KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN Bijzondere universitaire onderzoeksfondsen
EINDVERSLAG
AANVULLENDE SOCIALE VERZEKERINGEN • periode : 1/1/1997 – 31/12/2001 31 maart 2002 •
ONDERZOEKSGROEP Aanvullende Sociale Verzekeringen FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 2
VERKORTE INHOUDSTAFEL ZIE ACHTERAAN VOOR DE VOLLEDIGE EN UITGEBREIDE INHOUDSTAFEL
A. ADMINISTRATIEF VERSLAG : PERSONEEL.............................................................................................. 3 B. WETENSCHAPPELIJK VERSLAG ................................................................................................................. 5 I. Wetenschappelijke vorderingen van het onderzoek........................................................................................ 5 A. Situering van het onderzoek ....................................................................................................................... 6 B. Doelstellingen van het onderzoek............................................................................................................... 7 C. Fasering ...................................................................................................................................................... 9 D. Verslag van de resultaten.......................................................................................................................... 11 E. Toekomstperspectieven ............................................................................................................................ 29 F. Besluiten en zelfevaluatie ......................................................................................................................... 31 II. Wetenschappelijke activiteiten ..................................................................................................................... 33 A. Publicaties ................................................................................................................................................ 33 B. Voordrachten op uitnodiging.................................................................................................................... 49 C. Deelname aan congressen en seminaries .................................................................................................. 54 D. Inrichten van congressen en workshops ................................................................................................... 59 E. Doctoraten ............................................................................................................................................... 60 F. Verblijf van eigen onderzoekers in het buitenland.................................................................................... 61 G. Verblijf van vreemde onderzoekers......................................................................................................... 62 III. Verworven inzichten ................................................................................................................................... 63 A. Deel I : Inventarisatie en analyse.............................................................................................................. 63 B. Deel II: Theorievorming........................................................................................................................... 91 C. FINANCIEEL VERSLAG ............................................................................................................................. 105 D. INHOUDSTAFEL ......................................................................................................................................... 107
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 3
A. ADMINISTRATIEF VERSLAG : PERSONEEL Promotor Prof. Dr. B. Van Buggenhout Gewoon hoogleraar aan de rechtsfaculteit.
Personeel ten laste A. Wetenschappelijk personeel 1) Stevens Yves Doctoraatsbursaal (100%): 1 mei 1997 – 30 april 2001. B.A.P (100%): 1 mei 2001 – 31 december 2001. 2) Van Rompay Liesbeth B.A.P. (50 %): 1 januari 1997 – 31 december 1998. B.A.P. (100 %): 1 januari 1999 – 30 september 1999. B.A.P. (50 %): 1 oktober 1999 - 1 september 2001. 3) Loosveldt Gianni Doctoraatsbursaal (100%): 16 september 1997 – 31 december 1997. 4) Crauwels Fabienne B.A.P. (70 %): 15 december 1997 – 30 april 1998. B.A.P. (100%): 1 mei 1998 - 16 november 1999. 5) Gieselink Gerhard Doctoraatsbursaal (100%): 1 augustus 2000 – 31 mei 2001. 6) Bielen Sofie Doctoraatsbursaal (100%): 16 september 2000 – 5 juli 2001. 7) Verdeyen Vanessa Doctoraatsbursaal (100%): 15 september 2001 tot 31 december 2001. 8) Verreth Kathleen Doctor-assistent (40 %): 1 februari 2001 tot 31 december2001.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 4
B. Administratief en technisch personeel 1) Strackx Magda Secretaresse (50%): 1 januari 1997 tot 31 december 2001. 2) Mahy Paula Secretaresse (30%): 16 april 2001 tot 31 december 2001. Personeel niet ten laste Herman Cousy Gewoon hoogleraar aan de rechtsfaculteit. Caroline Van Schoubroeck Docent aan de rechtsfaculteit. Hubert Claassens Emeritus hoogleraar aan de rechtsfaculteit. Véronique Huber Wetenschappelijk medewerker, F.W.O. project nr. G. 0212.96 (tot 31/12/1998). Kathleen Verreth Vrijwillig medewerker van 1 januari 1997 tot 1 februari 2001. Kurt Termote Vrijwillig medewerker van 1 januari 1997 tot 31 december 2001. Paul Roels Praktijklector “Sociaal en fiscaalrechtelijke aspecten van employee benefits” sinds 15 september 2000. Bryan Liang Fellow onderzoeksfonds K.U.Leuven – Southern Illinois University van 1 september 2000 tot 31 augustus 2001. Gerhard Gieselink Vrijwillig medewerker, van 1 juni 2001 tot 31 december 2001.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 5
B. WETENSCHAPPELIJK VERSLAG I. WETENSCHAPPELIJKE VORDERINGEN VAN HET ONDERZOEK voorafgaande opmerking Het project ASV werd door het Onderzoeksfonds toegekend op basis van een IUAPprojectvoorstel dat samen met de Vakgroep Sociaal Recht (U.G.), het Centre de droit des obligations (U.C.L.) en DUBLEA (U.L.B.) werd ingediend. De financiering door het onderzoeksfonds had vanzelfsprekend enkel betrekking op het luik van het onderzoek dat door de Onderzoeksgroep Aanvullende Sociale Verzekeringen van de K.U.Leuven wordt uitgevoerd. Door het wegvallen van de andere partners diende het project wel aangepast te worden, zowel naar doelstellingen als naar inhoud en fasering. Het ganse economische luik waarvoor op de expertise van DULBEA beroep zou worden gedaan, is weggevallen, alsook de case-study inzake arbeidsongeschiktheid die de Vakgroep Sociaal Recht voor zijn rekening zou hebben genomen. Deel 1 “Inventarisatie en Analyse” en Deel 2 “Theorievorming betreffende de aanvullende sociale verzekeringen en betreffende de privatisering als middel tot optimalisering van de sociale bescherming, mede in Europees perspectief”, werden beperkt en herschikt om tot een coherent zelfstandig project te komen dat uitvoerbaar was in de gewijzigde context. Sommige taken die oorspronkelijk aan de UCL waren toebedeeld werden door ons overgenomen omdat zij belangrijk waren voor de opbouw van het onderzoek. Andere aspecten die minder essentieel leken, werden daarentegen minder grondig behandeld dan aanvankelijk voorzien. Op deze wijze werd beoogd op een efficiënte manier optimale resultaten te bereiken. In de loop van het onderzoek werd duidelijk dat de inventarisatie, analyse en theorievorming betreffende de aanvullende sociale verzekeringen voornamelijk zouden moeten gebeuren vanuit de twee belangrijkste sectoren. Deze zijn enerzijds de aanvullende pensioenen en anderzijds de aanvullende ziekte- en hospitalisatieverzekeringen. Door belangrijke ontwikkelingen in de Europese en Belgische wetgeving en rechtspraak was het aangewezen een hernieuwde aandacht te besteden aan sectoren (zoals de aanvullende pensioenen) of thema’s (zoals mobiliteit van werknemers) die vroeger reeds gedeeltelijk aan bod waren gekomen, maar die nu vanuit een sterk gewijzigde situatie of regelgeving dienden benaderd. Vooral de sterke opkomst van de sectorpensioenen en de hospitalisatieverzekeringen, en de uitwerking van een nieuwe wet op de aanvullende pensioenen dienen in dit verband vermeld. Mede hierdoor werden andere thema’s minder uitgewerkt dan in de oorspronkelijke aanvraag was voorzien.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 6
A. Situering van het onderzoek Het vormt een van de belangrijkste opdrachten van het juridisch en economisch bestel van een moderne staat om in de sociale bescherming van zijn burgers te voorzien. In de meeste landen wordt dit objectief gerealiseerd door een combinatie van verplichte wettelijke sociale zekerheid en meestal vrijwillige aanvullende verzekeringen. In de wettelijke sociale zekerheid speelt de overheid meestal een belangrijke rol, terwijl in de aanvullende sociale verzekeringen ook private of semi-private actoren optreden. Door de economische evolutie en de toenemende druk op de overheidsfinanciën is het systeem van sociale bescherming aan herdenking toe en dit zowel in landen met een sterk wettelijk stelsel zoals in West-Europa als in landen zoals de U.S.A. waar vooral private verzekeringen de bescherming uitmaken. Ondanks de talrijke fragmentaire studies die terzake reeds werden gepubliceerd, bleek er bij de aanvang van dit project nauwelijks een globaal overzicht van en een inzicht in de bestaande aanvullende sociale verzekeringen te bestaan, evenmin als een coherente theorie over de rol ervan.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 7
B. Doelstellingen van het onderzoek Het onderzoek beoogde de ontwikkeling van een coherente theoretische visie op de plaats van de aanvullende sociale verzekeringen in het sociaal beschermingssysteem. De realisatie van dit objectief vereiste ten eerste een inventarisatie en analyse van de bestaande aanvullende voorzieningen in België. Dit eerste deel werd onderverdeeld in drie werkpakketten. In werkpakket 1 Specifieke aanvullende sociale verzekeringen werd ernaar gestreefd inzicht te verwerven in bestaande vormen van aanvullende sociale verzekeringen. In een vorige projectfase werd reeds een eerste studie gemaakt van de aanvullende pensioenen en werd ook aan de regelingen inzake werkloosheid reeds aandacht besteed. Dit onderzoek beoogde in hoofdzaak: aanvullende ziekte-, en invaliditeitsuitkeringen, werkloosheidsuitkeringen, gezinsbijslagen en voorzieningen voor specifieke groepen (arbeiders, bedienden en kaderleden, werknemers met specifieke contracten en overheidspersoneel). Een van de belangrijkste elementen in het licht van deze doelstelling betrof het onderzoek naar de categoriale selectiviteit in aanvullende sociale verzekeringen. Dat onderzoek peilde naar de juridische haalbaarheid en rechtvaardiging van categorie afbakening inzake aanvullende sociale verzekeringen, door werkgevers. De problematiek inzake Categoriale selectiviteit maakte het voorwerp uit van een tweede afzonderlijk werkpakket. In een derde werkpakket ging de aandacht uit naar het aspect Dienstverlening in het kader van aanvullende sociale verzekeringen. Er werd daarbij gestreefd om, uitgaande van een inventarisatie van de bestaande verzekeringen voor diensten, te komen tot een theoretisch juridisch kader waarbinnen actoren en producten konden beschreven worden. Daarbij werd de aandacht gevestigd op elementen van kwaliteitszorg en kostenbeheersing. Daarnaast diende binnen dit werkpakket bijzondere aandacht te worden besteed aan de afhankelijkheidsverzekering of zorgverzekering. De tweede doelstelling betrof het uitwerken van een theorie over de rol van de overheid en de private sector bij de uitbouw van een gewaarborgde optimale sociale bescherming voor de burger. Ook dit tweede deel werd onderverdeeld in drie werkpakketten. In werkpakket vier werd een typologie ontworpen waarin de veelheid aan aanvullende regelingen kon worden ondergebracht. Naast de studie van de bestaande typologieën, zoals de drie-pijler-theorie werd daarbij tevens een eigen typologie uitgewerkt. Het onderzoek naar de bestaande en gewenste verhouding tussen de overheid en de private sector op het vlak van de sociale bescherming vormde het voorwerp van het vijfde werkpakket. De taakverdeling tussen de overheid en de private sector werd daarbij bestudeerd vanuit de optiek van de sociale risico's, de optiek van actoren en de optiek van de producten.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 8
Elk van die invalshoeken werd onderzocht aan de hand van een voorbeeld uit de juridische actualiteit op het vlak van de aanvullende sociale verzekeringen. In werkpakket zes tenslotte wordt nader ingegaan op de spelregels die van toepassing zijn op private instellingen, wanneer zij zich begeven op het domein van de sociale bescherming. Daarbij werd bijzondere aandacht besteed aan de Europeesrechtelijke dimensie, voornamelijk op het vlak van de mededingingsregels.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 9
C. Fasering Deel I: Inventarisatie en analyse Werkpakket 1: Specifieke aanvullende sociale verzekeringen 1.1. Analyse en beschrijving van de aanvullende ziekteverzekering in België - Inventarisatie en analyse: beëindigd 1997. - Rol inzake sociale bescherming: doctoraal proefschrift “De gezondheidszorg binnen een wenselijk sociaal beschermingsmodel - Het recht op gezondheidszorg binnen de publieke en private verzekeringen." Dit werkpakket maakt het voorwerp uit van het doctoraal onderzoek van L. Van Rompaey. Finalisering : eind 2002. 1.2. Aanvullende pensioenen - Verworven rechten: beëindigd 1998. - Arbeidsmobiliteit en aanvullende pensioenen: Dit deel maakte het voorwerp uit van het doctoraal onderzoek van K. Verreth. Proefschrift verdedigd op 11 december 2000. - Sectorpensioenen: beëindigd 2001. Het onderzoek naar de Sectorpensioenen wordt evenwel voorgezet in onderzoeksproject nr. NB/01/1, gefinancierd door het onderzoeksfonds. - Vierde pijler: beëindigd 2001. 1.3. Aanvullende voorzieningen inzake werkloosheid - Kan het werkloosheidsrisico privaat worden verzekerd? Bestaande producten en evaluatie van de sociale beschermingsgraad: beëindigd 1998. - De rol van de aanvullende werkloosheidsuitkeringen bij de vervroegde uittreding van oudere werknemers in België: beëindigd 2001. Werkpakket 2: Categoriale selectiviteit - Rechtsvergelijking U.S.A.: beëindigd 1998. - Doctoraal proefschrift "Gelijkheid en Solidariteit in Aanvullende Pensioenen": Dit werkpakket maakt het voorwerp uit van het doctoraal onderzoek van Y. Stevens. De verdediging van dit proefschrift vindt plaats: medio 2002. Werkpakket 3: Dienstverlening - Dienstenverzekering en dienstverlening: beëindigd 2001. - Kostenbeheersing en kwaliteitscontrole: beëindigd 2001.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 10
- De zorgverzekering: beëindigd 2001. Deel II:
Theorievorming betreffende de aanvullende sociale verzekeringen en betreffende de privatisering als middel tot optimalisering van de sociale bescherming, mede in Europees perspectief
Werkpakket 4: Typologie van de aanvullende voordelen - Typologie: beëindigd 1998. Werkpakket 5 : De verhouding tussen de overheid en de private sector in de sociale bescherming. - Globalisering: beëindigd 2001 Het onderzoek naar de invloed van de globalisering op de sociale bescherming wordt verdergezet in het onderzoeksproject: FWO-project G.0268.00. - Ziekenfondsen en privé-verzekeraars: beëindigd 2000. - Sectorpensioenen: zie werkpakket 1. Werkpakket 6 : De verzoenbaarheid van privatisering en sociale bescherming. - Social Governance: beëindigd 2001. Het onderzoek naar social governance wordt verdergezet in het onderzoeksproject: FWO-project nr. 6.0248.02. - Mededinging: beëindigd 2001.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 11
D. Verslag van de resultaten Het onderzoek heeft geleid tot tal van nieuwe inzichten die worden weergegeven in een groot aantal publicaties in binnen- en buitenland. De resultaten worden overlopen aan de hand van de werkpakketten uit de projectaanvraag.
DEEL I: INVENTARISATIE EN ANALYSE 1. Specifieke aanvullende sociale verzekeringen (werkpakket 1) 1.1. Analyse en beschrijving van de aanvullende ziekteverzekering in België De onderzoeksgroep heeft getracht om een duidelijk inzicht te verkrijgen in de aanvullende ziekteverzekeringen in België. Hierbij komen alle actoren (zowel ziekenfondsen als privéverzekeraars) en hun producten aan bod. De studie heeft voornamelijk enkele zeer prangende knelpunten aan het licht gebracht. Deze knelpunten zijn de branchevervaging, de risicoselectie, de mobiliteit, de afhankelijkheidsverzekering, de dienstverlening tegenover de vergoeding, de preventie, de privatiseringstendensen en het probleem van managed care. Deze resultaten zijn voornamelijk terug te vinden in een boek (Aanvullende dekking van het gezondheidsrisico, Brugge, die Keure, 1997, 527 p.) en enkele artikels (“Issues in complementary health insurances in Belgium”, I.S.S.R. 1998, nr. 4, 71-91; “Een toenemende concurrentie tussen ziekenfondsen en privé-verzekeringsmaatschappijen”, A.J.T. nr. 18, 1998, 481-486 (noot onder Vz. Kh. Hasselt 15 mei 1998) en “De positie van de aanvullende sociale verzekeringen binnen de ééngemaakte Europese Markt : het probleem van de mededinging inzake de ziekteverzekering” in Liber Amicorum Hubert Claassens, Maklu, 1998, 337-356 p.)
1.2. Inventarisatie en analyse van de problematiek rond aanvullende pensioenen in België Tijdens het onderzoek is gebleken dat het maatschappelijk belang van aanvullende sociale verzekeringen onmiskenbaar is geworden. Dit manifesteert zich op vele vlakken. Voor vele werknemers vormen aanvullende sociale verzekeringen een extra sociale bescherming. Voor werkgevers anderzijds vormen ze daarentegen een employee benefit dat past in een modern beloningsbeleid. Het was ook in deze optiek dat er vanuit de onderzoeksgroep een praktijklector werd aangetrokken. Sinds academiejaar 2000-2001 geeft Paul Roels praktijkcolleges inzake aanvullende sociale verzekeringen aan de rechtsfaculteit. Tenslotte zijn aanvullende sociale verzekeringen voor de overheid een economische groeipool die
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 12
garant staat voor groeiende werkgelegenheid. Het onderzoek maakte duidelijk dat de aanvullende sociale verzekeringen nog niet in een duidelijk vast omlijnd juridisch kader zitten maar zich op een juridisch kruispunt bevinden. Dit komt door de veelzijdigheid van de materie. De materie wordt beheerst door regels van verzekerings-, sociaal, fiscaal, gerechtelijk en financieel recht. Het is deze veelzijdigheid die aan de grondslag van de codex “Aanvullende Sociale Verzekeringen” ligt ("Codex aanvullende sociale verzekeringen", Die Keure, Brugge, 2000, 539 p.). De codex heeft ondertussen zowel zijn handigheid en volledigheid in het onderwijs als in de praktijk bewezen. Aanvullende pensioenen vormen reeds geruime tijd de hoofdbrok van de bestaande aanvullende sociale verzekeringen in België. Bovendien neemt het aantal aanvullende pensioenen nog elke dag toe! Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel publicaties de problematiek van de aanvullende pensioenen in België bespreken. Daarbij wordt er aandacht geschonken aan zowel de eerder verzekeringstechnische aspecten (organisatievormen, prudentiële controle) als de eerder sociale aspecten (bescherming van deelnemers aan aanvullende pensioenregelingen van aansluiting tot uitkering van de pensioenprestatie) van aanvullende pensioenen. De resultaten zijn : “Juridische aspecten van aanvullende bedrijfspensioenen” in Praktijkgids Aanvullende Bedrijfspensioenen, Diegem, CED. Samson, 1998, 49-98 ; “Het controleapparaat op de aanvullende pensioensector”, in Praktijkgids Aanvullende Bedrijfspensioenen, Diegem, CED. Samson, 1998, 99-126 ; “Aanvullende pensioenen in een nieuw kleedje: de beginselen van non-discriminatie in de wet op de aanvullende pensioenen”, in Liber Amicorum Hubert Claassens, Antwerpen, Maklu, 1998, 357-372 ; “Aanvullende pensioenen in Europees en Belgisch perspectief”, T.B.H. 1998, 624-643 ; “Nieuw licht op multiondernemingsfondsen” Balans, 1998, afl. 373, 4-5; “Les différents cadres juridiques de l’assurance”, in Encyclopédie de l’Assurance Parijs, Ed. Economica, 1998, 207-234 ; “De rol van de private verzekeringen in de aanvullende verzekeringen : de regels van het spel”, in Liber Amicorum Roger Dillemans, Story Scientia en Kluwer rechtswetenschappen, 1997, 55-74 ; “Over de uitsluiting van de voorafbestaande toestand in de persoonsverzekering”, T.B.H. 1997, 709-718 ; “Garantieverplichting voor reisorganisatoren en -bemiddelaars”, Balans, 1997, afl. 346, 4-5 ; “Nieuwe controlevoorschriften voor de verzekeringssector”, Balans, 1997, afl. 349, 5-7 en “Pensioenfondsen en pensioenspaarfondsen : divergentie of convergentie”, in Praktijkgids financiële instellingen, Kluwer Editorial, 1997.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 13
a) Verworven rechten Bijzondere aandacht bij de studie van de aanvullende pensioenen is uitgegaan naar de problematiek van de verworven rechten. Het onderzoek heeft zich gebogen over de vraag in welke mate de prestaties uit wettelijke en aanvullende sociale verzekeringen kunnen worden gewaarborgd in geval van wijziging van wetgeving, wijziging van contractsvoorwaarden, faillissement van de verzekeringsinstelling of wanneer men zich als Europees burger beweegt in eigen land of binnen de Europese Unie. Vooreerst werd onderzocht wat verworven rechten inhouden en hoe ze gekwalificeerd kunnen worden. Na een algemeen onderzoek van de verworven rechten, werd meer in het bijzonder aandacht besteed aan de bescherming van de verworven rechten bij aanvullende pensioenen. Het belangrijkste knelpunt is op nationaal vlak de overdraagbaarheid van opgebouwde pensioenrechten bij mobiliteit en op Europees vlak, de incompatibiliteit van de nationale wetgeving van de verschillende lidstaten bij grensoverschrijdende mobiliteit. Hierbij werd vooral duidelijk hoe belangrijk de bescherming van opgebouwde pensioenrechten is en in welke mate dit een invloed heeft op de mobiliteit van de werknemers. Wanneer werknemers vaststellen dat zij pensioenrechten verliezen indien zij zich verplaatsen binnen de Europese Unie, dan zullen zij minder gebruik maken van hun mobiliteit. De bescherming van verworven rechten en vergaarde pensioenkapitalen maakt dus een deel uit van de sociale bescherming. In vele landen is hieromtrent nog maar weinig gerealiseerd. Ook in België blijven er zelfs na de wet op de aanvullende pensioenen grote vraagtekens bestaan bij de juridische positie van de deelnemers aan aanvullende pensioenplannen. De resultaten verbonden aan het onderzoek zijn terug te vinden in: “De bescherming van de verworven rechten bij aanvullende pensioenen”, in D. BLOMMAERT, S. GADEYNE en G. BALLON (Eds.), Recht voor de onderneming 1999, XVIII. E, 31 p.; “Verworven rechten in de sociale bescherming in het licht van enkele wetgevende initiatieven”, T.S.R. 1999, 298-343. “Verworven rechten binnen de aanvullende pensioenen - Beschermingsmaatregelen op nationaal en internationaal niveau”, Or., 1999/04, 81-96; “Sociaalrechtelijke aspecten van de bedrijfsleidersverzekering”, De Verz., 2000, 7-30; Verworven rechten en de wet Colla: opvolging aanvullende sociale verzekeringen, 6 p.; "Sociaalrechtelijke aspecten van de bedrijfsleidersverzekering", Life & Benefits, 2001/10, 33-49; Europese richtlijn over de aanvullende pensioenen: opvolging aanvullende sociale verzekeringen, 6 p.)
b) Arbeidsmobiliteit en aanvullende pensioenen Een tweede aandachtspunt in het kader van het onderzoek naar aanvullende pensioenen betrof de problematiek van de aanvullende pensioenen in het kader van intra- en internationale
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 14
arbeidsmobiliteit. Steeds meer werknemers worden gedurende hun beroepsloopbaan geconfronteerd met één of andere vorm van arbeidsmobiliteit. Zij worden ontslagen, nemen zelf ontslag, worden door hun werkgever voor korte of langere tijd uitgestuurd naar een buitenlandse vestiging of naar een zusteronderneming… Het aantal werknemers dat de gehele loopbaan doorbrengt bij één en dezelfde werkgever is zeer gering geworden. Nochtans werd vastgesteld dat de internationale en nationale regelgeving op het vlak van aanvullende pensioenen niet of slechts in zeer beperkte mate op deze steeds sterker wordende trend is afgestemd. Ook de pensioenplannen zelf houden vaak onvoldoende rekening met het gegeven van de gestegen arbeidsmobiliteit. Dit brengt met zich mee dat arbeidsmobiliteit voor de werknemers ten aanzien van de aanvullende pensioenopbouw erg nadelige gevolgen kan hebben. Zo worden mobiele werknemers vaak geconfronteerd met lange wachttijden, minimale aansluitingsperiodes, de onmogelijkheid om verworven reserves over te dragen of de onmogelijkheid om overgedragen reserves te integreren in het pensioenplan van de nieuwe werkgever. Soms zal de pensioenopbouw zelfs helemaal stilvallen, bijvoorbeeld omdat de werknemer niet behoort tot de personeelscategorie waarvoor bij de nieuwe werkgever een pensioentoezegging geldt. Gedurende het onderzoek werd getracht deze verschillende barrières zowel op nationaal, internationaal als Europees vlak in kaart te brengen. In het licht van hogere rechtsnormen, zoals de in het Europees Verdrag verankerde vrijheid van verkeer van personen, diensten en kapitaal, werd vervolgens op zoek gegaan naar een mogelijke oplossing. Dit onderzoek maakte het voorwerp uit van het doctoraal onderzoek van Kathleen Verreth en leidde onder meer tot volgende publicaties: Arbeidsmobiliteit en aanvullende pensioenen in België en Europa : een sociaalrechtelijke benadering, Proefschrift verdedigd met het oog op het verwerven van de academische graad van doctor in de rechten op 11 december 2000, 697 p.; "Europa en aanvullende pensioenen: waar blijft het sociale Europa?", B.T.S.Z., 4/2001, 881-904; "Aanvullende pensioenen bij grensoverschrijdende mobiliteit binnen de EU", Pensioenmagazine, december 2001, 34-39.
c) Sectorpensioenen Lange tijd werd de tweede pensioenpijler voor werknemers vereenzelvigd met de ondernemingspensioenen, pensioenregelingen die tot stand komen op initiatief van de werkgever en worden uitgevoerd door een verzekeringsonderneming of een pensioenfonds. Tijdens het onderzoek kwamen echter pensioenvormen aan het licht die niet het resultaat zijn van een eenzijdige toezegging van de werkgever, maar die hun juridische basis vinden in een collectieve arbeidsovereenkomst op het niveau van een sector. Deze pensioenvormen werden betiteld als 'Sectorpensioenen'. De onderzoeksgroep heeft een grondige studie gewijd aan
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 15
deze voorheen vrijwel onbekende pensioenvorm. De voornaamste resultaten van dit onderzoek zijn te vinden in volgende publicaties: "Sectorpensioenen : duiding en sociaal juridisch belang", in Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT (eds.), Sectorpensioenen, Brugge, Die Keure, 2000, 1-22; " Sectorpensioenen in België: een uitdaging voor de toekomst", in Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT (eds.), Sectorpensioenen, Brugge, Die Keure, 2000, 23-72; "Sectorpensioenen", in T. BAUWELINCKX en M. GOOVAERTS (eds.), Praktijkgids Aanvullende Bedrijfspensioenen 2001, Diegem, Kluwer, 2001, 203-223; Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT (eds.), Sectorpensioenen, Die Keure, Brugge, 2000, 278 p; "Sectorpensioenen: poort naar een nieuw pensioenlandschap", Life & Benefits 2000/9, 38-47. Er wordt nader ingegaan op dit onderdeel bij de bespreking van de onderzoeksresultaten van werkpakket 5, waar het onderzoek naar de sectorpensioenen tevens deel van uit maakte.
d) De "vierde pijler" De theorie van de drie pijlers op het vlak van de pensioenvorming is genoegzaam bekend. Soms wordt daar nog een vierde pijler aan toe gevoegd. Met de vierde pensioenpijler wordt gedoeld op de mogelijkheid van flexibele pensionering waarbij de betrokkenen een deeltijdse betrekking combineren met een deeltijds pensioen. Dergelijke stelsels worden beschouwd als een middel om de tewerkstellingsgraad van oudere werknemers op te voeren. De onderzoeksgroep heeft getracht deze flexibele pensioneringsstelsels in België in kaart te brengen. Het onderzoek werd daarbij niet beperkt tot de stelsels die formeel tot de pensioensector behoren, maar vestigde tevens de aandacht op andere regelingen, voornamelijk in het kader van de werkloosheidsverzekering. De resultaten van deze inventarisatie zijn onder meer terug te vinden in volgende publicaties. "Vervroegde uittreding van oudere werknemers in België", opgestuurd naar B.T.S.Z., 55 p; “Van Brugpensioen tot Brugpensioen Canada-dry”, T.S.R., ter perse.
