5 * M > ( 2 V K 0
•*'*><•
«8U0THEEK sr
ARWGGEBOUW
Typologie van toeristisch-recreatieve potenties De vraag naar toeristisch-recreatieve voorzieningen verwerkt in de Toeristisch-Recreatieve Index
CM. Goossen
Rapport 237.2
:
DLO-Staring Centrum, Wageningen, 1995 &
28JÜN11335
&
fe
llllllllllillBlilllllinillIlllllllll 0000 0687 2168
^
5 ^tó6
^ ^
REFERAAT Goossen, C.M., 1995. Typologie van toeristisch-recreatieve potenties: deel 2. De vraag naar toeristisch-recreatieve voorzieningen verwerkt inde Toeristisch-Recreatieve Index. Wageningen, DLO-Staring Centrum. Rapport 237.2; 76 blz.; 6 fig.; 21 tab.; 8 aanh.. Gebieden worden beoordeeld op hun toeristisch-recreatieve aanbod om een typologie van gebieden te maken en toeristisch-recreatieve potenties op te sporen. Het aanbod wordt gerelateerd aan de vraag. Als indicator van de vraag is gekozen de participatiegraad en frequentie aan recreatieactiviteiten, alsmede de toegankelijkheid, bereikbaarheid, seizoensgebondenheid en publiciteit van dertien gemeenten in de Veluwezoom en de Liemers. Dit is verwerkt in een ToeristischRecreatieve Index, waarmee de aantrekkelijkheid van de gemeenten, alsook van natuur, cultuur, sport en uitgaansleven, wordt getypeerd en potenties in het aanbod worden opgespoord. Het toeristisch-recreatief gebruik door de inwoners en toeristen van de regio kan minder goed worden berekend. Trefwoorden: cultuur, natuur, recreatief aanbod, sport, toerisme, uitgaansleven ISSN 0927-4499
©1995 DLO-Staring Centrum, Instituut voor Onderzoek van het Landelijk Gebied (SC-DLO) Postbus 125, 6700 AC Wageningen. Tel.: 08370-74200; telefax: 08370-24812. DLO-Staring Centrum is een voortzetting van: het Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding (ICW), het Instituut voor Onderzoek van Bestrijdingsmiddelen, afd. Milieu (IOB), de Afd. Landschapsbouw van het Rijksinstituut voor Onderzoek in de Bos- en Landschapsbouw 'De Dorschkamp' (LB), en de Stichting voor Bodemkartering (STIBOKA). DLO-Staring Centrum aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO-Staring Centrum. Project 543
Rap237-2.HM/05-1995
Inhoud biz. Woord vooraf
9
Samenvatting
11
1 Inleiding 1.1 Doel van het onderzoek 1.2Aanleiding tot het onderzoek 1.3 Werkwijze 2 De participatiegraad als indicator van de vraag 2.1 Inleiding 2.2 De participatiegraad van de bewoners 2.3 De participatiegraad van de gasten 2.4 De frequentie aan recreatie-activiteiten van de bewoners en gasten 2.5 Mutaties
15 15 18 19 21 21 22 23 24 24
3 De aantrekkelijkheid als indicator van de vraag 3.1 Inleiding 3.2 Gemiddelde score per voorziening in de regio 3.3 Geschatte gemiddelde score per type voorziening in Nederland 3.4 Mutatie aantrekkelijkheid
29 29 29 29 30
4 De Toeristisch-Recreatieve Index 4.1 De wegingsfactor 'w' 4.2 De nieuwe TRI via de wegingsfactor 4.3 Toeristisch-recreatieve regio's op basis van VVV-werkgebieden 4.4 De TRI-Veluwezoom vergeleken met de TRI-Liemers 5 Het gebruik 5.1 Inleiding 5.2 De omvang van het recreatiegedrag van de regiobewoners 5.3 De omvang van het recreatiegedrag van de gasten 5.4 Het berekende gebruik van de bewoners en de gasten uit de regio
31 31 31 34 36 37 37 37 38 39
6 Potentie en typologie 6.1 Inleiding 6.2 Potentieberekening 6.3 Typologie via marktsegmentatie 6.4 De vraag naar recreatie
41 41 42 43 50
7 Beperkingen en mogelijkheden 7.1 Inleiding 7.2 Veronderstellingen 7.3 Beperkingen 7.4 Mogelijkheden 7.5 Kosten
53 53 53 54 55 55
8 Conclusies
57
Literatuur
59
Tabellen 1 De Toeristisch-Recreatieve Index (TRI) per gemeente uit deel 1 16 2 Samenhang tussen vraag, aanbod en potenties van toeristisch-recreatieve resources 17 3 Participatie (maal 100%) en frequentie aan recreatie-activiteiten vanuit de eigen woning en vanaf tijdelijke verblijfplaats 61 4 Totaal van een aantal toeristisch-recreatieve voorzieningen in natuurgebieden per provincie en in Nederland 27 5 Totale aantal (n) en de gemiddelde score van de toeristisch-recreatieve basisvoorwaarden per type voorziening in de onderzoeksregio 65 6 Gewichten w d voor diverse recreatie-activiteiten voor de onderzoeksregio 67 7 De index van Kastelen per gemeente 31 8 De oude en nieuwe TRI per gemeente voor kastelen en maneges 32 9 De Toeristisch-Recreatieve Index (TRI) per gemeente 32 10 Overnachtingen van Nederlanders en buitenlanders in verschillende logiesaccommodaties in 1992 38 11 het berekende gebruik per jaar van de voorzieningen en landschappen door de bewoners en gasten in de regio 69 12 De f e i t e l i j k e en de o p t i m a l e s c o r e van de b a s i s v o o r w a a r d e n p e r voorziening 71 13 Totaal berekende toeristisch-recreatieve potenties per activiteit voor de bewoners en gasten 73 14 De TRI voor het marktsegment Natuur 46 15 De TRI voor het marktsegment Cultuur 46 16 De TRI voor het marktsegment Uitgaan 47 17 De TRI voor het marktsegment Sport 48 18 De Toeristisch-Recreatieve Index per regio en per segment 48 19 Typologie van de Liemers en de Veluwezoom voor 4 segmenten, gerelateerd naar oppervlakte 49 20 Typologie van de Liemers en de Veluwezoom voor 4 segmenten, gerelateerd naar potenties via de scores van de basisvoorwaarden. 50 21 Maatregelen om het recreatief gebruik te doen toenemen in beide regio's naar segment 52
Figuren 1 Toeristen trekken er veelvuldig op uit om de r e g i o v o o r z i e n i n g e n te gebruiken 26 2 Toegankelijkheid is één van de basisvoorwaarden om de TRI te berekenen 30 3 De Toeristisch-Recreatieve Index van de gemeenten 33 4 Recreatief toeristische gebieden (LNV, 1993) 34 5 Toeristisch-recreatieve regio's 35 6 De aanwezigheid van terrasjes zijn van belang om de aantrekkelijkheid van een regio te kunnen bepalen 40
Aanhangsels 1 Participatiecijfers en frequentie 61 2Totaal van aantal toeristisch-recreatieve voorzieningen entypen landschappen in Nederland 63 3 Totale aantal en de gemiddelde score van de toeristisch-recreatieve basisvoorwaarden per type voorziening in de onderzoeksregio 65 4 Wegingsfactoren voor diverse recreatie-activiteiten voor bewoners en gasten geldend voor de onderzoeksregio 67 5 het berekende gebruik perjaar van de voorzieningen en landschappen door de bewoners en gasten in de regio 69 6 Feitelijke en optimale score van de basisvoorwaarden per voorziening 71 7 Totaal berekende toeristisch-recreatieve potenties per activiteit voor de bewoners en gasten 73 8 De verwachtingswaardemethode 75
