Roberto Costantini
De wortels van het kwaad
wereldbibliotheek • amsterdam
Zaterdag 1 februari 1958
De hordeur tussen de woonkamer in de villa en de veranda in de grote tuin staat wijdopen. Ook al is de lucht zacht, er zijn in februari geen muggen in Tripoli. Van buiten komt het gekwaak van kikkers in de stilte van de Afrikaanse nacht. We zitten allemaal in de woonkamer voor de slotavond van het Festival van Sanremo. Drie families. De zes Al Bakri’s uit Libië: het gezinshoofd Mohammed, de vier zonen Farid, Salim, Ahmed en Karim, en hun jongere zusje Nadia. De twee vrouwen van Mohammed zijn zoals altijd naar hun barak verbannen. De drie Hunts uit Amerika: William, zijn vrouw Marlene, de kleine Laura. En wij, de vijf Bruseghin-Balistreri’s uit Italië: opa Giuseppe, mijn vader Salvatore, mijn moeder Italia, mijn broer Alberto en ik, Michelino. Op het scherm van het Marelli-toestel, in zwart-wit, zingt Domenico Modugno het winnende lied van het festival. Ik zit op de driezitsbank, tussen de twee vrouwen van mijn leven: de vrouw waaruit ik ben geboren en de vrouw waarmee ik mijn leven zal delen. Mijn leven is mooi en ligt nog helemaal voor me. Penso che un sogno così non ritorni mai più Mi dipingevo le mani e la faccia di blu Poi d’improvviso venivo dal vento rapito E incominciavo a volare nel cielo infinito Volare oh oh Cantare oh oh oh oh
17
Deel een
Ik sta rechtop, mijn tuniek zit aan mijn lichaam geplakt van het angstzweet. Mijn blote voeten steunen op een houten oppervlak, een tafel die tegen een betonnen muur staat. Een meter onder mij zie ik de vloer van modder en aarde. Een kakkerlak kruipt naar de tafel. Mijn voeten zijn vrij en mijn rechterarm ook, maar mijn linkerpols zit vastgeketend met een handboei. De andere boei zit om een metalen buis die verticaal langs de muur omhoogloopt. De kakkerlak beklimt de buis. Om mijn nek zit een touw, ik voel een grote knoop en het touw drukt op mijn keel. De strop zit strak, maar niet zo strak dat ik geen lucht meer krijg. Als ik rechtop sta. Want als ik probeer te knielen of te gaan zitten, knijpt de strop mijn keel dicht.
21
Vrijdag 25 mei 1962
Op de stoffige open plek gaan de twee cowboys onder het warme oog aan de blauwe hemel de confrontatie met elkaar aan. Hun pistolen in de holsters, hun handen klaar om ze te trekken. In de menigte is het meisje, dat eerst van Kirk hield, toen van Rock en nu van god weet wie, getuige van het duel. In de donkere zaal van de Alhambra-bioscoop is alleen het gezoem van de projector te horen. Ik bekijk het onaangedane gezicht van opa Giuseppe als Rock Hudson en Kirk Douglas een laatste blik uitwisselen. ‘Opa, wie gaat er winnen? Wie is er sneller?’ Giuseppe Bruseghin, van het jaar 1899, is mijn opa. Een boer uit de Veneto en trouw aanhanger van de koning uit Piemonte, die na de nederlaag bij Caporetto en het doorbreken van de Oostenrijkers een van de weinigen was die niet hun geweer en hun uniform neerlegden om zich in een of andere boerderij te verschansen. Hij houdt niet van wapens en ook niet van duelleren. Hij verdraagt een western alleen omdat hij helemaal gek is van mij. ‘Michelino, in het echte leven wint niet altijd degene die als eerste schiet.’ Hij geeft me een aai over mijn bol. Ik duw zijn hand weg, ik vind zijn antwoord niet leuk. Kirk is sneller, Rock schiet meteen daarna. Een ellenlang moment van stilte, Rock en Kirk kijken elkaar voor de laatste keer aan. Dan kijkt Kirk naar het meisje en valt neer. Hij ligt op de grond, ze rent naar hem toe. Naar hem, niet naar Rock, die heeft gewonnen. ‘Opa, het meisje wordt toch altijd verliefd op de winnaar?’ Mijn woorden vallen weg in de protesten van de mensen om me heen. Opa doet soms alsof hij doof is. Dat weet ik best, dat doet hij altijd wanneer hij geen antwoord wil geven. In 1940 had zijn zoon Toni zich ingeschreven bij de Gioventù Italiana del Littorio, een fascistische jongerenbeweging, en was vertrokken naar die verdomde oorlog. Hij stierf op de laatste dag van het gevecht, met zijn fascistische uniform nog aan, toen iedereen wegvluchtte; toen de koning, zijn zoon en de politici waren vertrokken en de soldaten hadden achtergelaten in handen van de partizanen aan de ene kant en de Duitsers aan de andere. Terwijl de fascisten wegvluchtten naar het noorden, was Toni de vijand tegemoet getreden. Mijn oma was kort na Toni overleden, aan tyfus of aan intens verdriet. Opa
22
