Week 50, 11 december 2014 Op 20 augustus 2013 heeft het college het besluit genomen om vanaf 1 januari 2014 alle formele bekendmakingen van bijvoorbeeld vergunningen, beleid en verordeningen te publiceren in het elektronisch gemeenteblad. Aanvullend worden de bekendmakingen ook gepubliceerd in de huis-aan-huisbladen de Jutter en de Hofgeest.
Inhoud 1. 2. 3. 4. 5.
Aanvragen en verleende omgevingsvergunningen Wijziging reiskostenregeling woon-werkverkeer Flexibilisering werktijden Nadere regels jeugdhulp gemeente Velsen 2015 Wijziging arbeidsvoorwaardenregeling
1. Aanvragen en verleende omgevingsvergunningen Ingediende aanvragen om omgevingsvergunning Burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen maken bekend dat zij in de periode van 29 november 2014 tot en met 5 december 2014 de volgende aanvragen voor een omgevingsvergunning hebben ontvangen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De datum van ontvangst is tussen haakjes vermeld. IJmuiden Saturnusstraat 19, plaatsen 2 dakkapellen (voor- en achtergevel)(02/12/2014) w14.000600; Linnaeusstraat 42, oprichten berging en kappen boom (05/12/2014) w14.000603; Pegasusstraat 34, plaatsen dakkapel (voorgevel)(02/12/2014) w14.000601. Driehuis Geen mededelingen. Santpoort-Noord Wüstelaan 83 (rijksmonument), vervangen wiekenkruis (molen de Zandhaas)(02/12/2014) w14.000599; Middenduinerweg 28, kappen boom (30/11/2014) w14.000596; Kerkweg 144, plaatsen dakopbouw (30/11/2014) w14.000597. Velsen-Zuid Geen mededelingen. Santpoort-Zuid Bloemendaalsestraatweg ong. (locatie Bleekersduin), oprichten parkeergarage, supermarkt met 9 appartementen, appartementengebouw met 22 woningen en 14 grondgebonden woningen (01/12/2014) w14.000598; Bruno Klauwersstraat 7, kappen boom (29/11/2014) w14.000595. Velserbroek Geen mededelingen. Velsen-Noord Geen mededelingen.
1 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
Welstand Voor zover de ingediende aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen. Voor meer informatie over welstand: 140255.
Verlenging beslistermijn Burgemeester en wethouders van Velsen hebben op grond van artikel 3.9. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de termijn waarbinnen zij op de volgende aanvra(a)g(en) dienen te beslissen verlengd met zes weken: IJmuiden Willem de Zwijgerlaan 21, kappen 26 bomen (14/10/2014) w14.000499.
BESLUITEN Burgemeester en wethouders van Velsen hebben de hierna volgende besluiten genomen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende bij het (de) onderstaande besluit(en) gedurende zes weken na de dag van verzending van het besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen (zoals college van Burgemeester en wethouders van Velsen of Burgemeester van Velsen, Postbus 465, 1970 AL IJmuiden), dan wel langs elektronische weg (elektronisch formulier op www.velsen.nl; werkt alleen in combinatie met inloggen via DigiD). In spoedeisende gevallen kan een voorlopige voorziening worden gevraagd bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, sector bestuursrecht, Postbus 1621, 2003 BR Haarlem. Een voorlopige voorziening kan alleen worden aangevraagd, indien er ook een bezwaarschrift is ingediend. De verzenddatum van het besluit is tussen haakjes vermeld.
Verleende omgevingsvergunningen - reguliere procedure Het college van Burgemeester en wethouders van Velsen heeft een omgevingsvergunning verleend voor: IJmuiden Monnickendamkade ong., plaatsen tijdelijke bouwkeet (04/12/2014) w14.000528; Maxwellstraat 13, veranderen kantoor (04/12/2014) w14.000517; Kromhoutstraat 54 0009, legaliseren verdiepingsvloer (04/12/2014) w14.000487. Driehuis Geen mededelingen. Santpoort-Noord Broekbergenlaan ong., in gebruik nemen weiland als tijdelijke parkeerplaats (04/12/2014) w14.000560; J.T. Cremerlaan 39, vergroten 2e verdieping (05/12/2014) w14.000555. Santpoort-Zuid Geen mededelingen. Velsen-Zuid Park Velserbeek, kappen boom (09/12/2014) w14.000575; Park Velserbeek, kappen boom (09/12/2014) w14.000579; Park Velserbeek, kappen boom (09/12/2014) w14.000580; Park Velserbeek, kappen boom (09/12/2014) w14.000581. Velsen-Noord Velserkade 3, oprichten vriescellen (08/12/2014) w14.000540. Velserbroek Geen mededelingen.
Vergunningen Algemene Plaatselijke Verordening Evenementen artikel 2:17 APV Kerstbeurs, 21 december 2014, kruidentuin Buitenplaats Beeckestijn, Rijksweg 134, Velsen Zuid (03/12/2014) u14.011887; Rommelmarkt, 9 mei 2015, 6 juni 2015, 4 juli 2015, 1 augustus 2015, 22 augustus 2015,
2 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
5 september 2015, Kennemerplein te IJmuiden (05/12/ 2014) u14.011350; Kofferbakmarkt, 22 maart 2015,19 april 2015,24 mei 2015,21 juni 2015,26 juli 2015 30 augustus 2015, Velserduinplein te IJmuiden (05/12/ 2014) u14.011351; Kerstfeest met buren met schaatsbaan op 21 en 22 december 2014, Breesaperhof Velsen Noord, (08/12/2014) u14.001202; Kerstsamenzang op 20 december 2014, Driehuizerkerkweg, tussen de Da Costalaan en de Valeriuslaan te Driehuis (09/12/2014) u14.012038.
2. Wijziging reiskostenregeling woon-werkverkeer Wijziging reiskostenregeling woon-werkverkeer De werkgeverscommissie voor de griffie van de gemeente Velsen heeft in de vergadering van 27 november 2014 de Reiskostenregeling woon-werkverkeer 2014 en de toelichting op deze regeling vast gesteld onder gelijktijdige intrekking van de Reiskostenregeling woon-werkverkeer 2013 en de toelichting op deze regeling. Het was nodig om de regeling aan te passen omdat na invoering bleek dat de regeling niet volledig uitgevoerd kon worden zoals vooraf bedacht. De regeling is nu geactualiseerd en aangepast. Het besluit treedt in werking 1 dag na publicatie en de regeling ligt voor iedereen kosteloos ter inzage bij de afdeling Human Resources van de gemeente Velsen. Tevens wordt de regeling gepubliceerd op de website van de gemeente Velsen: www.velsen.regelingenbank.nl.
3. Flexibilisering werktijden Flexibilisering werktijden De werkgeverscommissie voor de griffie van de gemeente Velsen heeft in de vergadering van 17 maart 2014 besloten de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Velsense Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR/VAR) te wijzigen, de Werktijdenregeling Velsen 2014 vast te stellen en een aantal verouderde regelingen m.b.t. werktijden en telewerken voor medewerkers van de gemeente Velsen in te trekken. Hierdoor wordt gestalte gegeven aan de modernisering en flexibilisering van de werktijden van medewerkers van de gemeente Velsen. Het besluit treedt in werking 1 dag na publicatie en de regeling ligt voor iedereen kosteloos ter inzage bij de afdeling Human Resources van de gemeente Velsen. Tevens wordt de regeling gepubliceerd op de website van de gemeente Velsen: www.velsen.regelingenbank.nl.
