Tendensen Nummer 108 08/10
A 13.0.04-0810
Van de redactie Tendensen is in een nieuw jasje gestoken! De inhoud blijft zoals u van ons bent gewend. Daarom ook in dit nummer weer diverse onderwerpen op het gebied van pensioenen levensverzekeringen. Zo bespreken wij de laatste stand van zaken over het Van Leeuwen convenant. Op welke punten heeft Delta Lloyd haar acceptatievoorwaarden aangepast? De nieuwe Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen is onlangs in werking getreden. >>
Pag. 2/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Redactioneel
Redactie-adres
Vervolg Redactioneel >>
Expertisecentrum Postbus 1000 1000 BA Amsterdam T 020 594 83 90 E-mail DLL_Expertisecentrum_PJE_
[email protected] Website deltalloyd.nl/perscentrum/zie ook Eindredactie mw. mr. J.M. Wilms Vormgeving Delta Lloyd Design Druk
Wij gaan in op de gevolgen van de gedragscode voor levensverzekeraars. Hoe en onder welke voorwaarden kan een pensioenregeling worden gewijzigd? Op deze vraag geven wij in dit nummer een antwoord. Wij krijgen vaak de vraag of waardeoverdracht van pensioenaanspraken naar het buitenland mogelijk is. Wij gaan in op de voorwaarden die bij een internationale waardeoverdracht gelden. Ook fiscale onderwerpen komen aan bod. Wij besteden onder andere aandacht aan het nieuw uitgebrachte besluit lijfrenteverzekeringen en periodieke uitkeringen en op de 3% staffels uit het nieuwe staffelbesluit. <<
Drukkerij van Amerongen Illustraties Sylvia Weve Tendensen verschijnt 4 maal per jaar voor relaties van Delta Lloyd. Adreswijzigingen kunnen uitsluitend worden verwerkt indien u deze met vermelding van oude en nieuwe gegevens mailt aan:
[email protected] Het overnemen van gedeelten uit de redactionele inhoud, artikelen,
Tendensen Nummer 108 08/10
tekeningen, foto’s en dergelijke is mogelijk na overleg met de redactie
Inhoud Van Leeuwen convenant: De uitvoering Gezondheidsgegevens in de nieuwe Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen Wijziging pensioenregeling: wat zijn de voorwaarden? Signaleringen Opnieuw uitgebracht besluit lijfrenteverzekeringen en periodieke uitkeringen Individuele internationale waardeoverdracht Het nieuwe staffelbesluit: échte 3% staffels Naar mijn mening
3 5 8 12 14 18 22 24
Pag. 3/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Van Leeuwen convenant: De uitvoering
In Tendensen 106 bespraken we het doel van en de belangrijkste afspraken uit het Van Leeuwen convenant ‘Toegang tot aan arbeid gerelateerde verzekeringen’. Op dat moment liepen de gesprekken nog tussen het Verbond van Verzekeraars en de pensioenkoepels over het in- en uitlooprisico bij Pensioenwetverzekeringen. Delta Lloyd moet daarnaast de afspraken uit het convenant vertalen naar de acceptatievoorwaarden van haar pensioencontracten. We zijn inmiddels toe aan Tendensen 108. Hoog tijd voor de laatste stand van zaken.
De gesprekken tussen het Verbond, de pensioenkoepels en SZW om tot een eenduidige aanpak voor het in- en uitlooprisico bij Pensioenwetverzekeringen te komen, zijn nog gaande. Op het moment van schrijven van dit artikel is nog niet bekend welke aanpak partijen gaan kiezen om het in- en uitlooprisico van pensioenuitvoerders op elkaar aan te laten sluiten. In Tendensen 106 gaven we een opsomming van de belangrijkste afspraken uit het convenant. Deze afspraken raken direct de voorwaarden voor de acceptatie van risico’s bij verzekeraars. Dit betekent dat ook Delta Lloyd de afgelopen periode haar acceptatievoorwaarden onder de loep heeft genomen. Op punten voldeden de voorwaarden, maar op andere punten heeft Delta Lloyd het convenant aangegrepen om haar voorwaarden aan te passen en te vereenvoudigen. Brandend huis bepaling arbeidsongeschiktheidsrisico Volgens het convenant hoeft de verzekeraar voor het arbeidsongeschiktheidsrisico geen dekking te bieden aan de werknemer die bij de start van de verzekering of indiensttredingdatum niet of niet volledig in staat is zijn arbeid te verrichten. Delta Lloyd is op het ‘brandend huis’ gebied soepeler in haar voorwaarden. Voor een verplichte verzekering wordt de werknemer die op het
moment van aanvang van de verzekering (gedeeltelijk) ziek of arbeidsongeschikt is, voor zijn restcapaciteit verzekerd. Een verergering van arbeidsongeschiktheid die het gevolg is van een bij aanvang van de verzekering bestaande aandoening is niet gedekt. Bij een vrijwillige verzekering accepteert Delta Lloyd het arbeidsongeschiktheidsrisico niet als een werknemer bij de start van de verzekering of indiensttredingdatum (gedeeltelijk) ziek of arbeidsongeschikt is. In dat geval geldt dus dat Delta Lloyd brandende huizen niet verzekert. Anti-misbruik bepaling Het convenant biedt de verzekeraar de mogelijkheid om een uitkering te weigeren als de werknemer binnen een bepaalde periode na de start van de verzekering of indiensttreding, zijn werkzaamheden (deels) staakt wegens ziekte of overlijdt. De gezondheidstoestand van de werknemer bij aanvang van de verzekering of indiensttreding moet zodanig zijn geweest dat het ziek worden of overlijden kennelijk te verwachten was. Deze bepaling geldt voor het arbeidsongeschikheids- en overlijdensrisico. Met deze bepaling kan misbruik en/of fraude worden voorkomen.
Pag. 4/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Van Leeuwen convenant: De uitvoering
Arbeidsongeschiktheid Voor de werknemer die in het eerste jaar van de verzekering ziek wordt en aaneensluitend arbeidsongeschikt (in de zin van de WIA ) biedt Delta Lloyd in sommige gevallen geen dekking voor het arbeidsongeschiktheidsrisico. De ziekte moest dan wel kennelijk te verwachten zijn, gelet op de gezondheidstoestand van de werknemer bij de start van de verzekering. Dit jaar van uitsluiting verminderen we met de periode dat de werknemer direct voorafgaand aan het aangaan van de verzekering al was verzekerd voor hetzelfde risico van vergelijkbare hoogte. Onder direct voorafgaand verstaan we ook een onderbreking van maximaal vier weken. Voor het antwoord op de vraag of de ziekte kennelijk te verwachten was, gaat Delta Lloyd uit van de WIAbeoordeling van het UWV. Als het UWV deze beoordeling niet uitvoert, dan voert Delta Lloyd deze zelf uit. Overlijden Delta Lloyd biedt geen dekking van het overlijdensrisico voor de werknemer die overlijdt in het eerste jaar van: – het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding. Het overlijden moest dan wel, gezien de gezondheidstoestand van de werknemer ten tijde van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding, redelijkerwijs te verwachten zijn; of – de verzekering. Ook hier moest het overlijden, gezien de gezondheidstoestand van de werknemer ten tijde van het aangaan van de verzekering redelijkerwijs te verwachten zijn. Dit jaar verminderen we met de periode dat de werknemer direct voorafgaand aan het aangaan van de verzekering al was verzekerd voor hetzelfde risico van vergelijkbare hoogte. De toetsing of sprake is van een te verwachten overlijden bij aanvang van verzekering, huwelijk, geregistreerd partnerschap of gezamenlijke huishouding vindt plaats door de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens.