1.3. Aanvullende werkloosheidsverzekeringen Deel van het onderzoek was gericht op de vraag in welke mate men het werkloosheidsrisico kan opvangen door private verzekeraars. Private verzekeraars en banken (branchevervaging) bieden private indirecte werkloosheidsverzekeringen aan. De verzekering van dit sociaal risico is alles behalve evident omdat het werkloosheidsrisico klassiek als onverzekerbaar wordt beschouwd voor private commerciële doeleinden. Het onderzoek is opgebouwd rond juridisch veldwerk waarbij verzekeraars en banken aangeschreven werden. Op basis van de
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 16
verkregen polissen en enquêteresultaten werd een doorsnede gemaakt van de indirecte werkloosheidsverzekering. De benaming “indirect” vloeit voort uit de koppeling van de verzekering aan een lening. De verzekering stelt de ontlener namelijk vrij van betaling van kapitaalaflossing bij werkloosheid. Het onderzoek beoogt naast het uitklaren van deze verzekering, het relatief nieuwe product te schetsen en te situeren ten opzichte van de Belgische sociale zekerheid. Het onderzoek behandelt volgende punten : geschiedkundige schets van het werkloosheidsrisico, voorwaarden voor private risicoverzekering, analyse van het werkloosheidsrisico, verzekeringstechnische redenen van (on)verzekerbaarheid, situering van de indirecte werkloosheidsverzekering ten opzichte van de sociale zekerheid als aanvullende sociale verzekering, analyse en commentaar op de indirecte werkloosheidsverzekering (polisgewijs), juridisch verbod op koppelverkoop, de onontbeerlijke rol van de overheid op het vlak van de werkloosheidsverzekering, vergelijking tussen de activiteiten van de overheid en die van de private verzekeraars. Dit onderzoek resulteerde in volgende publicatie: “De indirecte werkloosheidsverzekering - Het werkloosheidsrisico: een privaat verzekerbaar risico?”, T.S.R. 1998, nr. 3, 411-466.) Een bijzonder aspect van de aanvullende werkloosheidsvoorzieningen heeft betrekking op de rol die aanvullende werkloosheidsvergoedingen spelen bij de vervroegde uittreding van oudere werknemers. Het betreft daarbij geen aanvullende stelsels die worden aangeboden door commerciële verzekeraars of banken, maar conventionele stelsels die het resultaat zijn van collectieve onderhandelingen op het niveau ondernemingen en sectoren. De onderzoeksgroep heeft zich gebogen over de problematiek van de vervroegde uittreding in het algemeen en meer in het bijzonder over de mechanismen op het vlak van aanvullende sociale zekerheidsprestaties die de vervroegde uitreding organiseren. Dit onderzoek resulteerde in volgende publicaties. De resultaten zijn terug te vinden in volgende publicaties: "Vervroegde uittreding van oudere werknemers in België", opgestuurd naar B.T.S.Z., 55 p; “Van Brugpensioen tot Brugpensioen Canada-dry”, T.S.R., ter perse.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 17
2. Categoriale selectiviteit (werkpakket 2) Eén van de grote thema's binnen aanvullende sociale verzekeringen is de gelijke behandeling van werknemers. Aangezien aanvullende sociale verzekeringen loon zijn, mogen werknemers verwachten dat ze op gelijke voet behandeld worden als ze in gelijkaardige situaties werken. Dit is echter niet steeds het geval. Het onderzoek ontdekte ook een verband tussen twee pan-Europese evoluties, namelijk de flexibilisering van de arbeidsverhoudingen (deeltijdse arbeid, uitbesteding, arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur, …) en de stijging van de aanvullende werknemerspensioenen. Het onderzoek heeft dit verband in een rechtsvergelijkend perspectief onderzocht. Doorheen Europa werd het recht aangepast aan deze twee evoluties waarbij de wisselwerking tussen beide evoluties markant is ("Onbeperkte retroactiviteit in gelijke behandeling man-vrouw bij aanvullende werknemerspensioenen???", A.J.T. 2000-01, 851-856 (Noot onder Arbh. Antwerpen (afd. Hasselt) (2e k.) 6 juni 2000)). Het onderzoek toont aan dat er in de meeste ons omringende landen een hinderpaal is op de verdere ontwikkeling van flexibiliteit in aanvullende pensioenen. Het gaat meer bepaald om het gelijkheidsbeginsel. De gelijke behandeling van werknemers staat een volledig vrije beloningspolitiek inzake aanvullende werknemerspensioenen in de meeste lidstaten in de weg. Zo ontstaat het inzicht dat er een driehoeksverhouding bestaat tussen aanvullende pensioenen, het gelijkheidsbeginsel en flexibiliteit. (zie: "The influence of flexibility as a motor of changing work patterns on occupational pensions as part of social protection in Europe", Comparative Labor Law & policy Journal (C.L.P.J.) 2000, 331 - 372. ) Het onderzoek toegespitst op de aanvullende werknemerspensioenen heeft aangetoond dat er als het ware twee “Europa’s” bestaan (Towards a new role for occupational pensions in Europe, Ninth Annual Colloquium of Superannuation Researchers concerning the Reform of Superannuation and Pensions on the 9th and 10th of July 2001 at the University of New South Wales (School of Economics and Actuarial Studies), Sydney, Australia.). Naast het anglosaxische model van aanvullende pensioenen (UK, Nederland, Ierland, Zweden) is er ook een continentaal Europees model (België, Frankrijk, Spanje, Italië, Oostenrijk). De stelling is dat het anglo-saxische model aan de “winnende hand” is in alle landen waar er hervormingen van de tweede pijler bezig zijn. Het onderzoek duidt op enige gevaren die hier aan verbonden zijn. Daarnaast brengt het onderzoek enige oplossingen naar voor. Zo stelt het onderzoek voor om elementen van solidariteit aan te brengen in aanvullende werknemerspensioenen. (Recht op inkomen: de bovengrens van de inkomensvoorzieningen in het licht van de verzekerings- en solidariteitsgedachte, studiecyclus georganiseerd door de Post-academische vorming van K.U. Leuven, 5 oktober 2001, faculteit pedagogie K.U.Leuven, Leuven; Aanvullende Sociale Voorzieningen: toegang, risicoselectie en solidariteit, Zesde Internationaal Colloquium van
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 18
het Europees Verzekeringsrecht georganiseerd door de D.E.S. – Diplôme d’études spécialisées en droit et économie des assurances de l’U.C.L. – en het CRIS – Centrum voor Verzekeringswetenschap van de K.U.Leuven CRIS, woensdag 19 december 2001 en donderdag 20 december 2001, Egmontpaleis, Brussel.) Sociologisch kan solidariteit wel worden besproken, economisch kan het belang ervan worden aangetoond, actuarieel kan het worden berekend maar het moet wel juridisch neergeschreven worden. Het onderzoek legt enkele fundamentele juridische solidariteitstechnieken bloot (Zie: “The role of occupational pensions in Europe - Elements and techniques of solidarity used within funded occupational pension schemes”, European Journal of social security 2002, Vol. 4, issue 1, forthcoming.) Het betreft de volgende artikels: categoriale selectiviteit in aanvullende werknemerspensioenen”, A.J.T. nr. 18, 1998, 476-477 (noot onder Arbh. Brussel, 12 september 1997); "Aanvullende pensioenen zijn niet steeds voordelig", Life & Benefits 1998, nr. 27, 7-8; Categoriale selectiviteit in aanvullende sociale verzekeringen: Een situatieschets van de Verenigde Staten, Instituut voor sociaal recht, (intern rapport); "Aanvullende pensioenen in een nieuw kleedje. De beginselen van non-discriminatie in de wet op de aanvullende pensioenen", in Liber Amicorum Hubert Claassens, Maklu, 1998, 337-356 p. ("Gelijke beloning en aanvullende regelingen voor sociale zekerheid", in O. VANACHTER (ed.), Gelijke beloning en arbeidsverhoudingen, Antwerpen, Intersentia Rechtswetenschappen, 1999, 105-146; Discriminatie in groepsverzekeringen, studienamiddag rond groepsverzekeringen georganiseerd door SD-worx, 26 april 2000, Hof ter Elst, Antwerpen). Het onderzoek verricht in het werkpakket rond de categoriale selectiviteit zal uitmonden in een doctoraal proefschrift (Y. STEVENS, Gelijkheid en solidariteit in aanvullende werknemerspensioenen). Dit proefschrift wordt afgerond medio 2002.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 19
3. Dienstverlening (werkpakket 3) 3.1. Dienstenverzekering en dienstverlening Het aspect dienstverlening werd tevens onderzocht in het kader van de zorgverzekering. In vergelijking met de Duitse Pflegeversicherung werd bepaald onder welke juridische voorwaarden deze dienstverlening wordt verstrekt en wat het toegekende voordeel inhoudt. Een juridisch kader werd opgemaakt waarbinnen de actoren, de producten en de kenmerken van de zorgverzekering in kaart gebracht kunnen worden. Daarnaast werd het aspect dienstverlening onderzocht in het kader van managed care waarbij de nadruk werd gelegd op de nieuwe methode die managed care aan de dienstverlening biedt. De studie met betrekking tot de aanvullende ziekteverzekering heeft immers de prangende knelpunten met betrekking tot de vergoeding van deze dienstverlening en managed care aan het licht gebracht. Deze thematiek is bijzonder actueel in België omdat er de facto managed care modellen worden ingevoerd zonder dat er hiervoor een juridische onderbouw bestaat. De resultaten zijn terug te vinden in de volgende artikels: “Managed care en dienstverlening: een nieuwe trend in het Belgische sociaal recht?”, onuitg. en “De Vlaamse Zorgverzekering: spiegelbeeld van de Duitse Pflegeversicherung?”, onuitg.
3.2. Kostenbeheersing en kwaliteitscontrole De kosten van de gezondheidszorg nemen sinds jaren overhand toe. De vraag naar een financieel haalbaar alternatief dat een hoog niveau van gezondheidszorg garandeert, is groot. Dit onderzoek legt de nadruk op het spanningsveld tussen kostenbeperking en kwaliteitsbehoud in een managed care model. Het onderzoek evalueert de mogelijke invoering van een managed care model in België waarbij nagegaan wordt welke rol weggelegd is voor aanvullende sociale verzekeringen. Er wordt een vergelijkende studie gemaakt met de VS, waar het managed care model al jaren is ingevoerd en waar hiervoor een legistiek kader bestaat. Er wordt in België steeds meer in de richting van een managed care model gedacht. Dit valt onder andere af te leiden uit de invoering van de facto managed care modellen zonder dat er hiervoor een juridische onderbouw bestaat. Er moet hierbij rekening gehouden worden met de risico’s die aan dit model verbonden zijn, namelijk het risico op onvoldoende kwaliteit en onvoldoende veiligheid voor de patiënt en het risico op een grote categoriale selectiviteit. De resultaten van het onderzoek zijn te vinden in de volgende publicaties: “Employment status and termination”, Advance Aud. 2001, Mars/ April, 44-46; “An evidence-based approach to management of early Parkinson's disease”, Hosp. Phys. 2001, Apr., 6376;“Medical gray in a black-and-white legal world: The rules of medical malpractice”, Hosp.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 20
Phys. 2001, 47-53; “Free hearing screenings and ethical practice”, Audiology Today 2000, 12(5), 32-33; “The effectiveness of physician risk management: Potential problems for patient safety”, Risk Decision and Policy 2000, nr. 5, 183-202; “Decisions in the management of adults with cystic fibrosis”, Hosp. Phys. 2000, Dec., 31-47; “Comment: Other people’s money: A reply to the Joint Commission”, J. Health Law 2000, nr.4, 657-662; “Risks of reporting sentinel events”, Health Affairs 2000, 19(5), 112-120; “Creating problems as part of the “solution: The JCAHO Sentinel Event Policy, Legal Issues, and Patient Safety”, J. Health Law 2000, 33(2), 263-285; “Negligence in Supervision: A Case of Failed Resuscitation”, J. Clin. Anes. 2001, nr. 13, 44-48; “Comment: Postoperative Death and Malpractice Suits: Is Autopsy Useful?”, Survey of Anesthesiology 2001, nr. 45, 65-66; “Comment: Litigation in Canada Against Anesthesiologists Practicing Regional Anesthesia: A Review of Closed Claims”, Survey of Anesthesiology 2001, nr. 45, 63-64; “Comment: “We Don’t Carry That”-Failure of Pharmacies in Predominantly Nonwhite Neighborhoods to Stock Opioid Analgesics”, Survey of Anesthesiology 2001, nr. 45, 27-28; “Comment: The Problems with Punitive Damages in Lawsuits Against Managed Care Organizations”, Survey of Anesthesiology 2000, nr. 44, 319-320; “Comment: Factors Associated with Use of Cardiopulmonary Resuscitation in Seriously Ill Hospitalized Adults”, Survey of Anesthesiology 2000, nr. 44, 267-268; “Comment: Conflicts Regarding Decisions to Limit Treatment: A Differential Diagnosis”, Survey of Anesthesiology 2000, nr. 44, 269-270; “The adverse event of unaddressed medical error”, J. Law Med. Ethics 2001; “The perils of law and medicine: Avoiding litigation to promote patient safety”, Prev. Law Reporter 2001; “Lies on the lips: Dying declarations, western legal interpretations, and reliability as reported speech”, Law, Text & Culture 2001; “Access to health care: A symposium overview and commentary”, J. Legal Med. 2001, 22 (2), 211- 224; “Legal challenges for surgeon participation in patient safety activities: Outlining the law and its risks”, Patient Safety Manual for the Surgeon, Chicago, American College of Surgeons, 2001; Legal impediments to patient safety: Changing the system to reward doing the right thing, Washington D. C., National Legal Center for the Public Interest, 2000; Health care dispute resolution manual: Techniques for avoiding litigation. Gaithersburg, MD Aspen, 2000; Legal Medicine, 5th ed. St. Louis, MO Mosby, 2000; “Solidarity using managed care? European Policy Risks from an Analysis of Belgium”, in review bij International Social Security Review, 26.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 21
3.3. De zorgverzekering Het onderzoek heeft zich ook toegespitst op een bijzonder (en relatief) nieuw sociaal risico. Het gaat meer bepaald om het risico van de verminderde zelfredzaamheid. Om hieraan tegemoet te komen werd in verschillende landen een zorg- of afhankelijkheidsverzekering ingericht. Zo gebeurde ook in Vlaanderen. Het onderzoek onderzocht en evalueerde deze evolutie vanuit sociaalrechtelijke invalshoek. Dit onderzoek vond zijn neerslag in volgende publicaties: "Conformiteit van de bepalingen van het decreet van 30 maart 1999 houdende organisatie van de zorgverzekering met de Europese regelgeving". Opgesteld in opdracht van de Vlaamse regering, 96 p. (april 2000); “De zorgverzekering in Vlaanderen: laten we wel wezen!”, R.W., 2000, 329-334; “Belangrijk ingrediënt Vlaams ‘sociale beschermingsrecht’ aanvaard: de zorgverzekering en het Arbitragehof”, T.S.R., 2001, nr. 3, 407-433; “Zorgverzekering”, in D. SIMOENS en J. PUT, (eds.), Ontwikkelingen van de Sociale Zekerheid 1996-2001, Wetgeving-rechtspraak, Brugge, Die Keure, 2001, 459-484; "De Vlaamse Zorgverzekering: De kwalificatie naar Europees versus Belgisch recht", Soc. Kron. 2002, nr. 3, ter perse; Managed care en dienstverlening: een nieuwe trend in het Belgische sociaal recht, onuitg., 10 p.; De Vlaamse Zorgverzekering: spiegelbeeld van de Duitse Pflegeversicherung, onuitg.,12 p.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 22
DEEL II: THEORIEVORMING 1. Typologie van de aanvullende voordelen (werkpakket 4) Het feit dat het verzekeringsbegrip zeer ruim moet worden opgevat, het fenomeen van de branchevervaging en daaraan gekoppeld de verhouding tussen de publieke overheid en de privé-sector in al zijn schakeringen, de gradaties in het solidariteitsbegrip alsook de enorme diversiteit aan producten maken een geheel van overwegingen uit die het formuleren van een allesomvattende definitie van het begrip aanvullende sociale verzekeringen tot een uiterst moeilijke aangelegenheid verheffen. Deze overwegingen zijn uitvoerig in kaart gebracht waardoor een klare kijk werd verkregen op het toenemend belang van de aanvullende sociale verzekeringen in het kader van een optimaal sociaal beschermingsmodel. De noodzaak een permanent wetenschappelijk onderzoek naar deze steeds meer uitdijende rechtstak te voeren werd des te duidelijker. De resultaten van deze analyse zijn terug te vinden in het artikel “Knelpunten bij de definiëring van het begrip ‘Aanvullende sociale verzekeringen’”, T.S.R., 1999, 165-210.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 23
2. De verhouding tussen de overheid en de private sector in de sociale bescherming (werkpakket 5) Het toenemende belang van de aanvullende sociale verzekeringen heeft de vraag aan de orde gesteld naar de verhouding tussen de overheid en de private sector op het vlak van de sociale bescherming. Dient de dwingende overheidstussenkomst maximaal te zijn of dient de overheid veeleer een subsidiaire rol te spelen en een zo groot mogelijke ruimte te bieden aan de private actoren? Daarbij kon uiteraard niet voorbijgegaan worden aan het feit dat er thans in de praktijk reeds publiek-private samenwerking en taakverdeling tot stand is gekomen. Het inventariseren van deze verschillende samenwerkingsvormen en het toetsen van de doelmatigheid ervan in het licht van een optimale sociale bescherming vormde het voorwerp van het onderzoek in werkpakket 5. De problematiek van de taakverdeling tussen overheid en private sector werd benaderd vanuit drie invalshoeken. De eerste invalshoek is die van de risico's. De vraag die zich daar aandiende was of bepaalde risico's best door de overheid dan wel door de private sector worden gedekt, rekening houdend met de hoedanigheid van de sociaal verzekerde. De tweede invalshoek benadert de problematiek vanuit de actoren. Bij sommige actoren actief op het vlak van de sociale bescherming is het immers onduidelijk of zij een behoren tot de publieke dan wel de private sfeer. Niettemin heeft een kwalificatie in de ene dan wel de andere zin belangrijke rechtsgevolgen. De derde invalshoek tenslotte is die van de producten. Door het wegvallen van onderzoekspartner UCL kon deze problematiek evenwel niet op een omvattende wijze bestudeerd worden. De onderzoeksgroep heeft er daarom voor geopteerd om elk van de drie invalshoeken te bestuderen vanuit één voorbeeld dat zich aandiende uit de juridische actualiteit op het vlak van aanvullende sociale verzekeringen. Het betreft de problematiek van de globalisering, het debat omtrent de bevoegdheidsafbakening van ziekenfondsen en privé-verzekeraars en tenslotte de problematiek van de sectorpensioenen.
2.1. Sociale risico's: de invloed van de globalisering op de sociale bescherming Globalisering heeft een rechtstreeks effect op de sociale bescherming. Globalisering impliceert immers een toenemende mobiliteit van werknemers en ondernemingen. De vraag rijst wie de sociale risico's in het geval van dergelijke mobiliteit dient te dekken. Uitgaande van een omschrijving van het begrip arbeidsmobiliteit heeft het onderzoek een aantal knelpunten aan het licht gebracht waarmee verschillende types van mobiele werknemers worden geconfronteerd. Deze knelpunten vloeien, wat de wettelijke stelsels betreft, voort uit het nationaal karakter van de wetgeving. Daardoor ontstaan wetsconflicten die als gevolg hebben dat een werknemer ofwel meervoudige bijdragen moet betalen, ofwel buiten elke sociale bescherming valt. In dat geval zou een beroep moeten gedaan worden op
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 24
aanvullende stelsels. Er werd echter vastgesteld dat de toegang tot die aanvullende stelsels veelal is voorbehouden aan wat genoemd werd de "global migrants", hogere kaderleden uit multinationale ondernemingen. Voor andere werknemers bleek dat de taakverdeling tussen wettelijke en aanvullende stelsels op het vlak van de risicodekking verre van optimaal is. Het onderzoek heeft daarom de aandacht gevestigd op een aantal instrumenten die deze taakverdeling kunnen verbeteren teneinde de risicodekking voor alle categorieën van werknemers te vervolledigen. Het resultaat wordt uiteengezet in het artikel: “Globalisation, worker mobility and social protection”, in PIETERS, D. (ed.), Social Security and Global Politics, EISS Yearbook, The Hague-London-New York, Kluwer, 2001. (Wordt uitgegeven in september 2002.) Daarnaast werd in het onderzoek aandacht besteed aan de toenemende mobiliteit van bedrijven en consequenties daarvan voor de wettelijke en aanvullende sociale bescherming. Daarbij stootte de onderzoeksgroep op de tegenstrijdige vaststelling dat er enerzijds een toenemende behoefte is aan sociale bescherming en dat anderzijds de staten de capaciteit ontberen om in een meer sociaal beschermende wijze op te treden. In dat kader werd ruim aandacht besteed aan het risico van ‘social dumping’ en ‘the race to the bottom’, voortvloeiende uit de mobiliteit van bedrijven. Het resultaat is neergelegd in de volgende publicatie: “Social protection in a globalising economy: Challenges for social protection” als bijdrage in het verslagboek van de studiedag georganiseerd door het HIVA. (Wordt uitgegeven in het voorjaar 2002.)
2.2. Actoren: demarcatie van het werkdomein tussen ziekenfondsen en privé-verzekeraars Het onderzoek heeft het stijgend belang van de aanvullende ziekteverzekeringen in België aangetoond. Daarbij valt op dat verschillende actoren in de gezondheidszorg de lacunes van de wettelijke ziekteverzekeringen pogen in te vullen. Zowel verzekeraars als ziekenfondsen zijn actief in de aanvullende ziekteverzekering. De demarcatie tussen hun bevoegdheden en hun gemeenschappelijke relatie bleek echter problematisch. Het gevoerde onderzoek laat toe om de wisselwerking tussen private en publieke actoren in de gezondheidszorg te doorgronden. De resultaten zijn weergegeven in volgende publicatie: “Issues in complementary health insurances in Belgium”, International Social Security Review 1998, nr. 4, 71-91.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 25
2.3. Producten: sectorpensioenen Een belangrijke doorbraak van het onderzoek is de ontdekking van de zogenaamde sectorpensioenen. Het is het wetenschappelijk veldonderzoek binnen de Belgische paritaire comités en fondsen voor bestaanszekerheid dat deze bijzondere pensioenvorm aan het licht bracht. Sectorpensioenen vormen een nieuw gegeven in het Belgische pensioenlandschap. Alhoewel deze vorm van aanvullende pensioenen reeds lang bestaan, kenden zij tot voor kort een zeer verdoken bestaan. Het onderzoek heeft deze nieuwerwetsigheid juridisch in kaart gebracht. Zo werd aan de hand van bepaalde parameters het juridisch profiel van het sectorpensioen geschetst (“Sectorpensioenen in België: een uitdaging voor de toekomst”, in Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT (ed.), Sectorpensioenen, Brugge, Die Keure, 2000, 23-72.). Op basis van dit juridisch profiel werd een classificatie van de verschillende vormen van bestaande sectorale pensioenregelingen opgemaakt. Het juridisch profiel en de daaruit voortvloeiende classificatie vormden de toetssteen voor de bestaande wetgeving. Een belangrijk deel van die wetgeving is de W.A.P. of zogenaamde wet Colla. Deze wet is één van de belangrijkste juridische hoekstenen van de aanvullende pensioenen in België. Dit onderzoek mondde uit in de allereerste (juridische) publicatie in België over aanvullende pensioenen op het niveau van de bedrijfstak. Op wetenschappelijk vlak is gans het onderzoek rond dit fenomeen tevens van cruciaal belang geweest voor de verdere uitbouw van het Belgisch pensioenlandschap. Deze theoretisch onderbouwde classificatie was een element dat in acht werd genomen door het huidig beleid bij het ontwikkelen van nieuwe wetgeving (zie : Wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen, Parl. St. Kamer 2000-2001, DOC 50, nr. 1340/001). Het onderzoek wordt meermaals als objectieve bron aangehaald in de voorbereidende werken rond nieuwe wetgevende initiatieven terzake. Onder meer de Raad van State putte er enkele observaties uit bij de evaluatie van het wetsontwerp. Het onderzoek rond sectorpensioenen heeft geleid tot tal van publicaties en presentaties. Hier volgt een (verkort) lijstje van de publicaties : "Sectorpensioenen : duiding en sociaal juridisch belang", in Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT (ed.), Sectorpensioenen, Brugge, Die Keure, 2000, 1-22; " Sectorpensioenen in België : een uitdaging voor de toekomst", in Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT (ed.), Sectorpensioenen, Brugge, Die Keure, 2000, 23-72; "Sectorpensioenen", in T. BAUWELINCKX en M. GOOVAERTS (ed.), Praktijkgids Aanvullende Bedrijfspensioenen 2001, Diegem, Kluwer, 2001, 203-223; Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT (ed.), Sectorpensioenen, Die Keure, Brugge, 2000, 278 p; "Sectorpensioenen: poort naar een nieuw pensioenlandschap", Life & Benefits 2000/9, 38-47. Qua presentaties inzake sectorpensioenen kan worden verwezen naar : Inleiding tot aanvullende pensioenen : wat gedaan met de sectorpensioenen ?, lezing over aanvullende pen sioenen en sectorpensioenen, ACV Metaalbewerkers-België, 7 mei 1999, Elewijt center,
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 26
Elewijt ; Sectorpensioenen : een uitdaging voor de toekomst, studiedag georganiseerd door de onderzoeksgroep aanvullende sociale verzekeringen, 31 maart 2000, Rechtsfaculteit K.U. Leuven, Leuven; Sectorpensioenen in het Belgisch aanvullend pensioenlandschap, studienamiddag georganiseerd door Ced.Samson/Kluwer Praktijkgids Aanvullende pensioenen, 16 mei 2000, Sabena Hotel, Zaventem; Theoretisch kader van een nieuwe wet op aanvullende pensioenen ?, workshop georganiseerd door de onderzoeksgroep aanvullende sociale verzekeringen, 15 februari 2001, Rechtsfaculteit K.U.Leuven, Leuven; Actuele knelpunten en beleidsopties in aanvullende pensioenen, studiedag georganiseerd door Infotopics, 22 februari 2001, Crown Plaza Hotel, Antwerpen; De sociale pensioentoezegging en sectorpensioenen : democratisering en solidarisering van aanvullende pensioenen, studienamiddag georganiseerd door SD-worx, 8 maart 2001, Hof ter Elst, Antwerpen; Aanvullende pensioenen, studiecyclus (1) georganiseerd door Brokers Training, 26 april 2001, Brabanthallen, Leuven (voormiddag); Nieuwe wetgeving inzake aanvullende werknemerspensioenen op til, studiedag georganiseerd door Instituut voor Sociaal Recht/cedsamson (praktijkboek sociale zekerheid), 26 april 2001, Begijnhof, Leuven (namiddag); Aanvullende pensioenen, studiecyclus (2) georganiseerd door Brokers Training, 3 mei 2001, parochiecentrum, Lede; Aanvullende pensioenen, studiecyclus (3) georganiseerd door Brokers Training, 10 mei 2001, Iepenburg, Schoten; Een nieuw elan voor de sectorpensioenen, studiedag georganiseerd door BVVO-INSERT, 19 juni 2001, Hilton Hotel, Brussel; Nieuwe evoluties in de wetgeving omtrent aanvullende werknemerspensioenen, studienamiddag georganiseerd door SD-Worx, 22 november 2001, ALM center, Berchem; Wet op de aanvullende pensioenen, VRG alumnicyclus, 15 maart 2002, rechtsfaculteit K.U. Leuven, Sectorale en sociale pensioenplannen studiedag georganiseerd door Infotopics, 18 april 2002, Crowne Plaza Hotel, Antwerpen.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 27
3. De verzoenbaarheid van privatisering en sociale bescherming (werkpakket 6) De intrede van private en semi-private instellingen op de verschillende domeinen van de sociale bescherming heeft verschillende vragen doen rijzen met betrekken tot de regels waaraan die instellingen onderworpen dienen te worden. De doelstellingen en de structuren van vele private instellingen - zoals commerciële verzekeraars - lijken immers op gespannen voet te leven met de objectieven van een brede sociale bescherming. In werkpakket 6 werd derhalve onderzocht of en in welke mate de private spelers aan andere regels onderworpen dienen te worden, indien zij een activiteit uitvoeren op het vlak van sociale bescherming. De eerste inzichten hieromtrent werden weergegeven in volgende publicatie: “De rol van de private verzekeringen in de aanvullende verzekeringen: de regels van het spel”, in Liber Amicorum Roger Dillemans, Story Scientia en Kluwer rechtswetenschappen, 1997, p. 55 - 74. Aan twee onderwerpen werd binnen deze context bijzondere aandacht besteed. Vooreerst werd stilgestaan bij mogelijke toepassing van theorie van Corporate governance op instellingen die actief zijn op het vlak van sociale bescherming. Een tweede onderzoeksvraag betrof de problematiek van de vrije mededinging.
3.1. Social governance Social Governance viseert de interactie tussen Corporate Governance principes, ontstaan in vennootschappen met een versplinterde aandeelhoudersstructuur, en sociale instellingen (instellingen van sociale zekerheid, aanvullende sociale zekerheid, welzijnsrecht en gezondheidszorg), waarin van aandeelhouders geen sprake is. De toepassing van de principes van dit vennootschapsrechtelijke concept op de sociale instellingen, kan een aanzienlijke meerwaarde opleveren. Een algemeen beeld van de waardevolle inzichten die het Social Governance concept biedt aan de sociale instellingen, wordt geschetst in twee publicaties. Het betreft de volgende artikels: “Social Governance: Corporate Governance in de instellingen van de sociale zekerheid, de welzijns- en de gezondheidszorg”, R.W., in druk; “Social Governance, Corporate Governance in social institutions”, opgestuurd naar junior scholar workshop, Columbia, USC & Georgetown, 23 p.
3.2. Mededinging De mededingingsproblematiek werd onderzocht op het vlak van de aanvullende ziekteverzekering en op het vlak van de aanvullende pensioenen. Wat de aanvullende ziekteverzekering betreft, kan zowel bij de ziekenfondsen als bij de privéverzekeringsmaatschappijen een toenemende productdiversificatie worden waargenomen.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 28
Beide actoren bieden zich als ware “full service providers” op de ziekteverzekeringsmarkt aan. Teneinde het spanningsveld tussen beide actoren in kaart te brengen werden zowel de historische als actuele knelpunten geanalyseerd. Vervolgens werden in het licht van enkele Europese ontwikkelingen en uitspraken voor België relevante denkpistes geformuleerd. De resultaten van deze analyse zijn terug te vinden in de artikelen “De positie van de aanvullende sociale verzekeringen binnen de eengemaakte Europese markt: het probleem van de mededinging inzake de ziekteverzekering” in Liber Amicorum Hubert Claassens, Maklu, 1998, 337-356 p. en “een toenemende concurrentie tussen ziekenfondsen en privéverzekeringsmaatschappijen”, A.J.T. nr. 18, 1998, 481-486 (noot onder Vz. Kh. Hasselt 15 mei 1998). Ook op het vlak van de aanvullende pensioenen stelt het vraagstuk van de mededinging zich. Dit is vooral het geval sedert de 'ontdekking' van de sectorpensioenen en de recente wetgevende initiatieven die ertoe strekken deze pensioenvorm een vaste plaats binnen het Belgische pensioenslandschap toe te kennen. Een aantal recente uitspraken van het Europese Hof van Justitie hebben op duidelijke wijze de krijtlijnen uitgetekend voor de toepassing van de beginselen van de vrije mededinging op het vlak van conventionele stelsels van aanvullende sociale verzekeringen. De onderzoeksgroep heeft nagegaan welke gevolgen deze Europese jurisprudentie inhoudt voor de Belgische sectorpensioenen. Dit onderzoek resulteerde in volgende publicatie: "Het mededingingsrecht en de sectorpensioenen", 25p. (Wordt gepubliceerd zodra de Wet op de Aanvullende Pensioenen wordt goedgekeurd).
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 29
E. Toekomstperspectieven Het onderzoek rond de aanvullende sociale verzekeringen heeft tal van nieuwe belangrijke juridische vraagstukken blootgelegd. Op basis van de bevindingen van het onderzoek wordt verder fundamenteel wetenschappelijk onderzoek verricht binnen de onderzoeksgroep. De toekomstperspectieven van het onderzoek kaderen voornamelijk binnen drie thema's. • Het eerste thema handelt over sectorale pensioentoezeggingen in België. Dit thema kadert binnen het groter onderzoeksgeheel rond “Aanvullende Sociale Verzekeringen” De thematiek van de sectorpensioenen sluit naadloos aan bij het ASV-project. Het nieuwe wettelijke kader rond aanvullende pensioenen betekent een nieuwe dimensie voor het Belgische pensioenlandschap. De vroegere analyses moeten ten gronde worden aangepast aan deze evolutie. Dit onderzoek is lopende en wordt gefinancierd door het onderzoeksfonds K.U. Leuven (project nr. NB onderzoek (nr. NB/01/1), uitgevoerd aan het instituut voor sociaal recht, rechtsfaculteit K.U.Leuven). • Het tweede thema handelt over de insider-outsider problematiek op het vlak van aanvullende pensioenen. Deze thematiek wordt verder onderzocht in onderzoeksproject (DWTC nr. 3H010050 - SO/01/006): "Onzichtbare pensioenen in België: doorlichting van de tweede en derde pijlerpensioenen in België". Het onderzoek is multidisciplinair en wordt uitgevoerd aan de Katholieke Universiteit Leuven door leden van het Instituut voor Sociaal Recht en leden van de afdeling Sociaal Beleid. Het onderzoek peilt onder meer naar verschillen in sociale bescherming tussen insiders/deelnemers aan tweede pijlerpensioenen en outsiders/nietdeelnemers. Bovendien worden ook verschillen tussen insiders onderling bekeken. Daartoe zullen voorheen onontgonnen data worden geanalyseerd. Op die manier wordt getracht voor het eerste een accuraat beeld te scheppen inzake de omvang en de verdeling van aanvullende pensioenen in België. • Het derde thema handelt over corporate governance. Bij het onderzoek naar aanvullende sociale verzekeringen bleek immers dat vele actoren binnen aanvullende sociale verzekeringen op zoek waren naar zowel bestuursvormen als bestuursnormen. Krachtens welke regels moeten de actoren opereren ? Het project corporate governance bouwt verder op de bevindingen van het ASV project en onderzoekt daarbij principes als informatie, participatie, duidelijkheid, transparantie, verantwoording en maatschappelijke legitimatie. Het project beoogt het formuleren van richtlijnen om de bij de organisatie passende doelstellingen vast te leggen, het samenstellen van een management dat deze doelstellingen zo goed mogelijk nastreeft, het vormen van leidinggevende functies bemand met de meest geschikte personen en het organiseren van mekaar controlerende en complementerende organen
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 30
(Corporate Governance in sociale zekerheids- en welzijnsinstellingen, FWO-project nr. 6.0248.02). • Het laatste thema handelt over globalisering. Het onderzoek toonde namelijk aan dat het stijgend belang van aanvullende sociale verzekeringen samenhangt met de evolutie van globalisering. Het onderzoek gaat onder meer in op de vraag of aanvullende sociale verzekeringen een passend antwoord kunnen bieden om een afdoende sociale beschermingsniveau te behouden in een geglobaliseerde wereld (De impact van de globalisering op de sociale zekerheid, FWO-project G.0268.00).
