DENKBEELDEN EN PLANNEN NOPENS EEN KUSTSPOORWEG IN SURINAME. DOOR
JHR. L. C. VAN PANHUYS.
Den 23sten September 1845 deelde de Consul-Generaal der Nederlanden te Londen, J. W. May, aan den Minister van Koloniën, J. C. Baud, mede, dat onder de menigte spoorweg-projecten in Engeland er ook een was voor Britsch-Guyana, n.l. om Demerary, Berbice en Essequebo door een spoorweg met elkaar te verbinden. Het plan van de directeuren, onder wie ettelijke „zeer wel, en ook bij ons" bekende West-Indische eigenaars, als Sir Edwood Cust, voorzitter, J. C. Boode, Mr. Ross, agent van den Heer Blair in Berbice; Sir John Fitzgerald; Sir James Barnes, lord Reay, the honorable Grantley Berkeley, enz., bepaalde zich echter niet tot Britsch-Guyana, maar zou zich ook uitstrekken tot Suriname en Cayenne. Op verzoek van en namens de directeuren vroeg de Heer May aan den Minister of er bij de Nederlandsche Regeering „gewigtige bedenkingen" zouden bestaan tegen het uitstrekken van zoodanigen spoorweg, over de grenzen van de kolonie Suriname tot aan de stad Paramaribo, en desnoods verder naar Fransch-Guyana of Cayenne; de directie zou daartoe gaarne concessie erlangen onder door het Nederlandsch Gouvernement te bepalen voorwaarden. Eerst wanneer op hun onderhandsch verzoek een gunstig antwoord zou zijn verkregen, zou eene officieele concessie-aanvraag volgen. De Consul-Generaal legde een gedrukt „preliminary prospectus" over van de „British Guiana Railway and Steam Ferry Company" voor de verbinding van de dis-
26
DENKBEELDEN EN PLANNEN NOPENS
tricten „Berbice, Demerara, and Essequibo". Kapitaal 750.000 pond sterling, in 30.000 aandeelen van 25 pond elk. De toelichting ving aan, de districten waardevol en bij uitstek productief te noemen, en de aandacht te vestigen op de elders bijna nergens te vinden voordeden, die de kolonie voor spoorwegaanleg bood, met laag, vlak land en een overvloed van de beste houtsoorten. Totnogtoe, zoo luidde het prospectus, werden de voortbrengselen van het vruchtbare land en de groote en toenemende invoer, geheel verscheept of overgescheept in de havens van Georgetown (Demerary) en Nieuw-Amsterdam (Berbice). Het vervoer tusschen deze havens en de plantages geschiedde met kleine bootjes op zeer kostbare en omslachtige wijze en met veel risico op de met zandbanken voorziene en gevaarlijke kust. Het voordeel voor de Regeering voor troepenvervoer en van veelvuldige- en gemakkelijke verbinding met de forten en steden, behoefde geen betoog. De directeuren waren overtuigd van den steun van het plaatselijk bestuur en van de eigenaren in de kolonie, voor wie deze spoorweg een onberekenbaar voordeel zou opleveren. De bevolking nam met snelheid toe, ten minste 200.000 ton goederen werden jaarlijks van Europa naar de havens gebracht; ongerekend wat de Amerikaansche schepen en booten van de naburige WestIndische eilanden aanvoerden. Het aantal passagiers kon niet nauwkeurig worden geraamd, maar de markten van Georgetown, werden nu reeds, langs slechte wegen, op groote schaal door de plantages voorzien. Visch, vruchten, groenten en andere aan bederf onderhevige artikelen waren overvloedig, doch de verkeersmoeilijkheden maakten die artikelen bijna waardeloos, wanneer ze, wat veelal het geval was, ver van de markten van steden en dorpen waren verwijderd. De uitgebreide veefarms, door welke de spoorweg zou passeeren, zouden in groote mate van het gemakkelijke vervoer profiteeren. De immigranten, die men uit Britsch-Indië en uit Afrika verwachtte, zouden niet alleen de belangrijkheid en de waarde van de kolonie doen toenemen, maar ook duidelijk de noodzakelijkheid aantoonen van snelverkeer in een land, dat
EEN KUSTSPOORWEG IN SURINAME.