Acceptatie nieuwe deelnemers Tot voor kort beschouwde Delta Lloyd in haar acceptatievoorwaarden iedere werknemer die te laat werd aangemeld als “spijtoptant” volgens de Wet op de medische keuringen (WMK). Te laat was hier meer dan vier maanden na de datum van indiensttreding of het moment waarop de werknemer voor het eerst in aanmerking kwam voor de verzekering. Van deze werknemers werden medische waarborgen gevraagd voordat ze werden geaccepteerd. Met deze bepaling probeerde Delta Lloyd calculerend en fraudeleus gedrag van een werkgever bij aanmelding van nieuwe werknemers te voorkomen. De Nederlandsche Bank (DNB) en het convenant geven aan dat pensioenuitvoerders calculerend gedrag bij aanmelding voor een verzekering waarbij de werknemer geen keuze heeft voor deelname (verplichte verzekering) op een andere manier moeten tegengaan. Het beschouwen van de te laat aangemelde werknemer als “spijtoptant” kan niet meer. Dit betekent dat, in afwijking van het verleden, Delta Lloyd werknemers die te laat door hun werkgever worden aangemeld voor een verplichte verzekering zonder waarborgen opneemt in de regeling. Calculerend gedrag van een werkgever bij de aanmelding van een werknemer voor een verplichte verzekering wordt niet langer beperkt door het opvragen van medische waarborgen. Volgens DNB en het convenant kan de pensioenuitvoerder in de uitvoeringsovereenkomst sancties opnemen voor de werkgever. Hoe die sancties er bij Delta Lloyd in de praktijk uit komen uit te zien, wordt later dit jaar bepaald. Delta Lloyd ziet sanctionering als uiterste middel, bijvoorbeeld wanneer een werkgever meermaals zijn verplichting uit de uitvoeringsovereenkomst tot tijdig melden niet nakomt. Of bij een redelijk vermoeden van frauduleus handelen door de werkgever. We zoeken liever de dialoog met de werkgever om te voorkomen dat werknemers te laat worden aangemeld voor hun pensioenregeling en zodoende blootstaan aan ongewenste risico’s. mr. H.M. Vermaas Expertisecentrum Product en Juridische Expertise Pensioenen
Pag. 5/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Gezondheidsgegevens in de nieuwe Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen
Op 13 april 2010 heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) goedkeuring verleend aan de nieuwe Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen van het Verbond van Verzekeraars en de Nederlandse Vereniging van Banken. De Gedragscode is onmiddellijk in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Gedragscode is ook een nieuwe regeling van kracht geworden voor de “persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid”. In dit artikel gaan wij in op deze nieuwe regeling en de gevolgen daarvan voor levensverzekeraars.
Pag. 6/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Gezondheidsgegevens in de nieuwe Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen
Noodzaak tot wijziging Door middel van de Gedragscode geven banken en verzekeraars in aansluiting op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), invulling aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van cliënten bij de verwerking van hun persoonsgegevens. De goedkeuring die het CBP had verleend voor de vorige Gedragscode is verlopen in 2008. Medisch adviseurs waren niet tevreden over de regeling voor de verwerking van de medische gegevens. De kritiek had met name betrekking op het functioneren van de functionele eenheid. Deze eenheid bestond uit een groep personen van verschillende disciplines die onder de verantwoordelijkheid en voor de medisch adviseur medische gegevens verzamelen en verwerken. Daarin werden soms ook personen toegelaten die geen toegang tot de medische gegevens mochten hebben. Het CPB concludeerde dat het begrip functionele eenheid door verzekeraars te ruim werd geïnterpreteerd en dat de praktijk geen recht deed aan de bedoelingen van de wetgever ten aanzien van de bescherming van burgers bij de verwerking van persoonsgegevens. Banken en verzekeraars zijn met betrokken belangengroepen in overleg gegaan over de inhoud van een nieuwe Gedragscode. De regeling van de persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid is ook de belangrijkste wijziging die de inwerkingtreding van de nieuwe Gedragscode met zich meebrengt. De regeling is vastgelegd in artikel 6.1. De benaming valt meteen op. Er wordt niet meer gesproken over medische gegevens. Persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid, hierna kortheidshalve “gezondheidsgegevens”, moet een ruimere betekenis tot uitdrukking brengen. Het gaat om alle mogelijke gegevens, betreffende de gezondheid van een persoon. Scheiding advies en beslissing In de nieuwe Gedragscode komt de functionele eenheid niet meer terug. Er is gekozen voor een strikte scheiding tussen de adviesfunctie van de medisch adviseur en
de personen die onder zijn verantwoordelijkheid staan (de medische dienst of staf) en de beslisfunctie van de verzekeraar. De medisch adviseur beoordeelt de gezondheidssituatie van de cliënt en brengt daarover advies uit aan de verzekeraar. De verzekeraar beslist over de acceptatie en de uitvoering van de verzekering. De rol van de medisch adviseur De beoordeling van gezondheidsgegevens in verband met de acceptatie of een aanspraak uit de verzekering mag alleen worden verricht door de medisch adviseur en de medische dienst (artikel 6.1.4). De medewerkers van de medische dienst hebben daartoe een geheimhoudingsplicht (artikel 6.1.9). De beoordeling wordt opgenomen in een gemotiveerd advies aan de verzekeraar, in de persoon van de acceptant of de schadebehandelaar. De medisch adviseur vraagt de daartoe benodigde gezondheidsgegevens op met een gerichte machtiging van de cliënt en beslist of er zo nodig meer gezondheidsgegevens voor zijn advies noodzakelijk zijn (artikel 6.1.5). Bij een keuring heeft de cliënt het recht om als eerste kennis te nemen van de bevindingen van de medisch adviseur en kan hij desgewenst voorkomen dat deze aan de verzekeraar kenbaar worden gemaakt (artikel 6.1.7). Alle medische stukken worden bewaard in een medisch dossier, dat onder beheer staat van de medisch adviseur. De cliënt heeft het recht het dossier in te zien (artikel 6.1.6). De mogelijkheid bestaat dat gezondheidsgegevens ook buiten de medische dienst worden verstrekt aan een acceptant of de schadebehandelaar. Het is de verantwoordelijkheid van de medisch adviseur om te beoordelen of en in hoeverre dat noodzakelijk is voor het nemen van een beslissing bij de acceptatie of de schadebehandeling. De medisch adviseur is niet verantwoordelijk voor de verwerking van de gezondheidsgegevens buiten de medische dienst.
Pag. 7/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
De rol van de verzekeraar Verzekeraars mogen gezondheidsgegevens alleen verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor: – de beoordeling van de cliënt, – de acceptatie van de cliënt, het uitvoeren van de overeenkomst en het afwikkelen van het betalingsverkeer (artikel 6.1.1). Daarnaast kan de verzekeraar gezondheidsgegevens verwerken als dat – onder andere – gebeurt met de uitdrukkelijke toestemming van de cliënt en als dat noodzakelijk is voor vaststelling, uitoefening en de verdediging van een recht in rechte (artikel 6.1.2). De verzekeraar mag de gezondheid van de cliënt niet beoordelen. Hij beslist, mede op basis van het door de medisch adviseur afgegeven advies, over de acceptatie en de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst. De verzekeraar mag gezondheidsgegevens alleen gebruiken voor het specifieke doel, waarvoor deze zijn verkregen (artikel 6.1.3). Zo mogen gezondheidsgegevens die zijn verkregen bij de acceptatie van een verzekering, niet zonder de uitdrukkelijke toestemming van de cliënt worden gebruikt bij de schadebehandeling van een andere verzekering. De verzekeraar is zelfstandig verantwoordelijk voor de verwerking van gezondheidsgegevens, die worden verwerkt buiten de medische dienst. Gevolgen van de nieuwe Gedragscode De strikte scheiding tussen het advies en de beslissing leidt voor de cliënt tot meer duidelijkheid over de verantwoordelijkheid van de medisch adviseur en die van de verzekeraar bij de verwerking van zijn gezondheidsgegevens. Doordat de gezondheidsgegevens niet meer in de functionele eenheid worden verwerkt, biedt de regeling meer waarborgen dat gezondheidsgegevens niet in een te ruime kring worden verspreid. De nieuwe regeling heeft gevolgen voor de werkwijze en mogelijk zelfs voor de taken van personen die bij een verzekeraar bij gezondheidsgegevens betrokken zijn. Zo bestaat de medisch acceptant niet meer. De medische dienst geeft immers een advies en de
acceptatie wordt zonder medische beoordeling verricht door de verzekeraar. Een acceptant mag ook geen verkorte gezondheidsverklaringen meer beoordelen. Voorts brengt de regeling wijzigingen met zich mee in processen bij de verwerking van gezondheidsgegevens. Zo moeten alle gezondheidsgegevens rechtstreeks naar de medisch adviseur worden verzonden. Dit heeft gevolgen voor de postverwerking, maar ook moet worden gedacht aan aanvragen via internet. Voor de medisch adviseur is het van belang om zijn overwegingen bij de genomen beslissingen goed te documenteren. Cliënten kunnen de medisch adviseur aanspreken op zijn handelen. Zo zal hij bij een besluit om medische gegevens buiten de medische dienst te verstrekken, de noodzaak daarvan moeten kunnen aantonen. Toezicht De controle op de naleving vindt in eerste instantie plaats door de verzekeraar zelf door middel van zelfevaluatie. Periodiek moet worden onderzocht op welke wijze wordt omgegaan met de verwerking van persoonsgegevens, waarvan de bevindingen worden vastgelegd in een rapportage. De CBP kan bij de verzekeraar onderzoek verrichten naar de naleving van de Gedragscode. Mocht er toch een overtreding plaatsvinden van de regels van de Gedragscode, dan kan de cliënt een klacht indienen bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD), bij het CPB, dan wel de zaak voorleggen aan de bevoegde rechter. mr R.J. van Dijck Expertisecentrum Product en Juridische expertise Leven
Pag. 8/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Wijziging pensioenregeling: wat zijn de voorwaarden?
