DISCREPANTIES TUSSEN DE CIJFERS OP HET SCHOOLEXAMEN EN HET CENTRAAL EXAMEN IN DE PERIODE 2004-2006
een inspectierapport Utrecht, juli 2007
1. Aanleiding en onderzoeksvraag Het examen in het voortgezet onderwijs bestaat uit twee componenten: een schoolexamen, waarvoor de school zelf volledig verantwoordelijk is en een centraal examen waarvoor Cito en Cevo verantwoordelijk zijn en dat elk jaar voor alle scholen gelijk is. De examenprestatie van de leerlingen is het gemiddelde van beide componenten. Door de wettelijke vrijheid van scholen om het schoolexamen naar eigen inzicht in te richten, kan rechtsongelijkheid tussen leerlingen van verschillende scholen ontstaan. Daarom beoordeelt de inspectie sinds jaar en dag de verschillen in becijfering en spreekt zonodig scholen hierop aan. Over de verschillen in becijfering verschenen twee publicaties van De Lange en Dronkers (2007 a, b). De publicatie van deze resultaten in ‘het Onderwijsblad’ leidde tot vragen van de leden van de Tweede kamer aan de minister van OCW. Dit vormde voor de Inspectie van het Onderwijs een reden om, op basis van dezelfde cijfers, in een aanvullend onderzoek, na te gaan of hier sprake is van een te soepele correctie en of dit bij specifieke scholen systematisch voorkomt (Inspectie van het Onderwijs, 2007). Uit dit onderzoek van de inspectie naar de examengegevens over 2005 kwam naar voren dat op meer dan 15 procent van de vmbo-t-afdelingen, bijna 5 procent van de havo-afdelingen en 17 procent van de vwo-afdelingen van reguliere scholen voor voortgezet onderwijs de cijfers van het schoolexamen gedurende zes achtereenvolgende jaren meer dan een half punt hoger waren dan het centraal examen. Uit de schoolbezoekgegevens van de inspectie blijkt dat op sommige scholen met een grote discrepantie maar weinig leerlingen in de examenklas zitten. Hier kunnen een paar leerlingen waar de discrepantie groot is een doorslaggevend effect hebben op de totale discrepantie van de afdeling. Bij een aantal van deze scholen is of werd dit probleem door samengaan of fusie met andere scholen opgelost. Onder de scholen met een grote discrepantie treft men ook veel vrije scholen. De vrije scholen hadden tot voor kort een mavo-achtige variant voor voortgezet onderwijs, die niet met een verplicht examen werd afgesloten. Deze situatie is inmiddels veranderd, maar het gevolg is wel dat deze scholen nog maar een paar jaar ervaring met examens hebben. Bij weer andere scholen blijkt de discrepantie geleidelijk minder te worden en is het probleem bij sommige vakken reeds opgelost. In een aantal gevallen gaat een grote discrepantie tussen de cijfers op het schoolexamen en het centraal examen gepaard met lage opbrengsten. Een kleine veertig procent van deze scholen kan geen adequate verklaring bieden voor de opgetreden discrepantie tussen het cijfer van het schoolexamen en het centraal examen. De inspectie (2007) concludeerde dat de mate waarin scholen de kwaliteit van de toetsing van het schoolexamen waarborgen, verbetering behoeft. Scholen waar aanhoudend grote discrepanties bestaan tussen de cijfers op het schoolexamen en de cijfers op het centraal examen, hebben te maken met indringender vormen van toezicht waarin het gevraagd wordt om de discrepantie te verklaren. Wanneer deze verklaring niet toereikend is, wordt hun gevraagd om de systematiek van hun schoolexamen te bezien. De inspectie heeft geen wettelijke bevoegdheden om van scholen te eisen dat de discrepantie tussen de cijfers van het schoolexamen en de cijfers van het centraal examen binnen bepaalde grenzen blijft.
