UIERGEZONDHEID
Deze brochure wordt u aangeboden door: Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Melkvee
Baron Ruzettelaan1 8310 BRUGGE (ASSEBROEK) Tel. 050/20 76 90 Fax 050/20 76 59 E-mail
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping 3500 HASSELT Tel. 011/74 26 85 Fax 011/74 26 99 E-mail
[email protected] VAC – Anna Bijns gebouw, 3de verdieping Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 2018 ANTWERPEN Tel. 03/224 92 75 Fax 03/224 92 51 E-mail
[email protected]
Uitgever Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling ELLIPSGEBOUW – 6de verdieping Koning Albert II-laan 35, bus 40 1030 BRUSSEL
Website: www.vlaanderen.be/landbouw (rubriek “Documentatie / Publicaties”)
Eindafwerking en contactpersoon bestelling van brochures: Carine Van Eeckhoudt Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Tel.
02/552 79 01
Fax
02/552 78 71
E-mail
[email protected]
Aansprakelijkheidsbeperking Deze brochure werd door het Vlaams Gewest met de meeste zorg en nauwkeurigheid opgesteld. Er wordt evenwel geen enkele garantie gegeven omtrent de juistheid of de volledigheid van de informatie in deze brochure. De gebruiker van deze brochure ziet af van elke klacht tegen het Vlaams Gewest of zijn ambtenaren, van welke aard ook, met betrekking tot het gebruik van de via deze brochure beschikbaar gestelde informatie. In geen geval zal het Vlaams Gewest of zijn ambtenaren aansprakelijk gesteld kunnen worden voor eventuele nadelige gevolgen die voortvloeien uit het gebruik van de via deze brochure beschikbaar gestelde informatie.
De informatie uit deze uitgave mag worden overgenomen mits bronvermelding.
Inhoudsopgave 1 2
3
4
5
6 7 8 9
Inleiding Uierontsteking (mastitis) en economische gevolgen voor de melkveehouder 2.1 Klinische mastitis 2.2 Subklinische mastitis Voornaamste kengetallen (parameters) voor uiergezondheid 3.1 Tankcelgetal en evolutie over de laatste jaren 3.2 Aantal attentiekoeien via melkproductieregistratie 3.3 Aantal gevallen van klinische mastitis Uierontsteking: een multifactoriële aandoening 4.1 De factor koe 4.1.1 Uiergezondheid en genetica 4.1.2 Algemene gezondheidsstatus 4.2 Kiemen 4.2.1 Uiergebonden kiemen 4.2.2 Omgevingskiemen 4.2.3 Andere mastitisverwekkers 4.3 Bedrijf 4.3.1 Huisvesting 4.3.2 Ligboxen 4.3.3 Hygiëne afkalfstal Gerichte aanpak van uiergezondheidsproblemen op het bedrijf 5.1 Verantwoordelijke koeien 5.2 Bacteriologisch onderzoek van attentiekoeien 5.3 Controle van de melkinstallatie 5.4 Melktechniek 5.5 Algemene preventieve maatregelen 5.6 Droogstandtherapie 5.7 Vaarzenmastitis 5.8 Behandeling van mastitis Besluit Lijst van tabellen en figuren Literatuurlijst en nuttige websites Contactpersonen van de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling die betrokken zijn bij voorlichtingsactiviteiten
1 3 3 5 7 7 9 10 11 11 11 15 20 21 22 24 25 25 26 26 29 29 30 30 31 33 35 36 36 39 41 43 45
1
1
Inleiding
Uierontsteking of mastitis is een infectie van het melkklierweefsel dat bij melkvee een grote economische schade aanricht. Hoewel de ramingen natuurlijk behoorlijk uiteenlopen schat men de jaarlijkse economische schade in de Belgische melkveehouderij op € 34 miljoen. Het is niet verwonderlijk dat de voorkoming en genezing van mastitis melkveehouders en onderzoekers bezig houdt. Kan men mastitis op het melkveebedrijf wel voorkomen? Het is een illusie dat door een goede kennis en gepast ingrijpen alle gevallen van uierontsteking kunnen vermeden worden. Maar het is wel zo dat de combinatie van verschillende maatregelen op het bedrijf veel onheil kan voorkomen. Mastitis is namelijk een typevoorbeeld van een multifactoriële aandoening. Het is een samenspel van koe-, kiem- en bedrijfsfactoren dat bepalend is of een koe al dan niet mastitis ontwikkelt. Het is dus ook niet door één maatregel dat de bedrijven een bedrijfsprobleem kunnen oplossen. Dit gegeven vormde mee de aanleiding tot een structurele, nauwe samenwerking tussen de verschillende partners in Vlaanderen in het project “Gezonde en economische melkwinning”. De verschillende betrokken partners zijn: Dierengezondheidszorg Vlaanderen (DGZ), het Melkcontrolecentrum-Vlaanderen (MCC) en de Vlaamse Rundveeteeltvereniging (VRV). Deze brochure steunt voor een belangrijk gedeelte, op de teksten ter beschikking gesteld tijdens de studiedagen rond “ Melkstallen”. De studiedagen werden georganiseerd in 2004 en 2005 door de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling van het Departement Landbouw en Visserij, in samenwerking met Fedagrim. De teksten van K. Lommelen van MCC-Vlaanderen en van Dr. H. Vanaken van DGZVlaanderen vormen de basis voor deze brochure. Wij danken ook Dr. Erik Mijten (DGZ-Vl) voor het nalezen van de tekst. In de hoofdstukken van de brochure worden de verschillende factoren besproken die een belangrijke invloed uitoefenen op de uiergezondheid van de melkveestapel. Het is geen garantie dat alle problemen rond uiergezondheid op het bedrijf opgelost zijn. Maar om succesvol te zijn is een strategische aanpak van uiergezondheidsproblemen zeer belangrijk. De melkveehouder kan daartoe in de verschillende hoofdstukken de belangrijkste ankerpunten terugvinden. Het helpt de melkveehouder op weg voor een goede aanpak op zijn bedrijf. Veel succes gewenst met de praktische realisatie. Eerste druk : Januari 2006 ir. I. Ryckaert A. Anthonissen J. Winters Bijdruk : Februari 2008
2
3
2
Uierontsteking (mastitis) en economische gevolgen voor de melkveehouder
Alle melkgevende dieren zijn gevoelig voor uierontsteking. Mastitis ontstaat meestal doordat bacteriën via het tepelkanaal en de speen binnendringen in de uier. De kosten per gemiddeld aanwezige koe worden geschat op 60 à 70 euro. Niet alleen die kiem is echter verantwoordelijk voor de uierontsteking. Mastitis is namelijk een echt voorbeeld van een multifactoriële ziekte. De verschillende factoren zoals de melkinstallatie, de melktechniek, de huisvesting, de dierengezondheid spelen allen een rol. In het hoofdstuk 4 wordt op de rol van deze verschillende factoren dieper ingegaan.
Kostprijs van een uierontsteking De kosten veroorzaakt door mastitis lopen hoog op. Uierontsteking kost geld en tijd. De voornaamste kostenposten bestaan uit: productiederving, niet geleverde melk, de behandeling, voortijdige afvoer van dieren. Verschillende onderzoekers hebben onderzoek gedaan en becijferd hoe groot het totale kostenplaatje is en het belang van de verschillende kostenposten. Rekening houdend met de genoemde factoren is de totale kostprijs van een mastitisgeval afhankelijk van de periode van voorkomen. De eerste maanden na de kalving is de koe op de top van haar productie zodat de kost (door o.a. melkverlies) dan het grootst is.
2.1
Klinische mastitis
Tabel 1
Kosten van een klinische mastitis in functie van lactatieperiode
Maanden na de kalving
Kostprijs (in euro)
0 - 3 maanden
250 - 277
4 - 9 maanden
168
gemiddeld Bron: de Vos en Dijkhuizen
180 - 200
4 Tabel 2
De verschillende verliesposten van een klinische mastitis
Verliespost
Verlies in (€)
Opbrengstverlies (productieverlies)
83
Melkverlies
44
Gedwongen vervanging
30
Kosten behandeling (event. dierenarts)
18
Arbeid
5
Totaal
180
Bron: M. Green
Het luik productieverlies en melkverlies vormt samen (70%) veruit de grootste verliespost bij een klinische mastitis. Omdat het luik productieverlies - vb. door gedeeltelijk of volledig verlies van een kwartier - ook op langere termijn doorwerkt onderschatten vele melkveehouders deze post. Van de direct zichtbare kosten (dierenarts, medicamenten, …) zijn de veehouders zich meer bewust. Schade van klinische mastitis op bedrijfsniveau Het is een illusie dat mastitis volledig kan uitgeroeid worden. Er worden evenwel aanzienlijke verschillen tussen de bedrijven vastgesteld. De economische verliezen op bedrijfsniveau verschillen dan ook aanzienlijk. In volgende tabel wordt gerekend met modelbedrijven van 100 melkkoeien (MK). De verschillen zijn aanzienlijk tussen de beste groep bedrijven (20 gevallen per jaar) en de groep met de meeste problemen (65 gevallen per jaar). Tabel 3
Schade van klinische mastitis bij verschillende groepen bedrijven
Klinische mastitis
Beste 25%
Gemiddeld
Slechtste 25%
Aantal gevallen / 100MK / jaar
20
45
65
Kosten per geval (€)
180
180
180
3 600
8 100
11 700
-
4 500
8 100
Kosten per 100 koeien / jaar (€) Financieel verlies t.o.v. beste groep (per 100 MK / jaar, €)
5
2.2
Subklinische mastitis
Een melkveestapel met een hoog aandeel van de veestapel met een subklinische mastitis produceert melk met een hoog celgetal. De daarmee gepaard gaande verliezen uiten zich in een niet optimale productie. Die verliezen zijn niet direct voelbaar en worden dikwijls onderschat door de melkveehouder. Verschillende veehouders reageren maar als het geometrische tankcelgetal de grens van 400 000 cellen/ml benadert. Uit onderzoek blijkt evenwel dat er productieverlies optreedt vanaf een celgetal van 200 à 250 000. Tabel 4
Melkverlies door subklinische mastitis
Gemiddeld celgetal
Melkverlies (%)
Melkverlies per lactatie (l / koe)
0
0
250 000 - 500 000
3,9
312
500 000 - 750 000
6,8
544
(over een jaar) < 250 000
Voorbeeld Koe met een productiepotentieel van 8 500 kg melk met een celgetal > 500 000. 8 300 kg – 6% = 7 800 kg of een verlies van 500 kg x 0,31 € / kg = € 155
6
7
3
Voornaamste kengetallen (parameters) voor uiergezondheid
Mastitis is een infectie van het klierweefsel in de uier. Het is een van de belangrijkste economische ziektes bij runderen. Een goede uiergezondheid is essentieel om een optimale melkproductie te hebben. Ook de consument is gevoeliger voor het gebruik van antibiotica en het welzijn van de dieren. Het is dus belangrijk een goede uiergezondheid bij het melkvee na te streven. Behalve de rechtstreekse schadepost veroorzaakt mastitis op het bedrijf veel ergernissen en veel tijdverlies voor de veehouder.
Tabel 5
De kengetallen voor uiergezondheid
Kengetallen
streefwaarden
steeds reageren
Tankcelgetal
< 200 000
> 250 000
Aantal attentiekoeien
< 10 %
> 15 %
Aantal nieuwe uierontstekingen* per maand
< 2,5 %
>3%
Aantal koeien opgeruimd wegens uierproblemen
<5%
>7%
Aantal nieuwe uierontstekingen per jaar
< 35 %
> 35 %
* Elke kwartierontsteking moet beschouwd worden als een nieuwe ontsteking.