Woord vooraf Regionale produktontwikkeling wordt steeds belangrijker in het toeristisch-recreatief beleid. Steeds meer beleidsmedewerkers van gemeenten en regio's raken ervan overtuigd dat het voor een toeristisch-recreatieve ontwikkeling belangrijk is omover de grenzen van hun gemeente heen te kijken. Wat zijn de sterke en zwakke punten in hun gebied in vergelijking met omringende gemeenten? Waar kunnen bepaalde toeristisch-recreatieve ontwikkelingen het besteplaatsvinden, zodatmeer gemeenten ervan kunnen profiteren? Dit rapport is het resultaat van een onderzoek dat gericht is ophet ontwikkelen van een methode waarbij de vraag naar toerisme en recreatie wordt gekoppeld aan het aanbod vantoeristisch-recreatieve voorzieningen. De aantrekkelijkheid vanhet aanbod is hierbij van groot belang. In deel 1van dit onderzoek is apart gerapporteerd over het meten van het aanbod en dit rapport is verschenen als nr. 237 bij DLO-Staring Centrum. In het onderliggende rapport wordt de vraag gesplitst naar marktsegmenten. Door de vraag te laten confronteren met het aanbod wordt geprobeerd te achterhalen waar nogtoeristisch-recreatieve potenties liggen. Dit alles wordt via een ToeristischRecreatieve Index (TRI) van gemeenten tot uiting gebracht. Het onderzoek is in 1994 gehouden in de Veluwezoom en deLiemers.Het rapport geeft inzicht in de sterke en zwakke punten op toeristisch-recreatief gebied van de gemeenten in dit gebied. De methode die hiervoor is gebruikt, is ook voor andere gemeenten interessant. Dit rapport is echter niet alleen voor beleidsmedewerkers van gemeenten bedoeld. Ook beleidsmedewerkers van recreatieschappen, gewesten, VVV's en provincies kunnen de methode toepassen bij een bepaalde gewenste toeristisch-recreatieve ontwikkeling. De Toeristisch-Recreatieve Index is hiervoor een geschikt meetinstrument. Demedewerkers van de afdeling Recreatie en Toerisme vanDLOStaring Centrum willen u hierbij graag van dienst zijn.
Samenvatting
Doel van het onderzoek is om gebieden tebeoordelen naar de aard van hettoeristischrecreatieve aanbod, op een zodanige wijze dat een typologie van gebieden kan worden gemaakt en toeristisch-recreatieve potenties kunnen worden opgespoord. Het onderzoek is intwee fasen verdeeld. In de eerste fase is een methode ontwikkeld omhet toeristisch-recreatieve aanbod opzichzelf tekunnen beoordelen. Dit aanbod is via een Toeristisch-Recreatieve Index (TRI) per gemeente gemeten via een scoresysteem. De TRI wordt berekend via een formule waarbij per voorziening en per landschapsvorm scores worden gegeven aan de basisvoorwaarden bereikbaarheid, toegankelijkheid, publiciteit en seizoensgebondenheid. Deze scores worden opgeteld bij de scores voor de regio-gebonden basisvoorwaarden (zoals regionale organisatie en informatie, positieve en negatieve kenmerken van de omgeving). Deze scores worden vervolgens gerelateerd aan gelijksoortige voorzieningen elders in het studiegebied. In deel 1, dat apart is gepubliceerd, zijn alle toeristisch-recreatieve voorzieningen en landschappen nog als even zwaar gewogen. Een zekere mate van differentiatie is echter noodzakelijk omdat er bijvoorbeeld meer wordt gefietst dan gelanglaufd. Om dit onderscheid te kunnen maken is het gewicht wd geïntroduceerd. Het gewicht wd geeft aan in welke mate verschillende doelgroepen de voorzieningen en het landschap gebruiken voor hun recreatie-activiteiten. Debepaling vande hoogte van dit gewicht per doelgroep is het belangrijkste onderdeel van deze tweede fase. Het onderzoek moet hiervoor de aanvullende parameters leveren. Aldus ontstaat een methode waarbij het aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen gerelateerd kan worden aan de vraag hiernaar. Deprobleemstelling voor deze tweede fase is daarbij: Op welke wijze zijn aspecten van de vraag naar toeristisch-recreatieve voorzieningen te verwerken in de Toeristisch-Recreatieve Index? Deweging wordt berekend opbasis vantwee onderdelen. Het eerste onderdeel wordt bepaald door de participatiegraad en de frequentie aan recreatie-activiteiten. De participatiegraden en de frequenties geven redelijk aan dat niet alle toeristischrecreatieve voorzieningen en landschappen voor recreanten even belangrijk zijn. De participatiegraden tezamen met de frequentie is een redelijke maat omde effectieve vraag naar een recreatievorm aan te geven. Deze participatiegraden geven het landelijk gemiddeld gebruik aan. Dit gemiddeld gebruik is gebaseerd op een gemiddelde landelijke aantrekkelijkheid van het aanbod. Het gebruik in een regio kan echter sterk van dat landelijk gemiddeld gebruik afwijken omdat bijvoorbeeld het aanbod in een regio groter is dan het landelijk gemiddelde. Gesteld kan worden dat het aanbod eenzelfde verdeling zou moeten volgen als de vraag.De vraag wordt in grote mate bepaald door het inwonersaantal en het aantal slaapplaatsen op verblijfsrecreatieve accommodaties.Daarom wordt een voorlopige aanname gemaakt als 'nulhypothese'. De voorzieningen zouden eenzelfde verdeling hebben over Nederland als de bevolking en de slaapplaatsen. In Nederland wonen 15 miljoen mensen en zijn er circa 569.045 slaapplaatsen op kampeerterreinen, in bungalows en in hotels. In de onderzoeksregio wonen 356.808 mensen en zijn er 10.942 11