27
volgens het ambtelijk verslag, uitgebracht door Sir Robert Schomburgk aan het Colonial Office en aan de Britsche Royal Geographical Society, door zijn ongeëvenaard vruchtbaren bodem, aan vele millioenen inwoners voedsel zou kunnen verschaffen. Er volgde dan een staat van het totaal van invoerrechten (in dollars) over de jaren 1836 tot 1844 en van de in die jaren uitgevoerde goederen, in 1843: 35.738 okshoofden suiker, 28.296 vaten rum, 24.957 vaten melasse, 1.428.100 ponden koffie en 24 balen katoen. Uit dien staat werd afgeleid, dat het verkeer in de kolonie snel toenam. Wanneer de beide uiteinden van de kolonie door een spoorweg zouden zijn verbonden, zouden de voordeelen van een veilig en snel goederenverkeer niet alleen belangrijk zijn, maar van jaar tot jaar toenemen. Wij laten de aan het slot van het prospectus opgenomen ontboezeming (een uittreksel uit de Verhandelingen van de „Royal Agricultural Society of British Guiana" van 18 Maart 1845) hier volgen. Er blijkt uit hoe men, door een zekere spoorwegkoorts bevangen, toch wel degelijk in de kolonie zelve, dadelijk de hand aan het werk sloeg. „The Society on the 29th January last having been requested by certain Gentlemen desirous of establishing a Railway on the East Coast of Demerara, to afford the use of its rooms, and to give its countenance to the project, unanimously responded to their wishes, and accordingly a Meeting of parties favourable to the undertaking took place on the 22nd of February last. The subscription in the Colony is now in progress. Measures have at the same time been taken to secure the co-operation of those Gentlemen in Europe who are immediately connected with the prosperity of the Colony. Should this desirable undertaking be carried into effect, the benefit that will result to the Colony from the adoption of Railways must prove incalculable. A new light will dawn upon this fertile Land; its ample resources will be made apparent; its natural advantages wall be turned into account ; and it will be proved to the world at large that no bounds need be set to Immigration to its shores."
Mocht de lijn naar Nieuw-Amsterdam „be preoccupied under the sanction of the Legislature", dan zou de Com-
28
DENKBEELDEN EN PLANNEN NOPENS
pagnie hare operatiën bepalen tot het Westelijk deel van de kolonie en zouden de aandeelhouders slechts de helft van hunne aandeelen behoeven te storten. De absolute vlakheid van het land, de vele hulpbronnen daarvan, zouden veel van de oorzaken van de ontzaggelijke kosten van spoorwegaanleg in Groot Brittannië wegnemen en de Compagnie in staat stellen een lang stuk spoorweg aan te leggen voor een, naar evenredigheid, klein bedrag. Aandeelen zouden zijn aan te vragen ten kantore van de Compagnie, 18, Austin Friars. Londen. Een lijst van het voorloopige Comité zou worden openbaar gemaakt, onmiddellijk na aankomst van de volgende mail. Op den omslag stonden nog afstanden vermeld, namelijk: 54 mijlen van Nieuw-Amsterdam naar Georgetown; 14 vandaar naar Greenwich Park, West Coast; en 25 van de plantage Spring Garden naar Walton Hall. Op last van den Minister zond de Secretaris Generaal van het Dep. van Koloniën den brief van den ConsulGeneraal May en het prospectus aan den te 's Gravenhage vertoevenden gewezen Gouv.-Generaal van de Nederl. W.-I. bezittingen. B. J. Elias, met uitnoodiging om den Minister, ten deze „te dienen van consideratie en advies" (schrijven van 30 Sept. 1845). Reeds acht dagen daarna kwam het antwoord; dat op het volgende neerkwam. Het spoorwegproject schijnt — zoo oordeelde de gewezen Landvoogd — zijn oorsprong te danken aan de behoefte aan een goedkoop en snel vervoer van de voortbrengselen van het land naar die havens, van waar verscheping naar Europa kan plaats hebben. In hoever door spoorwegaanleg in die behoefte zal worden voorzien, durfde de heer Elias, bij gemis aan plaatselijke kennis van Britsch-Guyana niet te beoordeelen. Indien echter de ligging van de plantages niet zoodanig was, dat de plantageproducten langs den voorgenomen spoorweg zouden kunnen worden vervoerd, dan zou het project, zoo schreef de heer Elias verder, waarschijnlijk niet tot stand zijn gekomen en geen steun van achtenswaardige mannen hebben verworven. In Suriname liggen de plantages echter zoodanig in alle richtingen verspreid, dat het (zijns
EEN KUSTSPOORWEG IN SURINAME.