3.1
Tankcelgetal en evolutie over de laatste jaren
Men streeft ernaar om het geometrisch gemiddeld tankcelgetal onder de 200 000 cellen/ml te houden omdat dit overeenstemt met een klinisch gezonde veestapel. Bovendien heeft men hiermee een reserve-marge tegenover de kwaliteitsgrens van 400 000 cellen/ml. Een te hoog tankmelkcelgetal wordt veroorzaakt door (sub)klinische uierinfecties. Voor een gerichte aanpak is het nodig het individuele celgetal per koe te kennen evenals welke kwartieren besmet zijn met welke verwekker. Laat daarvoor van geïnfecteerde koeien (koecelgetal > 250 000 cellen/ml) per kwartier een bacteriologisch onderzoek uitvoeren. Een gerichte aanpak op koe- en bedrijfsniveau is mogelijk op basis van deze onderzoeken.
8 Algemeen neemt men aan dat wanneer het tankcelgetal boven de 250 000 cellen/ml komt, men mag spreken van beginnende uiergezondheidsprobleem. Reageert de veehouder hier te laat dan is de kans groot dat het geometrisch tankcelgetal boven de 400 000 cellen/ml komt met als gevolg strafpunten. Wacht dus niet te lang; want een infectie verspreidt zich steeds sneller naarmate meer koeien besmet raken en is op een zeker moment nauwelijks nog te stoppen. Laat zo snel mogelijk een bacteriologisch onderzoek en de celgetalbepaling uitvoeren. In figuur 1 is het verloop van het gemiddeld celgetal per maand weergegeven van januari 2003 tot september 2005. Omdat er vanaf juli meer koeien zijn die het einde van hun lactatie naderen, stijgt het celgetal in de zomer. Ook hoge zomertemperaturen kunnen een verhoogd celgetal veroorzaken.
Celgetal
Figuur 1
Verloop van het gemiddeld celgetal per maand
In figuur 2 is het verloop van het gemiddeld jaarcelgetal in België weergegeven vanaf 1991 tot 2004. In 1991 bedroeg het gemiddeld jaarcelgetal ongeveer 300 000. Dit is gedaald tot ongeveer 200 000 en stabiliseert zich rond die waarde. Deze daling is het gevolg van de verstrengde reglementering (strafpunten bij overschrijding norm van 400 000) en het streven van de melkveehouders om melk te leveren van de allerbeste kwaliteit. Via AA-melk en IKM worden ze extra beloond. Vanaf 1996 blijft het vrij constant.
9
Verloop van het gemiddeld celgetal in België Mean cell count / Nombre de cellules : moyenne 350
celgetal / cell count / nombre de cellules (x 1000/ml)
MCC 300
250
200
150
100
jaar / year / ans
Figuur 2
Verloop van het gemiddeld celgetal per jaar
3.2
Aantal attentiekoeien via melkproductieregistratie
De VRV verzorgt de officiële melkproductieregistratie (MPR, de vroegere melkcontrole) in Vlaanderen. Met deze activiteit wordt bij ruim 50 % van alle melkkoeien elke maand een monster genomen. Op verzoek van de deelnemende bedrijven wordt bij 95 % van deze monsters ook het celgetal bepaald. Op de ‘MPR uitslag - dieroverzicht’ wordt het gevonden celgetal per ml melk weergegeven. Tegelijkertijd wordt naast het celgetal het aantal keren dat het celgetal verhoogd en onderzocht is binnen de lactatie afgedrukt. Er is sprake van een verhoging wanneer het celgetal bij vaarzen groter is dan 150 000, bij koeien ligt de grens op 250 000. De dieren met een verhoogd celgetal komen altijd op de Koeattentielijst. Op de lijst ‘MPR koe-attenties’ wordt er naast afwijkende producties en voortplanting (droogzetten, afkalven, tocht, … ) ook aandacht geschonken aan uiergezondheid. Speciale aandacht is er voor de koeien die voor het eerst of opnieuw een verhoogd celgetal laten zien (vaarzen > 150 000 en koeien > 250 000). Naast de speciale aandacht voor koeien met een nieuw verhoogd celgetal wordt er ook een lijst weergegeven met dieren met een verhoogd celgetal. Van de gesignaleerde dieren wordt naast de lactatielengte en de lactatiewaarde ook van de zes vorige monsternames de celgetallen vermeld. Op deze manier kan ook bekeken worden of de eventuele behandeling het gewenst effect heeft gehad.
10 Op de ‘MPR celgetaluitslag - bedrijfsoverzicht’ wordt alle informatie op groepsniveau (bij vaarzen, tweedekalfs- of oudere dieren en per lactatiestadium) verstrekt. Ook wordt van de melkgevende dieren het percentage vermeld dat: een verhoogd celgetal heeft t.o.v. alle bemonsterde koeien; nieuw is op het overzicht t.o.v. alle bemonsterde koeien; een verhoogd celgetal na afkalven heeft t.o.v. alle pasgekalfde, bemonsterde koeien. Tijdens de MPR kan de veehouder alle zichtbare mastitisgevallen doorgeven. De gemelde aantallen worden op dit overzicht weergegeven. Van de celgetalpatronen wordt het percentage omgevings- of koegebonden ziekteverwekkers weergegeven. Verder is de ontwikkeling van de uiergezondheid over een periode van twee jaar duidelijk te volgen via grafieken. Eens het aantal ‘% verhoogd’ (de vroegere attentiekoeien) boven de grens van 15 % stijgt dient men onmiddellijk te reageren. In een andere grafiek worden de gemiddelde tankcelgetallen per maand van de RMO-monsters weegegeven. De veehouder wacht vaak tot er reeds enkele maanden ongunstige of slechte beoordelingen zijn via de MPR alvorens te reageren, soms zelfs tot boven de 30 % attentiekoeien.
3.3
Aantal gevallen van klinische mastitis
Bij een uierontsteking zijn bacteriën via het slotgat van de speen in het kwartier terechtgekomen. Ze veroorzaken daar een ontsteking, waardoor een of verschillende van de volgende verschijnselen voorkomen: de melk ziet er afwijkend uit, ze bevat vlokken; het kwartier wordt hard, opgezwollen en pijnlijk; het kwartier voelt warm aan; de koe wordt ziek. Als de koe hiervan niet volledig geneest, ontstaat er een chronische uierontsteking. Dan ontstaat er een evenwicht tussen de afweer van de koe en de groei van de bacteriën. Soms zijn de bacteriën aan de winnende hand, dan wordt het kwartier weer harder. Soms is de afweer beter en lijkt de ontsteking verdwenen. De koe is nooit volledig genezen. Stijgt het aantal nieuwe uierontstekingen per maand boven de 3 % dan is dringend ingrijpen noodzakelijk. Anders stijgt het aantal nieuwe uierontstekingen per jaar boven de 35 %. Als gevolg daarvan zal het aantal koeien dat opgeruimd moet worden boven de 7 % eindigen.
11
4
Uierontsteking: een multifactoriële aandoening
4.1
De factor koe
Het celgetal zegt iets over de gezondheid van de uier, het heeft een relatie met ontstekingen of mastitis in de uier. Een hoog celgetal staat voor een subklinische of onzichtbare uierontsteking. Het voorkomen van mastitis kan teruggedrongen worden door het verbeteren van managementfactoren, gepaste behandeling of therapie en door het verhogen van de resistentie via de fokkerij. Uit onderzoek is gebleken dat de erfelijkheidsgraad van mastitisincidentie laag is, ze bedraagt ongeveer 0,03. In België, en meerdere Europese landen, worden er geen cijfers routinematig geregistreerd over het aantal mastitisgevallen op bedrijfsniveau. Omdat de mastitisinfecties niet zelf worden geregistreerd, is een indirecte selectie op dit moment de enige manier om tegen mastitis te selecteren. Over andere kenmerken zoals celgetal, uierdiepte, speenlengte, vooruieraanhechting en melksnelheid worden wel gegevens verzameld en geregistreerd. Uit onderzoek blijkt dat selectie op deze kenmerken ook een gunstige invloed heeft op mastitis.
4.1.1
Uiergezondheid en genetica
De fokwaarde uiergezondheid geeft de gevoeligheid voor mastitis weer. Aangezien er geen mastitisgegevens worden vastgelegd in de databank van NRS (Nederlands Rundvee Syndicaat), wordt alleen informatie van gecorreleerde kenmerken gebruikt. Die bestaat uit de fokwaarden voor een aantal exterieurkenmerken, melksnelheid en celgetal.
Achtergrond van de fokwaarde uiergezondheid Er is een formule opgesteld voor de fokwaarde uiergezondheid waarbij de volgende kenmerken ingebracht worden: uierdiepte, vooruieraanhechting, speenlengte, melksnelheid en celgetal. De b-factoren in de formule worden bepaald door de genetische correlaties tussen de kenmerken, de genetische spreidingen van de kenmerken en de betrouwbaarheden van de fokwaarden.
Fokwaarde exterieur De fokwaarden voor exterieur worden in Vlaanderen op twee bases gepubliceerd. Bij het berekenen van de fokwaarden voor uiergezondheid is het van belang gebruik te maken van de fokwaarden op zwartbontbasis. Dit betekent dat fokwaarden voor
12 uierdiepte, vooruieraanhechting en speenlengte die niet op de zwartbontbasis staan eerst moeten worden omgerekend naar de zwartbontbasis. Om de kans op mastitis te verkleinen hebben ondiepe en goed aangehechte uiers met korte spenen de voorkeur. Stieren die dit vererven zullen een hogere fokwaarde voor uiergezondheid krijgen. Uit een nieuwe studie in Nederland blijkt een sterke relatie tussen celgetal en uierdiepte met het aantal mastitisgevallen. De huidige formule voor berekening van de uiergezondheidsindex is indertijd tot stand gekomen op grond van NRS-proefmelk- en keuringsgegevens en aan de hand van gegevens van klinische mastitis, verzameld bij koeien op de bedrijven van het Praktijkonderzoek Veehouderij. Inmiddels is nieuwe informatie beschikbaar gekomen, waardoor het mogelijk werd de huidige berekening van de fokwaarde uiergezondheid tegen het licht te houden. De erfelijkheidsgraden van de beschouwde kenmerken zijn weergegeven in tabel 6. De erfelijkheidsgraad (h2) van een kenmerk is het deel van de verschillen tussen dieren dat is toe te schrijven aan de erfelijke aanleg. Uit deze tabel blijkt dat 40 % van de variatie in uierdiepte genetisch is. Ook de andere exterieurkenmerken hebben een hoge erfelijkheidsgraad. Voor celgetal is dat anders: dat ligt met een h2 van 0,15 op een lager niveau. De hoogte van de erfelijkheidsgraad bepaalt, mits er voldoende genetische spreiding tussen de koeien en stieren is, de snelheid waarmee een kenmerk door middel van fokkerij te verbeteren is. Uit tabel 6 blijkt dat de erfelijkheidsgraad van klinische mastitis slechts 0,03 is, waardoor voor betrouwbare fokwaarden veel dochterinformatie nodig is. Vandaar ook die belangrijke rol (vanwege hun voorspellende waarde) voor de aan klinische mastitis gerelateerde kenmerken als uierdiepte, vooruieraanhechting, speenlengte, melksnelheid en celgetal.