moest Italia in z’n eentje opvoeden, een puberdochter die Nietzsche las en in de mythe van Mussolini en haar broer Toni leefde. Wanneer ik te veel op Toni lijk, geeft opa mij geen antwoord. Ondertussen wordt duidelijk dat Kirk opzettelijk met ongeladen pistool naar het duel is gegaan. Ik kijk verbijsterd naar de aftiteling. Als Kirk al wist dat zijn pistool was geladen met losse flodders, moest er voordat hij schoot iets in zijn blik hebben gezeten dat mij was ontgaan. Het dak van de Alhambra-bioscoop schuift open naar de blauwe hemel van Tripoli. De geur van eucalyptusbomen en paardenmest, de geluiden van rijtuigen en handkarren en het gejammer van het middaggebed geleid door de muezzin bereiken ons. De vroege voorstelling van twee uur ’s middags is voorbij. De ouvreuse komt langs met drankjes en ijsjes, opa koopt nog een pakje cacawia, geroosterde pinda’s, voor me en staat op om weg te gaan. ‘Opa, alsjeblieft, kunnen we hem nog één keer kijken?’ Hij is dit soort verzoeken gewend, het is niet de eerste keer. Hij weet dat ik me thuis zou vervelen. Vrijdag is een islamitische rustdag, mijn goede vrienden Ahmed en Karim zitten met hun vader in de moskee. En ik zou toch geen huiswerk maken, op zaterdag en zondag is er geen les. ‘Goed, Michelino, maar wel maar één en niet twee keer, zoals de vorige keer!’ We wonen in Sidi El Masri, net buiten Tripoli, op tien kilometer van het Piazza Castello, het centrum van de stad, voorbij het koninklijk paleis, Città Giardino en de Sciara Ben Asciur. Sidi El Masri is een lange laan met eucalyptusbomen zonder ook maar één huis tot aan de twee identieke huizen van onze familie. De twee villa’s, die mijn opa heeft laten bouwen, liggen aan een kant van de laan, omringd door een twee meter hoge muur en bereikbaar via een groot smeedijzeren hek dat op de asfaltweg uitkomt. Een hek met daarop de in elkaar gekrulde initialen van papa en mama, Salvatore en Italia, een vlechtwerk dat vreemd genoeg op het Amerikaanse dollarteken lijkt. Mijn moeder haat die in elkaar gevlochten letters, maar mijn vader is eraan gehecht. Het was zijn idee en hij vindt ze mooi, omdat ze ons eraan herinneren dat een echte familie altijd verbonden is. Achter de villa’s zit in de muur een hekje dat op het platteland en opa’s olijfboomgaard uitkomt. Net daarbuiten ligt een kleine vijver met kikkers en daarachter een twee kilometer lang zandpad dat door de kale velden loopt tot aan de barak van de familie Al Bakri, waar Ahmed en Karim wonen. Naast een verschrikkelijke mestkuil. Daar begint een onverharde weg van een kilometer lang, waar maar net een auto overheen kan en die langs de olijfboomgaard van de familie Bruseghin loopt. De herders brengen er hun geiten heen en hebben daar hun barakken. Die weg komt weer op de laan uit, tussen de villa’s en Tripoli, net voor het Esso-pompstation, dat dichter bij de stad ligt.
23
De twee villa’s liggen op een paar kilometer afstand van de olijfboomgaard en de weilanden, maar toch ruik je de geur ervan. Met name die van de mestkuil, die als riool fungeert voor alle barakken van Tripoli en als mestvoorraad voor de olijfbomen. Ik houd van die geur van aarde, eucalyptusbomen en olijven. Ik ben heel trots op opa’s olijfboomgaard. Na de Eerste Wereldoorlog is hij getrouwd en afgestudeerd als landmeter. In 1932, zes jaar voor de massale kolonisatie van de Vierde Kust, kwam hij aan in Libië, met zijn vrouw en zijn twee kinderen: Toni van twaalf en Italia van nog maar twee. Dankzij zijn opleiding kon hij helpen bij het bouwen van de dorpen die Italo Balbo liet stichten: Castel Benito, D’Annunzio, Mameli, Bianchi, Garibaldi, Crispi, Breviglieri. In ruil daarvoor schonken het infps, het Fascistisch Nationaal Instituut voor Sociale Zekerheid, en de waarnemer van de koning hem een stuk grond op een paar kilometer afstand van Tripoli. Plus duizend jonge olijfbomen die er klaar voor waren om te worden veredeld. Dat stuk grond bestond uit alleen maar zand. Opa nam Libische arbeiders aan, ze maakten de zandgrond vlak en trokken muurtjes op om de zandduinen in te dammen. Zo hielden ze die verdomde ghibil uit de woestijn tegen, de wind uit het zuiden die het zand uit de Sahara meevoert. Vervolgens groeven ze een put tot aan het grondwater en ze legden irrigatiebuizen aan. Ten slotte plantte opa de olijfbomen. Hij wist dat het jaren zou duren voordat ze iets zouden voortbrengen, maar ondertussen leefde hij van zijn werk als landmeter, waarmee hij de kolonisten hielp hun huizen te bouwen. Door al die jaren van opoffering heeft opa nu de grootste olijfboomgaard van Libië. Mijn vader houdt juist helemaal niet van die olijfgeur. Die doet hem denken aan zijn kindertijd in Palermo: twee ouders en vijf zonen in een enkele kamer, en een wc die ze met drie andere gezinnen moesten delen. De geur van armoede. De film hebben we nog een keer helemaal gezien. Toen Kirk Douglas met ongeladen pistool naar het duel ging, heb ik zijn gezicht heel goed bekeken. Nu heb ik het begrepen. Opa heeft me met zijn Seicento teruggebracht naar de villa’s. Om zes uur ’s middags neem ik een tussendoortje met brood, boter, jam, cacawia en dadels. Ik ga schrijlings op de balustrade van de veranda zitten, op ongeveer anderhalve meter van de grond. De mabruka, onze Arabische huishoudster, wil dat niet hebben, maar ze houdt nu toezicht op de kokkin, die de couscous klaarmaakt. De tuinman doet alsof er niets aan de hand is en mijn vader is aan het werk in de stad, op zijn kantoor aan het Piazza Italia, naast het kasteel. Jet, onze boxer, kijkt naar me met zijn platte snuit en zijn lieve ogen. Zo kijkt hij altijd om minder lelijk te lijken en een dadel te bietsen. Ik wil hem die wel geven, maar mijn broer Alberto zegt dat het slecht voor hem is.