4. Nadere regels jeugdhulp gemeente Velsen 2015 Burgemeester en wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat het college van burgemeester en wethouders in haar vergadering van 2 december 2014 heeft besloten tot vaststelling van de nadere regels jeugdhulp. Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2015. De integrale teksten van de verordeningen zijn gepubliceerd in het elektronisch gemeenteblad van de gemeente Velsen. Tevens lig het elektronisch gemeenteblad met bijlagen ter inzage bij de receptie van het stadhuis, Dudokplein 1 te IJmuiden en worden deze ook gepubliceerd op de website van de gemeente Velsen: www.Velsen.nl NADERE REGELS JEUGDHULP GEMEENTE VELSEN 2015 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen; gelet op de Verordening jeugdhulp gemeente Velsen 2015; besluit vast te stellen de Nadere Regels Jeugdhulp gemeente Velsen 2015 Artikel 1. Vormen van jeugdhulp 1. De volgende overige voorzieningen zijn beschikbaar: a. Versterken van de sociale context: 1) Algemene (ook digitale) informatieverstrekking omtrent ontwikkelingsbehoeften jeugdigen en opvoedingsvragen opvoeders;
3 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
2) Activiteiten ter versterking van de pedagogische civil society, zoals stimuleren en faciliteren van initiatieven vanuit de informele netwerken, steuncontacten tussen ouders en jongeren en intergenerationele contacten die een bijdrage leveren aan een gezonde en veilige opgroei- en opvoedomgeving, mogelijkheden voor ouders/opvoeders om elkaar te ontmoeten; 3) Laagdrempelige opvoedondersteuningsactiviteiten; 4) Maatjesprojecten, vrijwilligersinzet, welzijnsprojecten gericht op ondersteuning van opgroeien en opvoeden; 5) Mantelzorgondersteuning voor kinderen en gezinnen. b. Basisondersteuning: 1) Bieden van informatie, advies en consultatie bij opgroei en opvoedvragen; 2) Ondersteuning en lichte hulp voor jeugdigen en/of ouders, waaronder vormen van vrij toegankelijke hulp, gericht op het creëren van een stabiele opvoed- en opgroeisituatie; 3) Ondersteuning en lichte hulp aansluitend bij de onderwijs/ opvangsetting, waarbij ondersteuning voor opvoeders en jeugdigen geboden wordt. Het betreft activiteiten die in een onderwijssetting plaatsvinden waarbij de nadruk ligt op zorg; 4) Regulier casemanagement: het systematisch coördineren, afstemmen en volgen van de benodigde hulpverlening aan jeugdigen en/of gezinnen, waarbij meerdere hulpverleners betrokken zijn. 2. De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar: a. Voorzieningen behorend bij flexibele ondersteuning, waaronder: 1) Specifieke jeugdhulptrajecten gericht op jeugdige en/of gezinssysteem; 2) Dag- of weekendopvang, respijtzorg; 3) Specifieke multidisciplinaire interventies gecoördineerd uitgevoerd door verschillende zorgaanbieders voor gezinnen met meervoudige problemen. b. Intensieve ondersteuning 1) Intensieve en meer langdurige interventies gericht op behandeling, herstel en/of rehabilitatie; 2) Intensieve dagbehandeling op maat; 3) Inzet van (tijdelijke) vervangende opvoedsituatie, verblijf (op maat) van cliënten buiten de gewone leef/gezinssituatie; 4) Inzet van spoedzorg en crisisopvang (bij acute onveiligheid en/of inzet van crisisplekken vanuit verblijfsfuncties; 5) Gedwongen jeugdhulp en dwang en drangtrajecten; 6) Specialistische diagnostiek. Artikel 2. Melding en toegang tot jeugdhulp via de gemeente 1. Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een aanbieder van een overige voorziening zoals bedoeld in artikel 1.1. van deze Nadere Regels. 2. Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college. 3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel. 4. Artikel 3. Het gesprek 1. Binnen twee weken na melding van de hulpvraag bij het college vindt een gesprek plaats met de jeugdige en/of zijn ouders. 2. Bij het maken van de afspraak voor het gesprek brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet op te stellen. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan. 3. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het gesprek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouders geven in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op identificatieplicht ter inzage. 4. Het college onderzoekt in het gesprek zoals bedoeld in lid 1 zo spoedig mogelijk en voor zover nodig: a. de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag; b. het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp; c. het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden; d. de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening; e. de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;
4 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
5.
6. 7. 8.
9.
f. de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken; g. de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen; h. hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en i. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een Persoonsgebonden Budget (PGB), waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze. Als de jeugdige en/of ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, dan betrekt het college het familiegroepsplan bij het onderzoek zoals bedoeld in lid 4 van dit artikel. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de Jeugdwet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd. Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en kan hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken vragen. Het college kan, indien nodig, na het gesprek een nader onderzoek starten en hiervoor de jeugdige en/of zijn ouders verzoeken alle van belang zijnde en toegankelijke gegevens en bescheiden te verschaffen over de jeugdige en zijn situatie die tijdens het gesprek niet beschikbaar waren. Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een gesprek.
Artikel 4. Het ondersteuningsplan 1.
2.
3. 4.
Binnen vier weken na het gesprek kan het college een ondersteuningsplan opstellen waarin de hulpvraag is vastgelegd en de daarvoor passende ondersteuning en stelt deze beschikbaar aan de jeugdige en/of zijn ouders. Het verslag van het gesprek vormt een onderdeel van het ondersteuningsplan. In het geval dat het college externe expertise of nader onderzoek nodig acht, kan de termijn zoals bedoeld in lid 1 verlengd worden met maximaal vier weken. De termijn kan ook met wederzijdse instemming verlengd worden. Het ondersteuningsplan dient door het college en de jeugdige en/of de ouders ondertekend te worden. De jeugdige en/of zijn ouders geven op het ondersteuningsplan aan of zij het al dan niet eens zijn met de inhoud van het ondersteuningsplan.
Artikel 5. Aanvraag en beschikking voor individuele voorziening 1. 2.
Het ondertekende ondersteuningsplan kan een aanvraag voor een individuele voorziening zijn. Uiterlijk twee weken na ondertekening van het ondersteuningsplan ontvangt de jeugdige en/of de ouders een beschikking van het college in de gevallen zoals bedoeld in artikel 5.2 van de Verordening jeugdhulp gemeente Velsen 2015.
Artikel 6. Voorwaarden, beoordeling en afweging toegang individuele voorziening 1.
2.
Het college kent een individuele voorziening toe voor zover in het ondersteuningsplan zoals bedoeld in artikel 4 van deze Nadere Regels wordt vastgesteld dat de jeugdige: a. op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden; b. geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening, of; c. geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening. Het college kent eveneens een individuele voorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Verordening jeugdhulp gemeente Velsen 2015 is afgegeven.
5 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
Artikel 7. Onderdelen beschikking 1.
2.
Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd: a. welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is; b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is; c. hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing d. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd: a. voor welk resultaat het PGB wordt aangewend; b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB; c. wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen; d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld, en e. de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB.
Artikel 8. Regels voor PGB voor het betrekken van jeugdhulp uit het eigen sociaal netwerk 1.
2.
3. 4. 5. 6.