Tabel 6
Erfelijkheidsgraden van en correlaties tussen mastitis(voorspellende)kenmerken behorende bij het NRS-onderzoek dat ten grondslag ligt aan de huidige uiergezondheidsindex
Genetische correlaties Erfelijkheidsgraad
Klinische mastitis
Celgetal
Uierdiepte
0,40
-0,40
-0,35
Vooruieraanhechting
0,29
-0,35
-0,30
Speenlengte
0,35
0,15
-0,05
Melksnelheid
0,21
0,30
0,30
Celgetal
0,15
0,70
-
Klinische mastitis
0,03
-
0,70
13
Hoog celgetal, altijd mastitis Om die kenmerken op een goede manier in te kunnen wegen is het nodig om te weten in hoeverre en op welke (positieve of negatieve) manier ze verband houden met elkaar. De genetische correlaties, met als minimale waarde -1 en maximale waarde 1, geeft daarin inzicht. Een correlatie van 0 betekent dat er geen relatie is tussen twee kenmerken. In de laatste twee kolommen van tabel 6 staan de genetische correlaties zoals berekend op grond van het nieuwe gegevensmateriaal. Daaruit komt naar voren dat er een hoge correlatie (0,70) is tussen klinische mastitis en celgetal. Ofwel, dieren met een verhoogd celgetal kregen vrijwel altijd klinische mastitis. Daarmee wordt nogmaals bevestigd dat celgetal een uitstekende voorspeller is voor mastitis. De genetische correlaties van alle mastitisvoorspellende kenmerken zijn ook geschat in relatie tot het celgetal. De uitkomsten daarvan staan eveneens in tabel 6. Daaruit blijkt dat uierdiepte een negatieve correlatie heeft met zowel klinische mastitis als celgetal. Dat houdt in dat een stier die diepe uiers fokt nakomelingen geeft met én meer kans op mastitis én een hoog celgetal. Eenzelfde verband kon worden aangetoond voor vooruieraanhechting, zij het dat de correlaties niet zo sterk zijn als bij uierdiepte. De correlatie met mastitis is zelfs niet significant, de correlatie met celgetal wel. Daarom: hoe sterker de uiers vóór zijn aangehecht, hoe lager het celgetal. Van een genetisch verband van speenlengte met klinische mastitis en celgetal blijkt er nauwelijks sprake.
Fokwaarde melksnelheid Het kenmerk melksnelheid blijkt voor zowel klinische mastitis als voor verhoogd celgetal een goede voorspeller te zijn. Bij melksnelheid geldt dat dieren die sneller melken dan gemiddeld meer kans op mastitis hebben dan dieren die een gemiddelde melksnelheid hebben. Van dieren die langzamer melken dan gemiddeld is nog niet duidelijk of dit echt tot minder mastitis leidt. Dit is dan ook de reden waarom fokwaarden lager dan 100 (=0) als fokwaarden 100 (=0) worden ingewogen, zodat een lage melksnelheid geen effect heeft op de fokwaarde voor uiergezondheid. Fokwaarden die hoger zijn dan 100 worden normaal ingewogen. Dit betekent dat stieren met een fokwaarde voor melksnelheid hoger dan 100 een lagere fokwaarde voor uiergezondheid krijgen. Bij stieren die een fokwaarde voor melksnelheid hebben van 100 of lager wordt de hoogte van de fokwaarde voor uiergezondheid niet beïnvloed. Fokken op een gemiddelde melksnelheid lijkt daarom het devies.
14 Celgetal zwaar ingewogen Celgetal blijft met het oog op verbetering van de uiergezondheid veruit het belangrijkste kenmerk. Uit tabel 6 blijkt dat celgetal een sterk genetisch verband met klinische mastitis heeft (correlatie 0,70).
Uierdiepte, voorspeenplaatsing en speenlengte Verder lijkt er een belangrijke rol weggelegd voor uierdiepte. Fokken op ondiepe uiers verbetert de uiergezondheid. Daarnaast staat een sterke vooruieraanhechting borg voor een betere uiergezondheid. Speenlengte vertoonde zoals al aangegeven geen significant verband met uiergezondheid. Mogelijk heeft de selectie op korte spenen er de afgelopen jaren toe geleid dat het optimum is bereikt.
Fokwaarde uiergezondheid De fokwaarde voor uiergezondheid wordt gepresenteerd op een schaal met een gemiddelde van 100 en een spreiding van 4 bij een betrouwbaarheid van 80%. Stieren met een fokwaarde boven 100 zijn stieren die een betere resistentie tegen mastitisinfectie vererven. Een betere resistentie tegen mastitis resulteert niet alleen in een lager aantal gevallen van mastitisinfectie of minder kans op mastitisinfecties, maar ook tot infecties die minder ernstig zijn. Vier punten fokwaarde komt overeen met 3% minder mastitis bij de nakomelingen. Vergelijken we een stier met een fokwaarde uiergezondheid van 108 (= +2,00) met een stier die een fokwaarde uiergezondheid heeft van 100, dan is de verwachting dat de nakomelingen van de eerste stier 6% minder mastitis hebben. Bij gelijke omstandigheden zal bijvoorbeeld 20% van de dochters van de eerste stier mastitis krijgen, terwijl 26% van de dochters van de tweede stier mastitis krijgt.
Fokwaarde voor uiergezondheid
Stier fokwaarde 108
Stier fokwaarde 100
Dezelfde omstandigheden
Dezelfde omstandigheden
20% van de dochters krijgt mastitis
26 % van de dochters krijgt mastitis
Fokken voor een betere uiergezondheid
Figuur 3
Fokwaarde voor uiergezondheid
=> lange termijn !
15
4.1.2
Algemene gezondheidsstatus
De efficiëntie van een goede bedrijfsvoering zal in de toekomst de overlevingskansen van een melkveebedrijf bepalen. Alle dagen wordt de melkveehouder geconfronteerd met informatie van allerlei instanties (MCC, VRV, veevoederindustrie, financiële instellingen, milieuwetgeving, Dierengezondheidszorg Vlaanderen, enz). Alle hierop gebaseerde beslissingen vormen een onderdeel van het dagelijkse management op een melkveebedrijf. De diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding kan in deze bedrijfsvoering een ondersteunende en adviserende rol spelen om op het juiste moment de juiste beslissingen te treffen. Immers een goede gezondheidsstatus en een optimale productie van de veestapel zijn van doorslaggevende betekenis voor de economische bedrijfsresultaten. Het is logisch dat de algemene gezondheidsstatus (weerstand tegen ziekten) van de koe ook een invloed heeft op de uiergezondheid. Verder in hoofdstuk 4 worden de voornaamste bedrijfsfactoren (huisvesting, verluchting, …) besproken. Hieronder worden de koegebonden factoren (voeding, droogstand, …) behandeld.
Voeding en verhoging van de natuurlijke afweer Aan de basisbehoeften (energie, structuur, vocht, …) moet in eerste instantie voldaan zijn. Daarnaast hebben de sporenelementen en vitaminen een rechtstreekse invloed op de afweer en dus ook op de uiergezondheid. De meeste van deze twee soorten elementen spelen een grote rol in het cellulaire antioxidant systeem. Antioxidant vitaminen beschermen labiele eiwitten en lipiden in de celmembranen en spelen een rol bij het capteren van reactieve zuurstofdeeltjes (radicalen) die in cellen worden gevormd als bijproduct van de normale stofwisseling. De radicalen zijn schadelijk, hoogreactief en kunnen aanleiding geven tot verstoring van de stofwisseling met gevolg ziekteprocessen. Er zijn meerdere studies die aantonen dat vitamine E en selenium een gunstig effect hebben op de uiergezondheid. In onderstaande figuur 4 is duidelijk te zien hoe de concentratie vitamine E (alfatocoferol) afneemt naar de kalfperiode toe.
16
Figuur 4
Verloop van de concentratie van Vit E voor en na de kalving
Supplementen van vitamine E en selenium hebben bovendien ook een gunstige invloed op de melkkwaliteit. Het supplementeren van vitamine E en selenium in de voeding verminderde het aantal koeien met een individueel celgetal groter dan 200 000 cellen/ml met 70 %, het had dus een hoge negatieve correlatie met het tankcelgetal. Andere vitaminen zoals vitamine A en B helpen de weerstand te verhogen. Koeien die een vitamine A en B behandeling kregen hadden minder nieuwe infecties tijdens de droogstand. Ook de rol van sporenelementen is bewezen. Zo is koper betrokken bij de enzymenproductie, de enzymenactivatie en bij het functioneren van immuuncellen. Een tekort aan koper houdt verband met verminderde celdeling. Deze vermindering wil zeggen dat de ziekteverwekkers al snel de overmacht krijgen. Mangaan en zinkmethionine verhogen de mogelijkheid van immuuncellen om bacteriën te doden en verminderen de potentie van die bacteriën. Zink speelt ook een rol in het onderhoud van het epitheelweefsel (dekweefsel) en in de aanmaak van keratine. Een gevarieerde voeding waar voldoende eiwitten, koolhydraten, vitaminen en sporenelementen in aanwezig zijn is aan te bevelen. Maar door de lagere voeropname van de droogstaande dieren is de opname van voldoende mineralen, vitamines en sporenelementen een belangrijk aandachtspunt. De eerste 60 tot 90 dagen van de lactatie zal de koe normaal gesproken meer energie verbruiken voor onderhoud en melkproductie dan via het voer kan worden opgenomen. De koe haalt dan energie (en in mindere mate eiwit) uit de
17 lichaamsreserves (met name lichaamsvet). De energiebalans is dan negatief, wat in principe een natuurlijke situatie is voor een dier dat kort geleden heeft afgekalfd. Echter, het verlies aan conditie mag niet meer dan 1 punt bedragen. Bij een groter conditieverlies dient de voeropname, de rantsoensamenstelling en de gezondheid van de nieuw te melken koeien te worden bijgestuurd.
Droogstand en mastitis De droogstand is een gevaarlijke periode omdat de afvoer van de in de uier aanwezige kiemen door het melken dan wordt gestaakt. Melk is een zeer goede voedingsbodem en bij lichaamstemperatuur kunnen de bacteriën er zich zeer snel in vermenigvuldigen. Tijdens de vroege periode van de droogstand staat de uier sterk onder stress. De melkklieren moeten de in de uier aanwezige melk terug afbreken. De uier heeft ook natuurlijk afweerfactoren zoals een keratineplug om het tepelkanaal af te sluiten en een hogere lactoferrineproductie. Het is tijdens deze periode en ook gedurende de twee tot drie weken voor de kalving dat ongeveer 10 % van de nieuwe ontstekingen kunnen optreden. Onderzoek wijst uit dat een droogstandstherapie met antibioticapreparaten of droogzetters het aantal nieuwe infecties met 60 % doet dalen. Aan het einde van de droogstand, als de uier weer opzet, kunnen er gemakkelijk infecties ontstaan. De slotgaten van de spenen zijn dan bij veel koeien reeds open, waardoor ze voor de kalving al melk verliezen en daardoor een toegangspoort voor de kiemen die uierontsteking verwekken, ontstaat. Onderstaande figuur 5 toont de kans op nieuwe infecties.
Nieuwe infectiegraad
Droogzetten
Droogzet -periode
Kalving
Droogzetten
Lactatie
Aantal weken
Figuur 5
Infectiegraad gedurende het jaar (Bradley en al., 2002)
18
Uit voorgaande blijkt dat er veel infecties voorkomen juist voor de kalving en de eerste weken na de kalving. Koeien kunnen ook drooggezet worden als behandeling van mastitis. Ze worden dan vroegtijdig drooggezet om een uierontsteking te behandelen. Door droogstandspreparaten met de juiste effectieve antibiotica te gebruiken en tijd te geven, kan de uierontsteking genezen. Een droogzetter zonder antibioticum wordt teatsealer genoemd. Die bestaat uit een inerte viskeuze pasta die geen antibacteriële of antibiotische werking heeft. Na inbrengen vormt het een afsluiting en verhindert het binnendringen van bacteriën.