De behoefte om pensioenregelingen te kunnen wijzigen is in de praktijk groot. In Tendensen 70 hebben wij stilgestaan bij de voorwaarden waaronder een werkgever zijn pensioenregeling kan wijzigen. Hierbij zijn wij uitgegaan van de toen geldende wetgeving: de Pensioen- en spaarfondsenwet. Nu geldt de Pensioenwet. Reden genoeg om dit onderwerp opnieuw onder de loep te nemen en om een antwoord te geven op vragen als: – Kan een werkgever een wijziging eenzijdig doorvoeren of heeft hij de instemming van de betrokkenen nodig? – Kunnen al opgebouwde aanspraken worden gewijzigd?
Pag. 9/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Wijziging pensioenregeling Artikel 1 van de Pensioenwet (PW) definieert ‘pensioenregeling’ als ‘een pensioenregeling op grond van een pensioenovereenkomst’. De pensioenovereenkomst is aan te merken als een onderdeel van de arbeidsovereenkomst. Wat wordt nu verstaan onder een wijziging van de pensioenregeling? Een wijziging van de pensioenregeling is een wijziging van de pensioenovereenkomst en dus een wijziging van de arbeidsovereenkomst. Er is sprake van een wijziging als de pensioenregeling op initiatief van de werkgever inhoudelijk wordt gewijzigd. Een wijziging van de pensioenregeling door de pensioenuitvoerder valt hier dus niet onder. Als de aanpassing van de pensioenregeling wordt voorgeschreven door de wetgever of de rechter is alleen sprake van een wijziging als de werkgever beleidsvrijheid heeft bij de invulling daarvan. Instemming Heeft de werkgever instemming nodig voor de wijziging van de pensioenregeling? Voor het antwoord op deze vraag moet onderscheid worden gemaakt tussen regelingen die door werkgevers rechtstreeks bij verzekeraars zijn ondergebracht en de bij pensioenfondsen ondergebrachte regelingen. Rechtstreekse regelingen Bij rechtstreekse regelingen kunnen betrokken zijn: de werkgever, de werknemers en de ondernemingsraad. Hoofdregel De pensioenregeling moet worden uitgevoerd zoals deze is overeengekomen. Afspraak is afspraak. Hoofdregel is dus dat eenzijdige wijziging van de pensioenregeling door de werkgever niet mogelijk is. Instemming van de werknemers is vereist. Uitzonderingen Soms mag een werkgever de pensioenregeling wel eenzijdig wijzigen. Dit vloeit voort uit artikel 6:248, lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens dit artikel kan de werkgever de pensioenregeling aanpassen als de ongewijzigde voortzetting naar de maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook kan de werkgever in bepaalde situaties een beroep doen op artikel 7:611 BW. Werkgever en werknemer moeten zich volgens dit artikel als goed werkgever en goed werknemer gedragen. Ook de rechter mag een overeenkomst eenzijdig wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden als ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet redelijkheid en billijkheid is. Dit is vastgelegd in artikel 6:258 BW. Een werkgever kan de pensioenregeling ook eenzijdig wijzigen als hij zich dit recht heeft voorbehouden. Op grond van artikel 7:613 BW kan de werkgever slechts een beroep doen op een dergelijk voorbehoud ‘indien hij bij de wijziging een zodanig zwaarwegend belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken’. De werkgever moet dus bewijzen dat sprake is van een zwaarwegend belang. Als de ondernemingsraad met de wijziging van de pensioenregeling heeft ingestemd, zal dit bewijs voor de werkgever makkelijker zijn. Daarnaast kent de PW ook twee mogelijkheden om in pensioenregelingen een wijzigingsvoorbehoud voor de werkgever op te nemen. Artikel 12, lid 1 bepaalt dat de werkgever zich bij het sluiten van de pensioenovereenkomst de bevoegdheid tot vermindering of beëindiging van de werkgeversbijdrage kan voorbehouden. Dit voorbehoud betreft dus alleen de bijdrage van de werkgever. De werkgever mag op dit voorbehoud alleen een beroep doen als sprake is van ingrijpende wijziging van omstandigheden. Artikel 19 PW bepaalt dat de werkgever de pensioenovereenkomst eenzijdig mag wijzigen als dit voorbehoud schriftelijk in de pensioenovereenkomst is opgenomen. De werkgever kan dit voorbehoud inroepen als sprake is van een ‘zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken’. Dit artikel uit de PW is te vergelijken met hiervoor besproken artikel 7:613 BW.
Pag. 10/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Wijziging pensioenregeling: wat zijn de voorwaarden?
Wanneer is nu sprake van ‘ingrijpende wijziging van omstandigheden’ (artikel 12 PW) of van ‘een zwaarwegend belang’ (artikel 19 PW en artikel 7:613 BW)? Van een ingrijpende wijziging van omstandigheden kan sprake zijn bij: – financieel onvermogen van de werkgever; – toetreding van de werkgever tot een bedrijfstakpensioenfonds; – een fusie; – de uitbreiding van de pensioenregeling tot een nieuwe groep werknemers; – een ingrijpende wetswijziging of jurisprudentie. Omdat artikel 19 PW is geënt op artikel 7:613 BW is de invulling van het begrip ‘zwaarwichtig belang’ in de arbeidsrechtspraak ook voor artikel 19 PW van belang. Of in een concreet geval sprake is van een voldoende zwaarwichtig belang is afhankelijk van alle relevante feiten en omstandigheden. Ondernemingsraad Als de werkgever een ondernemingsraad (OR) heeft, komt aan deze een instemmingsrecht toe bij een voorgenomen besluit van de werkgever tot ‘vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling met betrekking tot een pensioenverzekering’ (artikel 27 Wet op de ondernemingsraden). Het instemmingsrecht is alleen van toepassing wanneer de pensioenregeling is ondergebracht bij een verzekeraar. De OR heeft dus geen instemmingsrecht als de pensioenregeling is ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds. De OR heeft eveneens geen instemmingsrecht voor zover de pensioenregeling al inhoudelijk in een CAO is geregeld. De instemming van de OR treedt overigens niet in de plaats van de instemming van de werknemers. De werkgever moet dus daarnaast altijd de instemming van de werknemers krijgen. Pensioenfondsregelingen Bij pensioenfondsregelingen kunnen betrokken zijn: de deelnemers, de werkgever, het bestuur, de deelnemersraad, de deelnemersvergadering en de vakorganisaties.
Bij pensioenfondsen is doorgaans in de pensioenreglementen opgenomen hoe de pensioenregeling kan worden gewijzigd. Bij pensioenfondsen is namelijk vaak sprake van het incorporeren van het pensioenreglement in de pensioenovereenkomst. De pensioenovereenkomst verwijst dan naar het pensioenreglement van het pensioenfonds. In dat pensioenreglement is vervolgens de wijzigingsbevoegdheid van het pensioenreglement geregeld. In dat geval werkt een wijziging van het pensioenreglement automatisch door in de pensioenovereenkomst. In het pensioenreglement kan een eenzijdige wijzigingsbevoegdheid door het bestuur zijn opgenomen. Het bestuur is dan als enige bevoegd om de pensioenregeling te wijzigen. Instemming van de deelnemers is niet vereist. Ook kan het pensioenreglement voorschrijven dat wijziging van de pensioenregeling mogelijk is na advies van de deelnemersraad of deelnemersvergadering. Weer een andere mogelijkheid is dat de vakorganisaties bevoegd zijn tot wijziging van de pensioenregeling. Bedrijfstakpensioenfonds Bij verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (BPF) sluit de werkgever geen pensioenovereenkomst. De werkgeversorganisaties en vakbonden bepalen bij een verplichtgesteld BPF de inhoud van de pensioenovereenkomst. De individuele werkgever heeft hier geen wijzigingsbevoegdheid. De wijziging van de pensioenregeling van het BPF kan gevolgen hebben voor pensioenregelingen waarvoor een vrijstelling van de verplichte deelname geldt. Dat is het geval als aan de vrijstelling de voorwaarde van gelijkheid of gelijkwaardigheid is verbonden. Voor de werkgever zal dit doorgaans voldoende zwaarwichtig belang opleveren om de pensioenregeling zonder instemming van de werknemers aan te kunnen passen aan de regeling van het BPF. Verworven rechten De volgende vraag is of verworven rechten worden aangetast? Bij deelnemers en slapers gaat het om de aantasting van al opgebouwde pensioenaanspraken. Bij pensioengerechtigden gaat het om de aantasting van het ingegane pensioenrecht.