29
inziens) niet doenlijk zou zijn aldaar door één enkelen spoorweg alle plantageproducten te doen vervoeren naar de hoofdplaats, waar de afscheping plaats heeft. Een spoorweg van de grenzen van Britsch-Guyana naar Paramaribo zou slechts kunnen dienen voor het vervoer naar de stad, van de producten van de in de beide districten Nickerie *) gelegen en van een deel van de aan de Saramacca gelegen plantages. Meer dan de helft van dat vervoer, namelijk de producten van Neder-Nickerie, werden van daar rechtstreeks naar Nederland verscheept en zouden dus in geen geval per spoorweg vervoerd worden. Maar gesteld al, zoo vervolgde de heer Elias, dat het mogelijk ware alle producten van Suriname langs één spoorweg naar Paramaribo te vervoeren, dan geloof ik dat, wil men de aanlegkosten van den spoorweg goed maken, de vervoerkosten oneindig veel hooger zullen moeten zijn, dan waarop thans de vervoerkosten (zonder spoorweg) naar de hoofdplaats komen te staan. Op opbrengst wegens passagiersvervoer valt bij de tegenwoordige gesteldheid van Suriname in het geheel niet te rekenen. De bovenstaande overwegingen zouden evenwel het Nederlandsche Gouvernement niet behoeven terug te houden van het verkenen van vergunning tot spoorwegaanleg in Suriname, indien geenerlei geldelijke bijdrage behoefde te worden toegekend. Immers van een spoorweg (ook al was deze misschien niet geheel juist opgezet en niet rendabel, voegen wij hier ter verduidelijking van den gedachtengang in het advies van den heer Elias tusschenin), van een snellere verbinding, waren in het algemeen belangrijke indirecte voordeden te wachten; het zou een krachtige hefboom zijn tot ontwikkeling van nijverheid en ondernemingsgeest. Zoolang echter — en hier beschouwde de oud Gouverneur-Generaal de zaak uit een oogpunt dat ons nu in den tegenwoordigen tijd vreemd aandoet — in Suriname de slavernij bleef bestaan, was het tot handhaving van de rust der kolonie en in het belang van het gevoel van ') Aan de toenmalige districten Opper- en Neder-Nickerie werden later (weder) de namen van Coronie en Nickerie gegeven.
