Batenstudie KRW-WB21
Baten van natuurvriendelijke oevers
-
WL Delft Rapport Oktober 2007
-
Batenstudie KRW-WB21
Baten van natuurvriendelijke oevers
-
Ellis Penning en Marnix van der Vat
WL Delft Rapport Oktober 2007
-
-
-
-
Oktober 2007
Inhoudsopgave
1
2
WL | Delft Hydraulics
Natuurvriendelijke oevers....................................................................................1–1 1.1
Inleiding.....................................................................................................1–1
1.2
Areaal aan natuurvriendelijke oevers ........................................................1–2
1.3
Vastleggen broeikasgassen.........................................................................1–3 1.3.1 Koolstofkringloop.........................................................................1–3 1.3.2 Vastlegging van koolstof...............................................................1–5 1.3.3 Baten van vastleggen koolstof ......................................................1–6
1.4
Verbeteren van luchtkwaliteit ....................................................................1–6 1.4.1 Fijn stof en effect op de gezondheid.............................................1–7 1.4.2 Afvangen van fijn stof ..................................................................1–7 1.4.3 Afvangen van NOx en SOx ............................................................1–8 1.4.4 Baten van verbeteren luchtkwaliteit .............................................1–9
1.5
Recreatie en waardering natuur ...............................................................1–11 1.5.1 Recreatie .....................................................................................1–11 1.5.2 Waardering natuur.......................................................................1–11 1.5.3 Baten van recreatie en waardering natuur...................................1–12
1.6
Conclusies over baten van natuurvriendelijke oevers..............................1–12
Referenties .............................................................................................................2–1
i
-
-
-
-
1
Oktober 2007
Natuurvriendelijke oevers
1.1 Inleiding De oever is de overgangszone tussen water en land. In een natuurlijke situatie is dit het gebied tussen de hoog- en laagwaterlijn. Door het gereguleerde peil in veel Nederlandse wateren is de oeverzone smal en vaak is de oever verstevigd met damwanden of beschoeiing. Wanneer een natuurlijke situatie niet mogelijk is vanwege veiligheidseisen dan kan wel een natuurvriendelijke oever worden aangelegd. Een natuurvriendelijke oever (NVO) is een aangelegde oever die zoveel mogelijk kansen voor natuur biedt en tegelijkertijd geen afbreuk doet aan de waterbouwkundige eisen van de oever als waterkerende functie. Een natuurvriendelijke oever draagt locaal bij aan verhoging van de biodiversiteit en verbetering van de waterkwaliteit. Recreanten waarderen dat en daarmee samenhangend ook de diversiteit aan landschapsbeelden. Bij flauw hellende oevers is voorts de waterbergingscapaciteit groter. De mate van natuurvriendelijkheid van oevers verschilt sterk. Als streefbeeld voor een natuurvriendelijke oever geldt een flauw talud van bijvoorbeeld 1:10, een grote breedte, bij voorkeur meer dan 5-10 m, en een grote verscheidenheid aan vegetatie. Dit streefbeeld is in de praktijk moeilijk te realiseren. Want daarvoor is veel ruimte nodig en het stelt ook hoge eisen aan de waterkwaliteit en het peilbeheer. De aanleg van natuurvriendelijke oevers is een maatregel in het kader van KRW en is gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit. Wat de aanleg van natuurvriendelijke oevers op dit vlak oplevert blijft hier buiten beschouwing. Het onderzoek richt zich op de welvaartseffecten, ofwel de maatschappelijke baten van natuurvriendelijke oevers. We onderscheiden daarbij de volgende effectcategoriën: • Vastlegging van broeikasgassen door begroeiing op natuurvriendelijke oevers en daarmee bijdragen aan de klimaatdoelstelling van Nederland. • Opname van fijn stof door de begroeiing op natuurvriendelijke oevers en andere bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit. • Meer diversiteit (ecosysteem en landschap) en meer waardering van recreatie langs en op wateren met natuurvriendelijke oevers. Los van het daadwerkelijk recreëren heeft dit ook maatschappelijke betekenis omdat mensen waarde hechten aan het bestaan van waardevolle natuur op zich (optiewaarde) en het kunnen doorgeven daarvan aan volgende generaties (erfeniswaarde). • Meer rust, ruimte en natuur om bij te komen, wat bijdraagt aan verbetering van de volksgezondheid. In de volgende paragraaf wordt indicatief geschat hoeveel ha natuurvriendelijke oevers in Nederland haalbaar lijkt. In de daaropvolgende paragrafen komen bovengenoemde effecten aan de orde en wordt geschat hoe groot de baten zijn.
