Vakrichtlijn
DEEL
A
INFORMATIE VOOR DAKBEDEKKINGSCONSTRUCTIES EN DAKBEDEKKINGSSYSTEMEN 1. Samenstelling van een dakbedekkingsconstructie 2. Prestatie-eis 3. Notatiesysteem voor dakbedekkingsconstructies 4. Coderingssysteem voor dakbedekkingssystemen 5. Bitumen, kunststof en rubber dakbedekkingsconstructies, algemene ontwerprichtlijnen 6. Referenties
1 Samenstelling van een dakbedekkingsconstructie 0.1 Samenstelling plat dak
0.2 Onderconstructie De onderconstructie is het constructieve deel van het dak: voorbeelden van een onderconstructie zijn: ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
(monoliet) beton; betonnen kanaalplaten; cellenbeton (gasbeton) dakplaten; triplex (underlayment) dakplaten; spaanderplaat; geschaafde en geploegde houten delen; houtwolcement dakplaten; geprofileerde stalen dakplaten.
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (1 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
Er zijn ook samengestelde dakelementen, bijvoorbeeld met een isolatiekern (zogenaamde sandwichelementen) die naast de functie van onderconstructie ook een isolerende functie hebben. 0.3 Dakbedekkingsconstructie Een dakbedekkingsconstructie bestaat uit alle materiaallagen boven de onderconstructie, dit zijn: ■ ■ ■ ■
de dampremmende of sluitlaag; de thermische isolatie; het dakbedekkingssysteem; een eventuele afwerking (bijvoorbeeld een ballastlaag) van grind en/of tegels of begroeiing.
0.4 Gesloten dakbedekkingssysteem Een dakbedekkingssysteem bestaat uit één of meer lagen dakbedekking van bitumen, kunststof of rubber met alle aansluitingen (details). Een gesloten dakbedekkingssysteem kan ook bestaan uit een onderlaag en daarop een gespoten bitumen toplaag. Dakbedekkingssystemen zijn te onderscheiden naar de wijze waarop deze zijn bevestigd aan de of op de onderconstructie. Dit zijn: ■ ■
losgelegde systemen met een ballastlaag van grind en/of tegels; aan de onderconstructie bevestigde systemen zoals: ● geschroefde systemen (mechanisch bevestigd); ● gekleefde systemen (partieel of volledig).
0.5 Warm-dak Traditioneel warm-dak
Het meest kenmerkende van een warm-dak is dat de isolatie is aangebracht op de onderconstructie. Hierdoor blijft de onderconstructie "warm".
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (2 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
Omgekeerd-dak
Een omgekeerd-dak is een bijzondere vorm van een warm-dak met het verschil dat de thermische isolatie zich bevindt op de waterdichte laag. Deze isolatie bestaat altijd uit geëxtrudeerd polystyreenschuim (XPS). 0.6 Koud-dak
Een koud-dak is een dak waarbij tussen thermische isolatie en het dakbedekkingssysteem in principe buitencondities heersen door de daar toegepaste spouw met buitenlucht te ventileren. 0.7 Ongeïsoleerd dak
Een ongeïsoleerd dak is een dak zonder thermische isolatie en bestaat uit een draagconstructie en daarop een hout- of steenachtige beplating en een dakbedekkingssysteem. De toepassing van een koud-dak of een ongeïsoleerd dak is afhankelijk van het (verwachte) gebruik van de zich onder het dak bevindende ruimten. Een dergelijk dak dient vooraf altijd beoordeeld te worden op het thermisch en hygrisch gedrag van de constructie. terug naar inhoudsopgave
2 Prestatie-eisen Indien dakbedekkingsconstructies worden ontworpen als in de delen A, B en D van de Vakrichtlijn gesloten dakbedekkingssystemen staat beschreven en worden uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen in deel C en E van deze Vakrichtlijn dan kunnen prestaties worden bereikt als aangegeven in het Bouwbesluit. De relevante prestatie-eisen voor dakbedekkingsconstructies staan vermeld in BRL 4702, hoofdstuk 4. terug naar inhoudsopgave
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (3 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
3 Notatiesysteem voor dakbedekkingsconstructies Constructie notatie Dakbedekkingsconstructies (dus inclusief isolatie en eventuele dampremmende of sluitlaag) en onderconstructies kunnen verkort worden aangeduid met onderstaand notatie systeem. Tabel 1
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (4 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
Voorbeeld 1 Het volgende dak moet volgens het notatie systeem worden vastgelegd: ■ ■ ■
■
■
houten delen; dampremmende laag van gebitumineerde polyestermat, losgelegd; thermische isolatie van hard polyurethaanschuim, mechanisch bevestigd met hulpbevestigers; een laag eenzijdig APP-gemodificeerd gebitumineerde polyestermat, mechanisch bevestigd; een laag APP-gemodificeerd gebitumineerde polyester-glascombinatie, aan te brengen volgens de brandmethode.