De kalving Bij voorkeur worden de dieren kort voor het afkalven (enkele uren tot een halve dag) overgebracht naar een schone, vers ingestrooide afkalfstal van minimaal 10 m2. Deze afkalfstal is bij voorkeur dicht bij de stalruimte van de droogstaande koeien geplaatst, zodat de afkalvende koe haar koppelgenoten kan zien, ruiken en/of horen. Er is bovendien onbelemmerd toegang tot goed en schoon drinkwater, in een goed verlichte omgeving. Deze afkalfstal mag nooit gebruikt worden voor de opvang van zieke dieren. Het benodigde aantal afzonderingsruimten (voor zieke koeien en voor de kalvende koeien) is afhankelijk van de grootte van de veestapel en het afkalfpatroon, als norm wordt genoemd 10 % van het staloppervlak. Werk zo hygiënisch mogelijk bij de geboorte van een kalf. Het achterstel en de staart van de koe worden na opvang in de afkalfstal gewassen met lauw water, het achterstel wordt ontsmet met een mild ontsmettingsmiddel. De koeien die op het punt staan om af te kalven worden regelmatig gecontroleerd, waarbij vooral gelet wordt op het zakken van de banden, zwelling van de kling, volschieten van de uier, het loslaten van slijm, trippelen, onrust, liggen en staan. Het gebruiken van een bewakingscamera kan hierbij helpen. Voor het kalven begint, ontsmet men eerst de te gebruiken materialen. In de meeste gevallen komt de nageboorte binnen 24 uur na het afkalven af. Indien dit niet het geval is “staat de koe aan de nageboorte”. Risicofactoren voor het aan de nageboorte blijven staan zijn: veel stress rondom het afkalven, een niet goed uitgebalanceerd rantsoen in de droogstand, onvoldoende vitamine E en Selenium in de droogstand, onvoldoende hygiëne tijdens het afkalven. Koeien met een infectie in de baarmoeder of die te vroeg afkalven hebben een verhoogde kans op het aan de nageboorte blijven staan. Soms blijft de nageboorte achter omdat de koe melkziekte heeft, ook calcium- en magnesiumtekort vergroten de kans om aan de nageboorte te blijven staan. Verdere gevolgen van het aan de nageboorte blijven staan en onvoldoende verzorging zijn een verhoogde kans op het krijgen van baarmoederontsteking en/of witvuilen. Let dan ook op of dergelijk koe mogelijk koorts maakt en een baarmoederontsteking krijgt.
19 Verse afgekalfde koeien zijn relatief kwetsbaar en kunnen snel ziek worden (vb. kalfziekte). Geef daarom deze groep extra aandacht en maak er bij voorkeur een aparte groep van gedurende 10 - 14 dagen. Controleer deze groep verse koeien meerdere malen per dag om snel te kunnen ingrijpen. Een verse koe moet niet om voeder of een ligplaats hoeven te knokken. Behalve de gezondheidscontrole verdienen vooral de voeropname en de activiteit aandacht. De eerste melkbeurten na het afkalven kan in de biest het celgetal verhoogd zijn. Dit daalt zonder behandeling bij een gezonde koe zeer snel. Het is belangrijk om bij koeien die in de voorafgaande lactatie een verhoogd celgetal hadden, goed te kijken of de uier genezen is na de droogzetbehandeling. Dit kan door bacteriologisch onderzoek van de kwartiermelkmonsters. Let goed op de koecelgetallen van de eerste monstername na het afkalven. Een koe hoort een koecelgetal < 200 000 cellen/ml te hebben en vaarzen een celgetal < 150 000 cellen/ml. Als ze boven deze waarden uitkomen is het verstandig om een bacteriologisch onderzoek van de vier kwartieren te laten verrichten. Als een verhoging van het koecelgetal (uierontsteking in één of meer kwartieren) nog niet lang bestaat dan neemt de kans op genezing na behandeling duidelijk toe. Dat betekent dat ook koeien zonder zichtbare uierontsteking, maar met een recent geïnfecteerd kwartier, bij voorkeur behandeld moeten worden. Dit kan voorkomen dat chronische, niet meer te genezen uierontstekingen ontstaan. Een snelle, gerichte en doeltreffende behandeling van klinische uierontstekingen in het begin van de lactatie minimaliseert de gevolgen op de melkproductie en bevordert de kans op herstel. Enkele algemene regels voor een goede uiergezondheid rond het afkalven. Direct uitmelken van de uier na afkalven. Bij melkuitleggen voor afkalven starten met melken en de eerste biest voor het kalf bewaren in de vriezer. Let bij gebruik van een emmerapparaat op het technisch goed functioneren en vooral een juiste hygiëne.
Ziekten Ziekten zoals BVD, IBR, … verzwakken de afweer van de koe. Daardoor is ze ook vatbaarder voor mastitis. Meer informatie is te vinden in brochure 51: Preventie en ziekten bij opfok van jongvee voor de melkveehouderij.
20
4.2
De kiemen
In de omgeving van de koe komen heel veel verschillende bacteriën voor. Mastitis ontstaat door het binnendringen van (ziekteverwekkende) bacteriën in de speen via het tepelkanaal. Het samenspel van veel verschillende factoren (algemene gezondheidstoestand van het dier, de melktechniek, de huisvesting, …) zal bepalend zijn als het dier al of niet mastitis ontwikkelt. Tijdens de ontsteking worden de witte bloedlichaampjes (leukocyten) in grote aantallen in het klierweefsel afgezet om de gifstoffen (toxines) te neutraliseren en bacteriën te doden. Verder in de tekst vind je een overzicht van de mastitisverwekkers en hun belangrijkste mastitisvorm. Afhankelijk hoe snel de somatische cellen gemobiliseerd worden naar de plaats van infectie, het aantal en type van de pathogeen, kan een uierinfectie verschillende vormen aannemen. Een zelfgenezend effect treedt namelijk op in 20 tot 40 % van de gevallen. De ontsteking kan zichtbaar of niet zichtbaar te ondervinden zijn. Wanneer de timing van de test op celgetal gelijk is met het voorvallen van de infectie, kan ze gedetecteerd worden. Om uierproblemen op het melkveebedrijf aan te pakken, is het belangrijk te weten welke bacterie de veroorzaker is van de klinische mastitis of het verhoogde individuele celgetal. Op die manier kan men de beste genezingstherapie kiezen. De veroorzaker van de uiergezondheidsproblemen is te achterhalen met behulp van bacteriologisch onderzoek van melkmonsters. Het is essentieel dat melkmonsters op de juiste manier worden genomen en voor analyse worden aangeboden. In grote lijnen onderscheidt men uiergebonden of koegebonden kiemen en omgevingskiemen. Deze opdeling is natuurlijk niet volledig rechtlijnig. Er zijn groepen van kiemen (vb. SAG) die 100 % tot de categorie van de uiergebonden kiemen gerekend worden en andere (vb. ECO) 100 % tot de omgevingskiemen. Andere nemen meer een tussenpositie in. De opdeling van de meest voorkomende bacteriën wordt weergegeven in de volgende figuur.
SAG = Streptococcus agalactiae SAU = Staphylococcus aureus SDY = Streptococcus dysgalactiae SUB = Streptococcus uberis ECO = Escherichia coli
Figuur 6
Belangrijkste uiergebonden en omgevingsbacteriën
21
4.2.1
De uiergebonden en koegebonden kiemen
De besmetting door uier- en koegebonden kiemen vindt vooral plaats tijdens het melken. Via de tepelvoering, de handen van de melker, de uierdoek en de melkmachine wordt de besmetting gemakkelijk overgedragen van de ene koe op de andere. De preventieve maatregelen richten zich voornamelijk tot het vermijden van deze overdracht. De voornaamste bacteriën worden hierna besproken. Streptococcus agalactiae Deze kiem overleeft vooral in de uier van melkkoeien en kan er mastitis veroorzaken. Hij kan gemakkelijk van de ene koe naar de andere worden overgedragen tijdens het melken. Streptococcus agalactiae is thans nog een belangrijk probleem in de landen waar er nog geen georganiseerde mastitis-controle-programma's van toepassing zijn. Daarom was hij vroeger ook bij ons een veel voorkomende mastitisverwekker. Door hygiënische maatregelen tijdens het melken is een bedrijfsprobleem met Streptococcus agalactiae gemakkelijk onder controle te krijgen.
Staphylococcus aureus Deze kiem komt zowel in als op de uier voor. De overdracht van koe tot koe vindt plaats tijdens het melken. De besmetting wordt overgedragen via de handen van de melker, besmette uierdoeken of het melkstel. Staphylococcus aureus (SAU) zal meestal een subklinische of latente uierontsteking veroorzaken. Het individuele celgetal kan dan hoog of laag zijn, waardoor het tankmelkcelgetal nogal varieert. Uierontstekingen, veroorzaakt door Staphylococcus aureus, kunnen ook chronisch worden (dragers). Staphylococcus aureus kan zich namelijk inkapselen waardoor hij minder bereikbaar wordt voor het afweermechanisme van de koe en voor de toegediende medicamenten. Een aantal stammen (ongeveer 40 %) produceren bovendien penicillinase. Daardoor zijn de penicillinepreparaten dikwijls niet werkzaam. Latente en chronische infecties kunnen grote bedrijfsproblemen veroorzaken, waarvan de oplossing nogal wat tijd vergt en waarbij voor bepaalde koeien opruiming de enige uitkomst is. Immers, Staphylococcus-aureus-kiemen in de uier zijn, zeker in het chronisch stadium, bijzonder moeilijk te bestrijden. Globaal kan worden gesteld dat een recente Staphylococcus-aureus-mastitis bij een jonge koe (met een mooie, gezonde uier) goed op een therapie reageert. Dit in tegenstelling met een oudere koe (met een hanguier of met harde zones in de uier) met een chronische Staphylococcus-aureus-mastitis die niet meer met een therapie te helpen is. Dergelijke chronisch geïnfecteerde koeien worden bijgevolg beter opgeruimd. De rest van de koeien met een Staphylococcus-aureus-mastitis zit daar ergens tussenin.
22 Samenvattend kan worden gesteld dat de kans op genezing van een tijdens de lactatie behandelde Staphylococcus-aureus-mastitis ongeveer 30 % bedraagt. Vindt deze behandeling aan het begin van de droogstand plaats dan is deze kans ongeveer 50 %. Vandaar dat er algemeen geadviseerd wordt om een subklinische of een chronische Staphylococcus-aureus-mastitis niet tijdens de lactatie maar bij het begin van de droogstand met antibiotica te behandelen. Door de slechte tot matige resultaten die met een behandeling worden verkregen, zijn de te nemen preventieve maatregelen des te belangrijker. Specifiek voor infectie met SAU is de opvolging van de koeien met een te hoog celgetal (attentiekoeien) zeer belangrijk. Melkmonsters nemen voor bacteriologisch onderzoek en het bijtijds behandelen van klinische uierontstekingen zijn belangrijke maatregelen om de uitbreiding van een infectie met SAU te voorkomen.
Streptococcus dysgalactiae Deze kiem komt zowel voor, op als in de uier en veroorzaakt dikwijls klinische uierontsteking. Meer specifiek als de slotgaten van de spenen beschadigd zijn. Hij kan gemakkelijk van de ene koe naar de andere worden overgedragen tijdens het melken. Zowel besmette uiers als de omgeving kunnen de oorsprong van de besmetting zijn. Door goede hygiëne is een bedrijfsprobleem met Streptococcus dysgalactiae gemakkelijk onder controle te krijgen.
4.2.2
Omgevingsbacteriën
Streptococcus uberis Deze kiem behoort tot de groep van de esculine-positieve kokken. In het protocol van DGZ-Vlaanderen wordt hij onder deze groep gerangschikt. Hij overleeft zowel op de uierhuid, de buikhuid, als in de uier waar hij mastitis kan veroorzaken. Hij kan bovendien geïsoleerd worden uit de tonsillen (amandelen) en het speeksel van de koe. Ook in de omgeving van de koe kan hij zich goed handhaven en vermenigvuldigen, zoals vb. op de boxvloer en in de melkstal. Het is thans de meest frequent geïsoleerde kiem uit de uier van de vaars of de koe met een te hoog celgetal. Bij het opkomen van de uier aan het einde van de droogstandperiode, is de koe zeer gevoelig voor nieuwe infecties met Streptococcus uberis. Het is daarom de meest geziene oorzaak van nieuwe mastitisgevallen bij koeien tijdens de droogstand en bij koeien met klinische mastitis in het begin van de lactatie.
