen zijn vanaf 1 augustus 1998 van kracht. De «voorlopers» van deze regelingen zoals ze in het OSU2001 staan waren: – Basisonderwijs (Bijdrage personeelskosten gemeentelijke scholen voor basisonderwijs (primair onderwijs)) (OCW 18.01; OSU2001: OCW2001-01). – Speciaal onderwijs (Bijdrage personeelskosten gemeentelijke scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs) (OCW 18.01; OSU2001: OCW2001-02). – Speciaal basisonderwijs (Bijdrage personeelskosten gemeentelijke scholen voor speciaal basisonderwijs) (OCW 18.01; OSU2001: OCW2001-06). De totale bedragen die met de 3 oude – en de 5 nieuwe regelingen zijn gemoeid zijn niet veranderd; in 2001 gaat in totaal een bedrag van f 3 551 067.000 naar gemeenten. Voor de totale geldstroom kan dus een zinvolle tijdreeks worden gereconstrueerd. Voor de verschillende elementen binnen die geldstroom (oude – en nieuwe regelingen) is dat niet het geval. 2 Het OSU2001 is gebaseerd op de oude wetgeving; in deze tussenrapportage zijn de regelingen op basis van de nieuwe wetgeving opgenomen; deze regelingen zijn vanaf 1 augustus 1998 van kracht. De «voorlopers» van deze regelingen zoals ze in het OSU2001 staan waren: – Basisonderwijs (materiële kosten) (Bijdrage materiële instandhouding gemeentelijke scholen voor basisonderwijs (OCW 18.02.01; in OSU2001: OCW2001-09). – Speciaal onderwijs (materiële uitgaven) (Bijdrage materiële uitgaven (voortgezet) speciaal onderwijs (OCW 18.02; in OSU2001: OCW2001-10). – Speciaal Basisonderwijs (materiële kosten) (Bijdrage materiële instandhouding gemeentelijke scholen voor SBO) (OCW18.02; in OSU2001: OCW2001-11). De totale bedragen die met de 3 oude – en de 5 nieuwe regelingen zijn gemoeid zijn niet veranderd; in 2001 gaat in totaal een bedrag van f 440 304 000 naar gemeenten. Voor de totale geldstroom kan dus een zinvolle tijdreeks worden gereconstrueerd. Voor de verschillende elementen binnen die geldstroom (oude – en nieuwe regelingen) is dat niet het geval.
De bekostiging vindt plaats op basis van de onderwijswetten WPO, WEC en WVO. Hierbij is feitelijk geen sprake van een raming per school of per gemeente. De verplichtingen voor de basisbekostiging worden per schooljaar aangegaan op schoolniveau. De uitgaven zijn dan ook alleen met grote inspanning te selecteren en te groeperen per kalenderjaar en per bevoegd gezag, in casu per gemeente: het gaat om ruim 8000 scholen en enkele tienduizenden verplichtingen per jaar. De eerste kalenderjaargegevens voor een eventuele, nader te bespreken levering zouden in de loop van het derde kwartaal van het jaar t beschikbaar kunnen komen. De bovenbedoelde kalenderjaar gegevens komen voorts in het jaar t+1 beschikbaar wanneer de aanvragen rijksvergoeding bij CFI/FVE in behandeling worden genomen. De definitieve realisatiecijfers kunnen in de maand juni van het jaar t+2 aangeleverd worden. De selectie en de groepering per gemeente zullen enige extra inspanning vergen. Gegevens over 1996 kunnen niet meer worden geleverd. In de loop van de zomer zal Cfi een offerte uitbrengen voor de levering van deze gegevens. Op grond hiervan zal een afweging worden gemaakt wat de kosten van de betreffende gegevens is en wat het belang van de betreffende informatie is voor het Plavat. Wij zullen hier in de voortgangsrapportage van november a.s. op terugkomen. Nota bene: De bovenstaande ramings- en realisatiegegevens betreffen alleen de af te rekenen voorschotten, ofwel de personele bekostiging in fre’s op declaratiebasis. Daarnaast worden er in de loop van ieder kalenderjaar aan alle instellingen dan wel groepen daarvan tal van aanvullende personele vergoedingen als bestemmingsbedrag toegekend op basis van aanvullende regelingen, zowel per school- als kalenderjaar. Het totaal van deze uitgaven bedraagt enkele honderden miljoenen guldens. Voor deze uitgaven geldt a fortiori dat zij slechts met grote inspanning zijn te selecteren en te groeperen per kalenderjaar en per bevoegd gezag, in casu per gemeente. Hoewel het financieel belang aanzienlijk is zullen deze uitgaven vooralsnog buiten het Plavat worden gelaten, vanwege het grote extra beslag dat het in kaart brengen van deze uitgaven op Cfi zou leggen.
? – Bijdrage materiële instandhouding gemeentelijk onderwijs • Bijdrage materiële instandhouding gemeentelijke scholen voor basisonderwijs (WPO) (OCW 18.02.) • Bijdrage materiële instandhouding gemeentelijke scholen voor speciaal basisonderwijs (WPO) (OCW 18.02) • Bijdrage materiële instandhouding gemeentelijke centrale diensten (WPO) (OCW 18.02)
28
•
•
Bijdrage materiële instandhouding gemeentelijke scholen voor speciaal onderwijs en/of voortgezet speciaal onderwijs (WEC) (OCW 18.02) Bijdrage materiële instandhouding gemeentelijke scholen voor speciaal voortgezet onderwijs (WVO/II) (OCW 19.06)2
De bekostiging vindt plaats op basis van de onderwijswetten WPO, WEC en WVO. Hierbij is feitelijk geen sprake van een raming per school of per gemeente. De verplichtingen voor de basisbekostiging materieel worden per schooljaar aangegaan op schoolniveau. Ook deze uitgaven zijn alleen met grote inspanning te selecteren en te groeperen per kalenderjaar en per bevoegd gezag, in casu per gemeente: het gaat om ruim 8000 scholen en enkele tienduizenden verplichtingen per jaar. De gegevens voor een eventuele, nader te bespreken levering zouden in de loop van het eerste kwartaal van het jaar t beschikbaar komen. De gegevens voor een eventuele, nader te bespreken levering van de feitelijke – en doorgaans ook definitieve – realisatiecijfers zouden in de loop van het eerste kwartaal van het jaar t +1 beschikbaar komen. De selectie en de groepering per gemeente zullen de nodige extra inspanning vergen. Gegevens over 1996 kunnen niet meer worden geleverd. In de loop van de zomer zal Cfi een offerte uitbrengen voor de levering van deze gegevens. Op grond hiervan zal een afweging worden gemaakt wat de kosten van de betreffende gegevens is en wat het belang van de betreffende informatie is voor het Plavat. Wij zullen hier in de voortgangsrapportage van november a.s. op terugkomen. Nota bene: De bovenstaande ramings- en realisatiegegevens betreffen alleen de materiële basisbekostiging. Daarnaast worden er in de loop van ieder kalenderjaar aan alle instellingen dan wel groepen daarvan tal van aanvullende materiële vergoedingen als bestemmingsbedrag toegekend op basis van aanvullende regelingen, voornamelijk per kalenderjaar. Het totaal van deze uitgaven bedraagt enkele tientallen miljoenen guldens. Voor deze uitgaven geldt a fortiori dat zij slechts met grote inspanning zijn te selecteren en te groeperen per kalenderjaar en per bevoegd gezag, in casu per gemeente. Hoewel het financieel belang aanzienlijk is zullen deze uitgaven vooralsnog buiten het Plavat worden gelaten, vanwege het grote extra beslag dat het in kaart brengen van deze uitgaven op Cfi zou leggen.
? – Lump sum voortgezet onderwijs (Bijdrage personele en materiële kosten gemeentelijke dagscholen en scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs) (VO lumpsum OCW 19.06; in OSU2001: OCW2001-16). In 2001 gaat een bedrag van f 2 480 648.000 naar gemeenten. Ook bij het voortgezet onderwijs is feitelijk geen sprake van een raming per school of per gemeente. De verplichtingen worden per schooljaar aangegaan op schoolniveau en zijn – met enige inspanning – alleen indirect te groeperen per bevoegd gezag, in casu gemeente. Indien de initiële toekenning voor het schooljaar t/t+1 in de maand augustus van het jaar t als raming kan worden beschouwd, kunnen de gevraagde gegevens vermoedelijk nog in het derde kwartaal worden geleverd en wel in een Excel-format. De feitelijke – en doorgaans ook definitieverealisatiecijfers kunnen op dezelfde basis worden geleverd in de maand februari van jaar t+1. In de loop van de zomer zal Cfi een offerte uitbrengen voor de levering van deze gegevens. Op grond hiervan zal een afweging worden gemaakt
29
wat de kosten van de betreffende gegevens is en wat het belang van de betreffende informatie is voor het Plavat. Wij zullen hier in de voortgangsrapportage van november a.s. op terugkomen. Nota bene: De bovenstaande ramings- en realisatiegegevens betreffen alleen de genormeerde personele en materiële bekostiging. Daarnaast worden er in de loop van ieder kalenderjaar aan alle instellingen dan wel groepen daarvan tal van aanvullende personele en materiële vergoedingen als bestemmingsbedrag toegerekend op basis van aanvullende regelingen, zowel per school- als kalenderjaar. Het totaal van deze uitgaven bedraagt enkele tientallen miljoenen guldens. Voor deze uitgaven geldt a fortiori dat zij slechts met grote inspanning zij te selecteren en te groeperen per kalenderjaar en per bevoegd gezag, in casu per gemeente. Hoewel het financieel belang aanzienlijk is zullen deze uitgaven vooralsnog buiten het Plavat worden gelaten, vanwege het grote extra beslag dat het in kaart brengen van deze uitgaven op Cfi zou leggen.