Een PGB voor het betrekken van jeugdhulp door een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, wordt alleen verstrekt wanneer er sprake is van een zware beperking en deze vorm van ondersteuning noodzakelijk is voor het kunnen wonen en functioneren van de jeugdige binnen het eigen gezin. Tevens geldt dat een PGB slechts kan worden toegekend indien de hulp meer dan 10 uur per week nodig is. Daarnaast dient er sprake te zijn van een van de volgende voorwaarden: a. de hulp is niet goed vooraf in te plannen, of b. de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden, of c. de hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden, of d. de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd, of e. de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn, of f. de hulp moet vanwege de aard van de beperking geboden worden door een persoon waar de jeugdige geen hechtings- of contactprobleem mee heeft. De persoon die in aanmerking wil komen voor een PGB dient in een plan te motiveren waarom een PGB wordt aangevraagd en op welke wijze deze wordt ingezet. Het college stelt criteria op waaraan een plan voor de aanvraag van een PGB minimaal dient te voldoen. Voor ondersteuning bij het opstellen van een plan voor de aanvraag van een PGB kan gebruik gemaakt worden van vrij toegankelijke cliëntondersteuning. Het uurtarief voor geboden zorg vanuit het sociaal netwerk bedraagt maximaal € 20,--. Toelichting Nadere Regels Jeugdhulp Velsen 2015 Algemene toelichting Deze nadere regels vormen een uitwerking van de Verordening Jeugdhulp Velsen 2015. Deze verordening is gebaseerd op de “Wet houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen”, kortweg de Jeugdwet. De in deze Nadere Regels vervatte artikelen hebben betrekking op de melding van een hulpvraag, het te voeren gesprek met een jeugdige of zijn ouders, het ondersteuningsplan, de indiening van een aanvraag, alsmede de voorwaarden voor een PGB voor het betrekken van jeugdhulp uit het sociaal netwerk. Artikelsgewijs toelichting Artikel 1. Vormen van jeugdhulp Hieronder worden enkele vormen van jeugdhulp kort nader toegelicht. Eerste lid, onder a: dit betreft vrij toegankelijke voorzieningen en activiteiten die gericht zijn op de versterking van de sociale context waarin gezinnen opvoeden en kinderen opgroeien. Eerste lid, onder b: dit zijn vrij toegankelijke voorzieningen die informatie, advies en consultatie bieden aan jeugdigen en ouders. Daarnaast vallen hier ook de voorzieningen onder die ondersteuning en lichte hulp aanbieden aan jeugdigen en ouders op het gebeid van opgroei- en opvoedvragen. Tweede lid: dit zijn de individuele voorzieningen die niet vrij toegankelijk zijn. Toekenning van een individuele voorziening gebeurt door het college Een individuele voorziening is ook toegankelijk na verwijzing van een
6 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
daartoe bevoegd medisch specialist (huisarts, jeugdarts.). Conform artikel 2.7.4 van de Jeugdwet maakt het college over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing plaatsvindt afspraken met deze specialisten. Tweede lid, onder a: onder 1) daaronder vallen bijvoorbeeld coachingstrajecten en vormen van e-hulp; onder 3) daaronder vallen bijvoorbeeld trajecten zoals onder meer in zorgboerderijen geboden worden; Tweede lid, onder b: intensieve ondersteuning bestaat uit een keten van specialistische poliklinische behandelactiviteiten, deeltijd- of dagbehandeling en/of klinische opname en gedwongen jeugdhulp. Tweede lid, onder b: onder 3) hieronder vallen bijvoorbeeld pleegzorg, intramurale opvang, 24uurs opvang, pleegzorg in eigen netwerk, gesloten jeugdzorg, klinische opname en kinder- en jeugdpsychiatrie; onder 5) hieronder vallen bijvoorbeeld Jeugdzorgplus en enkele vormen van hoog specialistische GGZ, inzet van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van uithuisplaatsing en inzet van specifieke zorgtrajecten gericht op het voorkomen van terugval. Het is mogelijk om verschillende voorzieningen genoemd in dit artikel met elkaar te combineren, zodat passende jeugdhulp ingezet kan worden. Artikel 2. tot en met 5. Algemeen Jeugdigen en ouders hebben onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Deze Nadere Regels bevatten bepalingen die dit moeten waarborgen. Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 2 tot en met 5 beschreven procedure. Bij het gesprek zoals beschreven in artikel 3 ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag, zal met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening. Het gesprek en het eventueel daarvoor benodigde nader onderzoek (artikel 3) kan, afhankelijk van de inhoud van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien in bepaalde gevallen hiervan worden afgeweken. Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er ook sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende gesprekken). Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een uitgebreid gesprek nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een gesprek zal uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen (bijvoorbeeld nader onderzoek in artikel 3.7, het ondersteuningsplan in artikel 4 en de aanvraag en beschikking in artikel 5) zijn opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming. De gesprekken worden gevoerd met de door het college gemandateerde deskundigen, de CJG-coaches en/of leden van het sociaal wijkteam. Zij voeren indien nodig ook het nader onderzoek uit, eventueel met ondersteuning van andere experts, en stellen het ondersteuningsplan op. Artikel 2. Melding en toegang tot jeugdhulp via de gemeente Artikel 2, eerste lid: de jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure in de zin van artikel 2.2 van deze Nadere Regels. Artikel 2, tweede lid: melding van een hulpvraag kan gedaan worden door telefonisch, digitaal of schriftelijk contact op te nemen met de gemeente of sociaal wijkteam. Of door langs te gaan bij de gemeente. Artikel 2, derde lid: in dit lid is een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college dient in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in eventuele afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding van de hulpvraag. Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van individuele voorzieningen niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. In de gemeente Velsen zijn dat de CJG-coaches. Dit is overeenkomstig de hoofdlijn van het Beleidsplan Jeugdhulp IJmondgemeenten dat het college niet op de stoel van de jeugdhulpverleners wil gaan zitten, maar dat de toegang tot de jeugdhulp verloopt via hiertoe gemandateerde CJG-coaches. Ook op andere plaatsen in deze Nadere Regels, de Verordening Jeugdhulp 2015 en in de Jeugdwet waar “het college” staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel nietondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Artikel 3. Gesprek Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de
7 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat dit in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen In het gesprek moet duidelijk worden of en zo ja welke voorziening dient te worden getroffen om de hulpvraag te beantwoorden. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken. Een gesprek kan ook worden aangegaan zonder dat er sprake is van een melding voor jeugdhulp. Professionals en medeopvoeders zijn ook verantwoordelijk voor de veiligheid en welzijn van het kind. Zorgen worden via de reguliere communicatie met ouders besproken. Wanneer ouders echter niet in staat of bereid zijn om daar goed op te reageren moet er in het belang van het kind toch hulp worden ingezet. In dat geval is er sprake van ongevraagde ondersteuning tot en met drang. Daarbij staat altijd wel de dialoog met de ouders centraal maar is het gesprek niet leidend. De jeugdhulp wordt namelijk op basis van een afweging van deskundigen ingezet. In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek binnen twee weken na melding van de hulpvraag moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel binnen die termijn het gesprek kan of moet plaatsvinden. In het tweede lid wordt aangegeven dat het college de jeugdige en zijn ouders ervan op de hoogte dient te stellen dat zij zelf een familiegroepsplan kunnen opstellen. De mogelijkheid van een familiegroepsplan is in de Jeugdwet opgenomen naar aanleiding van het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 83). In artikel 1.1 van de wet wordt familiegroepsplan gedefinieerd als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. Dat jeugdigen en ouders niet gedwongen kunnen worden om een familiegroepsplan op te stellen spreekt voor zich, uiteraard kan het college het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – wel aanraden en stimuleren. Bovendien, ook als er geen familiegroepsplan wordt opgesteld, zullen bepaalde zaken die ter sprake kunnen komen tijdens het opstellen van een familiegroepsplan óók ter sprake komen tijdens het onderzoek. Dan gaat het bijvoorbeeld om het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden (zie ook artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van deze Nadere Regels). De gemeente heeft in deze de taak om haar beleid zo vorm te geven dat het gericht is op het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen (artikel 2.1 onderdeel g, Jeugdwet). Het kan zijn dat het nodig is om enige vorm van ondersteuning te bieden bij het opstellen van het familiegroepsplan om hier effectief uitvoering aan te geven. Dat deze ondersteuning geboden dient te worden als de jeugdige of zijn ouders hier behoefte aan hebben, wordt bevestigd in de laatste zin van het tweede lid. Uiteraard kunnen de jeugdige of zijn ouders niet gedwongen worden om ondersteuning te accepteren, maar kan het college het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – ook hier wel aanraden en stimuleren. Welke vorm deze ondersteuning heeft is aan de gemeente, deze kan bovendien van geval tot geval verschillen. Het derde lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. In de onderdelen a tot en met i van het vierde lid zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de Jeugdwet en de Verordening jeugdhulp gemeente Velsen 2015 vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken. Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Zorgverzekeringswet en een voorziening op het gebied van Passend Onderwijs.
8 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