Pag. 11/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Artikel 1 PW geeft een ruime definitie van afkoop. Onder afkoop wordt verstaan ‘iedere handeling waardoor pensioenaanspraken of pensioenrechten hun pensioenbestemming verliezen’. Artikel 65 PW bepaalt dat afkoop verboden is tenzij de wet dit expliciet toestaat. Het aantasten van verworven rechten is dus strijdig met dit afkoopverbod. In artikel 64 PW is het vervreemdingsverbod geregeld. Ook dit verbod verzet zich tegen de aantasting van verworven rechten. Daarnaast schrijft artikel 20 PW voor dat bij een wijziging van de pensioenovereenkomst de opgebouwde pensioenaanspraken niet mogen worden gewijzigd. Op deze regel wordt in de volgende situaties een uitzondering gemaakt: – Interne waardeoverdracht op verzoek van de deelnemer bij wijziging van de pensioenovereenkomst door dezelfde werkgever. – Collectieve waardeoverdracht op verzoek van de werkgever na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst, overname van een onderneming of collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten. – Korting van pensioenaanspraken door het pensioenfonds bij een vermogenstekort van het fonds. Al opgebouwde pensioenaanspraken en al ingegane pensioenrechten mogen dus op grond van de PW niet worden aangetast bij wijziging van de pensioenregeling, tenzij sprake is van een van de genoemde uitzonderingen. Toeslagen Een in de praktijk veel voorkomende vraag is of een toeslagregeling voor slapers en pensioengerechtigden mag worden aangepast. Hierbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen onvoorwaardelijke en voorwaardelijke toeslagregelingen. Is de toeslagverlening onvoorwaardelijk, dan is deze niet afhankelijk van de beschikbare middelen van de werkgever of het pensioenfonds. Het lijkt de bedoeling van de PW dat voor slapers en pensioengerechtigden deze onvoorwaardelijke toeslagregeling niet mag worden gewijzigd. De onvoorwaardelijke toeslagverlening valt volgens de Memorie van Antwoord immers onder de opgebouwde aanspraken als bedoeld in artikel 20
PW (Kamerstukken I 2006/2007, 30413, nr. C). Bij voorwaardelijke toeslagregelingen ligt dit anders. Voor slapers volgt dit uit de definitie van pensioenaanspraak in artikel 1 PW. Een voorwaardelijke toeslagverlening valt volgens deze definitie niet onder een opgebouwde pensioenaanspraak. Voor pensioengerechtigden geeft de hiervoor genoemde Memorie van Antwoord duidelijkheid. Als een voorwaardelijke toeslagverlening is toegezegd vormt de toekomstige toeslagverlening geen onderdeel van de opgebouwde pensioenaanspraken. Voor slapers en pensioengerechtigden mag een voorwaardelijke toeslagregeling dus wel worden aangepast. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de eerder omschreven instemmingprocedure. Een pensioenuitvoerder moet de slapers en gepensioneerden binnen drie maanden over een wijziging van het toeslagbeleid informeren. Toekomstige pensioenaanspraken Voor de deelnemers mogen de in de toekomst op te bouwen pensioenaanspraken wel worden aangetast. Uiteraard moet ook hier weer de eerder omschreven instemmingprocedure worden gevolgd. Tot slot Het wijzigen van pensioenregelingen is geen eenvoudige zaak. Verschillende formele en materiele aspecten komen hierbij kijken. Eerst moet worden vastgesteld of sprake is van een wijziging van de pensioenregeling. Vervolgens moet worden vastgesteld of en van wie instemming voor deze wijziging nodig is. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen en pensioenregelingen die bij pensioenfondsen zijn ondergebracht. Ook moet worden onderzocht of de pensioenregeling wel mag worden gewijzigd. Een wijziging van de pensioenregeling kan alleen betrekking hebben op nog op te bouwen pensioenaanspraken en op nog niet toegekende voorwaardelijke toeslagen. mw. mr. J. M. Wilms Expertisecentrum Product en Juridische Expertise Pensioenen
Pag. 12/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Signaleringen
Elektronische polis Sinds 1 juli 2010 is het na veel wikken en wegen mogelijk elekronisch een akte te verstrekken. Daarmee is aan een langdurig proces een einde gekomen en is het mogelijk geworden om ook elektronisch polissen te vestrekken. Nu de verzekeringsbranche dacht dat alles duidelijk was heeft de Europese Commissie wederom roet in het eten gegooid. In die zin dat zij heeft besloten om Nederland een met redenen omkleed advies te zenden. Zij is van mening dat Nederland de Richtlijn (2002/65/ EG) over de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten niet naar behoren in nationaal recht heeft omgezet. De Commissie signaleert dat een consument in Nederland die een overeenkomst voor een levensof schadeverzekering afsluit, belangrijke informatie over zijn overeenkomst (conform artikel artikel 60 lid 2 en artikel 78 lid 2 Bgfo) soms pas krijgt op het moment dat de polis wordt afgegeven. In de richtlijn staat echter dat de consument bepaalde informatie ruim voordat zij door een overeenkomst gebonden is, moet ontvangen. Het zal duidelijk zijn dat het standpunt van de Commissie op gespannen voet staat met de tekst en strekking van het Bgfo. Wanneer de Commissie de procedure voortzet -hetgeen zal gebeuren wanneer Nederland zijn wetgeving niet aanpast- zal een
inbreukprocedure worden gestart bij het Hof van Justitie in Luxemburg. Nederland kan dan uiteindelijk veroordeeld worden om de wetgeving aan te passen. Er bestaat dus een kans dat straks wordt vastgesteld dat het verstrekken van informatie in combinatie met de polis in strijd is met de Richtlijn. Als dat gebeurt, moeten de verzekeraars hun procedures alsnog aanpassen. mw. mr. W.P. Ungheretti Expertisecentrum Product en Juridische Expertise Leven
De inspecteur en de rechtbank Breda zijn van mening dat sprake is van overdracht aan een derde en dat de lijfrenteaftrek niet in de aangifte kan worden opgenomen. De Hoge Raad ziet de werk BV niet als een ‘derde’ en staat de lijfrenteaftrek wel toe. Een vereiste is wel dat de overdracht van de onderneming gebeurt tegen uitreiking van aandelen en eventueel een creditering. Het is dus niet mogelijk in plaats van aandelen de waarde in zogenoemd agio om te zetten. mw. mr. D. van Woudenberg Expertisecentrum Product en Juridische Expertise Leven
Lijfrenteaftrek mag als de onderneming aan de werkmaatschappij wordt overgedragen Spaarloon toch vrijgegeven! Op 7 mei 2010 bepaalde de Hoge Raad dat het mogelijk is de lijfrentepremie van de stakingswinst van het inkomen af te trekken als de lijfrente is bedongen bij de houdster BV (de moeder BV) en de onderneming is overgedragen aan de werk BV. De feiten zijn de volgende. Belastingplichtige en B hebben samen een notarispraktijk in de vorm van een maatschap. Beiden brengen hun maatschapaandeel in, in een persoonlijke Holding BV (de moeder BV). Voor de stakingswinst bedingen ze bij hun Holding BV een lijfrente. De twee Holding BV’s richten samen een werk BV op. De beide BV’s dragen daarna de onderneming over aan de werk BV.