slaapplaatsen. Dus 2,4% van nederlandse bevolking woont in de onderzoeksregio en 1,9% van de slaapplaatsen is in deze regio aanwezig. Als de voorzieningen eenzelfde verdeling hadden als de inwoners of de slaapplaatsen van de regio, dan zou eveneens 2,4% r e s p e c t i e v e l i j k 1,9% van een type v o o r z i e n i n g in de onderzoeksregio liggen. Nu is het zeer aannemelijk dat de voorzieningen niet eenzelfde verdeling volgen als de inwoners. Er kunnen in een regio duidelijk meer voorzieningen liggen. Liggen er meer dan 2,4% van de voorzieningen, dan kan gesteld worden dat er sprake is van een grote aantrekkelijkheid van die regio voor een dergelijk voorziening. Een grote aantrekkelijkheid zal zich meestal vertalen in een grote vraag en gebruik. De redenatie is vooralsnog dat als er meer van een voorziening aanwezig is dan het gemiddelde, er ook meer dan gemiddeld gebruik van wordt gemaakt. De participatie en/of de frequentie is dan hoger. De landelijk bepaalde participatiegraden en frequentie worden voor de regio derhalve gerelateerd op basis van het meer of minder voorkomen van een voorziening in de regio ten opzichte van het spreidingspatroon van de bevolking en de slaapplaatsen. Om deze berekening te kunnen maken moet het totaal van een type voorziening in Nederland bekend zijn. Op basis van de huidige kennis kan gesteld worden dat Nederland 127 verschillende typen toeristisch-recreatieve voorzieningen kent met een totaal aanbod van circa 140 000 voorzieningen. Voorts is er 3 113 000 ha aan bos- en heidegebieden, zand- en duingebieden, uiterwaarden, agrarische gebieden, water, vliegvelden, verharde- en onverharde wegen en volkstuinen die een toeristischrecreatieve betekenis hebben of kunnen hebben. Het tweede onderdeel van de weging wordt bepaald door de aantrekkelijkheid van het aanbod. Het gebruik van een voorziening hangt natuurlijk ook af van de mate van aantrekkelijkheid van het aanbod. De landelijke participatiegraden zijn in feite gebaseerd op een gemiddeld landelijke aantrekkelijkheid per voorziening. Maar de aantrekkelijkheid per voorziening tussen regio's kan verschillen. De aanname kan worden gemaakt dat indien de aantrekkelijkheid hoger is dan gemiddeld, het gebruik ook hoger is dan verwacht. Als de aantrekkelijkheid lager is dan gemiddeld, dan zal het gebruik ook lager zijn dan verwacht. Aantrekkelijkheidsgegevens zijn opgebouwd via de scores op de basisvoorwaarden. Het is echter denkbaar dat de relatieve aantrekkelijkheid van een voorziening binnen de regio niet erg hoog lijkt, maar dat in verhouding tot de rest van Nederland wel is. Om dit te kunnen bepalen wordt wederom van de regio uitgegaan. Allereerst wordt de gemiddelde score van een type voorziening in de regio berekend op basis van de scores op de toeristischrecreatieve basisvoorwaarden. Dit gegeven wordt vergeleken met de gemiddelde score van de voorziening in heel Nederland. Dit laatste gegeven is echter nog niet bekend zodat het gemiddelde vooralsnog op 1 moet worden gesteld. Op deze wijze worden per type voorziening en landschap de wegingsfactoren berekend en wordt een nieuwe Toeristisch-Recreatieve Index bepaald. De nieuwe toeristisch-recreatieve indices van de gemeenten mogen niet worden opgevat als een eenmalig, absoluut getal. De indices geven alleen een indicatie weer van de relatieve sterkte of zwakte van een gemeente ten opzichte van een andere gemeente. Het blijkt dat de gemeente Arnhem met een index van 108,1 het hoogst scoort en de gemeente Westervoort met een index van 3,0 het laagst.
12
Opbasis van een gebiedseigen (cultuurhistorisch) karakter van een regio is een kaart van Nederland met49 toeristisch-recreatieve regio's gemaakt. De TRI is berekend voor de twee aparte toeristisch-recreatieve regio's in het onderzoeksgebied, namelijk de Veluwezoom en de Liemers. De Veluwezoom heeft een TRI van 314,83 en de Liemers een TRI van 77,04.Gesteld kan worden dat de Veluwezoom derhalve ruim 4 keer zo aantrekkelijk is als deLiemers wanneer rekening wordt gehouden met het landelijk recreatiepatroon en de aantrekkelijkheid van de regionale voorzieningen. Met behulp van de TRI kan ook het gebruik van (ofwel de effectieve vraag naar) de voorzieningen en landschappen worden voorspeld door de bewoners en de gasten uit deregio. Het blijkt dat wandelen en fietsen de activiteiten zijn die het meest in de regio zullen worden beoefend. Het gaat om circa 17,5 miljoen wandel- en 15 miljoen fietstochten gemaakt perjaar door de bewoners en de gasten in de regio. Hiervoor zullen zeerregelmatig verharde wegen worden gebruikt, want ergaan circa 16miljoen recreanten overheen. Het agrarisch gebied wordt frequent bezocht omwille van het gebied zelf, of om er doorheen te gaan op weg naar bijvoorbeeld een bosgebied. Ook stadspleinen zijn in trek bij de bewoners en gasten van de regio. De gasten trekken vooral naar watergebieden, bossen en agrarische gebieden om er met name te wandelen, te zwemmen of te fietsen, en 's avonds zal regelmatig een restaurant worden bezocht. Met denieuwe waarden van deindices kunnen ook toeristisch-recreatieve potenties worden uitgedrukt in getallen. De potentiële vraag bestaat uit de extra vraag boven de huidige effectieve vraag die bij maximale scores voor de basisvoorwaarden kan worden gehaald. Indien het aanbod optimaal is, wordt er in theorie optimaal aan de vraag voldaan en is er een maximaal gebruik. Omdepotenties te kunnen berekenen worden de feitelijke scores gedeeld door de optimale scores. Voor alle voorzieningen in deregio geldt dat de feitelijke scores gemiddeld op 79%van het optimum zitten. Voor de Liemers is dit anders dan voor de Veluwezoom. De Liemers scoort met 71% duidelijk lager dan de Veluwezoom met 82%.Voorzieningen die zeer hoog scoren zijn de bezoekerscentra, parken en stedelijke pleinen (allemaal een waarde van 0,94).Ook heidegebieden enlandgoederen scoren hoog.Zeerlaag scoren de monumentale gebouwen (0,45) en de nat natuurlijke terreinen (uiterwaar-den enz.). Een typologie van de gemeenten kan worden samengesteld opbasis van marktsegmentatie. Marktsegmenten zijn groepen mensen die één of meer kenmerken gemeenschappelijk hebben. Eén van deze kenmerken is de interesse in recreatie. De interesse in recreatie kan worden onderscheiden in 4 hoofdgroepen, namelijk Natuur, Uitgaan, Cultuur en Sport. Deze interesse kan vervolgens gerelateerd worden aan de voor het segment belangrijke voorzieningen in de onderzoeksregio. De voorzieningen zijn te verdelen in primaire en secundaire voorzieningen. Primaire voorzieningen hebben eentrekkersfunctie enzijn daardoorbelangrijker dan secundaire voorzieningen die een meer afgeleide functie hebben. In de berekening komt duidelijk naar voren dat de Veluwezoom bij alle segmenten beter scoort dan deLiemers. Het segment Natuur heeft in beide regio's relatief de hoogste score, op grote afstand gevolgd door het segment Sport. Dat het segment Sport in beide regio's redelijk hoog scoort komt voor een zeer groot deel door de 13