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 31
F. Besluiten en zelfevaluatie Dit project werd toegekend op basis van een IUAP-voorstel waarin een samenwerking met drie andere partners was voorzien (Vakgroep Sociaal Recht U.G., het Centre de droit des obligations U.C.L. en DULBEA U.L.B.). Door het wegvallen van de partners diende het project aangepast te worden, zowel naar doelstellingen als naar inhoud en fasering (zie voorafgaande opmerking op p. 5). De nadruk kwam te liggen op Deel 1, Inventarisatie en analyse en op Deel 2, Theorievorming betreffende de aanvullende sociale verzekeringen. De case-study voorzien in Deel 3 en de economische luiken vielen noodgedwongen volledig weg. De doelstellingen van Deel 1 waren de beschrijving en analyse van sector van de aanvullende sociale verzekeringen. Wel werd in de loop van het onderzoek duidelijk dat de inventarisatie, analyse en theorievorming voornamelijk moesten gericht worden op de aanvullende pensioenen en de aanvullende ziekte- en invaliditeitsverzekeringen. De studie van de aanvullende werkloosheidsverzekering toonde aan dat het belang ervan vooral ligt op het raakvlak met de pensioenproblematiek. Op de aanvullende gezinsbijslagen werd niet nader ingegaan wegens de beperkte juridische vraagstelling in die sector. Door belangrijke ontwikkelingen in de Europese en Belgische wetgeving en rechtspraak was het aangewezen een hernieuwde aandacht te besteden aan sectoren (zoals de aanvullende pensioenen) of thema’s (zoals mobiliteit van werknemers) die vanuit een sterk gewijzigde situatie of regelgeving dienden te worden benaderd. Vooral de sterke opkomst van de sectorpensioenen en de hospitalisatieverzekeringen, en de uitwerking van een nieuwe wet op de aanvullende pensioenen dienen in dit verband vermeld. Deze gedeeltelijke heroriëntatie levert een inventarisatie en analyse op die weliswaar niet perfect beantwoordt aan wat in de aanvraag was vooropgesteld, maar die nieuwe ontwikkelingen als de sectorpensioenen, de zorgverzekering en de kwaliteitscontrole mee in rekening neemt. Hierdoor kon een accurater beeld van de sector worden geschetst. Daarmee werden de doelstellingen van Deel 1 volledig gerealiseerd. De tweede doelstelling van het project was het uitbouwen van een theoretisch kader betreffende de aanvullende sociale verzekeringen en betreffende de privatisering als middel tot sociale bescherming. Op het vlak van de theorievorming stootte men bij de uitvoering van Deel 1 op een aantal fundamenteel-juridische vragen die in het kader van dit deel grondig werden bestudeerd. Het betreft de problematiek van de verworven rechten, de invloed van mobiliteit op aanvullende bescherming en de verhouding tussen categoriale selectiviteit enerzijds en gelijkheid en solidariteit anderzijds. Alhoewel deze thema’s duidelijke raakvlakken vertonen met de invloed van privatisering op de sociale bescherming, werden ze afzonderlijk behandeld wegens de complexiteit van de problematiek. Twee van deze thema’s
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 32
maken trouwens het onderwerp uit van een doctoraal proefschrift. Op basis van de typologie van de aanvullende sociale voordelen die in het kader van het project werd uitgewerkt, peilt Deel 2 naar de verhouding tussen de overheid en de private sector in de sociale bescherming. De problematiek van de taakverdeling tussen overheid en private sector werd benaderd vanuit drie invalshoeken: de risico’s, de actoren en de producten. Er werd voor geopteerd om elk van de drie invalshoeken te bestuderen vanuit een voorbeeld dat zich aandiende vanuit de juridische en maatschappelijke actualiteit op het vlak van de sociale bescherming. Een omvattend tractaat dat in abstracto de verhouding publiek-privaat zou modelleren leek ons een minder goede benadering, al was die weg in de oorspronkelijke aanvraag door UCL naar voor geschoven. De gemaakte keuzen lijken inderdaad recht te doen aan de fundamentele vragen die recent rond aanvullende bescherming zijn geformuleerd, vermits rond vier van de geselecteerde thema’s bijkomende onderzoeksfinanciering werd bekomen. (Deze werden besproken in het deel Toekomstperspectieven, pp. 29-30). De doelstellingen van Deel 2 werden dan ook, mits een aangepaste benadering van de problematiek, in grote mate verwezenlijkt Alhoewel de inperking van het project tot een aantal aanpassingen en heroriënteringen heeft genoopt, heeft het onderzoek toch de mogelijkheid geboden het domein van de aanvullende sociale bescherming grondig te inventariseren en te analyseren, en een belangrijke bijdrage te leveren tot de juridische theorievorming betreffende dit onderwerp. De resultaten van het project en de opgebouwde expertise worden zowel op wetenschappelijk als op beleidsvlak erkend. Alhoewel dit geenszins de bedoeling van het onderzoek was, hebben de publicaties op meerder domeinen de evolutie van de wetgeving terzake beïnvloedt. Dit nevenproduct levert een meer gefundeerde en technisch betere wetgeving op. Wel is in de loop van het project duidelijk geworden dat naarmate men de grenzen van de bestaande juridische kennis verlegt, nieuwe vragen en uitdagingen opduiken en aldus de basis vormen voor verder onderzoek.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 33
II. WETENSCHAPPELIJKE ACTIVITEITEN A. Publicaties I. ARTIKELS IN INTERNATIONAAL GEREVIEWDE TIJDSCHRIFTEN 1. -Y. STEVENS, L. VAN ROMPAEY, V. HUBER en B. VAN BUGGENHOUT, “Issues in complementary health insurances in Belgium”, I.S.S.R. 1998, nr. 4, 71-91. - Y. STEVENS, L. VAN ROMPAEY, V. HUBER en B. VAN BUGGENHOUT, "Questions relatives à l'assurance maladie complémentaire en Belgique", R.I.S.S. 1998, nr. 4, 81-103. - Y. STEVENS, L. VAN ROMPAEY, V. HUBER en B. VAN BUGGENHOUT, "Fragen in der Zusatzkrankenversicherung in Belgien, I.R.S.S. 1998, nr. 4, 81-104. 2. B.A. LIANG, “The effectiveness of physician risk management: Potential problems for patient safety”, Risk Decision and Policy 2000, nr. 5, 183-202. 3. B.A. LIANG, “Comment: Other people’s money: A reply to the Joint Commission”, J. Health Law 2000, nr.4, 657-662. 4. B.A. LIANG en K. STORTI, “Creating problems as part of the “solution”: The JCAHO Sentinel Event Policy, Legal Issues, and Patient Safety”, J. Health Law 2000, 33(2), 263285. 5. Y. STEVENS and B. VAN BUGGENHOUT, “The influence of flexibility as a motor of changing work patterns on occupational pensions as part of social protection in Europe”, Comparative Labor Law & policy Journal, vol.21, nr. 2, winter 2000, 331-369. 6. B.A. LIANG, “Access to health care: A symposium overview and commentary”, J. Legal Med. 2001, 22 (2), 211- 224. 7. B.A. LIANG, “The adverse event of unaddressed medical error”, J. Law Med. Ethics 2001, s.p.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 34
II. ARTIKELS IN ANDERE WETENSCHAPPELIJKE TIJDSCHRIFTEN 1. H. COUSY, “Over de uitsluiting van de voorafbestaande toestand in de persoonsverzekering”, T.B.H. 1997, 709 - 718. 2. K. TERMOTE, “Garantieverplichting voor reisorganisatoren en -bemiddelaars”, Balans 1997, afl. 346, 4-5. 3. K. TERMOTE, “Nieuwe controlevoorschriften voor de verzekeringssector”, Balans 1997, afl. 349, 5-7. 4. H. CLAASSENS en K.TERMOTE, “Aanvullende pensioenen in Europees en Belgisch perspectief”, T.B.H. 1998, 624-643. 5. P. ROELS en J. VAN SEVENANT: “Salary splitting - often imposed but also used as a planning tool”, Benefits and Compensation International, October 1998, 22. 6. P. ROELS: “Flexibele groepsverzekeringen, de keuze tussen afremmen en doorgaan”, De Verzekeringswereld, 27 januari 1998, 26-30. 7. Y. STEVENS, "Aanvullende pensioenen zijn niet steeds voordelig", Life & Benefits 1998, nr. 27, 7-8. 8. Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, “Categoriale selectiviteit in aanvullende werknemerspensioenen”, A.J.T. nr. 18, 1998, 476-477 (noot onder Arbh. Brussel, 12 september 1997). 9. Y. STEVENS, L. VAN ROMPAEY, F. CRAUWELS en B. VAN BUGGENHOUT, “De indirecte werkloosheidsverzekering - Het werkloosheidsrisico: een privaat verzekerbaar risico”, T.S.R. 1998, nr. 3, 411-466. 10. K. TERMOTE, “Nieuw licht op multiondernemingsfondsen”, Balans 1998, afl. 373, 4-5. 11. L. VAN ROMPAEY en B. VAN BUGGENHOUT, “Een toenemende concurrentie tussen ziekenfondsen en privé-verzekeringsmaatschappijen”, A.J.T. nr. 18, 1998, 481486 (noot onder Vz. Kh. Hasselt 15 mei 1998).
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 35
12. C. VAN SCHOUBROECK, “Controle verzekeringsondernemingen, Wet 9 juli 1975, Pensioenfondsen”, T.B.H. Actualiteit 1998, 128-129. 13. C. VAN SCHOUBROECK, “Wetgeving verzekeringen. inkomensverlies”, T.B.H. Actualiteit 1998, 775.
Verzekering
tegen
14. H. COUSY , "Genetic information and life/health insurance: legislative aspects", Etudes et Dossiers, n° 224, Association de Genève, September 1999, 9-12. 15. F. CRAUWELS, L. VAN ROMPAEY en K. VERRETH, “Verworven rechten in de sociale bescherming in het licht van enkele wetgevende initiatieven”, T.S.R. 1999, 297-345. 16. K. EECKLOO, "Categoriale selectiviteit in de aanvullende sociale verzekeringen: de juridische houdbaarheid en rechtvaardiging van beroepscategorieën in de aanvullende sociale verzekeringen", Jura Falc. 1999, 341-363. 17. G. LOOSVELDT en B. VAN BUGGENHOUT, “Het persoonlijk assistentiebudget voor personen met een handicap”, Welzijnsgids 1999, nr. 33, 87-123. 18. P. ROELS: “Communiceren over groepsverzekeringen via internet”, Partners in Business, september 1999. 19. P. ROELS en J. HANEGREEFS: “Levensverzekeringen - een oplossing voor successierechten”, Zeker Weten, oktober 1999. 20. P. ROELS, noot bij de arresten Cassatie, 19 februari 1998 en 19 november 1998 en Antwerpen 19 januari 1999, Algemeen Fiscaal Tijdschrift 1999, 252-256. 21. P. ROELS en R. HARDY: “Mini K.B.'s Levensverzekering wijzigen een aantal spelregels”, De Verzekeringswereld, 25.6.1999, 30-34. 22. Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, "Wat is een schouwspel ? Wat is kunst?", A.J.T. 1999, 862-864 (noot onder Arbh. Gent, 10 november 1998).
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 36
23. L. VAN ROMPAEY, F. CRAUWELS, Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, “Knelpunten bij de definiëring van het begrip ‘Aanvullende sociale verzekeringen’”, T.S.R. 1999, 165-210. 24. L. VAN ROMPAEY, F. CRAUWELS, Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, “Verworven rechten binnen de aanvullende pensioenen - Beschermingsmaatregelen op nationaal en internationaal niveau”, Or. 1999/04, 81-96. 25. K. ALGOED, E. DE CALLATAY en P. ROELS: "Iedereen gelijk voor de fiscale wet?", Life & Benefits, extra editie mei 2000, 7-16. 26. F. CRAUWELS, “Een huwelijksdag zonder werk en mét loon. De verschillende mogelijkheden van kort verzuim zonder loonverlies”, Kijk uit 2000, afl. 4, 6-10. 27. B.A. LIANG, “Free hearing screenings and ethical practice”, Audiology Today 2000, 12(5), 32-33. 28. B.A. LIANG, “Comment: The Problems with Punitive Damages in Lawsuits Against Managed Care Organizations”, Survey of Anesthesiology 2000, nr. 44, 319-320. 29. B.A. LIANG, “Comment: Factors Associated with Use of Cardiopulmonary Resuscitation in Seriously Ill Hospitalized Adults”, Survey of Anesthesiology 2000, nr. 44, 267-268. 30. B.A. LIANG, “Comment: Conflicts Regarding Decisions to Limit Treatment: A Differential Diagnosis”, Survey of Anesthesiology 2000, nr. 44, 269-270. 31. B.A. LIANG, “Risks of reporting sentinel events”, Health Affairs 2000, 19(5), 112120. B.A. LIANG, J.T. ESTRIN, J.L. TENORE, J. FLEETWORD, M. LIPSKY, “Genetic susceptibility testing for breast cancer: Implications for practitioners”, Hosp. Phys. 2000, Oct., 38-48. 32. B.A. LIANG, M.E. KLEINHENZ, S.B. FIEL, “Decisions in the management of adults with cystic fibrosis”, Hosp. Phys. 2000, Dec., 31-47. 33. G. LOOSVELDT en B. VAN BUGGENHOUT, “De zorgverzekering in Vlaanderen: laten we wel wezen!”, R.W. 2000, 329-334.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 37
34. P. ROELS, "Employee Benefits - Communiceren is toegevoegde waarde creëren", Life & Benefits, speciale editie mei 2000, 31-36. 35. P. ROELS en J. VAN SEVENANT, "Overdracht van pensioenreserves", Life & Benefits, extra editie november 2000, 25-37. 36. Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, "Sociaalrechtelijke aspecten van de bedrijfsleidersverzekering: verworven rechten", De. Verz. 2000, 7-30. 37. Y. STEVENS, " Sectorpensioenen: poort naar een nieuw pensioenlandschap", Life & Benefits, november 2000, 38-47. 38. G. GIESELINK, Y. STEVENS en B.VAN BUGGENHOUT, "Arbeid na vereffening van aanvullend pensioen: weerslag op het gehanteerde belastingtarief", A.J.T. 20002001, nr. 32, 768-770 (noot onder Gent, 20 november 2000). 39. B.A. LIANG, “Employment status and termination”, Advance Aud. 2001, Mars/ April, 44-46. 40. B.A. LIANG, “Negligence in Supervision: A Case of Failed Resuscitation”, J. Clin. Anes. 2001, nr. 13, 44-48. 41. B.A. LIANG, “Comment: Postoperative Death and Malpractice Suits: Is Autopsy Useful?”, Survey of Anesthesiology 2001, nr. 45, 65-66. 42. B.A. LIANG, “Comment: Litigation in Canada Against Anesthesiologists Practicing Regional Anesthesia: A Review of Closed Claims”, Survey of Anesthesiology 2001, nr. 45, 63-64. 43. B.A. LIANG, “Comment: “We Don’t Carry That”-Failure of Pharmacies in Predominantly Nonwhite Neighborhoods to Stock Opioid Analgesics”, Survey of Anesthesiology 2001, nr. 45, 27-28. 44. B.A. LIANG, “Medical gray in a black-and-white legal world: The rules of medical malpractice”, Hosp. Phys. 2001, 47-53. 45. B.A. LIANG, “The perils of law and medicine: Avoiding litigation to promote patient safety”, Prev. Law Reporter 2001, s.p.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 38
46. B.A. LIANG, “Lies on the lips: Dying declarations, western legal interpretations, and reliability as reported speech”, Law, Text & Culture 2001, s.p. 47. B.A. LIANG, A. SIDEWORF, H.J. CIANCI, R.T. RORKE, “An evidence-based approach to management of early Parkinson's disease”, Hosp. Phys. 2001, Apr., 63-76. 48. B.A. LIANG, T.J. WILT, M.R. PARTIN, “Early detection and treatment of prostate cancer”, Hosp. Phys. 2001, Feb., 54-67. 49. G. LOOSVELDT en B. VAN BUGGENHOUT, “Belangrijk ingrediënt Vlaams ‘sociale beschermingsrecht’ aanvaard: de zorgverzekering en het Arbitragehof”, T.S.R. 2001, nr. 3, 407-433. 50. Y. STEVENS, "Nieuw KB pensioenfondsen: werkgever krijgt vermogen van het pensioenfonds terug", Life & Benefits 2001/51,3-5. 51. Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, "Onbeperkte retroactiviteit in de gelijke behandeling man/vrouw bij aanvullende werknemerspensioenen ???", A.J.T. 2001, 846-856. 52. Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, "Sociaalrechtelijke aspecten van de bedrijfsleidersverzekering", Life & Benefits 2001/10, 33-49. 53. K. VERRETH en B. VAN BUGGENHOUT, "Europa en aanvullende pensioenen: waar blijft het sociale Europa?", B.T.S.Z. 2001, nr. 4, 881-904. 54. K. VERRETH, "Aanvullende pensioenen bij grensoverschrijdende mobiliteit binnen de EU", Pensioenmagazine, december 2001, 34-39.
III. INTERNE RAPPORTEN a) interne rapporten als expertenstudies: 1. Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, "Voorontwerp van wet betreffende de aanvullende pensioenen". Opgesteld in opdracht van het Fonds voor Bestaanszekerheid van Paritair Comité 111, 41 p. (juli 2000)
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 39
2. L. VAN ROMPAEY en B. VAN BUGGENHOUT, "Conformiteit van de bepalingen van het decreet van 30 maart 1999 houdende organisatie van de zorgverzekering met de Europese regelgeving". Opgesteld in opdracht van de Vlaamse regering, 96 p. (april 2000). 3. L. VAN ROMPAEY, International study on ageing , work and social security. Onderwerp : analyse van de Belgische situatie aangaande de participatie van oudere werknemers op de arbeidsmarkt en hun sociaalrechtelijke bescherming. AS/tri Research en consultancy group, 48 p.
b) overige interne rapporten 1. S. BIELEN en B. VAN BUGGENHOUT, Managed care en dienstverlening: een nieuwe trend in het Belgische sociaal recht, 10 p. 2. S. BIELEN, L. VAN ROMPAEY en B. VAN BUGGENHOUT, De Vlaamse Zorgverzekering: spiegelbeeld van de Duitse Pflegeversicherung, 12 p. 3. F.
CRAUWELS,
Opvolging
van
wetgevingswijzigingen:
verzekeringsrecht,
maandelijks 1 à 2 p. 4. F. CRAUWELS, Wijziging van de controlewet en artikel 30 van de LVO wet, 6 p. 5. F. CRAUWELS, Verworven rechten en de wet Colla, 6 p. 6. V. HUBER, Opvolging van wetgevingswijzigingen: kinderbijslag. 7. Y. STEVENS, Wetboek aanvullende sociale verzekeringen, versie 1997, 1998 en 1999 (2000 als boek uitgegeven). 8. Y. STEVENS, Woordenlijst Engels-Nederlands en Nederlands-Engels, versie 1997 en 1998, 11 p. 9. Y. STEVENS, Categoriale selectiviteit in aanvullende sociale verzekeringen : een situatieschets van de Verenigde Staten, 23 p.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 40
10. Y. STEVENS, Opvolging verzekeringen, pensioenen, maandelijks, 3 à 4 p.
van wetgevingswijzigingen: aanvullende sociale bijdragen en toepassingsgebied zelfstandigen,
11. Y. STEVENS, De 80% regel en aanvullende sociale verzekeringen, 8 p. 12. Y. STEVENS, Een niet sociaal behartenswaardig geval : over cumul van aanvullende pensioenen en ambtenaren, 4 p. 13. L. VAN ROMPAEY, Opvolging van wetgevingswijzigingen: arbeidsrecht, sociaal procesrecht, bestaansminimum, maandelijks 1 à 2 p. 14. L. VAN ROMPAEY, Europese richtlijn over de aanvullende pensioenen, 6 p.
IV. BOEKEN a) als auteur 1. V. HUBER, B. VAN ROMPAEY, B. VAN BUGGENHOUT, Aanvullende dekking van het gezondheidsrisico, Brugge, die Keure, 1997, 527 p. 2. E.A. DAUER, K.K. KOVACH, B.A. LIANG, R.B. MATHEWS, P.S. WALKERS, Health care dispute resolution manual: Techniques for avoiding litigation. Gaithersburg MD, Aspen, 2000, s.p. 3. B.A. LIANG, Legal impediments to patient safety: Changing the system to reward doing the right thing. Washington D. C., National Legal Center for the Public Interest, 2000, s.p. 4. V. PERTRY, P. ROELS en P. VAN EESBEECK, Praktijkgids Wet Colla - De meest gestelde vragen over de wet aanvullende pensioenen, Diegem, Kluwer, 2000, 339 p. 5. S.S. SANBAR, A. GIBOFSKY, M.H. FIRESTONE, T.R. LE BLANG, B.A. LIANG, J.W. SNYDER, Legal Medicine, St. Louis MO, Mosby, 2000, s.p. 6. Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, "Codex aanvullende sociale verzekeringen", Die Keure, Brugge, 2000, 539 p.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 41
7. B.A. LIANG, “Legal challenges for surgeon participation in patient safety activities: Outlining the law and its risks”, Patient Safety Manual for the Surgeon. Chicago IL, American College of Surgeons, 2001, s.p.
b) als editor 1. H. COUSY, H. CLAASSENS en C. VAN SCHOUBROECK, (eds.), Competitiviteit, ethiek en verzekering - Compétitivité, éthique et assurance, Verslagboek Tiende Leuvense Verzekeringsdagen, Reeks CRIS 10, Antwerpen, Maklu, Brussel, AcademiaBruylant, 1998, 424 p. 2. H. COUSY en C. VAN SCHOUBROECK (eds.), Liber Amicorum Hubert Claassens. Verzekering: theorie en praktijk, Reeks CRIS 12, Antwerpen, Maklu; Brussel, Academia-Bruylant, 1998, 490 p. 3. H. COUSY, H. CLAASSENS en C. VAN SCHOUBROECK, (eds.), Actualia verzekeringen. Aanvullende pensioenen en levensverzekeringen, distributie en onrechtmatige bedingen, faillissement en zwakke weggebruiker, Reeks CRIS, 13, Antwerpen, Maklu, 2000, 331p. 4. H. COUSY en C. VAN SCHOUBROECK, Wetgeving Verzekeringen 2001, Antwerpen, Kluwer, 2000, 860 p. 5. Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, "De invoering van de sectorpensioenen : naar een nieuw Belgisch pensioenlandschap ?", Die Keure, Brugge, 2000, 278 p.
V. ARTIKELS IN OF GEDEELTEN VAN BOEKEN 1. H. COUSY, “De rol van de private verzekeringen in de aanvullende verzekeringen: de regels van het spel”, in Liber Amicorum Roger Dillemans, Story Scientia en Kluwer rechtswetenschappen, 1997, 55 - 74. 2. H. COUSY, H. CLAASSENS en N. ROOSE, “Hoofdstuk 3. Juridische aspecten (1)”, in Praktijkgids 1997 Aanvullende Bedrijfspensioenen, CED Samsom, 1997, 45 – 91.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 42
3. H. COUSY, H. CLAASSENS en K. TERMOTE, “Hoofdstuk 4. Het controleapparaat op de aanvullende pensioensector”, in Praktijkgids 1997 Aanvullende Bedrijfspensioenen, CED Samsom, 1997, 93 - 115. 4. K. TERMOTE, “Pensioenfondsen en pensioenspaarfondsen : divergentie of convergentie”, in Praktijkgids financiële instellingen, Kluwer Editorial, 1997. 5. H. COUSY, “Les différents cadres juridiques de l’assurance”, in Encyclopédie de l’Assurance, Parijs, Ed. Economica, 1998, 207 - 234. 6. H. COUSY, H. CLAASSENS en K. TERMOTE, “Juridische aspecten van aanvullende bedrijfspensioenen”, in Praktijkgids Aanvullende Bedrijfspensioenen, CED. Samsom, 1998, 49 - 98. 7. H. COUSY, CLAASSENS, H. en TERMOTE, K., “Het controleapparaat op de aanvullende pensioensector”, in Praktijkgids Aanvullende Bedrijfspensioenen, CED. Samsom, 1998, 99 - 126. 8. Y. STEVENS, "Sociale zekerheidsbijdragen Zelfstandigen", in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 1998, Diegem, Ced. Samsom, 1998, 589-617. 9. Y. STEVENS, L. VAN ROMPAEY, F. CRAUWELS en B. VAN BUGGENHOUT, “De positie van de aanvullende sociale verzekeringen binnen de ééngemaakte Europese Markt : het probleem van de mededinging inzake de ziekteverzekering”, in Liber Amicorum Hubert Claassens, Maklu, 1998, 337-356. 10. K. TERMOTE, "Aanvullende pensioenen in een nieuw kleedje. De beginselen van non-discriminatie in de wet op de aanvullende pensioenen", in Liber Amicorum Hubert Claassens, Maklu, 1998, 337-356. 11. B. VAN BUGGENHOUT, “Het Vlaams beleid inzake kwaliteitszorg in verzorgingsvoorzieningen”, in Kwaliteitszorg voor gezondheid en welzijn, PUC-WestVlaanderen, 1998, 10-28. 12. L. VAN ROMPAEY, “Bestaansminimum”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 1998, Diegem, Ced. Samsom, 1998, 721-744.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 43
13. C. VAN SCHOUBROECK, “Waneer is een nationale bepaling “van algemeen belang”?”, in COUSY, H., CLAASSENS, H. en VAN SCHOUBROECK, C. (eds.), Competitiviteit, ethiek en verzekering - Compétitivité, éthique et assurance, Verslagboek Tiende Leuvense Verzekeringsdagen, Reeks CRIS 10, Antwerpen, Maklu; Brussel, Academia-Bruylant, 1998, 339-362. 14. H. COUSY, "Droit applicable aux mutuelles. Lois sur les pratiques du commerce, la concurrence économique et la réglementation des prix", in M. Fontaine, (ed.), L'Assurance mutuelle en Belgique, Academia - Bruylant, Brussel, 1999, 113-125. 15. F. CRAUWELS, L. VAN ROMPAEY, Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, “De bescherming van verworven rechten bij aanvullende pensioenen”, Recht voor de onderneming, Kluwer, juni 1999, lsbldg. 16. V. HUBER, B. VAN BUGGENHOUT en L. VAN ROMPAEY, “Vrije en aanvullende verzekeringen van ziekenfondsen”, in Handboek Gezondheidseconomie, Kluwer, Diegem, 1999: 73-117. 17. Y. STEVENS, "Sociale zekerheidsbijdragen Zelfstandigen" in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 1999, Diegem, Ced. Samsom, 1999, 602-628. 18. Y. STEVENS, "Pensioenen Zelfstandigen", in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 1999, Diegem, Ced. Samsom, 1999, 693-731. 19. Y. STEVENS, "Aanvullende Pensioenen werknemers", in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 1999, Diegem, Ced. Samsom, 1999, 591-598. 20. Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, "Gelijke beloning en aanvullende regelingen voor sociale zekerheid", in O. VANACHTER (ed.), Gelijke beloning en arbeidsverhoudingen, Antwerpen, Intersentia Rechtswetenschappen, 1999, 105-146. 21. L. VAN ROMPAEY, “Bestaansminimum”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 1999, Diegem, Ced. Samsom, 1999, 735-758. 22. H. COUSY , "Conclusion”, in: Les nouveaux produits d’assurance vie face au droit civil et fiscal, B. DUBUISSON en C. JAUMAIN, (eds.), Louvain-la-Neuve, Academia Bruylant, 2000, 191-196.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 44
23. H. COUSY, H. CLAASSENS en K. TERMOTE, “Juridische aspecten” in T. BAUWELINCKX en M. GOOVAERTS (eds.), Praktijkgids aanvullende bedrijfspensioenen 2000, Diegem, Ced. Samson, 2000, 59-106. 24. H. COUSY, H. CLAASSENS en K. TERMOTE, “Het controleapparaat op de aanvullende pensioensector” in T. BAUWELINCKX en M. GOOVAERTS (eds.), Praktijkgids aanvullende bedrijfspensioenen 2000, Diegem, Ced. Samson, 2000, 109134. 25. F. CRAUWELS, “Fiscale positie van de levensverzekering in België na het Safirarrest”, in X. (ed.), Actualia verzekeringen, Antwerpen, Maklu, 2000, 11-33. 26. F. CRAUWELS, “Aanvullende pensioenen en detachering na een nieuwe richtlijn”, in X. (ed.), Actualia verzekeringen, Antwerpen, Maklu, 2000, 35-58. 27. P. ROELS, “De verhouding tussen sectoriële pensioenregelingen en andere publieke en private pensioenvormen”, in Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT (eds.), Sectorpensioenen, Brugge, Die Keure, 2000, 119-156. 28. Y. STEVENS, "Internationale en Europeesrechtelijke aspecten van sociale zekerheid", in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2000, Diegem, Ced. Samsom, 2000, 39-57. 29. Y. STEVENS, "Sociale zekerheidsbijdragen Zelfstandigen", in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2000, Diegem, Ced. Samsom, 2000, 629-657. 30. Y. STEVENS, "Pensioenen Zelfstandigen", in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2000, Diegem, Ced. Samsom, 2000, 725-762. 31. Y. STEVENS, "Aanvullende Pensioenen werknemers", in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2000, Diegem, Ced. Samsom, 2000, 619-626. 32. Y. STEVENS EN B. VAN BUGGENHOUT, “Sectorpensioenen in België: een uitdaging voor de toekomst”, in Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT (eds.), Sectorpensioenen, Brugge, Die Keure, 2000, 23-72. 33. B. VAN BUGGENHOUT EN Y. STEVENS, “Sectorpensioenen: duiding en sociaal juridisch belang”, in Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT (eds.),
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 45
Sectorpensioenen, Brugge, Die Keure, 2000, 1-22. 34. L. VAN ROMPAEY, “Arbeidsongeschiktheid werknemers”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2000, Diegem, Ced. Samsom, 2000, 219-255. 35. L. VAN ROMPAEY, “Moederschap werknemers”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2000, Diegem, Ced. Samsom, 2000, 256-275. 36. L. VAN ROMPAEY, "Arbeidsongeschiktheid zelfstandigen”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2000, Diegem, Ced. Samsom, 2000, 675-692. 37. L. VAN ROMPAEY, “Moederschap zelfstandigen”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2000, Diegem, Ced. Samsom, 2000, 693-698. 38. L. VAN ROMPAEY, “Bestaansminimum”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2000, Diegem, Ced. Samsom, 2000, 765-789. 39. C. VAN SCHOUBROECK, K. TERMOTE EN H. CLAASSENS, “Sectorpensioenen en verzekeringsrechtelijke aspecten in Europees en Belgisch perspectief”, in Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT (eds.), Sectorpensioenen, Brugge, Die Keure, 2000, 229-272. 40. K. VERRETH, “Sectorpensioenen in een Europese dimensie: de sociaalrechtelijke benadering”, in Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT (eds.), Sectorpensioenen, Brugge, Die Keure, 2000, 201-229. 41. H. COUSY, H. CLAASSENS en K. TERMOTE, “Juridische aspecten” in T. BAUWELINCKX en M. GOOVAERTS, (eds.), Praktijkgids aanvullende bedrijfspensioenen 2001, Diegem, Ced. Samson, 2001, 309-360. 42. H. COUSY, S. BOOM, H. CLAASSENS, K. TERMOTE en E. VAN DEN BORRE, “Advies en controle” in T. BAUWELINCKX en M. GOOVAERTS, (eds.), Praktijkgids aanvullende bedrijfspensioenen 2001, Diegem, Ced. Samson, 2001, 569-603. 43. F. CRAUWELS, L. VAN ROMPAEY, Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, “Sociaal recht. Aanvullingen van sociaal zekerheidsrecht.”, in X. (ed.), Recht voor de onderneming, 2e editie, Boek XVIII. 50, Antwerpen, Kluwer, 2001, 31.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 46
44. P. ROELS, "Pensioenen in HR Perspectief", in T. BAUWELINCKX en M. GOVAERTS, (eds.), Praktijkgids Aanvullende Bedrijfspensioenen 2001, Diegem, Kluwer, 2001, 51-64. 45. P. ROELS en I. EULAERS, "Communicatie m.b.t. Employee Benefits", in T. BAUWELINCKX en M. GOVAERTS, (eds.), Praktijkgids Aanvullende Bedrijfspensioenen 2001, Diegem, Kluwer, 555-567. 46. Y. STEVENS, "Sectorpensioenen", in T. BAUWELINCKX en M. GOOVAERTS, (eds.), Praktijkgids Aanvullende Bedrijfspensioenen 2001, Diegem, Kluwer, 2001, 203-223. 47.