W – Cultuurbereik (Actieplan cultuurbereik) (OCW 27.01; in OSU2001: OCW2001-23). De regeling is begin 2001 voor het eerst in werking getreden. In 2001 gaat een bedrag van f 31 409 833 naar gemeenten. Doelgroep zijn provincies en gemeenten met meer dan 100 000 inwoners. De regeling houdt op per 2004, maar wordt waarschijnlijk – afhankelijk van monitoring en evaluatie – opgevolgd door een regeling voor een nieuwe periode van 4 jaar. De raming 2001 wordt aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam wordt meegeleverd. Er zal nog overleg plaatsvinden tussen OCenW en BZK over eventuele meelevering van de CBS-code. ? – Monumenten (restauratie) (Bijdrage t.b.v. monumenten) (OCW 27.03; in OSU2001; OCW2001-25) (Besluit Rijksubsidiëring Restauratie Monumenten). In 2001 gaat een bedrag van ca f 24 miljoen naar gemeenten. Op dit moment kunnen de gevraagde gegevens niet worden aangeleverd. Er worden geen ramingen per gemeente opgesteld. Er wordt een macrobedrag geraamd (het totale budget) en het is mogelijk om op basis van de realisaties uit het verleden een schatting te maken welk deel van het totaal-budget naar de gemeenten gaat. Wat betreft de realisaties is de administratie op dit moment niet zodanig ingericht dat de in het kader van het Plavat gevraagde gegevens hieraan kunnen worden ontleend: de huidige administratie kent geen rubricering naar subsidie-verkrijgenden (bv. gemeenten, particulieren, bv.’s, kerken enz.). Met behulp van een speciaal te bouwen query kunnen wel per gemeente de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden aangeleverd; de termijn waarop dit kan gebeuren is op dit moment nog onzeker. Voor de periodieke aanlevering van realisatiegegevens dient het administratieve systeem te worden uitgebreid met een extra veld waarin de subsidieverkrijgende kan worden gecodeerd. Op dit moment is de Rijksdienst Monumentenzorg bezig met het opstellen van een offerte; naar aanleiding van de offerte zal opnieuw overleg plaatsvinden met BZK. ? – Monumenten (kanjerregeling) (Kanjers monumentenzorg) (OCW 27.03; in OSU2001: OCW2001-28) (Besluit Rijkssubsidiëring Grootschalige Restauraties). In 2001 gaat een bedrag van ca. f 60 miljoen naar gemeenten. Het gaat hier om een eenmalige regeling. De regeling is op 27 oktober 2000 in werking getreden en loopt tot en met 2006. Het totale financiële
30
belang voor de gehele periode is f 200 miljoen. Wat betreft de realisaties is de administratie op dit moment niet zodanig ingericht dat de in het kader van het Plavat gevraagde gegevens hieraan kunnen worden ontleend: de huidige administratie kent geen rubricering naar subsidieverkrijgenden (bv. gemeenten, particulieren, bv.’s, kerken enz.). Voor de periodieke aanlevering van realisatiegegevens dient het administratieve systeem te worden uitgebreid met een extra veld waarin de subsidieverkrijgende kan worden gecodeerd. Op dit moment is de Rijksdienst Monumentenzorg bezig met het opstellen van een offerte; naar aanleiding van de offerte zal opnieuw overleg plaatsvinden met BZK. Financiën
? – Kosten waardering onroerend goed (Kosten waardering onroerend goed door gemeenten t.b.v. de belastingdienst (Fin 09.04.09; in OSU2001: FIN2001-01). In 2001 gaat een bedrag van f 69 000 000 naar gemeenten. De uitgaven van deze specifieke uitkering worden geadministreerd op transactiebasis. Hierdoor is de realisatie slechts een voorlopige stand: er worden nog betalingen ten laste van vorige jaren gedaan. Doordat een groot aantal declaraties pas in latere jaren wordt ingediend, wordt voor deze specifieke uitkeringen geen raming op gemeenteniveau gemaakt. Er wordt wel een macro-raming, voor alle gemeenten tezamen, gemaakt. De komende maanden zullen Financiën en BZK in overleg onderzoeken welke gegevens periodiek en met betrekking tot de jaren 1996 tot en met 2001 leverbaar zijn, welke kosten daarmee gemoeid zijn en hoe deze zich verhouden tot het belang van deze geldstroom voor het Plavat. VROM
Algemeen Een belangrijk aantal regelingen bij VROM is opgegaan in het ISV. Deze regelingen worden niet meegenomen in het kader van het Plavat. In theorie zou het mogelijk zijn om van alle regelingen die in het ISV zijn opgegaan de cijfers van 1996 tot en met 2000 te verzamelen en daarmee een fictieve financiële tijdreeks ISV vanaf ’96 te reconstrueren. Dit zou echter een zeer omvangrijke slag in de departementale administratie vergen alsmede mogelijk een forse financiële investering; DGVH heeft hier, mede als gevolg van andere grote projecten zoals de invoering van de Euro en VBTB, op dit moment niet de benodigde capaciteit en middelen voor.
N – Huisvesting gehandicapten (VROM 03.15.01; in OSU2001: VROM2001-01). De regeling is opgehouden per 1997; uitfinanciering van oude verplichtingen loopt tot en met 2009. In 2001 wordt een een bedrag van f 69 600 000 uitbetaalt aan gemeenten. Dit is een niet vigerende regeling. Dat wil zeggen dat er geen nieuwe beschikkingen meer worden afgegeven maar dat alleen nog betaald wordt op reeds aangegane verplichtingen uit het verleden. In dit verleden hebben de gemeenten aanvragen voor hun gehandicapte burgers ingediend bij het Rijk. Het Rijk heeft deze aanvragen in de voorkomende gevallen goedgekeurd en betaald de bijdragen aan de gemeenten uit. De gehandicapte hebben voor het aanbrengen van de voorzieningen in de meeste gevallen een 20-jarige lening bij een bank moeten afsluiten. Het Rijk betaalde de gemeenten een bijdrage die de bijdrage weer moeten doorgeven aan de gehandicapte die dan weer de bank kan betalen. Er worden door de gemeenten geen aanvullingen op deze bijdragen gegeven, omdat de bijdrage van het Rijk kostendekkend was. In 1997 is de Wet Voorzieningen gehandicapten van kracht geworden. Hierin is sprake van decentralisatie van het gehandicapten beleid in brede
31
zin, onder meer op het gebied van de huisvesting. Betreffende budgetten zijn overgeboekt naar het gemeentefonds.
N – Woonzorgstimulering (VROM 03.15.06; in OSU2001: VROM2001-03). In 2001 is hier een bedrag van f 34 000 000 mee gemoeid. De regeling houdt (naar verwachting) op in 2004; in de raming 2001 wordt uitgegaan van een beschikbaar bedrag in 2004 van f 10 000 000. Er is geen opvolger voorzien voor deze tijdelijke regeling. Het betreft een tijdelijke tenderregeling waarbij de aanvrager is: ieder rechtspersoon zonder winstoogmerk. Doel van de regeling is een bijdrage te leveren aan een goede samenhang tussen wonen, zorg en dienstverlening voor verschillende doelgroepen in de samenleving. Deze geldstroom gaat niet naar gemeenten en oefent ook geen invloed uit op gemeentelijke geldstromen. ? – Kostenvergoeding verhuurders (bijdrage kostenvergoeding in het kader van de huurmatiging) (VROM 03.16.03; in OSU2001: VROM2001-04). In 2001 gaat een bedrag van f 26 100 000 naar gemeenten en verhuurders. De subsidie wordt verstrekt aan verhuurders die de huursubsidie met de huur verrekenen. Ook gemeenten die als bevoorschottende instanties optreden komen in aanmerking voor een onkostenvergoeding. De subsidie (een gemiddelde bijdrage) wordt geacht kostendekkend te zijn voor een gemiddelde gemeente. De vergoeding betreft de uitvoeringskosten bij de gemeente. Momenteel loopt het EOS-project. Dit betreft de modernisering van de (huursubsidie) uitvoeringsorganisatie om de huursubsidie eenvoudiger, toegankelijker, efficiënter en doelmatiger te laten werken. Eén van de instrumenten hierbij is het automatisch continueren van vervolgaanvragen, waarbij meer rechtstreekse betalingen aan de burger zullen plaats vinden. De aanvragen zullen dan niet meer via de gemeenten cq. verhuurders lopen, waardoor de kostenvergoeding zal afnemen. Het project zal in 2002 gerealiseerd zijn. De regeling wordt in haar huidige vorm in 2002 beëindigd. Op dit moment is niet duidelijk hoe de nieuwe regeling na 2002 eruit ziet en wat de omvang van deze geldstroom naar de gemeenten dan zal zijn. In nader overleg tussen VROM en BZK zal de komende maanden worden bekeken of het zinvol is de regeling te laten meelopen in het kader van het Plavat. ? – Uitvoeringskosten vangnetregeling (Bijdrage huurlasten) (VROM 03.16.04; in OSU 2001: VROM2001-05). In 2001 gaat een bedrag van f 88 900 000 naar gemeenten en ontvangers. De subsidieverstrekking valt uiteen in de bijdrage aan de aanvrager bij toekenning en de bijdrage in de uitvoeringskosten bij de gemeente. De regeling wordt (gedecentraliseerd) uitgevoerd door de gemeenten. De bijdrage wordt vastgesteld conform dezelfde systematiek als bij de huursubsidie. Alleen wordt voor inkomen niet gerekend met het belastbaar inkomen maar met het netto actueel inkomen. Inzake de uitvoeringskosten gemaakt door de gemeente wordt de kostenvergoeding geacht kostendekkend te zijn. De bijdrage aan de aanvrager wordt rechtstreeks door VROM (DGVH) verricht. De komende maanden zullen VROM en BZK in nader overleg bezien welke gegevens in het kader van deze regeling kunnen worden opgeleverd en of het, gezien het belang van deze gegevens en de eventuele kosten die aan oplevering verbonden zijn zinvol is om de regeling te laten meelopen in het Plavat. N – Groeikernen/groeisteden (hoofdinfrastructuursubsidie) (VROM 03.18.01; in OSU2001: VROM2001-06). In 2001 gaat een bedrag van
32
f 11 094 000 naar gemeenten. De regeling houdt op per 1995. Oude verplichtingen lopen door tot en met 2004. Er worden geen nieuwe verplichtingen meer aangegaan. In 2002 zullen conform planning de laatste betalingen (f 11,6 mln) plaatsvinden (aan nog slechts drie gemeenten). In 2004 staat nog een restbedrag (f 2 mln) gereserveerd maar dat is bestemd om effecten van de opschoning van alle betrokken administraties op te vangen. Gezien het feit dat er geen «opvolger» voor deze regeling is voorzien (met dezelfde doelgroep en doelen) en gezien het snelle tempo waarin het financieel belang van de regeling afloopt in de tijd zal deze specifieke uitkering niet worden meegenomen in het Plavat.