2
Inmiddels zijn ook de gegevens over de examens van 2006 beschikbaar. De Inspectie van het Onderwijs heeft onderzocht of en zo ja op hoeveel scholen voor voortgezet onderwijs leerlingen systematisch aanzienlijk hoger scoren op het schoolexamen dan op het centraal examen. In dit onderzoek wordt ook aandacht besteed aan de opleidingen voor voortgezet onderwijs bij de regionale opleidingscentra (roc), de agrarische opleidingscentra (aoc), het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) en het particulier onderwijs. 2. Aanpak van het onderzoek Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de bestanden met individuele examengegevens van met name 2004, 2005 en 2006 zoals die door de informatiebeheergroep (IBG) zijn verzameld. De gegevens van 2004 en 2005 zijn verzameld via diGUtaal en opgeslagen in het ExamenResultatenRegister (ERR). De gegevens over 2006 zijn deels verzameld onder de Wet op het Onderwijsnummer en opgeslagen in het BasisregisterOnderwijsnummer (BRON). Voor de analyses van het voortgezet onderwijs zijn de leerlingen geselecteerd die staan ingeschreven op de school waar zij examen hebben gedaan en die de uitslag 'geslaagd' of 'gezakt' hebben ontvangen. Voor de analyses van het particulier onderwijs en het vavo zijn ook de de leerlingen in de analyses meegenomen, die deelcertificaten hebben behaald. Alleen de vakken waarvoor de leerling zowel een cijfer op het schoolexamen als een cijfer op het centraal examen heeft ontvangen zijn opgenomen in de analyses. 3. Bevindingen De volgende vragen komen in deze paragraaf aan de orde: • Zijn de cijfers op het schoolexamen hoger, of lager dan op het het centraal examen? • Welke bijdrage leveren het schoolexamen en het centraal examen aan het onderscheiden van de prestaties van de leerlingen? • Welke invloed hebben schoolexamen en centraal examen op het eindcijfer? • Blijft de discrepantie tussen de cijfers op het schoolexamen en het centraal examen stabiel, of is er sprake van groei of daling? Als er sprake is van groei of daling waardoor wordt dat dan veroorzaakt? • Is de discrepantie tussen de cijfers op het schoolexamen en het centraal examen op alle scholen min of meer gelijk of zijn er verschillen tussen scholen? 3.1 De cijfers op het centraal examen zijn lager dan op het schoolexamen In de grafieken 3.1a en 3.1b is voor de jaren 2005 en 2006 weergegeven wat de gemiddelde cijfers zijn bij de vakken op het schoolexamen en het centraal examen. Beide grafieken betreffen de gegevens van het voortgezet onderwijs aan de 'reguliere' scholen voor voortgezet onderwijs, de regionale opleidingscentra, de agrrische onderwijscentra en het particulier onderwijs (dus uitgezonderd de gegevens van het vavo).
3
Grafiek 3.1b Gemiddelde cijfers op het schoolexamen en het centraal examen in 2005
100 80 60 40 20 0 <6.0
6.0-6.4
6.5-6.9
7.0-7.4
>7.5
schoolexamen
2
37
56
5
0
centraal examen
13
54
31
3
0
Grafiek 3.1b Gemiddelde cijfers op het schoolexamen en het centraal examen in 2006
100 80 60 40 20 0
<6.0
6.0-6.4
6.5-6.9
7.0-7.4
>7.5
schoolexamen
1
36
58
5
0
centraal examen
12
50
34
3
0
We kunnen vaststellen dat er, in beide jaren, op het centraal examen meer cijfers onder de 6.0 worden behaald en ook meer scores tussen de 6.0 en de 6.5. Op het schoolexamen zijn er daarentegen meer scores tussen de 6.5 en de 7.0. Op veel scholen behalen de leerlingen dus al gauw bijna een half punt meer op het schoolexamen dan op het centraal examen. 3.2 Het centraal examen maakt beter onderscheid in prestaties van leerlingen In de grafieken 3.2a en 3.2b is voor de jaren 2005 en 2006 weergegeven wat de gemiddelde verschillen zijn bij de vakken op het schoolexamen en
4
het centraal examen. Deze verschillen zijn uitgedrukt in de varianties. Ook hier betreffen de beide grafieken de gegevens van het voortgezet onderwijs aan de 'reguliere' scholen voor voortgezet onderwijs, de regionale opleidingscentra, de agrarische onderwijscentra en het particulier onderwijs, dus opnieuw uitgezonderd de gegevens van het vavo.