Bovenstaande omschrijving levert het onderstaande "blokje" op: BF
VB 470 A 14
N
VB 460 A 60
N
14 PUR 44
L
VB 260 B 11 hout
Voorbeeld 2 ■ ■
■ ■ ■
monoliet beton; een laag gebitumineerde polyestermat, volledig gekleefd volgens de gietmethode (dampremmende laag); thermische isolatie van gecacheerd EPS, losgelegd; EPDM dakbaan, los gelegd; ballastlaag van grof grind.
grind L
VB K 60 A 00
L
14 EPS 30
GF
VB 260 B 11 beton
Voorbeeld 3 ■ ■ ■ ■ ■
geprofileerde stalen dakplaten; dampremmende laag van PE-folie; thermische isolatie van MWR, losgelegd; scheidingslaag; PVC dakbaan, mechanisch bevestigd.
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (5 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
N
VB K 11 A 00
L
scheidingslaag
L
14 MWR 00
L
PE-folie staal
terug naar inhoudsopgave
4 Coderingssysteem voor dakbedekkingssystemen Om dakbedekkingssystemen, die veel voorkomen, eenvoudig te kunnen onderscheiden wordt het volgende coderingssysteem gehanteerd. Bevestiging aan onderconstructie Iedere code begint met een letter voor het bevestigingssysteem aan de onderconstructie. N = mechanisch bevestigd (geschroefd of genageld) L = losliggend en geballast F = volledig gekleefd P = partieel gekleefd
Materiaalsoort Vervolgens bevat de code in ieder geval een letter voor materiaalsoort (bitumen, gemodificeerd bitumen of kunststof) van de eerste laag. Is in het geval van bitumen de soort bitumen voor het gehele systeem hetzelfde, dan wordt deze letter verder niet meer herhaald. Wordt echter bij een volgende laag een ander soort bitumen toegepast, dan wordt daarvoor bij deze laag, die betreffende letter aangegeven. B = geblazen bitumen M = met kunststof gemodificeerd bitumen, niet nader gespecificeerd Mt = met thermoplastische kunststof (APP) gemodificeerd bitumen Me = met elastomere kunststof (SBS) gemodificeerd bitumen Ml = bitumenlatexemulsie Kt = thermoplastische kunststof (PVC-P, E/VAC, PEC, PIB, FPO, ECB) Ke = elastomere kunststof (EPDM, CSM)
Drager of cachering Ook de materialen voor de drager of cacheerlagen worden aangeduid met een letter. Deze letteraanduiding wordt gegeven voor iedere gewone laag, zodat men aan de hand van het aantal letters voor de dragers kan zien uit hoeveel lagen de constructie bestaat (behalve bij homogene materialen zoals bitumenlatexemulsie = Me, EPDM = Ke of PVC-P = Kt). G = glasvlies, glasweefsel of glaslegsel S = synthetische (polyestermat, polyesterweefsel of polyesterglascombinatie). D = dampdichte drager (aluminium)
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (6 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
Afwerking De afwerking van losliggende en geballaste dakbedekkingssystemen (grind of tegels) wordt impliciet aangeduid met de codeletter voor het bevestigingssysteem (L). Bij geplakte dakbedekkingssystemen kan het voorkomen dat de toplaag is afgewerkt met leislag of fijn grind, of is afgewerkt met een gemineraliseerde toplaag. In zeer speciale gevallen kan het ook voorkomen dat een extra ballastlaag van grind is vereist: C = cover (leislag, fijn grind of gemineraliseerd) X = extra ballastlaag van grof grind. A = aluminium
Voorbeelden NMtSS: Mechanisch bevestigd dakbedekkingssysteem met een eerste laag op basis van APPgemodificeerd bitumen en een synthetische drager (polyestermat, weefsel of polyesterglascombinatie) en een tweede laag op basis van APP-gemodificeerd bitumen met een synthetische drager. NKtS: Een mechanisch bevestigde PVC dakbaan met een drager van polyesterweefsel. LKe: Een losgelegde homogene EPDM (dakbaan of membraan). Een ballastlaag. terug naar inhoudsopgave