30
DENKBEELDEN EN PLANNEN NOPENS
ondergeschiktheid bij de slaven allernoodzakelijkst, dat alle gemeenschap van geëmancipeerden uit de naburige koloniën met de Surinaamsche slavenbevolking zorgvuldig werd vermeden. Door de voorgenomen spoorwegverbinding met Britsch-Guyana zou de gelegenheid tot zoodanige gemeenschap dagelijks bestaan en met geen mogelijkheid zijn tegen te gaan. Dat hierdoor het verlangen naar vrijheid ten sterkste bij de slaven zou worden opgewekt en dat daarvan de nadeeligste gevolgen zouden zijn te verwachten, behoefde volgens den heer Elias geen betoog. Hij was mitsdien van gevoelen, dat de Minister den heer May zou kunnen antwoorden, dat het vooralsnog ongeraden voorkwam, om het aanleggen van een spoorweg in Suriname, in verbinding met een spoorweg in Britsch-Guyana, toe te staan. Alhoewel kan worden aangenomen, dat destijds niet elkeen, die van de Surinaamsche toestanden op de hoogte was, het met de meening van den gewezen GouverneurGeneraal eens zou zijn geweest, dat bij het bestaan van zoodanigen spoorweg de aanraking met de negers van Britsch-Guyana meer gevaarlijk zou kunnen worden voor de rust van Suriname, — immers men zou hebben kunnen aannemen, dat de Surinaamsche negers voldoende van den stand van zaken in de Engelsche Koloniën op de hoogte waren —, schijnt deze overweging bij den Minister niet te hebben gegolden. Het ministerieële antwoord luidde namelijk, zooals men hieronder zien zal, geheel in den geest van het advies van den heer Elias. Den Heer May werd op 9 Januari 1846 geschreven, dat het doorloopen van den spoorweg uit Berbice tot Paramaribo en van daar verder naar Cayenne, niet zou kunnen dienen om de producten van de Surinaamsche plantages te vervoeren naar de gemelde stad, van waar de verscheping naar Nederland plaats heeft, omdat dï£ ^>/awtag£S m a//g ncMwg^w ü^rs^)^^ Zïgge» (cursiveering door ons). Alleen voor de producten der beide districten Nickerie en van een gedeelte der plantages aan de rivier Saramacca, zou van dien spoorweg kunnen worden gebruik gemaakt, maar de pro-
EEN KUSTSPOORWEG IN SURINAME.
31
ducten van het district Neder-Nickerie, worden rechtstreeks van daar naar iV^er/aw^ afgescheept en het overige is van te weinig belang, om uit dien hoofde den bedoelden spoorweg noodzakelijk te achten. „En vermits overigens eene meerdere gemeenschap „van Suriname, met de naburige Koloniën, alwaar de „slaven geëmancipeerd zijn geworden, niet wenschelijk „wordt beschouwd, zoo gelieve U.W.Ed.Gestr. de eerst „gemelde bijzonderheden te doen strekken tot motief „van een afradend antwoord, wanneer de belanghebbend e n bij U op de zaak mogten terugkomen." *) De behandeling van de zaak was juist, het advies van den oud Gouverneur-Generaal goed en deugdelijk. Naar de denkbeelden van onzen tijd, zou hij aan zijne beschouwingen een ernstige opwekking hebben moeten vastknoopen over het verkeerde om in de kolonie nog langer de slavernij te laten bestaan. „Ziet, zoo zou hij den Minister nog hebben kunnen toevoegen, indien de plantages eens zóó hadden gelegen, dat zij allen wèl van den spoorweg zouden hebben kunnen profiteeren, dan zou ik toch tegen dezen spoorweg — die in dat geval een uitkomst voor Suriname zou zijn geweest — hebben moeten adviseeren, omdat wij er de slavernij handhaven. De slavernij zal in de toekomst ook andere plannen tot vooruitgang in den weg kunnen staan, schaf haar daarom zoo spoedig mogelijk af." Een dergelijk advies zou echter door de Regeering stellig niet zijn opgevolgd. Afschaffing van de slavernij zou — om van andere bezwaren te zwijgen — geld kosten en daarvan was de Regeering in die dagen allerminst gediend. Noemen wij als voorbeeld wat Minister Baud antwoordde aan den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië, Mr. Merkus (die hem in 1841 schreef over de ellende van de heerendiensten, goeddeels gevolg van het verfoeilijke door Van den Bosch uitgedachte cultuurstelsel): „De boog is hier voortdurend zóó sterk gespan») Verbaal 9 Januari 1846, Lett. B. B., n°. 7.