Y. STEVENS, "Internationale en Europeesrechtelijke aspecten van sociale zekerheid", in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2001, Diegem, Ced. Samsom, 2001, 39-57.
48. Y. STEVENS, "Pensioenen Zelfstandigen", in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2001, Diegem, Ced. Samsom, 2001, 743-781. 49. Y. STEVENS, "Aanvullende Pensioenen werknemers", in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2001, Diegem, Ced. Samsom, 2001, 633-640. 50. B. VAN BUGGENHOUT, L. VAN ROMPAEY en G. LOOSVELDT, “Zorgverzekering”, in D. SIMOENS en J. PUT, (eds.), Ontwikkelingen van de Sociale Zekerheid 1996-2001, Wetgeving-rechtspraak, Brugge, Die Keure, 2001, 459-484. 51. L. VAN ROMPAEY, “Arbeidsongeschiktheid werknemers”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2001, Diegem, Ced. Samsom, 2001, 221-259. 52. L. VAN ROMPAEY, "Moederschap werknemers”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2001, Diegem, Ced. Samsom, 2001, 261-279. 53. L. VAN ROMPAEY, “Arbeidsongeschiktheid zelfstandigen”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2001, Diegem, Ced. Samsom, 2001, 689-707. 54. L. VAN ROMPAEY, “Moederschap Zelfstandigen”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2001, Diegem, Ced. Samsom, 2001, 709-714.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 47
55. L. VAN ROMPAEY, “Bestaansminimum”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2001, Diegem, Ced. Samsom, 2001, 787-809. 56. L. VAN ROMPAEY, “Beroepsziekten: wetgeving en rechtspraak”, in D. SIMOENS en J. PUT, (eds.), Ontwikkelingen van de sociale zekerheid 1996-2001, Wetgevingrechtspraak, Brugge, die Keure, 2001, 695-739. 57. K. VERRETH, “Informatisering van het sociale zekerheidsbeheer”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2001, Diegem, Ced. Samsom, 2001, 13-19. 58. K. VERRETH, “Gewone bijdragen werknemers”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2001, Diegem, Ced. Samsom, 2001, 63-104. 59. K. VERRETH, “Bijdragenverminderingen werknemers”, in J. PUT (ed.), Praktijkboek Sociale Zekerheid 2001, Diegem, Ced. Samsom, 2001, 125-167.
VI. ARTIKELS TER PERSE 1. D. CREVITS en B. VAN BUGGENHOUT, “Globalisation, worker mobility and social protection”, in PIETERS, D. (ed.), Social Security and Global Politics, EISS Yearbook, The Hague-London-New York, Kluwer, 2001.(Wordt uitgegeven in september 2002.) 2. D. CREVITS en B. VAN BUGGENHOUT, “Social protection in a globalising economy: Challenges for social protection” als bijdrage in het verslagboek van de studiedag georganiseerd door het HIVA.(Wordt uitgegeven in het voorjaar 2002.) 3. G. GIESELINK, Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, “Van Brugpensioen tot Brugpensioen Canada-dry”, T.S.R., ter perse. 4. B. LIANG en S. BIELEN, “Solidarity using managed care? European Policy Risks from an analysis of Belgium”, in review bij International Social Security Review, 26. 5. Y. STEVENS, G. GIESELINK and B. VAN BUGGENHOUT, “The role of occupational pensions in Europe - Elements and techniques of solidarity used within funded occupational pension schemes”, European Journal of social security 2002, Vol. 4, issue 1, ter perse.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 48
6. Y. STEVENS, G. GIESELINK en B. VAN BUGGENHOUT, "Verzekeraars en pensioenfondsen aansprakelijk voor gelijke behandeling", A.J.T. 2001-02, ter perse, (noot onder HvJ, C-379/99, zesde kamer, 9 oktober 2001, arrest Menauer). 7. L. VAN ROMPAEY en B. VAN BUGGENHOUT, "De Vlaamse Zorgverzekering: De kwalificatie naar Europees versus Belgisch recht", Soc. Kron. 2002, nr. 3, ter perse. 8. V. VERDEYEN en B. VAN BUGGENHOUT, “Social Governance: Corporate Governance in de instellingen van de sociale zekerheid, de welzijns- en de gezondheidszorg”, R.W., ter perse.
VII. ANDERE PUBLICATIES 1. G. GIESELINK en B. VAN BUGGENHOUT, "Vervroegde uittreding van oudere werknemers in België", opgestuurd naar B.T.S.Z., 55 p. 2. G. GIESELINK, Y. STEVENS en B. VAN BUGGENHOUT, "Het mededingingsrecht en de sectorpensioenen", 25 p. (Wordt gepubliceerd zodra de Wet op de Aanvullende Pensioenen wordt goedgekeurd). 3. V. VERDEYEN en B. VAN BUGGENHOUT, “Social Governance: Corporate Governance in social institutions”, opgestuurd naar junior scholar workshop, Columbia, U.S.C. & Georgetown, 23 p.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 49
B. Voordrachten op uitnodiging 1. L. VAN ROMPAEY, "Conformiteit van de bepalingen van het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering met de Europese regelgeving", Vrijdag 3 maart 2000, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Afdeling Welzijnszorg. Toelichting van het onderzoeksverslag aangaande de expertenstudie aan de stuurgroep opgericht door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Afdeling Welzijnszorg. 2. Y. STEVENS, "Inleiding tot aanvullende pensioenen: wat gedaan met de sectorpensioenen?", 7 mei 1999. Lezing over aanvullende pensioenen en sectorpensioenen, ACV Metaalbewerkers-België, Elewijt center, Elewijt. 3. Y. STEVENS, "Gelijke beloning en aanvullende regelingen voor sociale zekerheid", 28 mei 1999, Rechtsfaculteit K.U. Leuven. Studiedag in het kader van Wet 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot het zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid. 4. P. ROELS, “De verhouding tussen sectoriële pensioenregelingen en andere publieke en private pensioenvormen”, 31 maart 2000, Rechtsfaculteit K.U. Leuven. Studiedag georganiseerd door de onderzoeksgroep aanvullende sociale verzekeringen. 5. Y. STEVENS, "Sectorpensioenen: een uitdaging voor de toekomst", 31 maart 2000, Rechtsfaculteit K.U. Leuven. Studiedag georganiseerd door de onderzoeksgroep aanvullende sociale verzekeringen. 6. B. VAN BUGGENHOUT, "Sectorpensioenen: duiding, sociaal en juridisch belang", 31 maart 2000, Rechtsfaculteit K.U. Leuven. Studiedag georganiseerd door de onderzoeksgroep aanvullende sociale verzekeringen. 7. C. VAN SCHOUBROECK, K. TERMOTE EN H. CLAASSENS, “Sectorpensioenen en verzekeringsrechtelijke aspecten in Europees en Belgisch perspectief”, 31 maart 2000, Rechtsfaculteit K.U. Leuven. Studiedag georganiseerd door de onderzoeksgroep aanvullende sociale verzekeringen.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 50
8. K. VERRETH, "Sectorpensioenen in Europese dimensie: de sociaalrechtelijke benadering", 31 maart 2000, Rechtsfaculteit K.U. Leuven. Studiedag georganiseerd door de onderzoeksgroep aanvullende sociale verzekeringen. 9. Y. STEVENS, “Discriminatie in groepsverzekeringen”, studienamiddag rond groepsverzekeringen georganiseerd door SD-worx, 26 april 2000, Hof ter Elst, Antwerpen. 10. L. VAN ROMPAEY en B. VAN BUGGENHOUT, "Conformiteit van de bepalingen van het decreet van 30 maart 1999 houdende organisatie van de zorgverzekering met de Europese regelgeving", 12 mei 2000, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. 11. Y. STEVENS, “Sectorpensioenen in het Belgisch aanvullend pensioenlandschap”, studienamiddag georganiseerd door Ced.Samson/Kluwer Praktijkgids Aanvullende pensioenen, 16 mei 2000, Sabena Hotel, Zaventem. 12. Y. STEVENS, "Waarom sectorpensioenen belangrijk zijn voor België", 16 mei 2000, Kluwer opleidingen. 13. Y. STEVENS, "Hoe omgaan met categoriëen van werknemers in aanvullende pensioenplannen", 23 mei 2000, Sd-worx opleidingen. 14. B.A. LIANG, “Error, Safety, and Managed Care: Detoxifying the Mixture in the European Union”, Instituut voor Sociaal Recht, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, Belgium, 27 september 2000. 15. B.A. LIANG, “Medical Error and Patient Safety: A National Perspective, Patient Safety and Quality Assurance: A Local, Regional, and National Perspective”, Three Rivers Medical Conference, Grants Pass, Oregon, 9-10 november 2000. 16. D. CREVITS en B. VAN BUGGENHOUT, “Social protection in a globalising economy: Challenges for social protection”, 14 en 15 december 2000, LeuvenAntwerpen. Studiedag “Trade, competitiveness and social protection” georganiseerd door het HIVA. 17. Y. STEVENS, “Theoretisch kader van een nieuwe wet op aanvullende pensioenen”, met als disputant: P. ROELS : “Juridische knelpunten in de nieuwe wet”. Workshop
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 51
georganiseerd door de onderzoeksgroep aanvullende sociale verzekeringen, 15 februari 2001, Rechtsfaculteit K.U.Leuven, Leuven. 18. Y. STEVENS, “Actuele knelpunten en beleidsopties in aanvullende pensioenen”, studiedag georganiseerd door Infotopics, 22 februari 2001, Crown Plaza Hotel, Antwerpen. 19. Y. STEVENS, “De sociale pensioentoezegging en sectorpensioenen : democratisering en solidarisering van aanvullende pensioenen”, studienamiddag georganiseerd door SD-worx, 8 maart 2001, Hof ter Elst, Antwerpen. 20. B.A. LIANG, “So You Wanna Do Patient Safety Work... Introducing Your Not-SoSilent Partner: The Law”, Making Health Care Safer: A Seminar for Health Care Professionals & Community Leaders, Health Insight Patient Safety Initiative, Las Vegas Nevada, 29-30 maart 2001. 21. B.A. LIANG, “Legal Issues in Patient Safety”, Climbing to Meet the Challenges of the 21st Century, AALNC 12th National Education Conference, Broomfield CO, 9-22 april 2001. 22. Y. STEVENS, “Aanvullende pensioenen”, studiecyclus (1) georganiseerd door Brokers Training, 26 april 2001, Brabanthallen, Leuven (voormiddag). 23. Y. STEVENS, “Nieuwe wetgeving inzake aanvullende werknemerspensioenen op til”, studiedag georganiseerd door Instituut voor Sociaal Recht/ced-samson (praktijkboek sociale zekerheid), 26 april 2001, Begijnhof, Leuven (namiddag). 24. Y. STEVENS, “Aanvullende pensioenen”, studiecyclus (2) georganiseerd door Brokers Training, 3 mei 2001, parochiecentrum, Lede. 25. Y. STEVENS, “Aanvullende pensioenen”, studiecyclus (3) georganiseerd door Brokers Training, 10 mei 2001, Iepenburg, Schoten. 26. LIANG, “Legal Knots and Binds: Law's Impediments to Patient Safety”, Let’s Talk: Communicating Risk and Safety in Health Care [Annenberg III], St. Paul MN, 16-18 mei 2001.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 52
27. B.A. LIANG, J.J. NANCE, M.W. RICE, D.C. PRACHTHAUSER en R.S. FRANKENSTEIN, Keynote Panel: “Litigation as a Barrier to Communication”, Let’s Talk: Communicating Risk and Safety in Health Care [Annenberg III], St. Paul MN, 16-18 mei 2001. 28. G. GIESELINK, “Vervroegde uittreding van oudere werknemers in België", Een tweede eeuw sociale zekerheid: sociale integratie in de 21e eeuw, 14-15 juni 2001, Binnenhof, Den Haag, Nederland. 29. Y. STEVENS, “Een nieuw elan voor de sectorpensioenen”, studiedag georganiseerd door BVVO-INSERT, Hilton Hotel, Brussel, 19 juni 2001 30. S. BIELEN en B. A. LIANG, “The Effects of Managed Care: Potential Impacts on Technology, the Quality of Care, and the Premise of Solidarity Using the Belgian Experience”, Managing Turbulence: Technology, Demography, and Social Values: European Health Management Association Annual Conference, Granada, Spain, 26 juni- 1 juli 2001. 31. Y. STEVENS, “Towards a new role for occupational pensions in Europe”, Ninth Annual Colloquium of Superannuation Researchers concerning the Reform of Superannuation and Pensions on the 9th and 10th of July 2001 at the University of New South Wales (School of Economics and Actuarial Studies), Sydney, Australia. 32. B.A. LIANG, “Talkin’ About Medical Error: Impediments to Patient Safety Reform”, Communicating on Patient Safety Meeting II, Hastings Center for Biomedical Ethics, Garrison NY, 11-12 juli 2001. 33. B.A. LIANG, “American Themes in Europe: Tracking the Pendulum of Health Care Delivery”, American Values in Health Care, Garwin Family Foundation, Chicago IL, 29- 31 juli 2001. 34. D. CREVITS en B. VAN BUGGENHOUT, “Globalisation, worker mobility and social protection”, Bergen, Noorwegen, 27-29 september 2001. Congres “European Social Security and Global Social Politics” georganiseerd door het EISS. 35. B. VAN BUGGENHOUT,“European Social Security and Global Politics”, 27-29 september 2001, Bergen, Noorwegen. Congres “European Social Security and Global Social Politics” georganiseerd door het EISS.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 53
36. Y. STEVENS, “Recht op inkomen: de bovengrens van de inkomensvoorzieningen in het licht van de verzekerings- en solidariteitsgedachte”, studiecyclus georganiseerd door de Post-academische vorming van K.U. Leuven, 5 oktober 2001, faculteit pedagogie K.U.Leuven, Leuven. 37. Y. STEVENS, “Aspecten van sociale zekerheid”, studiecyclus (1) georganiseerd door BVVO-INSERT, 8 november 2001, Renaissance Hotel, Brussel. 38. Y. STEVENS, “Nieuwe evoluties in de wetgeving omtrent aanvullende werknemerspensioenen”, studienamiddag georganiseerd door SD-Worx, 22 november 2001, ALM center, Berchem. 39. Y. STEVENS, “Aanvullende Sociale Voorzieningen: toegang, risicoselectie en solidariteit”, Zesde Internationaal Colloquium van het Europees Verzekeringsrecht georganiseerd door de D.E.S. – Diplôme d’études spécialisées en droit et économie des assurances de l’U.C.L. – en het CRIS – Centrum voor Verzekeringswetenschap van de K.U.Leuven CRIS, woensdag 19 december 2001 en donderdag 20 december 2001, Egmontpaleis, Brussel. 40. Y. STEVENS, “Aspecten van sociale zekerheid”, studiecyclus (2) georganiseerd door BVVO-INSERT, 21 februari 2002, Renaissance Hotel, Brussel. 41. Y. STEVENS, “Wet op de aanvullende pensioenen”, VRG alumnicyclus, 15 maart 2002, rechtsfaculteit K.U. Leuven. 42. Y. STEVENS, “Sectorale en sociale pensioenplannen”. studiedag georganiseerd door Infotopics, 18 april 2002, Crowne Plaza Hotel, Antwerpen.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 54
C. Deelname aan congressen en seminaries 23 mei 1997 “Atypische arbeidsovereenkomsten - Zwart loon”, RUCA, Antwerpen. Y. STEVENS - L. VAN ROMPAEY 29 mei 1997 “Zelfredzaamheid bij ouderen : kwaliteit onderlijnen”, Sovervlag, Brussel. Y. STEVENS - L. VAN ROMPAEY 3-5 september 1997 Symposium "Social Protection of the next generation", European Institute of Social Security, Helsinki. B. VAN BUGGENHOUT 14 november 1997 “Toekomststrategieën aan financiële dienstverleners”, Erasmus finance & Insurance centre, Dordrecht. Y. STEVENS 5 februari 1998 Seminarie aanvullende sociale verzekeringen : Lezing van de heer Ludo Peeters, hoofd verzekeringsdienst KUL: “De positie van aanvullende sociale verzekeringen in België en het belang van aanvullende sociale verzekeringen binnen de KUL”. Y. STEVENS - L. VAN ROMPAEY - F. CRAUWELS 19 en 20 februari 1998. “Fifth Workshop European Legislation and National Health Policies”, EISS, Oostende. Y. STEVENS - L. VAN ROMPAEY 26 februari 1998 Interview met de onderzoeksgroep aanvullende sociale verzekeringen voor Trends Review n° 2, p. 4 – 7: “Zoeken naar zuinige zorg”. B. VAN BUGGENHOUT - Y. STEVENS - L. VAN ROMPAEY 11 maart 1998 Pensioenfondsen en herverzekering, Secura Belgian RE, Brussel. F. CRAUWELS
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 55
11 maart 1998 “Toekomstgericht sociaal- economisch onderzoek”, D.W.T.C., Brussel. F. CRAUWELS 16 en 17 november 1998 Expertenseminarie: “Grensoverschrijdende gezondheidszorg in Europa: Kohll-Decker en de gevolgen”, Universiteit Antwerpen, Antwerpen. Y. STEVENS 18 november 1998 International symposium : “Free circulation in the healthcare sector : Health care without frontiers within the European Union ?”, Luxembourg. Y. STEVENS 8 december 1998 “Pension schemes : features and challenges of the European social model.” Economic and social committee of the European Communities, Ecosoc, Brussel. Y. STEVENS - L. VAN ROMPAEY - F. CRAUWELS 12 mei 1999 "Pensioenen en pensioenfondsen", georganiseerd door het Hoger Instituut voor de Arbeid, Leuven Faculty Club. Y. STEVENS 28 mei 1999 "Wet 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot het zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid", georganiseerd door de afdeling Arbeidsrecht van de Rechtsfaculteit K.U. Leuven, Rechtsfaculteit K.U.Leuven. Y. STEVENS – B. VAN BUGGENHOUT 4 juni 1999 "Het handvest van de sociaal verzekerde en bestuurlijke vernieuwing in sociale zekerheid", georganiseerd door het Instituut voor Sociaal Recht, Brussel, KBC gebouw. Y. STEVENS – L. VAN ROMPAEY – B. VAN BUGGENHOUT
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 56
6-9 oktober 1999 "Work patterns and social protection", georganiseerd door the European institute of social security, Lemmossos, Cyprus. Y. STEVENS 4 november 1999 "The taxation of retirement provision in Europe", georganiseerd door the European Federation for Retirement provision, Brussel, Le méridien hotel. Y. STEVENS 25-26 november 1999 "Ius Commune" Congres, Onderzoeksschool Ius Commune, Corsendonck. B. VAN BUGGENHOUT 20-22 januari 2000 Congres "Les exigences sociales de la mondialisation", georganiseerd door het Observatoire Social International, Rome. B. VAN BUGGENHOUT 7 februari 2000 "Duurzaam ondernemen: de ultieme weg naar performantie ?", georganiseerd door de Vlerick Management School i.s.m. het instituut voor beheerders, Tractebel building, Brussel. B. VAN BUGGENHOUT 14 februari 2000 "Cash balance plannen - The Vanguard group", georganiseerd door de Belgische Vereniging van Pensioenfondsen, Radisson SAS hotel, Brussel Y. STEVENS 9 maart 2000 "Het onderzoek inzake sociale zekerheid", georganiseerd door het Europees Instituut voor Sociale Zekerheid en het Genootschap voor Sociale Zekerheid, RIZIV, Brussel. L. VAN ROMPAEY 29 maart 2000 "De hervorming van de tweede pijler en de visie van de BVPF", georganiseerd door de Belgische Vereniging van Pensioenfondsen, Novotel, Brussel. Y. STEVENS
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 57
6 september 2000 "Emerging markets", georganiseerd door BVPF, SAS Radisson Hotel, Brussel. Y. STEVENS 6-10 september 2000 “Managing Social Protection systems in the new millenium”, georganiseerd door het EISS, Gôteborg, Zweden. B. VAN BUGGENHOUT 28 september 2000 "Het nieuwe maxi-KB pensioenfondsen", georganiseerd door KBC asset management, KBC Havenlaan, Brussel. Y. STEVENS 10-11 oktober 2000 "Sociale zekerheid en actieve welvaartsstaat", Brussel, Ministerie van arbeid en tewerkstelling. G. GIESELINK. 24 oktober 2000 "De toegankelijkheid van de aanvullende pensioenen", georganiseerd door BVVO-BVPF, Nationale bank, Brussel. Y. STEVENS 25 oktober 2000 "De nieuwe Wet op de aanvullende pensioenen", georganiseerd door Infotopics, Crown Plaza Hotel, Antwerpen. Y. STEVENS EN G. GIESELINK 30 oktober 2000 "Britse en Belgische Visies op nationaal en Europees Sociaal Beleid", georganiseerd door Ministeries Sociale Zaken, Promotiezaal K.U.Leuven. Y. STEVENS
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 58
21 november 2000 Studiedag "Towards an internal market for supplementary pensions", georganiseerd door het Europees parlement, Europees Parlement, Brussel. Y. STEVENS 20-21 januari 2001 Congres “The social imperatives of globalisation”, georganiseerd door Observatoire Sociale Internationale, Parijs. B. VAN BUGGENHOUT 18-20 mei 2001 "Pensions and Labor Markets", georganiseerd door IZA, Berlijn. Y. STEVENS, P. ROELS en G. GIESELINK. 20 september 2001 Studienamiddag “de zorgverzekering van start: een uitdaging voor de OCMW’s”, Leuven. V. VERDEYEN 10 en 11 oktober 2001 1ste conferentie over de kwaliteit van de overheidsdiensten in België, de uitwisseling van goede praktijken, Brussel. V. VERDEYEN 26 oktober 2001 Studiedag “de technische harmonisatie van de sociale zekerheid”, EISS, Leuven. V. VERDEYEN 14 december 2001 Studiedag “The regulation and the directive of October 8, 2001 on the statute for a European company (SE)”, CCLE en Jan Ronse Instituut, Leuven. V. VERDEYEN 19 en 20 december 2001 6e internationaal colloquium – Europees Verzekeringsrecht, “De aanvullende sociale voorziening in de Europese Unie. Pensioenen en gezondheidszorg”, Brussel. V. VERDEYEN – G. GIESELINK
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 59
D. Inrichten van congressen en workshops Onderzoeksgroep Aanvullende Sociale Verzekeringen. Studiedag “De invoering van de Sectorpensioenen: naar een nieuw pensioenlandschap?”, Leuven, 31 maart 2000, Rechtsfaculteit K.U.Leuven. Onderzoeksgroep Aanvullende Sociale Verzekeringen. Workshop "Error, safety and managed care: detoxifying the mixture in Belgium and the EU", Leuven, 27 september 2000, Instituut voor Sociaal Recht. Onderzoeksgroep Aanvullende Sociale Verzekeringen. Workshop "Democratisering en solidarisering van de Aanvullende Pensioenen!", Leuven, 15 februari 2001, Rechtsfaculteit K.U.Leuven.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 60
E. Doctoraten a) afgewerkte K. VERRETH, "Arbeidsmobiliteit en aanvullende pensioenen in België en Europa : een sociaalrechtelijke benadering", Proefschrift verdedigd met het oog op het verwerven van de academische graad van doctor in de rechten op 11 december 2000, 697 p. b) lopende 1. Y. STEVENS Gelijkheid en solidariteit in aanvullende werknemerspensioenen. 2. L. VAN ROMPAEY De gezondheidszorg binnen een wenselijk sociaal beschermingsmodel - Het recht op gezondheidszorg binnen de publieke en private verzekeringen
3. A. MAES De invloed van globalisering op de Sociale Zekerheid 4. V. VERDEYEN Social Governance: corporate governance in sociale zekerheids- en welzijnsinstellingen
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 61
F. Verblijf van eigen onderzoekers in het buitenland 1. Werkbezoek aan de Universiteit van Utrecht op 15 januari 1998 Prof. A. Ph. C. M. Jaspers De aanvullende sociale verzekeringen in Nederland Dept. of Intl. Social and Public Economic Law B. VAN BUGGENHOUT 2. Werkbezoek Canada - 21-28 februari 1998 Programma : "Canadian Health Care System" Canadian Government B. VAN BUGGENHOUT 3. Werkbezoek aan LOS ANGELES 15-21 maart 1998 De positie van de aanvullende sociale verzekeringen in de Verenigde Staten a) UFCW - United Food & Commercial Workers met Kathy Finn b) HARP, UCLA en Pepperdine University met Prof. Frey & Prof. Liang c) Advocatenkantoor Reisch & Luftman met Lynn Witte d) Loyola Law School met Prof. Katherine Fisk & Prof. Ellen April e) Center for Health Care Rights met Peter Van Lee f) Certified Employee Benefits Center met John Loiseaux B. VAN BUGGENHOUT
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 62
G. Verblijf van vreemde onderzoekers Gedurende het academiejaar 2000-2001 verbleef Prof. Dr. Bryan Liang van de Southern Illinois University in de onderzoeksgroep. Het onderzoek van Prof. dr. Bryan Liang binnen de onderzoeksgroep spitste zich in eerste instantie toe op de principes van patiëntenbescherming en kwaliteitszorg in België en Europa. Daarbij werden de initiatieven in België en in andere Europese landen vergeleken met het Amerikaanse systeem van managed care en de Amerikaanse maatregelen inzake patiëntenbescherming en de kwaliteit van zorg. Ook andere buitenlandse onderzoekers hebben binnen de onderzoeksgroep verbleven, met name: -
Johannes Pakaslathi (Helsinki) Podeumphone Sonthanyn (Laos) Ing Yu (Taiwan) Ingo Sarlet (Porto Allegre) Hirake Yasuko (Kyushu, Fukuoka) Mukadi Bonyi (Kinshasa) Eric Lutjens (Vrije Universiteit Amsterdam)
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 63
III. VERWORVEN INZICHTEN A. Deel I : Inventarisatie en analyse 1. SPECIFIEKE AANVULLENDE SOCIALE VERZEKERINGEN (WERKPAKKET 1) 1.1. Analyse en beschrijving van de aanvullende ziekteverzekering in België De onderzoeksgroep is uitgegaan van de vaststelling dat de gezondheidszorg meer en meer als een probleem wordt geconcipieerd, veeleer dan als een heilzaam product tot bescherming van zekere fundamentele rechten van de burger in een welvaartsstaat. Dit alles heeft te maken met de financiële bekommernissen betreffende de haalbaarheid en houdbaarheid van ons gezondheidssysteem. Het wettelijk basisstelsel is zo georganiseerd dat de toegankelijkheid vrij groot is en als het ware als vangnet fungeert voor een grote groep van mensen. Het feit dat de wettelijke gezondheidsverzekering voor een grote groep van personen toegankelijk is, betekent echter niet persé een afdoende sociale bescherming. Hiertoe moeten de prestaties voorzien in het wettelijk stelsel eveneens voldoende hoog zijn en blijven. Door de steeds toenemende groei van de uitgaven (ruim aanbod aan zorgverstrekkers, de medische vooruitgang, de vergrijzing van de bevolking etc.) worden echter budgettaire maatregelen getroffen gaande van een vermindering van de gedekte prestatie of de verhoging van de eigen tussenkomst tot een indijking van het verzorgingsaanbod. De strenge budgettaire beperkingen opgelegd in het raam van het Verdrag van Maastricht versterken deze ontwikkelingen. Een inkrimping van het verzekerd pakket in de verplichte verzekering vloeit hieruit voort: bepaalde risico’s worden niet of slechts minimaal gedekt, het persoonlijk aandeel neemt steeds toe, zelfstandigen genieten minder en lagere prestaties dan werknemers. In het licht van deze ontwikkelingen gaan steeds meer mensen een aanvullende verzekering onderschrijven die tegemoet komt in de medische kosten bij een ziekenhuisopname of bij bepaalde ambulante verzorgingen. Van zodra de aanvullende stelsels een onderdeel worden van het sociaal beschermingsmodel moet ook hier een voldoende toegankelijkheid gevrijwaard worden. Doordat de aanvullende verzekeringen zich in sterke mate ontwikkelen op de private verzekeringsmarkt met haar eigen verzekeringstechnische wetmatigheden (risicoselectie, premiedifferentiatie) dringen waarborgen van overheidswege zich op.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 64
In dit kader situeert zich het doctoraal proefschrift van Liesbeth van Rompaey. Onderzocht wordt in welke mate en onder welke voorwaarden een rol kan worden toebedeeld aan de vrije markt van privé-verzekeraars teneinde aan eenieder een afdoende en toegankelijke gezondheidszorg te bieden conform de internationale en grondwettelijke waarborgen. Nadat kort wordt stilgestaan bij de internationale en nationale waarborgen op het vlak van de gezondheidszorg wordt nagegaan hoe private en publieke verzekeringen als organisatievormen kunnen optreden in de gezondheidszorg. Hierbij worden het basisstelsel en de aanvullende stelsels als componenten van een sociaal beschermingsmodel tegenover elkaar geplaatst en wordt ingegaan op de mogelijke of bestaande dichotomie tussen publieke verzekeringen en private verzekeringen. Hiertoe wordt in een eerste fase overgegaan tot het formuleren van een wenselijk sociaal beschermingsmodel alsook wordt uitgeklaard welke elementen als conditio sine qua non moeten worden beschouwd van een adequate gezondheidszorg. Hierbij denken we zowel aan inhoudelijke kenmerken (toegankelijkheid en voldoende dekking) als aan formele en procedurele waarborgen teneinde het recht op gezondheidszorg af te dwingen (analyse van de geldende rechtsverhoudingen en de voorhanden zijnde rechtsinstrumenten). Telkens worden de private en publieke beschermingsmechanismen tegenover elkaar geplaatst en geëvalueerd in functie van de sociale- en rechtsbescherming van de sociaal verzekerde. Vervolgens worden de knelpunten bij beide systemen in kaart gebracht en gecategoriseerd in functie van hun eigenheid. Verzekeringstechnisch houdt de dekking van sociale risico’s een aantal beperkingen in. Enerzijds betreft het het probleem van moeilijk te verzekeren risico’s, anderzijds stuit men op het welgekende fenomeen van anti-selectie. Ook op formeel vlak zijn er een aantal knelpunten vast te stellen: privaatrechtelijke dan wel publiekrechtelijke verhouding tussen de partijen, vraag naar de rechtsbescherming gekoppeld aan de afdwinging van zijn (verworven)rechten (relatie sociaal verzekerde- overheid en equivalent voor de verhouding sociaal verzekerde-verzekeringsmaatschappij). Nagegaan wordt of de knelpunten zich manifesteren binnen een welbepaald gezondheidssysteem dan wel het gaat om knelpunten inherent aan de gezondheidszorg, los van om het even wel systeem. Hierbij moet eveneens duidelijk worden of de dichotomie tussen de publieke en private verzekeringen in de zin van een tegenstelling een onomkeerbaar feit is, dan wel tussen private en publieke verzekeringen ook elementen van samenhang kunnen gerealiseerd worden.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 65
In een laatste fase wordt nagegaan in welke mate er verder randvoorwaarden moeten worden uitgewerkt door de overheid teneinde de aanvullende sociale verzekeringen aangeboden door private verzekeraars in goede banen te leiden. Uitgaande van de werkhypothese dat het privaat initiatief functioneert vanuit een economische rationaliteit en vandaar onmogelijk alle elementen van sociale bescherming kan omvatten, wordt gezocht naar alternatieve modellen om de markteconomie toch te dwingen deel te nemen aan de sociale solidariteit en wordt een analyse gemaakt van de verschillende domeinen waarop de overheid haar verantwoordelijkheid kan opnemen. Afhankelijk van de verantwoordelijkheidsgraad van overheidswege resulteert dit in een samenspel van formules gaande van zuivere private contracten naar zuivere overheidsregelingen. Rekening houdend met de Europese ontwikkelingen en het groeiend belang van het Europese recht, kunnen de spelregels van de sociale bescherming evenwel niet herzien worden zonder rekening te houden met de Europese wetgeving en rechtspraak terzake. Belangrijk is dus in welke mate de beleidsruimte op nationaal niveau wordt doorkruist door bepaalde Europese wetmatigheden, zoals het vrij verkeer van personen, goederen en diensten alsook het Europese mededingingsrecht.