N – Stadsvernieuwing (Stadsvernieuwingsfonds) (VROM 03.19.01; in OSU2001 VROM2001-08). In 2001 gaat een bedrag van f 170 524 000 naar gemeenten. Er worden geen nieuwe verplichtingen meer aangegaan. In voorjaar 2001 heeft de laatste betaling op dit artikelonderdeel plaatsgevonden. De geldstroom loopt/liep naar de rechtstreekse gemeenten en via de provincies naar de niet-rechtsreekse gemeenten. In voorgaande periode zijn per jaar MG-circulaires uitgegeven waarin de toedeling van de budgetten (naam/bedrag) zijn gepubliceerd. Dit artikel(onderdeel) is per 2000 opgegaan in het ISV; de oude verplichtingen van artikel 03.19 zijn opgenomen in het ISV. N – Herstructurering woningvoorraad (Tijdelijke stimuleringsregeling herstructurering goedkope woningvoorraad) (VROM 03.42; in OSU2001: VROM2001-11). In 2001 gaat een bedrag van f 59 420 000 naar gemeenten. Er worden geen verplichtingen meer aangegaan. In 2002 zal de laatste betaling (f 36,2 mln) plaatsvinden. Hier loopt de geldstroom naar de vier grote steden, Lelystad en diverse overige gemeenten (per jaar verschillend). Dit artikelonderdeel is opgegaan in het ISV. Omdat de regeling is afgelopen en de geldstromen na 2002 tot nul is gereduceerd loopt deze specifieke uitkering niet mee in het Plavat. W – stedelijke vernieuwing (ISV) (Investeringen stedelijke vernieuwing) (VROM 03.43; in OSU2001: VROM2001-12). In 2001 gaat een bedrag van f 425 404 000 naar gemeenten. De regeling loopt per 1 januari 2000 en er wordt aan 30 gemeenten en 12 provincies geld verstrekt. Ten aanzien van deze geldstroom geldt dat de raming van jaar t gelijk is aan de realisatie van jaar t-1: de prijs- en loonbijstellingen hebben plaats in december, en de raming voor het komende jaar is dan gelijk aan de realisatie van het lopende jaar. Er is, anders dan vanuit de monitoring, geen zicht op de verspreiding van het geld door de provincies aan de overige gemeenten. De gegevens die uit de monitoring komen zijn nog niet bekend, resultaten hiervan zijn eind 2001 beschikbaar. De komende maanden zal in overleg tussen VROM en BZK worden onderzocht in hoeverre de gegevens uit de monitor bruikbaar zullen zijn in het kader van het Plavat. Voor deze specifieke uitkering zullen voor de 30 gemeenten uit het ISV en de 12 provincies de ramingen voor de jaren 2000 tot en met 2001 en de realisaties voor het jaar 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 voor de 30 gemeenten uit het ISV en de 12 provincies worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 voor de 30 gemeenten uit het ISV en de 12 provincies vóór 20 februari 2003 enz. Daarbij zullen de verschillende geldstromen binnen de ISV worden onderscheiden, nl.: «stadseconomie fysiek (EZ 4.10)», «stadsvernieuwingsfonds» (VROM 03.19), «tijdelijke stimuleringsregeling herstructurering goedkope woningvoorraad» (VROM 03.42) en «grootschalig groen om de stad» (LNV 13.05).
33
Over de precieze wijze van aanlevering zal de komende maanden nog overleg plaatsvinden tussen VROM en BZK: een deel van de in het kader van het Plavat gevraagde informatie wordt reeds in het kader van het extracomptabel overzicht GSB aangeleverd.
N – Toegelaten instellingen 1968 (Jaarlijkse bijdrage huurwoningen oude regelingen) (VROM 03.74.01; in OSU2001: VROM2001-14). In 2001 gaat een bedrag van f 7 769 000 naar gemeenten. De regeling houdt op per 1992. Oude verplichtingen lopen tot en met 2022. Op basis van deze regeling worden bedragen overgemaakt aan de particuliere verhuurders. De gemeenten vullen deze bedragen niet aan; de gemeente is slechts «doorgeefluik». De regeling loopt derhalve niet mee in het Plavat. N – Budget sociale sector (Budgetten besluit woninggebonden subsidies ’92-’94) (VROM 03.76; OSU2001: VROM2001-16). In 2001 gaat een bedrag van f 348 139 000 naar gemeenten. De regeling houdt op per 1995; oude verplichtingen lopen door tot 2024. Dit is een bijdrage aan honderd budgethouders (regio’s, streekverbanden en/of grote gemeenten) voor vier bouwcategorieën: sociale bouwsector, plaatselijke omstandigheden, huurverlaging en huurwoningen van beleggers en premiewoningen. De jaarlijkse bijdrage worden per maand betaald. Het BWS gaat uit van twee financiële stromen: namelijk van het Rijk aan de budgethouder en van de budgethouder aan derden. Hierbij wordt er door de budgethouders geen toevoegingen aan de betaald bedragen gedaan (de budgethouder is slechts doorgeefluik). De regeling loopt derhalve niet mee in het Plavat. W – Afscherming verkeerslawaai (Bijdrage afscherming wegverkeerslawaai) (VROM 05.20; in OSU2001: VROM2001-28). In 2001 gaat een bedrag van f 20 640 000 naar gemeenten. W – Verkeersmaatregelen (Bijdrage Verkeersmaatregelen) (VROM 05.20: in OSU2001: VROM2001-27) In 2001 gaat een bedrag van f 5 675 000 naar gemeenten. W – Spoorweglawaai (Sanering spoorweglawaai) (VROM 05.20: in OSU2001: VROM2001-31) In 2001 gaat een bedrag van f 7 000 000 naar gemeenten. Voor deze drie specifieke uitkeringen zullen per gemeente de raming voor het jaar 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Over de precieze wijze waarop de gegevens worden aangeleverd en over de mogelijkheden om de ramingen 1996–2000 op te leveren zal nog nader overleg plaatsvinden tussen VROM en BZK.
N – Bijdrage gevelisolatie (VROM 05.20; in OSU2001: VROM2001-29). In 2001 gaat een bedrag van f 60 000 000 naar gemeenten. De regeling houdt op per 1 januari 2000; oude verplichtingen lopen tot en met 2001. Deze regeling is opgegaan in het ISV. De regeling loopt niet mee in het Plavat. W – Bodemsanering (provincies) (bijdrage aan provincies en 4 grote steden m.b.t. bodemsanering (incl. VINEX)) (VROM 05.20; in OSU2001: VROM2001-26). In 2001 gaat een bedrag van f 424 510 000 naar de 4 grote steden en 12 provincies. Voor deze specifieke uitkering zullen voor de 4 grote steden en de 12 provincies de raming voor het jaar 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden (per gemeente/provincie en totaal)
34
aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 voor de 4 grote steden en de 12 provincies worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente/provincie vóór 20 februari 2003 enz. Over de precieze wijze waarop de gegevens worden aangeleverd en over de mogelijkheden om de ramingen 1996–2000 op te leveren zal nog nader overleg plaatsvinden tussen VROM en BZK. V&W
Algemeen Op dit moment wordt de gebundelde doeluitkering (GDU) herzien. Het is de bedoeling om de verantwoordelijkheid voor het mobiliteitsbeleid verdere te decentraliseren. Dat betekent waarschijnlijk dat een aantal van de hieronder genoemde specifieke uitkeringen zal opgaan in de nieuwe GDU. Het gaat dan om «Regionale, lokale infrastructuur», «Duurzaam veilig» «Vervoermanagement» en de bestaande «Gebundelde doeluitkering». Het is de bedoeling dat in de loop van de komende maanden de contouren van de nieuwe GDU meer vorm krijgen. In aansluiting daarop zal nader overleg plaatsvinden tussen V&W en BZK over of de nieuwe GDU moet meelopen in het Plavat. Kernvraag daarbij is of de nieuwe GDU invloed kan hebben op de geldstromen van gemeenten. Als wordt besloten de nieuwe GDUU te laten meelopen in het kader van het Plavat dan is vervolgens de vraag aan de orde, welke van de oude regelingen die opgaan in het GDU moeten en kunnen meelopen in het Plavat. Wij zullen u in de novemberrapportage nader informeren over de stand van zaken.
W – Exploitatie openbaar vervoer (Regeling Rijksbijdrage openbaar vervoer) (V&W 03.10; in OSU2001: V&W2001-02). In 2001 gaat een bedrag van f 189 000 000 naar gemeenten. Het geld gaat naar regio’s en samenwerkingsverbanden. Voor deze specifieke uitkering zullen per regio/samenwerkingsverband de ramingen voor de jaren 1996 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per regio/samenwerkingsverband worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per regio/samenwerkingsverband vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format. V&W zal per regio/samenwerkingsverband aangeven welke gemeenten daaronder vallen. Mogelijk gaan in de toekomst de exploitatiebijdragen OV deel uitmaken van de GDU. N – Commissie De Boer (Regeling extra investeringsimpuls infrastructuur in het stads- en streekvervoer 1996–2000) (V&W 3.10.07; in OSU2001: V&W2001-05). In totaal is f 900 miljoen met de regeling gemoeid. Verplichtingen kunnen worden aangegaan tot eind 2001; betalingen op verplichtingen lopen door tot 2004. De regeling zal waarschijnlijk worden beëindigd en geen opvolger krijgen met dezelfde doelgroep/doelen. De regeling loopt dan ook niet mee in het Plavat. ? – Regionale, lokale infrastructuur (V&W-1.03.02; in OSU2001: V&W2001-11). In 2001 gaat een bedrag van f 803 mln naar gemeenten/ kaderwetgebieden en provincies. Op basis van de huidige regeling vindt subsidiëring plaats op projectbasis, waarbij per individueel project een beschikking wordt afgegeven. Het is de bedoeling om de lopende projecten per 1 januari 2003 in een keer over te dragen aan de regio’s, zodat V & W vrijwel geen nasleep kent van lopende verplichtingen. Wat overblijft zijn de grote projecten, dat wil zeggen: projecten met een
35
financieel belang groter dan f 500 miljoen. Voorzover er bij deze grote projecten gelden naar de gemeenten gaat is de bestedingsruimte van deze gelden echter in alle opzichten beperkt. Deze regeling zal onder de GDU worden gebracht (zie ook aldaar).