24
De balustrade is mijn paard en ik ben Kirk Douglas. Met kerst heb ik pistolen, een hoed en laarzen met sporen gekregen. Ik weet dat ik die van papa en mama heb gekregen. En van opa het Zorro-pak, maar het doet hem genoegen dat ik nog steeds in de Kerstman geloof. Ik zit als een wilde paard te rijden, misschien te wild. Papa zal niet blij zijn met de afdrukken van mijn laarzen op de witgeverfde balustrade. Voor hem zijn het tekenen van mijn kinderachtige dromen. Hij zegt steeds vaker dat ik aan de werkelijkheid moet denken, aan mijn huiswerk, zoals mijn broer, de oudste. Gelukkig zit papa in de stad. Op zijn werk, zoals altijd. Met die onaardige jongeman uit Italië, die een paar dagen geleden bij ons kwam eten, Emilio Busi. Het is heel warm. Het zweet stroomt langs mijn nek, een mier rent over mijn arm, de mussen maken een hels kabaal. De mier druk ik plat, met de mussen rekent mijn luchtbuks, een Diana 50, straks wel af. Ahmed, die net terug is van het gebed in de moskee, wacht op me voor het duel, midden op de open plek vol stof en zand. Hij is gekleed als cowboy, met de spullen die ik in voorgaande jaren cadeau heb gekregen en nu niet meer gebruik. Ahmed staat klaar om te sterven, zoals altijd in onze duels. Hij neemt zijn rol serieus, net als het leven. Hij is lang, donker, en heeft licht golvend, zwart haar en een sombere maar intense blik. Net als zijn broer Karim, de jongste, en zijn zusje Nadia. Ze lijken allemaal op hun mooie moeder, Jamila, de tweede vrouw van Mohammed. Mooi en Arabisch. Ahmed is een kleine ‘schooier’, zoals mijn Italiaanse leeftijdgenoten de Libiërs noemen. Ik ben een zoon van een van de meest welgestelde en invloedrijke families van Tripoli en toch heb ik hem uitgekozen als boezemvriend. We hoeven dat niet tegen elkaar te zeggen en geen van beiden praat graag over vriendschap, dat zijn vrouwendingen, maar het is overduidelijk dat ik liever elke middag met hem speel dan dat ik me naar de exclusieve clubs aan zee laat brengen om met Italiaanse, Engelse of Amerikaanse jongens te spelen. Onze spelletjes gaan volgens een vast stramien: hij verliest en ik win. Dat is een stilzwijgend pact dat meestal geen uitzonderingen toelaat. Maar vandaag doen we het anders. Laura staat in de schaduw van de eucalyptusboom en kletst met haar leeftijdgenoot Karim. Hij wil niet in de film, hij is erg vroom en zegt dat westerns voor ongelovigen zijn. Laura zegt altijd tegen Karim dat hij knap is, dat hij wel een zoon zou kunnen zijn van Omar Sharif, die de rol van prins Ali speelt in die film die net is uitgekomen, Lawrence of Arabia. Alsof dat ook niet voor Ahmed geldt, want ze lijken als twee druppels water op elkaar. Laura doet alleen mee aan het toneelspel om mij een plezier te doen, maar zonder veel enthousiasme. Ze is bijna twee jaar jonger dan Ahmed en ik en het is duidelijk dat ze me aardig vindt, maar ze doet niet wat ik zeg.