In het vijfde lid wordt gewezen op het feit dat, indien een familiegroepsplan al is opgesteld, deze tijdens het gesprek mee wordt genomen in het onderzoek. In de praktijk kan het ook voorkomen dat een familiegroepsplan pas na het gesprek wordt opgesteld door jeugdige en/of ouders. De termijnen voor het indienen van familiegroepsplan zijn daarom afhankelijk van de situatie en worden in samenspraak met jeugdige en/of ouders bepaald. Wel kan de fase (voor of na het gesprek) waarin een familiegroepsplan wordt opgesteld, een opschorting tot gevolg hebben voor de termijn van vier weken, zoals bedoeld in artikel 4.1 van deze nadere regels, voor het opstellen van het ondersteuningsplan. Het zesde lid dient ertoe ouders te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. In artikel 8.2.3 van de Jeugdwet is bepaald dat de ouderbijdrage door ‘het bestuursorgaan dat (door Onze Ministers) met (de vaststelling en) de inning is belast’ wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd. De ouderbijdrage geldt op grond van Artikel 8.2.1 van de Jeugdwet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie. Het zevende lid is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd. Tijdens het gesprek wordt het transparantiebeginsel vervat in artikel 33 en 34 Wet bescherming persoonsgegevens gehanteerd. Het transparantiebeginsel houdt in dat iedereen het recht heeft om te weten wat er waar van hem vastligt en wat er tussen wie wordt uitgewisseld. Het college verstrekt die informatie aan betrokkene(n). Het college kan aan de jeugdige en/of zijn ouders toestemming vragen om persoonsgegevens te verwerken (waaronder het uitwisselen van persoonsgegevens), maar reserveert die mogelijkheid -zoals hierboven ook aangegeven- voor die situaties waarin het antwoord van de betrokkene(n) geaccepteerd en gerespecteerd wordt. Zo niet, dan wordt niet om toestemming gevraagd. Deze situatie zal zich bijvoorbeeld voordoen indien de jeugdhulp nodig is teneinde ernstig nadeel voor de betrokkene te voorkomen. Indien het gesprek daar aanleiding toe geeft zal nader onderzoek worden verricht zoals benoemd in het achtste lid. Als er gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het is alleen zinvol om toestemming te vragen voor die situaties waarin professionals van te voren weten dat zij het antwoord van de betrokkene (zowel positief als negatief) zullen accepteren en respecteren. Zo niet, dan wordt niet om ‘toestemming’ gevraagd. Deze situatie zal zich bijvoorbeeld voordoen indien de jeugdhulp nodig is teneinde ernstig nadeel voor de betrokkene te voorkomen. Daarvoor in de plaats komt dan het transparantiebeginsel: de burger wordt op de hoogte gesteld van het voornemen om gegevens over hem te delen, met wie en waarom. Het nader onderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en kan ook een uitnodiging omvatten voor een (aanvullend) gesprek. Artikel 4. Het ondersteuningsplan Het uitgangspunt van de jeugdhulp is één gezin, één plan en één regisseur. De CJG-coach zal in de regel een ondersteuningsplan opstellen met het gezin en mogelijk medeopvoeders. Een ondersteuningsplan kan betrekking hebben op versterking van de eigen kracht, de inzet van overige voorzieningen en/of de inzet van individuele voorzieningen. Het ondertekende ondersteuningsplan kan dienen als de aanvraag. Het ondersteuningsplan maakt het ook mogelijk om de wederkerigheid van de jeugdhulp te formuleren. Niet alleen de gemeente biedt een voorziening maar ook de ouders en of medeopvoeders gaan actief aan de slag. De actieve inzet van ouders kan voorwaardelijk zijn voor de ondersteuning vanuit de gemeente. De flexibele ondersteuning in de vorm van overige voorzieningen kan zonder beschikking worden ingezet. Het eerste lid is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van de verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. Een goede weergave van het gesprek maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Daarom vorm het verslag ook een onderdeel van het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan is dus in ieder geval een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het gesprek, van een eventueel nader onderzoek en een plan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat een door het college gemandateerde deskundige(CJG-coach) en de cliënt dit plan ondertekenen. Omdat het ondersteuningsplan als aanvraag kan dienen voor een jeugdige en/of de ouders wordt het ondersteuningsplan voorzien van een begeleidend formulier waarop de jeugdige en/of ouder kunnen aangeven of zij het al dan niet eens zijn met de inhoud van het ondersteuningsplan. Indien jeugdige en/of de ouders weigeren het ondersteuningsplan te ondertekenen, worden zij in de gelegenheid gesteld een aanvraag in te dienen. Artikel 5. Aanvraag en beschikking voor individuele voorziening Nadat het ondersteuningsplan door de jeugdige en/of de ouders is ondertekend en door de CJG-coach, kan deze dienen als aanvraag voor een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een
9 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze Nadere Regels wijken daar niet vanaf. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. De beschikking wordt binnen twee weken na het indienen van de aanvraag afgegeven door het college. De toegekende jeugdhulp en het plan worden geregistreerd. Een beschikking wordt afgegeven in de gevallen zoals opgenomen in artikel 5.2 van de Verordening jeugdhulp Velsen 2015, dat wil zeggen a. bij de verstrekking van een pgb, b. bij een weigering van de aangevraagde voorziening en c. op verzoek van de jeugdige of zijn ouders. Wanneer een jeugdige en/of de ouders het niet eens is met het ondersteuningsplan worden zij in de gelegenheid gesteld een aanvraag in te dienen. Wanneer de veiligheid en welzijn van het kind er om vragen kan het nodig zijn dat de gemeente jeugdhulp inzet zonder dat er een aanvraag ligt. Naar het oordeel van professionals en deskundigen wordt dan een voorziening ingezet. Hierbij is sprake van drang. Er is bij drang sprake van een ernstige situatie, waarbij het accepteren van een voorziening kan voorkomen dat een gang naar het gedwongen kader (dwang) moet worden gemaakt. In bovengenoemde situatie is het voor de rechtsbescherming van de ouders van belang dat een beschikking wordt afgegeven. Ouders dienen in dit geval uitdrukkelijk erop gewezen te worden dat zij een beschikking kunnen vragen. Artikel 6. Voorwaarden, beoordeling en afweging toegang individuele voorziening Toegang naar jeugdhulp wordt zo dicht mogelijk bij het kind en gezin georganiseerd en geregisseerd onder de noemer één gezin, één plan, één regisseur. De toegang vanuit de gemeente tot de jeugdhulp verloopt via de CJG-coach. De CJG-coaches zijn op de gemeentelijke wijkteams aangesloten en aan hen wordt de bevoegdheid van het college gemandateerd om de noodzakelijke jeugdhulp in te zetten. Hiermee geven de gemeenten vorm aan het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur. Voor de voorwaarden, beoordeling en afweging van toegang tot een individuele voorziening stelt het college een afwegingskader op. Met de huisartsen en de zorgaanbieders moeten over de uitvoering afspraken worden gemaakt. In de praktijk kunnen tussen de professionals onderling en of met de opvoeders verschillen van inzichten ontstaan over het ondersteuningsplan en de in te zetten jeugdhulp. Daarom moeten binnen de afspraken de rollen en verantwoordelijkheden helder worden beschreven en duidelijke procesafspraken worden gemaakt. Artikel 7. Onderdelen beschikking In artikel 7 is opgenomen welke onderdelen de beschikking minimaal bevat om de jeugdige en/of de ouders te informeren over op welke individuele voorziening zij aanspraak kunnen maken, gedurende welke periode en onder welke voorwaarden. Ook wordt in een beschikking opgenomen hoe er bezwaar kan worden gemaakt tegen het in de beschikking geformuleerd besluit. Artikel 8. Regels voor PGB voor het betrekken van jeugdhulp uit het eigen sociaal netwerk We verstrekken slechts in uitzonderlijke gevallen een PGB voor de bekostiging aan familie, huisgenoten of de sociale omgeving van een jeugdige. Dit kan alleen in situaties waarin sprake is van een zware beperking die ondersteuning of hulp noodzakelijk maakt bij het wonen en functioneren van de jeugdige binnen het gezin. Voorbeeld hiervan zijn jeugdigen met een meervoudige handicap. In het gesprek wordt de benodigde inzet en het aantal uren bepaald. Voor het al dan niet inzetten van de hulp in de vorm van een PGB hanteren wij de 10-uurs grens. We doen dat om meer sturing te krijgen op deze vorm van zorg en de bijbehorende uitgaven. Wij gaan er vanuit dat de PGB vooral een effectief en efficiënt instrument is bij zwaardere vormen van hulp en ondersteuning. Wanneer een jeugdige meer ondersteuning nodig heeft dan 10 uur per week dan kan de zorg in de vorm van een PGB worden toegekend. Voor het in aanmerking komen voor een PGB moet de aanvrager een plan indienen waarin hij/zij motiveert waarom een PGB nodig is en hoe deze wordt ingezet. Het college ontwikkelt middels beleidsregels criteria waar een dergelijk plan aan dient te voldoen. Jeugdigen en/of ouders die ondersteuning wensen bij het opstellen van een dergelijk plan kunnen zich wenden tot de vrij toegankelijke cliëntondersteuning van MEE. Er is gekozen voor een maximum uurtarief van € 20,- voor een PGB voor de inzet van mensen uit het sociaal netwerk. Dit bedrag is overeenkomstig het tarief voor de Wmo en werd in de AWBZ 2014 al gehanteerd voor nieuwe budgethouders. Mensen uit het sociaal netwerk kennen minder overheadkosten. De landelijke vereniging van budgethouders (Per Saldo) vindt het bedrag van € 20,- een passend uurtarief.