? – Duurzaam Veilig (V&W 01.03.03; in OSU 2001: V&W2001-12). In totaal is f 200 mln met de regeling gemoeid, bestemd voor medeoverheden. De regeling loopt af in 2003; In 2003 moeten de verantwoordingen en einddeclaraties zijn ingezonden. Dan zal kunnen worden vastgesteld welk bedrag aan gemeenten is verstrekt. Deze regeling zal onder de GDU worden gebracht (zie ook aldaar). ? – Gebundelde doeluitkering (V&W 01.03.05; in OSU2001: V&W2001-13). In 2001 gaat geen geld naar gemeenten, afgezien van wat kleinere bedragen als gevolg van het naijleffect oude verplichtingen aangegaan vóór 1-1-1996. Op dit moment zijn de ontwikkelingen rond de inrichting van de nieuwe GDU nog niet afgerond. Overwogen wordt het grensbedrag van de Gebundelde Doeluitkering op te trekken van f 25 miljoen naar f 500 miljoen, waarbij op basis van vooraf te maken afspraken zal worden bijgedragen in de kosten van infrastructuur door betaling aan Provincies. De regelingen «Regionale, lokale infrastructuur», «Duurzaam veilig» «Vervoermanagement» en de bestaande «Gebundelde doeluitkering» zullen onder de nieuwe GDU worden gebracht. Het beschikbare begrotingsbedrag wordt aan de hand van een verdeelsleutel verdeeld; projecten kunnen deels door de indieners zelf gefinancierd worden. In de loop van de komende maanden zal overleg plaatsvinden tussen V&W en BZK over de vraag van welke gegevens het mogelijk en zinvol is dat zij in het kader van het Plavat worden opgeleverd. Daarbij is in elk geval de vraag van belang in hoeverre de gemeentelijke geldstromen beïnvloed zullen kunnen worden door de nieuwe GDU en of het mogelijk en zinvol is om een tijdreeks te construeren van de nieuwe GDU en haar verschillende voorlopers. Wij zullen hierover in de novemberrapportage opnieuw berichten. EZ
? – Efro-cofinanciering (oud) (EZ 04.09 610; in OSU2001: EZ2001-05). Het programma betreft de cofinancieringsmiddelen van EZ op programma’s binnen het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Deze middelen worden hoofdzakelijk via de provincies doorbetaald aan de uiteindelijke subsidiënten. In 2001 gaat een onbekend bedrag naar gemeenten. De regeling liep tot eind 1999; de uitfinanciering van de oude verplichtingen loopt tot en met 2004. Het tempo van uitfinanciering wordt ingeschat op f 16 miljoen in 2001, f 14 miljoen in 2002, f 9 miljoen in 2003 en f 5 miljoen in 2004 (bron: begroting EZ 2001). Voor deze specifieke uitkering kunnen per gemeente geen ramingen en realisaties worden aangeleverd. Toekenning van middelen voor regionale ontwikkeling geschiedt, in cofinanciering met Europese middelen, op provinciaal niveau;de provincies zijn verantwoordelijk voor de verdeling van het geld naar projecten die veelal op gemeentelijk niveau worden uitgevoerd. EZ houdt toezicht op het provinciale niveau, waarbij de provincie achteraf, over de gehele periode ineens, verantwoording aflegt over de aanwending van de EZ-middelen. Deze specifieke uitkering wordt binnen het Plavat tot de EU-geldstromen gerekend. Dat betekent dat deze geldstroom vooralsnog buiten beschouwing blijft: eerst zal de pilot ESF moeten worden afgerond om na te gaan in hoeverre de EU-geldstromen relevant zijn voor de financiële positie van gemeenten en in hoeverre zij in kaart kunnen worden gebracht. Daarna zal mede op basis van de
36
ervaringen opgedaan in de pilot worden bezien of deze specifieke uitkering in het Plavat moet worden betrokken.
? – Efro-cofinanciering (nieuw) (EZ 04.08 070; in OSU2001: EZ2001-02). Het programma betreft de cofinancieringsmiddelen van EZ op programma’s binnen het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Deze middelen worden via de provincies doorbetaald aan de uiteindelijke subsidiënten. Het totale programma bedraagt 6 maal ca. f 24 miljoen. In 2001 gaat een onbekend bedrag naar gemeenten. De regeling loopt van 2000 tot en met 2006; uitfinanciering van de bijbehorende verplichtingen loopt t/m 2010 (bron: begroting EZ 2001). Voor deze specifieke uitkering kunnen per gemeente geen ramingen en realisaties worden aangeleverd. Toekenning van middelen voor regionale ontwikkeling geschiedt, in cofinanciering met Europese middelen, op provinciaal niveau: de provincies zijn verantwoordelijk voor de verdeling van het geld naar projecten die veelal op gemeentelijk niveau worden uitgevoerd. EZ houdt toezicht op het provinciale niveau, waarbij de provincie achteraf, over de gehele periode ineens, verantwoording aflegt over de aanwending van de EZ-middelen Deze specifieke uitkering wordt binnen het Plavat tot de EU-geldstromen gerekend. Dat betekent dat deze geldstroom vooralsnog buiten beschouwing blijft: eerst zal de pilot ESF moeten worden afgerond om na te gaan in hoeverre de EU-geldstromen relevant zijn voor de financiële positie van gemeenten en in hoeverre zij in kaart kunnen worden gebracht. Daarna zal mede op basis van de ervaringen opgedaan in de pilot worden bezien of deze specifieke uitkering in het Plavat moet worden betrokken. N – TIPP (Tender Investeringsprogramma’s Provincies) (EZ 04.10 010/015; in OSU2001: EZ2001-07). De geraamde middelen worden via een tenderprocedure ingezet op de projecten voor oplossing van ruimtelijkeconomische knelpunten. De voor de jaarlijkse tender beschikbare middelen worden ingezet op die projecten die het hoogst scoren op de criteria in de regeling. Committering vindt plaats aan de provincies; middelen worden doorbetaald aan o.a. gemeenten. In 2001 gaat een onbekend bedrag naar gemeenten; voor deze specifieke uitkering kunnen per gemeente geen ramingen en realisaties worden aangeleverd, omdat de provincies verantwoordelijk zijn voor de verdeling van het geld naar de subsidiënten. De regeling loopt tot en met 2003, waarvoor f 250 miljoen verplichtingenruimte is uitgetrokken. Uitfinanciering van de verplichtingen is afhankelijk van de voortgang in de projecten, maar wordt momenteel voorzien tot en met 2010 Het is op dit moment niet bekend of deze regeling zal worden opgevolgd door een regeling met dezelfde doelen en dezelfde doelgroep. De regeling loopt vooralsnog niet mee in het Plavat omdat zij in 2003 ophoudt te bestaan, het financieel belang ervan daarna snel afloopt en er na 2003 op dit moment geen opvolger is voorzien. W – Fysieke stadseconomie (EZ 01.10-030; in OSU2001: EZ2001-08). De regeling is ondergebracht in het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) van VROM en maakt onderdeel uit van het Grote Steden Beleid. De totale regeling omvat f 255 miljoen. In 2001 gaat een bedrag van f 21 835 000 naar gemeenten. De regeling loopt tot en met 2004. Uitfinanciering loopt tot en met 2005; kasbedragen vanaf 2002 zijn resp. f 31 miljoen, f 49 miljoen, f 64 miljoen en f 77 miljoen. Het is op dit moment niet bekend of deze regeling zal worden opgevolgd door een regeling met dezelfde doelen en dezelfde doelgroep. De jaarlijkse betalingen lopen mee in de ISV-betalingsstroom van VROM aan de gemeenten; EZ maakt hiervoor de jaarlijkse tranche kasmiddelen in één betaling over naar VROM.
37
Voor deze specifieke uitkering zijn per gemeente geen ramingen voor de jaren 1996 tot en met 1999 beschikbaar, omdat de regeling in 2000 is gestart. Ramingen en realisaties vanaf 2000 zijn opgenomen in het extra comptabel overzicht grote steden beleid (ECO-GSB) dat jaarlijks verschijnt. De gegevens voor het Plavat zullen hoogstwaarschijnlijk via het ECO-GSB worden aangeleverd; hierover zal de komende maanden nog overleg plaatsvinden tussen EZ en BZK.. De regeling loopt mee in het kader van Plavat omdat zij tot en met 2004 van kracht is en onderdeel uitmaakt van het ISV.