25
Ik zou Nadia op haar plaats kunnen zetten, zomaar, om Laura te pesten. Nadia speelt altijd met ons en zou het leuk vinden om te acteren. Maar ik weet dat het Laura niets zou uitmaken als ik haar plek door iemand anders zou laten innemen. En bovendien spelen Arabische vrouwen niet in films, zelfs niet in nepfilms. Ahmed en Karim zouden dat als een belediging opvatten. ‘Laura, sta niet zo te kletsen, je moet naar het duel kijken.’ Karim neemt het voor haar op. ‘Het is mijn schuld, sorry.’ Hij kiest altijd Laura’s kant. Ik spring van het balustradepaard en loop naar Ahmed toe. Jet staat aan zijn hand te likken. Als die ’s avonds als een dolle door het weiland wil rennen, laten wij hem altijd samen uit. Maar Ahmed is degene die achter hem aan rent. ‘Dan kan ik hem in de gaten houden. Er lopen daarbuiten veel te veel teefjes met hondsdolheid rond,’ zegt hij altijd. Ik loop naar hem toe, mijn duimen achter mijn brede riem. ‘Vandaag win jij,’ fluister ik in zijn oor. Ik laat me zijn verbazing smaken. Ahmed schudt zijn hoofd en kijkt me onderzoekend aan. Hij houdt niet van verrassingen, hij heeft liever dat alles volgens verwachting gaat. ‘Mike, ik wil liever verliezen, zoals altijd.’ ‘Rustig maar, Ahmed, jij verliest. Maar deze keer ga ik dood, jij blijft staan. En nu tien passen.’ We lopen langzaam bij elkaar weg, met de ruggen naar elkaar toe. Karim telt de passen, dat is de rol die ik hem toebedeel. Dan draaien we ons om en kijken elkaar in de ogen. Laura is afgeleid, ze volgt een vlinder. Of haar gedachten, die een beetje raar zijn. Ooit heeft ze gezegd dat ze niet van de zon houdt en niet van de duisternis, dat ze ‘ervan houdt als de tijd snel voorbijgaat maar stilstaat’. Ahmed zegt dat ze gek is, Karim vindt haar geniaal. De twee schoten klinken. Een moment van suspense. Dan valt Kirk Douglas op zijn knieën. Nu lig ik op de grond, een hand op mijn borst en mijn ogen halfdicht. Ik zie een roerloze en versteende Ahmed Rock Hudson. Alsof hij is geschrokken van die andere afloop. Eindelijk letten Laura en Karim op. Ze zijn verbaasd. Het is de eerste keer dat ik word verslagen in een duel. Ahmed ziet bleek en zegt niets. Ze komen naar me toe, naar het lijk van Kirk Douglas. Nu zou Laura naar Ahmed Rock, de rivaal, de winnaar, moeten gaan. Maar dat doet ze niet. Peinzend blijft ze naar mijn lijk staan kijken. Op dat moment likt Jet over mijn wang, waarschijnlijk aangetrokken door een jamvlek. Ik hoor Karim grinniken en doe woedend mijn ogen open. ‘Sorry, hoor,’ zegt Karim, ‘maar we zijn in de war. Jij wint altijd!’ Ik vertel over het nieuwe element, over het pistool dat ik, Kirk Douglas, vóór het duel had ontladen. Om Rock Hudson, mijn beste vriend, niet te hoeven doden. Nu glimlacht Laura naar me, ze knikt goedkeurend.
26
‘Goed zo, Mike. Als je altijd wint, vinden ze je niet meer aardig.’ Ahmed is nog steeds verbaasd. ‘Ik ben liever degene die sterft.’ Laura werpt hem een blik toe. ‘Jij zou je nooit laten vermoorden met een ongeladen pistool in de hand. Zelfs niet door Mike.’ Ahmed kijkt haar scheef aan, beledigd. Hun afkeer is wederzijds. Hij is bang dat ik op een dag meer om haar zal geven dan om hem. ‘Voor jullie twee zou ik me niet laten vermoorden. Voor Laura wel,’ komt Karim tussenbeide. Qua uiterlijk zijn Ahmed en hij identiek. Ze hebben hetzelfde gezicht, maar een tegenovergesteld karakter. Karim leeft van idealen, Ahmed van de werkelijkheid. Ahmed aait de hond en kijkt me aan. ‘Zullen we met Jet gaan rennen, Mike?’
27
Ik sta hier, met een strop om mijn nek. Ik kan niets doen, helemaal niets. Alleen maar volhouden, zorgen dat mijn knieën het niet begeven en de strop me niet wurgt. Mijn lot ligt in zijn handen, en voor hem is het leven van anderen niets waard. Het ene uiteinde van het touw komt uit de strop en loopt omhoog. Ik kan het met mijn vrije hand, mijn rechterhand, aanraken. Ik probeer het te volgen met mijn vingers en raak even mijn hoofd aan. Het is kaal, helemaal geschoren. Mijn haar, mijn prachtige zwarte haar, weg. Ik volg het touw met mijn ogen, in het halfduister. Het gaat omhoog naar het plafond, loopt over een andere metalen buis, een dikke buis, die mijn gewicht makkelijk zou kunnen dragen. Het touw gaat over de buis heen en weer terug naar beneden. Door het enige raampje filtert maar heel weinig licht. Ik zie niet waar het naartoe loopt. Ik zie wel de kakkerlak die boven mij het plafond heeft bereikt.
28
Zaterdag 26 mei 1962
Elke zaterdagavond komen er een heleboel mensen langs en stroomt de open plek voor de twee villa’s vol. Italianen, Amerikanen en Libiërs, alleen belangrijke mensen: landeigenaren, ondernemers, de directeur van Agip of de Banco di Roma, diplomaten, Amerikaanse officieren van de militaire basis Wheelus Field, hoogwaardigheidsbekleders en ministers van de koning. Op dit soort avonden worden de Arabische, Italiaanse en Amerikaanse keuken afgewisseld. Vanavond is het een Amerikaanse avond: barbecue, met door William Hunt klaargemaakte hamburgers en worstjes. Plus Coca-Cola en popcorn, die zijn vrouw Marlene heeft gekocht. Laura’s moeder houdt niet van koken. Met een mandje vol popcorn en onze flesjes Coca-Cola trekken Laura en ik ons terug achter de villa’s. William Hunt heeft een afdak laten bouwen om zijn auto’s te beschermen tegen de zon. Daaronder gaan we zitten kletsen. Kindergesprekken, zij is tien en ik ben twaalf. ‘Kookt jouw moeder ook niet, Mike?’ ‘Nooit. Daarom zei mijn opa altijd dat ze nooit zou trouwen.’ ‘Maar toen...’ ‘Toen ze achttien was, heeft ze papa ontmoet. Toen was hij al ingenieur.’ ‘En net zo knap als Clark Gable.’ Ik kijk haar verbaasd aan. Dat meisje is af en toe echt crazy, zoals Ahmed zegt. ‘Wat zeg jij nou?’ Ze lacht. ‘Dat zegt Marlene, als grapje. Komt jouw papa van Sicilië?’ ‘Ja. Hij is de vijfde zoon van een schoenmaker en een serveerster, hij heeft vier oudere broers. Hij is opgegroeid in een van de armste wijken van Palermo en is de enige van de broers die heeft gestudeerd.’ ‘Waarom hij wel en de andere niet?’ ‘Papa is van 1925. Hij was te jong om naar de oorlog te gaan. Zijn vier broers zijn wel gegaan en hebben niet meer gestudeerd. Bovendien hebben ze het Amerikaanse leger geholpen om op Sicilië aan land te gaan.’ Ik trek een grimas. Ze merkt het op. ‘Hou je niet van ons Amerikanen?’