10 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
5. Wijziging arbeidsvoorwaardenregeling Wijziging arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Velsen Burgemeester en wethouders en de werkgeverscommissie voor de griffie van de gemeente Velsen maken hierbij bekend dat per 15 juli 2014, 1 oktober 2014, 1 januari 2015, 1 april 2015 en per 1 juli 2015 de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Velsen (CAR/VAR) wordt gewijzigd. De wijzigingen zijn conform de LOGA-circulaires (ECWGO/201401851 en ECWGO/U201401852) en hebben betrekking op de: salarismaatregelen; verruiming van de einddatum van de na-wettelijke uitkering; opbouw en opname vakantieverlof tijdens ziekte en de vervaltermijnen van verlof; stage- en werkervaringsplaatsen voor jongeren en werkzoekenden; verruiming vakbondsverlof met behoud van bezoldiging; opeenvolgende aanstellingen. Daarnaast wordt artikel 6:2:3 VAR op 1 januari 2015 gewijzigd naar artikel 6:2:3 UWO conform de LOGAcirculaire ECWGO/201401851. Ter inzage De tekst van de wijziging van de verordening is in het elektronisch gemeenteblad gepubliceerd. Een uitdraai van het elektronisch gemeenteblad is ook in te zien bij de balie van het stadhuis. De wijzigingen in de verordening worden ook gepubliceerd op www.overheid.nl. Het besluit tot wijziging treedt in werking op de dag na bekendmaking. De Werkgeverscommissie voor de griffie van de gemeente Velsen, Gezien: de circulaires van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden, kenmerk ECWGO/U201401851 met als onderwerp “cao 2013-2015(2) CAR-UWO teksten en ECWGO/U201401852 met als onderwerp “uitwerking cao 2013-2015(3) salarismaatregelen. Gelet op: het gestelde in artikel 107 e.v. jo.160 van de Gemeentewet waarbij de bevoegdheid tot het vaststellen, wijzigen en intrekken van de rechtspositieregelingen voor het personeel van de griffie is opgedragen aan de raad, en het besluit van de raad van de gemeente Velsen van 4 juli 2013 waarin deze bevoegdheid is overgedragen aan de werkgeverscommissie voor de griffie, en overal waar in de CAR/VAR het college wordt genoemd, wordt voor de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren, de raad van de gemeente Velsen bedoeld. BESLUITEN: De Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en de Velsense Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR/VAR) als volgt te wijzigen: Artikel 1. Wijzigingen n.a.v. LOGA-circulaire ECWGO/U201401851 per 15 juli 2014 Met ingang van 15 juli 2014 wordt artikel 10d:33 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden: Artikel 10d:33 lid 3 Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt heeft. Met ingang van 15 juli 2014 wordt de toelichting op artikel 10d:33 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden: De wijziging van lid 3 waarbij de beëindiging van de na-wettelijke uitkering wordt gekoppeld aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is in werking getreden op15 juli 2014. De
11 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
gewijzigde bepaling heeft betrekking op de ambtenaar die op 15 juli 2014 bij de werkgever in dienst is, of de ex-ambtenaar die op die datum — als gevolg van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 CAR – in het genot is van een WW- of na-wettelijke uitkering Artikel 2. Wijzigingen n.a.v. LOGA-circulaire ECWGO/U201401852 per 1 oktober 2014 Bijlage 1 bij U201401852 CAR-tekst met toelichting per 1 oktober 2014 A Bijlage 1, Salarisverhoging, wordt als volgt aangevuld: Met ingang van 1 oktober worden de schaalbedragen verhoogd met 1%. Degenen die op 15 juli 2014 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 350 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie. Bijlage 3 bij U201401852 CAR: bijlage IIa
Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 oktober 2014, nieuwe structuur*
periodiek 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
periodiek 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
1
2
3
4 1513 1583 1652 1722 1791 1861 1931 2001 2071 2140 2210 2280
1398 1432 1468 1504 1541 1577 1613 1649 1685 1722 1758 1794
1432 1482 1532 1581 1631 1681 1730 1780 1830 1879 1929 1979
1470 1532 1595 1658 1720 1783 1846 1908 1971 2034 2097 2159
11 3108 3238 3369 3500 3630 3761 3892 4021 4149 4277 4405 4533
12 3744 3875 4004 4132 4260 4388 4516 4644 4772 4900 5028 5157
schaal 13 14 4186 4450 4314 4605 4442 4759 4570 4914 4698 5068 4826 5223 4954 5378 5082 5533 5210 5688 5338 5842 5466 5997 5594 6151
schaal 5 6 1558 1665 1635 1743 1711 1821 1788 1899 1865 1978 1941 2056 2018 2133 2095 2212 2172 2290 2249 2368 2325 2446 2402 2525
15 4789 4967 5146 5325 5504 5682 5861 6040 6219 6398 6576 6755
7 1874 1955 2037 2117 2199 2280 2361 2442 2523 2604 2686 2766
8 2152 2241 2331 2420 2509 2598 2688 2777 2867 2956 3045 3134
9 2394 2498 2602 2706 2810 2914 3019 3123 3227 3331 3436 3540
16 5131 5339 5547 5756 5964 6172 6380 6588 6797 7005 7213 7422
* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.
12 / 27
1 258 270 283 295 307 320 332 344 356 369 381 393
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
Artikel 3. Wijzigingen n.a.v. LOGA-circulaire ECWGO/U201401851 per 1 januari 2015 A:
Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 1:2a en 1:2b toegevoegd. Deze komen als volgt te luiden:
Artikel 1:2a Stageplaats 1. Het college kan een student in het kader van opleiding, studie of onderzoek een stageplaats aanbieden op basis van een stage-overeenkomst. 2. Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B, 2:4. 3. De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij de duur afhankelijk is van de leerdoelen van de stagiair. 4. De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samenspraak met de stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerproces van de stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding. 5. Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden betaald. 6. De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP. Artikel 1:2b Werkervaringsplaats 1. Het college kan degene die daarom verzoekt een werkervaringsplaats aanbieden op basis van een werkervaringsovereenkomst. 2. Op de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B en 2:4. 3. De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, voor een periode van maximaal 6 maanden. De werkervaringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een periode van maximaal 6 maanden. 4. De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de medewerker, waarbij het leerproces van de medewerker centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding. 5. Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding betaald. 6. De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP. B
Met ingang van 1 januari 2015 wordt de toelichting bij de artikelen 1:2a en 1:2b toegevoegd, deze komt als volgt te luiden:
Artikel 1:2a en 1:2b De werkervaringsplaats is bedoeld voor personen die op eigen initiatief werkervaring willen opdoen. De stageplaats is bedoeld voor personen die in het kader van een opleiding/onderwijs praktijkervaring op willen doen. Er is in dat geval sprake van een driehoeksrelatie tussen stage verlener, stagiaire en opleidingsinstituut. Bij een werkervaringsplaats (wep) staan het leerproces en het opdoen van ervaring centraal en niet het 1 verdienen van geld . Dit neemt niet weg dat er wel een redelijke onkostenvergoeding kan worden
1
CRvB 17 juli 1990, RSV 1990/345.
13 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
2
betaald . Wat een redelijke onkostenvergoeding is voor stagiaires en wep-ers wordt lokaal in overleg met het bevoegde medezeggenschapsorgaan vastgesteld. Een sterke gezagsverhouding kan bij een eventuele gerechtelijke procedure wijzen op het bestaan op een arbeidsovereenkomst. Het is echter onmogelijk om als wep-er niet in een zekere gezagsverhouding tot je leidinggevende te staan. In de praktijk komt het erop neer dat de wep-er een zekere keuze moet hebben in de werkzaamheden die hij/zij verricht, om zodoende invloed te hebben op het eigen leerproces. Ook bij het opnemen van vrije dagen e.d. moet de wep-er een zekere mate van vrijheid hebben. In de artikelen 1:2a en 1:2b worden een aantal artikelen en hoofdstukken van de CAR-UWO van toepassing uitgesloten. Voor zover het de bedoeling is om ook (onderdelen) van lokale regelingen uit te sluiten van toepassing op stagiaires en wep-ers, moet dat in die lokale regeling worden geregeld. Zowel de stagiaire als de wep-er zijn geen ambtenaar in de zin van artikel 1:1. C:
Met ingang van 1 januari 2015 komen de artikelen 1:2:2 en 1:2:3 te vervallen.
D:
Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 6:2 en 6:2:3 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden: Artikel 6:2 1. De vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt ten minste 158,4 uur per kalenderjaar. Hiervan is 144 uur per kalenderjaar wettelijk verlof. 2. Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum. 3. Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid Artikel 6:2:3 1. De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn betrekking vervult. 2. Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid , niet gedurende het volle kalenderjaar zijn betrekking vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd behoudens het bepaalde in het derde lid. 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast: a. gedurende afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling; b. gedurende afwezigheid wegens ziekte 4. Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal
2
CRvB 23 juni 1992, RSV 1992/351.
14 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou werken als hij niet ziek zou zijn geweest. 5. Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur. E:
Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 6:2a en 6:2b toegevoegd en komen ze als volgt te luiden: Vervaltermijn wettelijk verlof Artikel 6:2a 1. Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mogelijk is geweest. 2. Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het college kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn verlengen. Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof
Artikel 6:2b Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar. F:
Met ingang van 1 januari 2015 worden de toelichtingen op de artikelen 6:2 en 6:2:3 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden: Aan de toelichting op artikel 6:2 lid 1 wordt toegevoegd: Op grond van artikel 7 van de Europese Richtlijn 2003/88/EG ‘betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeid’, hebben werknemers jaarlijks recht op ten minste 4 weken vakantie met behoud van salaris, dat wil zeggen viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week. Dat betekent dat bij een 36-urige werkweek het wettelijk verlof 144 uur bedraagt. Artikel 6:2:3 komt als volgt te luiden: Artikel 6:2:3 Lid 1 Dit lid geeft in algemene zin aan dat de opbouw wordt verminderd naar rato van afwezigheid.