23 Staphylococcus speciës Deze stafylokokken worden beschouwd als weinig pathogeen. Het zijn de zogenoemde "minor pathogens". Toch kunnen ze het koecelgetal verhogen in de grootte-orde van 600 000 tot 800 000 cellen per ml. Ze kunnen het tepelkanaal koloniseren. Door goede hygiënische maatregelen bij het melken is een verhoging van het tankcelgetal door deze stafylokokken gemakkelijk onder controle te krijgen.
Gram-negatieve bacteriën of andere coliformen Hiertoe behoren de infecties met E. coli, Enterobacter species, Klebsiella species, Pseudomonas species, Pasteurella species, enz. Dit zijn typisch kiemen uit het milieu. Daardoor worden deze Gram-negatieve bacteriën ook regelmatig geïsoleerd uit monsters die onvoldoende correct genomen zijn. In dit geval moeten ze als "verontreiniging" worden aanzien. Infecties met Gram-negatieven, ook colimastitiden genoemd, treden meestal op vanaf het opkomen van de uier aan het einde van de droogstand en tijdens de eerste maanden van de lactatie. Tijdens de droogstand, met uitzondering van de eerste en laatste dagen van de droogstand, komt een colimastitis niet voor. Gedurende de lactatie vindt de besmetting vooral plaats tussen de melkbeurten en treedt de infectie van het kwartier vooral op tijdens het melken o.a. door de "impacts". De kiem dringt dan binnen in de melkgangen en de alveolen (melkblaasjes). Bij colimastitis kunnen er ernstige, lokale en algemene ziekteverschijnselen optreden. De meest voorkomende verschijningsvorm is de acute klinische mastitis met algemeen ziek zijn. Subklinische infecties komen waarschijnlijk niet voor. Na een colimastitis is de productie gedurende de rest van de lactatie aanzienlijk (10 tot 70 %) verminderd. Meestal volgt er echter een volledig herstel na de eerstvolgende kalving. Colimastitis kan voorkomen als een bedrijfsprobleem. Dierfactoren en milieufactoren zijn van belang. Deze mastitisvorm wordt regelmatig waargenomen op bedrijven met een laag tankmelkcelgetal (100 000 tot 150 000). Een oorzakelijke relatie is echter nog niet aangetoond. Het is zeker van groot belang de stal goed te ventileren, de boxen schoon en droog te houden, de juiste boxvulling te gebruiken en zo hygiënisch mogelijk te melken. De genezing blijkt in belangrijke mate af te hangen van de reactie van de koe op de binnengedrongen kiemen. Dit lijkt zelfs belangrijker dan een therapie, die de genezing slechts in geringe mate kan beïnvloeden.
24
4.2.3
Andere mastitisverwekkers
Arcanobacterium pyogenes Een infectie van de uier door Arcanobacterium pyogenes slaat vooral aan bij een niet lacterend rund en is beter gekend onder de term zomerwrang. Het komt ook voor na een speenbetrapping maar kan eveneens ontstaan na een andere infectie. Het ziektebeeld is een mastitis onder abcesvorm met een etterige uitvloei.
Corynebacterium bovis Corynebacterium bovis wordt als minder pathogeen beschouwd. Toch veroorzaken ze soms een verhoogd celgetal en kunnen ze geïsoleerd worden bij klinische mastitiden. Door hygiënische maatregelen bij het melken is een verhoging van het tankcelgetal door Corynebacterium bovis gemakkelijk onder controle te krijgen.
Gisten en schimmels De verwekkers van mastitis door schimmels komen voor in mest, strooisel, op de huid en ook in de melkapparatuur. Echte uierinfecties komen zelden voor. Er zijn immers in de uier veel organismen nodig om tot een klinische mastitis te komen. De oorzaak van het optreden van infecties ligt soms ook in niet hygiënisch toepassen van een injector. De smetstof wordt tesamen met de injector naar binnen gebracht. De meest voorkomende verwekker is Candida albicans. Ze kunnen ook primair verantwoordelijk zijn voor uierontstekingen en een verhoogd celgetal. Het ziektebeeld bij gistinfecties is een aspecifieke mastitis. Deze kan spontaan verdwijnen: het herstel volgt dan zonder restverschijnselen in twee tot vier weken.
Mycoplasma bovis Mycoplasma bovis kan een ernstige mastitis als bedrijfsprobleem veroorzaken. De infectie kan overgebracht worden via de tepelhouders en verspreidt zich gemakkelijk naar de andere kwartieren. De geïnfecteerde kwartieren vertonen eerst een diffuse zwelling, die na enkele dagen hard en knobbelig wordt. De aangetaste kwartieren zijn meestal niet warm maar pijnlijk. Ze geven veel minder melk en de productie blijft laag. De melk bevat in het begin veel kleine vlokjes, die een "roomlaag" en een geelwit korrelig bezinksel vormen. Na enkele dagen is het secreet waterig met een duidelijk sediment van grove slijmerige, witgele vlokken. Mycoplasma bovis is enkel via gericht bacteriologisch onderzoek te isoleren. Meestal worden bij het onderzoek ook streptokokken gevonden, die niet in het klinisch beeld passen.
25
4.3
Bedrijfsfactoren
4.3.1
Huisvesting
Een goede stalhygiëne (droge ligbedden, propere loopgangen) en een goed stalklimaat zijn belangrijke factoren in de preventie van coli-mastitis en mastitis veroorzaakt door Streptococcus uberus, Corynebacterium bovis en de “minor pathogen” stafylokokken. Voor een goede stalhygiëne moet de melkveehouder zelf dagelijks zorgen. Een goed stalklimaat zorgt ervoor dat boxen en roosters sneller opdrogen. De stal moet ruim, droog en fris zijn. Veel oudere stallen zijn te laag, hebben te weinig luchtinlaat en -uitlaat, en zodra het een beetje koud wordt, stopt men de verluchting dicht. Renovatiewerken of mechanische ventilatie kunnen het verluchtingsprobleem helpen oplossen. Het plaatsen van een windbreekgaas kan tocht vermijden. Het is eveneens van belang om tweemaal daags de roosters en de wachtplaats te reinigen. Om dit werk te vergemakkelijken zijn er steeds meer kleine machines in de handel gekomen. In grotere ligboxenloopstallen - en zeker op bedrijven die de koeien jaarrond opstallen - wordt er meer en meer een mestschuif geplaatst. Deze reinigt de roostervloer automatisch, regelmatig (instelbaar) per dag. De afmetingen van de bindstanden en de bewegingsmogelijkheden hebben een invloed op het aantal mastitisgevallen. Hoe langer en breder de bindstand, hoe meer bewegingsvrijheid, hoe kleiner het aantal kwetsuren en hoe minder mastitis. Het beperken van de bewegingsvrijheid in verticale richting, vooral bij het opstaan en gaan liggen, werkt mastitis in de hand. Om het mesten op het ligbed te beperken is het gebruik van een koetrainer aangewezen. Tussenafscheidingen (mits goed ontworpen) zijn nuttig doordat bruuske bewegingen van de buren worden voorkomen en de kans op speenbeschadigingen afneemt. (Bindstal: brochure 50: actuele bindstallen voor melkvee) In een potstal is het van groot belang dat er voldoende stro gebruikt wordt. Er wordt geadviseerd om dagelijks 8 à 10 kg stro per koe te gebruiken.
26
4.3.2
Ligboxen
De ligbox moet voldoende lang zijn opdat de koe in comfortabele omstandigheden kan rusten. Anderzijds ook kort genoeg om haar te beletten mest en urine op het ligbed te deponeren. Een kortere ligbox verhindert de vervuiling achteraan het ligbed, wat belangrijk is voor de uiergezondheid. Een te korte ligbox zal daarentegen de koeien dwingen over de drempel te liggen met een hogere kans op letsels en vuile uiers tot gevolg. De goed geplaatste schoftboom verhindert dat de koeien op het ligbed urineren of mesten. Minstens tweemaal per dag worden de ligboxen gereinigd en eventueel bijgestrooid. Het tweemaal per dag zaagsel strooien in de ligboxen heeft de voorkeur boven een voorraad zaagsel voor de knieboom. Het zaagsel voor de knieboom raakt vaak bezoedeld met mest en speeksel en is dus een ideale bron voor bacteriën. Het gebruik van kalk zorgt ervoor dat de box droger blijft waardoor bacteriën minder goed groeien. Er moet voldoende strooisel van een goede kwaliteit (droog, zacht en goed gezeefd) in de boxen liggen. Volgens Nederlands onderzoek is eersteklas zaagsel een prima strooisel. Het neemt goed vocht op en het verbruik per ligbox is laag. De kosten per dag en per ligbox bedragen 0,25 euro. Dennenzaagsel is financieel aanlokkelijk en ook de dieren gaan er graag in liggen. Maar het bevat grove stukken en kan verontreinigd zijn met schors. Speenbetrappingen komen vaker voor in ligboxenloopstallen waar de boxen te kleine afmetingen hebben of waar de bedding van de ligboxen te glad is. Het ligbed moet, samen met de ligboxbedekking en het strooisel, een veerkrachtige, propere en droge oppervlakte vormen. Een helling van 4 % naar de mestgang toe, stimuleert de koeien om met de kop in de juiste richting te gaan liggen en verzekert de afvoer van vloeistoffen. Meer informatie over afmetingen is te vinden in brochure 31: Het ontwerp van melkveestallen.
4.3.3
Hygiëne afkalfstal
De afkalfstal moet goed te reinigen en te ontsmetten zijn. Goed reinigen betekent dat er geen mestresten of ander materiaal (stro,...) achterblijven wanneer een nieuwe koe in de afkalfstal komt. Wanneer men na het reinigen de stal goed laat opdrogen verlaagt men eveneens de infectiedruk. De afkalfstal wordt na elke reiniging ontsmet met een 3-5% formaline-oplossing.
27 Een afkalfstal is voldoende ruim (minimum 3 m x 4 m). De vereiste ruimte is afhankelijk van de bedrijfsgrootte en het afkalfpatroon. Men moet er op rekenen dat de koeien gemiddeld enkele dagen in de afkalfstal vertoeven (van 12 - 24 uur voor het kalven tot 24 - 48 uur na het kalven). Op grotere bedrijven kan het nodig zijn om over twee of meer volledig gescheiden afkalfruimten te beschikken die afzonderlijk gereinigd kunnen worden. De koe dient zo schoon mogelijk in de afkalfstal gebracht te worden. Het heeft geen nut om de afkalfstal zo hygiënisch mogelijk voor te bereiden wanneer de koeien zonder reiniging er in gebracht worden. In de afkalfstal is voldoende stro aanwezig zodat de uitlekkende melk onmiddellijk geabsorbeerd wordt. Indien het enigszins mogelijk is, is het aangewezen de afkalfstal in te richten in de buurt van de overige koeien. Een koe is een kuddedier en wil de andere koeien zien en horen. Dit vermindert de stress. Enkele eisen i.v.m. de infrastructuur: gesloten, enigszins stroeve vloer (uitglijden vermijden) die toch goed te reinigen is (vb. rubbermatten); mogelijkheid om water en mest gemakkelijk af te voeren; voldoende licht en lucht; vers drinkwater voor de koe; voldoende ruimte achter de koe om eventueel verloskundige hulp te kunnen bieden. De afkalfstal mag geen dienst doen als ziekenstal! Juist om besmetting van de pasgeboren kalveren met paratuberculose en salmonella te voorkomen. Een koe die aan de nageboorte blijft staan verplaatst men eveneens naar de ziekenstal.