29
‘Ik hou niet van Italianen. Die verraden iedereen.’ Ze kijkt me een beetje verward aan. Dan laat ze het zitten. ‘Hoe kwam je vader dan aan geld om te studeren?’ ‘Hij werkte als hulpje bij een barbier en leerde ’s nachts Engels.’ ‘En toen heeft hij je moeder ontmoet?’ ‘In 1948 was hij klaar met studeren en is hij naar Tripoli gekomen om voor een Siciliaans bedrijf te werken. Hij heeft mama ontmoet en ze zijn meteen getrouwd. Het jaar erna is Alberto geboren en het jaar daarna ik.’ ‘Jouw moeder is heel rijk, toch?’ Ze heeft haar eigen manier van vragen stellen. Gewoon zoals ze zijn. Anderen vragen het op een andere manier. ‘Mijn opa is rijk. De villa’s en de olijfboomgaard zijn van hem. Mama lijkt niet zo aardig, maar ze is gewoon verlegen. Ze zegt weinig, maar leest heel veel boeken. Geschiedenis, filosofie.’ ‘En ze is fascist?’ Weer op die manier. Papa zou het niet leuk vinden als ik verkering met haar zou krijgen. Ik kijk haar aan. ‘Heeft je moeder dat ook gezegd?’ ‘Nee, dat zei papa. Hij zegt dat het zonde is, want jouw moeder is een koningin.’ ‘Een koningin?’ ‘Ja, papa zegt dat jouw moeder, als ze in de zestiende eeuw zou zijn geboren, een koningin zou zijn geweest.’ Ik had geen zin meer om over mijn ouders te praten. ‘Vertel me eens over jouw vader en moeder. Hoe hebben die elkaar ontmoet?’ ‘Dat is een mooi verhaal, Mike. Vergeleken bij jouw ouders ging het precies andersom. Mijn moeder was degene die arm en mooi was. Papa komt uit een steenrijke familie van Texaanse oliemagnaten.’ ‘En hij is een oorlogsheld. Dat heeft mijn moeder me verteld.’ Het lijkt alsof Laura daar niet trots op is. Niet zo trots als ik zou zijn. ‘Hij heeft een medaille gekregen toen hij bij het Korps Mariniers zat in Korea. Nu is hij net een ambassadeur, maar hij is het niet. Ook al werkt hij hier op Wheelus Field, hij is vaak op reis, missies noemt hij die. En dan laat hij mij en Marlene alleen achter.’ ‘Jouw moeder is beeldschoon!’ Ik zeg het oprecht enthousiast en zij glimlacht. ‘Mama is zevenentwintig, vijftien jaar jonger dan papa. Ze is geboren in Californië en ze was zo’n mooie baby dat haar ouders haar Marlene noemden, en ze hoopten dat ze net zo beroemd zou worden als Marlene Dietrich.’ ‘Mijn vader zegt dat ze meer op die Amerikaanse actrice lijkt die hij zo leuk vindt, Ava Gardner. Hoe hebben ze elkaar ontmoet?’
30
‘Toen Marlene bijna zestien was, ging ze uit huis om naar de toneelschool in Hollywood te gaan. Om haar kamer te kunnen betalen werkte ze in een fastfoodrestaurant.’ ‘Een beetje zoals papa!’ ‘Ja. In de lente van 1951 serveerde ze mijn vader een biefstuk. Hij was daar voor het weekend, hij deed een opleiding ergens in Virginia, in Langley.’ ‘En toen werd jij geboren.’ ‘Kinderen worden heus niet meteen na een kus geboren. Papa maakte de opleiding in Langley af en trouwde met haar. En eind april 1952 werd ik geboren.’ ‘Jij lijkt erg op je moeder. Maar de kleur van je huid en van je ogen is van je vader.’ ‘Mijn ouders zeggen dat ik ook het karakter van mijn papa heb.’ ‘Dus je vermoordt je vijanden?’ Ze kijkt me een beetje stuurs aan. ‘Ik hoop dat mijn vader nooit iemand heeft vermoord. Of dat het, als hij dat wel heeft gedaan, alleen was om anderen te beschermen.’ ‘Woonden jullie in Amerika voordat jullie hierheen kwamen?’ ‘Nee. We hebben in Londen, Parijs en Rome gewoond. Papa reisde altijd veel en mama ging naar feestjes. En na drie jaar in Rome zijn we nu hier.’ ‘Is je moeder blij om in Libië te zijn?’ ‘Helemaal niet, ze zegt dat het een grote doos vol zand is. Maar om haar te paaien heeft papa haar een mooi cadeau gegeven, een nieuwe auto. Die komt morgen, een Ferrari.’