Lid 3 Afwezigheid leidt niet in alle gevallen tot vermindering van vakantie-opbouw. Dat geldt voor afwezigheid wegens bevallings- en zwangerschapsverlof en afwezigheid wegens ziekte. Dat vloeit voort de uit Europese richtlijn 2003/88/EG. De richtlijn beperkt zich tot het wettelijk verlof. In de CAR wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen wettelijk en bovenwettelijk verlof. Lid 4 De ambtenaar kan ook tijdens ziekte vakantieverlof opnemen. De vakantie mag zijn herstel niet belemmeren; bij twijfel kan de bedrijfsarts hierover een advies geven, een en ander zoals veelal zal zijn geregeld in het Protocol als bedoeld in artikel 7:9 lid 4 CAR. De opgenomen vakantie wordt in mindering gebracht van het verlofsaldo. Op grond van artikel 6:1 wordt gedurende de vakantie de bezoldiging doorbetaald zonder de korting die eventueel al geldt gezien de duur van de ziekte. In het geval waarin de ambtenaar in het kader van een medische behandeling of therapie elders moet verblijven wordt geen vakantieverlof afgeschreven. Lid 5 Voor vakantie-uren die niet zijn opgenomen bij ontslag krijgt de ambtenaar een vergoeding. Het uurloon bedraagt De toelichting op artikel 6:2b wordt toegevoegd en komt als volgt te luiden 1/156 van het –
15 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
voor deeltijders naar een volledige dienstbetrekking herrekend – salaris van de ambtenaar per maand (artikel 1:1, eerste lid, sub o van de CAR). Het salaris is het bedrag van de schaal dat op de ambtenaar van toepassing is op het moment dat het ontslag wordt verleend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag (zie artikel 3:1,tweede lid onder b CAR). G:
Met ingang van 1 januari 2015 worden de toelichtingen op de artikelen 6:2a en 6:2b toegevoegd en komen ze als volgt te luiden. Artikel 6:2a
Lid 1 Het wettelijk verlof is primair bedoeld ter recuperatie in het jaar waarin het wordt opgebouwd. Niettemin zullen er situaties zijn waarin het wettelijk verlof in enig jaar niet geheel kan worden opgenomen. Daarom geldt een vervaltermijn van 12 maanden. Als een ambtenaar te ziek is om verlof op te nemen, bijvoorbeeld omdat hij in een ziekenhuis moet verblijven, geldt deze termijn niet. Vanzelfsprekend zal in onderling overleg tussen college en ambtenaar na herstel een plan worden gemaakt hoe om te gaan met het resterende wettelijk verlof. Lid 2 Als een ambtenaar een langere verlofperiode wil opnemen, bijvoorbeeld voor een loopbaanverlof (sabbatical) en daarvoor ook wettelijk verlof wil inzetten, kan hij het college vragen om af te zien van de vervaltermijn. Het college en de ambtenaar maken in onderling overleg hierover afspraken op basis van een onderbouwd schriftelijk verzoek van de ambtenaar. Artikel 6:2b Het totale saldo verlofuren waarover de ambtenaar op 31 december 2014 beschikt, wordt beschouwd als bovenwettelijk verlof. H:
Met ingang van 1 januari 2015 wordt artikel 6:4:2 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden: Artikel 6:4:2 lid 3
1. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend : a. om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen - om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, het geheel voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar; - als vakbondsconsulent, voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers; - als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof wordt toegekend aan maximaal een arbeidsvoorwaardenadviseur b. voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles te samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren. I:
Met ingang van 1 januari 2015 wordt de toelichting bij artikel 6:2:4 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden:
Vakbondsconsulenten zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en die binnen de gemeente medewerkers bijstaan in individuele aangelegenheden. Arbeidsvoorwaardenadviseurs zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en onder andere GO-leden adviseren binnen de eigen of een andere organisatie in de regio, conform artikel 12:2:7 lid 3. Arbeidsvoorwaardenadviseurs zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en onder andere GO-leden adviseren binnen de eigen of een andere organisatie in de regio, conform artikel 12:2:7 lid 3.
16 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
Artikel 4. Wijzigingen n.a.v. LOGA-circulaire ECWGO/U201401852 per 1 april 2015 Bijlage 2 bij U201401852 CAR-tekst met toelichting per 1 april 2015 A Bijlage 1, Salarisverhoging, wordt als volgt aangevuld: Met ingang van 1 april 2015 worden de schaalbedragen verhoogd met 50 euro. Bijlage 5 bij U201401852 CAR: bijlage IIa Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 april 2015, nieuwe structuur* schaal
periodiek 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
periodiek 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
1 1448 1482 1518 1554 1591 1627 1663 1699 1735 1772 1808 1844
2 1482 1532 1582 1631 1681 1731 1780 1830 1880 1929 1979 2029
3 1520 1582 1645 1708 1770 1833 1896 1958 2021 2084 2147 2209
4 1563 1633 1702 1772 1841 1911 1981 2051 2121 2190 2260 2330
5 1608 1685 1761 1838 1915 1991 2068 2145 2222 2299 2375 2452
6 1715 1793 1871 1949 2028 2106 2183 2262 2340 2418 2496 2575
11 3158 3288 3419 3550 3680 3811 3942 4071 4199 4327 4455 4583
12 3794 3925 4054 4182 4310 4438 4566 4694 4822 4950 5078 5207
schaal 13 4236 4364 4492 4620 4748 4876 5004 5132 5260 5388 5516 5644
14 4500 4655 4809 4964 5118 5273 5428 5583 5738 5892 6047 6201
15 4839 5017 5196 5375 5554 5732 5911 6090 6269 6448 6626 6805
16 5181 5389 5597 5806 6014 6222 6430 6638 6847 7055 7263 7472
7 1924 2005 2087 2167 2249 2330 2411 2492 2573 2654 2736 2816
8 2202 2291 2381 2470 2559 2648 2738 2827 2917 3006 3095 3184
9 2444 2548 2652 2756 2860 2964 3069 3173 3277 3381 3486 3590
10 2636 2759 2881 3004 3127 3250 3372 3495 3617 3740 3862 3985
* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.
17 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
Artikel 5. Wijzigingen n.a.v. LOGA-circulaire ECWGO/U201401851 per 1 juli 2015 A:
3
Met ingang van 1 juli 2015 worden de artikelen 2:4 en 2:6 gewijzigd en komen als volgt te
luiden:
Duur van de aanstelling Artikel 2:4 1. De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd. 2. Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie tijdelijke aanstellingen, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als vaste aanstelling. 3. Vanaf de dag dat meer dan drie tijdelijke aanstellingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste aanstelling als vaste aanstelling. 4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn. Overgangsrecht Artikel 2:6 Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling. B: Met ingang van 1 juli 2015 worden de toelichtingen bij de artikelen 2:4 en 2:6 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden: Artikel 2:4 In het eerste lid van dit artikel wordt de basis gelegd voor een vaste of tijdelijke aanstelling. De tijdelijke aanstelling kan voor bepaalde of onbepaalde tijd plaatsvinden. In tegenstelling tot de situatie van voor 1 juli 2001 is er geen limitatieve opsomming van aanstellingsgronden meer. Iedere grond mag gebruikt worden. Alleen bij een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd móet een aanstellingsgrond genoemd worden (zie artikel 2:4:1). Het niet langer aanwezig zijn van de aanstellingsgrond is de reden dat uit die aanstelling voor onbepaalde tijd ontslag verleend kan worden (zie ook artikel 8:12). Bij een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd is het niet nodig om een aanstellingsgrond te noemen. Het verstrijken van de termijn van aanstelling is de reden van beëindiging van die aanstelling (zie artikel 8:12).
3
Indien de invoeringsdatum van de betreffende bepalingen in de WWZ wordt gewijzigd, verschuift de ingangsdatum van deze bepalingen in de CAR naar de zelfde datum.
18 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
In dit artikel worden voorts de maximale termijnen voor tijdelijke aanstellingen bepaald, alsmede het maximum aantal tijdelijke aanstellingen dat mag worden gegeven alvorens een tijdelijke aanstelling van rechtswege wordt omgezet in een vaste aanstelling. Hierbij is aangesloten bij de wijzigingen in het BW als gevolg van het van kracht worden van de betreffende bepalingen in de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 (stb.2014,216) Met de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 2:4 per 1 juli 2015, waarin de materiele normen van de Wet Werk en Zekerheid zijn verwerkt, is het oude lid 4 komen te vervallen waarin de ‘aanstelling bij wijze van proef’ was geregeld. De reden daarvan is dat met de wijziging van artikel 2:4 de maximale aanstellingsduur voor (opeenvolgende) aanstellingen voor bepaalde tijd is vastgesteld op 24 maanden. Dit maximum gold tot 1 juli 2015 voor de ‘aanstelling bij wijze van proef’, maar heeft sindsdien zijn betekenis verloren. Onder het huidige artikel 2:4 kunnen nieuwe medewerkers nog steeds ‘op proef’worden aangesteld. Een aanstelling voor bepaalde tijd kan de 24 maanden overschrijden voor een eenmalig project waarvoor unieke werkzaamheden moeten worden verricht en waarvoor van de gemeente redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat deze de kennis in huis heeft. Artikel 2:6 Indien op of na 1 juli 2015 een nieuwe aanstelling van kracht wordt met een tussenpoos ten opzichte van de voorgaande aanstelling van 6 maanden of korter, telt de voorgaande aanstelling mee in de keten volgens het nieuwe artikel 2:4. Het oude artikel 2:4 (inclusief de tussenpoos van 3 maanden) blijft van toepassing op aanstellingen die zijn ingegaan voor 1 juli 2015. Artikel 6. Dit besluit treedt in werking 1 dag na publicatie, met dien verstande dat de bepalingen onder artikel 1 en 2 met terugwerkende kracht ingaan. Dit besluit is vastgesteld in de vergadering van ………………..
De werkgeverscommissie voor de griffie van Velsen De griffier, De voorzitter,
A.