W – Niet-fysieke stadseconomie (EZ 04.10-040; in OSU2001: EZ2001-09). Binnen het grote stedenbeleid (GSB) is vanuit EZ een programma gestart dat is gericht op organisatorische en «zachte» componenten van economische structuurversterking in de GSB-steden. Dit loopt mee in de convenant-periode voor het GSB (t/m 2003). Hiervoor is een bedrag van f 113 mln. gereserveerd. In 2001 gaat een bedrag van f 10 086 000 naar gemeenten. Uitfinanciering is voorzien tot en met 2005. Voor deze specifieke uitkering zijn per gemeente geen ramingen voor de jaren 1996 tot en met 1999 beschikbaar, omdat de regeling in 2000 is gestart. Ramingen en realisaties vanaf 2000 zijn opgenomen in het ECO GSB dat jaarlijks verschijnt. De gegevens voor het Plavat zullen via het ECO-GSB worden aangeleverd; hierover zal de komende maanden nog overleg plaatsvinden tussen EZ en BZK. De regeling loopt mee in het kader van het Plavat omdat zij tot en met 2003 van kracht is en deel uitmaakt van het GSB. ? – KOMPAS (Ruimtelijk economisch ontwikkelingsprogramma Noord Nederland) (EZ 04.08 020; in OSU2001: EZ2001-01). Het budget wordt ingezet binnen een totaalprogramma aan economische maatregelen voor het noorden van Nederland: «Het Kompas voor het Noorden», en bedraagt f 1179 mln. voor de periode 2000–2006. Voor het programma is een basisbeschikking vastgesteld; jaarlijks vindt committering plaats op basis van de ingediende, op het programma gebaseerde, jaarplannen. Committering vindt (met uitzondering van het onderdeel Centrale IPR (7 x ca. f 45 mln.), dat door EZ zelf wordt uitgevoerd en niet via de regionale overheden loopt) plaats aan de uitvoerder van het programma: het samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN). Jaarlijkse voorschotten worden betaald op basis van de jaarrapportages van SNN. In 2001 gaat een onbekend bedrag naar gemeenten. Het programma loopt tot en met 2006. Uitfinanciering van de verplichtingen is afhankelijk van de voortgang in de projecten, maar wordt momenteel voorzien tot en met 2010. Het is op dit moment niet bekend of deze regeling zal worden opgevolgd door een regeling met dezelfde doelen en dezelfde doelgroep. Dit zal onder meer afhangen van een in 2006 geplande evaluatie. Voor deze specifieke uitkering kunnen per gemeente geen ramingen en realisaties worden aangeleverd, omdat de feitelijke inzet van middelen afhankelijk is van de ingediende projecten en SNN beschikkingsbevoegd is. EZ monitort de uitvoering van het programma op programma-niveau. De vraag of de informatie over de uitgaven die naar de verschillende gemeenten gaat bij SNN beschikbaar is, is voorgelegd aan de uitvoeringsorganisatie. SNN heeft, zij het tegen additionele inspanning, informatie beschikbaar over de gerealiseerde geldstromen aan de gemeenten. Over eventuele levering van de gegevens, als mede kosten daarvan, zal echter ook op het niveau van de provincies overleg moeten plaatsvinden. De komende maanden zullen BZK, EZ, SNN en de provincies overleggen of levering van gegevens mogelijk is, welke kosten eraan verbonden zijn en of die kosten opwegen van het belang van de informatie voor het Plavat.
38
LNV Er is één in het kader van het Plavat relevante specifieke uitkering, nl. «grootschalig groen om de stad» (LNV 13.05). Deze loopt mee in het budget Investeringen Stedelijke Vernieuwing ISV) van VROM. Gegevens zullen dan ook door VROM worden aangeleverd; zie verder aldaar. SZW
W – WSW decentraal (Bijdrage WSW/budgetvoorziening op decentraal niveau) (SZW 12.02.01; in OSU2001: SZW2001-01). In 2001 gaat een bedrag van f 4 092 600.000 naar gemeenten. Over het algemeen gaat de uitkering niet naar individuele gemeenten maar naar samenwerkingsverbanden van gemeenten (wanneer dit WGR-verbanden zijn conform art 8, eerste lid WGR). Voor deze samenwerkingsverbanden kunnen cijfers worden aangeleverd, maar deze kunnen niet worden uitgesplitst naar de verschillende gemeenten. Voorts wijzigt door de jaren heen de samenstelling van deze verbanden door gemeentelijke herindelingen en overstappen van gemeenten naar een ander WGR-verband. Ook dient te worden opgemerkt dat er geen ramingen per samenwerkingsverband of per gemeente worden opgesteld. De taakstelling in standaardeenheden en het daarmee samenhangende subsidiebedrag voor enig jaar (t) per gemeente, volgt uit een berekeningsmethodiek waarbij o.a. gegevens van de jaaropgave WSW over het jaar (t-2) van de betreffende gemeente/WGR-verband in combinatie met de toekenning voor de gemeente in jaar t-1, als informatie dienen. Op basis hiervan wordt de macroraming vertaald naar een verdeling per uitvoerende gemeente of WGR-verband. In de komende maanden zullen SZW en BZK in onderling overleg bezien in hoeverre deze cijfers voor het Plavat bruikbaar en relevant zijn als «raming per gemeente». Gedurende het jaar wordt bevoorschot op basis van de berekende subsidie en taakstelling in standaardeenheden (gekwalificeerde arbeidsplaatsen). Achteraf (t+2) wordt de subsidie vastgesteld op grond van het gerealiseerde aantal standaardeenheden. Bij onderrealisatie wordt het corresponderende bedrag aan subsidie verrekend met de bevoorschotting in het vaststellingsjaar. Wat betreft de jaarlijkse aanlevering van realisatiegegevens bestaat er een probleem met de tijdigheid. De realisatie 2001 kan op zijn vroegst rond 30 maart 2002 worden aangeleverd. Dat is te laat voor de analyse in het voorjaar, waarbij de ontwikkeling van de financiële positie van alle gemeenten tezamen in ogenschouw wordt genomen. Wel is het mogelijk om eind februari 2002 de gegevens aan te leveren die voortvloeien uit de gedane toekenning (op totaal niveau en op gemeentelijke/WGR verband niveau) over het jaar 2001. Op basis van ervaringscijfers uit het verleden is het vervolgens mogelijk om een zekere mate van betrouwbaarheid de realisaties over 2001 op totaalniveau te geven. Per gemeente is dit ook mogelijk maar de betrouwbaarheid daarvan is minder omdat dan onderlinge compensatie (over en onderrealisatie) niet van toepassing is. Op basis van deze gegevens is het derhalve mogelijk een redelijk betrouwbare voorspelling te doen over het beloop van de totale middelen. In de komende maanden zullen SZW en BZK in onderling overleg nader bezien of er mogelijkheden zijn om de oplevering van gegevens te vervroegen naar 20 februari, wat de precieze omvang van de betrouwbaarheidsmarges is, en wat de gevolgen daarvan zijn voor de gegevenslevering.
39
Ook is het mogelijk de macroraming 2002 (SZW begroting) en daaruit voortvloeiende budget-toekenningen per gemeente/WGR-verband tijdig aan te leveren. In dit verband wordt ook gewezen op de invoering van de gewijzigde WSW per 1-1-1998 die mogelijk gevolgen heeft voor de vergelijkbaarheid over de jaren heen. Over de jaarlijks levering van gegevens zal de komende maanden nader overleg plaatsvinden tussen SZW en BZK. Hetzelfde geldt voor de aanlevering van de macroramingen 1996–2001 en de realisaties (totaal en per gemeente/gemeentelijk samenwerkingsverband) voor de jaren 1996–2000. Interessant om in dit verband op te merken is dat de gemeenten/WGRverbanden bij het verstrekken van informatie over de uitvoering van de WSW op 1 mei volgend op het betreffende jaar, SZW informeren over de gedane eigen bijdrage voor de uitvoering van de WSW. Op deze wijze krijgt SZW inzage in zowel de totale eigen bijdrage van de gemeenten/ WGR-verbanden als op individueel niveau voor de uitvoering van de WSW.
? – WSW centraal (Bijdrage WSW / budgetvoorziening op centraal niveau) (SZW 12.02.02; in OSU2001 SZW2001-02). In 2001 is een bedrag van f 13 800 000 beschikbaar. De middelen op centraal niveau gaan voor het grootste deel (f 8,8 mln.) naar de sociale partners, voor scholing en voor collectieve middelen ed., en niet per definitie naar de gemeenten/WGR verbanden (vanuit SZW). Van de f 13,8 mln. was er voor 2001 nog ca 1 miljoen voor de «95% garantie» (subsidies mogen niet minder dan 95% van de subsidie van het jaar ervoor bedragen). Deze bleken niet nodig , en worden waarschijnlijk toegevoegd aan de decentrale middelen. Tenslotte is er van de f 13,8 nog 4 mln. beschikbaar voor implementatie projecten (pilots). De realisatie daarvan is niet helemaal te voorspellen. De middelen worden in de loop van het jaar besteed aan projectkosten, en komen (soms via derden) ten goede aan de deelnemende gemeenten/ schappen. Aanlevering van deze cijfers is problematisch. Voor deze regeling wordt uitsluitend een macrobedrag geraamd. De komende maanden zal in nader overleg tussen SZW en BZK worden bezien in hoeverre het haalbaar en zinvol is om deze regeling te laten meelopen in het Plavat.
W – Gemeentelijk werkfonds (Wet inschakeling werkzoekenden (WIW)) (SZW 12.06; in OSU2001: SZW2001-06). In 2001 gaat een bedrag van f 2 055 914.000 naar gemeenten. In enkele gevallen wordt deze regeling door een WGR verband van meerdere gemeenten uitgevoerd, in voorkomende gevallen zijn wel de deelnemende gemeenten maar niet de realisaties van de deelnemende gemeenten bekend. De WIW kent een viertal deelbudgetten alsmede een genormeerd trekkingsrecht voor dienstbetrekkingen, werkervaringsplaatsen en REA-plaatsingen. De deelbudgetten zijn bestemd voor aanvullende kosten, scholing & activeringen algemeen, scholing & activering specifiek voor de REA doelgroep en de Sluitende Aanpak. Voor deze regeling worden geen bedragen per gemeente geraamd; er wordt wel een macrobedrag voor alle gemeenten tezamen geraamd. De
40
verdeling van genoemde budgetten per gemeente volgt uit berekeningen waarin – per gemeente – o.a. de realisatie in het verleden alsmede kengetallen betreffende de Abw bepalend zijn. Op basis hiervan wordt de macroraming vertaald naar individuele toekenningen (ramingen) die vóór het dienstjaar kenbaar worden gemaakt. In de komende maanden zullen SZW en BZK in onderling overleg bezien in hoeverre deze cijfers voor het Plavat bruikbaar en relevant zijn als «raming per gemeente». Wat betreft de jaarlijkse aanlevering van gegevens bestaat er een probleem met de tijdigheid. De realisatie 2001 (per gemeente/WGR verband) kan op zijn vroegst rond 30 maart 2002 worden aangeleverd. Dat is te laat voor de analyse in het voorjaar, waarbij de ontwikkeling van de financiële positie van alle gemeenten tezamen in ogenschouw wordt genomen. Wel is het mogelijk om eind februari 2002 de realisaties in aantallen en bedragen over de eerste drie kwartalen van 2001 aan te leveren. Op basis van ervaringscijfers en gegevens uit voorliggende perioden is het vervolgens mogelijk om met een zekere mate van betrouwbaarheid de realisaties over 2001 op macroniveau te geven, op microniveau is deze betrouwbaarheid minder. In de komende maanden zullen SZW en BZK in onderling overleg nader bezien of er mogelijkheden zijn om de oplevering van gegevens te vervroegen naar 20 februari, wat de precieze omvang van de betrouwbaarheidsmarges is, en wat de gevolgen daarvan zijn voor de gegevenslevering. Ook is het mogelijk de macroraming 2002 (SZW begroting) en daaruit voortvloeiende budgettoekenningen per gemeente/WGR-verband tijdig aan te leveren. Over de jaarlijks levering van gegevens zal de komende maanden nader overleg plaatsvinden tussen SZW en BZK. Hetzelfde geldt voor de aanlevering van de macroramingen 1998–2001 en de realisaties (totaal en per gemeente/gemeentelijk samenwerkingsverband) voor de jaren 1998–2000.