WL | Delft Hydraulics
1–1
-
-
-
-
Oktober 2007
1.2 Areaal aan natuurvriendelijke oevers Om de KRW-baten te kunnen schatten van de aanleg van natuurvriendelijke oevers moeten we eerst weten wat het areaal nieuw aan te leggen natuurvriendelijke oevers is. STOWA (2000) rapporteert dat Nederland in 2000 in totaal 1300 km aan natuurvriendelijke oevers had verdeeld over 457 locaties. De waterschappen beheerden daarvan 83%, rijk en provincies 17%. Rijkswaterstaat plande globaal 1100 km natuurvriendelijke oevers, waarvan 440 km klaar is. Het is te verwachten dat het totale oppervlak aan natuurvriendelijke oevers de afgelopen 7 jaren gestaag is toegenomen, maar nieuwe cijfers zijn niet bekend. Een korte GIS-analyse met een kaart uit het Waterstaatkundige Informatie Systeem (WIS) van Nederland van Rijkswaterstaat van Nederland geeft aan dat Nederland in totaal ongeveer 150.000 km aan oeverlengte heeft, de kustzone niet meegerekend. Langs meren is gerekend met 1 oeverlengte en bij lijnvormige elementen is de lengte van beide oevers meegenomen. De huidige 1300 km natuurvriendelijke oevers vormen slechts 0.9% van dit totaal. Uitgaande van een natuurvriendelijke oeverzone van minimaal 2 meter breed komt het totale oeveroppervlak in Nederland uit 2,6 km2, ofwel 260 ha. De mogelijkheden van extra aanleg van natuurvriendelijke oevers zijn indicatief geschat rekening houdend met beperkingen door landgebruik. De huidige gemiddelde oeverbreedte in Nederland wordt geschat op 0.5 m. Met een lengte van ongeveer 150.000 km komt het totale areaal aan oever dan uit op circa 7500 ha. Tabel 1 Eigen schatting van omvorming van oeverzones van 0.5 m naar natuurvriendelijke oevers van verschillende breedte. van breedte (m)
naar breedte (m)
percentage realisatie
areaal per categorie (ha)
0.5
1
25
3729
0.5
2
30
8950
0.5
3
20
8950
0.5
4
10
0.5
6
5.4
5967 4833
0.5
8
5
5967
0.5
10
2.2
3288
0.5
12
1.1
1969
0.5
15
1.1
2461
0.5
20
0.1
298
0.5
25
Totaal areaal Nieuw areaal
0.1 100
373 46780 46520
Uit een korte inventarisatie bij enkele waterschappen (zie kader) blijkt dat de meeste oevers tussen de 1 en 5 meter breed zouden kunnen worden en een klein deel zelfs nog breder. In tabel 1 is een eigen inschatting gemaakt van de verdeling van de totale oeverlengte naar breedte die mogelijk lijkt. Daaruit is weer het maximale areaal aan natuurvriendelijke oevers bepaald. De beperkte perceelsbreedte in veengebieden is één van de redenen voor de
WL | Delft Hydraulics
1–2
-
-
-
-
Oktober 2007
beperkte breedte van de natuurvriendelijke oevers. Op grond van deze uitwerking schatten wij dat een toename aan natuurvriendelijke oevers (vergeleken met het huidige areaal van 260 ha) mogelijk lijkt in de orde van 46500 ha. Voorbeelden uit enkele beheersgebieden Hoogheemraadschap Rijnland bezit ongeveer 185 km oever, waarvan 90 km natuurvriendelijk wordt onderhouden (het laten staan van een rand vegetatie tussen de 0.5 en 2 m. breed op de bestaande oever). Het Hoogheemraadschap streeft naar 50% natuurvriendelijke oevers. Ook Waterschap Groot-Haarlemeermeer streeft naar 50% natuurvriendelijk oevers bij nieuwe plannen. Waterschap Zuiderzeeland verbreedt watergangen in landbouwgebied zoveel mogelijk van 0.5 meter naar 2.5 meter. De provincie Drenthe investeert in het project ‘natuurvriendelijke akkerranden’ (geen bemesting en pesticidengebruik + een zone van 3.5m uit productie nemen en inzaaien met graskruidenmengsel), die vaak grenzen aan greppels of afwateringskanaaltjes. Op basis van bovenstaande informatie wordt aangenomen dat bij de implementatie van de KRW gestreefd zal worden naar 50% natuurvriendelijke oevers. Dat komt overeen met ongeveer 23.390 hectare en dus een meest waarschijnlijke toename van ongeveer 23.000 hectare.
1.3 Vastleggen broeikasgassen Als koolstof wordt vastgelegd in natuurvriendelijke oevers dan draagt dat bij aan het beperken van het broeikaseffect. Dat levert baten op. Hetzelfde geldt als riet en andere beplanting op natuurvriendelijke oevers kunnen worden ingezet als biobrandstof. Dat levert besparingen op aan fossiele brandstoffen en het zou bijdragen aan een vermindering van de CO2-emissie. De volgende paragrafen gaan hierover. Eerst komt de koolstofkringloop ter sprake en daarna de vastlegging van koolstof in natuurvriendelijke oevers. Vervolgens worden de baten geschat.
1.3.1 Koolstofkringloop Bij fotosynthese zetten planten CO2 onder invloed van licht om in bouwstoffen (koolhydraten), die worden gebruikt voor het maken van proteïnes, lignines, vetten, energie en cellulose. CO2 + H2O ↔ CH2O + O2
WL | Delft Hydraulics
1–3
-
-
-
-
Oktober 2007
Door rottingsprocessen van bladeren en andere plantendelen vindt ook afbraak plaats, waarbij weer CO2 en H2O vrijkomt. In deze jaarlijkse cyclus van groei en afbraak wordt geen koolstof opgeslagen (zie figuur 1). Wel kan koolstof voor meerdere jaren worden opgeslagen in hout en houtige gewassen. Maar op natuurvriendelijke oevers komen over het algemeen weinig als houtig aan te merken planten voor. Voorts vindt vastlegging van koolstof plaats in de bodem, maar dat is beperkt. Samengevat kan worden gesteld dat het grootste deel van de in natuurvriendelijke oevers vastgelegde koolstof (na maaien/afsterven) weer wordt omgezet in CO2.