31
Er moeten uren zijn verstreken. Buiten heerst de nachtelijke stilte. In de kamer rare geluiden, die ik niet begrijp. Ik ben doodsbang. Ik denk aan de kakkerlakken en voel me niet goed. Mijn buik en mijn blaas staan op springen. Ik houd het niet meer vol, ik moet het in mijn broek doen. Als hij terugkomt, zal hij me uitlachen. Nu klinken er van buiten wat vertrouwde geluiden: het gekraai van een haan, het gemekker van een geit. Door het raampje filtert het bleke licht van de zonsopkomst. Ik sta hier al minstens twaalf uur vastgebonden. Onbeweeglijk. Zonder voedsel, zonder water, zonder slaap. Mijn dijen zijn van steen. Op de vloer mijn ontlasting, daaromheen de kakkerlakken. Het schijnsel van de zonsopkomst maakt de contouren wat scherper. Op de grond, bij de tafel, heeft die klootzak een flesje water neergezet. Verleidingen. Stap maar naar beneden, liefje, als je dorst hebt. En hang jezelf op.
32
Zondag 27 mei 1962
De vuurrode Ferrari 250 California is een cabriolet met een opvouwbaar dak, zodat het een spider kan worden. Ik tref hem de volgende ochtend aan voor de villa van de Hunts. Zondagochtend zijn Alberto en ik vaste gasten voor het Amerikaanse breakfast: cornflakes, toast, bacon and eggs. En daar staat de rode Ferrari dan. Op zondag ontbijten mijn ouders niet met ons. Papa gaat om zeven uur naar de kerk en daarna op het terras van het Al Waddan Hotel de Giornale di Tripoli lezen. Daarna begeeft hij zich naar don Eugenio in de Sint-Anselmusparochie waar alle Italianen die er in de stad toe doen samenkomen. Mama wil liever alleen zijn, en ik geloof dat ze mevrouw Hunt niet zo aardig vindt. Ik weet niet waarom. Alberto neemt alleen kleine hapjes van wat hem wordt aangeboden. Hij vraagt aan meneer Hunt hoe wolkenkrabbers worden gebouwd in de Verenigde Staten van Amerika, in dat grote verre land. Hij vraagt hem naar de nieuwe, jonge president, John Fitzgerald Kennedy. Bij William Hunt valt die niet in de smaak. Ik luister en pak zonder te vragen alles wat ik lekker vind: cornflakes, french toast, pancakes met siroop. Laura’s mama vindt me aardig, ze noemt me Michelino take it all. Marlene is al haar onmisbare rondje gaan joggen, na een grapefruitsapje en een sneetje ongezuurd brood. Ze rent altijd over het pad dat achter de villa’s begint, twee kilometer dwars door het dorre platteland tot aan de barak van Ahmed en de mestkuil. Dat doet ze twee keer, heen en terug. Elke dag acht kilometer. In veel minder dan een uur. ‘De dag dat ik er meer dan een uur over zal doen, ben ik oud,’ zegt ze altijd. Daar is ze weer, hijgend en stralend. Door het zweet plakt haar hemdje tegen haar lichaam en glimmen haar lange benen, die uit een kort broekje steken. Mijn vader heeft gelijk, ze is net Ava Gardner, maar dan nog mooier. Marlene geeft Alberto een aai over zijn bol, Laura een kus en schenkt mij een glimlach. Haar man niets. Ze gaat douchen. Als ze terugkomt, draagt ze een roze T-shirt zonder iets eronder en een kort spijkerbroekje. ‘Jongens, zullen we met de Ferrari naar het strand gaan?’ stelt ze voor. Ik ren naar huis om mijn zwembroek en mijn slippers te pakken.
33
‘Zeg tegen mijn opa dat we naar het strand gaan,’ zeg ik tegen de mabruka. We springen in de Ferrari California. Marlene en Laura voorin, Alberto en ik achterin. We vliegen door Sidi El Masri richting Tripoli en halen daarbij een paar oude Fiats, Hillmans en Morrissen in. De wind slaat in ons gezicht, de eucalyptusbomen langs de weg zien we niet eens. ‘Too fast?’ roept Marlene. Ik zou willen dat ze nog harder ging. Binnen twee minuten zijn we aan het einde van Sidi El Masri, aan de rand van Tripoli. Ze stopt om bij de Esso te tanken. Vito Gerace, de pomphouder, is een Siciliaan van rond de vijftig en afkomstig uit dezelfde arme wijk in Palermo als mijn vader. Hij is een beschermeling van hem, een lomp figuur met borstelig haar en opvallende wenkbrauwen die boven zijn neus samenkomen. Er wordt gezegd dat hij zich elke zaterdagavond bedrinkt in het bordeel. De familie Gerace is samen met ingenieur Balistreri vanuit Palermo naar Libië gekomen. Vito’s vrouw, Santuzza, die tien jaar jonger is, is een verre nicht van mijn vader. Een mooie vrouw, onderdanig maar vrolijk, die voor rijke Amerikanen en Italianen kleding maakt. Hun zoon Nico is net zo oud als ik, hij zit naast me in de klas. Zijn regelmatige gelaatstrekken heeft hij van zijn moeder, maar zijn krullen, zijn woeste wenkbrauwen en het haar op zijn armen en kuiten heeft hij van zijn vader en daarvan wordt hij, net als van zijn opvallende spraakgebrek, onzeker en krijgt hij een complex. Vito Gerace fronst zijn gitzwarte wenkbrauwen en staart met uitpuilende ogen eerst naar de Ferrari California en dan naar Marlene Hunt. Hij doet er expres heel lang over om haar ruiten te wassen, terwijl hij naar haar zongebruinde benen kijkt. Ook Nico kijkt vol bewondering naar haar. Hij weet namelijk dat Marlene Hunt in Hollywood heeft geacteerd en hij is geobsedeerd door actrices uit de film- en televisiewereld. Onder zijn schoolbank heeft hij foto’s van filmsterren geplakt: Rita Hayworth, Ava Gardner, Marilyn Monroe, Brigitte Bardot, Sophia Loren. Allemaal tegelijk tot zijn beschikking. We rijden Tripoli binnen via Città Giardino en Marlene moet noodgedwongen vaart minderen. Voor het koninklijk paleis, met de twee gouden koepels, slaan we af en we komen aan op het plein voor de kathedraal, met het rechthoekige postkantoor dat door de fascisten is gebouwd. Er zijn maar weinig auto’s, maar wel veel rijtuigen, door ezels voortgetrokken karren, fietsen en voetgangers die midden op straat lopen. We rijden de Corso Vittorio Emanuele, de Sciara Istiklal, in. De winkels van de Italianen in de zuilengalerij zijn gesloten, want het is zondag, terwijl die van de Joden en de Arabieren allemaal open zijn. Ook onze favoriete ijssalon, Girus, is open.