1.2. Inventarisatie en analyse van de problematiek rond aanvullende pensioenen in België a) Verworven rechten Eén van de belangrijkste onderzoeksvragen betrof de problematiek van de verworven rechten, meer in het bijzonder in het kader van de aanvullende pensioenen. Het onderzoek heeft zich gebogen over de vraag in welke mate de prestaties uit wettelijke en aanvullende sociale verzekeringen kunnen worden gewaarborgd in geval van wijziging van wetgeving, wijziging van contractsvoorwaarden, faillissement van de verzekeringsinstelling of wanneer men zich als Europees burger beweegt in eigen land of binnen de Europese Unie. De vraag naar de inhoudelijke invulling en de bescherming van verworven rechten bleek uiterst complex, onder andere door de diversiteit van producten, de disparate wetgeving, de incompatibiliteit van verschillende nationale wetgevingen en het gebrek aan Europese initiatieven om hieraan te verhelpen. Zowel de probleemstelling als de vraag naar adequate oplossingen zijn verschillend wat de wettelijke en aanvullende stelsels betreft. Beide stelsels zijn immers fundamenteel verschillend waardoor de problemen in verband met verworven rechten zich anders manifesteren al naargelang het betrokken stelsel en bijgevolg andere oplossingen vereisen.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 66
Het onderzoek heeft eerst en vooral de vraag gesteld naar de kwalificatie van de verworven rechten. Het ging daarbij om een aanzet tot het aanreiken van enkele theoretische suggesties die bij het uitstippelen van nieuwe oplossingen van betekenis konden zijn. Daartoe werd het verschil onderzocht tussen het vorderingsrecht en het eigendomsrecht. Het vorderingsrecht geeft recht op een bepaalde gedraging vanwege de medemens, zonder het verwerven van rechtstreekse zeggenschap. Het eigendomsrecht geeft als zakelijk recht heerschappij over een bepaald bedrag. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zal in heel wat gevallen besluiten dat een recht op een wettelijke of aanvullende uitkering een eigendomsrecht is, in de mate aan de geoorloofde voorwaarden voldaan is. Het Hof heeft het echter enkel over de uitkeringen en niet over de rechten in opbouw. De gevolgen van de kwalificatie als eigendomsrecht worden in het onderzoek nagegaan waarbij een duidelijke probleemstelling geformuleerd wordt. Het eigendomsrecht is immers het meest absolute zakelijke recht waaraan alleen overheidsingrijpen beperkingen kan opleggen. Deze kwalificatie is niet evident gezien de werknemer met de verworven rechten (als eigendomsrecht) zou moeten kunnen doen wat hij wil, wat niet altijd aangewezen lijkt. Daarnaast heeft deze visie op de verworven rechten ook een problematische invloed op de verhouding tussen de verschillende partijen. Deze problematiek bleek van dien aard dat een louter op de Belgische situatie gericht beleid niet volstaat. Vaak zullen immers problemen in verband met verworven rechten een grensoverschrijdend karakter hebben en de toepassing van meerdere nationale rechtsstelsels impliceren wat problematisch is omwille van de incompatibiliteit van deze stelsels. Het onderzoek wees uit dat zowel op internrechtelijk als internationaalrechtelijk vlak nood is aan (verdere) wetgevende initiatieven om aan deze problemen van incompatibiliteit tegemoet te komen. De beperkte nationale en Europese initiatieven maken immers duidelijk dat er nog heel wat domeinen zijn waar dringend een oplossing nodig is, maar waar zelfs nog geen aanzet tot oplossing voor handen is. Voornamelijk inzake wetswijzigingen en de wijzigingen van contractsvoorwaarden kan slechts gewezen worden op een bewustwordingsproces, eerder dan dat reeds concrete oplossingen naar voor werden geschoven. De problemen rond verworven rechten in de vorm van het behoud van reeds verworven rechten en van rechten in opbouw vormen een duidelijk probleem in het kader van het verbod op belemmering van het vrije verkeer van werknemers. Er bestaan richtlijnen die aan dit tekort in het vrije verkeer tegemoet proberen te komen, maar een sluitende regeling blijkt nog niet gevonden. De verscheidenheid aan producten speelt het beleid op Europees niveau parten. Gelet op het specifieke karakter van veel aanvullende sociale verzekeringen en de uitzonderlijke diversiteit qua herkomst, dekking, hoogte en juridische en technische vorm
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 67
houdt het bestaande Europese coördinatiesysteem niet het geëigende instrument in om deze problematiek aan te pakken. De verordening 1408/71 voorziet in de bescherming voor migrerende werknemers en zelfstandigen. Verworven rechten worden beschermd ten aanzien van instellingen van het wettelijk basisstelsel bij grensoverschrijdende mobiliteit. De bescherming betreft zowel het opbouwen als het uitbetalen van verworven prestaties. Deze bescherming wordt echter enkel geboden aan migrerende werknemers. Het zijn bijgevolg de lidstaten zelf die beslissen of ze feiten die zich voordoen in een andere lidstaat, al dan niet in aanmerking nemen om te vermijden dat de eigen werknemers worden benadeeld in vergelijking met de migrerende werknemers. Bovendien is de richtlijn enkel van toepassing op de wettelijke stelsels van sociale zekerheid en vallen de meeste aanvullende regelingen buiten het toepassingsgebied van de richtlijn, tenzij de lidstaat verklaart dat aanvullende sociale regelingen deel uitmaken van de sociale zekerheidsvoordelen in de zin van de verordening. De vraag naar verworven rechten komt in de praktijk voornamelijk aan bod inzake de collectieve aanvullende verzekeringen en meer bepaald met betrekking tot de aanvullende bedrijfspensioenen. Met verworven rechten worden zowel de verworven prestaties, namelijk de verplichtingen van de werkgever op de pensioendatum, als de verworven reserves, namelijk de actuele waarde van die verworven prestaties, bedoeld. Wanneer de beroepspositie van een deelnemer aan een aanvullend pensioenplan zich wijzigt, dan stelt zich steeds de vraag wat er met zijn reeds opgebouwde pensioenrechten kan gebeuren. Onmiddellijk werd vastgesteld dat dit geen eenvoudige vraag is gezien een wijziging in de beroepspositie vele vormen kan aannemen, zowel binnen de grenzen van één land als grensoverschrijdend. Het gaat om alle situaties waarin een werknemer, die aan een door zijn werkgever opgestart pensioenplan deelneemt, dit pensioenplan voortijdig verlaat, anders dan door overlijden of pensionering. Het zoeken naar de juiste oplossing wordt hier bemoeilijkt door een paradox tussen enerzijds de visie van de werkgevers die de aanvullende verzekeringen en de mogelijke inkrimping van prestaties in geval van mobiliteit gebruiken om de werknemers aan hun bedrijf te binden en anderzijds het standpunt van de werknemers die hun mobiliteit niet willen beknot zien en dus garanties eisen voor het behoud van de opgebouwde rechten. De wet Colla voorziet in het feit dat de werknemersbijdragen onmiddellijk en in hun totaliteit verworven zijn vanaf het ogenblijk dat de werknemer begint bij te dragen. De werkgeversbijdragen zijn in principe ook onmiddellijk verworven, het tijdstip kan evenwel worden uitgesteld. De wet Colla voorziet hierbij in de bescherming van de werknemer tegen vermeerdering van de verplichtingen, in de afkoop en de bevriezing van de verworven rechten, in het voortzetten van de pensioensregeling bij de vorige werkgever en in de overdracht van verworven rechten. Zo wordt voorzien in een regeling die het aanvullend pensioen beschermt van de oprichting tot de betaling.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 68
Op Europees vlak werd de problematiek van de verworven rechten in het kader van aanvullende pensioenen geregeld door de richtlijn 98/49. In deze richtlijn staat het beginsel van gelijke behandeling centraal: een deelnemer aan een aanvullende pensioenregeling die zich binnen de unie verplaatst, verliest geen pensioensaanspraken die hij niet zou verloren hebben indien hij binnen één en dezelfde lidstaat zou gebleven zijn. In tegenstelling tot de wet Colla worden in deze richtlijn naast de werknemers ook de zelfstandigen beschermd en worden naast het overlevingspensioen ook de aanvullende invaliditeitsuitkering en de nabestaandenuitkering tot het toepassingsgebied gerekend. De richtlijn gaat inhoudelijk echter minder ver dan de wet Colla zodat op het vlak van aanvullende pensioenen de richtlijn in België geen grote betekenis heeft.
b) Arbeidsmobiliteit en aanvullende pensioenen Dit onderdeel maakte het voorwerp uit van het doctoraal proefschrift van Kathleen Verreth: Arbeidsmobiliteit en Aanvullende pensioenen in België en Europa: een sociaalrechtelijke benadering. Dit thema wordt vooreerst benaderd vanuit de invalshoek arbeidsmobiliteit en aanvullende pensioenen in België en Europa. De beschreven problematiek van de arbeidsmobiliteit is naast een aanklacht tegen de schending van het principe van het vrije verkeer zoals dit in Europa wordt verdedigd, een element dat mee moet worden opgenomen in het ruime kader van de sociale bescherming en hoe dit verder moet worden ingevuld en gerealiseerd. (i) Aanvullende pensioenen voor werknemers in de tweede pijler en arbeidsmobiliteit AANVULLENDE PENSIOENEN VOOR WERKNEMERS IN DE TWEEDE PIJLER. Bij de definitie van ‘aanvullende pensioenen voor werknemers in de tweede pijler’ is het meest typische kenmerk de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer. Het is de arbeidsrelatie die deze aanvullende pensioenregelingen onderscheidt zowel van de eerste als van de derde pijler. Dat het aanvullende pensioen een arbeidsvoorwaarde vormt en zelfs een bestanddeel van het loon, beklemtoont de rol die de sociale partners zouden moeten spelen en dit in verschillende lidstaten van de Europese Unie (EU) ook doen. In heel wat andere lidstaten echter blijft de autonomie van de werkgever een belangrijk principe dat de onderhandelingen over de pensioenrechten van de werknemers hypothekeert en overheidsingrijpen noodzakelijk maakt. Tegelijk moeten de aanvullende pensioenen in het ruimere kader van de sociale bescherming worden geplaatst. Gezien de verhouding tussen het wettelijke en het aanvullende pensioen kan
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 69
niet worden voorbijgegaan aan het belang van het aanvullende pensioen in het behoud van de levensstandaard van de werknemer. Deze vaststelling maakt een duidelijk pensioenbeleid tot een noodzakelijke voorwaarde om een goede sociale bescherming uit te bouwen. Dat aanvullende pensioenen ook een onderdeel vormen van de sociale zekerheid is vooral relevant in een Europese context. Door de aanvullende pensioenen onder het begrip ‘sociale zekerheid’ te brengen, is het mogelijk voor de pensioenregelingen een wetgevende regeling uit te werken op basis van het artikel 42 (51) EG-verdrag wat via een eerste bescheiden stap is gebeurd met Richtlijn 98/49 van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (Richtlijn 98/49, PB. L. 25 juli 1998, afl. 209, 46-49). ARBEIDSMOBILITEIT. De arbeidsmobiliteit van de werknemers omvat die soorten mobiliteit waar de werknemers hun positie op de arbeidsmarkt zelf wijzigen of als individu een wijziging ervan moeten ondergaan. Dit begrip omvat o.a. professionele, sectorale, functionele en geografische mobiliteit. Voor de binnenlandse mobiliteit is vooral de professionele mobiliteit relevant. Voor de Europese context moet hieraan de grensoverschrijdende mobiliteit worden toegevoegd. De grootste problemen vloeien voort uit het verlaten van de onderneming en dit op een definitieve basis. Uit verschillende studies blijkt dat de mobiliteit van de werknemers toeneemt, zij het dat er zich verschillen voordoen naar leeftijdscategorie, geslacht en functie (kaderleden of niet). De gemiddelde loopbaan van een werknemer in eenzelfde onderneming is in het algemeen veel korter dan vroeger en werknemers kunnen verwachten dat ze gedurende hun loopbaan meermaals van bedrijf zullen veranderen. In het kader van de stijgende mobiliteit kan niet worden voorbijgegaan aan de belangrijke rol van de EU. De vier vrijheden die vervat liggen in het EG-verdrag, behoren tot de grondslagen van de EU: vrij verkeer van goederen, van diensten, van kapitaal én van personen. Vertrekkend vanuit de EUdoelstellingen wordt vastgesteld dat de mobiliteit van de EU-onderdanen sterk wordt benadrukt. Terecht heeft de EU oog voor de groeiende internationalisering van de samenleving waar de vraag naar en het aanbod van arbeid op elkaar moet worden afgestemd. (ii) Belgie: een gebrek aan een globale visie op het belgische pensioenlandschap BEPERKTE TOEGANKELIJKHEID. In België zijn er drie grote leemten in de sociale bescherming vast te stellen die hun oorsprong vinden in een gebrek aan een globale visie op het Belgische pensioenlandschap. Een eerste leemte is de algemene toegankelijkheid. Als blijkt dat wellicht minder dan 30 % van de werknemers deelnemen aan een aanvullende pensioenregeling terwijl de groep werknemers met een inkomen boven het plafond voor de berekening van het maximale wettelijke pensioen steeds maar groeit, dan moet de overheid een visie uitwerken. De overheid moet kiezen of er een tweede pijler wordt uitgebouwd en, zo ja, hoe die er dan
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 70
zal uitzien. GEEN INTEGRATIE. Een tweede leemte betreft de niet-integratie van overdraagbare pensioenrechten. Er kunnen in het kader van de waardeoverdracht vier niveaus worden onderscheiden waar een specifieke bescherming van de pensioenrechten nodig is. Een eerste niveau is het erkennen van de verworven rechten. Dit niveau hangt samen met de verwervingsvoorwaarden die in België vrij positief zijn maar toch voor verbetering vatbaar. Een tweede niveau is dat verworven rechten substantieel moeten zijn. Dit wordt in de Wet van 6 april 1995 betreffende de aanvullende pensioenen (W.A.P., B.S. 29 april 1995) gerealiseerd door het opleggen van minimale verworven rechten. Een volgend niveau slaat op het recht op waardeoverdracht. Ook op dit vlak is de W.A.P. een voorbeeld voor heel wat Europese lidstaten. Op het laatste niveau echter, dat van de integratie van de overgedragen pensioenrechten, scoort de W.A.P. wel slecht. Er is totaal geen verplichting tot opname van de pensioenrechten in de nieuwe regeling waardoor extra-pensioenrechten kunnen worden ingekocht. GEEN GELIJKGESTELDE PERIODES. De derde leemte heeft betrekking op o.m. zieke en werkloze werknemers die niet langer actief deelnemer kunnen zijn aan een aanvullende pensioenregeling. Zij kunnen meestal alleen via eigen bijdragen de opbouw van hun aanvullend pensioen voortzetten wat financieel vaak onmogelijk is. GEBREK AAN EEN COHERENTE VISIE. Naast deze drie leemten wijzen ook andere aspecten op een gebrek aan een globale visie op het Belgische pensioenstelsel. De W.A.P. vormt weliswaar een versterking van het aanvullende pensioen als structurele factor in het pensioenbeleid maar in feite geldt de W.A.P. alleen voor groepsverzekeringen en pensioenfondsen en niet algemeen t.a.v. alle aanvullende pensioenregelingen van de tweede pijler. Bovendien is er een zekere tegenstrijdigheid tussen het uitwerken van een sociale bescherming voor aanvullende pensioenregelingen en het opleggen van een loonnorm die de groei van de tweede pijler sterk afremt. Naast een aantal aanpassingen van de W.A.P. zal in België werk moeten worden gemaakt van een coherente visie op een Belgisch pensioensysteem waarvan wettelijke en aanvullende pensioenen beide een geïntegreerd deel uitmaken. De idee om vooral sectorale pensioenen uit te bouwen, kan daarbij een positief effect hebben t.a.v. een verruimde toegankelijkheid en t.a.v. de problematiek van zieke en werkloze werknemers. Deze formule vergemakkelijkt vaak het inbouwen van solidariteitselementen. Ook voor de mobiliteit zou het positieve gevolgen hebben, zij het beperkt tot de sector. De mobiliteit binnen de sector wordt dan niet langer gesanctioneerd.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 71
(iii) de Europese unie: hoe valt het principe van het vrije verkeer te rijmen met de nationale mobiliteitsonvriendelijke regelingen inzake aanvullende pensioenen?
Het rapport van het Panel van Hoog Niveau betreffende aanvullende pensioenen voorgezeten door mevrouw Simone Veil (Veil-rapport ‘aanvullende pensioenen’) legt binnen het kader van het vrije verkeer van personen sterk de nadruk op de gelijke behandeling op grond van nationaliteit en het behoud van pensioenrechten. In het Groenboek ‘Aanvullende pensioenen in de interne markt. Een groenboek’ (Groenboek ‘aanvullende pensioenen’, COM (97) 283, 10 juni 1997, 40 p.) is het positief dat de standpunten van het Panel van Hoog Niveau op die twee vlakken werden verlaten. De nadruk wordt niet langer gelegd op het gelijkheidsbeginsel dat het principe van het vrije verkeer op zich, minstens gedeeltelijk, opzij schuift. De meeste problemen m.b.t. de arbeidsmobiliteit stuiten immers niet op een schending van het beginsel van gelijke behandeling. De nationale regelingen zijn op zich in belangrijke mate mobiliteitsonvriendelijk. Om de problemen op te lossen moet dus een stap verder worden gegaan met, in het kader van de Europese rechtspraak, een mogelijkheid dat er reverse discrimination optreedt. Ook wordt het behoud van rechten niet langer verkozen boven de overdracht. Wanneer naar een (politieke) doorbraak moet worden gewerkt, zijn er bepaalde principes die moeten worden geëerbiedigd en bepaalde feiten en vaststellingen waarmee moet worden rekening gehouden. De principes die worden vooropgesteld in het kader van de mobiliteitsproblematiek, zijn: - streven naar een ruime toegankelijkheid voor mobiele werknemers, en meer algemeen voor flexibele werknemers; - streven naar een snelle (liefst onmiddellijke) en totale verwerving en behoud van substantiële pensioenrechten. Dit impliceert een aanpassing van de pensioenrechten in geval van premievrije aanspraak; - streven naar een reële keuzevrijheid voor de werknemer m.b.t. de aanwendingsmogelijkheden bij de beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of pensionering. Dit impliceert o.m. een overdracht van pensioenrechten die gepaard gaat met een integratie ervan. De feiten en vaststellingen zijn de volgende: - m.b.t. de aanvullende pensioenen bestaat er een enorme diversiteit binnen de EU en binnen de lidstaten die voortvloeit uit een verschillende historische, culturele en maatschappelijke context; - binnen het Europese recht heeft het subsidiariteitsbeginsel een vooraanstaande rol gekregen zodat de regelingen in de eerste plaats de bevoegdheid van de nationale wetgevers blijven;
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 72
- hoewel de aanvullende pensioenen meestal aan belang winnen is dit belang zeer verschillend per lidstaat. In het algemeen kan worden gesteld dat de problematiek van de arbeidsmobiliteit en aanvullende pensioenen niet los kan worden gezien van het debat over de inhoud en eventuele wijzigingen aan de sociale bescherming in de lidstaten; - het huidig aantal betrokken werknemers is veeleer gering zodat geen oplossing mag worden naar voren geschoven die in wanverhouding staat tot de beoogde oplossing; - ondanks deze diversiteit in aanvullende pensioenregelingen en niveau van aanvullende pensioenen, kan er een soortgelijk verlangen worden vastgesteld bij alle burgers van de EU op het gebied van het relatieve levensniveau tijdens het pensioen in vergelijking met hun vroegere inkomen. Het pensioeninkomen van een gepensioneerde moet niet alleen de kans geven te overleven maar tevens de mogelijkheid bieden van een levensniveau te genieten dat vergelijkbaar is met het niveau dat hij tijdens zijn actieve loopbaan had bereikt; - de rechtsbasis die op Europees vlak is gekozen voor het oplossen van deze problematiek, is artikel 42 (51) E.G.-verdrag en vereist m.a.w. unanimiteit. Eén lidstaat kan de hele besluitvorming blokkeren zodat een voorstel moet worden gedaan waarvoor de politieke wil van alle lidstaten kan worden gemobiliseerd. Dit betekent in de eerste plaats kiezen voor aanvaardbare en gefundeerde voorstellen die geleidelijk worden ingevoerd. Dit betekent niet wachten op een spontane convergentie; - het vrije verkeer van werknemers is een fundamenteel principe naast de andere drie vrijheden die reeds sterk zijn geëvolueerd. Dit principe mag niet blijven achterop hinken t.a.v. de andere fundamentele vrijheden. Dit betekent niet dat dit principe een doel op zich is maar wel een middel om een meer fundamentele doelstelling te bereiken waarbij iedere Europese burger een adequate sociale bescherming wordt geboden en bij voorkeur een sociale bescherming van hoog niveau; - er is nood aan regulering om het vermelde doel te bereiken. Maar deze regulering moet een stabiel en kwalitatief kader bieden waarbinnen de aanvullende pensioenen kunnen worden gestimuleerd. De principes en feiten pogen met mekaar te verzoenen heeft geleid tot een voorstel waarbij een hoog niveau van sociale bescherming, i.c. op pensioenvlak, centraal staat. Het uitgewerkte voorstel is hierbij louter een middel dat politieke haalbaarheid wil verzoenen met een effectieve vooruitgang. (iv) De wisselwerking tussen binnenlandse en grensoverschrijdende mobiliteit. Een toenemende arbeidsmobiliteit die kadert binnen een toenemende flexibiliteit van de arbeidsmarkt, confronteert de Belgische en Europese wetgever met een afbrokkeling van de sociale bescherming. De wettelijke socialezekerheidsstelsels waarop de aanvullende stelsels
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 73
zijn geënt, verwijzen nog te zeer naar de klassieke voltijdse werknemer die levenslang bij eenzelfde werkgever blijft werken. Dat ook de aanvullende pensioenregelingen in hetzelfde bed ziek zijn, blijkt uit de problematiek van de algemene toegankelijkheid. Flexibele werknemers worden vaak niet eens aangesloten bij een aanvullende pensioenregeling zodat de opbouw van pensioenrechten zelfs geen aanvang kan nemen. Ook op andere punten komt deze visie tot uiting. Zo gelden er in een aantal EU-lidstaten lange verwervingsperioden of zijn er zelfs nooit rechten verworven in de loop van de opbouw. Een vergelijking van de voorwaarden m.b.t. aansluiting, verwerving, aanwendingsmogelijkheden van de verworven rechten, enz. leert dat België vrij goed is geplaatst wat betreft de sociale bescherming van de aanvullende pensioenen van werknemers. Op een aantal vlakken kan België inderdaad als voorbeeld worden gesteld. Toch blijkt dat een aantal andere landen toch verder staan, met name Nederland is hier een inspirerend model wat betreft de waardeoverdracht en het oplossen van de delicate situatie van werknemers die tijdelijk of definitief de arbeidsmarkt verlaten. Deze studie maakt ook duidelijk dat de problemen die rijzen binnen een nationale context, worden verscherpt wanneer een werknemer zich over de grenzen gaat bewegen. Een Belgische werknemer die binnen België een relatief goede bescherming geniet, wordt buiten deze grenzen geconfronteerd met zwaardere en minder gunstige voorwaarden die zijn bescherming ernstig aantasten. Wanneer de hierboven geschetste problemen worden nagegaan bij grensoverschrijdende mobiliteit wordt vastgesteld dat vooral bij het zich verplaatsen van een land met relatief gunstige voorwaarden naar een land met minder of ronduit ongunstige omstandigheden, de problemen zich zeer scherp en acuut stellen. Als binnen de EU het principe van het vrije verkeer wordt gehuldigd, roept een dergelijke situatie dan ook vragen op naar het achterwege blijven van een ruimere wetgevende regelgeving die op een adequate wijze de bescherming op het vlak van aanvullende pensioenen aanpakt. Niet alleen stellen dezelfde problemen zich acuter. Er zijn ook problemen vast te stellen die enkel rijzen omwille van de internationale context. Dit betreft o.m. een verschil in verhouding tussen het wettelijke en het aanvullende pensioen. In landen waar het wettelijke pensioen veeleer een basispensioen vormt, zijn de aanvullende pensioenen relatief hoog. In landen waar het wettelijke pensioen hoog is, zijn de aanvullende pensioenen veeleer beperkt. De overgang van het ene land met een hoog wettelijk pensioen en een laag aanvullend pensioen naar een ander land met een laag wettelijk pensioen en een hoog aanvullend pensioen of omgekeerd, creëert moeilijkheden om een adequate sociale bescherming op te bouwen. Wil men tot een goede regelgeving komen op Europees vlak, dan moet men ook rekening houden met andere aspecten die dit proces bemoeilijken. Zo is de terminologie vaak een factor die aanleiding
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 74
geeft tot begripsverwarring. Een duidelijke definiëring van begrippen is hier noodzakelijk. Ook is er de grote verscheidenheid inzake soorten pensioenregelingen, het verschil in belang van de inspraak van de sociale partners, de autonomie van de werkgever, de verschillende sociale motieven naargelang de initiatiefnemer, de juridische basis van de regelgeving. Eens deze reglementering tot stand komt, is er opnieuw een belangrijke wisselwerking tussen het binnenlandse en het internationale niveau. Deze Europese regelgeving heeft zijn impact aangezien deze moet worden omgezet in nationale wetgeving, toch zeker indien het om bindende bepalingen zoals een richtlijn zou gaan. Dit blijkt uit de, zij het bescheiden, impact van de huidige Richtlijn 98/49 die vooral een wijziging teweegbrengt wat betreft gedetacheerde werknemers.
c) Sectorpensioenen Lange tijd werd de tweede pensioenpijler voor werknemers verengd tot de ondernemingspensioenen, pensioenstelsels die tot stand komen op initiatief van de werkgevers en uitgevoerd worden door een verzekeringsonderneming of pensioenfonds. Tijdens het onderzoek kwam evenwel een nieuwe pensioenvorm aan het licht, van dewelke wordt verwacht dat hij een belangrijke plaats zal innemen in het toekomstige Belgische pensioenlandschap. De aan de gang zijnde wetgevende evolutie wijst trouwens in die richting. De sectorpensioenen kunnen worden aanzien als een instrument om een aantal tekortkomingen op het vlak van sociale bescherming die inherent zijn aan ondernemingspensioenen te corrigeren. Omdat sectorpensioenen worden georganiseerd op een hoger maatschappelijk niveau – dat van de bedrijfssector in plaats van dat van de onderneming – wordt verwacht dat zij beter dan ondernemingspensioenen in staat zullen zijn bij te dragen tot een meer veralgemeende dekking in de tweede pensioenpijler. Ondernemingspensioenen blijken zich immers van nature te richten tot het zogenaamde 'kernpersoneel', (veelal mannelijke) bedienden en kaderleden uit grote bedrijven, tewerkgesteld met een arbeidscontract van onbepaalde duur. Door het stimuleren van sectorale pensioenen wordt beoogd om het deelnemersveld in de tweede pensioenpijler uit te breiden tot arbeiders, werknemers in kleine en middelgrote ondernemingen en werknemers met atypische arbeidscontracten. Ten tweede lijken sectorpensioenen een meer geschikt instrument om bepaalde solidariteitsmechanismen (bijkomende dekkingen, gelijkgestelde periodes) in de tweede pensioenpijler in te bouwen. Dit heeft vooral te maken met hun conventionele oorsprong,
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 75
waardoor het aanvullend pensioen niet enkel wordt beschouwd als een alternatieve beloningsvorm, maar tevens als een wezenlijk element in de sociale bescherming. Daaraast beschikken sectorpensioenen over een veel breder draagvlak – een bredere solidariteitskring – waardoor de last van de verschillende solidariteitsmechanismen over een grotere groep deelnemers kan gespreid worden.
d) De "vierde pijler" Als één van de mogelijke oplossingen voor het probleem van de lage arbeidsparticipatie bij 50-plussers wordt vaak het concept van een vierde pensioenpijler naar voor geschoven. Met die term wordt gedoeld op mechanismen van flexibele pensionering waarbij oudere werknemers er vanaf een zekere leeftijd voor kunnen opteren om een deeltijdse betrekking te combineren met een deeltijds pensioen. In België zijn thans reeds verschillende maatregelen in die zin in voege, zoals de deeltijdse loopbaanonderbreking (voortaan: tijdskrediet) en het halftijds brugpensioen. Niettemin is gebleken dat de voltijdse vervroegde uittreding nog steeds de regel uitmaakt. Daartoe wordt gebruik gemaakt van stelsels als het conventioneel brugpensioen en meer recent van het brugpensioen Canada-dry. Vooral de ontwikkeling van deze laatste stelsels heeft aangetoond dat bij de sociale partners de idee van een onmiddellijke en volledige vervroegde stopzetting van de beroepsloopbaan nog steeds de bovenhand haalt op het concept van een flexibele pensionering. Bovendien is gebleken dat deze voorkeur door de gunstige fiscale en sociale behandeling door de overheid – gewild of ongewild – wordt geïnduceerd. Een uitgebouwde vierde pijler zal maar succesvol zijn wanneer bij de sociale partners een mentaliteitswijziging in die zin teweeg kan gebracht worden. De thans geldende reglementering is echter niet van die aard dat een dergelijke wijziging snel te verwachten valt.