Figuur 1. Overzicht van koolstof kringloop in moeraszones (Bron: Mitsch en Gosselink, 2002)
Naast de opslag en emissie van CO2 moeten we bij het beoordelen van het broeikaseffect ook rekening houden met de emissie van CH4 (methaan). Dit broeikasgas komt vrij in moerassige gebieden en dus ook bij natuurvriendelijke oevers. CH4 is een veel sterker broeikasgas dan CO2: het broeikaseffect van CH4 is circa 21 keer groter dan van CO2. De vastlegging van het broeikasgas CO2 moet dus gecorrigeerd worden voor de emissie van CH4.
WL | Delft Hydraulics
1–4
-
-
-
-
Oktober 2007
1.3.2 Vastlegging van koolstof Literatuurbronnen geven verschillende cijfers over de vastlegging en emissie van broeikasgassen. Goosen et al., (1996) komen voor riet/ruigte tot een waarde van 6800 kg C per hectare per jaar. Dit getal is waarschijnlijk gebaseerd is op metingen bij de proefboerderij Zegveld in veenweidegebied. Goosen et al. (1996) geeft aan dat de schatting aan de hoge kant is omdat geen winteremissies bekend zijn en omdat gecorrigeerd moet worden voor de CH4-uitstoot (zie tabel 4.2 in rapport Goosen et al). Wanneer rekening wordt gehouden met CH4-emissie, dan blijkt sprake van een netto emissie van broeikasgassen van 28 g/m2/jaar op een termijn van 100 jaar. Dat komt doordat op natuurvriendelijke oevers op drooggelegd veen altijd meer veen zal oxideren dan dat de vegetatie aldaar aan CO2 kan vastleggen. Whittaker & Likens (1975) melden dat de netto primaire productie van graslanden in de gematigde zone uitkomt op 200-1500 g droge stof/m2/jaar (gemiddeld 600 g) en van moerasgebieden op 800-6000 g droge stof/m2/jaar (gemiddeld 3000). Brix et al (2001) concluderen dat koolstofopslag of emissie afhankelijk is van de te beschouwen tijdsperiode. Tot een tijdsduur van 60 jaar wordt vaak koolstof vastgelegd, maar daarna komt het systeem vaak in evenwicht en wordt alleen in (anearobe) hoogveensituaties nog koolstof vastgelegd. Brix et al (2001) stellen dan ook dat rietvegetaties zowel een ‘source’ als een ‘sink’ kunnen zijn afhankelijk van de tijdschaal die wordt beschouwd. In moerasgebieden vormt uitstoot van CH4 een belangrijke ‘source’, waarbij sprake is van een grote seizoensfluctuatie. Dit wordt bevestigd door metingen van Sorrell en Boon (1992) en Boon (1999) in Australische wetlands. Het blijkt dat er binnen een jaar perioden zijn waarbij een moerasgebied netto meer dan 500 keer zoveel broeikasgas (zowel CO2 als CH4) uitstoot dan dat het opneemt. Brix et al. (2001) stellen dat 15% van de vastgelegde C per jaar weer wordt uitgestoten in de vorm van CH4. Het broeikaseffect van CH4 is ongeveer 21 keer groter dan dat van CO2 op een tijdschaal van 100 jaar. Hoewel er in anaerobe bodems van zoete moerasgebieden dus CO2 wordt vastgelegd, wordt er tegelijkertijd zoveel CH4 geproduceerd (variërend van 0,1 tot 498 mg C/m2/dag (Mitsch en Gosselink 2002) dat het effect van de koolstofvastlegging volledig teniet wordt gedaan. Het broeikaseffect wordt dus niet beperkt. Voor de schatting van de netto baten van natuurvriendelijke oevers door koolstofvastlegging kunnen we conform Gooesen et al. (1996) uitgaan van een vastlegging van 6,8 kg C per ha per jaar. Uit het bovenstaande blijkt echter dat de uitstoot van broeikasgas (uitgedrukt in equivalenten) waarschijnlijk van dezelfde orde van grootte is of zelfs groter, zeker als we op een tijdschaal langer dan 60 jaar kijken. Opgemerkt wordt dat in de bodem ook het broeikasgas N2O (lachgas) wordt gevormd, in natte bodems tot 4x zoveel als in droge bodems. In in natte bodems neemt de vorming van N2O af in de volgorde lemig zand > veen > klei (Esala et al, 2004). Bij het vaststellen van de gevolgen van de aanleg van natuurvriendelijke oevers voor het broeikaseffect zou ook rekening moeten worden gehouden met deze emssie.
WL | Delft Hydraulics
1–5
-
-
-
-
Oktober 2007
1.3.3 Baten van vastleggen koolstof De baten van het vastleggen van koolstof zouden als volgt berekend kunnen worden, als er sprake zou zijn van een netto vastlegging van broeikasgassen: B = A x nettoCV x WC
Waarin B A nettoCV WC
(1)
= baten (euro per jaar) = aanleg van natuurvriendelijke oevers voor KRW (ha) = netto vastlegging van (equivalenten) C (ton per ha per jaar) = waarde van vastlegging van C (euro per ton)
Het areaal A wordt geschat op orde 23000 ha (zie paragraaf 1.2). De waarde WC van het vastleggen van C wordt gesteld op 62 euro per ton C (de waarde volgens trees for travel). Hoe groot de netto vastlegging van C is hangt af van de tijdshorizon, die we hanteren. Als de tijdshorizon korter is dan 60 jaar, dan lijkt sprake van netto vastlegging, maar voor een langere tijdshorizon geldt dat niet meer. Omdat bij het broeikaseffect juist de lange termijn belangrijk is, gaan we daarvan uit. Op lange termijn is de netto vastlegging waarschijnlijk nihil of (in broeikasequivalenten gemeten) zelfs negatief (een netto uitstoot). Daarom wordt de netto vastlegging op nul gesteld. De baten komen dan ook op nul uit. Natuurvriendelijke oevers zouden ook kunnen bijdragen aan het beperken van het gebruik van fossiele brandstoffen. Dat kan door riet en eventueel andere beplanting van natuurvriendelijke oevers in te zetten als biobrandstof. Dat zou een besparing opleveren aan fossiele brandstoffen en het zou leiden tot een netto afname van de CO2-emissie. Door de verspreide ligging en de vorm van natuurvriendelijke oevers lijkt het echter niet rendabel om riet en andere beplanting te oogsten en in te zetten als biobrandstof. De kosten zijn in dat geval naar verwachting groter dan de baten en dus levert dit geen netto baten op. Vaak wordt het materiaal wel afgevoerd en gecomposteerd ter verschraling van de oever.