Minister De Jager van het ministerie van Financiën besluit om toch het spaarloon vrij te geven. Hij komt daarmee tegemoet aan de wens van de Tweede Kamer. Op 9 juli is het persbericht hierover uitgegaan. Als argument voert de minister aan dat mensen het saldo kunnen besteden voor extra aankopen. Dat is dan weer een extra steun voor het herstel van de economie. De deblokkering van alle spaartegoeden, die zijn opgebouwd van 2006 tot en met 2009, vindt plaats vanaf 15 september 2010. Deze datum is tot stand gekomen na overleg met de banken. Alle spaarders krijgen bericht hoe ze over hun spaarloontegoed kunnen
Pag. 13/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Signaleringen
beschikken. Uiteraard vindt de uitbetaling belastingvrij plaats. De opname van het spaarloonsaldo is echter niet verplicht. mw. mr. D. van Woudenberg Expertisecentrum Product en Juridische Expertise Leven
Voorgenomen wijziging van de artikelen 5, 6 en 7 Wet Bpf 2000 Eind mei 2010 heeft het kabinet een beslissing genomen over een wijziging van de artikelen 5, 6 en 7 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000). De voorgenomen wijziging is voor advies naar de Raad van State gestuurd. Uit het nieuwsbericht van SZW blijkt dat er meer mogelijkheden zullen komen voor het gebruik van merknamen van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen (Bpf’en) in de informatie aan deelnemers. Pensioenuitvoerders kunnen straks de deelnemers aan verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen informeren over financiële producten die naast het aanvullende pensioen mogelijk zijn, waarbij ze de naam van het fonds mogen noemen. Daarnaast mogen straks bedrijven die de pensioenregeling van een Bpf in de praktijk uitvoeren (zogenoemde uitvoeringsbedrijven), bij het verwerven van nieuwe klanten ook zeggen voor welke Bpf’en ze werken. Ook
mag de naam van het Bpf worden gebruikt bij een aantal andere zaken, zoals personeelsadvertenties van het uitvoeringsbedrijf. De exacte inhoud van het wijzigingsvoorstel wordt pas bekend zodra het, na advies van de Raad van State, wordt ingediend bij de Tweede Kamer. Wij komen daar dan uiteraard bij u op terug. mw. mr. Y.A.S. de Roy van Zuydewijn Expertisecentrum Product en Juridische Expertise Pensioenen
Rectificatie In Tendensen 107 schreven wij over het eerstejaarsbudget. Hierbij is per abuis de verkeerde staffel opgenomen. De juiste staffel voor vaststelling van het eerstejaarsbudget luidt als volgt: Hoogte totale jaarbetaling
Eerstejaarsbudget
€ 0 tot € 10.000
Geen toekenning
€ 10.000 tot € 25.000
€ 1.000 per contract
€ 25.000 tot € 50.000
€ 1.500 per contract
€ 50.000 tot € 750.000
3 % van de jaarpremie
Pag. 14/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Opnieuw uitgebracht besluit lijfrenteverzekeringen en periodieke uitkeringen
Op 10 mei 2010 heeft de minister van Financiën een besluit opnieuw uitgebracht onder nummer DGB2010/3119M. Dit is een nieuwe uitgave van het besluit van 3 juni 2008, CPP2008/287M. Dit besluit wordt binnenkort aangepast. Vooruitlopend op de aanpassing is paragraaf 8.2 gewijzigd.
Pag. 15/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
De regels voor lijfrenteverzekeringen zijn per 1 januari 2009 veranderd. Voor pre brede herwaarderinglijfrenten is dat een jaar later gebeurd. Het is niet meer mogelijk om op één lijfrenteverzekering nog een box 1 en box 3 deel te hebben. Daarmee is de zogenoemde splitsingsproblematiek verleden tijd. De minister heeft bij de parlementaire behandeling toegezegd dat bij (gedeeltelijke) afkoop onder voorwaarden met niet afgetrokken premies rekening kan worden gehouden. Het nieuw uitgebrachte besluit geeft onder paragraaf 8.2 drie goedkeuringen.
zekeringen die zijn gesloten vóór 14 september 1999 om op niet afgetrokken premies tot € 2.269 per jaar de saldomethode toe te passen. Vanaf 2009 is het voor deze verzekeringen niet meer mogelijk om zowel een box 1 als een box 3 deel op dezelfde verzekering te hebben. Daarom komen alle niet afgetrokken premies tot en met 2008 helemaal voor de saldomethode in aanmerking. In het besluit van 10 mei bepaalt de minister dat ook niet afgetrokken premies in 2009 helemaal voor de saldomethode in aanmerking komen.
De overige punten in het besluit van 3 juni 2008 zijn nog niet aangepast. Dat is jammer omdat paragraaf 4.7 nog spreekt over een redelijke termijn voor het kopen van lijfrenteuitkeringen van drie maanden bij in leven zijn en zes maanden bij overlijden. De wet heeft deze termijnen per 1 januari 2010 verruimd tot een termijn van uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van expiratie. Dus: als een lijfrenteverzekering een einddatum heeft van bijvoorbeeld 1 januari 2010, dan moet de aankoop van de lijfrentetermijnen plaatsvinden uiterlijk op 31 december 2011. Voor de uitkering bij overlijden geldt een termijn van twee kalenderjaren na het jaar van overlijden. Bijvoorbeeld: een verzekeringnemer overlijdt op 2 februari 2010. De nabestaanden moeten dan een lijfrente aankopen uiterlijk op 31 december 2012. Een tweede verwarrende paragraaf is die van 5.4. In deze paragraaf spreekt de minister nog over een splitsing van de waarde in een box 1 en een box 3 deel. Deze scheiding is nu juist op 1 januari 2009 en 2010 vervallen. Met de aanpassing van het besluit worden deze twee paragraven ongetwijfeld aangepast.
Voor lijfrenteverzekeringen die op of na 14 september 1999 zijn gesloten, bestaat geen overgangsrecht. Met de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (verder: Wet IB 2001) gold voor deze verzekeringen dat alle niet afgetrokken premies in box 3 werden geplaatst. Zoals eerder gezegd: vanaf 2009 is geen sprake meer van box 3. Als de verzekering voldoet om voor aftrek in aanmerking te komen, vindt de afrekening helemaal in box 1 plaats. Ook voor deze verzekeringen geldt vanaf 2009 dat alle niet afgetrokken premie tot en met 2009 als saldomethode kan gelden.
Tot en met 2008 (gedeeltelijk) niet afgetrokken betaalde premies In paragraaf 8.2.2 maakt de minister onderscheid tussen lijfrenteverzekeringen gesloten vóór 14 september 1999 en lijfrenteverzekeringen die daarna zijn gesloten. De Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 maakt het in artikel I, onderdeel O, mogelijk voor lijfrentever-
De toepassing van de saldomethode is volgens de wet alleen mogelijk bij aankoop van lijfrenteuitkeringen. De wet maakt een uitzondering voor de zogenoemde ‘kleine’ afkoop. Als de afkoopsom lager is dan € 4.147 (cijfer: 2010) kan het saldodeel worden benut. Voor de bepaling of sprake is van een ‘kleine’ afkoopsom telt het bedrag van het saldodeel wel mee. Stel: Kees koopt zijn Wet IB 2001 lijfrenteverzekering in 2009 af. De afkoopsom bedraagt € 4.120. Hij heeft verder geen lijfrenteverzekeringen bij Delta Lloyd gesloten. Van de betaalde premies van € 4.500 heeft hij € 2.000 niet afgetrokken. Is in dit geval sprake van afkoop van ‘kleine’ lijfrente? Het antwoord is ja. De afkoopsom bedraagt € 4.120 en dat is lager dan € 4.147. Verzekeringsmaatschappijen zijn vanaf 1 januari 2010 verplicht loonheffing in te houden op afkoopsommen van lijfrenteverzekeringen. Als de belastingdienst een zogenoemde beschikking afgeeft waarin de hoogte van het saldodeel is vermeld, houdt de verzekeringsmaatschap-
Pag. 16/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Opnieuw uitgebracht besluit lijfrenteverzekeringen en periodieke uitkeringen
pij daar rekening mee. In dit voorbeeld betaalt Kees over € 2.120 belasting. De minister heeft tijdens de parlementaire behandeling van de wetgeving toegezegd dat een belastingplichtige ook bij (gedeeltelijke) afkoop rekening mag houden met de saldomethode. Vastlegging in de wet moet nog plaatsvinden. Vooruitlopend daarop keurt de minister goed dat: – bij afkoop of gedeeltelijke afkoop uitkering van de tot en met 2008 niet afgetrokken premies plaatsvindt zonder dat daarvoor ‘negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen’ in de aangifte wordt opgenomen. Ook wordt over dit bedrag geen revisierente berekend; – de niet afgetrokken premies in de afkoopsom als eerste in aanmerking worden genomen. Dit maakt het mogelijk alleen het saldodeel zonder belastingheffing af te kopen; – de afkoopsom voor de indeling in de inkomstenbelasting niet hoort tot de ‘belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen’.
verzekeringen gesloten op of na 14 september 1999 kan op maximaal € 2.269 per persoon de saldomethode worden toegepast. Ook voor deze niet afgetrokken premies geldt wettelijk nog dat het alleen toepassing vindt bij het ontvangen van lijfrentetermijnen. De minister keurt in het besluit van 10 mei goed dat ook bij afkoop vanaf 2009 dit saldodeel zonder belastingheffing mag worden uitgekeerd. Deze wetgeving van 2009 is echter alleen van toepassing op zogenoemde brede herwaarderinglijfrenten en Wet IB 2001 lijfrenteverzekeringen. Voor pre brede herwaarderinglijfrenten kon nog steeds een box 1 en een box 3 deel op één verzekering aanwezig zijn. Daar is op 1 januari 2010 verandering in gekomen. Vanaf 2010 geldt ook voor de pre brede herwaarderinglijfrente dat geen box 1 en box 3 deel op één lijfrenteverzekering kan voorkomen. De minister keurt daarom goed dat ook voor brede herwaardering lijfrenten en Wet IB 2001 lijfrenten alle niet afgetrokken premies in 2009 voor de saldomethode in aanmerking komen. Dit geldt zowel bij het ontvangen van uitkeringen als bij afkoop.