5 Bitumen, kunststof en rubber dakbedekkingsconstructies, algemene ontwerprichtlijnen 5.1 Algemeen Het uitgangspunt voor een goede uitvoering is dat de ontworpen onderconstructie primair voldoet aan de voorgeschreven eisen inzake sterkte, stijfheid en stabiliteit. Bovendien geldt voor platte daken dat voldoende afschot in het dakvlak aanwezig moet zijn in de richting van de hemelwaterafvoeren. In hoofdstuk 10.4.2 van NEN 6702 wordt in de toelichting aangegeven dat een afschot van 1,6% tezamen met de doorbuigingseis in het algemeen voldoende zal zijn. Het is gebruikelijk dat het dakbedekkingsbedrijf zich ervan overtuigt dat het dakoppervlak beantwoordt aan de eisen en dat een doelmatige hemelwaterafvoer kan worden gerealiseerd. Eventuele bezwaren en/of opmerkingen, moeten ter voorkoming van misverstanden, ter kennis worden gebracht van de bouwdirectie c.q. de opdrachtgever. Na reiniging van het dakoppervlak zal in de meeste gevallen een dampremmende laag of noodlaag met een isolatielaag worden aangebracht als een ondergrond voor het dakbedekkingssysteem. De detaillering van het dak en de dakbedekking moet worden uitgevoerd conform de geharmoniseerde VB (VEBIDAK-BDA) details of volgens in een KOMOattest-met-productcertificaat (CTG) gegeven aanwijzingen.
5.2 Belastingen 5.2.1 Windbelasting
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (7 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
1. De dikte van de ballastlaag bij losliggend geballaste dakbedekkingssystemen moet bepaald zijn overeenkomstig NEN 6702, NEN 6707 en NPR 6708. 2. De ballastlaag kan worden toegepast tot 3° dakhelling. 3. Voor gekleefde of gebrande (partieel of volledig) dakbedekkingssystemen, zoals in de Vakrichtlijn omschreven, geldt dat de weerstand tegen windbelasting wordt bepaald door de ondergronden waarop deze systemen worden aangebracht. Deze gegevens kunnen veelal worden ontleend aan een KOMO-attest-met-productcertficaat (CTG). De maximale toegestane hoogte is beperkt tot 40 meter. Boven de aangegeven gebouwhoogten zijn gekleefde of gebrande (partieel of volledig) dakbedekkingssystemen eveneens toepasbaar indien in de rand- en hoekzones bevestiging plaatsvindt door middel van: ■ mechanische bevestigingsmiddelen met inachtneming van de gevonden rekenwaarden voor de bevestigingsmiddelen; ■ ballastlaag, dikte en type te berekenen conform NEN 6702, NEN 6707 en NPR 6708. 4. Mechanisch bevestigde dakbedekkingssystemen moeten worden ontworpen en uitgevoerd conform NEN 6702, NEN 6707 en NPR 6708. Het aantal bevestigers per m² moet minimaal vier zijn in geval van een bitumen dakbedekkingssysteem.
5.3 Overige belastingen 5.3.1 Algemeen 1. Een dakbedekkingsconstructie moet zodanig zijn samengesteld, dat de waterdichtheid van het dakbedekkingssysteem gehandhaafd blijft bij normale gebruiksbelastingen. 2. Bij hoge belastingen (dakterrassen, parkeerdaken, daktuinen e.d.) is het in de regel noodzakelijk om bijzondere voorzieningen in de dakbedekkingsconstructie op te nemen (bijvoorbeeld aanbrengen van drukverdelende laag in de vorm van een omgekeerddakconstructie of vormvaste afwerklaag).
5.3.2 Belastingniveaus De kans op een mechanische schade ten gevolge van een belasting is afhankelijk van de dakopbouw, toegankelijkheid van het dak, dakvorm, dakfunctie en locatie van het dak. Men moet rekening houden met vier belasting niveaus, aangegeven volgens een oplopende lijn van P1 t/m P4 (BRL 1511). Tabel 5 Nr.