1.4 Verbeteren van luchtkwaliteit Natuurvriendelijke oevers vangen fijn stof (PM10) af en nemen NOx en SOx op uit de atmosfeer. Dat draagt bij aan het verbeteren van de luchtkwaliteit. In deze paragraaf worden de baten daarvan geschat. De gegevens in deze paragraaf zijn vooral verkregen uit onderzoek van Oosterbaan et al (2006) naar de invang van fijn stof en ammoniak in bosjes in landelijk gebied.
WL | Delft Hydraulics
1–6
-
-
-
-
Oktober 2007
1.4.1 Fijn stof en effect op de gezondheid Luchtverontreiniging door fijn stof kleiner dan 10 µm (PM10), en dan vooral langdurige blootstelling levert volgens de huidige inzichten de grootste bijdrage aan ziektelast door milieufactoren. Dat betekent dat een afname van fijn stof concentraties waarschijnlijk een forse gezondheidswinst kan opleveren. Volgens de wettelijke norm voor fijn stof mogen personen niet meer dan 35 dagen per jaar worden blootgesteld aan meer dan 50 microgram PM10 per m3 lucht. Maar ook beneden deze norm is sprake van gezondheidsschade. Voldoen aan de norm alleen levert doorgaans beperkte gezondheidswinst op, omdat er ook substantiële gezondheidseffecten optreden als wel aan de norm voldaan wordt (MNP, 2007). De gezondheidsschade van fijn stof PM10 kan zich uiten in verergering van hart-, vaat- en longaandoeningen en hiermee verbonden ziekenhuisopnamen en uiteindelijk vroegtijdige sterfte. Door kortdurende blootstelling aan verhoogde concentraties PM10 en ozon komen jaarlijks enkele duizenden personen vroegtijdig te overlijden, waarbij de levensduurverkorting tussen enkele dagen en enkele maanden ligt. Er zijn indicaties dat langdurige blootstelling aan PM10 de gemiddelde levensverwachting met circa 1 jaar verkort (MNP, 2007). Het antropogene deel van het fijn stof bestaat uit een complex mengsel van stofdeeltjes van verschillende grootte en chemische samenstelling. De fractie kleiner dan 2,5 µm (PM2,5) is waarschijnlijk schadelijker dan het grovere deel van het fijn stof met een diameter tot 10 µm. Ook zijn er vermoedens dat fijn stof dat ontstaat door verbrandingsprocessen (industrie, energie en verkeer) meer problemen geeft met de gezondheid dan fijn stof van andere bronnen (Smeets et al., 2007). De landelijke achtergrondconcentratie van PM10 is voor tweederde afkomstig van buitenlandse bronnen en voor een derde uit Nederland. Het verkeer was in 2006 de belangrijkste binnenlandse bron van PM10 (34%) gevolgd door de bijdrage van industrie, energie en raffinaderijen (29%). Van de emissie van PM2,5, de fijnste fractie, komt in 2006 zelfs bijna 50% voor rekening van het verkeer. In steden is de concentratie fijn stof PM10 ruim 30% groter dan op het platteland. Dat komt door de nabijheid van lokale bronnen, en dan met name het verkeer (MNP, 2007).
1.4.2 Afvangen van fijn stof Bomen en struiken kunnen een deel van fijn stof afvangen. De afvang is afhankelijk van de grootte en structuur van de begroeiing. Zo vangen grote planten meer fijn stof af dan kleine planten en vangen naaldbomen meer fijn stof af dan loofbomen. Tomašević et al (2005) vonden op kastanjebomen langs drukke stadswegen hoge concentraties zware metalen, terwijl bij hazelaars langs dezelfde wegen veel lagere concentraties van deze stoffen op de bladeren voorkwamen. Dit verschil kon verklaard worden door de bladoppervlaktestructuur van deze bomen. Van het ingevangen stof wordt circa 50% weer door wind of afspoeling in het milieu gebracht.
WL | Delft Hydraulics
1–7
-
-
-
-
Oktober 2007
Windsingels met hoog opgroeiende bomen en struiken vangen meer fijn stof in dan laagblijvende vegetatie op natuurvriendelijke oevers (o.a. Tolkamp et al., 2006). Figuur 2 laat zien dat de concentratie vervuilende stoffen in planten afneemt naarmate de afstand tot een snelweg groter wordt. Freer-Smith et al. (1997) nemen hetzelfde waar: de concentraties fijn stof op bladeren is het hoogste vlakbij de snelweg.
Figuur 2. Effecten van verschillende typen barrières op de concentratie lood in planten langs snelwegen in Duitsland (gegevens van Schweikle, 1999; figuur overgenomen uit Tonneeijck en Swaagstra, 2006).