De minister geeft aan dat deze goedkeuring geldt voor alle (gedeeltelijke) afkopen vanaf 2009 en voor de hele looptijd van de lijfrente. Het gaat dus niet om een afgebakende periode waarbinnen de saldomethode geldt. Dat is prettig voor verzekeringnemers en verzekeringsmaatschappijen. Als de saldomethode slechts binnen een beperkte periode is toegestaan, dan kan dit voor de gerechtigde tot verlies daarvan leiden als de verzekeringnemer niet op tijd reageert. Ook bij verzekeringsmaatschappijen veroorzaakt dit grote drukte in de uitvoering van de verzoeken.
Gevolgen voor pre brede herwaarderinglijfrenten vanaf 2010 Paragraaf 8.2.4 regelt voor pre brede herwaarderinglijfrenten dat alle niet afgetrokken premies voor de saldomethode in aanmerking komen. Vanaf 2010 geldt een maximale saldomethode van € 2.269 per jaar per polis. Omdat de saldomethode in het regime van de pre brede herwaarderinglijfrente ook van toepassing is op afkoopsommen geeft de minister daarvoor geen aparte goedkeuring.
De met ingang van 2009 niet (helemaal) afgetrokken premies In paragraaf 8.2.3 gaat de minister in op de behandeling van niet (helemaal) afgetrokken premies vanaf 1 januari 2009. Gaat het om een lijfrenteverzekering die is gesloten vóór 14 september 1999 dan geldt dat maximaal € 2.269 per jaar als saldomethode wordt aangemerkt. Voor lijfrente-
Conclusie De praktijk heeft lang uitgekeken naar de aangepaste paragraaf 8.2 van het besluit. Het maakt een einde aan ingewikkelde regelgeving met zoveel uitzonderingen dat je door de bomen het bos niet meer zag. De regels zijn nu simpeler en daardoor ook eenvoudiger uit te leggen aan bezitters van lijfrenteverzekeringen. De begunstigde moet bij de belastingdienst een goed-
Pag. 17/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Schematische weergave van de gevolgen van het besluit van 10 mei 2010 Pre brede herwaarderinglijfrente Alle tot en met 2009 niet afgetrokken premie
saldomethode
Vanaf 2010 niet afgetrokken premie maximaal € 2.269 per jaar, per polis
saldomethode
Vanaf 2010 niet afgetrokken premie boven € 2.269 per jaar, per polis
volledig belast in box 1
Alle afgetrokken premie
volledig belast in box 1
Brede herwaarderinglijfrente gesloten vóór 14 september 1999 Alle tot en met 2009 niet afgetrokken premie
saldomethode
Vanaf 2010 niet afgetrokken premie maximaal € 2.269 per jaar, per polis
saldomethode
Vanaf 2010 niet afgetrokken premie boven € 2.269 per jaar, per polis
volledig belast in box 1
Alle afgetrokken premie
volledig belast in box 1
Brede herwaarderinglijfrente gesloten op of na 14 september 1999 en Wet IB 2001 lijfrente Alle tot en met 2009 niet afgetrokken premie
saldomethode
Vanaf 2010 niet afgetrokken premie maximaal € 2.269 per jaar, per persoon
saldomethode
Vanaf 2010 niet afgetrokken premie boven € 2.269 per jaar, per persoon
volledig belast in box 1
Alle afgetrokken premie
volledig belast in box 1
Het besluit verklaart alle bovengenoemde goedkeuringen en regels ook voor de bij de bank afgesloten lijfrentespaar- of lijfrentebeleggingsrekening van toepassing.
keuring aanvragen (beschikking) om te bepalen wat de hoogte van het saldodeel is. De verzekeringsmaatschappij past de saldomethode toe na ontvangst van de beschikking. De uitkering van een deel van de termijnen of (een deel van de) afkoopsom vindt dan belastingvrij plaats. mw. mr. D. van Woudenberg Expertisecentrum Product en Juridische Expertise Leven
Pag. 18/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Individuele internationale waardeoverdracht
Sinds 8 juli 1994 bestaat het recht op individuele waardeoverdracht. Hierbij gaat het om nationale waardeoverdracht. Naast deze individuele nationale waardeoverdracht bestaat er ook individuele internationale waardeoverdracht. In onderstaand artikel gaan wij hier nader op in.
Pag. 19/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Pensioenwet De bepalingen in de Pensioenwet over internationale waardeoverdracht zijn ten opzichte van de Pensioen- en spaarfondsenwet nieuw. Sinds de implementatie van Richtlijn 2003/41/EG (Pensioenfondsenrichtlijn) is het wettelijk regelen van internationale waardeoverdracht van belang geworden. De bepalingen zijn gebaseerd op de beleidsregels die de toezichthouder in de loop der tijd op dit punt heeft ontwikkeld, en komen voor een deel overeen met de bepalingen van waardeoverdracht binnen Nederland. Toch zijn er een aantal aanvullende eisen die een internationale waardeoverdracht niet eenvoudig maken. De mogelijkheid van internationale waardeoverdracht bestaat voor de gewezen deelnemer. Dit is de werknemer of gewezen werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer verwerft, maar die bij de beëindiging van de deelneming wel een pensioenaanspraak heeft behouden jegens de pensioenuitvoerder. Bij internationale waardeoverdracht wordt de waarde van pensioenaanspraken overgedragen aan een andere pensioenuitvoerder uit een andere lidstaat of een verzekeraar met een zetel buiten Nederland. De deelneming of dienstbetrekking moet overigens zijn beëindigd na invoering van de Pensioenwet. De pensioenuitvoerder is verantwoordelijk voor de naleving van de wettelijke regels. In sommige situaties is de pensioenuitvoerder verplicht om mee te werken aan een internationale waardeoverdracht. In andere situaties is hij bevoegd om mee te werken. Aan internationale waardeoverdracht worden voorwaarden gesteld. Een aantal van deze voorwaarden zijn hetzelfde als bij nationale waardeoverdracht. Daarnaast zijn er aanvullende voorwaarden. Dit zijn onder andere fiscale voorwaarden. Hieronder volgt een opsomming van de voorwaarden waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen uitgaande en inkomende waardeoverdracht.
Uitgaande waardeoverdracht Bij een uitgaande internationale waardeoverdracht binnen de Europese Unie zijn pensioenuitvoerders verplicht om mee te werken. Buiten de Europese Unie zijn pensioenuitvoerders niet verplicht om mee te werken aan uitgaande waardeoverdrachten. Plicht Bij een plicht tot internationale waardeoverdracht moet er sprake zijn van een overdracht naar: – een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, of – een voor de Wft toegelaten buitenlandse verzekeraar. De voorwaarden vanuit de Pensioenwet hierbij zijn: 1 Individuele beëindiging van de dienstbetrekking dan wel de deelneming. 2 Bij de ontvangende pensioenuitvoerder worden nieuwe aanspraken verworven. 3 De partner stemt in met de overdracht van de waarde van de aanspraak op partnerpensioen. 4 De overdragende pensioenuitvoerder verkeert niet in financiële moeilijkheden. Een pensioenfonds verkeert in financiële moeilijkheden als de technische voorzieningen niet meer volledig door waarden worden gedekt. Een verzekeraar verkeert in financiële moeilijkheden als de noodregeling van toepassing is of als sprake is van een faillissement. 5 De deelnemer heeft binnen zes maanden na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken een opgave gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder. 6 De buitenlandse pensioenuitvoerder waarborgt dat de actuariële waarde van de door de deelnemer te verwerven pensioenaanspraken ten minste gelijk is aan de op dezelfde grondslagen berekende waarde van de over te dragen pensioenaanspraken. 7 Er worden geen kosten voor de waardeoverdracht in rekening gebracht. 8 De mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht zijn niet ruimer dan op basis van de Pensioenwet.