Grafiek 3.2a Variantie van cijfers op het schoolexamen en het centraal examen in 2005
1,5 1 0,5 0
vmbo-gt
havo
vwo
variantie se
0,66
0,63
0,73
variantie ce
1,24
1,23
1,41
Grafiek 3.2b Variantie van cijfers op het schoolexamen en het centraal examen in 2006
2 1,5 1 0,5 0 vmbo-gt
havo
vwo
variantie se
0,65
0,63
0,74
variantie ce
1,24
1,21
1,44
De variantie van het centraal examen is in beide jaren twee keer zo hoog als die van het schoolexamen. Dit betekent dat het centraal examen veel beter onderscheid maakt tussen de verschillen in de prestaties van de leerlingen dan het schoolexamen. Dat is belangrijk want examens zijn er juist voor om verschillen in de prestaties van leerlingen zichtbaar te maken. 3.3 De scores op het schoolexamen en het centraal examen In de grafieken 3.3a, 3.3b en 3.3c is te zien dat leerlingen systematisch hoger scoren op het schoolexamen dan op het centraal examen. Grafiek 3.3a Gemiddelde cijfers voor het schoolexamen en het centraal examen bij het vmbo-t
5
7 6,9 7 6,8 6,9 6,7 6,8 6,6 6,7 6,5 6,6 6,4 6,5 6,3 6,4 6,2 6,3
6,1
6,2
6
2003
6,1 6 centraal examen
schoolexamen
2004
6,428 2001
centraal examen
6,306
schoolexamen
6,437
2005
6,376
6,364
2002
2003
2004
6,28
6,289
6,286
6,449
6,464
6,455
6,508
6,524
2006
6,545
6,388 2005 6,215 6,452
2006
6,563
6,149
6,439
Grafiek 3.3b Gemiddelde cijfers voor het schoolexamen en het centraal examen bij het havo Grafiek 3.3c Gemiddelde cijfers voor het schoolexamen en het centraal examen bij het vwo
7 6,9 6,8 6,7 6,6 6,5 6,4 6,3 6,2 6,1 6
2002
2003
2004
2005
2006
centraal examen
6,459
6,426
6,511
6,413
6,392
schoolexamen
6,825
6,802
6,798
6,807
6,799
Op veel scholen voor vmbo-gt, havo en vwo scoren de leerlingen hoger op het schoolexamen dan op het centraal examen. Op de vmbo-gt-vestigingen is dit in 2006 gemiddeld bijna 0,2 punt, op de havo-vestigingen is dit 0,3 punt en op de vwo-vestigingen 0,4 punt. Dit betekent dat het uiteindelijke examencijfer van de leerlingen door de middeling met het schoolexamen
6
respectievelijk 0,1 punt (vmbo-gt) 0,15 punt (havo) en 0,2 punt (vwo) hoger komt te liggen. 3.4 De onvoldoendes op het schoolexamen en het eindexamen In de grafieken 3.4a en 3.4b wordt in de eerste regel voor de jaren 2005 en 2006 aangegeven hoeveel onvoldoendes er vallen op de examens in de bestaande situatie waarin alle cijfers voor centraal examen en schoolexamen gemiddeld worden (onvoldoende na (SE+CE)/2). In de volgende twee regels staat aangegeven hoeveel onvoldoendes er vallen in het schoolexamen en het centraal examen afzonderlijk. Grafiek 3.4a Percentage onvoldoendes op schoolexamen en centraal examen in 2005
30 25 20 15 10 5 0 onv. na (SE+CE)2
vmbo-gt
havo
vwo
11,3
12,9
8,7
onv. SE
8,2
9
4,8
onv. CE
19,7
23,9
20,8
Grafiek 3.4b Percentage onvoldoendes op schoolexamen en centraal examen in 2006
30 25 20 15 10 5 0
vmbo-gt
havo
vwo
onv. na (SE+CE)2
10,8
14
9,5
onv. SE
7,9
9,4
5
onv. CE
19,7
25,1
21,5
De discrepantie tussen de cijfers voor het schoolexamen en het centraal examen heeft gevolgen voor het aantal onvoldoendes op de examens. Het percentage leerlingen dat voor het centraal examen een onvoldoende scoort is zowel in 2005 als in 2006 voor zowel vmbo-gt-vestigingen als
7