1.3. Aanvullende werkloosheidsverzekeringen Het onderzoek heeft inzicht verschaft in de wijze waarop private verzekeraars het werkloosheidsrisico kunnen opvangen. Door juridisch veldwerk werd een doorsnede gemaakt van de indirecte werkloosheidsverzekering. De analyse van het werkloosheidsrisico leidde tot meerdere inzichten. Zo werden de juridische en verzekeringstechnische redenen van (on)verzekerbaarheid vastgelegd en kon de indirecte werkloosheidsverzekering gesitueerd worden ten opzichte van de sociale zekerheid. Het onderzoek leert ook dat de rol van de overheid op het vlak van de werkloosheidsverzekering onontbeerlijk blijft.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 76
Nochtans is gebleken dat aanvullende werkloosheidsuitkeringen in de praktijk wel degelijk een belangrijke rol spelen. Deze aanvullende werkloosheidsregelingen situeren zich niet zozeer in de sfeer van de private verzekeringen, maar op het domein van de collectieve onderhandelingen binnen ondernemingen en sectoren. Met name op het vlak van de vervroegde uittreding van oudere werknemers blijken aanvullende werkloosheidsuitkeringen een zeer belangrijke rol te spelen. Het best bekende stelsel van aanvullende werkloosheidsuitkeringen is ongetwijfeld het conventioneel brugpensioen. Het onderzoek bracht echter ook andere stelsels van aanvullende werkloosheidsvergoedingen aan het licht, de zogenaamde brugpensioenen Canada-dry. Deze stelsels blijken de laatste jaren gradueel het conventioneel brugpensioen te vervangen omwille van de opportuniteiten die zij voor zowel werkgevers als werknemers inhouden. Beide stelsels –conventioneel brugpensioen en brugpensioen Canada-dry- maken dat de negatieve financiële gevolgen van vervroegde pensionering drastisch worden beperkt en zijn aldus mede verantwoordelijk voor de lage participatiegraad van oudere werknemers. Daaruit blijkt dat, hoewel het werkloosheidsrisico op zich moeilijk privaat verzekerbaar is, conventionele stelsels die de wettelijke werkloosheidsuitkeringen aanvullen een belangrijke gedragssturende functie kunnen vervullen.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 77
2. CATEGORIALE SELECTIVITEIT (WERKPAKKET 2) EEN NOODZAKELIJKE PENSIOENHERVORMING. Het onderzoek heeft aangetoond dat er een noodzakelijke pensioenhervorming aan de gang is in Europa. Meer en meer Europese landen worden met te hoge pensioenfacturen geconfronteerd. De verschillende reacties van landen leiden bijna unaniem naar een uitbreiding van de aanvullende pensioenstelsels. Het onderzoek toonde aan dat deze privatiseringstendens tot inherente gevaren van selectievorming leidt. Er blijven wel mogelijke technieken en modellen aanwezig voor een voldoende universele dekking in dit veranderende pensioenlandschap. GESCHIEDKUNDIGE SCHETS. Een eerste reeks inzichten resulteren uit een geschiedkundige schets die het verband tussen de wettelijk sociale zekerheid en de aanvullende sociale zekerheid blootlegt. Hierbij wordt de aandacht gevestigd op het ontstaan van de wettelijke sociale zekerheid op basis van sociale verzekeringen. Voor de pensioenen werd trouwens geconstateerd dat de tweede wereldoorlog een niet geringe invloed heeft gehad op het tot stand brengen van privé-bedrijfspensioenfondsen. De industriëlen zagen in deze fondsen een ideale manier om geld te onttrekken aan de bezetters. Na de tweede wereldoorlog bleven ze echter ook nog bestaan. Nochtans verminderde de rol van de sociale verzekeringen aanzienlijk naarmate de wettelijke sociale zekerheid toenam aan belangrijkheid en dekkingsgraad in de naoorlogse jaren. Zonder echter volledig te verdwijnen. Sinds de jaren zeventig is er dan weer een groeiende tendens naar aanvullende sociale bescherming. Dit houdt verband met bepaalde structurele tekortkomingen van de wettelijke sociale zekerheid en met een modern beloningsbeleid in ondernemingen. Deze resultaten monden uit in een overzicht van het actueel belang van de aanvullende pensioenen wat betreft dekkingsgraad en verspreidingsgraad in België. BESTAANSREDENEN VAN AANVULLENDE PENSIOENEN. Verder zijn de bestaansredenen van aanvullende pensioenen onderzocht. Er zijn ten eerste tekortkomingen binnen het wettelijk pensioenstelsel. Deels komt dit door een demografische druk die bij omslagstelsels zeer zwaar doorweegt op de financiering. Daarnaast zijn er structurele problemen bij de wettelijke pensioenopbouw. Vooral de plafonds, de lagere gemiddelde salarissen dan de eindsalarissen en de niet maximale invulling van de diensttijd spelen een cruciale rol. Ten tweede vormen aanvullende pensioenen in tijden van flexibele verloning gegeerde alternatieve loonvormen voor zowel de werkgever als de werknemer. Aangezien aanvullende pensioenen een deel vormen van sociale bescherming en sociale bescherming zo universeel mogelijk moet zijn, rijst de vraag naar de gelijkheid van de bescherming.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 78
LOON. Aanvullende pensioenen vormen bovendien ook loon. In verschillende wetgevingen is dit verankerd. Het is in dit verband dat de gelijke behandeling moet spelen. Gelijke arbeid moet gelijk loon geven. Dit arbeidsrechtelijk basisprincipe is echter niet evident toepasbaar als het om aanvullende pensioenen gaat. Als aanvullende werknemerspensioenen als alternatief worden voorgedragen om de pensioenlast in de toekomst draagbaar te maken, rijst de vraag naar de wenselijkheid hiervan en of er een voldoende groot draagvlak voor dergelijke pensioenvormen is. De regels van de gelijke behandeling vormen met andere woorden het ideale instrument voor de verdere uitbouw van de aanvullende werknemerspensioenen in België. Deze democratisering is reeds begonnen en er zijn vele tekenen dat zij zich zal verder zetten. Op basis van pensioenreglementen, rechtspraak en polissen worden de belangrijkste categorieën binnen aanvullende werknemerspensioenen getoetst aan de gelijkheidsbeginselen. De juridische geoorloofdheid van de categorievorming wordt hierbij volledig in kaart gebracht. De volgende categorievormingen werden op hun juridische geoorloofdheid getoetst: geslacht, arbeiders-bedienden, voltijds-deeltijds, bruggepensioneerden, arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur en atypische arbeidsovereenkomsten, kaderleden, werknemers bij fusie van bedrijven, werknemers met langdurige ziekten, invaliditeit en tijdskrediet. DE TOEKOMSTIGE ROL VAN AANVULLENDE PENSIOENEN. Daarnaast werd de balans van de bestaande en toekomstige rol van aanvullende pensioenen opgemaakt. Hierbij wordt de noodzaak aan het blijvend belang van de wettelijke pensioenen onderstreept in het bestaand juridisch kader. Zelfs een vergaand sanctioneringsmechanisme zoals dit in de USA bestaat, is onvoldoende om een gegarandeerde basis van solidariteit en gelijkheid te vormen. In vergelijking met de aanvullende werknemerspensioenen vertonen de wettelijke pensioenen een universeel karakter omdat ze door de overheid verplicht worden gesteld. In België zijn er geen algemeen verplicht gestelde aanvullende werknemerspensioenen. De werkgevers zijn in principe vrij om aanvullende werknemerspensioenen te verlenen. Enkel als ze besluiten om aanvullende werknemerspensioenen te verlenen, zijn ze gehouden om enkele regels te respecteren. Deze initiële vrijheid is een essentieel element van de ganse problematiek. Ze geeft namelijk reeds aan dat het verkrijgen van een aanvullend werknemerspensioen in België geen recht maar een gunst is. Hierbij gaat het om een gunst waarmee karig wordt omgesprongen. Doordat het in eerste instantie om een gunst gaat, is het niet evident om al te stringente regels op te leggen. Door al te zware verplichtingen inzake aansluiting, gelijkheid, inspraak, verworven rechten en zo meer op de werkgevers te leggen, zwakt de aantrekkingskracht van aanvullende werknemerspensioenen voor werkgevers af. Andere alternatieve loonvormen dan aanvullende werknemerspensioenen zullen dan ook de voorkeur krijgen. Het belang van de noodzakelijke fiscale aantrekkingskracht van aanvullende werknemerspensioenen kan daarom niet voldoende onderstreept worden.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 79
EEN DILEMMA. De problematiek rond de aanvullende werknemerspensioenen zit eigenlijk in een dilemma verweven. Het dilemma tussen de noodzakelijke sociale bescherming en de werkgeversvrijheid. Met de noodzakelijke sociale bescherming wordt in de eerste plaats bedoeld dat de werknemers die een aanvullend werknemerspensioen genieten, beschermd moeten worden tegen arbitraire werkgeversbeslissingen inzake verworven rechten en inspraak. In de tweede plaats moet de sociale bescherming toezien op de juiste verdeling van de aanvullende werknemerspensioenen. Al te vaak worden werknemers uitgesloten van aanvullende werknemerspensioenen waarop ze recht hebben. Werkgevers die aanvullende werknemerspensioenen verlenen, moeten bepaalde gelijkheidsregels respecteren. Dit proefschrift onderzoekt deze gelijkheidsregels. HET GEVAAR VAN EEN ELITAIR SOCIAAL MODEL. De reactie dat de sociale bescherming in deze gevallen eigenlijk helemaal niet noodzakelijk is, is te verstaan. Vaak betreft het mensen die niet in een sociaal behartenswaardige situatie verkeren. Het gaat immers vaak om de bescherming van werknemers die al bevoorrecht zijn binnen de onderneming door het feit dat ze aanvullende sociale verzekeringen verkrijgen. Deze kritiek is tegelijk terecht en onterecht. De kritiek is terecht omdat het evident is dat aanvullende sociale verzekeringen geen deel uitmaken van een basismodel van sociale bescherming. Daarom zijn ze net aanvullend. De kritiek is terecht vanuit het standpunt dat aanvullende werknemerspensioenen een elitair sociaal model creëert. Het is niet denkbeeldig dat aanvullende sociale verzekeringen en meer bepaald aanvullende werknemerspensioenen in de toekomst aanleiding zullen geven tot een gepolariseerde maatschappij van ouderen. Deze bestaat nu reeds in grote mate. Juist daarom is het belangrijk om na te gaan wat de onderliggende solidariteitsstromen binnen de aanvullende werknemerspensioenen zijn. De kritiek is daarentegen ook onterecht omdat aanvullende sociale verzekeringen een eigen identiteit hebben. Vanuit die identiteit geven ze een sociale bescherming (ook al is ze selectief), die moet gewaarborgd worden met het licht op toekomstige evoluties. Daarnaast is de kritiek ook onterecht omdat ze geen rekening houdt met de sociale realiteit van aanvullende werknemerspensioenen. Vele werknemers genieten ten onrechte geen aanvullend werknemerspensioen. Hun werkgever verleent wel een aanvullend werknemerspensioen maar omzeilt de rechtsregels inzake gelijkheid. De kritiek is ook onterecht omdat het op een achterhaald idee steunt dat aanvullende werknemerspensioenen een marginaal fenomeen zijn. Niet alleen is er voor meer en meer werknemers de noodzaak om een aanvullend werknemerspensioen te verkrijgen om dezelfde levensstandaard als vroeger te kunnen genieten, meer en meer werknemers verkrijgen er ook één. Meer en meer vormen aanvullende werknemerspensioenen een element in de onderhandelingen tussen werkgever en werknemer.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 80
SOLIDARITEIT. De gelijkheidsbeginselen die werkgevers moeten respecteren bij het verlenen van aanvullende werknemerspensioenen, vormen de basis van de solidariteit tussen werknemers. Als werknemers ten onrechte op ongelijke voet worden behandeld (zoals zeer vaak het geval is inzake aanvullende werknemerspensioenen) creëert dit vanzelfsprekend spanningen. Als werknemers anderzijds op gelijke voet worden behandeld – en dit is juridisch verankerd – zijn ze verplicht zich solidair te stellen met elkaar in hun eisen en verwachtingen. Deze vorm van solidariteit die voortvloeit uit gelijke behandeling is de rode draad doorheen heel dit deel van het onderzoek. We onderkennen namelijk twee vormen van gelijkheid. Er is ten eerste de gelijkheid in sociale bescherming en de gelijke loonsbehandeling. Beide vormen van gelijkheid zijn elementair voor aanvullende werknemerspensioenen. Aanvullende werknemerspensioenen vormen immers een element van sociale bescherming en maken deel uit van het loon. Het gaat ten eerste om de gelijke behandeling in de sociale bescherming en anderzijds om de gelijke beloning van werknemers. EEN EVENWICHT. Het onderzoek heeft ook aangetoond dat de toegang, de solidariteit en de risicoselectie bij aanvullende sociale voorzieningen belangrijke toekomstige juridische uitdagingen vormen. Zowel de verschillende lidstaten van de Europese Unie als de Unie zelf zoeken een evenwicht in deze thematiek tussen publieke en private verhoudingen, tussen selectie en solidariteit en tussen loon en sociale bescherming. De contouren van het debat lopen grotendeels parallel over heel de wereld. Het juridische aanknopingspunt is van oudsher het verzekeringsrecht, wat maakt dat de invalshoek veeleer economisch dan sociaal was. Het onderzoek heeft de thematiek vanuit sociaaljuridische hoek beschouwd. DE INSIDER-OUTSIDER PROBLEMATIEK. De toegang tot aanvullende sociale verzekeringen wordt vaak als problematisch aanzien. Om deze “discriminerende natuur” van aanvullende sociale verzekeringen te duiden spreekt men van “witte vlekken” of van “the insider en outsider problematiek”. Het spreekt voor zich dat de insider-outsider problematiek binnen aanvullende sociale verzekeringen sterk afhankelijk is van het niveau van de sociale bescherming geboden door de overheid. In landen waar de sociale bescherming sterk ingebed is door de overheid, zijn er – normaliter – minder outsiders. De zogenaamde insiders groep bestaat uit werknemers met enige anciënniteit die een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur hebben. Zij vervullen de hoofdactiviteiten binnen de onderneming en zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de omzet van de onderneming. Meestal zijn ze – al dan niet hoger – opgeleid voor hun specifiek takenpakket. Deze werknemers zijn de levenslijn van de onderneming. Naast een relatief hoger loon omvat hun beloningspakket allerlei vormen van aanvullende voorzieningen of employee benefits zoals auto, computer, bijkomende vakantie, winstparticipatieplan, aanvullend pensioen en hospitalisatieverzekering. De samenstelling van het loonpakket voor de insiders behoort vaak tot één van de kerntaken van het moderne
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 81
personeelsbeleid. Het profiel van de outsider werknemer is gebaseerd op een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of op een deeltijdse arbeidsovereenkomst. De arbeid die deze werknemers verrichten, maakt meestal geen deel uit van kernactiviteit van de onderneming waardoor er gewerkt kan worden met atypische arbeidsovereenkomsten of waardoor uitbesteding van de arbeid mogelijk is. Niet zelden is deze arbeid repetitief en tamelijk eenvoudig om aan te leren. De werknemers van de "outer circle" zelf zijn vaak relatief slecht betaald en zijn geen begunstigden van allerhande aanvullende voorzieningen. In landen waar voldoende arbeidsdagen op jaarbasis moeten worden gepresteerd om gerechtigde te zijn op sociale zekerheidsprestaties, is het bovendien voor deze werknemers om afdoende sociale basisbescherming te verkrijgen. Voor deze werknemers is er daarenboven een imminent gevaar voor werkloosheid. Dit houdt verband met de mate waarin de overheid flexibiliteit toelaat op de arbeidsmarkt. Verhoogde flexibiliteit op de arbeidsmarkt heeft een effect op de werkloosheid. Vandaar ook dat heel wat auteurs flexibiliteit en sociale zekerheid aan werkloosheid verbinden. DE WITTE VLEK, EEN DOORN IN HET OOG VAN HET SOCIAAL BELEID? De witte vlek is de uitsluiting van de aansluiting. Het spreekt voor zich dat een ongerechtvaardigde uitsluiting niet acceptabel is. Vraag is alleen wat is rechtvaardig en wat is onrechtvaardig ? Deze vraag behoort tot het domein van het sociaal beleid en past in een veel algemenere basisvraag : wat is de rol van de aanvullende stelsels in de sociale bescherming van de burgers ? Als de aanvullende stelsels slechts een secundaire rol innemen zoals bijvoorbeeld in België, Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje, dan is het duidelijk dat niet iedereen een aanvullend pensioen nodig heeft. Uitsluiting kan dan - onder bepaalde omstandigheden - perfect gerechtvaardigd zijn. Dit zou eigenlijk zo moeten zijn in alle landen waar het wettelijk basisstelsel als "voldoende" wordt beschouwd. In pensioenen betekent dit bijvoorbeeld dat er een voldoende inkomensvervangingsratio moet zijn ten opzichte van het reëel verdiende loon tijdens de loopbaan. Als de aanvullende werknemerspensioenen daarentegen een essentiële sociale functie vervullen, dan kan uitsluiting even onaanvaardbaar zijn als een uitsluiting van het wettelijk pensioen. De vraag voor het sociaal beleid luidt dan ook: is de witte vlek een doorn in het oog van het sociaal beleid ? Er is niet ipso facto een probleem als de aanvullende regeling niet voor iedereen toegankelijk is. De juiste vraagstelling is tweeledig. 1. Wat is een gerechtvaardigd aansluitingsniveau voor de aanvullende bescherming op basis van de bescherming geboden door het basisstelsel ? Of anders gesteld : wie heeft nood aan een aanvullende voorziening op basis van het inkomensprofiel ? 2. Welk zijn de criteria voor gelijke behandeling inzake aansluiting voor zij die een gerechtvaardigd aansluitingsniveau bereiken ? Het is duidelijk dat de rol van de overheid inzake gelijkheidsregels op het vlak van de aansluiting sterk verschilt in landen die een algemeen verplicht gesteld systeem hebben en
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 82
landen waarin de aansluiting niet verplicht is. Naarmate de overheid meer regels oplegt inzake de verplichte aansluiting bij aanvullende stelsels, wordt de rol van de uitgewerkte gelijkheidsregels kleiner. Er is immers minder (sociale) nood aan stringente gelijkheidsregels inzake aansluiting die opgelegd worden aan de werkgevers, als bijna iedereen wettelijk verplicht wordt aan te sluiten. Het Nederlandse sectorpensioen kent bijvoorbeeld een zeer sterke aansluitingsverplichting. De door de werkgever toe te passen gelijkheidsregels zijn afwezig omdat de wettelijk verplichtingen zo duidelijk zijn. In landen zoals Frankrijk, Duitsland en België liggen de zaken enigszins anders omdat de werkgever een grotere discretionaire macht heeft in het uitwerken van de aanvullende (vrijwillige) stelsels. Vandaar ook dat deze landen stringentere gelijkheidsregels in de aansluiting hanteren. Nauw verbonden met de aanwezigheid van deze al dan niet stringente gelijkheidsregels is de taakverdeling tussen overheid en sociale partners inzake het sociaal beleid van aanvullende werknemerspensioenen. In de meeste landen behoren aanvullende stelsels tot het terrein van de arbeidsvoorwaarden en ligt de verantwoordelijkheid daarmee eerst en vooral bij de sociale partners. Pas in tweede instantie moet de overheid regulerend optreden. DE TECHNISCH JURIDISCHE ONDERBOUW. De verhouding tussen de aansluiting en de prestatie werd ook onderzocht. Net zoals bij elke andere verzekering houdt een aanvullend werknemerspensioen ook een bepaalde relatie in tussen de prestatie, de premie en het risico. Bij aanvullende werknemerspensioenen ligt het knooppunt van deze verhouding in de aansluiting. De aansluiting van een werknemer bij een aanvullend werknemerspensioen houdt immers automatisch een bepaalde verzekeringsrechtelijke dekking in. Het recht op prestaties kan dan ook als een gevolg van de aansluiting worden aanzien. Het verzekeringsrecht vormt de technisch juridische onderbouw van aanvullende sociale verzekeringen. In wezen werkt het aanvullend werknemerspensioen volgens de principes van de individuele levensverzekering, met het grote verschil dat aanvullende pensioenstelsels een essentieel collectief karakter hebben. Levensverzekeringen zijn persoonsverzekeringen. Bij de persoonsverzekering is de verzekeringsprestatie afhankelijk van een onzeker voorval (risico) dat iemands leven, fysieke integriteit of gezinstoestand aantast. Het verzekeringsrecht is nauw verbonden met de verzekeringstechniek. Zo is de basis van de verzekeringstechnische verhouding tussen risico, premie en prestatie juridisch vastgelegd. De juridische verhouding betekent op economisch vlak dat de premie van de verzekering in relatie staat tot de prestatie en dat het risico deze relatie bepaalt. Net zoals bij elke verzekering, wordt de premie bij de levensverzekering dusdanig berekend op het risico dat er een verzekeringstechnisch evenwicht is tussen premie en prestatie. De grootte van de premie heeft te maken met de levensverwachting of de sterftekansen van de verzekerde. Het verzekerd risico is immers het leven of de dood van de verzekerde. Theoretisch zijn de sterftekansen afhankelijk van de leeftijd, de gezondheidstoestand, de levensstijl (bijvoorbeeld rookgedrag of alcoholverbruik), het geslacht
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 83
en meer algemeen de socio-economische omgeving van de betrokkene (waaronder het beroep van de betrokkene). Het premiebedrag is afhankelijk van het overlijdensrisico. Dit risico wordt vastgesteld door middel van sterftetafels die de voorvalswetten van de levensverzekering uitmaken. SEGMENTERING EN SOLIDARITEIT. Een belangrijk vraagstuk handelt over solidariteitsmechanismes in aanvullende sociale voorzieningen. Men kan zich eerst en vooral de vraag stellen of het wel relevant is om solidariteit en aanvullende sociale voorzieningen te verbinden. Het thema kan op het eerste zicht artificieel lijken. Solidariteit wordt meestal verbonden met het basisstelsel van de sociale zekerheid. Het ontbreken van solidariteit kan dan veeleer als de “natuurlijke” omstandigheid van aanvullende stelsels worden aanzien. Nochtans is het thema niet artificieel. Op het tweede zicht kan namelijk worden vastgesteld dat de grens tussen mutualisering en solidariteit vaag is bij aanvullende sociale verzekeringen. Afhankelijk van de segmenteringsnormen die een verzekeraar hanteert zal er meer of minder zogenaamde kanssolidariteit ontstaan. Hoe meer segmentering, hoe minder kanssolidariteit. Dan rijst echter de tweede vraag vanaf wanneer het ontbreken van de segmenteringsgronden – ook wel als gelijke behandeling te zien – zich omzet in solidariteit die verder gaat dan mutualisering. Het antwoord op deze vraag is ideologisch. Dat wat voor de ene als “solidariteit” kan worden aanzien, is voor de andere niet meer dan het gevolg van de toegepaste verzekeringstechniek. Afhankelijk van wat wettelijk is toegestaan als segmenteringsgronden, is er meer of minder solidariteit. In deze vaststelling is meteen het antwoord gelegen op de vraag of het wel zinnig is om aanvullende sociale verzekeringen en solidariteit met elkaar te verbinden. Het verband is van ideologische en politieke aard. De slotsom is derhalve eenvoudig. Het is het sociaal beleid dat al dan niet bepaalt of er een verband is. DRIE MODULES. De solidariteit kan gemoduleerd worden op de toegang of aansluiting, op het risico of op de financiering. De eerste manier om solidariteit te organiseren is het openstellen van de toegang tot de aanvullende sociale bescherming of het verplicht stellen van de aansluiting bij de verzekering. Deze laatste optie wordt gehanteerd in de wettelijke stelsels van sociale zekerheid. De terminologie is dan ook eerder gericht op “onderwerping” dan op “verplichte aansluiting”. Zowel de algemene sociale zekerheidsstelsels georganiseerd via volksverzekering en gefinancierd middels de fiscaliteit als de categoriaal en beroepsgebonden (werknemers, zelfstandigen, ambtenaren) sociale verzekeringen gefinancierd via de parafiscaliteit moduleren de toegangsolidariteit door onderwerping. Bij aanvullende stelsels is dit eerder uitzonderlijk. In de meeste landen is het vrijwillig of verplicht karakter van de aanvullende stelsels afhankelijk van het organisatieniveau. Als het aanvullend stelsel nationaal wordt georganiseerd zoals bijvoorbeeld bij de Franse aanvullende pensioenen in repartitie
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 84
(AGIRC, ARCO) is er een verplichte aansluiting voor allen. Als het aanvullend stelsel eerder sectoraal wordt georganiseerd, dan is de modulering van de aansluiting afhankelijk van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst. Zo wordt er in bepaalde gevallen eerder geopteerd voor algehele verplichtstelling (bijvoorbeeld Nederlandse sectorale pensioenstelsels) van aansluiting en in andere gevallen eerder geopteerd voor een totale vrijheid van de betrokkenen (bijvoorbeeld aansluiting bij een hospitaalplan dat op sectoraal niveau met een verzekeraar overlegd is). Als het aanvullend stelsel op ondernemingsniveau wordt georganiseerd is er meestal een initiële keuzevrijheid van de werknemer om al dan niet in het stelsel te stappen. Vaak echter zijn er wettelijke mechanisme die de werknemer verplichten aan te sluiten en de werkgever verbieden werknemers op arbitraire wijze uit te sluiten. Een tweede wijze om solidariteit te organiseren, is het risico moduleren. In aanvullende pensioenstelsels is een immer latente vraag : wie draagt het risico ? Hiermee wordt enerzijds het beleggingsrisico bedoeld maar ook het langlevenrisico binnen een onderneming of organisatie. Voor verzekeraars, pensioenfondsen en werkgevers is het beleggingsrisico een zeer belangrijke factor om de toekomstige financiële verantwoordelijkheid vast te leggen. Inzake het beleggingsrisico kan er geopteerd worden tussen verschillende vormen van risicoverdeling. Het risico kan voor de werknemer worden geïndividualiseerd of gecollectiviseerd. Drie voorbeelden kunnen dit onderscheid verduidelijken. Ten eerste ligt in een vastelastenregeling het beleggingsrisico bij de werknemer. De inrichter van het aanvullend pensioenstelsel of de werkgever voldoen aan hun pensioenverbintenis door het storten van de premie. Het beleggingsverloop is geen zorg voor hen. In een vaste prestatieregeling is het net andersom. De inrichter of de werkgever beloven een bepaalde streefdoel. Hier is het verloop van de beleggingen voor hen wel een zeer belangrijke zaak. Een tweede voorbeeld is de optie rond het inrichten van cafetaria-plannen. Bij een cafetariaplan verkrijgt de werknemer bepaalde keuzemogelijkheden in zijn pensioenplan. Eén van de keuzemogelijkheden kan het persoonlijk vastleggen van de beleggingsportefeuilles zijn. De werknemer bepaalt dan – meestal tot op een gelimiteerde hoogte – zelf de verhouding tussen bijvoorbeeld aandelen of obligaties. Het risico dat er met minder kennis van zaken wordt gehandeld door bepaalde groepen van werknemer, is niet irreëel. Het derde voorbeeld heeft betrekking op de uitkering van het aanvullend pensioen in kapitaal of in rente. De uitkering van het aanvullend pensioen in kapitaal zoals dit bijvoorbeeld in België mogelijk is, is de uitzondering. De meeste landen kennen enkel en alleen uitkeringen in renten. Bij uitkeringen in rente wordt het persoonlijk langleven risico ook gespreid over alle aangeslotenen. Bij een kapitaaluitkering is dit echter niet het geval. De gepensioneerde wordt verondersteld het kapitaal goed te beheren en zelf een inschatting te maken van zijn verder levensloop. Deze inschatting is – niet verwonderlijk – voor vele mensen moeilijk. Hoeveel mag er per maand afgenomen worden ? Hoe lang zullen we nog leven ? Wat als er grote medische kosten komen ? Dit zijn praktische vragen die oudere werknemers met een aanvullend werknemerspensioen kopzorgen bezorgen. Een derde
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 85
wijze om solidariteit te moduleren is middels de financiering. Deze wijze is veruit de meest rechtlijnige en is conceptueel te verkiezen boven de twee andere. De basisidee is dat men via gelijkheid solidariteit kan creëren. Er zijn hiertoe twee denkpistes. Er is ten eerste de mutualistische denkwijze. Dit houdt in dat er verder wordt gegaan op de verzekeringstechniek. Ofwel worden er gelijkstellingen gegeven op het risico ofwel wordt er geen risicosegmentering toegestaan. De formule van de gelijkstellingen op het risico houdt in dat ongelijke situaties formeel toch als gelijk gaan worden behandeld met het oog op de (sociale) bescherming van de zwakkere partij. Zo kan een zieke werknemer bijvoorbeeld als een gezonde werknemer worden beschouwd voor het betalen van een hospitalisatieverzekering. Of nog, een werknemer die technisch werkloos is, wordt aanzien als niet werkloos waardoor hij niet uitgesloten wordt van de polis. Een stap verder kan de werkloze werknemer zelfs een premievrijstelling genieten. De tweede formule houdt in dat er geen risicosegmentering wordt toegestaan. In zijn meest extreme vorm betekent dit dat er geen enkel onderscheid wordt gemaakt tussen de aangeslotenen en dit zowel op het vlak van de aansluiting als op het vlak van de prestatie. Geen enkel onderscheid betekent dat er ook geen verschil wordt gemaakt op basis van het geslacht (in veel Europese landen nochtans juridisch verplicht verschil op basis van verschillende sterftetafels), de leeftijd (waardoor er intergenerationele transfers ontstaan) of gezondheid. De tweede denkpiste is niet mutualistisch en is niet gebonden aan de verzekeringstechniek. Het betreft de “pure” herverdeling waarbij er aan bepaalde groepen van aangeslotenen een surplus wordt gegeven. Qua financieringstechniek is dit bijna exclusief mogelijk via een repartitiesysteem om de noden van het ogenblik te ledigen. Een voorbeeld is het afhankelijk maken van de verzekeringsprestaties van de gezinsomstandigheid. Zo zou men bijvoorbeeld de aanvullende prestatie kunnen moduleren op basis van het gegeven dat de gerechtigde zorgbehoevende ascendenten in huis heeft. Het spreekt voor zich dat deze tweede piste van de herverdeling niet alleen uitgaat van aparte risicodekkingen, naast de eigenlijke aanvullende prestaties maar dat deze ook ideologisch nauw aansluiten bij de klassieke sociale zekerheid. BAROMETER. Het onderzoek rond categoriale selectiviteit heeft aangetoond dat aanvullende sociale verzekeringen een barometer van het sociaal bestel vormen. De evolutie van de aanvullende sociale verzekeringen leert ons heel wat over de evolutie van het basisstelsel van de sociale zekerheid. In dit opzicht vormen aanvullende sociale verzekeringen een bijzondere invalshoek om sociale bescherming te meten.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 86
3. DIENSTVERLENING (WERKPAKKET 3) 3.1. Dienstenverzekering en dienstverlening Het project definieert dienstverlening als een overeenkomst waarbij een partij, de verzekeraar, zich er tegen betaling van een vaste of veranderlijke premie tegenover een andere partij, de verzekeringsnemer, toe verbindt een dienst te leveren ingeval er zich een onzekere gebeurtenis voordoet waarbij, naargelang het geval, de begunstigde of de verzekerde belang heeft dat die zich voordoet. Het aspect dienstverlening werd in de eerste plaats onderzocht in het kader van de zorgverzekering. De Vlaamse Zorgverzekering speelt in op de nieuwe noden en behoeften van onze evoluerende maatschappij. In vergelijking met de Duitse Pflegeversicherung werd nagegaan onder welke juridische voorwaarden deze nieuwe dienstverlening wordt verstrekt en wat het toegekende voordeel inhoudt. In Duitsland wordt bepaald of iemand verzekeringsplichtig is in de Pflegeversicherung, en of hij zich in de wettelijke of private zorgverzekering dient aan te sluiten, door zijn statuut in de ziekteverzekering. De Duitse wet somt tien verschillende prestaties in de Pflegeversicherung op. In eerste instantie is er de prestatie in natura waarbij men beroep kan doen op thuiszorg die wordt verstrekt door instellingen die door de zorgverzekering worden georganiseerd. Vervolgens kan de zorgbehoevende beroep doen op een uitkering indien hij zijn hulpverlening zelf wenst te organiseren. Naast deze twee prestaties die gecombineerd kunnen worden, bestaan er zeven subprestaties, namelijk thuiszorg, technische hulpverlening, opname in een dag- of nachtinstelling, opname van korte duur, opname in een verzorgingsinstelling, sociale bescherming van de mantelzorger en vormingscursussen voor aanverwanten en vrijwillige mantelzorgers. De bedoeling van de prestaties is niet het hele bedrag van de nodige zorg te vergoeden, maar eerder de zorg door mantelzorgers en instellingen te verlichten. De Pflegeversicherung wordt gefinancierd door middel van bijdragen op het bijdrageplichtig inkomen van het individu dat beperkt wordt door een premiegrens. Categoriën van individuen die een afgeleid recht hebben, zoals echtgenoten en kinderen, zijn vrijgesteld van bijdragebetaling. In Duitsland zijn de Pflegekassen verantwoordelijk voor de uitvoering van de Pflegeversicherung. Vooreerst wordt er bij elke Krankenkasse een Pflegekasse opgericht die bevoegd is voor de aangeslotenen van de respectievelijke Krankenkasse. Daarnaast zijn ook privé-verzekeraars verplicht een Pflegekasse op te richten voor de leden van de private Krankenversicherung. De Pflegekassen verbinden zich contractueel met de dienstenaanbieders die hun diensten op de vrije markt aanbieden. Via de analyse van de Duitse Zorgverzekering werd een juridisch kader opgemaakt waarbinnen de actoren, de producten en de kenmerken van de zorgverzekering in kaart gebracht kunnen worden.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 87