Overbeek
F.M. Weerwind
Burgemeester en wethouders van Velsen, Gezien de circulaires van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden, kenmerk ECWGO/U201401851 met als onderwerp “cao 2013-2015(2) CAR-UWO teksten en ECWGO/U201401852 met als onderwerp “uitwerking cao 2013-2015(3) salarismaatregelen. Gelet op het gestelde in artikel 160 van de Gemeentewet waarbij de bevoegdheid tot het vaststellen, wijzigen en intrekken van de rechtspositieregelingen voor het gemeentelijk personeel en gewezen personeel wordt opgedragen aan het College; BESLUITEN: De Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en de Velsense Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR/VAR) als volgt te wijzigen:
19 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
Artikel 1. Wijzigingen n.a.v. LOGA-circulaire ECWGO/U201401851 per 15 juli 2014 Met ingang van 15 juli 2014 wordt artikel 10d:33 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden: Artikel 10d:33 lid 3 Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt heeft. Met ingang van 15 juli 2014 wordt de toelichting op artikel 10d:33 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden: De wijziging van lid 3 waarbij de beëindiging van de na-wettelijke uitkering wordt gekoppeld aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is in werking getreden op15 juli 2014. De gewijzigde bepaling heeft betrekking op de ambtenaar die op 15 juli 2014 bij de werkgever in dienst is, of de ex-ambtenaar die op die datum — als gevolg van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 CAR – in het genot is van een WW- of na-wettelijke uitkering Artikel 2. Wijzigingen n.a.v. LOGA-circulaire ECWGO/U201401852 per 1 oktober 2014 Bijlage 1 bij U201401852 CAR-tekst met toelichting per 1 oktober 2014 A Bijlage 1, Salarisverhoging, wordt als volgt aangevuld: Met ingang van 1 oktober worden de schaalbedragen verhoogd met 1%. Degenen die op 15 juli 2014 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 350 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie. Bijlage 3 bij U201401852 CAR: bijlage IIa
Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 oktober 2014, nieuwe structuur*
periodiek 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
periodiek 0 1 2
1
2
3
4 1513 1583 1652 1722 1791 1861 1931 2001 2071 2140 2210 2280
1398 1432 1468 1504 1541 1577 1613 1649 1685 1722 1758 1794
1432 1482 1532 1581 1631 1681 1730 1780 1830 1879 1929 1979
1470 1532 1595 1658 1720 1783 1846 1908 1971 2034 2097 2159
11 3108 3238 3369
12 3744 3875 4004
schaal 13 14 4186 4450 4314 4605 4442 4759
schaal 5 6 1558 1665 1635 1743 1711 1821 1788 1899 1865 1978 1941 2056 2018 2133 2095 2212 2172 2290 2249 2368 2325 2446 2402 2525
15 4789 4967 5146
7 1874 1955 2037 2117 2199 2280 2361 2442 2523 2604 2686 2766
8 2152 2241 2331 2420 2509 2598 2688 2777 2867 2956 3045 3134
9 2394 2498 2602 2706 2810 2914 3019 3123 3227 3331 3436 3540
16 5131 5339 5547
20 / 27
1 258 270 283 295 307 320 332 344 356 369 381 393
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
3 4 5 6 7 8 9 10 11
3500 3630 3761 3892 4021 4149 4277 4405 4533
4132 4260 4388 4516 4644 4772 4900 5028 5157
4570 4698 4826 4954 5082 5210 5338 5466 5594
4914 5068 5223 5378 5533 5688 5842 5997 6151
5325 5504 5682 5861 6040 6219 6398 6576 6755
5756 5964 6172 6380 6588 6797 7005 7213 7422
* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.
Artikel 3. Wijzigingen n.a.v. LOGA-circulaire ECWGO/U201401851 per 1 januari 2015 A:
Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 1:2a en 1:2b toegevoegd. Deze komen als volgt te luiden:
Artikel 1:2a Stageplaats 1. Het college kan een student in het kader van opleiding, studie of onderzoek een stageplaats aanbieden op basis van een stage-overeenkomst. 2. Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B, 2:4. 3. De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij de duur afhankelijk is van de leerdoelen van de stagiair. 4. De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samenspraak met de stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerproces van de stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding. 5. Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden betaald. 6. De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP. Artikel 1:2b Werkervaringsplaats 1. Het college kan degene die daarom verzoekt een werkervaringsplaats aanbieden op basis van een werkervaringsovereenkomst. 2. Op de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B en 2:4. 3. De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, voor een periode van maximaal 6 maanden. De werkervaringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een periode van maximaal 6 maanden. 4. De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de medewerker, waarbij het leerproces van de medewerker centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding. 5. Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding betaald. 6. De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
21 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
B
Met ingang van 1 januari 2015 wordt de toelichting bij de artikelen 1:2a en 1:2b toegevoegd, deze komt als volgt te luiden:
Artikel 1:2a en 1:2b De werkervaringsplaats is bedoeld voor personen die op eigen initiatief werkervaring willen opdoen. De stageplaats is bedoeld voor personen die in het kader van een opleiding/onderwijs praktijkervaring op willen doen. Er is in dat geval sprake van een driehoeksrelatie tussen stage verlener, stagiaire en opleidingsinstituut. Bij een werkervaringsplaats (wep) staan het leerproces en het opdoen van ervaring centraal en niet het 4 verdienen van geld . Dit neemt niet weg dat er wel een redelijke onkostenvergoeding kan worden 5 betaald . Wat een redelijke onkostenvergoeding is voor stagiaires en wep-ers wordt lokaal in overleg met het bevoegde medezeggenschapsorgaan vastgesteld. Een sterke gezagsverhouding kan bij een eventuele gerechtelijke procedure wijzen op het bestaan op een arbeidsovereenkomst. Het is echter onmogelijk om als wep-er niet in een zekere gezagsverhouding tot je leidinggevende te staan. In de praktijk komt het erop neer dat de wep-er een zekere keuze moet hebben in de werkzaamheden die hij/zij verricht, om zodoende invloed te hebben op het eigen leerproces. Ook bij het opnemen van vrije dagen e.d. moet de wep-er een zekere mate van vrijheid hebben. In de artikelen 1:2a en 1:2b worden een aantal artikelen en hoofdstukken van de CAR-UWO van toepassing uitgesloten. Voor zover het de bedoeling is om ook (onderdelen) van lokale regelingen uit te sluiten van toepassing op stagiaires en wep-ers, moet dat in die lokale regeling worden geregeld. Zowel de stagiaire als de wep-er zijn geen ambtenaar in de zin van artikel 1:1. C:
Met ingang van 1 januari 2015 komen de artikelen 1:2:2 en 1:2:3 te vervallen.
D:
Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 6:2 en 6:2:3 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden: Artikel 6:2 1. De vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt ten minste 158,4 uur per kalenderjaar. Hiervan is 144 uur per kalenderjaar wettelijk verlof. 2. Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum. 3. Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid Artikel 6:2:3
4 5
CRvB 17 juli 1990, RSV 1990/345. CRvB 23 juni 1992, RSV 1992/351.
22 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
1. De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn betrekking vervult. 2. Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid , niet gedurende het volle kalenderjaar zijn betrekking vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd behoudens het bepaalde in het derde lid. 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast: a. gedurende afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling; b. gedurende afwezigheid wegens ziekte 4. Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou werken als hij niet ziek zou zijn geweest. 5. Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur. E:
Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 6:2a en 6:2b toegevoegd en komen ze als volgt te luiden: Vervaltermijn wettelijk verlof Artikel 6:2a 1. Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mogelijk is geweest. 2. Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het college kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn verlengen. Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof
Artikel 6:2b Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar. F:
Met ingang van 1 januari 2015 worden de toelichtingen op de artikelen 6:2 en 6:2:3 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden: Aan de toelichting op artikel 6:2 lid 1 wordt toegevoegd: Op grond van artikel 7 van de Europese Richtlijn 2003/88/EG ‘betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeid’, hebben werknemers jaarlijks recht op ten minste 4 weken vakantie met behoud van salaris, dat wil zeggen viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week. Dat betekent dat bij een 36-urige werkweek het wettelijk verlof 144 uur bedraagt. Artikel 6:2:3 komt als volgt te luiden: Artikel 6:2:3 Lid 1 Dit lid geeft in algemene zin aan dat de opbouw wordt verminderd naar rato van afwezigheid.