Pag. 20/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Individuele internationale waardeoverdracht
In de onderstaande gevallen bestaat er geen plicht tot waardeoverdracht: 1 De deelnemer heeft nadat zes maanden zijn verstreken een opgave gevraagd van zijn pensioenaanspraken. 2 Overdracht van pensioenaanspraken, waarbij de deelneming is geëindigd of het ontslag heeft plaatsgevonden vóór 8 juli 1994. 3 Er is sprake van een verzoek tot waardeoverdracht door een groep gewezen deelnemers. Naast bovengenoemde plicht is er ook een plicht tot waardeoverdracht als er wordt overgedragen naar één van de Europese Gemeenschappen of aangewezen instelling. De voorwaarden vanuit de Pensioenwet zijn dan als volgt: 1 Individuele beëindiging van de dienstbetrekking of de deelneming. 2 Bij de ontvangende pensioenuitvoerder worden nieuwe aanspraken verworven; 3 De partner stemt in met de overdracht van de waarde van de aanspraak op partnerpensioen. 4 De waarde wordt rechtstreeks overgedragen aan de betrokken Europese Gemeenschap of de aangewezen instelling. 5 Er worden geen kosten voor de waardeoverdracht in rekening worden gebracht. Bevoegdheid Bij de bevoegdheid tot internationale waardeoverdracht gaat het om een overdracht naar een buitenlandse instelling buiten de Europese Unie. De pensioenuitvoerder doet een melding aan de Nederlandsche Bank (DNB). Bij de melding moet aan DNB aangetoond worden dat aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1 Individuele beëindiging van de dienstbetrekking dan wel de deelneming. 2 Bij de ontvangende pensioenuitvoerder worden nieuwe aanspraken verworven. 3 De partner stemt in met de overdracht van de waarde van de aanspraak op partnerpensioen.
4 De overdragende pensioenuitvoerder verkeert niet in financiële moeilijkheden. 5 De buitenlandse instelling is in zijn land onderworpen aan een vorm van overheidstoezicht. 6 De buitenlandse instelling voert de pensioenregeling van de nieuwe werkgever uit. 7 De vermogens van de buitenlandse instelling zijn op een of andere manier juridisch gescheiden van de werkgever. 8 De mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht zijn niet ruimer dan op basis van de Pensioenwet. Fiscale voorwaarden Naast de voorwaarden vanuit de Pensioenwet worden er aan de individuele internationale uitgaande waardeoverdracht ook de volgende fiscale voorwaarden gesteld: 1 De werknemer maakt aannemelijk dat hij in het desbetreffende land een substantiële dienstbetrekking heeft aanvaard. Een dienstbetrekking is in ieder geval substantieel als deze is aangegaan voor een termijn van tenminste vijf jaar. 2 Als de overdracht plaatsvindt aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, of een Wft toegelaten buitenlandse verzekeraar, dan toont de overdragende pensioenverzekeraar ten genoegen van de voorzitter van de belastingdienst aan dat is voldaan aan de voorwaarden die daarvoor gelden. Als er sprake is van een bevoegdheid dan legt de overdragende pensioenverzekeraar een verklaring van DNB over waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden. 3 De werknemer dient aannemelijk te maken dat de buitenlandse pensioenregeling een in dat land gebruikelijke pensioenregeling is. De werknemer legt een exemplaar van de nieuwe pensioenregeling over. 4 De pensioenverzekeraar draagt het pensioenkapitaal rechtstreeks en in zijn geheel over aan de buitenlandse pensioenuitvoerder ter verwerving van pensioenaanspraken. 5 De werknemer mag voor de waardeoverdracht geen enkele aftrek plegen op enig in Nederland belastbaar inkomen van hem of zijn partner.
Pag. 21/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
6 Als sprake is van (voorgenomen) emigratie moet de werknemer aannemelijk maken dat het land van immigratie de te zijner tijd uit het overgedragen kapitaal te verrichten uitkeringen zal betrekken in een heffing naar het inkomen en hij dient gegevens te verstrekken waaruit de nieuwe woonplaats blijkt. 7 De overnemende pensioenuitvoerder sluit een overeenkomst met de belastingdienst, waarin hij de aansprakelijkheid aanvaardt voor de door de werknemer verschuldigde belasting en revisierente. Deze eis vervalt als de overdragende pensioenverzekeraar de aansprakelijkheid aanvaardt of de werknemer voldoende zekerheid stelt. Benodigde documenten Voor een waardeoverdracht naar een pensioeninstelling in de EU zijn op basis van bovengenoemde voorwaarden de volgende documenten nodig: – arbeidsovereenkomst; – pensioenregeling nieuwe uitvoerder; – akkoordverklaring partner; – verklaring overname aansprakelijkheid door overdragende pensioenverzekeraar of de overnemende pensioenuitvoerder of zekerheidsstelling door werknemer; – beschikking van de voorzitter van de belastingdienst Buitenland te Heerlen. Voor overdracht naar een pensioeninstelling buiten de EU geldt naast de bovenstaande voorwaarden dat een verklaring van DNB nodig is, waaruit blijkt dat DNB geen bezwaar heeft tegen de waardeoverdracht. Inkomende waardeoverdracht Bij een inkomende internationale waardeoverdracht moeten pensioenuitvoerders de overdrachtswaarde in een pensioenregeling inbrengen. Uitzondering hierop is als de wetgeving van het land van vestiging van de overdragende uitvoerder voor deze waardeoverdracht eisen stelt aan de nieuwe pensioenregeling of de nieuwe pensioenuitvoerder die strijdig zijn met de Nederlandse regelgeving.
Net als bij de uitgaande waardeoverdracht kan er bij de inkomende waardeoverdracht een onderscheid worden gemaakt tussen de plicht en de bevoegdheid. Plicht Er is sprake van een plicht tot waardeoverdracht als de waarde afkomstig is van: – een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, of – een verzekeraar met een zetel buiten Nederland. Ook aan de inkomende waardeoverdracht zijn voorwaarden vanuit de Pensioenwet gesteld: 1 De waardeoverdracht strekt ertoe dat bij de ontvangende pensioenuitvoerder nieuwe aanspraken worden verworven. 2 De partner stemt in met de overdracht van de waarde van de aanspraak op partnerpensioen. 3 De overdragende pensioenuitvoerder verkeert niet in financiële moeilijkheden. 4 Aan de ontvangende pensioenuitvoerder worden geen voorwaarden in verband met waardeoverdracht gesteld die in strijd zijn met de Pensioenwet. 5 De ontvangende pensioenuitvoerder brengt voor de waardeoverdracht geen kosten in rekening. Bevoegdheid Bij de bevoegdheid tot medewerking aan inbreng van de waarde is de waarde afkomstig van een instelling buiten de EU. Ook aan de bevoegdheid worden vanuit de Pensioenwet eisen gesteld: 1 De waardeoverdracht strekt ertoe dat bij de ontvangende pensioenuitvoerder nieuwe aanspraken worden verworven. 2 De partner stemt in met de overdracht van de waarde van de aanspraak op partnerpensioen. 3 De ontvangende pensioenuitvoerder verkeert niet in financiële moeilijkheden. 4 Aan de ontvangende pensioenuitvoerder worden geen voorwaarden in verband met waardeoverdracht gesteld die in strijd zijn met de Pensioenwet.
Pag. 22/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Vervolg Individuele internationale waardeoverdracht
Fiscale voorwaarden Aan de inkomende waardeoverdracht worden fiscale voorwaarden gesteld: 1 De buitenlandse pensioenuitvoerder draagt het pensioenkapitaal rechtstreeks over aan de pensioenverzekeraar. 2 De Nederlandse werkgever kent niet meer pensioenrechten toe dan hetgeen overeenkomt met het overgedragen kapitaal. 3 Na de waardeoverdracht blijft de regeling in alle overige opzichten voldoen aan de van toepassing zijnde bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964. 4 De werknemer pleegt voor de waardeoverdracht geen enkele aftrek op enig in Nederland belastbaar inkomen van hem of zijn partner. Ingeval het kapitaal wordt ingebracht in een eindloonregeling of streefregeling, worden fictieve dienstjaren ingekocht. Is er sprake van een middelloonregeling dan wordt een extra pensioenbedrag ingekocht voor het kapitaal dat is overgedragen. Bij inbreng in een beschikbare premieregeling, geldt het kapitaal als premie voor het toekomstig pensioen. Vragenlijst Aan de individuele internationale waardeoverdracht zijn veel voorwaarden verbonden. Hierdoor is met name een uitgaande waardeoverdracht een tijdrovende, en daardoor kostbare procedure. Een aantal pensioenuitvoerders in Nederland heeft zich dit ook gerealiseerd en heeft daarom een vragenlijst in het Nederlands en Engels ontwikkeld. Deze vragenlijst moet het proces voor de uitvoerder gemakkelijker maken waardoor een waardeoverdracht sneller kan worden afgewikkeld. mw. mr. E.N. Boumans Expertisecentrum Product en Juridische Expertise Pensioenen
Het nieuwe staffelbesluit: échte 3% staffels
In Tendensen 106 schreven wij al over het nieuwe staffelbesluit. Deze keer gaan we graag in op een onderwerp dat nog niet ter sprake is gekomen. Het betreft de nieuwe 3% staffels. Een rekenrente van 3%: vlakkere staffels Een reeds lang bestaande wens in de pensioenbranche was het kunnen aanbieden van een staffel gebaseerd op 3% rekenrente. Het grote voordeel is dat daarbij meer premie mag worden afgedragen en dat het uiteindelijke pensioen hoger uit kan vallen. Er waren al zogenoemde herijkte 3% staffels. Deze verlopen vlakker dan de ministeriële 4% staffels, beginnend vanuit hetzelfde percentage voor de jongste categorie als dat bij de 4% staffels. Hieronder ziet u daar een voorbeeld van op basis van het oude staffelbesluit (2007). Leeftijd
Staffel 3 o.b.v.