De studie met betrekking tot de aanvullende ziekteverzekering heeft prangende knelpunten met betrekking tot de vergoeding van deze dienstverlening en managed care aan het licht gebracht. Deze thematiek is bijzonder actueel in België omdat er de facto managed care modellen worden ingevoerd zonder dat er hiervoor een juridische onderbouw bestaat. Het onderzoek gaat uit van de methode van managed care, namelijk het sluiten van overeenkomsten tussen de verzekeraar en welbepaalde dienstverleners waarin de zorg aan het individu wordt georganiseerd. De verzekeraar die een dienst aanbiedt in de plaats van een uitkering in geld zal deze dienst ofwel zelf ofwel via derden verlenen. Om tot een beter begrip van de elementen van managed care te komen die in het Belgische sociaal recht te vinden zijn, geeft het onderzoek vooreerst een overzicht van de managed care structuren en betalingsmodaliteiten in de Verenigde Staten. De twee basisstructuren van managed care in de Verenigde Staten zijn de “Health Maintenace Organizations” (HMO’s) en de “Preferred Provider Organizations” (PPO’s). Daarnaast bestaan ook de “Managed Care Organizations” (MCO’s). Het onderzoek duidt, na analyse van deze managed care structuren, aan waar er zich in België reeds vormen van managed care bevinden, welke betalingsmodaliteiten deze managed care structuren hanteren en welke managed care instrumenten worden aangewend. De meest klassieke methode is die van de terugbetaling. Deze methode wordt aangewend in de hospitalisatieverzekering. Niettemin kan men van een opkomst van het geïntegreerd model en het contractmodel spreken. De link met de opkomst van de dienstenverzekering is hier erg belangrijk. Zowel de ziekenfondsen als de privéverzekeraars bieden steeds meer aanvullende sociale verzekeringen aan waarbij de tegenprestatie niet uit een uitkering bestaat maar uit een dienst die door de verzekeraar zelf (geïntegreerd model) of door een contracterende derde (contractmodel) wordt aangeboden. Hier is het principe van managed care in zijn volle betekenis aanwezig: verzekeraar en zorgverstrekker sluiten een overeenkomst ter organisatie van de zorg waarbij het doel is de kosten te beperken en de kwaliteit te verzekeren. Het geïntegreerd model, waarbij de verzekeraar de dienst zelf verstrekt, komt in de sector van de aanvullende sociale verzekeringen vaak voor. Zo biedt een ziekenfonds bijvoorbeeld vaak ziekenoppas en zorgbemiddeling, uitleenmogelijkheden voor hulpmiddelen en rechtsbijstand via een eigen dienst. Ook het contractmodel kent meer en meer toepassing in de aanvullende sociale verzekering. Zo worden bijvoorbeeld de diensten van thuisverpleging, ziekenoppas, gezins- en bejaardenhulp en palliatieve zorgen vaak aangeboden via contracten gesloten met derden die in de dienst zullen voorzien. De lijst van instellingen waarmee het ziekenfonds bedoelde overeenkomsten heeft gesloten wordt bekend gemaakt in het publicatieblad van het ziekenfonds.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 88
3.2. Kostenbeheersing en kwaliteitscontrole De kosten van de gezondheidszorg nemen sinds jaren overhand toe. Binnen deze problematiek stelt zich vooral de vraag naar een financieel haalbaar alternatief dat een hoog niveau van kwaliteit in de gezondheidszorg blijft garanderen. Het antwoord op deze vraag is complex en vereist aandacht voor de solidariteit en de sociale verantwoordelijkheid, die inherent zijn aan onder andere het Belgische systeem van gezondheidszorgvoorziening. Aan de andere kant dient bij de normering aandacht uit te gaan naar aspecten als kwaliteitscontrole en kostenbeheersing van de dienstverlening. Een belangrijk alternatief om de kosten in de gezondheidszorg te reduceren of aan een limiet te verbinden is het gebruik van een managed care model. Het gaat om een methode waarbij gezondheidszorg wordt georganiseerd voor patiënten en waarbij overconsumptie wordt beperkt door het gebruik van specifieke zorgverstrekkers gekozen door de managed care entiteit. Het onderzoek bekijkt managed care als het spanningsveld tussen kostenbeperking en kwaliteitsbehoud. Managed care is een optie geworden die overwogen wordt door verschillende Europese landen aangezien het model belooft kosteneffectief te werken en efficiënt gebruik te maken van de technologie om diensten te verschaffen en noden te bepalen. Er wordt in België steeds meer in de richting gedacht van een managed care model waarbij de facto managed care modellen worden ingevoerd zonder dat er hiervoor een juridische onderbouw bestaat. In het licht van het managed care model gebruikt in VS, evalueert het onderzoek de invoering van een mogelijk managed care model in België. Het onderzoek stelt vast dat de transitie van een systeem met een ongelimiteerde toegang tot en een vrije keuze van de verstrekker van de gezondheidszorg naar een meer gelimiteerde gezondheidszorgvoorziening niet vanzelfsprekend is en gepaard gaat met een aantal risico’s. De meest opvallende risico’s zijn de risico’s op uitsluiting en selectiviteit in de sociale verzekering. Daarnaast bestaat het risico dat er wordt gefocust op het besparen van kosten waarbij de kwaliteit van de zorgen en de veiligheid van de patiënt op een lagere plaats komen te staan. Gevolgen hiervan zullen zijn dat patiënten zullen worden afgewezen voor bepaalde behandelingen die te duur zijn, dat de nietgespecialiseerde diensten zullen toenemen, dat patiënten sneller zullen ontslagen worden zodat er een verhoogd risico bestaat op verwondingen en op hervallen en dat patiënten pas in een later stadium van de ziekte in het systeem van de gezondheidszorg zullen treden. Daarnaast zal een substitutie plaatsvinden van conventionele beroepsbeoefenaars door nietconventionele beroepsbeoefenaars en van hoger betaald ziekenhuispersoneel door lager betaald ziekenhuispersoneel. Bovendien zullen de kosten van de technologie en de informatievergaring op de patiënt worden afgewend.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 89
Door de analyse van de voor- en nadelen van een managed care model wordt in het project de geschiktheid en de rol van managed care in België bepaald. In deze analyse wordt het huidige wettelijke systeem van aanvullende en andere sociale verzekeringen in België bestudeerd en wordt de infrastructuur bepaald zoals die op dit moment bestaat. Het werd snel duidelijk dat de introductie van managed care in zowel een publiek als privaat sociale zekerheidssysteem in elk geval met een aantal punten rekening moet houden. Op basis van het onderzoek van de Amerikaanse ervaringen op het vlak van managed care, werden zeven thema’s gedistilleerd voor een uitgebreider onderzoek. Het gaat hier om groepsparticipatie en categoriale selectiviteit, de geboden dekking, de keuze van de verschaffers van de gezondheidszorg, de prijsbepaling en de kostenbeheersing, kostenverdeling, een aantal financieringstopics en kwaliteit van de zorg. Tenslotte werd ook ingegaan op de vraag hoe de introductie van een managed care systeem kan bekeken worden zonder een onaanvaardbare categoriale selectiviteit in de gezondheidszorgvoorziening te doen ontstaan en zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van de gezondheidszorg. Het onderzoek van de Belgische gezondheidszorgverzekering en de analyse van de belangrijkste managed care elementen leveren een bruikbaar kader op om te bepalen of en hoe managed care kan worden geïntegreerd in de gezondheidszorgverzekering zonder afbreuk te doen aan het karakter van het huidige systeem, namelijk gebaseerd op solidariteit en met voldoende aandacht voor de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van de patiënt.
3.3. De zorgverzekering Deze nieuwe vorm van dienstenverzekering werd bestudeerd zowel in de Belgische als in de Europese context. Op 30 maart 1999 werd de decretale basis gelegd voor de zorgverzekering. Terwijl de medische uitgaven ten laste blijven van de ziekteverzekering, geeft de Vlaamse verplichte zorgverzekering ten belope van een maximumbedrag recht op tenlastenemingen door een zorgkas van kosten voor niet-medische hulp- en dienstverlening (bv. mantelzorg, dienst voor gezinszorg of rusthuis). De zorgverzekering werd geanalyseerd vanuit haar personeel toepassingsgebied, de voorwaarden voor tenlasteneming, de prestaties, de verplichtingen van de gebruiker, de procedure, de betaling, de sancties en het sociaal statuut. Het onderzoek bevestigt de kwalificatie van de zorgverzekering als een sociaalrechtelijke innovatie. Meer bepaald wordt zij gedacht vanuit een nieuw sociaal risico (de verminderde zelfredzaamheid) en gesitueerd in de ‘alternatieve financiering’ van de welzijnszorg waarbij de zorgvraag meer kan wegen op het zorgaanbod (vraaggestuurde zorg). Aansluitend hierbij
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 90
werd aandacht besteed aan het intern Belgisch bevoegdheidsprobleem. Als communautair geladen materie maakte het decreet het voorwerp uit van een beroep tot vernietiging door de Franse gemeenschapsregering bij het Arbitragehof. Het hof diende zich uit te spreken over middelen die betrekking hadden op de bevoegdheidsregeling inzake de bijstand aan personen, het inkomensbeleid, de sociale zekerheid en Brussel-Hoofdstad. Enkel het bevoegd maken van de arbeidsgerechten voor geschillen inzake de zorgverzekering werd vernietigd. Het arrest werd grondig becommentarieerd. Inmiddels werd het decreet bijgestuurd op 18 mei 2001. Minstens even belangrijk is de vraag naar de conformiteit van het decreet met de Europese regelgeving. Bij het onderzoek van deze problematiek werd een onderscheid gemaakt tussen de Europese regelgeving ten aanzien van de dienstverstrekkers (zorgkassen en zorgverstrekkers) enerzijds en de regelen ten aanzien van de gerechtigden anderzijds. Uit het onderzoek blijkt dat de activiteit van de zorgkassen geen economische activiteit betreft, zodat noch de beginselen betreffende het vrij verkeer van diensten noch het Europees mededingingsrecht van toepassing zijn. Omdat de zorgkassen geen winst beogen kan het vrije vestigingsrecht evenmin worden ingeroepen. Wat de zorgverstrekkers betreft kan het voorziene erkenningssysteem gevrijwaard blijven mits bij de uitvoering een aantal wetmatigheden worden in acht genomen. Het mededingingsrecht heeft in deze geen voorwerp. Inzake de Europese regelgeving en de gerechtigden werd vooreerst Verordening 1408/71 onder de loep genomen. Het onderzoek stelt dat wanneer wordt gewerkt met bijdragen de zorgverzekering naar Europees recht dient gekwalificeerd als een sociale zekerheidsprestatie wat inhoudt dat niet de woonstaat maar de werkstaat van de gerechtigde het aanknopingspunt voor de toepassing van de regeling vormt. In deze hypothese is het decreet dat de toepassing van de zorgverzekering afhankelijk maakt van de woonplaats in strijd met de Europese regelgeving. Wordt de zorgverzekering enkel gefinancierd uit algemene middelen dan kan ze als een gemengde uitkering worden beschouwd en stelt hetzelfde probleem zich niet. Een tweede onderzoeksvraag betrof het vraagstuk van de zorgenverstrekking over de grenzen heen. Uit de analyse blijkt dat zowel bij een kwalificatie als sociale zekerheidsprestatie als bij een kwalificatie als gemengde uitkering de arresten Kohll en Decker dienen gerespecteerd en dat een toestemmingsvereiste enkel is toegestaan om terugbetaling te bekomen aan het tarief van de gaststaat, zijnde de staat waar de zorgen worden toebedeeld. De regeling inzake de zorgverzekering dient hieraan te worden aangepast.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 91
B. Deel II: Theorievorming 1. TYPOLOGIE VAN DE AANVULLENDE VOORDELEN (WERKPAKKET 4) De term "aanvullende sociale voorzieningen" is veel breder dan de term "aanvullende sociale verzekeringen". Als voorbeelden van aanvullende sociale voorzieningen kunnen worden aangehaald bedrijfsauto’s, gratis vakantieverblijven, gratis maaltijden, sectorale sociale voordelen, aanvullende pensioenen, hospitalisatieverzekeringen. Het ganse pakket van alternatieve beloningsvormen maakt deel uit van de aanvullende sociale voorzieningen. De term aanvullende sociale verzekeringen - afgekort als ASV - is specifieker. Aanvullende sociale verzekeringen zijn wel aanvullende sociale voordelen maar niet vice versa. Bij de ASV's staat het verband met zowel de sociale zekerheid als met het verzekeringsrecht centraal. Dit is niet noodzakelijk zo voor de aanvullende sociale voorzieningen. Worden daarom in de doctrine erkend als aanvullende regelingen voor sociale zekerheid of ASV's : de aanvullende pensioenvormen die op ondernemingsniveau worden georganiseerd via groepsverzekering of pensioenfondsen, de hospitalisatieverzekeringen die in het kader van de arbeidsrelatie aan de werknemers worden gegeven en de diverse sectorale sociale voordelen. Bij ASV's raken de beginselen van solidariteit en selectiviteit elkaar. Een vergelijking tussen een hospitalisatieverzekering als ASV en een bedrijfsauto als aanvullend sociaal voordeel kan dit verduidelijken. Een bedrijfsauto dekt geen risico dat verband houdt met sociale zekerheid en de gehanteerde techniek tot het verwerven van een bedrijfsauto is zeker niet verzekeringstechnisch onderbouwd. Dit is daarentegen wel het geval bij bijvoorbeeld de hospitalisatieverzekeringen. Het verschil tussen beide voorbeelden is evident. Het thema van de aanvullende sociale voordelen past veeleer in de HRM denkwereld. Door het juridisch verband met het verzekeringsrecht en het socialezekerheidsrecht verwijzen we veeleer naar de aanvullende sociale verzekeringen dan naar de aanvullende sociale voordelen. De term "aanvullende sociale verzekering" duidt op een niveau dat tussen de sociale zekerheid en het verzekeringswezen zweeft. Bovendien beschouwt niet iedereen de term “aanvullende sociale verzekering” als correct. De term kan de indruk wekken dat de aanvullende formules geïncorporeerd worden in de sociale zekerheid. Een definitie van de term geven is dan ook moeilijk omdat er een grote diversiteit is aan producten, actoren, organisatie- en financieringstechnieken. Daarenboven wijzigen deze bepalende factoren voortdurend. Het mag dan ook niet verbazen dat er een evolutie heeft plaats gevonden in de definitie van het begrip. De eerste definitie dateert van 1993. Het begrip aanvullende sociale verzekering werd toen omschreven als "de techniek tot dekking van een erkend sociaal risico in ruil voor een economische tegenwaarde door een instantie onderscheiden van het individu betrokken bij de realisatie van het risico. Deze dekking strekt tot aanvulling naast, bovenop of in de plaats
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 92
van de basisdekking verstrekt door het stelsel van de sociale zekerheid of de sociale bijstand". Na enige jaren werd deze definitie aangepast. In 1997 werd de aanvullende sociale verzekering gedefinieerd als "een voorziening waarbij één partij, de actor zich er tegenover een andere partij toe verbindt, een vooraf omschreven prestatie te leveren, substitutief, supplementair of residuair aan de prestaties voorzien door het basisstelsel van de sociale zekerheid en/of de welzijnszorg in het geval een sociaal risico zich realiseert en een aantasting inhoudt van het fysiek, psychisch of sociaal welzijn". Een aanvullende sociale verzekering beoogt zekerheid tegen een risico te geven. Deze zekerheidsverschaffing is de dekking. Bij een ASV is deze dekking aanvullende aan de prestaties voorzien door het basisstelsel van de sociale zekerheid. Dit aanvullend karakter kan op drie wijzen worden ingevuld, namelijk substitutief, supplementair of complementair. Een substitutieve aanvullende sociale verzekering komt voor in twee gevallen. Als een persoon niet onder het personele toepassingsgebied van het wettelijk basisstelsel valt of niet aan alle toepassingsvoorwaarden voldoet, biedt de aanvullende sociale verzekering dezelfde dekking als het wettelijk basisstelsel. Het wettelijk basisstelsel wordt eigenlijk als het ware "gesubstitueerd" door de aanvullende verzekering. Een supplementaire aanvullende sociale verzekering biedt een dekking van een prestatie die volledig buiten het materiële toepassingsgebied van het basisstelsel van sociale zekerheid valt. Omdat bij een supplementaire aanvullende sociale verzekering steeds een prestatie moet worden aangeboden die niet voorkomt in het wettelijk basisstelsel, zijn er slechts weinig aanvullende verzekeringen van dit type. Een complementaire aanvullende sociale verzekering biedt een dekking bovenop de prestaties die de verzekerde geniet in het kader van het wettelijk stelsel. Een complementaire aanvullende sociale verzekering dekt geheel of gedeeltelijk dat deel dat het basisstelsel ten laste legt van de verzekerde. De meeste ASV zijn complementaire aanvullende sociale verzekeringen omdat ze een dekking geven bovenop de wettelijke voorzieningen. Deze complementariteit dient trouwens soms heel letterlijk te worden genomen. Zo integreren bijvoorbeeld bepaalde aanvullende pensioenformules de prestaties van het wettelijk pensioen in de berekeningsopbouw van het aanvullend pensioen. De drie wijzen – substitutief, supplementair of complementair - zijn niet exclusief. Eenzelfde aanvullende sociale verzekering kan bijvoorbeeld zowel substitutief als complementair zijn. Het woord "aanvullend" is niet alleen een overkoepelende term voor de drie soorten maar duidt ook aan dat ze tezamen kunnen voorkomen. Een aanvullende sociale verzekering is een verzekering. Dit is niet zo evident als het lijkt omdat het begrip "verzekering" meerduidig is. Het begrip "verzekering" wordt in drie verschillende betekenissen gebruikt. Deze zijn de verzekeringsovereenkomst, de verzekeringstechniek en de risicodekking. Een verzekeringsovereenkomst wordt gekenmerkt
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 93
door vier essentiële elementen. Dit zijn het risico, de premie, het verzekerbaar belang en de prestatie van de verzekeraar. Het begrip verzekering kan ook betrekking hebben op het begrip verzekeringstechniek. Over de verzekeringstechniek stellen Cousy en Claassens dat deze techniek berust op de interpersonele en intertemporele spreiding van één of meer risico's tussen de dragers van gelijksoortige risico's op basis van de statistiek. Van Goethem (et.al) had het in 1955 bij het rechte eind door te stellen dat elke verzekering in mindere of in meerdere mate op deze techniek beroep doet en dat het daarom eigenlijk de gemeenschappelijke grondslag is van zowel de private als van de publieke verzekeringen. De verzekeringstechniek wordt wel strikter toegepast in private dan in publieke verzekeringen. Publieke verzekeringen die sociale risico’s dekken, wijken af van de verzekeringstechniek in de mate dat ze minder uitgebreid gebruik maken van statistiek en ook andere criteria dan statistische hanteren om risico's te groeperen. Een derde mogelijke betekenis van het begrip verzekering is de risicodekking. Deze derde mogelijke betekenis is minder geslaagd omdat het begrip ver van de verzekeringsrechtelijke of verzekeringstechnische realiteit kan staan. Het begrip verzekering houdt zowel in de betekenis van de verzekeringsovereenkomst als van de verzekeringstechniek sowieso risicodekking in. De derde betekenis zit met andere woorden vervat in de twee andere omdat risicodekking inherent is aan de verzekeringstechniek en aan de verzekeringsovereenkomst. Een aanvullende sociale verzekering kan in de eerste plaats een verzekering zijn in de zin dat ze juridisch is vastgelegd in een verzekeringsovereenkomst. Vele maar niet alle vormen van aanvullende sociale verzekeringen zijn vervat in een verzekeringsovereenkomst. Maar juist omdat niet alle ASV in een verzekeringsovereenkomst vervat zitten, kan de term verzekering in het begrip ASV ook verwijzen naar de verzekeringstechniek, zonder dat het om een verzekeringsovereenkomst sensu stricto gaat. Als voorbeelden zijn de Franse aanvullende pensioenen die volgens repartitie worden gefinancierd of de aanvullende pensioenen in Duitsland die via het systeem van de balansprovisies worden gefinancierd of de Belgische formules van voorhuwelijkssparen van ziekenfondsen aan te halen. Het kader van het verzekeringsrecht is met andere woorden eigenlijk te eng om het begrip ASV volledig te omvatten. Het begrip verzekeringstechniek is in dit opzicht breder en omvat beter het begrip. De vraag rijst wat sociaal juist betekent in "aanvullende sociale verzekering". Gaat het om een publieke of om een sociale verzekering? Of allebei? Een aanvullende sociale verzekering is niet zomaar een verzekering of een aanvullende verzekering. Het is een sociale verzekering. Dit element “sociaal” in ASV kent hoofdzakelijk een drieledige verklaring. De eerste verklaring houdt in dat het woord sociaal verwijst naar het begrip “erkend sociaal risico”. Een ASV dekt niet zomaar elk risico maar een sociaal risico dat erkend is in IAO conventie nr. 102. Het woord sociaal wordt met andere woorden gerelateerd aan de aard van het te dekken risico. Deze invalshoek heeft als voornaamste kenmerk dat het een niet systeemgebonden
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 94
benadering is. Een verzekering aangeboden door een private verzekeringsmaatschappij kan net zo goed “sociaal” zijn als een verzekering georganiseerd door de overheid. Beide soorten van verzekering kunnen immers het dekken van een sociaal risico als voorwerp hebben. De tweede verklaring is dat het begrip sociaal verwijst naar het soort van verzekering die nietprivaat maar publiek is. Hierbij handelt het klassieke discours over het publieke annex sociale of private annex commerciële karakter van de verzekering. Sociaal duidt in deze benaderingswijze eerder op het verzekeringswezen dat de overheid instelt. Deze zienswijze kan heden ten dage nog moeilijk gevolgd worden omdat het woord sociaal voor begripsverwarring kan zorgen. Het is in deze context beter te spreken over publieke dan over sociale verzekeringen. Een derde verklaring koppelt het woord “sociaal” aan het doel of de finaliteit van de verzekering. In deze visie is het de sociale finaliteit die een verzekering nastreeft die haar sociaal maakt. Ook deze visie is weinig bevredigend omdat de sociale finaliteit of maatschappelijke relevantie in een verzekering bijzonder moeilijk te bepalen is. Een autoverzekering heeft bijvoorbeeld ook een grote maatschappelijke relevantie en een duidelijke sociale finaliteit. Of het daarom meer een “sociale verzekering” is dan bijvoorbeeld een indirecte werkloosheidsverzekering aangeboden door een private verzekeraar, is moeilijk te bepalen. Het onderscheid is dus moeilijk bepaalbaar. Een aanvullende sociale verzekering is een aanvulling op de sociale zekerheid. Wat houdt die sociale zekerheid echter in ? Gaat het enkel om aanvullingen op het basisstelsel van de sociale zekerheid of gaat het ook om aanvullingen op de welzijnszorg of het sociale bijstandsrecht? De sociale zekerheid kan klassiek in twee delen worden opgesplitst. Deze opsplitsing wordt zeker niet door iedereen aanvaard. Vroeger - voor de tweede wereldoorlog - was het onderscheid gemakkelijk te maken omdat de sociale verzekering nog een echte verzekering was. Later werd de sociale verzekering meer en meer sociale zekerheid zodat het verband met de verzekeringstechniek verwaterde en onduidelijker als voorheen werd. Zoals Van Langendonck terecht aangeeft is er een afbakeningsprobleem tussen de sociale zekerheid en de bijstand. Dit probleem is hoofdzakelijk een politiek en theoretisch probleem van afbakening. In het kader van de aanvullende sociale verzekeringen is het onderscheid tussen de stelsels van sociale verzekering en de stelsels van sociale bijstand juridisch houdbaar omwille van het Europeesrechtelijke onderscheid in Verordening 1408/71 (hoe bekritiseerbaar ook). In het kader van de ASV laat het onderscheid duidelijk toe om het aanvullend karakter te toetsen. Het onderscheid betreft eigenlijk twee aparte deelgebieden binnen het ruimere terrein van de sociale politiek, of - in een thans meer gangbare terminologie - van de sociale bescherming. Wanneer men spreekt van het recht op bijstand en van het recht op sociale zekerheid, worden twee verschillende rechtsgebieden bedoeld. Tot het sociaal verzekeringsrecht behoren klassiek de arbeidsongevallenverzekering, de beroepsziekteverzekering, de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de werkloosheidsverzekering, de pensioenverzekering, de
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 95
kostenverzekering met betrekking tot de geneeskundige verzorging en tenslotte de gezinsvergoedingen. Deze stelsels van sociale verzekering worden aanzien als het basisstelsel van de sociale zekerheid. Onder het sociale bijstandsrecht daarentegen vallen het bestaansminimum, de gewaarborgde gezinsbijslagen, de inkomensgarantie (het vroegere gewaarborgde inkomen voor bejaarden) en de tegemoetkomingen aan gehandicapten. De studie van de aanvullende sociale verzekeringen situeert zich voornamelijk in vier rechtstakken. Deze zijn het arbeidsrecht, het verzekeringsrecht, het sociale zekerheidsrecht en het fiscaal recht. Aanvullende sociale verzekeringen vormen een kruispunt van deze vier rechtstakken. Aangezien vele vormen van aanvullende sociale verzekeringen in de werkgeverwerknemer relatie plaatsvinden, is het arbeidsrecht onmiskenbaar aanwezig. Deze aanvullende sociale verzekeringen maken duidelijk deel uit van de arbeidsvoorwaarden en passen in het loon- en personeelsbeleid van de werkgever. Meer specifiek zijn aanvullende sociale verzekeringen een alternatieve beloningsvorm waardoor ze arbeidsrechtelijke loonbescherming genieten. Nochtans zijn niet alle vormen van aanvullende sociale verzekeringen op dergelijke wijze verbonden met het arbeidsrecht. Aanvullende ziekteverzekeringen (facultatieve of solidaire) die uitgekeerd worden door ziekenfondsen hebben bijvoorbeeld geen band met het arbeidsrecht. Daarnaast vormt het sociaalzekerheidsrecht ook een duidelijke relatie met ASV omdat ze een sociale bescherming geven die aanvullend is op - en in die mate parallel loopt met - de sociale zekerheid. Eén van de implicaties van aanvullende sociale verzekeringen is nu eenmaal dat er op de één of andere wijze (bijvoorbeeld door de werkgever) middelen worden vrijgemaakt voor sociale bescherming. Deze sociale bescherming leunt nauw aan bij de sociale bescherming gegeven door de overheid middels het sociaalzekerheidsrecht. Deze band tussen aanvullende sociale verzekeringen en sociale zekerheid komt bijvoorbeeld duidelijk naar voor in de uitkeringen van bepaalde aanvullende werknemerspensioenen die gebaseerd zijn op de wettelijke pensioenen. Zo komt bijvoorbeeld aanvullende pensioenopbouw op basis van de step-rate formules waarbij het wettelijk pensioen geïncorporeerd wordt in de opbouw van het aanvullend pensioen in alle landen van de Europese Unie voor. Het sociaalzekerheidsrecht fungeert zo als een referentiekader voor de opbouw van de pensioenen. Het verzekeringsrecht speelt ten derde een sterke rol voor de aanvullende sociale verzekeringen omdat ze vaak het instrumentum van de aanvullende sociale verzekeringen vormt. Een verzekeringsprodukt is in de meeste gevallen het geliefde vehikel van aanvullende sociale verzekeringen. Daar waar de relatie tussen werkgever en werknemer beheerst wordt door het sociaal recht (zowel het arbeidsrecht als het sociaalzekerheidsrecht), wordt de relatie werkgever verzekeraar beheerst door het verzekeringsrecht. De verzekeringstechniek die eigen is aan de aanvullende sociale verzekeringen - en niet aan de aanvullende sociale voordelen - maakt deze band met het verzekeringsrecht nog duidelijker. Zoals in vele aspecten van de moderne maatschappij speelt
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 96
ook bij aanvullende sociale verzekeringen het fiscaal recht een niet onbelangrijke rol. Doordat fiscale maatregelen een onmiddellijk effect hebben op aanvullende sociale verzekeringen is er hier voor de overheid een belangrijke rol weggelegd. De overheid kan de groei van aanvullende sociale verzekeringen stimuleren, remmen of zelfs teniet doen door middel van fiscale maatregelen.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 97
2. DE VERHOUDING TUSSEN DE OVERHEID EN DE PRIVATE SECTOR IN DE SOCIALE BESCHERMING (WERKPAKKET 5) Op de vraag naar de ideale verhouding tussen de overheid en de private sector op het vlak van de sociale bescherming bestaat geen eenduidig antwoord. Deze taakverdeling situeert zich immers op verschillende niveaus. Drie niveaus werden daarbij onderscheiden: dat van de risico's, dat van de actoren en dat van de producten. Dit bleek uit onderzoek naar een drietal recente evoluties binnen de sector van de aanvullende sociale verzekeringen: de invloed van de globalisering op de sociale bescherming, het vraagstuk van de taakverdeling tussen ziekenfondsen en privé-verzekeraars en de problematiek omtrent de positie van de sectorpensioenen. 2.1. Sociale risico's: de invloed van de globalisering op de sociale bescherming De invloed van de globalisering op de functie van de overheid en van de private sector inzake sociale bescherming werd bestudeerd in het licht van de toenemende mobiliteit van zowel de werknemers als de bedrijven. Wat de werknemers betreft werd vooral aandacht besteed aan de problematiek van de hogere kaderleden (global migrants) die in ruime mate een beroep doen op aanvullende sociale verzekeringen. Deze nemen meestal de vorm aan van door de werkgever getroffen collectieve pensioenregelingen. De grote diversiteit aan reglementering roept hier zowel op sociaal, fiscaal als verzekeringsvlak vragen op. Het eerste obstakel voor deze categorie valt te situeren op het moment dat men in verschillende vestigingen tegelijk begint te werken. De vraag stelt zich dan of de werknemer beter verzekerd blijft in het land van oorsprong, dan wel aansluit bij de pensioenplannen in de verschillende landen waar hij te werk gesteld wordt. Voornamelijk op fiscaal vlak wordt het problematisch wanneer de werkgever in het land van oorsprong zijn fiscaal aftrekbare bijdrage voor de groepsverzekering enkel mag berekenen op het salaris dat effectief in dit land uitbetaald wordt. Het alternatief waarbij de werknemer zich aansluit bij de verschillende lokale pensioenplannen, brengt ook ongemakken met zich mee. Zo kan men tot een meervoudige inbouw van wettelijke pensioenen komen, terwijl de werknemer, in geval de Europese Verordening 1408/71 van toepassing is, slechts voor één wettelijk pensioen in aanmerking komt, nl. dat van zijn woonland. Doorheen het onderzoek werd duidelijk dat oplossingen voor de problemen aangaande aanvullende sociale verzekeringen niet in coördinatieinstrumenten kunnen gevonden worden daar deze enkel van toepassing zijn op wettelijke stelsels. Nochtans is de problematiek onder meer van belang voor een echt vrij verkeer van werknemers binnen de EU. De Richtlijn
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 98
98/49/EG wenst hierin tegemoet te komen maar volledigheidshalve zouden ook de fiscale behandeling van de bijdragen, de wachttijden en de overdraagbaarheid van de opgebouwde pensioenaanspraken moeten behandeld geweest zijn. Ook werd stil gestaan bij de constructie van de ‘global employment organisations’, zijnde een afzonderlijk bedrijf dat de werkgever wordt van de internationaal mobiele, meestal hooggeschoolde werknemers. Door de werknemers in één bedrijf te bundelen, gelegen in het land met de voordeligste fiscale (en parafiscale) regeling, tracht men de fiscale last zoveel mogelijk te beperken. Na onderzoek blijkt dat deze constructie erg voordelig kan zijn vanuit het perspectief van de concurrentiepositie van de multinational, maar de werknemers zullen hoogstwaarschijnlijk worden onderworpen aan een minder uitgebouwd wettelijk sociaal zekerheidsstelsel. Wat de mobiliteit van bedrijven betreft blijkt de globalisering een paradoxaal effect te hebben op de sociale bescherming. Aan de ene kant veroorzaakt het fenomeen een toenemende behoefte aan sociale bescherming, aan de andere kant lijkt de globalisering het vermogen van de overheden om deze sociale bescherming uit te bouwen, aan te tasten. De verhoogde behoefte aan sociale bescherming vloeit o.a. voort uit werk- en inkomensonzekerheid. Zo hebben een aantal liberaliserende maatregelen aanleiding gegeven tot een versnelling van het kapitaalverkeer wat een bepalende invloed kan hebben op wisselkoersschommelingen die op hun beurt de handel beïnvloeden en bedrijven aanzetten tot herstructureren. Deze herstructureringen leiden vaak tot ontslagen en verzwaarde arbeidsomstandigheden. Een tegemoetkoming aan deze nood door de staten blijkt echter niet evident. De context waarbinnen de staten opereren is de laatste jaren grondig veranderd. De voornaamste wijziging is allicht het toegenomen kapitaalverkeer. Investeerders zijn niet langer aan nationale grenzen gebonden en investeren daar waar de omstandigheden het meest gunstig zijn. Dit kan leiden tot het gevaar voor ‘social dumping’ dat erin bestaat dat bedrijven zich daar vestigen, waar ze zonder druk van sociale normering en dus zonder hoge arbeidskosten de stevigste marktpositie kunnen bekleden. Hetgeen dan weer druk zou uitoefenen op de wetgever om te snoeien in de sociale uitgaven en om aan de sociale normering de laagste prioriteit te geven. Om te vermijden dat de ‘social dumping’ zou uitmonden in een neerwaartse spiraal van sociale regelgeving, is er behoefte aan een internationale regelgeving dienaangaande. Ook al hebben bestaande instrumenten zoals het UVRM en een aantal conventies van het ILO een richtinggevende rol, toch moet erkend worden dat de afdwingbaarheid en het vereiste minimumniveau te wensen over laat. Vandaar dat wordt gepleit voor een opwaardering van de minimumstandaardnormen in een instrument dat een garantie zou moeten vormen voor een globale adequate sociale zekerheidsbescherming.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 99
2.2. Actoren: demarcatie van het werkdomein tussen ziekenfondsen en privé-verzekeraars. De verworven inzichten op dit punt zijn nader uitgewerkt bij de bespreking van de mededingingsproblematiek onder werkpakket 6 (cf. infra).