Voor een proeflocatie van 1 km² vonden Oosterbaan et al (2006) dat de 3% bosschages in dit gebied 10% van fijn stof afvingen. Aangenomen wordt dat riet circa 10% afvangt van wat loofbos afvangt (persoonlijke communicatie WUR). De vangst van fijn stof door riet/ruigte is mede afhankelijk van de concentratie van fijn stof en wordt geschat op gemiddeld circa 10 kg per ha per jaar (Witteveen & Bos, 2006b).
1.4.3 Afvangen van NOx en SOx NOx draagt sterk bij aan smogvorming (EPA, USA) en is mede vanuit dien hoofde schadelijk voor de volksgezondheid. Hogere concentraties SOx in de lucht zijn ook schadelijk. Waarschijnlijk hebben lage concentraties van deze stoffen geen noemenswaard effect op de volksgezondheid. NOx wordt vooral door het verkeer uitgestoten. De bijdrage van het verkeer aan de emissies wordt geschat op 60% (MNP, 2007). Daarnaast draagt de landbouw bij. SOx komt vrij bij verbrandingsprocessen, vooral van fossiele brandstoffen.
WL | Delft Hydraulics
1–8
-
-
-
-
Oktober 2007
Bij gebrek aan betere gegevens wordt conform Witteveen & Bos (2006b) aangenomen dat natuurvriendelijke oevers gemiddeld 20 kg NOx per ha per jaar afvangen en gemiddeld 18 kg SOx per ha per jaar, hoewel dit niet gebaseerd is op metingen aan natuurvriendelijke oevers.
1.4.4 Baten van verbeteren luchtkwaliteit luchtkwaliteit De problematiek van fijn stof en het effect op de volksgezondheid speelt in Nederland vooral langs drukke wegen in grote steden. Maar ook in de rest van de stad en op het platteland is er sprake van een gezondheidseffect. De baten van het afvangen van fijn stof zijn op vergelijkbare wijze geschat als met formule (1): B = A x Vfs x Wfs waarin B A Vfs Wfs
(2)
= baten (euro per jaar) = aanleg van natuurvriendelijke oevers (ha) = vangst van fijn stof (kg per ha per jaar) = waarde van gevangen fijn stof (euro per kg).
Bij gebrek aan betere gegevens wordt de vangst Vfs door natuurvriendelijke oevers conform Witteveen & Bos (2006b) geschat op gemiddeld circa 10 kg per ha per jaar, hoewel dit niet gebaseerd is op metingen aan natuurvriendelijke oevers.. In stedelijk gebied is de blootstelling aan fijn stof duidelijk groter dan op het platteland. Enerzijds is de concentratie PM10 in de stad groter en anderzijds is de bevolkingsdichtheid in de stad ook beduidend groter dan op het platteland. Daarmee rekening houdend wordt de waarde van een 1 kg emissiereductie fijn stof door het verkeer geschat op gemiddeld 300 euro in stedelijk gebied (Beumer et al., 2004). De schatting voor landelijk gebied komt uit op gemiddeld 70 euro per kg emissiereductie (Beumer et al., 2004). Deze schattingen zijn gebaseerd op de gezondheidsschade. De relatief hoge waarde voor reductie van de emissies op het platteland (waar de normen zelden overschreden worden) heeft te maken met de substantiële gezondheidseffecten, die aangetoond zijn, ook als wel aan de normen voldaan wordt (MNP, 2007). Fijn stof is echter niet alleen afkomstig van het verkeer. Ook andere bronnen dragen daar aan bij. Hoe groot het gezondheidseffect is van fijn stof afkomstig van andere bronnen is niet goed bekend. Hier wordt aangenomen dat fijn stof afkomstig van andere bronnen dezelfde gezondheidschade oplevert. Dat is vooral voor het platteland belangrijk, waar bijvoorbeeld landbouw ook een significante bijdrage levert aan de concentraties fijn stof. In de stad is het verkeer als bron dominant. In Nederland bestaat 15% van het oppervlak uit stedelijk gebied. De mogelijkheden om natuurvriendelijke oevers aan te leggen zijn in de stad evenwel beperkt. Daarmee rekening houdend wordt aangenomen wordt dat 5% van de natuurvriendelijke oevers wordt aangelegd in stedelijk gebied. Dan resteert 95% voor het landelijk gebied. Met deze
WL | Delft Hydraulics
1–9
-
-
-
-
Oktober 2007
verhouding als uitgangspunt en bovengenoemde waarden van 1 kg fijn stof afvang worden de baten van natuurvriendelijke oevers als volgt indicatief berekend: voor de stad: B = 0,05 * 23.000 ha * 10 kg/ha * 300 euro/kg = 3 miljoen euro/jaar voor het platteland: B = 0,95 * 23.000 ha * 10 kg/ha * 70 euro/kg = 15 miljoen euro/jaar. Dat resulteert in een totale (indicatieve) batenschatting van circa 18 miljoen euro per jaar. Het betreft een orde van grootte schatting met gemiddelde waarden voor het afvangen van fijn stof en voor de gezondheidschade en het meest waarschijnlijk te realiseren areaal natuurvriendelijke oevers. De onzekerheidsmarge is relatief groot, maar uit deze indicatieve berekening kunnen we wel afleiden dat de baten voor Nederland in de orde van enkele tientallen miljoenen euro per jaar liggen. Overigens is het van belang op te merken dat aanleg van natuurvriendelijke oevers in het beste geval slechts een minimale bijdrage levert aan het oplossen van de fijn stof problematiek als geheel. De hierboven berekende baten zijn dan ook slechts een zeer beperkte fractie van de totale jaarlijkse gezondheidsschade als gevolg van blootstelling aan