28
29
5
Gerichte aanpak van uiergezondheidsproblemen op het bedrijf
Bij de aanpak van mastitis als bedrijfsprobleem moet men steeds strategisch te werk gaan. Eén enkele oorzaak is er meestal niet aan te duiden en aldus is er meestal ook geen eenduidige oplossing voor handen. Volgende vragen kunnen het bedrijfsprobleem helpen inschatten: Is het een acuut of een chronisch probleem? Betreft het een probleem inzake verhoogd tankcelgetal en/of verhoogd aantal klinische mastitisgevallen? Reageren de behandelde dieren voldoende op de aangewende behandeling? Hoe verliep het geometrisch tankcelgetal van het melkveebedrijf het afgelopen jaar?
5.1
Verantwoordelijke koeien
Om de problemen op bedrijfsniveau aan te pakken, moeten de koeien opgespoord worden die het verhoogd tankcelgetal veroorzaken. Dit kan gebeuren via de VRVMPR of via het onderzoek van individuele koemonsters voor het celgetal bij MCC (melkcontrolecentrum). Als men geen beroep kan of wil doen op deze diensten, dan bestaat er ook een test die men op het bedrijf zelf kan uitvoeren. Deze test, de verslijmingstest of CMT-test (California Mastitis Test), geeft dan snel een indicatie over het celgetal van de betrokken koe.
Werking van de CMT-test Aan het kwartiermonster wordt een zeepoplossing toegevoegd. De reactie vergroot de oppervlaktespanning van de cellen in de melk. Daardoor breekt de celwand van de leukocyten open. De oplossing reageert met het DNA in de cel en vormt een viskeus (slijmerig) complex. Hoe hoger de viscositeit van de te onderzoeken melk, hoe meer cellen de melk bevat. Voordelen van deze test: Is eenvoudig zelf toe te passen. Het resultaat is onmiddellijk te beoordelen in de melkput. Het is de test om snel subklinische mastitis op te sporen. Het is een goedkope test.
30 Nadelen: De test geeft slechts een indicatie van een verhoogd celgetal, geen exacte waarde. Pas vanaf een celgetal van meer dan 400 000 cellen per ml treedt er verslijming op. De juiste uitvoering en beoordeling is afhankelijk van de gebruiker.
5.2
Bateriologisch onderzoek van attentiekoeien
Bij de koeien met een verhoogd celgetal of met klinische mastitis kan men de oorzakelijke kiem opsporen. Hiervoor moet men een bacteriologisch onderzoek laten uitvoeren van kwartiermelkmonsters van deze dieren. De staalname en de bewaring van de melkstalen moet “volgens de regels van de kunst” verlopen om een betrouwbaar bacteriologisch onderzoek naar uierpathogene kiemen te kunnen uitvoeren. Indien de uierpathogene kiemen gekend zijn, kan een gepast bestrijdingsschema met de gepaste middelen gestart worden. De regels van de kunst Hygiëne De monsters moeten uiterst hygiënisch genomen worden. De kans is anders groot dat er vervuiling optreedt. Bij een slechte staalname zullen er vele kiemen geïsoleerd worden die niet uit de uier maar mogelijks uit de omgeving komen. Deze kiemen overgroeien dan de eigenlijke kiemen die men zoekt zodat het uiteindelijke resultaat niet te interpreteren is. De stalen worden genomen voor de koeien gemolken worden. Bewaring De melkstalen moeten onmiddellijk na de staalname gekoeld worden tot optimaal 5°C. Ze moeten koel bewaard blijven tot ze ontleed worden, dus ook tijdens het vervoer. Indien de monsters pas na meer dan 24 uur naar het labo zullen gebracht worden, moeten ze gediepvriesd worden (-20°C ± 3°C). Het diepvriezen vormt geen belemmering voor het bacteriologisch onderzoek. Eenmaal diepgevroren blijven de monsters bevroren tot aan het uitvoeren van het onderzoek.
5.3
Controle van de melkinstallatie
Bij mastitisbestrijding en -preventie komt ook de werking van de melkinstallatie aan de orde. Het machinaal melken is een uiterst belangrijke factor bij het optreden en het verspreiden van mastitis via tepel- en uierbeschadiging, kruisbesmetting, … Bij het plaatsen (of ombouwen) van de melkinstallatie moeten uiteraard de geldende normen strikt worden gerespecteerd. Na verloop van tijd kunnen er fouten ontstaan bij de afstelling of de werking van bepaalde onderdelen. Daarom is een degelijk onderhoudscontract voor de melkinstallatie (de meest draaiende machine op een melkveebedrijf) noodzakelijk.
31
Een goed nazicht van de melkinstallatie bestaat in elk geval uit een volledig uitgevoerde “statische” doormeting (d.w.z. los van het melken). Bij veel (oudere) installaties zal het eveneens aangewezen zijn om een “dynamische” meting uit te voeren (d.w.z. tijdens het melken). Bij de statische meting zijn de vacuümhoogte en de pulsatiecurve de belangrijkste parameters die een invloed hebben op het voorkomen van mastitis. Melken met de machine gebeurt door de melk uit de uier te zuigen. Het vacuüm dat daarbij nodig is, moet overgebracht worden tot aan en in de spenen. Daarom is het belangrijk de hoogte van het vacuüm juist in te stellen en te grote vacuümvariaties onder aan de spenen te vermijden. Het vacuüm dient geleidelijk aangepast te worden aan de snelst melkende koeien. De pulsatiecurve wordt bepaald door het drukwisselsysteem en de stabiliteit van het vacuüm in de voedingsleiding voor de pulsatoren. Om de nadelen van de zuigkracht op de spenen te onderbreken, moet de tepelvoering onder de spenen volledig dicht kunnen plooien. Tegelijk wordt het vastgehouden bloed in de spenen terug opgemasseerd door de tepelvoering. Fouten of onvolkomenheden in de pulserende beweging van de tepelvoering zullen onvermijdelijk oorzaak zijn van speenbeschadiging en mastitis tot gevolg hebben. Het uitvoeren van een dynamische meting heeft als doel een inzicht te bekomen in de bruikbaarheid van de melkinstallatie voor de aanwezige koeien. De laatste 15 jaar is de gemiddelde melkproductie per koe en de melkbaarheid (melksnelheid) sterk gestegen. De melkinstallatie moet hieraan zijn aangepast. Deze metingen zijn vooral gericht op het nazicht van het vacuümverloop op de verschillende plaatsen van het melkafvoertraject. Hiervoor is dan ook melk nodig in de leidingen. De metingen gebeuren in de korte melkslang (net onder de speen), in de stootrand van de tepelvoering en op meerdere plaatsen van het traject dat door de melk wordt afgelegd. De technieker die de meting uitvoert tijdens het melken krijgt tevens een inzicht over de toegepaste melktechniek, het gedrag van de koeien, de werking van de automatische afname, de melksnelheid en de bedrijfshygiëne. Deze buitenstaander kan de melker eventueel wijzen op fouten of tekortkomingen tijdens het melken.
5.4
Melktechniek
Omgang met koeien Een belangrijk onderdeel van de melktechniek vormt de omgang met de koeien bij het binnenkomen van de melkstal en tijdens het melken. De koeien dienen op een rustige wijze de melkput binnen te komen of op de aanbindstal rustig te worden benaderd. De koeien mogen daarom geen stress (angst) hebben. Slaan, trappen, schreeuwen van de melker hebben geen zin. Tijdens het melken moeten situaties waaraan de koeien niet gewend zijn, vermeden worden. Het devies is rust en nog eens rust. Voorbehandeling
32
Na een goede voorbehandeling (reiniging van uier en spenen, voorstralen) kan het melkstel aangebracht worden. Bij het voorstralen worden twee à drie stralen per kwartier weggemolken op een donkere ondergrond. Zo kan men de melk controleren op afwijkende aspecten, vlokken, consistentie en kleur. In een aanbindstal dient men gebruik te maken van een voormelkschaal om eventuele besmetting van de standplaats te voorkomen. Het voorstralen en reinigen stimuleert de afgifte van oxytocine. De hoogste afgifte van oxytocine vindt 1 à 2 minuten na aanvang van de voorbehandeling plaats en houdt ongeveer 4 minuten aan. Om de koeien in zo kort mogelijke tijd volledig uit te melken is het raadzaam optimaal gebruik te maken van het verloop van de oxytocine-afgifte.
Het aansluiten en afnemen van het melkstel De tijd tussen het voorbehandelen en het aansluiten van het melkstel mag niet te groot worden (30 à 60 seconden). Als de koe uitgemolken is, wordt het melkstel meestal automatisch verwijderd. Vroeger werd het melkstel afgenomen bij een melksnelheid van 200 ml per minuut. Nu laat men het melkstel niet meer zo lang hangen (afname bij 400 ml/minuut). Goede afnameapparatuur neemt het melkstel af op basis van een instelbare vertragingstijd én een centraal instelbare melkstroom. Dit doet men om de speentoppen minder te belasten. Bij te lang aanhangen van het melkstel worden de speentoppen geïrriteerd en beschadigd. In deze kneuzingen kunnen de bacteriën zich gemakkelijk ontwikkelen en infectie veroorzaken. Daarom is dippen of sprayen ook noodzakelijk. Na het dippen of sprayen blijven de koeien nog een half uur rechtstaan (meestal aan het voederhek) zodat het dip- of spraymiddel goed kan opdrogen en het tepelkanaal zich opnieuw kan sluiten. Bij het onzorgvuldig aansluiten en afnemen van het melkstel, het afvallen van melkstellen en het luchtzuigen van een tepelhouder treden er onregelmatige vacuümvariaties op. Hierbij kunnen “impacts” ontstaan waarbij melkdeeltjes bacteriën met hoge snelheid mee kunnen voeren naar gezonde kwartieren. Door de mastitiskoeien laatst te melken, kan vermeden worden dat gezonde koeien tijdens het melken besmet worden. Door besmette tepelvoeringen, die ontstaan tijdens het melken van ontstoken kwartieren, kunnen gezonde koeien besmet worden. In een bindstal kan men de mastitiskoeien gemakkelijk op het einde melken. In ligboxenloopstallen moet men na het melken van een mastitiskoe de tepelhouders in een emmer met zeer warm water goed reinigen.
33
5.5
Algemene preventieve maatregelen
De uiers scheren of branden en ze zo proper mogelijk proberen te houden. Een geschoren staart helpt ook om de uiers properder te houden. De koeien zelf in een droge en propere omgeving te huisvesten. Een droge stal bekomt men pas als er voldoende verlucht wordt. De verluchting werkt in de meeste oude stallen niet optimaal. Er wordt meestal te weinig verlucht omdat in- en uitlaat te klein zijn. Tocht moet zeker vermeden worden. Door de ligplaats - en zelfs de roostervloer - meermaals te reinigen drogen deze ook sneller op. Het gebruikte zaagsel of ander strooisel neemt de rest van het vocht op. Eventueel kan men ook nog gebluste kalk op de ligplaatsen strooien om ze beter droog te houden en te ontsmetten. Om de overdracht van kiemen van een besmette koe naar de andere koe te voorkomen, is het beter te melken met handschoenen (rubber of latex). De wachtruimte, waar de koeien voor het melken samen komen, moet zo proper mogelijk zijn. Hier bereiden de koeien zich voor op het komende melkproces. Hierdoor is het slotgat niet meer volledig gesloten en kunnen de kiemen de uier binnen dringen. Besmettelijke uiergebonden kiemen (Streptococcus agalactiae of Staphyloccocus aureus) worden vaak op het bedrijf binnen gehaald bij aankoop van lacterende koeien of vaarzen. Het is aangewezen bij het verplicht aankooponderzoek eveneens een bijkomend bacteriologisch onderzoek op de kwartiermelkmonsters te laten uitvoeren. Na een gunstige uitslag worden de aangekochte dieren bij de kudde gevoegd. Daardoor wordt het binnenbrengen van besmettelijke uiergebonden kiemen vermeden. Om de uitbreiding van, en het chronisch worden van uierontstekingen op het bedrijf te voorkomen, is het belangrijk dat van de koeien met mastitis of met een te hoog celgetal (attentiekoeien) steeds melkmonsters voor bacteriologisch onderzoek te nemen en de gepaste behandeling op te starten. Een goede registratie van de behandelde koeien (kwartieren) en de gebruikte producten is essentieel. Een goede vliegenbestrijding toepassen bij de vaarzen en de droogstaande koeien op de weide kan wrang of vliegenmastitis helpen voorkomen. Dit kan door middel van oorplaatjes, pour-on-preparaten of door de dieren regelmatig te besproeien. Het rantsoen heeft een grote invloed op de gezondheid van de dieren in het algemeen en op de uiergezondheid in het bijzonder. In de loop van de lactatie wordt het rantsoen aangepast aan de behoeften. Dunne mest bevat zeer veel colibacteriën en bevuilt de dieren. Te dunne mest moet men trachten te voorkomen door het rantsoen aan te passen.