32
DENKBEELDEN EN PLANNEN NOPENS
„nen, dat ik niet adviseeren kan tot het verlaten van een „stelsel, welks strekking is: ruime bijdragen uit de kolonia l e geldmiddelen te verzekeren en te verhoeden dat die „boog kome te barsten". En verder: (Het is) „het eenige „stelsel waardoor Java kan blijven, ^ &w£ waarop 2V#fer,,/#«i i n ) / / " *•).
In gierigheid deed de Regeering in Nederland voor Heeren XVII in de 18e eeuw niet onder. Voor de ontwikkeling der inlandsche bevolking (in Indië) werd niets gedaan en de Zending, die haar onderwijs wilde verschaffen, werd tegengewerkt ^). Aanlokkend was voorts het door de nabuurkoloniën, Britsch-Guyana en Cayenne, gegeven voorbeeld tot afschaffing van de slavernij voorloopig ook niet. In 1840 was in het vruchtbare Fransch-Guyana, waar de vrijgemaakten geen hand meer wilden uitsteken, de hongersnood zóó dreigend, dat de Gouverneur een oorlogsschip naar Paramaribo zond, ten einde den Gouverneur-Generaal van de Nederlandsche West-Indische bezittingen, den vice-admiraal J. C. Rijk, om levensmiddelen te verzoeken, een hulp die gaarne werd verleend *). Wat verder de zedelijke kant van het slavernij-vraagstuk betrof: het is wel moeilijk er zich thans een volkomen beeld van te vormen hoe men die zijde in 1845 begreep. Immers nog in 1840 liet de Regeering op Java de, volkomen vrije desahoofden a/r«wse/£w wanneer de desa in de koffie- en suikertuinen niet opbracht, wat gelast was op te brengen *). Waarom zou dan niet worden bevorderd dat de slavernij in Suriname bleef bestaan en een deel van de bevolking met de zweep tot arbeid bleef gedwongen? i) Ons Insulinde. Hoe we 't verkregen en wat het door ons werd, door B. AJkema, Leeraar Midd. Kol. Landb. school te Deventer, 2de druk, Deventer. C. Dixon, 1917, blz. 142. Vergelijk ook, Encycl. Ned.-Indië, Cultuurstelsel (D. v. R.) en Het Cultuurstelsel, zes lezingen, door N. G. Pierson. Amsterdam, 1868. «) Alkema, blz. 143. 3) Biographie van den lateren Minister van Marine J. C. Rijk (die als scheepsjongen zijn loopbaan was begonnen). Moniteur des Indes Ort. et Occs. 3e jaargang 1848/1849, blz. 80—96 en 140—148, met portret; zie blz. 141. Wij noemden Minister Rijk in de noot op blz. 306, 3de Jaargang van De West Indische Gids. «) Alkema. 1. c. blz. 144/145.
EEN KUSTSPOORWEG IN SURINAME.