2.3. Producten: sectorpensioenen België evolueert naar een nieuw pensioenlandschap. Het onderzoek heeft deze evolutie van dichtbij gevolgd, geanalyseerd en geëvalueerd. Het onderzoek toont aan dat bedrijfspensioenen in de vorm van groepsverzekeringen en pensioenfondsen tot nu het kloppend hart van de aanvullende pensioenen in België vormden. Pensioenen op sectorniveau kwamen tot 2000 bijna niet voor. In het klassieke driepijlermodel van wettelijke, aanvullende en individuele pensioenen was er tot op heden zo goed als geen plaats voor deze pensioenvorm. Recentelijk doken echter her en der initiatieven op om deze zogenaamde sectorpensioenen te creëren. Hierbij komen de sociale partners tot een collectieve omkadering van aanvullende pensioenen op sectorniveau. Verscheidene publicaties en presentaties van het onderzoek proberen een aanzet tot oplossing te bieden voor de juridische vragen die sectorpensioenen oproepen. Er is in België immers geen specifieke wettelijke regeling voor sectorpensioenen. Een mogelijke toepassing van verschillende wetgevingen op sectorale pensioenregelingen is problematisch. Tal van vragen rijzen over het juridisch kader van sectorpensioenen. Deze vragen situeren zich op het kruispunt van het collectief arbeidsrecht, het verzekeringswezen en de sociale zekerheid. De uitklaring van het juridisch statuut van het sectorpensioen was dan ook primordiaal in het onderzoek. Zo droeg het fundamenteel onderzoek bij tot de rechtszekerheid van alle betrokken spelers. Sectorpensioenen komen tot stand door een C.A.O. op sectorniveau. Vandaar dat de eerste rechtstak die belangrijk is, deze van het collectieve arbeidsrecht is. De wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten van 1968 is dan ook ongetwijfeld van toepassing bij de creatie en instelling van de sectorpensioenen. Moeilijker te bepalen zijn de toepassing van de W.A.P., de Controlewet, de Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, de Wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, het Koninklijk Besluit van 15 januari 1999 betreffende de boekhouding en de jaarrekening met betrekking tot de Fondsen voor bestaanszekerheid, het Ministerieel Besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 15 januari 1999 betreffende de boekhouding en de jaarrekening met betrekking tot de Fondsen voor bestaanszekerheid. Op Europees vlak passen sectorpensioenen in de groeipool van legistieke initiatieven, jurisprudentiële uitspraken en wetenschappelijke onderzoeken over aanvullende sociale verzekeringen. In gans Europa doet zich een zoektocht voor naar nieuwe en alternatieve vormen van sociale bescherming naast de wettelijke basisstelsels. Hierbij
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 100
ontstaan conflicten tussen de economisch georiënteerde Europese regelgeving inzake mededinging en nationale stelsels van sociale bescherming (zie ook Werkpakket 5: mededinging). Het onderzoek toonde ook aan dat een efficiënte controle van pensioenvoorzieningen onontbeerlijk is opdat er een efficiënte sociale bescherming zou zijn. Dit geldt ook voor sectorpensioenen. Degelijke financiële en prudentiële controles zijn de garanties voor een gefundeerd pensioenstelsel. De vraag naar de bevoegdheid rijst echter als het over sectorpensioenen gaat. In de meeste sectorale regelingen, spelen de fondsen voor bestaanszekerheid de rol van uitvoeringsorgaan. Dit feit leidt op zich tot tal van vragen. Moeten fondsen voor bestaanszekerheid bijvoorbeeld juridisch behandeld worden zoals pensioenfondsen en/of groepsverzekeraars? Misschien zijn fondsen voor bestaanszekerheid noch pensioenfondsen noch groepsverzekeraars maar leunen zij aan bij de Nederlandse bedrijfspensioenfondsen die ook sectoraal werken. De vele resterende vragen van het onderzoek worden verder onderzocht in een onderzoek dat gefinancierd wordt door het onderzoeksfonds van de K.U.Leuven (onderzoeksproject NB/1/01). Vast staat in ieder geval dat alhoewel sectorpensioenen weinig tot slecht gekend zijn, ze België in het kader van de sociale bescherming een toekomstperspectief bieden. Als tussenniveau van het wettelijk en aanvullend pensioen, combineren ze de voordelen van beide: het voordeel van de bredere solidariteitskring dan de aanvullende pensioenen op ondernemingsvlak en het voordeel van grotere inspraak en bevoegdheid voor de sociale partners dan de wettelijke pensioenen. Als sectorale regelingen voldoende gedemocratiseerd worden, dan kunnen zij een steentje bijdragen in de toekomstige uitbouw van een financieel evenwichtig Belgisch pensioenlandschap. De demografische evolutie in acht genomen, kunnen sectorpensioenen enige druk van het wettelijk pensioenstelsel afnemen. De verdere uitbouw van een juridisch coherent kader voor sectorpensioenen, is dan ook van primordiaal belang volgens het verrichte onderzoek. Net zo min als aanvullende pensioenen op ondernemingsvlak, vormen ook sectorpensioenen geen alternatief voor de wettelijke pensioenen. Zij kunnen slechts een aanvulling zijn van de wettelijke pensioenen. Sectorpensioenen zijn eerder substitueerbaar aan de aanvullende pensioenen op ondernemingsniveau dan aan de wettelijke pensioenen. Werkgevers die bijdragen aan sectorale stelsels, zullen misschien minder snel geneigd zijn om nog aanvullende pensioenen op ondernemingsvlak op te stellen. Toch dient deze laatste visie afgezwakt te worden, omdat er ten eerste zeer veel afhangt van het niveau van het sectorpensioen. Als dit niveau laag blijft in de toekomst, dan zal de vraag naar aanvullende pensioenen op ondernemingsvlak niet afnemen. Ten tweede zijn de aanvullende pensioenen op ondernemingsvlak in hoofdzaak gericht naar kaderleden en bedienden. Sectorpensioenen zijn daarentegen voornamelijk aanwezig in de arbeiderssectoren. Er is met andere woorden
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 101
een andere vraag en markt voor beide vormen van aanvullende pensioenen. Het beste bewijs hiervan wordt trouwens in die landen met sectorale pensioenregelingen geleverd doordat er naast de sectorale regelingen, nog steeds ondernemingsregelingen aanwezig zijn. Ten derde vormen sectorpensioenen geen element van human ressources management. Een modern personeelsbeleid dat naar flexibele en variabele beloningsstructuren streeft, zal steeds rekening moeten blijven houden met aanvullende pensioenen op ondernemingsvlak. Het onderzoek riep ook op tot een aangepast legistiek kader. Wil men sectorpensioenen een reële kans geven, dan moet er wel een coherent juridisch kader tot stand komen. Dit kader moet volgens het onderzoek een grotere doorzichtigheid van de contractuele voordelen bewerken, de verantwoordelijkheid van de sociale partners en beheerders van de fondsen duidelijk omschrijven, een efficiënt controlemechanisme instellen en bovenal de (verworven) rechten van de werknemers vastleggen.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 102
3. DE VERZOENBAARHEID VAN PRIVATISERING EN SOCIALE BESCHERMING (WERKPAKKET 6) De toenemende druk op de wettelijke sociale zekerheid in al de lidstaten van de Europese Unie brengt met zich mee dat er naar alternatieve beschermingsmodellen wordt gezocht. Hierbij kijken de beleidsvormers in de verschillende lidstaten eerst en vooral naar de private verzekering. Dit instrument zou gebruikt kunnen worden om een deel van de sociale beschermingsfunctie van de wettelijke sociale zekerheid over te nemen. Daarbij mag evenwel niet uit het oog verloren worden dat de verzekering en de private instellingen die verzekeringen aanbieden door eigen (verzekeringsrechtelijke) beginselen worden beheerst Om die reden werd in het onderzoek aandacht besteed aan de vraag naar de regelgeving die op de private instellingen van toepassing zou moeten zijn indien zij zich op het domein van de sociale bescherming begeven. Tevens is de vraag gerezen of de regels die van toepassing zijn op private ondernemingen in hun hoedanigheid van actoren op de goederen- en dienstenmarkt onverkort kunnen worden toegepast indien deze ondernemingen taken uitvoeren die verband houden met de sociale bescherming of het welzijn van de burgers.
3.1. Social governance Corporate Governance (deugdelijk ondernemingsbestuur) is een begrip dat reeds in de jaren ’70 verspreid geraakte onder juristen en economen in de Verenigde Staten, en dat sinds de jaren ’90 ook frequent opduikt in de vennootschapsrechtelijke literatuur in België. Corporate Governance mechanismen zijn ontstaan als oplossing voor de scheefgetrokken verhouding tussen de aandeelhouders en het bestuur. Vandaag is Corporate Governance geëvolueerd naar een veel ruimer begrip: het gaat om het invoeren van structuren die zorgen voor het formuleren van bij de organisatie passende doelstellingen, het samenstellen van een management dat deze doelstellingen zo goed mogelijk nastreeft, het vormen van leidinggevende functies bemand met de meest geschikte personen en het organiseren van mekaar controlerende en complementerende organen. Gezien deze nieuwe definitie, kan Corporate Governance ook een belangrijke meerwaarde opleveren in de non-profit sector en de publieke sector. Wanneer Corporate Governance elementen worden toegepast op de instellingen van sociaal recht (de instellingen van de sociale zekerheid, van aanvullende sociale verzekeringen, van de gezondheidszorg en het welzijnswerk), wordt gesproken van Social Governance. Het gaat daarbij om het aanreiken van principes als disclosure, informatie, participatie, duidelijkheid, transparantie, verantwoording en maatschappelijke legitimatie. Het gaat hierbij niet om privatisering in de
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 103
meest gebruikelijke betekenis, maar om de toepassing van technieken uit de private sector op de sociale instellingen. Hoewel er in de sociale zekerheidsinstellingen geen sprake is van aandeelhouders, biedt het concept ook voor deze instellingen waardevolle inzichten. Deze instellingen hebben elk hun specifieke stakeholders (belanghebbenden) met specifieke belangen. In een stelsel van Social Governance worden deze verschillende belangen op elkaar afgestemd om het optimale functioneren van de organisatie te waarborgen en een situatie van “checks and balances” te realiseren. Ook de participatie door deze stakeholders in de sociale instelling heeft een centrale plaats in het Social Governance debat. Hierbij dient wel het efficiënt functioneren van de instelling voor ogen gehouden te worden. De keuze voor een bepaalde rechtspersoon heeft een sterke invloed op het Social Governance beleid. Hierbij kan verwezen worden naar de recente wetenschappelijke zoektocht om een efficiënte rechtsvorm te vinden voor het zilverfonds, de zorgkassen, de sectorpensioenen, de fondsen voor bestaanszekerheid en de samenwerkingsverbanden tussen ziekenfondsen en private verzekeraars. Het onderzoek zoekt naar rechtsvormen die een adequaat kader vormen voor de behartiging van de belangen van alle stakeholders. Ondanks de pluriformiteit van de instellingen van aanvullende sociale verzekeringen dient te worden gestreefd naar een geïntegreerde vorm of naar bepaalde elementen van Social Governance die in de rechtsvorm aanwezig dienen te zijn opdat deze instellingen op een deugdelijke manier zouden bestuurd worden.
3.2. Mededinging Door de eengemaakte verzekeringsmarkt kan zowel op nationaal als op Europees niveau een verhoogde concurrentiestrijd tussen de actoren van aanvullende ziekteverzekeringen worden vastgesteld. De hiermee gepaard gaande despecialisatie en branchevervaging doen vragen rijzen naar de mogelijke beheersing van de bestaande systemen op Europeesrechtelijk of nationaal niveau. Ziekenfondsen en privé-verzekeringsmaatschappijen kunnen door hun eigenheid al dan niet aan verschillende nationale en Europeesrechtelijke regelgevingen onderworpen blijven bij het aanbieden van aanvullende ziekteverzekeringen. Nochtans mogen de lidstaten in het licht van het mededingingsrecht hun aanvullende sociale bescherming niet zomaar op eender welke wijze mogen organiseren. Het onderzoek toonde aan dat het om een evenwichtsoefening gaat tussen de uitbouw of het behoud van een afdoende sociale bescherming door het sociaal recht en de vrijwaring van de vrije concurrentie door het mededingingsrecht.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 104
Ook de sector van de aanvullende pensioenen berust op een wankel evenwicht tussen de prerogatieven van de vrije markt met deze van een voor elkeen toegankelijke en afdoende sociale bescherming. Deze discussie is thans ook in België actueel met aan de gang zijnde opwaardering van de sectorpensioenen. Voorlopig lijkt de balans, zoals die kan worden opgemaakt uit de rechtspraak van Europese Hof van Justitie over te hellen in het voordeel van de sociale bescherming. Er werd immers gesteld dat voldoende zwaarwegende solidariteitsmechanismen, die niet zouden kunnen worden gehandhaafd in een volledig concurrentiele omgeving een rechtvaardiging kunnen vormen voor beperkingen aan de vrije mededinging. Niettemin kan worden verwacht dat ook in de toekomst de spanning tussen mededinging en sociale bescherming een leidmotief zal vormen in de ontwikkeling van de aanvullende sociale verzekeringen.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 105
C. FINANCIEEL VERSLAG
I. Schematisch overzicht van het financieel verslag Bijlage 2.2.
GOA/98/
Prof. B. Van Buggenhout
personeel AP
personeel ATP
totaal personeel
1997
47 785,36
12 027,55
1998
50 661,95
13 273,83
1999
91 054,24
2000
Mvl/goa/ 98 blank
uitrusting
werking
algemeen TOTAAL
59 812,91
0,00
17 294,37
77 107,28
63 935,78
2 231,04
9 450,72
75 617,54
15 603,22
106 657,46
6 076,41
9 370,00
122 103,87
64 233,00
13 749,18
77 982,18
578,28
8 991,19
87 551,65
2001
102 430,54
22 449,50
124 880,04
9 592,40
34 683,40
169 155,84
TOTAAL
356 165,09
77 103,28
433 268,37
18 478,13
79 789,68
53 1536,18
jaar
II. Specificaties bij het financieel verslag A. Personeel
1) wetenschappelijk personeel NAAM 1) Yves Stevens 2) Liesbeth Van Rompaey 3) Fabienne Crauwels 4) Gerhard Gieselink 5) Sofie Bielen 6) Vanessa Verdeyen 7) Kathleen Verreth 8) Gianni Loosveldt
HOOGSTE DIPLOMA Lic. en droit soc (ulb) lid. rechten (kul) lic. rechten (kul) lic. Int. Betrek. (kul) lic. rechten (kul) lic. rechten (kul) lic. rechten (kul) lic. rechten (kul) lic. rechten (kul) lic. rechten (kul)
GRAAD grote onder. onder. onder. grote onder. onder. onder. grote onder. onder. onder. onder.
BAREMA doctor. bursaal A.A.P. A.A.P. doctor. bursaal
ANCIËNNITEIT 1997:0 - 2001:4 1997:1 - 2001:5 1997:0 – 1998:1
PERIODE 1/5/97-30/4/01 1/5/2001-31/12/01 1/1/97-1/9/01 15/12/97-16/11/99
doctor. bursaal doctor. bursaal doctor. bursaal doctor. ass. doctor. bursaal
2000:0 – 2001:1 2000:0 – 2001:1 2001:1 2001:6 1997:0
1/8/00-31/5/01 16/9/00-5/7/01 15/9/01-31/12/01 1/2/01-31/12/01 16/9/97-31/12/97
GRAAD 3 4
ANCIËNNITEIT 1997:3-2001:7 2001:14
PERIODE 1/1/97-31/12/97 16/4/01-31/12/01
2) administratief en technisch personeel NAAM 1) Strackx Magda 2) Mahy Paula
HOOGSTE DIPLOMA A2 A6 - A2
BAREMA 3.1. 4.2.
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 106
B. Uitrusting Aard, merk, type, belangrijk toebehoren of bijzondere specificaties, prijs incl. BTW • 1 PC DELL/P I 3GB/8 VRAM/CD/14” – 85.000 BEF • 2 PC DELL/P II 400/128 MB/4.3GB/8 VRAM/CD/15” – 90.000 BEF • 1 HP LASERJET 4500 – 52.591 BEF • 1 HP DESKJET 710c – 8.031 BEF • 1 HP LASERJET 1100 – 393,33 € • 1 HP SCANJET 4200c – 185,28 € • 1 Monitor DELL/ 15”/1500 FP – 370 € • 1 Plextor PX-W 161O TA/16x/40x IDE – 368,12 € • 2 DELL/GX200M/P733/128MB/8MB/17” – 4362,93 € • 1 BRAUN SCHERM – 123,70 € • 1 NEC MULTISYNC VT54O – 4367,54 €
C. Werking Boeken–losbladige werken–tijdschriften– kopies–onkostennota’s personeel–kantoorartikelen–postzegels Aangezien er slechts sedert het jaar 2000 met SAP wordt gewerkt, is de boekhoudkundige uitsplitsing van de werkingskosten slechts vanaf dan mogelijk. Voor 2000: - Aankoop kopiepapier - Abonnementen - lidgelden - Boeken - Deelname studiedagen, congressen - Fotocopieën - Informatica herstellingspool - Informatica software - Postzegels, portkosten - Studiereis - Tijdschriften
458,18380,341.358,6012,39887,28111,55446,2127,2767,77433,75-
Voor 2001: -
Aankoop kopiepapier Abonnementen - lidgelden Boeken Deelname studiedagen, congressen Fotocopieën Informatica herstellingspool Informatica software Postzegels, portkosten Studiereis Tijdschriften
2.442,871.925,371.595,271.693,143.621,67104,11223,10726,49169,94169,56-
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 107
D. INHOUDSTAFEL A. ADMINISTRATIEF VERSLAG : PERSONEEL.............................................................................................. 3 B. WETENSCHAPPELIJK VERSLAG ................................................................................................................. 5 I. Wetenschappelijke vorderingen van het onderzoek........................................................................................ 5 A. Situering van het onderzoek ....................................................................................................................... 6 B. Doelstellingen van het onderzoek............................................................................................................... 7 C. Fasering ...................................................................................................................................................... 9 D. Verslag van de resultaten.......................................................................................................................... 11 Deel I: Inventarisatie en analyse................................................................................................................ 11 1. Specifieke aanvullende sociale verzekeringen (werkpakket 1) ......................................................... 11 1.1. Analyse en beschrijving van de aanvullende ziekteverzekering in België.................................. 11 1.2. Inventarisatie en analyse van de problematiek rond aanvullende pensioenen in België............. 11 a) Verworven rechten .................................................................................................................... 13 b) Arbeidsmobiliteit en aanvullende pensioenen........................................................................... 13 c) Sectorpensioenen....................................................................................................................... 14 d) De "vierde pijler" ...................................................................................................................... 15 1.3. Aanvullende werkloosheidsverzekeringen ................................................................................. 15 2. Categoriale selectiviteit (werkpakket 2) ............................................................................................ 17 3. Dienstverlening (werkpakket 3) ........................................................................................................ 19 3.1. Dienstenverzekering en dienstverlening.................................................................................... 19 3.2. Kostenbeheersing en kwaliteitscontrole ..................................................................................... 19 3.3. De zorgverzekering .................................................................................................................... 21 Deel II: Theorievorming............................................................................................................................ 22 1. Typologie van de aanvullende voordelen (werkpakket 4) ................................................................. 22 2. De verhouding tussen de overheid en de private sector in de sociale bescherming (werkpakket 5).. 23 2.1. Sociale risico's: de invloed van de globalisering op de sociale bescherming ............................. 23 2.2. Actoren: demarcatie van het werkdomein tussen ziekenfondsen en privé-verzekeraars............ 24 2.3. Producten: sectorpensioenen ...................................................................................................... 25 3. De verzoenbaarheid van privatisering en sociale bescherming (werkpakket 6) ................................ 27 3.1. Social governance ...................................................................................................................... 27 3.2. Mededinging .............................................................................................................................. 27 E. Toekomstperspectieven ............................................................................................................................ 29 F. Besluiten en zelfevaluatie ......................................................................................................................... 31 II. Wetenschappelijke activiteiten ..................................................................................................................... 33 A. Publicaties ................................................................................................................................................ 33 I. Artikels in internationaal gereviewde tijdschriften ................................................................................ 33 II. Artikels in andere wetenschappelijke tijdschriften ............................................................................... 34 III. Interne rapporten ................................................................................................................................. 38 a) interne rapporten als expertenstudies: ............................................................................................... 38 b) overige interne rapporten .................................................................................................................. 39 IV. Boeken ................................................................................................................................................ 40 a) als auteur ........................................................................................................................................... 40 b) als editor............................................................................................................................................ 41 V. Artikels in of gedeelten van boeken ..................................................................................................... 41 VI. Artikels ter perse ................................................................................................................................. 47 VII. Andere publicaties ............................................................................................................................. 48 B. Voordrachten op uitnodiging.................................................................................................................... 49 C. Deelname aan congressen en seminaries .................................................................................................. 54 D. Inrichten van congressen en workshops ................................................................................................... 59 E. Doctoraten ............................................................................................................................................... 60 F. Verblijf van eigen onderzoekers in het buitenland.................................................................................... 61 G. Verblijf van vreemde onderzoekers......................................................................................................... 62 III. Verworven inzichten ................................................................................................................................... 63
Eindverslag Aanvullende Sociale Verzekeringen 108
A. Deel I : Inventarisatie en analyse.............................................................................................................. 63 1. Specifieke aanvullende sociale verzekeringen (werkpakket 1) ............................................................. 63 1.1. Analyse en beschrijving van de aanvullende ziekteverzekering in België...................................... 63 1.2. Inventarisatie en analyse van de problematiek rond aanvullende pensioenen in België................. 65 a) Verworven rechten ........................................................................................................................ 65 b) Arbeidsmobiliteit en aanvullende pensioenen............................................................................... 68 c) Sectorpensioenen........................................................................................................................... 74 d) De "vierde pijler" .......................................................................................................................... 75 1.3. Aanvullende werkloosheidsverzekeringen ..................................................................................... 75 2. Categoriale selectiviteit (werkpakket 2) ................................................................................................ 77 3. Dienstverlening (werkpakket 3) ............................................................................................................ 86 3.1. Dienstenverzekering en dienstverlening......................................................................................... 86 3.2. Kostenbeheersing en kwaliteitscontrole ........................................................................................ 88 3.3. De zorgverzekering ........................................................................................................................ 89 B. Deel II: Theorievorming........................................................................................................................... 91 1. Typologie van de aanvullende voordelen (werkpakket 4)..................................................................... 91 2. De verhouding tussen de overheid en de private sector in de sociale bescherming (werkpakket 5)...... 97 2.1. Sociale risico's: de invloed van de globalisering op de sociale bescherming ................................. 97 2.2. Actoren: demarcatie van het werkdomein tussen ziekenfondsen en privé-verzekeraars................. 99 2.3. Producten: sectorpensioenen .......................................................................................................... 99 3. De verzoenbaarheid van privatisering en sociale bescherming (werkpakket 6) .................................. 102 3.1. Social governance ....................................................................................................................... 102 3.2. Mededinging ................................................................................................................................ 103 C. FINANCIEEL VERSLAG ............................................................................................................................. 105 D. INHOUDSTAFEL ......................................................................................................................................... 107