secundaire voorzieningen. In beide regio's scoort de TRI voor het segment Uitgaan het slechtst. In de Veluwezoom is de lage score van de secundaire voorzieningen hier de oorzaak van. De primaire voorzieningen in de Veluwezoom scoren in dit segment relatief goed. Dit komt voornamelijk door de gemeente Arnhem. Het segment Cultuur scoort in beide regio's aan de lage kant (in de Veluwezoom weliswaar beter dan in de Liemers) en komt dan ook niet erg overtuigend uit de bus. Op basis hiervan kan een typologie gemaakt worden per marktsegment. De Liemers is voor de segmenten Natuur en Sport gemiddeld aantrekkelijk, maar voor de segmenten Cultuur en Uitgaan minder aantrekkelijk. De Veluwezoom is voor het segment Natuur zeer aantrekkelijk. Deze regio is voor de segmenten Cultuur en Sport gemiddeld aantrekkelijk, maar voor het segment Uitgaan minder aantrekkelijk. Bij de berekeningen moet men zich echter wel realiseren dat het theoretische berekeningen zijn. Het gebruik neemt volgens de methode recht evenredig toe met een verbetering van één enkele basisvoorwaarde. In de praktijk zullen andere factoren ook een rol kunnen spelen die de uitkomsten kan veranderen. Bij het berekenen van het recreatiegebruik bestaat voorts nog onzekerheid omtrent de betrouwbaarheid van met name de frequentiegegevens waarmee regio-inwoners en vooral de gasten in de regio bepaalde recreatie-activiteiten uitoefenen. Door deze beperkingen moeten voorspellingen over het gebruik en potenties derhalve met de nodige voorzichtigheid worden betracht. Voor zover cijfers over het feitelijke gebruik beschikbaar zijn, kunnen die benut worden om de methode nader te toetsen en te verfijnen. Door deze beperking zal de methode TRI in zijn huidige vorm vooral kunnen worden gebruikt als instrument om inzicht te krijgen in de relatieve sterkte of zwakte van een gemeente of regio op toeristisch-recreatief gebied. Globaal kost het berekenen van de TRI circa ƒ 3 000,- per gemeente. De methode is geschikt om een gemeente of regio te typeren naar toeristisch-recreatieve aantrekkelijkheid, maar is iets minder betrouwbaar om berekeningen omtrent het gebruik en toeristisch-recreatieve potenties te maken.
14
1 Inleiding
1.1 Doel van het onderzoek Doel vanhet onderzoek is omgebieden te beoordelen naar deaard vanhet toeristischrecreatieve aanbod, op een zodanige wijze dat een typologie van gebieden kan worden gemaakt en toeristisch-recreatieve potenties kunnen worden opgespoord. Het onderzoek is intwee fasen verdeeld. In deeerste fase is een methode ontwikkeld om het toeristisch-recreatieve aanbod te kunnen beoordelen. Dit is voor 13gemeenten uitgewerkt, maar nog zonder rekening te houden met de vraag naar toeristischrecreatieve voorzieningen. Het aanbod is via een Toeristisch-Recreatieve Index (TRI) per gemeente gemeten via een scoresysteem. Dewerking van dit systeem is uitgebreid in deel 1beschreven (Goossen, 1992). Het zal daarom niet opnieuw in dit rapport worden toegelicht, maar wel even kort worden samengevat. DeTRI wordt berekend via een formule waarbij per voorziening en per landschapsvorm scores worden gegeven aan de basisvoorwaarden bereikbaarheid, toegankelijkheid, publiciteit en seizoensgebondenheid. Deze scores worden opgeteld bij de scores voor de regiogebonden basisvoorwaarden (zoals regionale organisatie en informatie, positieve en negatieve kenmerken van de omgeving). Deze scores worden vervolgens gerelateerd aan gelijksoortige voorzieningen elders in het studiegebied. Dit alles is inde volgende formule gegoten. m
m
TRI; = E (La x wd) + E (Vy x wd) + Rj 1=1
(1)
j=i
waarbij: TRI; = Toeristisch-Recreatieve Index i = geografische eenheid L = score van het landschap 1 = soort landschap V = type voorziening j = nummer type voorziening w = gewicht per doelgroep d = doelgroep R = score voor de regio-gebonden basisvoorwaarden In tabel 1 staan de Toeristisch-Recreatieve Indices (TRI) van de 13 gemeenten, afkomstig uit deel 1van het onderzoek. In deel 1en dus ook in tabel 1zijn alle voorzieningen nog als even zwaar gewogen. Een zekere mate van differentiatie is echter noodzakelijk zodat een fietspad zwaarder kan worden gewogen dan een langlaufpad. De reden hiervoor is dat er meer wordt gefietst dan gelanglaufd. Om dit onderscheid te kunnen maken is het gewicht wd in de formule geïntroduceerd. Het gewicht wd geeft aan in welke mate verschillende doelgroepen de voorzieningen en het landschap gebruiken voor hun recreatie15
Tabel 1 De Toeristisch-Recreatieve Index (TRI) per gemeente uit deel 1 Gemeente
Index van Landschap
Index van regiogebonden basisvoorwaarden
Index van voorzieningengebonden basisvoorwaarden
Toeristisch Recreatieve Index
Rijnwaarden Angerlo Arnhem Didam Duiven Renkum Rheden Rozendaal Wageningen Wehl Westervoort Zevenaar Rhenen
0,64 0,39 1,35 0,15 0,14 0,47 1,37 1,21 0,35 0,16 0,05 0,10 0,60
0,13 0,09 0,57 0,03 0,10 0,29 0,53 0,15 0,23 0,03 -0,02 0,09 0,17
1,92 4,16 15,63 1,27 0,97 5,91 10,05 2,19 4,18 0,64 0,75 3,61 3,71
2,69 4,64 17,55 1,45 1,21 6,67 11,95 3,55 4,76 0,83 0,78 3,80 4,48
activiteiten. De bepaling van de hoogte van dit gewicht per doelgroep zal het belangrijkste onderdeel vormen van deze tweede fase. Het onderzoek moet hiervoor de aanvullende parameters leveren. Aldus ontstaat een methode waarbij het aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen gerelateerd kan worden met de vraag hiernaar. De probleemstelling voor deze tweede fase is daarbij: Op welke wijze zijn aspecten van de vraag naar toeristisch-recreatieve voorzieningen te verwerken in de Toeristisch-Recreatieve Index? Aan de methode worden de volgende eisen gesteld: - deze moet flexibel zijn zodat rekening kan worden gehouden met de vraagdifferentiatie bij toerisme en recreatie; - met de methode moeten toeristisch-recreatieve gebieden samen te stellen en te typeren zijn. Er moet antwoord worden verkregen op de volgende vragen: - op welke wijze kan de vraag naar recreatie gemeten worden? - welke gegevens zijn hiervoor nodig? - hoe kunnen toeristisch-recreatieve gebieden worden getypeerd? - hoe kunnen toeristisch-recreatieve potenties worden bepaald? Het begrip toeristisch-recreatieve potenties is volgens Buursink (1987) niet objectief te definiëren, omdat het begrip niet los staat van de visie van de organisatie, die het begrip hanteert. In dit onderzoek wordt uitgegaan van de hoofddoelstelling om te voldoen aan wensen, voorkeuren en mogelijkheden van recreanten. Toeristischrecreatieve potenties in dit onderzoek worden omschreven als de groeimogelijkheden in het licht van het beter op de huidige en te verwachten vraag toegesneden aanbod van toeristisch-recreatieve produkten. Een toeristisch-recreatief produkt bestaat veelal uit 'ruw materiaal' in de vorm van een resource. Hantering van het begrip toeristisch-