33
De kern van het betoog van den Heer Elias dient echter in het oog te worden gehouden, omdat zij ook voor den tegenwoordigen tijd nog geldt: 1. De landbouwondernemingen liggen in Suriname (in tegenstelling met die in Britsch-Guyana) zoodanig verspreid, dat slechts een deel van de plantages voor het vervoer van producten van een kustspoorweg zou kunnen gebruik maken, en: 2. De verscheping van producten naar Europa geschiedt rechtstreeks overzee van uit Paramaribo en (Nieuw-) Nickerie, en had destijds ook rechtstreeks over zee van Coronie plaats. Wanneer men nu bedenkt, dat en Paramaribo en Nieuw-Nickerie door de plantages (behoudens die in het district Saramacca) gemakkelijk te water konden worden bereikt, dan is het duidelijk, dat een kustspoorweg in Suriname geen voldoende reden van bestaan kon hebben. Het behoort tot de nieuwste geschiedenis, dat er wel over gedacht is Paramaribo met het Saramacca-district te verbinden door een min- of meer met de kust evenwijdig loopenden spoorweg *), doch men is in de plaats daarvan er toe overgegaan den waterweg tusschen de Suriname- en Saramacca-rivieren van sluizen te voorzien, met de bedoeling daardoor dien weg voor de scheepvaart te verbeteren. Deze verbetering is echter daarom slechts gebrekkig, omdat men het kanaal ook tot boezem van den sedert aangelegden Saramacca-polder moet laten dienen, twee doeleinden, die moeilijk met elkander overeen te brengen zijn. Desniettemin is — &ZaarWy££%'& ow^aZ Aetf mtf/ zow render £« — ook zelfs dit lijntje, van Paramaribo tot nabij post Groningen aan de Saramacca, hetwelk bovendien slechts een klein deel van den kustspoorweg zou hebben gevormd, toch niet tot uitvoering gekomen. Het denkbeeld van een werkelijken kustspoorweg *) Rapport der Commissie benoemd bij Gouvernements-resolutie van 19 Augustus 1908, n°. 7508, tot het uitbrengen van advies omtrent de wenschelijkheid van den aanleg van een spoorwegverbinding tusschen Paramaribo en het district Beneden-Saramacca. Paramaribo, 1909. IV 3
34
DENKBEELDEN EN PLANNEN NOPENS
duikt echter weder op in de Tweede Kamer der StatenGeneraal bij de behandeling van de Surinaamsche koloniale huishoudelijke begrooting voor het dienstjaar 1918 i), en wel onder den invloed van het besef, dat de Lawaspoorweg was mislukt. Te voren was reeds hier en daar de meening verkondigd, dat de spoorweg in Suriname, op zich zelf wel goed was, maar zich in verkeerde richting uitstrekte; „men" (d. w. z. Jan Publiek) doelde er dan op, dat de spoorweg niet „ergens bij een boom in het bosch" had moeten eindigen ^), maar de bebouwde streken had moeten doorsnijden en de bewoonde plaatsen (die alleen in het kustgebied worden aangetroffen) had moeten verbinden. Dr. Scheurer bracht nu, in de Tweede Kamer der Staten-Generaal deze uitlatingen ten aanzien van het plan tot een kustspoorweg, in een beteren vorm en voegde er een viertal, op zich zelve zeer juiste opmerkingen aan toe. Hij beval namelijk een spoorweg aan, parallel met de kust, van Nickerie over Coronie naar Paramaribo en dan verder naar Albina, een lijn dus die in tegenstelling met den Lawa-spoorweg, een verbinding zou zijn van twee levende punten, op grond, dat daarmede het volgende zou worden bereikt: a. de dure dienst der zeeschepen en het onderhoud zal komen te vervallen; è. streken, die nu geheel van de buitenwereld zijn afgesloten, worden uit hun isolement gebracht; c. de landbouw zal daardoor wegen zien geopend voor het verkeer en den afzet der verkregen producten; rf. het uiterst vruchtbare Coroniedistrict zal daardoor meer kunnen worden ontsloten en aan velen een goed middel van bestaan kunnen geven. >) Handelingen 1917—1918, vergadering van 10 April 1918, blz. 2230. •) Een onjuiste critiek op het Lawa-spoorwegplan. Indien de Lawaspoorweg levensvatbaarheid had bezeten, zou hij öf zijn doorgetrokken, óf aan het eindpunt een dorpje zijn ontstaan. De Lawa-spoorweg eindigde, terecht, bij Dam, de zuidelijkste van de zware stroomversnellingen in de Sarakreek. De placers konden dus van daaruit gemakkelijk worden bereikt. Aanteekeningen betreffende den spoorweg in Suriname door Jhr. J. C. van Reigersberg Versluys, c. i., overdruk uit het weekblad „De Ingenieur" van 29 Februari 1908, n°. 9, blz. 3.