W – Instroom/doorstroombanen (IDLW) (SZW 12.08; in OSU2001: SZW2001-07). In 2001 gaat een bedrag van f 2 155 862 000 naar gemeenten. Voor deze regeling worden geen bedragen per gemeente geraamd; er wordt wel een macrobedrag voor alle gemeenten tezamen geraamd alsmede het maximale aantal te realiseren dienstbetrekkingen per gemeente. In enkele gevallen wordt deze regeling door een WGR verband van meerdere gemeenten uitgevoerd, in voorkomende gevallen zijn wel de deelnemende gemeenten maar niet de realisaties van de deelnemende gemeenten bekend. De IDLW kent een genormeerd trekkingsrecht voor gerealiseerde dienstbetrekkingen. Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 1999 (het jaar van inwerkingtreding) tot en met 2001 (totaal) en de realisaties voor de jaren 1999 tot en met 2000 (totaal en per gemeente) worden aangeleverd in september 2001. Wat betreft de jaarlijkse aanlevering van gegevens bestaat er een probleem met de tijdigheid. De realisatie 2001 (per gemeente) en de raming 2002 (totaal) kan op zijn vroegst rond 30 maart 2002 worden aangeleverd. Dat is te laat voor de analyse in het voorjaar, waarbij de ontwikkeling van de financiële positie van alle gemeenten tezamen in ogenschouw wordt genomen.
41
Wel is het mogelijk om eind februari 2002 de realisaties over de eerste drie kwartalen van 2001 aan te leveren. Op basis van ervaringscijfers en gegevens uit voorliggende perioden is het vervolgens mogelijk om met een zekere mate van betrouwbaarheid de realisaties over 2001 op macroniveau te geven, op microniveau is deze betrouwbaarheid minder. Ook is het mogelijk de macroraming 2002 (SZW begroting) en de maximaal te realiseren aantallen per gemeente/WGR-verband tijdig aan te leveren. In het vervolg van het Plavat zal worden bezien of er mogelijkheden zijn om de oplevering van deze gegevens te vervroegen naar 20 februari en of het mogelijk is om op basis van deze gegevens een betrouwbare voorspelling te doen over het beloop van de totale middelen. Over de jaarlijks levering van gegevens zal de komende maanden nader overleg plaatsvinden tussen SZW en BZK. Hetzelfde geldt voor de aanlevering van de macroramingen 1999–2001 en de realisaties (totaal en per gemeente/gemeentelijk samenwerkingsverband) voor de jaren 1999–2000.
W – Algemene bijstandswet (Bijdragen aan de gemeenten in de kosten van uitkeringen i.h.k.v. de algemene bijstandswet) (SZW 14.01; in OSU2001: SZW2001-08). In 2001 gaat een bedrag van f 8 191 600.000 naar gemeenten. In enkele gevallen wordt deze regeling door een WGR verband van meerdere gemeenten uitgevoerd, in voorkomende gevallen zijn wel de deelnemende gemeenten maar niet de realisaties van de deelnemende gemeenten bekend. Vanaf 2001 geldt hier een ander bekostigingsregime. Over de periode 1996–2000 gold de ABW oude stijl: dat wil zeggen dat 90% van de uitgaven bij SZW werd gedeclareerd. De overige 10% van de uitgaven kwam voor rekening gemeenten en werd gefinancierd uit eigen middelen (gemeentefonds en/of eigen belastinggebied). Het 10% aandeel is met ingang van 2001 aan het Gf onttrokken en overgeheveld naar de SZW begroting. Vanaf 2001 lopen alle uitgaven ABW geheel via de SZW begroting (behoudens de bijzondere bijstand en uitvoeringskosten ABW die (100%) via het Gf blijven lopen. Alleen de onderzoekkosten voor het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen die volgens de oude 90/10 methode worden gefinancierd). Op de SZW begroting wordt nu als onderdeel van FWI onderscheid gemaakt tussen het macrobudget ABW (25%) dat volgens een eigen methodiek over gemeenten wordt verdeeld en het declaratiedeel (75%). Om een vergelijking te kunnen maken tussen de periode 1996–2000 enerzijds en 2001 e.v. jaren anderzijds zullen de gedeclareerde bedragen 1996–2001 per jaar worden vermenigvuldigd met een factor 1/9 en worden vergelijken met de som van het macrobudget en het declaratiedeel vanaf 2001. Hierbij wordt dan eenvoudigheidshalve afgezien van de hiervoor genoemde 90/10 componenten (onderzoekskosten). De gemeentelijke ontvangsten inzake terugvordering en verhaal worden afzonderlijk in beeld gebracht. Voor deze regeling worden geen bedragen per gemeente geraamd; er wordt wel een macrobedrag voor alle gemeenten tezamen geraamd. De verdeling van het budget per gemeente volgt uit berekeningen waarin per gemeente kengetallen betreffende de Abw in het verleden bepalend zijn.
42
Op basis hiervan wordt de macroraming vertaald naar individuele toekenningen (ramingen) die vóór het dienstjaar kenbaar worden gemaakt. In de komende maanden zullen SZW en BZK in onderling overleg bezien in hoeverre deze cijfers voor het Plavat bruikbaar en relevant zijn als «raming per gemeente». Wat betreft de jaarlijkse aanlevering van gegevens bestaat er een probleem met de tijdigheid. De realisatie 2001 (per gemeente) en de raming 2002 (totaal) kan op zijn vroegst rond 30 maart 2002 worden aangeleverd. Dat is te laat voor de analyse in het voorjaar, waarbij de ontwikkeling van de financiële positie van alle gemeenten tezamen in ogenschouw wordt genomen. Wel is het mogelijk om eind februari 2002 de gegevens over de eerste drie kwartalen van 2001 aan te leveren. In het vervolg van het Plavat zal worden bezien of er mogelijkheden zijn om de oplevering van deze gegevens te vervroegen naar 20 februari en of het mogelijk is om op basis van deze gegevens een betrouwbare voorspelling te doen over het beloop van de totale middelen. Over de jaarlijks levering van gegevens zal de komende maanden nader overleg plaatsvinden tussen SZW en BZK. Hetzelfde geldt voor de aanlevering van de macroramingen 1996–2001 en de realisaties (totaal en per gemeente/gemeentelijk samenwerkingsverband) voor de jaren 1996–2000.
W – IOAW (Bijdragen aan gemeenten ih.k.v. de wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongschikte werkloze werknemers) (SZW 14.2; in OSU2001: SZW2001-09). In 2001 gaat een bedrag van f 510 300 000 naar gemeenten. Voor aanlevering zie ABW
W – IOAZ (Bijdragen aan gemeenten ih.k.v. de wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongschikte gewezen zelfstandigen) (SZW 14.03; in OSU2001: SZW2001-10). In 2001 ging een bedrag van f 109 300 000 naar gemeenten. Voor aanlevering zie ABW
? – Sociaal vervoer WVG (Besluit bijdrageregeling sociaal vervoer AWBZ-gemeenten) (SZW 14.07.01; in OSU: SZW2001-12). In 2001 gaat een bedrag van circa f 44,– mln. naar de gemeenten. De hoogte dit bedrag is nog afhankelijk van bezwaar- en beroepschriften over 2000 die nog in de verdeling 2001 moeten worden verwerkt, alsmede de nog niet toegepaste loon- en prijsbijstelling. De middelen die in 2000 naar het gemeentefonds zijn overgeheveld zijn door een beslissing van de Tweede Kamer weer terugovergeheveld naar de begroting van SZW. In eerste instantie voor een jaar maar inmiddels is besloten dat de regeling via de begroting van SZW wordt gefinancierd totdat overeenstemming is bereikt over het dienstverleningsstelsel. Hoe lang het duurt voordat daar overeenstemming over is bereikt kan nu nog niet worden aangegeven. Voor deze regeling worden bedragen per gemeente vastgesteld op basis van de veronderstelde behoefte. Voor de verdelingsgrondslag is SZW ondermeer afhankelijk van de aanlevering van gegevens door VWS. Op basis van deze gegevens wordt het geraamde macrobedrag onder de gemeenten verdeeld. Het betreft hier lump-sum bedragen, de jaarlijkse aanlevering van levert naar verwachting problemen op betreffende de tijdigheid. De raming 2002 (totaal) kan op zijn vroegst rond 30 maart 2002 worden aangeleverd. Dat is
43
te laat voor de analyse in het voorjaar, waarbij de ontwikkeling van de financiële positie van alle gemeenten tezamen in ogenschouw wordt genomen. Over de mogelijkheden voor jaarlijks levering van gegevens zal, mede in het licht van lopende besluitvorming over het dienstverleningstelsel, de komende maanden nader overleg plaatsvinden tussen SZW en BZK. Hetzelfde geldt voor de aanlevering van de macro-ramingen 1996–2001 en de realisaties (totaal en per gemeente) voor de jaren 1996–2000.