16
recreatieve resources wil zeggen het benutten van iedere 'grondstof zoals klimaat, natuurlijke hulpbronnen (zoals watervallen, meren, rotsen), arbeid en kapitaalgoederen waarop een beroep kan worden gedaan bij de vorming van een toeristisch-recreatief produkt (Dietvorst, 1992). Het gaat dus niet alleen om toeristisch-recreatieve voorzieningen zoals kampeerterreinen en picknickplaatsen, maar ook om het landschap, het cultureel-historisch erfgoed enz. Het zijn de ingrediënten voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen, dus ook voor potenties. Bij potentie is altijd sprake van potentie van 'wat' en voor 'wie'. Toeristen en recreanten hebben allemaal een doel, een motief en zij ondernemen actie. Het doel betreft de bestemming van een gebied of een bepaald soort toeristisch-recreatieve voorziening. Deze fungeren als trekpleister. Het motief heeft sterke relaties met de wensen en voorkeuren die toeristen en recreanten hebben. Het gebied of de voorziening zal een bepaalde aantrekkelijkheid moeten hebben, wil het aan deze wensen en voorkeuren kunnen voldoen. Er bestaat dan een kans dat toeristen en recreanten het aanbod gaan gebruiken voor hun type toeristisch-recreatieve activiteit. Door de vraagdifferentiatie naar toerisme en recreatie zal het begrip potentie dus gedifferentieerd moeten worden naar typen toeristen of recreanten. Er is dan sprake van een produktmarktcombinatie, waarmee een typologie kan worden gemaakt, waarbij gebieden worden benoemd bestaande uit bepaalde typen produktmarktcombinaties. Afhankelijk van de mate van gebruik is er sprake van potentie. Dit betekent dat potentie een relationeel begrip is, waarbij een samenhang bestaat tussen de vraag, het gebruik en het aanbod. In tabel 2 zijn deze relaties weergegeven. Tabel2 Samenhang tussen vraag, aanbodenpotenties van toeristisch-recreatieve resources optimaal regionaal/lokaal aanbod
geen optimaal regionaal/lokaal aanbod
landelijk afnemende vraag
veel gebruik geen potentie
matig gebruik weinig potentie
geen regionaal/lokaal aanbod geen gebruik enige potentie
landelijk gelijkblijvende vraag
veel gebruik geen potentie
matig gebruik enige potentie
geen gebruik wel potentie
landelijk groeiende vraag
veel gebruik enige potentie
matig gebruik veel potentie
geen gebruik veel potentie
Het begrip potentie bezit een tijdsdimensie. Een toekomstige situatie wordt als gunstig ervaren. Een afnemende vraag geeft logischerwijze daarom weinig potentie. De potentie die nog aanwezig is, is afkomstig van het maken of verbeteren van het aanbod. Van een onderbenutting van kansen is sprake bij een gelijkblijvende vraag en een aanbod dat aanwezig is maar echter niet (volledig) gebruikt wordt. Er is 'iets' met het aanbod niet goed. Of de ligging is niet optimaal, of het aanbod heeft geen sterk imago, of het aanbod is weinig bekend, of er is in de directe omgeving veel concurrentie enz. Om de kansen te benutten moeten deze basisvoorwaarden allemaal 17
worden veranderd. Indien geen aanbod aanwezig is bij een gelijkblijvende vraag, dan is de strategie duidelijk; er moet een aanbod worden gerealiseerd. De mate waarin dit a a n b o d g e b r u i k t zal g a a n w o r d e n , h a n g t af v a n de m a t e w a a r i n de basisvoorwaarden zijn ingevuld. De beste ontwikkelingsmogelijkheden treden uiteraard op bij een groeiende vraag en een (nog) achtergebleven aanbod. Een ander relationeel aspect van het begrip potentie is het ruimtelijke; de ene regio wordt met een andere regio vergeleken. De basisvoorwaarden zorgen dat de ene regio anders getypeerd wordt dan een andere regio. Hoe deze typering plaats moet vinden en volgens welke criteria, is onderwerp van deze studie. De studie moet genuanceerde verschillen in aanbod en gebruik op regionaal niveau opsporen. De typering moet een zo groot mogelijk onderscheidend vermogen hebben om regio's goed te kunnen beschrijven naar sterke en zwakke punten in het toeristisch-recreatief aanbod. Ook moet de typering voldoende toebedeeld zijn om onbenutte potenties op te sporen en een specifiek regionaal totaalprodukt aan te bevelen, zodat meer marktgericht kan worden gewerkt. De gegevens die ten grondslag liggen aan de gebiedsindeling zullen zodanig geordend moeten worden dat een meer marktgerichte aanpak van regionale produktontwikkeling mogelijk is. Onderzoek naar de voorwaarden van ontwikkelingsmogelijkheden van recreatie en toerisme is niet nieuw. Veel onderzoeken hiernaar gebruiken geschiktheidsanalyses van gebieden voor toerisme en recreatie. Deze analyses maken veelal gebruik van een bepaalde vorm van een scoresysteem. Via een scoresysteem met een gewichtenvariatie per type toerist kunnen toeristentypen aan de resources worden gekoppeld. De uitkomst van de scores geeft de geschiktheid voor een bepaalde toeristischrecreatieve ontwikkeling. Dit onderzoek bouwt voort op de inzichten die uit dergelijke onderzoeken zijn gekomen. Daarbij is vooral het werk van Ferrario (1979) als uitgangspunt genomen. Er is reeds op gewezen dat bij potenties altijd de vraag kan worden gesteld van 'wat' en voor 'wie', ofwel een wisselwerking tussen aanbod en vraag. In het onderzoek worden potenties geformuleerd in termen van relevante basisvoorwaarden waarbij een relatie wordt gelegd met een mogelijke toekomstige vraagontwikkeling. Als leidraad zijn de basisvoorwaarden gekozen, aangezien deze veelal door het toeristischrecreatief beleid zijn te beïnvloeden. Deze basisvoorwaarden worden in kwalitatieve indicatoren uitgedrukt. Zij schetsen specifieke kenmerken van een regio en leveren tevens aanwijzingen voor een bepaalde typologie.