EEN KUSTSPOORWEG IN SURINAME.
35
Daar de waarnemende Minister van Koloniën, de heer Rambonnet, bij de verdere mondelinge behandeling van de genoemde Surinaamsche begrooting in de Tweede Kamer niet dan zeer ter loops op de niet in het Voorloopig Verslag te berde gebrachte zaak kon ingaan, lag het voor de hand dat deze in de Eerste Kamer opnieuw aan de orde werd gesteld. Dit geschiedde in het Voorloopig Verslag van de Commissie van Rapporteurs uit laatstbedoeld hoog college in de woorden: „Ook de gemeens c h a p tusschen de hoofdpunten van Paramaribo uit „naar Coronie en Nickerie eenerzijds, en naar Albina anderzijds, is langs den waterweg moeilijk en tijdroovend. „Een spoorweg aldaar zou de ontwikkeling van de kolonie „zeer bevorderen" *). Het antwoord van den Minister ^), natuurlijk in voorzichtigen parlementairen vorm maar niettemin met groote stelligheid gegeven, is noch hier te lande, noch in de kolonie weersproken. Het stelt in het licht, dat onder de tegenwoordige omstandigheden van het plan moet worden afgezien. De Minister meende in zijn antwoord voorshands, lettende op het betrekkelijk geringe vervoer van personen en goederen tusschen de genoemde plaatsen, de in het V. V. getrokken conclusie, dat een kustspoorweg de ontwikkeling van de kolonie zeer zou bevorderen, te mogen betwijfelen. Het vervoer te water tusschen deze plaatsen, zoo voerde deze staatsman aan, geschiedt met vrij groote tusschenpoozen en is niettemin nog niet rentegevend te maken. Voor zoover de Minister de aangelegenheid kon overzien, achtte hij het voorloopig ondenkbaar, dat een spoorwegbedrijf, dat toch zeker meer dan eens per week de verbinding tusschen de genoemde plaatsen met onderscheidenlijk 38.191, 666, 2613 en 749 inwoners, waaronder ten hoogste 665, 20, 24 en 31 in Europa geborenen, zou moeten onderhouden, loon end zou kunnen werken. De Minister wees er op, dat de afstand tusschen Nieuw-Nickerie en Albina, in een ») Gedrukte Stukken Eerste Kamer. Zitting 1917—1918, n°. 149, (Voorloopig Verslag) blz. 3. *) Als voren, n°. 149a (Memorie van Antwoord), blz. 4/5.
36
EEN KUSTSPOORWEG IN SURINAME.
nagenoeg rechte lijn, hemelsbreed gemeten, ongeveer 328 K.M. bedraagt, dat een spoorweg die in deze kuststreek door bosschen en moerassen zou moeten worden aangelegd, en waarbij zeker twee zeer breede rivieren zouden moeten worden overbrugd, niet minder dan ƒ 50.000 per K.M. zou moeten kosten, zoodat voor den aanleg naar ruwe raming ten minste ƒ 16.400.000 noodig zou zijn, waarvan behalve de bedrijfskosten de rente en afschrijving zeker niet in den eersten tijd uit de opbrengst zou kunnen worden verkregen. De eindindruk, dat in de tegenwoordige omstandigheden een kustspoorweg in de kolonie nog niet mogelijk is, behoeft aan de waarde van Suriname niets af te doen. Een gebied naar schatting viermaal zoo groot als Nederland, waarvan een klein gedeelte in bebouwing is gebracht, doch waar de ± 120.000 inwoners nu reeds een handelsomzet te weeg brengen van gemiddeld meer dan dertien millioen gulden 's jaars, houdt een groote belofte in, zij het dan voor een wellicht nog ver in het verschiet liggende toekomst.