Soort belasting
Soort dak
P1
laag
niet begaanbaar
P2
matig
beperkt begaanbaar
P3
normaal
frequent begaanbaar voor voetgangers
P4
hoog
begaanbaar voor voertuigen en bijzondere daken
Opmerking: Daken in klasse P1 mogen in Nederland niet worden toegepast. 5.3.3 Weerstand tegen mechanische belasting
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (8 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
De weerstand tegen mechanische beschadiging van een dakbedekkingssysteem wordt ontleend aan het resultaat van statische en dynamische ponsproeven. Het resultaat wordt uitgedrukt in een klassering met oplopende lijn R1 t/m R4, zoals omschreven in BRL 1511. Deze classificatie is gerelateerd aan de belastingniveaus P1 t/m P4. Voor een dakbedekkingssysteem wordt in het kader van een KOMO-attest-met-productcertificaat (CTG) een classificering vastgesteld. Indien een dergelijke classificering niet bekend is, kan onderstaande indicatie worden aangehouden. Tabel 6 Classificatie
Type dakbedekkingssysteem (zie deel B)
R1
Bestaande dakbedekkingen met vilt of glasvliesdragers
R2
Tweelaagse bedekkingen met toplaag van gebitumineerde polyestermat Eenlaagse gemodificeerd gebitumineerde polyestermat
R3
Tweelaagse bedekking met toplaag van gemodificeerd gebitumineerde polyestermat; afhankelijk van het inlagegewicht.
R4
Tweelaagse bedekking, beide lagen gemodificeerd gebitumineerde polyestermat
Bij kunststof en rubber dakbedekkingssystemen is de classificatie afhankelijk van de toegepaste drager, de dikte van het materiaal en de ondergrond.
5.4 Eisen onderconstructie 1. De onderconstructie waarop een dakbedekkingsconstructie wordt aangebracht moet vlak, gaaf, droog en schoon zijn. 2. Onder “vlak” wordt verstaan dat de hoedanigheid van het oppervlak van de onderconstructie, afhankelijk van de toe te passen materialen, zodanig is dat deze gelijkmatig ondersteund worden en verticale bewegingen in deze materialen zijn uitgesloten. 3. Onder ‘gaaf’ wordt verstaan dat het oppervlak van de onderconstructie, afhankelijk van de toe te passen materialen een hoedanigheid heeft dat deze materialen niet door de onderconstructie beschadigd kunnen worden. 4. Onder ‘droog’ wordt verstaan dat het oppervlak van de onderconstructie geen groter vochtgehalte heeft dan maximaal toelaatbaar om een blijvende hechting tot stand te brengen met de daarop toe te passen materialen. 5. Onder “schoon” wordt verstaan dat het oppervlak van de onderconstructie vrij is van puin, materiaalresten, vuil, zand, stof e.d. 6. Op de onderconstructie mogen geen leidingen worden aangebracht. Wanneer in een afschotlaag leidingen zijn opgenomen kan uitsluitend een geballast dakbedekkingssysteem worden toegepast.
5.5 Dampremmende of sluitlagen 5.5.1 Algemeen 1. Een dampremmende of sluitlaag kan uitsluitend goed functioneren als deze bij alle aansluitingen stromingsdicht is aangebracht. 2. Op steenachtige onderconstructies met een afschotlaag (zandcement, schuimbeton of dergelijke) altijd een dampremmende of sluitlaag toepassen. 3. Bij PIR, PUR, MWR, EPS en EPB isolatieplaten altijd een dampremmende of sluitlaag ontwerpen.
5.5.2 Bitumen
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (9 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
1. Op de onderconstructie een bitumen dampremmende of sluitlaag aanbrengen. Deze laag aansluiten tegen de randen, opstanden en onderbrekingen. Bij al die beëindigingen de laag afzetten met randstroken van gebitumineerde polyestermat MEC, van een zodanige breedte dat de randstrook 50 mm boven de isolatie uitsteekt. 2. Afhankelijk van de brandbaarheid van de onderconstructie de randstroken branden, koud kleven of zelfklevende randstroken toepassen. Uitsluitend op onbrandbare onderconstructies zonder kieren of spleten mogen de randstroken worden gebrand. 3. Op geprofileerde stalen dakplaten de laag aanbrengen in de lengterichting van de profilering. De overlappen van de dampremmende of sluitlaag moeten waar mogelijk dragend zijn opgelegd. 4. De laag op de onderconstructie bevestigen afhankelijk van het type onderconstructie met bitumen 110/30, met bitumen kleefstof of indirect mechanisch bevestigen met de isolatie op het dakbedekkingssysteem. Bij losliggende dakbedekkingssystemen mag ook de laag los worden gelegd. Afhankelijk van de brandbaarheid van de onderconstructie mag de laag ook worden aangebracht volgens de brandmethode. 5. Alle overlappen kleven met bitumen 110/30, bitumen kleefstof, branden of thermisch lassen.