1.2 Aanleiding tot het onderzoek Het Rijksbeleid maakt zich de komende jaren sterk voor gebieden in Nederland die uit toeristisch-recreatief oogpunt verder ontwikkeld en versterkt kunnen worden en voor gebieden waarbij het accent ligt op het handhaven van de concurrentiepositie in nationaal en internationaal verband. Gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een samenhangend en kwalitatief hoogstaand toeristisch-recreatief produkt op regionale schaal. De overheid investeert in infrastructurele werken van toeristisch18
recreatieve aard, in de verwachting dat de marktsector dit als een stimulans zal ervaren. Omrisico's te vermijden endeeffectiviteit te vergroten, wordt naar gebieden gezocht met toeristisch-recreatieve potenties, waar de ontwikkelingskansen als gunstig worden beoordeeld. Van groot belang is in dit verband het verkrijgen van inzicht in de aard van de toeristisch-recreatieve gebieden in Nederland. Bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bestaat behoefte aan een typologie van toeristisch-recreatieve gebieden. Niet alleen bij het Ministerie, ook bij regionale en lokale overheden bestaat behoefte aan een nauwkeurige methode om relatief snel de toeristisch-recreatieve potenties van een gebied (in relatie tot de steeds veranderende vraag) te kunnen schatten. De TRI is hiervoor een hulpmiddel omdat het de recreatieve aantrekkelijkheid van een gemeente of regio aangeeft in relatie tot andere gemeenten of regio's.
1.3 Werkwijze Doordat zowel een goed onderbouwd scoresysteem alsook de vraag naar en het gebruik van toerisme en recreatie belangrijke onderdelen zijn bij een onderzoek naar toeristisch-recreatieve potenties, is het raadzaam omdeze twee zaken niet gelijktijdig te onderzoeken. Het onderzoek is daarom verdeeld in twee fasen. Het eerste deel behandelt het aanbod van toeristisch-recreatieve basisvoorwaarden die in een scoresysteem kunnen worden uitgewerkt, waarbij aspecten die relevant zijn voor de vraagzijde bekend verondersteld worden op basis van eerdere onderzoeken. De methode biedt mogelijkheden om het relatieve belang van bestaande voorzieningen in het regionaal produkt tebeoordelen. De methode is geschikt als meetinstrument en kan worden gebruikt bij sterkte-zwakte analyses van het regionaal toeristischrecreatief produkt, alsook bij het beoordelen van de potentie van eventueel toe te voegen voorzieningen. Het eerste deel is apart gepubliceerd. Fase twee gaat meer expliciet in op het gebruik van en de vraag naar toeristischrecreatieve mogelijkheden. In de formule van de TRI is daartoe ruimte geschapen om het aanbod ook kwalitatief te meten voor verschillende segmenten van de toeristisch-recreatieve markt. Deze meting van voorzieningen moet worden bepaald via wegingsfactoren per onderscheiden marktsegment. De zwaarte van dezewegingsfactoren per marktsegment en de omvang van marktsegmenten zal in deze tweede fase van het project worden onderzocht. Aldus ontstaat een TRI waarbij per gemeente het huidige aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen en potenties in het aanbod is gekoppeld aan de vraag hiernaar. Door tevens het aantal slaapplaatsen in een regio in de berekening te betrekken, wordt een relatie gelegd met de binnenlandse vakanties van Nederlanders en vakanties vanbuitenlanders in Nederland. Voor dagtoerisme vanuit het buitenland wordt verondersteld dat ze wordt gecompenseerd door dagtoerisme naar het buitenland. Deweging wordtberekend opbasis vantwee onderdelen. Heteerste onderdeel wordt bepaald door de participatiegraad en de frequentie aan recreatie-activiteiten. In hoofdstuk 2 wordt hierop ingegaan. Omdat de participatiegraad en de frequentie kunnen verschillen tussen bewoners van de regio en gasten in de regio worden ze apartbehandeld. Departicipatiegraden en de frequenties geven redelijk aan dat niet 19
alle toeristisch-recreatieve voorzieningen voor de recreant even belangrijk zijn. Het tweede onderdeel van de weging wordt bepaald door de aantrekkelijkheid van het aanbod. Dit speelt een grote rol bij het beslissingsproces van recreanten en toeristen om een aantal voorzieningen te gebruiken. Hoe de aantrekkelijkheid van het aanbod in de TRI is verwerkt wordt in hoofdstuk 3 uiteengezet. In hoofdstuk 4 wordt deTRI berekend voor de twee toeristisch-recreatieve gebieden in het gekozen onderzoeksgebied, namelijk de Veluwezoom en de Liemers. In hoofdstuk 5 wordt met behulp van de TRI ingegaan opde vraag hoe debewoners van en gasten in de regio de voorzieningen gebruiken. Doordat met een model wordt gewerkt leveren de resultaten geen gegevens op over het daadwerkelijk gebruik, maar over een theoretisch verwacht gebruik. Om het daadwerkelijk gebruik van een voorziening te kunnen bepalen zijn er ook gegevens nodig in hoeverre debewoners en de gasten de voorzieningen kennen, over de gemiddelde afstand die wordt afgelegd om een voorziening te bezoeken enz. Het gebruik wordt alleen bepaald om het belang van een voorziening te kunnen wegen. Daarbij wordt uitgegaan van de regionale vraag, dus met andere woorden hoeveel inwoners van de regio gaan waar in de regio en in welke vorm recreëren. Om het onderzoek in te perken is gekozen voor een regio van een redelijke omvang. Bekend is dat demeeste recreanten nog redelijke kennis hebben over recreatievoorzieningen die niet verder liggen dan 15km (Goossen, 1991).Uit CBS gegevens is bekend dat de meeste recreatie-activiteiten zich afspelen rond een straal van circa 15km. Daarom is gekozen om een gemeente in haar regionale context te onderzoeken. De TRI bepaald dus niet het maximale verzorgingsgebied van een voorziening, maar gaat uit van de recreatie-activiteiten die de inwoners uit de regio ondernemen. Om deze reden wordt de omvang van de regio naar bewonersaantal gekozen. Doordat de slaapplaatsen van verblijfsrecreatieve accommodaties ook in de omvang wordt meegenomen is er een relatie met de vakanties die Nederlanders in het binnenland houden. Voorzieningen die een buitenregionaal verzorgingsgebied hebben voor de dagtochtenmarkt komen hierdoor niet goed uit de verf (zoals Burgers Bush). Maar