havo-vestingen bijna drie keer zo hoog als het percentage leerlingen dat een onvoldoende scoort op het schoolexamen.Voor de vwo-vestigingen is dit meer dan vier keer zo hoog. Het gevolg hiervan is dat het percentage onvoldoendes op de eindlijst ten opzichte van het aantal onvoldoendes op het centraal examen ongeveer gehalveerd wordt. 3.5 De discrepantie groeide in 2006 ten opzichte van 2004 In de grafieken 3.3a, 3.3b en 3.3c is voor respectievelijk vmbo-gt, havo en vwo de ontwikkeling van de gemiddelde cijfers voor het schoolexamen en het centraal examen weergegeven. Wanneer we de ontwikkeling van de cijfers over de laatste drie jaar bezien dan ontstaat het volgende beeld. Bij het vmbo-gt groeide de discrepantie van 0,15 in 2004 naar 0,18 in 2006. Voor het havo was dit 0,17 in 2004 en 0,29 in 2006. In het vwo steeg de discrepantie van 0,29 in 2004 naar 0,41 in 2006. Hierbij kan wel opgemerkt worden dat in 2004 de gemiddelde cijfers voor het vwo op het centraal examen relatief hoog waren. Ten opzichte van 2003 is er in 2006 in het vwo een duidelijk kleinere toename van de discrepantie van 0,38 naar 0,41. 3.6 De discrepantie is niet op alle scholen even hoog Wanneer de discrepantie voor elke leerling op elke school gelijk zou zijn, dan zou de rechtsgelijkheid van leerlingen op dit punt gewaarborgd zijn. Dit blijkt echter niet het geval. In 2004 was de discrepantie op 15 procent van de vmbo-gt-afdelingen, op 9 procent van de havo-afdelingen en op 22 procent van de vwo-afdelingen meer dan een half punt. Grafiek 3.6a Percentage scholen voor regulier voortgezet onderwijs met meer dan een half punt discrepantie op schoolexamen en centraal examen in de jaren 2004, 2005 en 2006, exclusief VAVO
40
20
0
vmbo-b
vmbo-k
vmbo-gt
havo
vwo
2004
2
8
15
9
22
2005
3
7
20
15
36
2006
4
5
20
17
35
3.7 Het aantal scholen met een hoge discrepantie groeit In 2006 was de discrepantie op 20 procent van de vmbo-gt-afdelingen, op 17 procent van de havo-afdelingen en op 35 procent van de vwo-afdelingen meer dan een half punt. Het blijkt dus dat het aantal vmbo-gt-, havo en vwo-afdelingen waar deze discrepantie meer dan een half punt bedraagt, stijgt. 3.8 De stijging van de discrepantie is tussen 2004 en 2006 even groot als de daling van de cijfers op het centraal examen Bij het vmbo-gt bewegen de gemiddelde cijfers op het schoolexamen in de jaren 2004-2006 tussen de 6,52 en de 6,56. Bij het havo tussen de 6,46 en
8
de 6,44 en bij het vwo is het gelijk gebleven op 6,80. Dit is zeer stabiel. Bij het centraal examen bewegen de gemiddelde cijfers in deze jaren bij het vmbo-gt tussen de 6,38 en 6,39, bij de havo tusssen de 6,29 en de 6,15 en bij het vwo tussen de 6,51 en de 6,39. Dit betekent dat de stijging van de discrepantie bij het havo met 0,12 en bij het vwo met 0,12 punt ongeveer even groot is als de daling van de cijfers op het centraal examen. Dit was 0,14 en 0,12 punt bij respectievelijk havo en vwo. 3.9 De discrepantie is bij een relatief stabiele groep scholen meer dan een half punt Het is niet uitgesloten dat een school het ene jaar een grotere discrepantie heeft tussen de cijfers van het schoolexamen en het centraal examen dan het andere. Wanneer echter deze dicrepantie over een grotere reeks van jaren voortduurt, is de kans dat we met een schoolspecifiek effect te maken hebben veel groter. Daarom is de grootte van de discrepantie over een reeks van drie jaren nagegaan. In grafiek 3.9a is weergegeven hoe groot de discrepantie gemiddeld over een reeks van drie jaar was voor hoeveel procent van de scholen. Het aantal scholen waarop de berekeningen betrekking hebben staat steeds aangegeven in de kop van de tabel. Grafiek 3.9a Discrepantie schoolexamen centraalexamen 3-jaarsgemiddelde regulier vo