5.5.3 Kunststof laag (PE-folie) 1. Op de onderconstructie een laag PE-folie aanbrengen en aansluiten tegen de randen, opstanden en onderbrekingen. Bij al deze beëindigingen de laag zodanig kleven, bijvoorbeeld met tweezijdig klevende tape, dat de aansluiting stromingsdicht is. De PEfolie of bitumen randstrook opzetten tot minimaal 50 mm boven de isolatie. 2. De laag leggen met overlappen van circa 100 mm. Tussen deze overlappen een tweezijdig klevend tape aanbrengen. Deze verbinding gelijkmatig aandrukken. 3. Indien op een thermische isolatie een volledig gegoten dakbedekkingssysteem wordt aangebracht, dan moet de dikte van de PE-folie zodanig zijn (bijvoorbeeld 0,4 mm) dat smelten ten gevolge van bitumenlekkage ter plaatse van naden wordt voorkomen.
5.5.4 Bestaande bitumen dakbedekking als dampremmende of sluitlaag in geval van een thermische renovatie van het dak 1. Een bestaande bitumen dakbedekking kan na bepaling en goedkeuring van de totale dakbedekkingsconstructie als dampremmende of sluitlaag functioneren. 2. Ter plaatse van gebreken reparaties uitvoeren zodanig dat de bestaande dakbedekking als volledig dicht kan worden beschouwd.
5.5.5 Bestaande kunststof dakbedekking als dampremmende of sluitlaag in geval van een thermische renovatie van het dak 1. Bestaande kunststof dakbedekkingen, met uitzondering van PVC, kunnen na bepaling en acceptatie van de totale dakbedekkingsconstructie als dampremmende of sluitlaag functioneren. 2. Ter plaatse van gebreken reparaties uitvoeren zodanig dat de laag als volledig dicht kan worden beschouwd. 3. In verband met de stormvastheid van de dakbedekkingsconstructie kiezen voor een losliggende of mechanisch bevestigde dakbedekkingsconstructie tenzij kan worden aangetoond dat kleven blijvend toereikend is.
5.5.6 De aansluitingen bij randen, opstanden en doorvoeren uitvoeren zoals in navolgende principe details is aangegeven. 01. Bitumen laag op onbrandbare onderconstructie Code DRL 01 B
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (10 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
Werkwijze: a. De bitumen laag aanbrengen tot in de kim van de dakrand of dakopstand. b. Een randstrook op basis van gebitumineerde polyestermat MEC aanbrengen van circa 50 mm boven het niveau van de aan te brengen thermi-sche isolatie tot minimaal 100 mm op de dampremmende of sluitlaag.
02. Bitumen laag op brandbare onderconstructie Code DRL 02 Z
Werkwijze: a. De bitumen laag laag aanbrengen tot in de kim van de dakrand of dakopstand. b. Een zelfklevende randstrook op basis van gebitumineerde polyester-mat aanbrengen van circa 50 mm juist boven het niveau van de aan te brengen thermi-sche isolatie tot minimaal 100 mm op de dampremmende of sluitlaag.
03. PE laag bij bitumen dakbedekkingssystemen Code DRL 03 Z
Werkwijze:
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (11 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
a. Een zelfklevende randstrook op basis van gemodificeerd gebitumi-neerde polyester-mat aanbrengen van circa 50 mm boven het niveau van de aan te brengen thermische isolatie tot minimaal 100 mm op de onderconstructie. b. De PE folie aanbrengen tot in de kim van de dakrand of dakopstand. c. Tussen de PE-folie en de randstrook een tweezijdig klevend afdichtingsband aanbrengen.
04. PE laag bij kunststof dakbedekkingssystemen Code DRL 04 K
Werkwijze: a. Een PE-folie aanbrengen van circa 50 mm boven het niveau van de aan te brengen thermische isolatie. b. Tussen de PE-folie en de onderconstructie een tweezijdig klevend afdichtingsband aanbrengen (kimfixatie). c. Tussen de opstand en de PE-folie een tweezijdig klevend afdichtingsband aanbren-gen.