dit komt omdat dus niet de voorziening als uitgangspunt is gekozen, maar de inwoners en gasten in de regio. De nieuwe indices diein hoofdstuk 3voor de gemeenten en 4 voor deregio's worden beschreven, mogen niet worden opgevat als een eenmalig, absoluut getal. De indices geven een indicatie weer van de relatieve strekte of zwakte van een gemeente c.q. regio ten opzichte van een andere gemeente c.q. regio. Met de nieuwe waarden van de indices kunnen ook toeristisch-recreatieve potenties worden uitgedrukt in getallen. Hoe dit in zijn werk gaat, wordt in hoofdstuk 6beschreven waarbij een poging tot een typologie wordt ondernomen. Elk model heeft zijn zwakheden, ook de TRI ishiervan niet gevrijwaard. Om deTRI op zijn juiste waarde te schatten, is het nodig dat ook de beperkingen van het model worden beschreven. Dit wordt in hoofdstuk 7gedaan. In hetzelfde hoofdstuk wordt echter ook beschreven welke mogelijkheden en toepassingen er zijn met de TRI. Tevens zal hier een indicatie van de kosten worden gegeven om een TRI voor een gemeente te kunnen berekenen. Hiervoor is een representatieve gemeente gekozen die nog niet is opgenomen in de behandelde 13gemeenten. Het rapport eindigt met hoofdstuk 8 waarin de conclusies en aanbevelingen staan. 20
2 Departicipatiegraad als indicator van de vraag 2.1 Inleiding De omvang van de recreatie in een regio wordt bepaald door het recreatie-gedrag van de regiobewoners en de gasten. Het gebruik van een voorziening is een redelijke indicatie omde omvang van het recreatiegedrag perjaar tekunnen bepalen. Debegrippen 'vraag' en 'gebruik' worden nogal eens door elkaar gebruikt, hoewel er een belangrijk verschil is.Het is dan ookbeter ominplaats van de algemene term 'vraag' te spreken overde totale vraag, effectieve vraag ofpotentiële vraag.Detotale vraag naareenrecreatie-activiteit slaat dan ophet maximumbereikbare niveau onderideale omstandigheden (kansen) in de markt, zoals Verhage en Cunningham (1989) stellen. Deze ideale omstandigheden zijn natuurlijk nooit volledig te berekenen. Het blijft bij een schatting, alleen al omdat de ideale omstandigheden zeer snel kunnen veranderen en omdat recreanten uiteenlopende opvattingen kunnen hebben overwat ideaal is.De totale vraag wordt gevormd door de somvan de effectieve enpotentiële vraag: TV = EV + PV
(2)
waarin: TV = totale vraag EV = effectieve vraag PV = potentiële vraag De effectieve vraag is gelijk te stellen aan de term 'gebruik' en wordt gevormd door het huidige gebruik van gebieden en toeristisch-recreatieve voorzieningen door recreanten.Er zitten echter meestal nog wel groeimogelijkheden inhet gebruik omdat de omstandig-heden niet optimaal zijn omderecreatie-activiteit tekunnen beoefenen. Dezepotentiële vraag bestaat uit de extra vraag,boven de huidige effectieve vraag, die onder optimale omstandigheden kan worden gehaald. Met behulp van de TRI wordt duidelijk in hoeverre de basisvoorwaarden optimaal zijn. Het is vooralsnog een theoretische benadering. Dit betekent dat er gegevens beschikbaar moeten zijn omtrent het huidige gebruik omde theoretische benadering ook tekunnen toetsen opbetrouwbaarheid. Tevens kunnen met de gebruiksgegevens uitspraken gedaan worden over mogelijke toeristisch-recreatieve potenties. De effectieve vraag is per recreatievorm verschillend. De omvang in aantallen recreanten is bijvoorbeeld voor zwemmen groter dan voor bungy jumping. De effectieve vraag wordt in recreatieonderzoeken op verschillende wijzen geoperationaliseerd. De volgende begrippen zijn hierbij van belang: - participatiegraad; - dagtocht; - maatgevende dag. Departicipatiegraad is de deelname (in percentage) van personen aan vormen van 21
recreatie die zeggen de activiteit soms of vaak te doen (SCP, 1990). De participatiegraad geeft geen jaarcijfers omdat gevraagd wordt welke activiteiten de recreant het afgelopen jaar wel eens heeft ondernomen, ongeacht met welke frequentie deze activiteiten worden beoefend. Eén keer surfen per jaar telt dus net zo zwaar mee als 50 keer surfen. Een dagtocht wordt gedefinieerd als een recreatieve activiteit waarvoor men ten minste 2 uur van huis is (zonder dat daarbij een overnachting elders plaatsvindt), exclusief bezoeken aan familie of kennissen en exclusief uitstapjes vanaf een vakantie-adres (CBS, 1992). Iedere dagtocht staat voor 1recreant. Indien 1 recreant 5 keer gaat zeilen, dan zijn er 5 dagtochten gemaakt. Niet de persoon is de meeteenheid, maar de activiteit. De ondergrens van 2 uur geeft voor bepaalde vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) problemen omdat deze vormen veelal minder dan twee uur duren. De dagtocht als meeteenheid heeft als voordeel boven de participatiegraden, dat de frequentie al een onderdeel uitmaakt van de dagtocht. Nadeel is echter dat meestal niet bekend is welk deel, zodat niet teruggerekend kan worden naar personen. De maatgevende dag wordt meestal gebruikt bij inrichtingsvraagstukken. De effectieve vraag op de maatgevende dag wordt vooral gebruikt om de gewenste capaciteit van een voorziening te kunnen inschatten. Van een tekort aan capaciteit is sprake indien de effectieve vraag groter is dan de capaciteit. Bij een overschot geldt het omgekeerde. Als maatgevende dag wordt veelal de 5e drukste dag van het jaar gekozen. De drukste dag wordt niet genomen omdat dan de maximale capaciteit maar 1 dag gehaald kan worden terwijl er de rest van de dagen een overcapaciteit is. De exact 5e drukste dag kan alleen achteraf bepaald worden, maar gezien de ervaringen in het recreatieonderzoek is inmiddels bekend dat de 5e drukste dag meestal op een zondag in de zomer valt, met uitzondering van schaatsen (winter) en wandelen (najaar). Bij de bepaling van de wegingsfactor wordt gekozen voor de participatiegraad, omdat personen hierin de meeteenheid zijn, waardoor de koppeling met marktseg-mentatie mogelijk is. Om de omvang per jaar te kunnen bepalen is echter ook de frequentie een belangrijke eenheid. In dit hoofdstuk zal op basis van literatuur-onderzoek onderzocht worden van welke recreatie-activiteiten de participatiegraden en frequenties bekend zijn.