100
50
0
vmbo-b 380
vmbo-k 386
vmbo-gt 693
havo 468
vwo 486
<.00
73
46
18
9
3
.00-.50
25
49
67
80
68
.50-1.00
2
5
13
10
28
>1.00
0
0
1
1
2
Op respectievelijk 13, 10 en 28 procent van de reguliere scholen voor vmbo-gt, havo en vwo is de discrepantie gemiddeld tussen een half en een heel punt. Op nog eens een procent van de scholen voor vmbo-gt en havo en op nog eens twee procent van de vwo-scholen is dit discrepantie gemiddeld over drie jaar meer dan een heel punt. 3.10 De discrepantie schoolexamen – centraalexamen op regionale opleidingscentra (roc) Bij 5 van de 15 afdelingen voor vmbo-gt binnen een roc is de discrepantie gemiddeld over drie jaar meer dan een half punt. Bij één van de vier havoafdelingen en twee van de vier vwo-afdelingen is dit eveneens het geval.
9
Grafiek 3.10a Discrepantie schoolexamen centraalexamen 3-jaarsgemiddelde vo aan roc
80 60 40 20 0
vmbo-b 24
vmbo-k 24
vmbo-gt 15
havo 4
vwo 4
<.00
58
42
0
0
0
.00-.50
42
50
67
75
50
.50-1.00
0
8
33
0
50
>1.00
0
0
0
25
0
3.11 De discrepantie op de agrarische opleidingscentra (aoc) Bij meer dan tweederde van de 49 afdelingen voor vmbo-gt is de discrepantie gemiddeld over drie jaar meer dan een half punt. Grafiek 3.11a Discrepantie schoolexamen centraalexamen 3-jaarsgemiddelde vo aan aoc
80 60 40 20 0
vmbo-b 64
vmbo-k 64
vmbo-gt 49
<.00
58
32
4
.00-.50
42
67
24
.50-1.00
0
2
65
>1.00
0
0
6
10
3.12 De discrepantie op de zes particuliere scholen Grafiek 3.12a Discrepantie schoolexamen centraalexamen 3-jaarsgemiddelde vo aan het particulier onderwijs
100
50
0 <.00
vmbo-gt 6
havo 6
vwo 6
0
0
0
.00-.50
0
17
0
.50-1.00
83
67
50
>1.00
17
17
50
Op een havo-afdeling na is de discrepantie gemiddeld over drie jaar op alle particuliere scholen meer dan een half punt. Op de helft van de vwoafdelingen is de discrepantie gemiddeld over drie jaar zelfs meer dan een punt. 3.13 De discrepantie in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) Op één van de 25 vmbo-gt afdelingen, op 4 van de 33 havo-afdelingen en op 22 van de 27 vwo-afdelingen van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is de dicrepantie tussen schoolexamen en centraal examen over een reeks van drie jaar meer dan een half punt. Grafiek 3.13a Discrepantie schoolexamen centraalexamen 3-jaarsgemiddelde vo aan vavo
11
100
50
0
vmbo-gt 29
havo 33
vwo 27
<.00
3
0
0
.00-.50
93
88
19
.50-1.00
3
12
81
>1.00
0
0
0
4. Discussie In dit rapport is gebleken dat de cijfers op het centraal examen in 2006 bij het vmbo-gt, havo en vwo systematisch respectievelijk 0,2 punt, 0,3 punt en 0,4 punt lager zijn dan op het schoolexamen. Door deze discrepantie wordt het aantal onvoldoendes op het examen ongeveer gehalveerd. De discrepantie tussen de cijfers van het schoolexamen en het centraal examen blijkt in 2006 licht te zijn toegenomen ten opzichte van 2004. Deze toename in discrepantie ontstaat vrijwel volledig door een daling van de cijfers op het centraal examen. Het is een relatief stabiele groep scholen waar de discrepantie over een reeks van drie jaar groter is dan op andere scholen. Op respectievelijk 14, 11 en 30 procent van de reguliere scholen voor vmbo-gt, havo en vwo is de discrepantie over drie achtereenvolgende jaren gemiddeld meer dan een half punt. Dit geldt ook voor vijf van de vijftien vmbo-gt-afdelingen en één van de vier havo-afdelingen van de regionale opleidingscentra en bij meer dan tweederde van de vmbo-gt-afdelingen van de agrarische opleidingscentra. Op één havo na is de discrepantie bij alle particuliere scholen gemiddeld over drie jaar meer dan een half punt. In het vavo doet dit verschijnsel zich voor bij respectievelijk 3, 12 en 81 procent van de vmbo-gt-, havo- en vwoafdelingen. 