05. Dampremmende laag bij randen en opstanden Code DRL 05 B/K
Werkwijze: a. Stalen zetstuk bij opstanden op metalen onderconstructies met afgedichte naden. b. De dampremmende of sluitlaag van bitumen of PE aanbrengen. c. Kleeflaag van bitumen of tweezijdig klevend afdichtingsband.
06. Dampremmende laag bij afvoeren Code DRL 06 B/K
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (12 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
Werkwijze: a. Standleiding. b. De dampremmende of sluitlaag van bitumen of PE aanbrengen en een gat uitsnijden ter grootte van de afvoeropening. c. Een plakplaat met uitloopstuk (lood, aluminium, kunststof) met dubbele afdichting plaatsen in de standleiding. De plakplaat kleven op de dampremmende of sluitlaag en bevestigen in de onderconstructie. d. De plakplaat afwerken met een zelfklevend plakstuk bitumen.
07. Dampremmende laag bij doorvoeren DRL 07 B/K
Werkwijze:
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (13 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
a. Standleiding. b. De dampremmende of sluitlaag van bitumen of PE aanbrengen en een gat uitsnijden ter grootte van de doorvoeropening. c. De standleiding afdichten met een EPDM manchet dat nauw passend om de standleiding wordt getrokken en gekleefd wordt op de dampremmende laag of met een extra plakplaat als aangegeven bij detail DRL 06 B/K.
5.6 Isolatiematerialen 5.6.1 Coderingssysteem dakisolatiematerialen
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (14 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
Dus: 14 PUR 44 = tweezijdig met gebitumineerd glasvlies gecacheerd hard polyurethaanschuim. 44 EPS 30 = eenzijdig met gebitumineerd glasvlies gecacheerd hard polystyreenschuim (niet geschikt voor brandmethode). 64 BEP 00 = gebitumineerde geëxpandeerde perliet korrels. 13 MWR 10 = eenzijdig met naakt glasvlies gecacheerde steenwol. 41 MWG 00 = glaswoldeken. 14 PUR-MWR 40 = combinatieplaat van met gebitumineerd glasvlies gecacheerd hard polyurethaanschuim (bovenzijde) en steenwol (onderzijde).
5.6.2 Algemene richtlijnen, ontwerp 1. In het isolatiemateriaal mogen geen leidingen worden uitgekroosd. Deze dienen in of onder de onderconstructie te worden aangebracht. 2. Isolatiemateriaal zonder sponningen toepassen. 3. Bij toepassing van afschotisolatie dient ter controle op inwendige condensatie de berekening te worden uitgevoerd ter plaatse van het dunst aangebrachte isolatiemateriaal. De warmteweerstand ter plaatse van dit onderdeel moet minimaal Rc = 1,5 m²K/W bedragen. De gemiddelde warmteweerstand kan bepaald worden volgens de berekeningsmethodiek zoals vastgelegd in ref. 4/5. 4. In losliggende dakbedekkingsconstructies mogen de isolatieplaten los worden gelegd. 5. Relatie isolatiedikte / dalbreedte geprofileerde stalen dakplaten. De dikte van het isolatiemateriaal voor dikten tot 100 mm is afhankelijk van de bovendalbreedte van de geprofileerde staalplaat. Bij ongecacheerde en eenzijdig gecacheerde isolatiematerialen moet de minimale dikte van het isolatiemateriaal ½ x de bovendalbreedte van de geprofileerde staalplaat bedragen. Bij tweezijdig gecacheerde isolatiematerialen is dit 1/3 van de bovendalbreedte. 6. De isolatieplaten moeten op geprofileerd stalen dakplaten dragend worden opgelegd. Indien de platen niet dragend zijn aangebracht, is dit uitsluitend acceptabel, indien de relatie tussen de dikte van het isolatiemateriaal en de uitkraging, de waarden zoals vermeld in het KOMO attest-met-productcertificaat niet overschrijdt. 7. De bevestigingspatronen van direct mechanisch bevestigd isolatiemateriaal dienen te worden vastgesteld overeenkomstig de methode vermeld in SBR-publicatie nummer 239 "Dakisolatie op geprofileerde staalplaat: Richtlijnen voor de berekening van mechanische bevestiging". (ref. 10). Bij PUR en PIR isolatieplaten dient rekening gehouden te worden met hulpbevestigers één en ander conform de specificatie van de fabrikant/ leverancier. 8. Rechthoekige isolatiematerialen direct en indirect bevestigd aan geprofileerd stalen dakplaten moeten haaks op de cannelurerichting van de geprofileerd stalen dakplaten worden aangebracht.