Lid 3 Afwezigheid leidt niet in alle gevallen tot vermindering van vakantie-opbouw. Dat geldt voor afwezigheid wegens bevallings- en zwangerschapsverlof en afwezigheid wegens ziekte. Dat vloeit voort de uit Europese richtlijn 2003/88/EG. De richtlijn beperkt zich tot het wettelijk verlof. In de CAR wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen wettelijk en bovenwettelijk verlof. Lid 4
23 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
De ambtenaar kan ook tijdens ziekte vakantieverlof opnemen. De vakantie mag zijn herstel niet belemmeren; bij twijfel kan de bedrijfsarts hierover een advies geven, een en ander zoals veelal zal zijn geregeld in het Protocol als bedoeld in artikel 7:9 lid 4 CAR. De opgenomen vakantie wordt in mindering gebracht van het verlofsaldo. Op grond van artikel 6:1 wordt gedurende de vakantie de bezoldiging doorbetaald zonder de korting die eventueel al geldt gezien de duur van de ziekte. In het geval waarin de ambtenaar in het kader van een medische behandeling of therapie elders moet verblijven wordt geen vakantieverlof afgeschreven. Lid 5 Voor vakantie-uren die niet zijn opgenomen bij ontslag krijgt de ambtenaar een vergoeding. Het uurloon bedraagt De toelichting op artikel 6:2b wordt toegevoegd en komt als volgt te luiden 1/156 van het – voor deeltijders naar een volledige dienstbetrekking herrekend – salaris van de ambtenaar per maand (artikel 1:1, eerste lid, sub o van de CAR). Het salaris is het bedrag van de schaal dat op de ambtenaar van toepassing is op het moment dat het ontslag wordt verleend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag (zie artikel 3:1,tweede lid onder b CAR). G:
Met ingang van 1 januari 2015 worden de toelichtingen op de artikelen 6:2a en 6:2b toegevoegd en komen ze als volgt te luiden. Artikel 6:2a
Lid 1 Het wettelijk verlof is primair bedoeld ter recuperatie in het jaar waarin het wordt opgebouwd. Niettemin zullen er situaties zijn waarin het wettelijk verlof in enig jaar niet geheel kan worden opgenomen. Daarom geldt een vervaltermijn van 12 maanden. Als een ambtenaar te ziek is om verlof op te nemen, bijvoorbeeld omdat hij in een ziekenhuis moet verblijven, geldt deze termijn niet. Vanzelfsprekend zal in onderling overleg tussen college en ambtenaar na herstel een plan worden gemaakt hoe om te gaan met het resterende wettelijk verlof. Lid 2 Als een ambtenaar een langere verlofperiode wil opnemen, bijvoorbeeld voor een loopbaanverlof (sabbatical) en daarvoor ook wettelijk verlof wil inzetten, kan hij het college vragen om af te zien van de vervaltermijn. Het college en de ambtenaar maken in onderling overleg hierover afspraken op basis van een onderbouwd schriftelijk verzoek van de ambtenaar. Artikel 6:2b Het totale saldo verlofuren waarover de ambtenaar op 31 december 2014 beschikt, wordt beschouwd als bovenwettelijk verlof. H:
Met ingang van 1 januari 2015 wordt artikel 6:4:2 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden: Artikel 6:4:2 lid 3
1. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend : a. om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen - om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, het geheel voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar; - als vakbondsconsulent, voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers; - als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof wordt toegekend aan maximaal een arbeidsvoorwaardenadviseur b. voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die
24 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles te samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren. I:
Met ingang van 1 januari 2015 wordt de toelichting bij artikel 6:2:4 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden:
Vakbondsconsulenten zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en die binnen de gemeente medewerkers bijstaan in individuele aangelegenheden. Arbeidsvoorwaardenadviseurs zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en onder andere GO-leden adviseren binnen de eigen of een andere organisatie in de regio, conform artikel 12:2:7 lid 3. Arbeidsvoorwaardenadviseurs zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en onder andere GO-leden adviseren binnen de eigen of een andere organisatie in de regio, conform artikel 12:2:7 lid 3.
Artikel 4. Wijzigingen n.a.v. LOGA-circulaire ECWGO/U201401852 per 1 april 2015 Bijlage 2 bij U201401852 CAR-tekst met toelichting per 1 april 2015 A Bijlage 1, Salarisverhoging, wordt als volgt aangevuld: Met ingang van 1 april 2015 worden de schaalbedragen verhoogd met 50 euro. Bijlage 5 bij U201401852 CAR: bijlage IIa Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 april 2015, nieuwe structuur* schaal
periodiek 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
periodiek 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1 1448 1482 1518 1554 1591 1627 1663 1699 1735 1772 1808 1844
2 1482 1532 1582 1631 1681 1731 1780 1830 1880 1929 1979 2029
3 1520 1582 1645 1708 1770 1833 1896 1958 2021 2084 2147 2209
4 1563 1633 1702 1772 1841 1911 1981 2051 2121 2190 2260 2330
5 1608 1685 1761 1838 1915 1991 2068 2145 2222 2299 2375 2452
6 1715 1793 1871 1949 2028 2106 2183 2262 2340 2418 2496 2575
11 3158 3288 3419 3550 3680 3811 3942 4071 4199 4327 4455
12 3794 3925 4054 4182 4310 4438 4566 4694 4822 4950 5078
schaal 13 4236 4364 4492 4620 4748 4876 5004 5132 5260 5388 5516
14 4500 4655 4809 4964 5118 5273 5428 5583 5738 5892 6047
15 4839 5017 5196 5375 5554 5732 5911 6090 6269 6448 6626
16 5181 5389 5597 5806 6014 6222 6430 6638 6847 7055 7263
7 1924 2005 2087 2167 2249 2330 2411 2492 2573 2654 2736 2816
8 2202 2291 2381 2470 2559 2648 2738 2827 2917 3006 3095 3184
9 2444 2548 2652 2756 2860 2964 3069 3173 3277 3381 3486 3590
10 2636 2759 2881 3004 3127 3250 3372 3495 3617 3740 3862 3985
25 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
11
4583
5207
5644
6201
6805
7472
* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.
Artikel 5. Wijzigingen n.a.v. LOGA-circulaire ECWGO/U201401851 per 1 juli 2015 A:
6
Met ingang van 1 juli 2015 worden de artikelen 2:4 en 2:6 gewijzigd en komen als volgt te
luiden:
Duur van de aanstelling Artikel 2:4 1. De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd. 2. Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie tijdelijke aanstellingen, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als vaste aanstelling. 3. Vanaf de dag dat meer dan drie tijdelijke aanstellingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste aanstelling als vaste aanstelling. 4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn. Overgangsrecht Artikel 2:6 Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling. B: Met ingang van 1 juli 2015 worden de toelichtingen bij de artikelen 2:4 en 2:6 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden: Artikel 2:4 In het eerste lid van dit artikel wordt de basis gelegd voor een vaste of tijdelijke aanstelling. De tijdelijke aanstelling kan voor bepaalde of onbepaalde tijd plaatsvinden. In tegenstelling tot de situatie van voor 1 juli 2001 is er geen limitatieve opsomming van aanstellingsgronden meer. Iedere grond mag gebruikt worden. Alleen bij een tijdelijke aanstelling voor
6
Indien de invoeringsdatum van de betreffende bepalingen in de WWZ wordt gewijzigd, verschuift de ingangsdatum van deze bepalingen in de CAR naar de zelfde datum.
26 / 27
Officiële bekendmakingen | Week x, maand 2012
onbepaalde tijd móet een aanstellingsgrond genoemd worden (zie artikel 2:4:1). Het niet langer aanwezig zijn van de aanstellingsgrond is de reden dat uit die aanstelling voor onbepaalde tijd ontslag verleend kan worden (zie ook artikel 8:12). Bij een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd is het niet nodig om een aanstellingsgrond te noemen. Het verstrijken van de termijn van aanstelling is de reden van beëindiging van die aanstelling (zie artikel 8:12). In dit artikel worden voorts de maximale termijnen voor tijdelijke aanstellingen bepaald, alsmede het maximum aantal tijdelijke aanstellingen dat mag worden gegeven alvorens een tijdelijke aanstelling van rechtswege wordt omgezet in een vaste aanstelling. Hierbij is aangesloten bij de wijzigingen in het BW als gevolg van het van kracht worden van de betreffende bepalingen in de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 (stb.2014,216) Met de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 2:4 per 1 juli 2015, waarin de materiele normen van de Wet Werk en Zekerheid zijn verwerkt, is het oude lid 4 komen te vervallen waarin de ‘aanstelling bij wijze van proef’ was geregeld. De reden daarvan is dat met de wijziging van artikel 2:4 de maximale aanstellingsduur voor (opeenvolgende) aanstellingen voor bepaalde tijd is vastgesteld op 24 maanden. Dit maximum gold tot 1 juli 2015 voor de ‘aanstelling bij wijze van proef’, maar heeft sindsdien zijn betekenis verloren. Onder het huidige artikel 2:4 kunnen nieuwe medewerkers nog steeds ‘op proef’worden aangesteld. Een aanstelling voor bepaalde tijd kan de 24 maanden overschrijden voor een eenmalig project waarvoor unieke werkzaamheden moeten worden verricht en waarvoor van de gemeente redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat deze de kennis in huis heeft. Artikel 2:6 Indien op of na 1 juli 2015 een nieuwe aanstelling van kracht wordt met een tussenpoos ten opzichte van de voorgaande aanstelling van 6 maanden of korter, telt de voorgaande aanstelling mee in de keten volgens het nieuwe artikel 2:4. Het oude artikel 2:4 (inclusief de tussenpoos van 3 maanden) blijft van toepassing op aanstellingen die zijn ingegaan voor 1 juli 2015. Artikel 6. Dit besluit treedt in werking 1 dag na publicatie, met dien verstande dat de bepalingen onder artikel 1 en 2 met terugwerkende kracht ingaan. Burgemeester en wethouders van Velsen secretaris,
De burgemeester,
F.A.M. Beijk
F.M. Weerwind
27 / 27