fijn stof. Op eenzelfde wijze kunnen de baten worden berekend van het afvangen van NOx en SOx door natuurvriendelijke oevers. Volgens Beumer et al., (2004) is de gezondheidsschade van verkeersemissies van NOx 12 euro per kg in stedelijk gebied en 7 euro per kg in landelijk gebied. De waarde van SOx wordt geschat op 4 euro per kg. Voor NOx levert dat de volgende indicatieve schatting op: voor de stad: B = 0,05 * 23.000 ha * 20 kg/ha * 12 euro/kg = 0,3 miljoen euro/jaar voor het platteland: B = 0,95 * 23.000 ha * 20 kg/ha * 7 euro/kg = 3 miljoen euro/jaar. Voor SOx wordt de indicatieve schatting: voor de stad: B = 0,05 * 23.000 ha * 18 kg/ha * 4 euro/kg = 0,1 miljoen euro/jaar voor het platteland: B = 0,95 * 23.000 ha * 18 kg/ha * 4 euro/kg = 1,6 miljoen euro/jaar. Smogvorming komt vooral in stedelijk en industrieel gebied voor. Daar is het effect van verhoogde concentraties dus het grootst. Op het platteland is de concentratie gemiddeld lager en komt minder smog voor. Beumer et al (2004) hebben dit voor NOx verdisconteerd door de gezondheidsschade per kg NOx in het landelijke gebied 40% lager in te schatten dan die voor het stedelijk gebied. Dit lijkt ons echter nog steeds een overschatting, gezien het beperkte voorkomen van NOx en SOx problematiek op het platteland. Om de gezondheidsschade in het landelijk gebied niet te overschatten is deze hier voor zowel NOx als SOx verminderd met een factor 4. Dit leidt tot een inschatting van de gezondheidsbaten van natuurvriendelijke oevers voor NOx van €1 miljoen per jaar en voor SOx van €0,5 miljoen per jaar.
WL | Delft Hydraulics
1–10
-
-
-
-
Oktober 2007
1.5 Recreatie en waardering natuur 1.5.1 Recreatie Elk soort recreatie heeft zijn eigen inrichtingsvoorkeuren: zwemmers zijn gebaat bij een stevige waterbodem en een goede waterkwaliteit, vissers wensen een gezonde visstand en rustige oevers en de pleziervaart wil schoon en helder water met goede verbindingen tussen vaargebieden. Wandelaars en fietsers hebben het liefst de keuze uit diverse routes (Habiforum 2002). Recreatief gebruik van open water kan worden bevorderd door de aanleg/benutting van zowel plassen als lijnvormige elementen (vaarten, sloten). Voor landgebonden recreatie kunnen lijnvormige elementen aantrekkelijker zijn dan plassen. Een groenstrook met een grote verscheidenheid aan begroeiing langs de oever draagt bij aan de waardering van het landschap, maar in alle gevallen moet het landschap als geheel bezien worden. Nederlanders hebben een voorkeur voor een bosrijke recreatieomgeving. Natte natuur wordt gewaardeerd maar komt na bos, heide, zee op de vierde plaats van voorkeuren. Natuurvriendelijke oevers worden in dit verband niet genoemd. Op verschillende websites van gemeentes worden natuurvriendelijke oevers aangeprezen om hun esthetische waarden. Zelfs het aanleggen van een relatief smalle buffer is al beter dan een kunstmatige oever (zie Gemeentewebsites Lindhurstil (USA), Perth (Australia), Oegstgeest, Delft). Ook wordt vaak opgemerkt dat de oevers een scherm kunnen zijn om bebouwing uit het zicht te plaatsen. In dat geval moet de begroeiing wel hoog genoeg zijn. Bij de waardering van recreatie moeten we er rekening mee houden dat een groot deel van de Nederlandse watergangen en oevers in landbouwgebied liggen en niet bereikbaar (waarneembaar) zijn. Geschat wordt dat slechts 20% van de mogelijk nieuw aan te leggen natuurvriendelijke oevers bereikbaar (waarneembaar) is. Nederlanders maken jaarlijks bij elkaar vele honderden miljoenen fiets- en wandeltochten. Die tochten gaan deels ook langs de nieuw aan te leggen natuurvriendelijke oevers en dat zou kunnen leiden tot een hogere waardering van deze tochten en dus welvaartwinst. Daarbovenop heeft recreëren in de natuur over het algemeen ook een positief effect op de volksgezondheid. Mensen komen bij in de natuur en genieten van rust en ruimte (Van den Berg en Van den Berg, 2001).
1.5.2 Waardering natuur Los van de mogelijkheden van recreatie waarderen mensen natuur en biodiversiteit. Dat wordt aangeduid met de termen bestaanswaarde en erfeniswaarde. Aan het bestaan van natuurvriendelijke oevers kennen mensen ook waarde toe. Dat blijkt bijvoorbeeld in Canada waar mensen die langs een rivier wonen vrijwillig een groot aantal uren besteden om te helpen bij de aanleg en het onderhoud van natuurvriendelijke oevers (Kawartha regional conservation authority, Canada). Voorts wordt op verschillende plaatsen in het buitenland spirituele waarden toegekend aan natuurlijke rivieroevers.
WL | Delft Hydraulics
1–11
-
-
-
-
Oktober 2007
Ook Nederlanders hechten waarde aan (het behoud en ontwikkelen van) de natuur en biodiversiteit en zijn bereid daarvoor te betalen. Zo bleek uit een willingnes-to-pay onderzoek onder 450 mensen een gemiddelde betalingsbereidheid voor het aanleggen en onderhouden van natuurvriendelijke oevers in hun omgeving van ongeveer 12 euro per jaar (Ruijgrok en Vlaanderen, 2001).