34 De conditie van de koe varieert nogal gedurende de lactatie. In de eerste weken na het afkalven verliest de koe een deel van het lichaamsvet. Dit wordt gebruikt voor de vorming van melk. De moderne melkkoe produceert zoveel melk dat ze niet voldoende voer kan opnemen om dezelfde conditie te behouden. Ze verkeert dan in een negatieve energiebalans. In de eerste twee maanden vinden we het normaal dat de koe conditie verliest, daarna moet de koe langzamerhand weer wat gaan groeien. De melkgift wordt dan geleidelijk wat minder terwijl de voeropname is toegenomen. Voor de gezondheid van de koe, maar ook voor de melkproductie en de vruchtbaarheid, is het belangrijk dat de koe na het afkalven niet te veel in conditie achteruit gaat. De koe moet na twee tot drie maanden weer uit het dal klimmen. Het is daarom belangrijk dat de koe voldoende energie krijgt aangeboden en dat ze het voer goed verteert. Het voer moet van voldoende kwaliteit zijn, voldoende energie bevatten en het gehele rantsoen moet in balans zijn om de (pens)vertering zo goed mogelijk te laten verlopen. Op het moment van afkalven mag de koe niet te vet zijn. Vette koeien hebben kans op leververvetting, waardoor de lever niet meer goed functioneert. Zulke koeien vreten in de periode rond het afkalven vaak slecht en ze gaan in het begin van de lactatie te snel in conditie achteruit. Ze hebben een veel grotere kans om melkziekte te krijgen dan een koe die in de juiste conditie afkalft. Na afkalven ontwikkelen ze vaker slepende melkziekte en zijn vatbaarder voor ontstekingen in de baarmoeder of in het uier. Om te voorkomen dat een koe vet afkalft moet het rantsoen in de tweede helft van de lactatie al worden gestuurd. Koeien in een royale conditie worden afgeremd in de verstrekking van krachtvoer, koeien die te schraal zijn dienen juist wat extra te krijgen. Tijdens de droogstand dient de conditie van de koe zo constant mogelijk te blijven, alleen schrale koeien mogen nog in conditie toenemen. In de laatste twee weken voor de verwachte afkalfdatum moet de koe alvast wennen aan het voer van de hoogproductieve koeien. Daarnaast is de mineralenvoorziening van groot belang (zie 4.1.2). Sommige problemen rond het afkalven kunnen door toediening van de juiste mineralen worden voorkomen of beperkt. De conditiescore is een hulpmiddel om te bepalen of een koe in de juiste conditie is. Zoals uit het voorgaande blijkt moet je ook het lactatiestadium van de koe weten. We relateren de conditie aan het aantal dagen na afkalven. Het verloop van de conditiescore is ook belangrijk, het dient daarom regelmatig te worden uitgevoerd, bijvoorbeeld na het ontvangen van de uitslagen van de MPR.
35
5.6
Droogstandtherapie
Bij de droogstandtherapie worden de bestaande subklinische infecties bestreden en worden nieuwe infecties tijdens de droogstandperiode voorkomen. Met het droogzetten wordt er zowel behandeld als beschermd. Een koe mag pas drooggezet worden als ze een gezonde uier heeft. Zo voorkom je mastitis in de droogstand en direct na het afkalven. Aan het einde van de lactatie worden de koeien droog gezet met antibiotica. De tuben moeten zeer hygiënisch ingebracht worden. Eerst wordt de speen en vooral het slotgat grondig ontsmet met de bijgeleverde doekjes en daarna de tube voorzichtig (zonder het tepelkanaal te kwetsen) ingebracht en leeg gedrukt. Tegenwoordig wordt er meer en meer gesproken over droogzetten zonder antibiotica. Het tepelkanaal en het slotgat worden dan dichtgekit door “teatsealer” die het binnenkomen van bacteriën verhindert. Deze methode kan enkel toegepast worden wanneer het gemiddeld individueel celgetal tijdens de laatste drie maanden lager dan 200 000 cellen per ml ligt. Bij het inbrengen van de tandpasta-achtige teatsealer moet er zeer hygiënisch gewerkt worden. De spenen goed ontsmetten voor het inbrengen en daarna nadippen zijn bij deze methode noodzakelijk. Sommigen zijn nog zeer sceptisch over het droogzetten zonder antibiotica gezien een teatsealer enkel nieuwe infecties voorkomt en de bestaande niet geneest. Tijdens de droogstand ontstaat er in het tepelkanaal een keratineplug, waardoor het uier beschermd is tegen indringers. Bij sommige koeien is die keratineplug onvolledig, waardoor de bescherming niet is gegarandeerd. Op het einde van de droogstand, als het uier weer opkomt, lost de keratineplug op en gaan de slotgaten open waardoor ze reeds melk verliezen voor de kalving. Er ontstaat een toegangspoort voor de kiemen die uierontsteking verwekken. Soms wordt geadviseerd om deze dieren reeds te melken voor ze kalven. De eerste melk, de biest, moet dan wel bewaard worden voor het kalf. Dit gebeurt dan best door ze in te vriezen.
36
5.7
Vaarzenmastitis
Vaarzen kunnen reeds mastitis ontwikkelen voor ze gekalfd hebben. Er kunnen vier grote bronnen onderscheiden worden in het ontstaan van vaarzenmastitis: bacteriën die zich op de speenhuid bevinden als normale flora koloniseren de speenpunt; bacteriën die zich in de mondholtes van kalveren bevinden en verspreid worden door te zuigen bij elkaar; bacteriën die aanwezig zijn in de omgeving van de vaarzen: ligbed, grond, mest, … bacteriën die door bijtende vliegen worden overgedragen (wrangmastitis). De normale huidflora is moeilijk te controleren. Het zuigen van de kalveren bij elkaar moet vermeden worden. De afzonderlijke opfok tijdens de eerste weken is in dit verband belangrijk. Nadien blijft een regelmatige controle op zuigers noodzakelijk. Zuigers moeten voorzien worden van een speciale neusring. Tijdens de stalperiode is het eveneens van belang van het ligbed ook proper wordt gehouden. Vliegenbestrijding, zowel in de stal als op de weide, is noodzakelijk. Regelmatige controle van de opgroeiende vaarzen is nodig. Een visuele en manuele observatie van de uier kan helpen bij het ontdekken van gezwollen kwartieren, abnormale secreties of spenen met wonden. Bij aangekochte vaarzen en vaarzen met abnormale uierontwikkelingen kan men het uiervocht controleren op pathogenen. Na het schoonmaken van de spenen worden er aseptische (vrij van ziektekiemen) stalen genomen. Nadien worden de spenen gedipt zodat er geen gevaar is voor nieuwe infecties.
5.8
Behandeling van mastitis
Mastitis wordt bijna altijd veroorzaakt door bacteriën. Bacteriën kunnen worden gedood door antibiotica. De laatste jaren is gebleken dat het veelvuldig gebruik van antibiotica (vooral in de humane geneeskunde) leidt tot resistentieontwikkeling. Daarom moeten er zeker een aantal basisregels in acht genomen worden: zonder koeien met uierontsteking af van de rest van de kudde, ze zijn immers een bron van infectie voor de rest van de groep; volg advies van de dierenarts; behandel voldoende en voldoende lang: de gestarte behandeling verderzetten ook al is er geen vlokje meer te bespeuren; Staphylococcus aureus (SAU) vraagt vaak een aangepaste behandeling, overleg deze met de dierenarts; na behandeling melk laten testen alvorens ze opnieuw mee te geven.
37 Penicilline Penicilline was het eerste antibioticum dat op de markt kwam. Penicilline bleek zeer goed te werken tegen streptokokken en ook tegen een deel van de stafylokokken. Omdat deze bacteriën de meeste uierontstekingen veroorzaken, werd penicilline vanaf de ontdekking (ruim 50 jaar geleden) al direct veel gebruikt bij mastitis. En nog steeds werkt gewone penicilline zeer goed tegen de hiervoor genoemde bacteriën. Het blijft de basis vormen voor de meeste mastitisbehandelingen. Voldoende antibiotica beschikbaar In de loop der jaren zijn er door de farmaceutische industrie tientallen andere antibiotica ontwikkeld. Een flink aantal hebben ondertussen een vaste plaats gekregen bij de behandeling van mastitis. Zo zijn er antibiotica die specifiek werken tegen E. Coli, tegen Staph. aureus en tegen andere mastitiskiemen. De dierenarts is goed geplaatst om te vertellen welk soort antibioticum men best op het bedrijf dient te gebruiken. Hij weet welke bacteriën er het meest bij de koeien worden aangetroffen (na een bacteriologisch onderzoek) en hij weet ook voor welk antibioticum deze bacteriën gevoelig zijn.
Niet zo eenvoudig Oppervlakkig gezien lijkt de behandeling van een mastitiskoe dan ook zeer eenvoudig: gebruik het juiste antibioticum en de koe zal genezen. In de praktijk blijkt dit echter lang niet altijd te kloppen. Slechts 50 % van de koeien met een mastitis die drie opeenvolgende keren na het melken met een mastitisinjector worden behandeld, geneest. De andere 50 % geneest dus niet: bij deze koeien blijken de aanwezige bacteriën in de uier te overleven ondanks de toediening van antibiotica. Zij zorgen voor een chronische ontsteking. De infectie is echter niet verdwenen. Bij een vermindering van de weerstand van de koe kan deze infectie opflakkeren en zal de koe opnieuw een mastitis krijgen. Helaas is het dus zo dat antibiotica lang niet altijd afdoende zijn.
Genezingspercentage verhogen Er zijn verschillende mogelijkheden om het genezingspercentage te verhogen: De uier vaker uitmelken Bij vaak uitmelken wordt de doorstroming van de uier bevorderd en melkt men veel bacteriën weg. Leegmelken verhoogt het genezingspercentage met 10 à 20 %. In dat geval moet men ’s avonds na het melken antibiotica in de uier aanbrengen en dat de hele nacht laten zitten. De koe overdag 6 à 7 keer leegmelken. ’s Avonds moet er dan weer antibiotica in de uier gebracht worden en in totaal moet deze behandeling gedurende 3 dagen worden toegepast.
38
Antibiotica in de nek Het inspuiten in de nek kan op twee manieren: rechtstreeks in het bloed of in de spieren. Deze extra toevoeging is vooral van belang bij koeien met een grote uier, bij koeien met een ernstige uierontsteking en bij koeien waarbij de uier onvoldoende kan worden leeggemolken. Combinatie met andere geneesmiddelen De antibiotica kunnen ook worden gecombineerd met ander geneesmiddelen zoals cortisonen en andere ontstekingsremmers. Deze geneesmiddelen helpen de uierontsteking sneller te genezen, vooral omdat ze de zwelling van het aangetaste kwartier verminderen waardoor de antibiotica beter kunnen doordringen. Door de combinatie van deze 3 mogelijkheden bekomt men uiteindelijk een genezingspercentage van 70 à 80 %. Een 100 % genezing is niet haalbaar, omdat er koeien zijn waarbij de ontsteking chronisch is geworden en waarbij de bacteriën ingekapseld en beschermd in de uier aanwezig zijn. De antibiotica kunnen deze becteriën niet meer bereiken. Dit soort chronisch besmette koeien zijn vooral geïnfecteerd met Staph. aureus.