34
Marlene parkeert de Ferrari California tussen een ezel en een Seicento en we stappen uit. Iedereen kijkt naar ons, maar dan ook echt iedereen. Niet naar ons kinderen, maar naar de Ferrari California en naar Marlene Hunt, die zo mooi is als een godin. Na het ijsje rijden we over de Corso Vittorio naar beneden tot aan het Piazza Italia met de fascistische zuilengalerijen. We rijden om de fontein heen en nemen de Corso Sicilia, die zelfs de Libiërs niet Sciara Omar Al Mukhtar noemen. Eenmaal buiten het centrum rijden we weer harder, richting de stranden. We rijden de populairste voorbij, het Lido en het strand van de zwavelbaden met die geur die uit de Wadi Megenin komt, rechtstreeks naar de exclusievere stranden, met de privéclubs. De Beach en de Underwater. Binnen tien minuten zijn we bij de Underwater. We hebben onze zwemkleding al aan en springen meteen in het zwembad met zeewater. Meneer Hunt komt later met zijn Land Rover naar ons toe en blijft stug met zijn kleren aan in de schaduw op het terras een sigaar roken. Een lange, blonde Texaan met staalblauwe ogen die van Libië de woestijn meer waardeert dan de zee. En de aardolie, waarover je iedereen hoort praten. Intussen trekt Marlene haar gebruikelijke vijftig baantjes in het zwembad, dan komt ze eruit, legt een handdoek neer en gaat liggen zonnen. Ze is echt een godin, dat zie je meteen. Ook al ben ik pas twaalf, zelfs ik zie dat. Met die indringende ogen, dat glanzende, golvende haar tot halverwege haar rug, die lange, slanke benen, het bovenstukje van haar bikini losgemaakt voor een perfecte bruine tint, het broekje een beetje naar beneden getrokken tot op de uiterste grens van wat nog fatsoenlijk is. Laura zegt dat haar ouders zo verschillend zijn. Marlene verveelt zich. Ze zou op z’n minst naar al die leuke feestjes willen gaan op de ambassades, in de salons van de grote hotels, op de terrassen aan zee. De feestjes waarover William minachtend zegt dat iedereen er openlijk elkaars vuile was buiten hangt. Ik zie dat de ogen van alle mannen de hele tijd op haar rusten. Ik denk dat meneer Hunt dat wel weet, dat moet haast wel. En Laura ook. Wie weet of ze daar blij mee zijn. We brengen de ochtend door aan zee en keren daarna terug naar de villa’s. Na de lunch komen Ahmed en Karim aan. Zij gaan naar de Libische school in de Sciara Ben Asciur en hebben op zondagochtend wel les. We gaan voetballen op het onverharde plein voor de villa’s. Twee tegen twee, Ahmed en ik tegen Alberto en Karim. De bal rolt tussen kakkerlakken en hagedissen door en er zou niets aan zijn als Laura niet voor scheidsrechter zou spelen en in het wilde weg zou ingrijpen met een oud fluitje, zonder iets van voetbal te begrijpen. Met haar eindigen alle wedstrijden in gelijkspel. We bepalen de speeltijd aan de hand van de radio, ‘Voetbal van minuut tot minuut’. Als de wedstrijd van Juventus voorbij is, stoppen wij ook. Laura hoort dat we nog een minuut hebben. Karim struikelt over de bal.