Herijkt tegen
4% rekenrente
3% rekenrente
20-24
8,2
8,2
25-29
9,9
9,5
30-34
12,0
10,9
35-39
14,4
12,6
40-44
17,5
14,5
45-49
21,1
16,8
50-54
25,6
19,4
55-59
31,0
22,5
60-64
37,9
26,2
Een eigenschap van deze herijkte 3% staffels was dat de percentages in ieder cohort onder het fiscale maximum van de 4% staffels bleven. Fiscaal daarom geen enkel probleem. Het nadeel is daarmee direct dat er met zo’n herijkte 3% staffel een lager pensioen valt te bereiken dan bij een 4% staffel. De 3% staffels in het besluit van 21 december 2009 In het nieuwe staffelbesluit is eindelijk voorzien in échte 3% staffels, waarbij, gerekend met een 3%
rekenrente, dezelfde pensioenen kunnen worden bereikt als bij de 4% staffels. Dat betekent dat de percentages van deze staffels ook hoger liggen dan de 4% staffels. Hieronder ziet u een voorbeeld, deze keer op basis van het nieuwe staffelbesluit. Leeftijd
Staffel 3 o.b.v.
Herijkt tegen
4% rekenrente
3% rekenrente
20-24
6,9
11,5
25-29
8,3
13,2
30-34
10,0
15,3
35-39
12,1
17,6
40-44
14,6
20,3
45-49
17,7
23,4
50-54
21,4
27,1
55-59
26,0
31,4
60-64
31,7
36,6
Zoals te zien dus een verruiming van de fiscale facilitering. Het hoogste percentage is weliswaar lager dan dat van de 4% staffel uit het oude staffelbesluit, maar dit komt door het ontbreken van de forfaitaire opslagen voor kosten en de verzekering van premievrijstelling bij invaliditeit. Aanvullende voorwaarden De fiscus zou de fiscus niet zijn als hieraan geen extra voorwaarden werden gesteld. De eerste vier voorwaarden zijn verwerkt in de hoogte van de staffels. Hierdoor is sprake van een pensioenopbouw welke is gericht op een fiscaal maximaal middelloonpensioen en niet hoger. Maar dus wel met meer premieinleg dan bij de 4% staffels. Dat het behaalde pensioen niet mag uitkomen boven de 2,25% middelloon moet ook worden vastgelegd in de pensioenregeling. Wel mag eventueel behaald overrendement worden aangewend voor een fiscaal maximaal toegestane indexatie van het pensioen. Wanneer er na indexatie nog kapitaal resteert is het, in tegenstelling tot bij de 4% staffels, niet meer toegestaan over te gaan tot een restuitkering.
Dat betekent dat een eventueel overschot toekomt aan de pensioenuitvoerder. Onduidelijkheiden In het besluit zijn wat teksten opgenomen waardoor enige onduidelijkheid kan ontstaan. De strekking van het besluit lijkt dan wel duidelijkheid te bieden, maar we hebben voor de zekerheid wat vragen voorgelegd aan het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) van de Belastingdienst. Zo wordt in het staffelbesluit uitgegaan van een regeling met 3% rendementsgarantie. In de voorwaarden in de bijlagen van het besluit echter niet. Navraag bij het CAP leerde dat er geen sprake hoeft te zijn van een regeling met 3% rendementsgarantie. Wel gaf de fiscus aan, dat dan een schaduwboekhouding moet bestaan zodat getoetst kan worden of de jaarlijkse opbouw per deelnemer de opbouw van 2,25% middelloon niet overschrijdt. Wij dachten dat het belang van deze toets niet afhangt van de aanwezigheid van een 3% rendementsgarantie, aangezien deze garantie slechts de ondergrens vaststelt. Een overrendement is uiteraard ook dan niet uitgesloten. In een latere reactie van het CAP kregen wij dit bevestigd. Hierbij werd door het CAP ook een aanvullende handreiking aangekondigd. Hierin zou worden opgenomen dat kan worden volstaan met toetsing op de beëindigingsdatum, zodat eventuele overrendementen kunnen worden gestald voor toekomstig onderrendement. Zolang de deelnemer bij (tussentijdse) beëindiging maar nooit meer zou kunnen meekrijgen dan het aangegeven maximum. De handreiking is inmiddels op 28 mei 2010 verschenen. De mogelijkheid om overrendement te stallen is opgenomen als laatste vraag & antwoord. mr. J.F. Haentjens BPLA Expertisecentrum Product en Juridische Expertise Pensioenen
Pag. 24/24 Delta Lloyd Tendensen/ Augustus 2010
Folkert Pama “Naar mijn mening speelt de PPI in op aanwezige behoefte.”
Met de Premie Pensioeninstelling is de eerste stap gezet naar de introductie van de Algemene Pensioeninstelling (API). Nederland zal met de voorgestelde wetgeving de concurrentie aan kunnen gaan met vergelijkbare buitenlandse vehikels. De introductie van de PPI zal zowel nationaal als internationaal gericht zijn. Op de thuismarkt zal de kennis moeten worden opgedaan en de eerste Nederlandse partijen maken zich al op voor de introductie van de PPI op de Nederlandse markt. Daarna zal de PPI ook in gaan spelen op de ontwikkelingen van de groeiende Europese en internationale (beschikbare premieregelingen) DC-markt. De PPI is een uitermate geschikt vehikel voor de uitvoering van verschillende DC-regelingen. Doordat de PPI relatief eenvoudig is in zijn opzet, kan de PPI snel worden ingericht om vanuit één plek centraal het pensioen voor deelnemers uit verschillende landen te regelen. De PPI kan zich ontwikkelen tot een specialist op het gebied van professioneel beleggen én pensioenvoorziening. De PPI kan daartoe strategische verbanden met pensioenfondsen, verzekeraars en zelfs met fondsen voor gemene rekening aangaan. De PPI biedt grote mogelijkheden, vooral om de beleggingsactiviteiten, het vermogensbeheer en de pensioenuitkering voor meerdere regelingen, van dezelfde onderneming of bedrijfstak of van verschillende, te bundelen. Om inzicht te krijgen in de potentie van de PPI op dit vlak zal het belangrijk zijn dat in de praktijk de PPI opgericht zal gaan worden door partijen in Nederland
en vooralsnog ook activiteiten zal uitvoeren voor in Nederland actieve ondernemingen. Het recent opgericht initiatief van BinckBank en Delta Lloyd, Be Frank is hier een goed voorbeeld van. Duidelijk is dat de schaalvoordelen van het gezamenlijke vermogensbeheer, van collectiviteiten in de PPI, en de eventuele fiscale voordelen een belangrijk argument zijn voor het oprichten van een PPI. Ook past een noot van kritiek. Het wetsvoorstel PPI is aanvankelijk met de nodige scepsis ontvangen. Deels waren de zorgen terecht. Dat de PPI niet zelf de pensioentoezegging kan verzekeren, kan als bezwaarlijk worden aangemerkt. Maar hierin ligt ook meteen de kracht van de PPI. Indien een financiële instelling niet zijn toezegging hoeft te verzekeren, heeft dat als voordeel dat er minder regelgeving op de PPI van toepassing zal zijn. In de verschillende toelichtingen bij het wetsvoorstel heeft de regering ook aangegeven dat de kracht van de PPI ligt in zijn eenvoud. Juist daar blijken marktpartijen behoefte aan te hebben: de (financiële) wereld is al complex genoeg, zeker als men grensoverschrijdend actief wil zijn. Bovendien: veel DCregelingen die in het buitenland gangbaar zijn, kennen geen verzekeringscomponent. Dat maakt de PPI tot een uitermate geschikte uitvoerder van deze regelingen. Voor de Nederlandse markt bestaat de mogelijkheid voor de PPI om de verzekeringscomponenten te bemiddelen of in volmacht te schrijven, zoals BeFrank doet. Op deze manier is er tegemoet gekomen aan dit bezwaar. Fiscale voordelen dragen verder bij aan de internationale aantrekkelijkheid van het vehikel. Buitenlandse pensioenfondsen kunnen van de gunstige Nederlandse fiscale behandeling profiteren door DC-regelingen – en beleggingen gelieerd aan DB-regelingen – in de Nederlandse PPI onder te brengen. Folkert Pama, Managing Director BeFrank, eerste pensioenuitvoerder onder de vlag van de PPI, een Joint Venture van Binck Bank en Delta Lloyd