? – Wvg-woningaanpassingen (Bijdrageregeling kosten woningaanpassingen) (SZW 14.07.02; in OSU2001: SZW2001-13). In 2001 gaat een bedrag van f 59 200 000 naar gemeenten. Voor deze regeling worden geen bedragen per gemeente geraamd; er wordt wel een macrobedrag voor alle gemeenten tezamen geraamd op basis van historische gegevens van het aantal aanvragen en verleende subsidies voor Wvg-woningaanpassingen. Daarbij is ook basis van beschikbare gegevens het gemiddelde bedrag bekend van een woningaanpassing. Wat betreft de jaarlijkse aanlevering van gegevens geldt het volgende: gemeenten vragen een voorschot voor subsidie pas aan op het moment dat de gemeente zelf een verleende Wvg-woonaanpassing subsidie volledig heeft afgehandeld en uitgekeerd aan de belanghebbende. SZW heeft geen vooraf vastgestelde indieningstermijn gesteld voor de voorschotaanvraag echter wel voor de jaaropgave van de gemeente voor deze subsidie. SZW kan wel informatie verstrekken aan het eind van iedere maand (op totaalniveau als op gemeenteniveau) van de tot dan toe gedane voorschotaanvragen. Dus over heel 2001 kan SZW deze informatie eind januari 2002 verstrekken. Opgemerkt moet worden dat SZW dan niet kan uitsluiten dat een gemeente daarna alsnog een voorschotaanvraag indient met betrekking tot een betaalde woningaanpassing subsidie in 2001. SZW acht dit de kans hierop uiterst gering. Over de jaarlijks levering van gegevens zal de komende maanden nader overleg plaatsvinden tussen SZW en BZK. Hetzelfde geldt voor de aanlevering van de macro-ramingen 1996–2001 en de realisaties (totaal en per gemeente/) voor de jaren 1996–2000.
W – Kinderopvang en buitenschoolse opvang (Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang aan alleenstaande ouders met kinderen in de ABW) (SZW 14.08; in OSU2001: SZW2001-14). In 2001 gaat een bedrag van f 125 600 000 naar gemeenten. In enkele gevallen wordt deze regeling door een WGR verband van meerdere gemeenten uitgevoerd, in voorkomende gevallen zijn wel de deelnemende gemeenten maar niet de realisaties van de deelnemende gemeenten bekend. De regeling houdt op per 1 januari 2003. In de jaren 2002 tot en met 2005 zal nog een bedrag van f 126,2 miljoen naar de gemeenten gaan. Gezien het feit er tot en met 2005 een forse geldstroom naar de gemeenten blijft gaan word de regeling wel meegenomen in het kader van het Plavat. Voorzien is dat de regeling per 2003 wordt opgenomen in de Wet Basisvoorziening Kinderopvang (WBK). Op dit moment wordt bekeken hoe binnen de WBK voor de doelgroep materieel hetzelfde kan worden bewerkstelligd. Voor deze regeling wordt de macroraming op basis van kengetallen ABW (alleenstaande ouders) vertaald naar een subsidietoekenning per gemeente (microraming). Rond 1 april van het dienstjaar dienen gemeenten middels een aanvraag aan te geven of en in welke mate zij
44
gebruik maken van de regeling. Op basis van deze aanvragen vindt rond 1 juni van het jaar een herverdeling van de subsidie plaats. Wat betreft de jaarlijkse aanlevering van realisatiegegevens bestaat er een probleem met de tijdigheid. De realisatie 2001 (per gemeente/gemeentelijk samenwerkingsverband) kan op zijn vroegst rond 1 december 2002 worden aangeleverd. Dat is te laat voor de analyse in het voorjaar, waarbij de ontwikkeling van de financiële positie van alle gemeenten tezamen in ogenschouw wordt genomen. Wel is het mogelijk om tijdig de gegevens betreffende aangevraagde subsidie over 2001 aan te leveren. In het vervolg van het Plavat zal worden bezien of er mogelijkheden zijn om op basis van deze gegevens een betrouwbare voorspelling te doen over het beloop van de totale middelen. Over de jaarlijks levering van gegevens zal de komende maanden nader overleg plaatsvinden tussen SZW en BZK. Hetzelfde geldt voor de aanlevering van de macro-ramingen 1996–2001 en de realisaties (totaal en per gemeente/gemeentelijk samenwerkingsverband) voor de jaren 1996–2000.
? – WIK (Wet inkomensvoorziening kunstenaars) (SZW 14.10; in OSU2001: SZW2001-15). In 2001 gaat een bedrag van f 107 800 000 naar gemeenten. Voor deze regeling worden geen bedragen per gemeente geraamd; er wordt wel een macrobedrag voor alle gemeenten tezamen geraamd. Er zijn 39 aangewezen gemeenten, zogenaamde centrumgemeenten, die deze regeling uitvoeren. De WIK kent een 100% vergoeding voor de uitkeringslasten alsmede een genormeerde vergoeding voor uitvoeringskosten die op basis van afstemming met de 39 uitvoerende met gemeenten is vastgesteld. De komende maanden zullen SZW en BZK in nader overleg bezien of het, mede in het licht van de gegevens die over deze regeling kunnen worden opgeleverd en de daaraan verbonden kosten, zinvol en haalbaar is om deze regeling te laten meelopen in het kader van het Plavat.
N – Sociale activering (Stimuleringsregeling sociale activering) (SZW 15.01; in OSU2001: SZW2001-16). In 2001 gaat een bedrag van f 10 000 000 naar gemeenten. Regeling houdt op per 2003. Het betreft hier een eenmalige subsidieregeling die uitgefinancierd wordt in de jaren 2000 tot en met 2002. De regeling heeft ten doel gemeenten te stimuleren bij het opzetten van plannen i.h.k.v. de sociale activering Gezien de geringe omvang van deze bedragen, het eenmalige karakter en omdat er op dit moment geen opvolger voor de regeling wordt voorzien loopt deze niet mee in het Plavat. N – Dagindeling (Subsidieregeling dagindeling) (SZW 15.08.01; in OSU2001: SZW2001-18). In 2001 was met de regeling in totaal en bedrag van f 14 680 000 gemoeid; het deel hiervan dat naar gemeenten gaat is niet bekend (andere subsidiënten zijn o.m. andere bestuursorganen en (private) organisaties). De regeling houdt op per eind 2002. Oude verplichtingen lopen tot en met 2004; in de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005 is er respectievelijk f 9,1 miljoen, f 6,6 miljoen, f 2,5 miljoen en f 0 met de regeling gemoeid. Gezien de geringe omvang van deze bedragen, hun aflopend karakter en omdat er op dit moment geen opvolger voor de regeling wordt voorzien loopt deze niet mee in het Plavat.
45
VWS
N – Jeugdhulpverlening (VWS 24.04.01; OSU 2001: VWS2001-01). In 2001 f 275 153 000 naar provincies en stadsregio’s. De middelen die in het kader van deze doeluitkering worden verstrekt aan de 12 provincies en enkele stadsregio’s. De provincies en stadsregio’s voeren dit beleid uit, zij subsidiëren rechtstreeks de instellingen. Vanwege het feit dat deze uitkering geen invloed heeft op de financiële positie van de gemeenten (gemeenten betalen niet uit eigen middelen aan jeugdhulpverlening) wordt zij niet opgenomen in het Plavat. N – Kinderopvang en buitenschoolse opvang (VWS 24.04.03; OSU2001: VWS2001-02). In 2001 f 288 087 000 naar gemeenten. Regeling houdt op per 1 januari 2003; oude verplichtingen lopen tot en met 2003. Daarna komt er geen nieuwe uitbreidingsregeling. Gezien de nog korte looptijd wordt deze regeling niet opgenomen in het Plavat. N – Tijdelijke regeling innovatieve tieneropvangprojecten (VWS 24.04.03; OSU2001 VWS2001-03). Deze regeling wordt niet opgenomen in het overzicht omdat het slechts gaat om een relatief gering bedrag – f 8,3 mln. in 2001 dat wordt verdeeld over 60 gemeenten. Bovendien is de resterende looptijd nog maar kort: de regeling houdt in 2003 op te bestaan en er komt geen nieuwe regeling. W – Breedtesportimpuls (VWS 24.07.01; OSU2001 VWS2001-05). In 2001 gaat het om f 19 250 000 naar gemeenten. Regeling houdt op per 1 januari 2008. Voor deze specifieke uitkering die in 1999 in het leven is geroepen zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 1999 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1999 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001 De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam en de bijbehorende CBS-code worden meegeleverd. W – Maatschappelijke opvang en Verslavingszorg (VWS 24.10; OSU2001: VWS2001-08). In 2001 gaat het om f 322 134 000 naar gemeenten. Sinds 1 januari 2001 zijn de specifieke uitkeringen voor maatschappelijke opvang en verslavingbeleid samengevoegd tot één uitkering. Voor deze gecombineerde specifieke uitkering zullen door VWS per gemeente de ramingen voor de jaren 1998 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1998 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam en de bijbehorende CBS-code worden meegeleverd. W – Vrouwenopvang (VWS 24.10; OSU2001: VWS2001-09). In 2001 gaat het om f 76 023 000 naar gemeenten. Voor deze specifieke uitkering zullen door VWS per gemeente de ramingen voor de jaren 1998 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1998 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. Voor 1998 was de minister van BZK verantwoordelijk voor deze specifieke uitkering. BZK zal de komende periode nagaan in hoeverre het mogelijk en zinvol is om de ramingen en realisaties met betrekking tot 1996 en 1997 op te leveren. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de
46
raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam en de bijbehorende CBS-code worden meegeleverd.
? – Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) (VWS 25.02.04; OSU2001: VWS2001-11). In 2001 gaat het om f 25 000 000 naar de gemeenten. Regeling houdt op per 1 januari 2004; oude verplichtingen lopen door tot 1 januari 2004. De regeling trad begin 2000 in werking. De verwachting is dat de middelen in de loop van 2004 worden overgeheveld naar het gemeentefonds. De komende maanden zal in overleg tussen VWS en BZK worden bekeken welke gegevens eventueel kunnen worden aangeleverd tegen welke kosten, en of levering, mede in het licht van deze kosten en het belang van de gegevensstroom voor het Plavat, zinvol is1. W – Inburgering nieuwkomers, w.o: a) inburgering nieuwkomers (educatieve component) (OCW 20.01) Zie onder OCenW. b) inburgering nieuwkomers (welzijnscomponent) (VWS 24.09.02; OSU2001: VWS2001-07). In 2001 f 119 860 000 naar gemeenten. Voor deze specifieke uitkering zullen per gemeente de ramingen voor de jaren 1996 tot en met 2001 en de realisaties voor de jaren 1996 tot en met 2000 worden aangeleverd in september 2001. De realisatie 2001 en de raming 2002 per gemeente worden vóór 20 februari 2002 aangeleverd, de realisatie 2002 en de raming 2003 per gemeente vóór 20 februari 2003 enz. Aanlevering zal elektronisch geschieden in excel-format, waarbij naast de relevante bedragen ook steeds de gemeentenaam en de bijbehorende CBS-code worden meegeleverd. Nota bene: De cijfers voor de «Inburgering nieuwkomers» zijn niet zondermeer onderling vergelijkbaar: sommige gemeenten hebben samenwerkingsverbanden, waardoor één van deze gemeenten de beschikking krijgt en het geld krijgt overgemaakt. De realisatie van de middelen per individuele gemeente is dan ook niet bij het Rijk bekend. Meestal is het een grote gemeente die binnen het samenwerkingsverband feitelijk het geld ontvangt als kasbeheerder; zo’n gemeente lijkt dan heel veel geld te krijgen terwijl de andere gemeenten uit het samenwerkingsverband niets lijken te krijgen. In werkelijkheid wordt het geld binnen het samenwerkingsverband verdeeld. Additioneel probleem is dat samenwerkingsverbanden mogelijk slechts voor korte tijd (één of enkele jaren) worden aangegaan en dat de samenstelling jaarlijks kan veranderen. Daar zijn de gemeenten vrij in. Voor 2001 zijn de samenwerkingsverbanden als volgt:
1
Bij AMW worden de gemeenten pas achteraf in 2004 afgerekend op het aantal gerealiseerde fte’s aan maatschappelijk werkers. Tussendoor wordt vanuit VWS geen afrekeninformati gevraagd. Dit heeft tot gevolg dat voor die tijd de «ramingen» in principe gelijk zijn aan de «realisaties die kunnen worden verstrekt in het kader van Plavat.
naam
Samenwerking
AKERSLOOT ALKMAAR BERGEN (NH) BUR WELZIJN EGMOND GRAFT DE RIJP HEILOO LIMMEN SCHERMER SCHOORL
ALKMAAR ALKMAAR ALKMAAR ALKMAAR ALKMAAR ALKMAAR ALKMAAR ALKMAAR ALKMAAR
AMSTELVEEN DIENST OND E CULT OUDER-AMSTEL UITHOORN
AMSTELVEEN AMSTELVEEN AMSTELVEEN
AA EN HUNZE
ASSEN
47
naam
Samenwerking
ASSEN MIDDEN DRENTHE NOORDENVELD TYNAARLOO (WAS ZUIDLAREN)
ASSEN ASSEN ASSEN ASSEN
DELFT D WOC AFD OND NOOTDORP PIJNACKER
DELFT DELFT DELFT
BORCULO EIBERGEN GROENLO RUURLO
EIBERGEN EIBERGEN EIBERGEN EIBERGEN
BEST EINDHOVEN AFD OND GELDROP HEEZE-LEENDE SON EN BREUGEL VELDHOVEN
EINDHOVEN EINDHOVEN EINDHOVEN EINDHOVEN EINDHOVEN EINDHOVEN
BORGER – ODOORN COEVORDEN EMMEN SEC L & Z ONDW
EMMEN EMMEN EMMEN
ANNA PAULOWNA NIEDORP SCHAGEN WIERINGEN WIERINGERMEER
GEW KOP V NRD-HOLLAND GEW KOP V NRD-HOLLAND GEW KOP V NRD-HOLLAND GEW KOP V NRD-HOLLAND GEW KOP V NRD-HOLLAND
GRONINGEN DNST OSW GROOTEGAST HAREN (GR) HOOGEZAND-SAPPEMEER LEEK MARUM SLOCHTEREN ZUIDHORN
GRONINGEN GRONINGEN GRONINGEN GRONINGEN GRONINGEN GRONINGEN GRONINGEN GRONINGEN
BERGEN OP ZOOM HALDERBERGE ROOSENDAAL RUCPHEN STEENBERGEN NB WOENSDRECHT
GSV WEST. NRD-BRABANT GSV WEST. NRD-BRABANT GSV WEST. NRD-BRABANT GSV WEST. NRD-BRABANT GSV WEST. NRD-BRABANT GSV WEST. NRD-BRABANT
AALSMEER HAARLEMMERMEER WOC/OESR
HAARLEMMERMEER HAARLEMMERMEER
BERNISSE BRIELLE HELLEVOETSLUIS AFD OND ROZENBURG WESTVOORNE
HELLEVOETSLUIS HELLEVOETSLUIS HELLEVOETSLUIS HELLEVOETSLUIS HELLEVOETSLUIS
FERWERDERADIEL HET BILDT LEEUWARDERADEEL MENALDUMADEEL
HET BILDT HET BILDT HET BILDT HET BILDT
HOOGEVEEN DE WOLDEN
HOOGEVEEN HOOGEVEEN
ANDIJK HOORN OBDAM OPMEER NOORDER-KOGGENLAND VENHUIZEN WERVERSHOOF
HOORN HOORN HOORN HOORN HOORN HOORN HOORN
48
naam
Samenwerking
WESTER-KOGGENLAND AFD OND
HOORN
BERGAMBACHT BODEGRAVEN BOSKOOP MOORDRECHT AFD OND NEDERLEK NIEUWERKERK AAN DEN IJSSEL OUDERKERK OUDEWATER REEUWIJK SCHOONHOVEN VLIST WADDINXVEEN ZEVENHUIZEN-MOERKAPELLE
ISO MIDDEN-HOLLAND ISO MIDDEN-HOLLAND ISO MIDDEN-HOLLAND ISO MIDDEN-HOLLAND ISO MIDDEN-HOLLAND ISO MIDDEN-HOLLAND ISO MIDDEN-HOLLAND ISO MIDDEN-HOLLAND ISO MIDDEN-HOLLAND ISO MIDDEN-HOLLAND ISO MIDDEN-HOLLAND ISO MIDDEN-HOLLAND ISO MIDDEN-HOLLAND
KAMPEN AFD WZ-ONDERW IJSSELMUIDEN ALKEMADE LEIDEN DIR OND LEIDERDORP OEGSTGEEST VOORSCHOTEN ZOETERWOUDE
KAMPEN KAMPEN LEIDEN LEIDEN LEIDEN LEIDEN LEIDEN LEIDEN
EIJSDEN GULPEN-WITTEM MARGRATEN MEERSSEN VAALS
MEERSSEN MEERSSEN MEERSSEN MEERSSEN MEERSSEN
MEPPEL WESTERVELD
MEPPEL MEPPEL
HAAKSBERGEN NEEDE
NEEDE NEEDE
DENEKAMP LOSSER OLDENZAAL OOTMARSUM WEERSELO
OLDENZAAL OLDENZAAL OLDENZAAL OLDENZAAL OLDENZAAL
DIRKSLAND GOEDEREEDE MIDDELHARNIS OOSTFLAKKEE
OOSTFLAKKEE OOSTFLAKKEE OOSTFLAKKEE OOSTFLAKKEE
BERNHEZE LITH MAASDONK OSS RAVENSTEIN
OSS OSS OSS OSS OSS
ALBLASSERDAM BINNENMAAS CROMSTRIJEN DORDRECHT AFD OND GIESSENLANDEN GORINCHEM AFD OND GRAAFSTROOM s-GRAVENDEEL HARDINXVELD-GIESSENDAM HEERJANSDAM HENDRIK-IDO-AMBACHT KORENDIJK LEERDAM LIESVELD NIEUW-LEKKERLAND OUD BEIJERLAND DIENST SAMENL PAPENDRECHT
REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID
49
naam
Samenwerking
SLIEDRECHT STRIJEN ZEDERIK ZWIJNDRECHT
REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID REGIO ZUID-HOLLAND ZUID
LEIDSCHENDAM RIJSWIJK ZH VOORBURG WASSENAAR
RIJSWIJK ZH RIJSWIJK ZH RIJSWIJK ZH RIJSWIJK ZH
HAELEN HEEL HEYTHUYSEN ROERDALEN ROERMOND ROGGEL EN NEER SWALMEN THORN
ROERMOND ROERMOND ROERMOND ROERMOND ROERMOND ROERMOND ROERMOND ROERMOND
HILLEGOM KATWIJK LISSE NOORDWIJK NOORDWIJKERHOUT RIJNSBURG SASSENHEIM VALKENBURG (ZH) VOORHOUT WARMOND
SWO DUIN – EN BOLLENSTREEK SWO DUIN – EN BOLLENSTREEK SWO DUIN – EN BOLLENSTREEK SWO DUIN – EN BOLLENSTREEK SWO DUIN – EN BOLLENSTREEK SWO DUIN – EN BOLLENSTREEK SWO DUIN – EN BOLLENSTREEK SWO DUIN – EN BOLLENSTREEK SWO DUIN – EN BOLLENSTREEK SWO DUIN – EN BOLLENSTREEK
BOEKEL LANDERD SINT-OEDENRODE UDEN VEGHEL
UDEN UDEN UDEN UDEN UDEN
BERGEYK BLADEL CRANENDONCK EERSEL REUSEL-DE MIERDEN VALKENSWAARD WAALRE
VALKENSWAARD VALKENSWAARD VALKENSWAARD VALKENSWAARD VALKENSWAARD VALKENSWAARD VALKENSWAARD
ARCEN EN VELDEN BEESEL BELFELD HELDEN KESSEL MAASBREE MEIJEL TEGELEN VENLO AFD OND
VENLO VENLO VENLO VENLO VENLO VENLO VENLO VENLO VENLO
BERGEN (L) GENNEP VENRAY
VENRAY VENRAY VENRAY
HUNSEL NEDERWEERT WEERT
WEERT WEERT WEERT
WORMERLAND ZAANSTAD
ZAANSTAD ZAANSTAD
DE BILT ZEIST
ZEIST ZEIST
50