35
Laura fluit voor een strafschop. Ahmed roept verontwaardigd: ‘Jij bent echt crazy, Laura!’ Jet is in een hoek neergeploft. Hij ligt voor zijn hok te hijgen van de warmte. Hij kwijlt ontzettend. Vanmiddag hebben Ahmed en ik een uur lang met een pincet die verdomde teken weggehaald die zich in zijn oren nestelen. ‘Gaan we rennen, Jet?’ Twee grote ogen kijken ons aan. Normaal gesproken springt Jet meteen op als ik dat zeg. Nu niet. Hij blijft daar liggen hijgen en kwijlen. ‘Hij heeft het te warm,’ zegt Karim. Ahmed schudt weinig overtuigd zijn hoofd. ‘Zelfs als de ghibil waait, gaat Jet nog rennen.’ De hond is van mij, maar Ahmed beschouwt hem als zijn beschermeling. O wee als iemand hem iets aandoet. ‘Misschien als de zon onder is, Ahmed.’ We lopen door het hek aan de achterkant het terrein af. De vijver staat bijna droog, de kikkers kwaken erbarmelijk. We lopen over het pad achter de villa’s naar de barak waar Ahmed en Karim met hun grote familie wonen. Vanaf daar lopen we door de olijfboomgaard van de familie Bruseghin en voorbij de barakken van de herders, die daar hun geiten laten grazen. Je moet nooit olijven van de grond rapen. Die lijken te veel op geitenkeutels. De zon is bijna onder, het is het juiste tijdstip. Nu begint onze slachtpartij. Ik neem de duiven op de takken van de eucalyptusbomen voor mijn rekening, met de kogels uit mijn Diana 50. Ahmed wijdt zich aan de schorpioenen. Hij gooit er met zijn zakmes naar. Uit loyaliteit nooit van minder dan twee meter. Karim doet niet mee. Hij leest de Koran, Arabische gedichten, het verhaal over Libische helden die net als Omar Al Mukhtar zijn opgehangen door Italianen. Daarom doodt hij niet, maar hij raapt wel de bloederige buit op. Als we terugkomen om Jet op te halen, zit opa bij het hok. Naast hem zit een jongeman die dierenarts is. Met een rubberen handschoen aan aait hij de hond over zijn kop. Jets verdrietige ogen staren naar ons, zijn snuit hangt op de grond. Opa schudt zijn hoofd. De dokter draait zich naar hem toe. ‘Het spijt me. Jet heeft hondsdolheid.’ Mijn opa, mijn ouders, mijn broer Alberto en de dokter sluiten zich op in de woonkamer. Ahmed, Karim en ik blijven buiten zitten, naast Jet. Ahmed praat tegen hem in het Arabisch. Na een tijdje komt de familie Hunt uit de naastgelegen villa. William en Marlene gaan ons huis binnen, misschien hebben mijn ouders hen gebeld. Laura komt naar ons toe. ‘Hij heeft een beetafdruk op zijn zij,’ zegt ze en ze wijst naar de donkerbruine vacht.
36
‘Een van die bastaardteefjes daar heeft het gedaan,’ zegt Ahmed. Hij wijst naar de muur. Sinds een paar weken zitten daar inderdaad elke avond bij zonsondergang een paar teefjes te janken. Ook nu laten ze van zich horen. ‘Ze zijn loops,’ had Laura me een paar dagen geleden verteld. Toen ze zag dat ik niet begreep wat ze bedoelde, had ze het beter uitgelegd. Op haar luchtige en directe manier, alsof woorden geen gewicht hebben wanneer ze oprecht zijn. De dokter komt naar buiten, gevolgd door mijn opa. Ze zien er zo droevig uit dat de woorden van de dokter bijna overbodig zijn. ‘Jet heeft hondsdolheid. Hij heeft nog twee, drie dagen te leven. We moeten hem laten inslapen, anders heeft hij te veel pijn.’ Ahmed staat op en loopt zonder een woord te zeggen weg. ‘Helaas,’ gaat de dokter verder, ‘is Jets speeksel geïnfecteerd. Als hij jullie heeft gelikt, is een kleine wond al genoeg om...’ ‘We moeten ons allemaal laten inenten,’ zegt mijn opa kortaf. Veertig injecties. Dat is niets vergeleken bij dit verdriet. Laura en Karim aaien Jet. Ik heb nog steeds de Diana 50 in mijn hand. Ik ren achter de villa’s langs, naar het hekje aan de achterkant. Als ik het terrein af loop, verandert het gejank van de teefjes in gegrom. Ahmed is omringd door drie van hen. In zijn hand houdt hij een grote sprinkhaan, die hij net heeft gevangen. De teefjes zijn er dol op. Hij slaat hem tegen de muur. Een van de teefjes, het grootste en moedigste, komt eropaf. Ze snuffelt er argwanend aan, dan buigt ze voorover naar de dode sprinkhaan. Ahmed heeft zijn Zwitserse zakmes al in de aanslag, het langste mes steekt eruit. Hij springt schrijlings op het teefje en steekt het diep in haar nek. Het beest stoot een verschrikkelijk hard gejank uit en probeert Ahmed van zich af te schudden. Maar hij klemt zijn benen en zijn rechterarm om haar hals. Met zijn linkerhand, want Ahmed is linkshandig, trekt hij het mes eruit. Het bloed gutst uit de wond, hij zal wel een slagader hebben geraakt. Het teefje draait zich om, ze werpt hem van zich af en probeert hem te bijten. Maar Ahmed is pijlsnel, hij plant het zakmes in het rechteroog van het beest en met een draaibeweging steekt hij het uit. Op dat moment proberen de andere twee teefjes zich op Ahmed te storten. Ik richt mijn geweer op het agressiefste, op haar snuit, waarvan ik weet dat het pijn zal doen. Een kogel uit een Diana 50 van vijf meter afstand doet duivels veel pijn. Het teefje jankt en rent weg. Ik herlaad snel, maar het is al niet meer nodig. Ook het tweede teefje vlucht weg. Het derde jankt wanhopig. Ze bloedt ontzettend uit haar nek en uit haar oog. Ze reageert niet eens wanneer Ahmed weer schrijlings op haar gaat zitten en het mes in haar keel steekt. Ik zie hoe hij met al zijn kracht trekt, totdat de keel openscheurt en het beest neervalt. Dan trekt Ahmed het zakmes terug. Hij maakt het schoon aan wat gras-
37