4.1 Zorgvuldigheid geboden Het geeft geen pas om op voorhand alle scholen waar de discrepantie groter is dan een half punt verwijten te maken over oneigenlijk gebruik van het schoolexamen. Al uit eerder inspectieonderzoek is gebleken dat op sommige scholen met een grote discrepantie maar weinig leerlingen in de examenklas zitten. Hier kunnen slechts enkele leerlingen waar de discrepantie groot is een doorslaggevend effect hebben op de totale discrepantie van de afdeling. Bij sommige scholen zijn door fusie of samengaan met andere scholen 'historische' discrepanties meegenomen in het driejaarsgemiddelde. Ook hier is enige terughoudendheid in het concluderen gepast. Sommige scholen met een grote discrepantie zijn vrije scholen. De vrije scholen hadden tot voor kort een mavo-achtige variant voor voortgezet onderwijs, die niet met een verplicht examen werd afgesloten. Deze situatie is inmiddels veranderd, maar het gevolg is wel dat
12
deze scholen nog maar een paar jaar ervaring met examens hebben. Bij weer andere scholen blijkt de discrepantie geleidelijk minder te worden en is het probleem bij sommige vakken reeds opgelost en is men reeds hard om het probleem aan te pakken. In een aantal gevallen gaat een grote discrepantie tussen de cijfers op het schoolexamen en het centraal examen gepaard met lage opbrengsten. 4.2 Ongelijkheid tussen scholen Dit neemt echter niet weg dat er een aanzienlijk groep scholen bestaat die geen adequate verklaring kan bieden waarbij ook bij nadere analyse en onderzoek geen verklaring kan worden geboden voor de relatief grote discrepantie tussen het cijfer van het schoolexamen en het centraal examen. Met name bij het particulier onderwijs is deze discrepantie opvallend. De inspectie ziet alle scholen die geen adequate verklaring kunnen bieden voor een relatief grote discrepantie als een risico en zal vanaf oktober 2007 het verschil tussen schoolexamen en centraal examen meewegen in haar oordeel over de kwaliteit van de opbrengsten van scholen. Hiermee is de rechtsongelijkheid tussen leerlingen in scholen met een systematisch grotere afstand tussen schoolexamen en centraal examen en scholen met een geringere afstand nog niet opgeheven. De inspectie beveelt dan ook aan om te zoeken naar een zodanige herinrichting van de regelgeving voor de eindexamens, dat deze ongelijkheid wordt bestreden. Ook aanpassing van de interventiemogelijkheden van de inspectie kan mogelijkheden bieden in het bestrijden van de rechtsongelijkheid van leerlingen.
13
Literatuur Inspectie van het Onderwijs (2007, april). Discrepanties tussen de cijfers op het schoolexamen en het centraal examen Lange, M. de en J. Dronkers (2007a). ‘Hoe gelijkwaardig blijft het eindexamen tussen scholen? Discrepanties tussen de cijfers voor het schoolonderzoek en het centaral examen in het voortgezet onderwijs tussen 1998 en 2005. EUI working paper 2007/3. Lange, M. de en J. Dronkers (2007b). ‘Groeide de ongelijkwaardigheid van het eindexamen tussen scholen verder in 2005? Discrepanties tussen de cijfers voor het schoolonderzoek en het centraal examen in het voortgezet onderwijs: 2005 versus 1997-2004’. Paper voor de Onderwijsresearchdagen 2007 in Groningen, 6-8 juni 2007, versie 30/05/2007.
14
15