5.6.3 Algemene richtlijnen, uitvoering
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (15 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
1. Alle isolatiemateriaal droog opslaan en verwerken terwijl bovendien zodanige maatregelen moeten worden getroffen, dat tijdens en na applicatie vochtinsluiting is uitgesloten. Isolatieplaten die nat geworden zijn; verwijderen, laten drogen en indien dit geen gevolgen heeft gehad voor de vorm en drukvastheid opnieuw verwerken. 2. De isolatieplaten aanbrengen met gesloten naden in zogenaamd halfsteensverband. De isolatieplaten moeten dragend zijn opgelegd en in de kimmen goed aansluiten. Passtukken kleiner dan 300 mm mogen uitsluitend in de middenzone worden verwerkt en moeten voorzien worden van een hulpbevestiger. 3. Het isolatiemateriaal dient zodanig verspreid op het werk te zijn opgeslagen dat wordt beantwoord aan de gestelde eisen ter beperking van brandoverslag respectievelijk ter vereenvoudiging van brandbestrijding. (ref. 1, 2 en 3). 4. Bij brandgevaarlijke details onbrandbare isolatie toepassen.
Bevestigingsmethoden Losgelegd en geballast De isolatieplaten los op de onderconstructie leggen en dusdanig maatregelen treffen, dat onderling verschuiven en/of opwaaien tijdens de uitvoering uitgesloten is. Partieel kleven met warme bitumen Het bitumen op een gesloten onderconstructie partieel gekleefd (geslingerd) aanbrengen volgens de gietmethode. De isolatieplaten in de warme bitumen vlijen. De volgende eisen worden aan de onderconstructie gesteld. ■
■ ■
Vlakheid: over een afstand van 1.00 m tussen onderkant rei en ondergrond geen grotere afstand dan 5 mm. Hoedanigheid: stof- en vetvrij en vrij van cementsluier. Vochtgehalte: winddroog tenzij de invloed van het vochtgehalte op de sterkte van de verbinding bekend is.
Volledig kleven met warme bitumen Het bitumen op de onderconstructie aanbrengen door middel van de gietmethode en in de warme bitumenlaag de isolatieplaat vlijen. De eisen die aan de ondergrond worden gesteld zijn gelijk aan die, welke genoemd zijn bij het partieel kleven. Mechanisch bevestigd (direct) De isolatie volgens een gelijkmatige verdeling mechanisch bevestigen met boor/plaatschroeven en stalen of kunststof drukverdeelplaten. 5.6.4 Bevestigingspatronen van dakisolatiematerialen
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (16 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (17 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
terug naar inhoudsopgave
6 Referenties
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (18 of 19) [26-1-2005 14:24:58]
Vakrichtlijn
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
BDA dakboekje 2000 periodieke uitgave, BDA Dakadvies B.V./Ten Hagen & Stam Op ’t dakboekje 1998 periodieke uitgave, VEBIDAK, BDA Dakadvies B.V., SBD Brandveilig ontwerpen en uitvoeren van platte daken 1997, SBR-publicatie NEN 1068, uitgave mei 1997 Afschotisolatie en het Bouwbesluit, ing. D.A. Jonkers, ing. C.W. van der Meijden en ir J. Tepper, Dakenraad nr. 14, november 1996 NEN 6702: 1993/A1:1997 Technische Grondslagen voor Bouwconstructie TGB 1990 Belastingen en vervormingen NEN 6707:1991/A1:1997 Bevestiging van dakbedekkingen Eisen en bepalingsmethoden NPR 6708:1997/C1:1997 Bevestiging van dakbedekking, richtlijnen BRL 1511/01 Beoordelingsrichtlijn dakbedekkingssystemen – Algemene bepalingen, uitgave 1993-04 BRL 4702 Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO-proces-certificaat inzake de uitvoering van dakbedekkingsconstructies in bitumen en kunststof, uitgave 1994-07/concept 200004 Dakisolatie op geprofileerde staalplaat; richtlijnen voor de berekening van mechanische bevestiging, SBR publicatie nr. 239 (1991) Thermoshockbeproeving BDA proef 022 VEBIDAK, richtlijnen en aanbevolen constructies 1995
http://www.vebidak.nl/vakrichtlijn/deel-a/tekst-a.htm (19 of 19) [26-1-2005 14:24:58]