1.5.3 Baten van recreatie en waardering natuur De baten van recreatie en waardering van natuur van nieuw aan te leggen natuurvriendelijke oevers zijn door gebrek aan gegevens moeilijk te schatten. Recreatief gebruik van natuurvriendelijke oevers komt ook niet voor in de recreatiemodellen van Alterra en SEO. In een CVM studie in 2000 (Ruijgrok en Vlaanderen, 2001) zijn 450 passanten/recreanten langs 9 verschillende oevers in Nederland gevraagd naar hun betalingsbereidheid voor het aanleggen en onderhouden van één natuurvriendelijke oever in hun omgeving. De gemiddelde betalingsbereidheid is €11.60 per huishouden per jaar (huidig prijsniveau; oorspronkelijke betalingsbereidheid is 22,52 gulden). Bij 7 miljoen huishoudens zou dit neerkomen op een totale betalingsbereidheid van €80 miljoen per jaar.
1.6 Conclusies over baten van natuurvriendelijke oevers Uit bovenstaande analyses blijkt dat de baten van de aanleg van natuurvriendelijke oevers voor de KRW relatief klein van omvang zijn: •
•
WL | Delft Hydraulics
In natuurvriendelijke oevers wordt koolstof vastgelegd. Witteveen & Bos (2006a) schatte in een eerdere studie de baten hiervan op 44 miljoen euro per jaar. Natuurvriendelijke oevers stoten echter ook koolstof uit en dragen bij aan de productie van methaan en lachgas, twee andere broeikasgassen. Per saldo is een positief effect op de emissie van broeikasgassen niet te verwachten. Vastleggen van broeikasgassen in natuurvriendelijke oevers levert dus geen baten op. Natuurvriendelijke oevers vangen fijn stof, NOx en SOx af en dragen daarmee bij aan het verbeteren van de luchtkwaliteit. Dit komt de volksgezondheid ten goede vooral als de natuurvriendelijke oevers langs drukke wegen in stedelijk gebied komen te liggen. Er is grote onzekerheid over de mate waarin natuurvriendelijke oevers de concentraties in de lucht van deze stoffen verminderen. Aanvullend onderzoek door middel van metingen in het veld is noodzakelijk om deze onzekerheid te verminderen. Verder is ook het effect van verlaging van de concentraties op de volksgezondheid onduidelijk, met name voor NOx en SOx op het platteland. Ook hiervoor wordt nader onderzoek aanbevolen. Voor onderstaande batenschattingen is uitgegaan van de kentallen uit Witteveen & Bos (2006b), waarbij voor NOx en SOx op het platteland een reductie is toegepast.
1–12
-
-
-
-
•
•
•
WL | Delft Hydraulics
Oktober 2007
De baten van het afvangen van fijn stof worden hiermee geraamd op 18 miljoen euro per jaar. Witteveen & Bos (2006a) raamde hiervoor in een eerdere studie 81 miljoen euro per jaar. De baten van het afvangen van NOx worden geraamd op maximaal 1 miljoen euro per jaar. Voor SOx komt de schatting lager uit: maximaal 0,5 miljoen euro per jaar. Witteveen & Bos (2006a) raamde in een eerdere studie de baten voor het afvangen van NOx op 15 miljoen euro per jaar en voor SOx op 7 miljoen euro per jaar. Recreanten op en langs oevers waarderen oevers die natuurvriendelijkheid zijn met een zekere verscheidenheid aan begroeiing. De omvang van de baten wordt bepaald door het jaarlijkse aantal recreantenbezoeken en de meerwaarde die zij toekennen aan een bezoek als natuurvriendelijke oevers zijn aangelegd. Deze baten worden geschat op €80 miljoen per jaar.
1–13
-
-
-
-
2
Oktober 2007
Referenties
Berg, A. E. van den en M.M.H.E. van den Berg (2001). Van buiten word je beter. Een essay over de relatie tussen natuur en gezondheid. Bijlage bij het jaarboek Alterra 2001 Beumer, L. et al. (2004). Ketenstudies ammoniak, chloor en LPG. Kosten en baten van vervanging van LPG als autobrandstof. rapport Ecorys-NEI, september 2004 Boon PI, 1999. Carbon cycling in Australian wetlands: The importance of methane. Verhandlungen Internationale Vereiniging für Limnologie 27: 1-14 Brix,H., Sorrel BK en Lorenzen B (2001) Are Phragmites-dominated wetlands a net source or net sink of greenhouse gases? Aquatic Botany 69 313-324 CUR, Gouda. Natuurvriendelijke oevers : aanpak en toepassingen / uitg. door civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving en Rijkswaterstaat. Dienst weg- en waterbouwkunde. - Gouda : CUR, 1999. - 425 p. ISBN 9037604609 Design of Forest Riparian Buffer Strips for the Protection of Water Quality: Analysis of Scientific Literature Idaho Forest, Wildlife and Range Policy Analysis Group Report No. 8 by George H. Belt,1 Jay O'Laughlin,2 and Troy Merrill3 June 1992. http://www.uidaho.edu/cfwr/pag/pagr8.html Ecorys-NEI (2002). De verscholen baten van natuur. Rotterdam, april 2002 Esala, M., Simojoki, A., Pihlatie, M., Syväsalo, E., Regina, K. (2004) Contribution of nitrification and denitrification to