Staphylococcus aureus De koeien die geïnfecteerd zijn met Staph. aureus zijn zeer moeilijk te genezen. De enige mogelijkheid om toch nog te proberen genezing te bewerkstelligen is behandeling aan het begin van de droogstand. Een veel gebruikte methode is: vlak voor het droogzetten vijf dagen met antibiotica behandelen zowel in de uier als in de nek, overdag leegtrekken en de zesde dag droogzetten met een langwerkende droogzetter. Op deze manier geneest toch nog 30 % van de chronisch besmette koeien. De anderen, die niet te genezen zijn, kunnen het best worden opgeruimd. Indien ze op het bedrijf blijven vormen ze een infectiebron voor de rest van de koeien.
E. Coli mastitis Uierontsteking veroorzaakt door E. Coli bacteriën treedt meestal zeer plotseling op: ‘s morgens is er niets aan de hand en ’s avonds is de koe ernstig ziek, één van de kwartieren is keihard en de melk is waterig. Het betreft vaak hoogproductieve koeien in de eerste drie maanden van de lactatie die een laag celgetal hebben en die vlot melken. Bij het vermoeden van een uierontsteking veroorzaakt door E. Coli moet je dringend uw dierenarts bellen en vragen dat hij onmiddellijk langs komt. Als de infectie reeds te lang aan de gang is, dan is de kans op genezing heel klein. De dierenarts zal zowel in de uier als rechtstreeks in het bloed bepaalde antibiotica toedienen. Bovendien zal hij de koe inspuiten met koortswerende middelen en een product dat de ontsteking in de uier tegengaat. Soms zal de dierenarts geen hulp meer kunnen bieden en gaat de koe dood. Bepaalde E. Coli bacteriën vormen toxinen (gifstoffen) die de koe in korte tijd kunnen vergiftigen.
39
6
Besluit
Mastitis is een ziekte met een grote economische weerslag. De kosten worden geraamd op 60 à 70 euro per gemiddeld aanwezige koe. Bij het doorrekenen van deze kost naar de totale Belgische melkveestapel bekomt men een jaarlijkse economische schade van 34 miljoen euro. Mastitis is ook een typisch voorbeeld van een multifactoriële ziekte. Het is niet met één maatregel dat een bedrijfsprobleem kan opgelost worden. Daarom is er ook een structurele samenwerking tussen de verschillende diensten in Vlaanderen in het project “Gezonde en economische melkwinning” ontstaan. Mastitis volledig bannen van het melkveebedrijf is een illusie. Bedrijfsleiders die echter de goede managementtechnieken op gebied van voeding, huisvesting, opvolgen van het celgetal,… op hun bedrijf toepassen voorkomen veel problemen. Het ingrijpen op de factoren koe, kiemen en omgeving staat beschreven in het hoofdstuk 4. Slechts een gerichte en geen “ad hoc” aanpak van de uiergezondheidsproblemen op het bedrijf kan resultaat opleveren. De voornaamste maatregelen staan vermeld in hoofdstuk 5 van de brochure. Tussenkomst van de diensten met expertise op dit terrein en gebruik van de juiste parameters en middelen (celgetal, laboratoriumonderzoeken, ...) zal het verlies op het bedrijf in ieder geval beperken. In de verschillende hoofdstukken van de brochure wordt aan de melkveehouder handvaten aangereikt om de uiergezondheid op zijn bedrijf op peil te houden of om te krikken. Geen eenvoudige opdracht om in de praktijk te realiseren. Veel succes gewenst op het bedrijf.
40
41
7
Lijst van tabellen en figuren
Tabellen
Tabel 1
Kosten van een klinische mastitis in functie van lactatieperiode
3
Tabel 2
De verschillende verliesposten van een klinische mastitis
4
Tabel 3
Schade van klinische mastitis bij verschillende groepen bedrijven
4
Tabel 4
Melkverlies door subklinische mastitis
5
Tabel 5
De kengetallen voor uiergezondheid
7
Tabel 6
Erfelijkheidsgraden van en correlaties tussen mastitis (voorspellende)kenmerken behorende bij het NRS-onderzoek dat ten grondslag ligt aan de huidige uiergezondheidsindex.
12
Figuren
Figuur 1
Verloop van het gemiddeld celgetal per maand
8
Figuur 2
Verloop van het gemiddeld celgetal per jaar
9
Figuur 3
Fokwaarde voor uiergezondheid
14
Figuur 4
Verloop van de concentratie van Vit E voor en na de kalving
16
Figuur 5
Infectiegraad gedurende het jaar
17
Figuur 6
Belangrijkste uiergebonden en omgevingsbacteriën
20
42
43
8
Literatuurlijst en nuttige websites
de Keyser J., VRV Landbouw & Techniek 02, 30/1/2004, p 37 – 39, Uiergezondheid blijft brandend actueel de Kruif A., Fac. Dierengeneeskunde UGent Akkerbouw & Veeteelt, januari 1999, p 32 -33, E. Coli mastitis is een spoedgeval! de Kruif A., Fac. Dierengeneeskunde UGent Akkerbouw & Veeteelt, mei 2000, p 26 -27, Uierontsteking deel III: de behandeling de Kruif A., Fac. Dierengeneeskunde UGent Akkerbouw & Veeteelt, juni 2000, p 30 - 31, Uierontsteking deel IV: de preventie de Kruif A., Fac. Dierengeneeskunde UGent Melkveebedrijf, mei 2001, p 38 - 39, Hoe colimastitis voorkomen? de Lange Dick, Rundveedierenarts Horst Melkveebedrijf, okt 2005, p 32 - 33, Verzorging van de melkkoe rond het afkalven De Vliegher S., Fac. Dierengeneeskunde UGent Landbouw & Techniek 22, 24/12/2004 p 21 - 22, Stafylokokken beïnvloeden uiergezondheid De Vliegher S., Fac. Dierengeneeskunde UGent Landbouw & Techniek 16, 23/9/2005 p 18 - 20, Vaarzenmastitis ondermijnt rentabiliteit Gezondheidsdienst voor Dieren, Animal Sciences Group Wageningen Praktijkboek 42 Hollander C.J., Onderzoeker ASG Veeteelt, sept 2 2005 p 79, Strooiseltest Sampion O. & Sol J., Gezondheiddienst voor dieren Nederland V-focus, aug 2005, p 20 - 21, Gericht werken aan uiergezondheid
44
Vanaken H., Provinciaal Verbond voor Dierenziektenbestrijding, Torhout Melkveehouderij 5b nr 2/99, p 8 – 11, Diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding Voorlopige resultaten van den Berg Marian, DLV Heerenveen Melkveebedrijf, okt 2005, p 16 - 17, Verhoog uw melksnelheid Van Dessel Lucas, student KHK Geel Landbouw&Techniek 03, 11/2/2005 p 25 - 28, Uiergezondheidsproblemen hebben vaak meerdere oorzaken van Raay Christel Veeteelt, sept 2, 2003, p 26 - 27, Droogzetten zonder antibiotica
Bezochte sites op internet http://www.mcc-vlaanderen.be http://www.dierengezondheidszorg.be
45
9
Contactpersonen van de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling die betrokken zijn bij voorlichtingsactiviteiten (situatie op : 5 september 2008)
VLAAMSE OVERHEID Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Ellipsgebouw – 6de verdieping – Koning Albert II-laan 35, bus 40 – 1030 BRUSSEL E-mail
TELEFOON
FAX
[email protected]
(02)552 77 03
(02)552 77 01
ir. Johan VERSTRYNGE Afdelingshoofd
[email protected]
(02)552 78 73
(02)552 78 71
ir. Herman VAN DER ELST Ingenieur-directeur
[email protected]
(02)552 79 04
(02)552 78 71
[email protected]
(02)552 79 16
(02)552 78 71
[email protected]
(02)552 79 07
(02)552 78 71
(09)272 23 08
(09)272 23 01
Jules VAN LIEFFERINGE Secretaris-generaal
HOOFDBESTUUR ALGEMENE LEIDING
DIERLIJKE SECTOR
ir. Stijn WINDEY PLANTAARDIGE SECTOR EN GMO
ir. Els LAPAGE
BUITENDIENSTEN VLEESVEE
[email protected] ir. Laurence HUBRECHT Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
[email protected] (03)224 92 76 (03)224 92 51 Walter WILLEMS VAC – Anna Bijns gebouw, 3e verdieping – Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 - 2018 ANTWERPEN MELKVEE
ir. Ivan RYCKAERT
[email protected] Baron Ruzettelaan 1 - 8310 BRUGGE (ASSEBROEK)
(050)20 76 90
(050)20 76 59
[email protected] (03)224 92 75 (03)224 92 51 Alfons ANTHONISSEN VAC – Anna Bijns gebouw, 3e verdieping – Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 - 2018 ANTWERPEN
Jan WINTERS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 85
(011)74 26 99
[email protected] (02)552 73 74 ir. Norbert VETTENBURG Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
Achiel TYLLEMAN
[email protected] Baron Ruzettelaan 1 - 8310 BRUGGE (ASSEBROEK)
(050)20 76 91
(050)20 76 59
[email protected] ir. Suzy VAN GANSBEKE Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 07
(09)272 23 01
Tom VAN DEN BOGAERT
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 22 84
(09)272 23 01
VARKENS - KLEINVEE - PAARDEN
STALLENBOUW EN DIERENWELZIJN
46
TELEFOON
FAX
VOEDERGEWASSEN
ir. Dirk COOMANS
[email protected] (02)552 73 73 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
Geert ROMBOUTS
[email protected] (03)224 92 74 (03)224 92 51 VAC – Anna Bijns gebouw, 3e verdieping – Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 - 2018 ANTWERPEN FRUIT
ir. Koen JESPERS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 81
(011)74 26 99
Francis FLUSU
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 92
(011)74 26 99
[email protected] Kim STEVENS VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 90
(011)74 26 99
ir. Annie DEMEYERE
[email protected] (02)552 73 75 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
[email protected] (02)552 73 78 Eugeen HOFMANS Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
INDUSTRIËLE GEWASSEN
INDUSTRIËLE GEWASSEN + AARDBEIEN
François MEURRENS
[email protected] (02)552 73 77 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
BOOMKWEKERIJ + GEWASBESCHERMING SIERTEELT
ir. Frans GOOSSENS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 15
(09)272 23 01
Yvan CNUDDE
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 16
(09)272 23 01
ir. Jean-Luc LAMONT
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 03
(09)272 23 01
Yvan LAMBRECHTS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 91
(011)74 26 99
ir. Adrien SAVERWYNS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 09
(09)272 23 01
Marieke CEYSSENS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 04
(09)272 23 01
(09)272 23 02
(09)272 23 01
(050)20 76 67
(050)20 76 59
ir. Marleen MERTENS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 02
(09)272 23 01
Henkie RASSCHAERT
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 06
(09)272 23 01
GRANEN, EIWIT EN OLIEHOUDENDE GEWASSEN + BIOLOGISCHE LANDBOUW
SIERTEELT
GROENTEN IN OPEN LUCHT VOOR VERS GEBRUIK, WITLOOF EN CHAMPIGNONS
ir. Marleen MERTENS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE GROENTEN IN OPEN LUCHT VOOR VERWERKING
ir. Bart DEBUSSCHE
[email protected] Baron Ruzettelaan 1 – 8310 BRUGGE (ASSEBROEK) GROENTEN ONDER GLAS
47
48