N2O production in peat, clay and loamy sand soils under different soil moisture conditions. Nutrient Cycling in Agroecosystems, 2004 (Vol. 70) (No. 2) 135-141 Freer-Smith PH, Holloway S, Goodman A 1997. Urban woodland: site description and particulate composition. Environmental pollution 95(1) 27-35 Gooijer YM, Leendertse PC en Aasman BF 2006. Win-win maatregelen voor schoon water en landbouw. CLM rapport 642-2006 Goosen H, Ruijgrok ECM, Mager S, Rozema J, Hoosbeek MR, Van Breemen N, Aiking H, Vellinga P. 1996. Natuurontwikkeling en de mogelijkheden voor koolstofopslag: achtergrondrapport. Een verkennend onderzoek in opdracht van het Wereld Natuur Fonds. IVM rapport R-96-12 Goossen, C.M Meeuwsen H, Franke J en Kuypers M, 2006. Landschap Idols; Het ideale landschap volgens de Nederalnders op baiss van de halfjaarlijkse analyse van de website www.daarmoetikzijn.nl. Wageningen, Alterra-rapport 1402 Groot S, Penning WE, Kuin A, Jókövi M. (2002) Spannend Water: Waterberging in combinatie met recreatie. H2O, 8, 38-39 Gopal B 1991. Biology and ecology. In: Patten BC et al (eds) Wetlands and Shallow Continental Water Bodies. Volume 1: 99-239 Habiforum 2002. Spannend Water. waterberging in combinatie met recreatie. Habiforum, Gouda. Mitsch J en Gosselink JG 2000. Wetlands. Third edition. John Wiley & Sons, Inc. New York, 920 pp. Milieu en Natuur Planbureau (MNP, 2007). Milieubalans 2007, MNP-publicatienummer 500081004, september 2007 Mulholland PJ 1980. Organic carbon cycling and transport. In : Kuenzler EJ, Mulholland PJ, Yarbro LA and Smock LA (eds). Distribution and budgets of carbon phosphorus, iron and manganese in a floodplain swamp ecosystem. Univ. North Carolina water Resource Res. rep. 157: 1589 Oosterbaan, A , Tonneijck, AEG en De Vries, EA (2006) Kleine landschapselementen als invangers van fijn stof en ammoniak. Alterrarapport 1419
WL | Delft Hydraulics
2–1
-
-
-
-
Oktober 2007
PPO 2006. Perspectieven voor randenbeheer op akkerbouwbedrijven. Voorlopige resultaten van zes jaar veldonderzoek op proefboerderijen. Folder Akkerrandenbeheer-project. Ruijgrok, E. en Vlaanderen, N. (2001). Sociaal-economische waardering van natuurvriendelijke oevers. Een CVM studie in het kader van het Beheerplan Nat. Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Utrecht. Smeets, W.L.M. et al. (2007). Kosteneffectiviteit van aanvullende maatregelen voor een schonere lucht. MNP-rapport 500091001/2007 Sorrell BK en Boon PI, 1994. Convective gas flow in Eleocharis sphacelata R. Br.: Methane transport and release from wetlands. Aquatic Botany 47:197-212 Stowa. Ecologische beoordeling en beheer van oppervlaktewater. Beoordelingssysteem voor stromende wateren op basis van macrofauna. 92-07. 1992. Utrecht, Stowa Tolkamp W, Pak G, Swaagstra AH 2006. Groene lijnen in ’t landschap. Folder uitgebracht door CLM Tomašević M, Vukmirović Z, Rajšić S, Tasić M, Stevanović B. 2005. Characterization of trace metal particles depostied ons ome deciduous leaves in an urban area. Chemosphere 61: 753-760 Tonneeijck en Swaagstra, 2006 Effecten van beplanting op luchtkwaliteit langs snelwegen: een wetenschappelijke onderbouwing. (dww2006-094). Verhoeven JTA, Arheimer B, Yin C, Hefting MM. (2006) Regional and global concerns over wetlands and water quality. Trends in Ecology and Evolution, 21, 96-103 Whittaker R Hand Likens GE 1975. Primairy productivity of biosphere. Springer 1975 Witteveen & Bos 2006a. Baten waterkwaliteit voor de MKBA KRW. Witteveen en Bos rapport RW1561-1/eekc/003 Witteveen & Bos 2006b. Kentallen Waardering Natuur, Water, Bodem en landschap. Hulpmiddel bij MKBA’s. Witteveen en Bos rapport GV706-1-1/ruie/1 Witteveen & Bos 2004. Waardering van natuur, water en bodem in Maatschappelijke kosten baten analyses. een handreiking ter aanvulling op de leidraad OEI. Ruijgrok ECM, Brouwer R en Verbruggen H.
Websites en webweb-documenten http://www.datadelft.com/~ind/natuvroe.htm http://www.traverse.nl.sharepointsite.com/Traverse/LPNO/default.aspx (startpagina NVO’s) http://www.deq.state.mi.us/documents/deq-swq-nps-bfs.pdf http://www.nrcs.usda.gov/FEATURE/buffers/ http://www.uidaho.edu/cfwr/pag/pagr8p5.html (Public perception of buffer strips) http://www.kawarthaconservation.com/projects_services/shoreline_naturalization/demo_sites.html http://www.lindenhurstil.org/lakescom/Images/Minutes/shoreline-buffer-strips.pdf http://portal.water.wa.gov.au/portal/page/portal/WaterQuality/Publications/WaterNotes/Content/WR CWN12.pdf http://www.drenthe.nl/plattelandsontwikkeling/akkerranden/programmaontwerp.php http://www.epa.gov/air/urbanair/nox/hlth.html
WL | Delft Hydraulics
2–2