2.2 De participatiegraad van de bewoners In de formule uit de eerste fase zijn alle voorzieningen nog als even belangrijk gewogen. Dat is niet realistisch; er wordt bijvoorbeeld meer gefietst in Nederland dan dat er van bowlingbanen gebruik wordt gemaakt. In de formule is al rekening gehouden met deze ongelijke verdelingen door middel van de wegingsfactor 'w'. De 'w' zal in deze fase worden ingevuld en de participatiegraad is daarvoor een gedeeltelijke, maar belangrijke indicator. De participatiegraad is de deelname van 22
personen aan vormen van recreatie die zeggen de activiteit soms of vaak te doen (SCP, 1990). De participatiegraden worden meestal uitgedrukt in percentages. Om participatiegraden aan recreatievormen te achterhalen, zal voorlopig zoveel mogelijk gebruik moeten worden gemaakt van landelijke cijfers. Regionale cijfers zijn in eerste instantie minder goed geschikt, aangezien het al dan niet aanwezig zijn van een voorziening invloed kan hebben opdetotale vraag.Indien in een regio geen kanomogelijkheden zijn, dankan verwacht worden datderegionale participatie-graad aan kanoën derhalve ooklaag zal zijn, terwijl hetpotentiële belang voor omwonenden even groot kan zijn als elders. Aan de andere kant mag verwacht worden dat de participatie aan bijvoorbeeld watersport hoger zal zijn dan het landelijk gemiddelde als in deregio een groot aanbod is van watersport-mogelijkheden. Deze nuancering zal in de berekening worden opgenomen. De Toeristisch-Recreatieve Indices van de gemeenten zullen door toepassing van de wegingsfactor 'w' sterk veranderen. In aanhangsel 1staan de participatiecijfers voor de recreatie-activiteiten vanuit de eigen woning en vanuit een tijdelijke verblijfplaats weergegeven. De gegevens zijn afkomstig uit literatuuronderzoek. De regio en de voorzieningen worden niet alleen gebruikt door de eigen regioinwoners, maar ook door de inwoners van buiten de regio.Voor zover deze laatste groep niet overnacht in de regio, wordt er vanuit gegaan dat de instroom van deze groep naar de regio gelijk is aan de uitstroom van de inwoners van de regio naar andere regio's.
2.3 De participatiegraad van de gasten Tijdens vakanties en korte verblijven nemen toeristen ook deel aan recreatieactiviteiten.Het komt zelfs regelmatig voordathetrecreatiepatroon tijdens vakanties anders is dan vanuit de eigen woning.Naast de inwoners van deregio zijn dus ook de toeristen gebruikers van de regionale voorzieningen. Deze gasten verblijven op kampeerterreinen, in bungalows en hotels of ander soortige accommodatievormen. Deze regiogasten zijn zowel van Nederlandse als van buitenlandse afkomst. De participatiegraden aan recreatie-activiteiten tijdens vakanties en korte verblijven staan eveneens in aanhangsel 1.Door gebrek aan betrouwbare gegevens wordt er vanuit gegaan datbuitenlandse toeristen eenzelfde participatiegraad hebben als Nederlanders tijdens vakanties en korte verblijven. De gegevens zijn afkomstig uit het Continu Vakantie Onderzoek (CVO) uit 1992. Voor recreatiectiviteiten die niet in het CVO zijn opgenomen, is een schatting gemaakt.
23
2.4 De frequentie aan recreatie-activiteiten van de bewoners en gasten Om de omvang perjaar te kunnen bepalen is het van belang om naast de participatiegraad ook te weten hoe vaak een bepaalde recreatie-activiteit wordt ondernomen. Het maakt voor het belang van een voorziening in een regio nogal uit of er bijvoorbeeld maar 2 keer in eenjaar wordt gefietst of 40 keer. Er kan gesteld worden dat hoe vaker een recreatie-activiteit wordt ondernomen, hoe belangrijker het is dat een regio over een voorziening beschikt waar die recreatie-activiteit kan worden beoefend. Het is daarom goed om bij participatiegraden ook de frequentie te melden. Helaas zijn er maar weinig gegevens bekend over de frequentie aan recreatieactiviteiten. Dit geldt voor zowel voor inwoners als voor gasten. Het dagtochtenonderzoek (1992) van het CBS is als uitgangspunt gekozen. Een nadeel van dit o n d e r z o e k is dat alleen t o c h t e n van t w e e uur of l a n g e r w o r d e n geïnventariseerd. Vooral voor wandelen en fietsen is dit een groot nadeel omdat uit verschillende onderzoeken blijkt dat deze vormen van recreatie meestal niet langer duren dan twee uur. De participatiegegevens en frequentie zijn daardoor voor deze recreatievormen gebaseerd op ander onderzoek. Een ander nadeel van het dagtochtenonderzoek is dat het geen participatiegegevens oplevert. De onderzoekseenheid is de dagtocht. Echter, het jaarlijks aantal dagtochten is te definiëren als participatie vermenigvuldigd met frequentie. De berekende participatiecijfers en frequentiegegevens zijn vervolgens vergeleken met het structuuronderzoek van het CBS uit 1985, waarin wel participatiegegevens staan. Ook zijn andere onderzoeken van het CBS (zoals tijdsbestedingsonderzoek, Aanvullend Voorzieningen Onderzoek en Doorlopend Leefsituatie Onderzoek) gebruikt om participatiegegevens en frequentiegegevens te achterhalen en te vergelijken. Tevens is rekening gehouden met het feit dat sommige recreatieactiviteiten (zoals kanoën) de laatste jaren aan populariteit zijn gestegen. Op deze wijze is geprobeerd een reële schatting te maken van de participatiegegevens en frequentie. Waar gegevens over de frequentie aan bepaalde recreatie-activiteiten tijdens vakanties niet voorhanden zijn, is hiervoor een schatting gemaakt.
2.5 Mutaties De participatiegraden tezamen met de frequentie is een redelijke maat om de effectieve vraag naar een recreatievorm aan te geven. Deze participatiegraden geven het landelijk gemiddeld gebruik aan. Dit gemiddeld gebruik is gebaseerd op de gemiddelde landelijke aantrekkelijkheid van het aanbod. Het gebruik in een regio kan echter sterk van dat landelijk gemiddeld gebruik afwijken omdat bijvoorbeeld de aantrekkelijkheid van een regio hoger is dan het landelijk gemiddelde. Tevens kan het voorkomen dat er veel concurrentie van andere voorzieningen is. Om dit gegeven in de wegingsfactor op te kunnen nemen is de volgende redenatie opgezet. Omdat veel voorzieningen afhankelijk zijn van een bepaald verzorgingsgebied, kan 24
gesteld worden dat een type voorziening eenzelfde verdeling zou moeten volgen als de vraag. De vraag wordt in grote mate bepaald door het inwonersaantal. Daarom wordt allereerst de veronderstelling gemaakt dat de voorzieningen eenzelfde verdeling hebben over Nederland als de bevolking. In Nederland wonen 15 miljoen mensen (CBS, 1992). In de onderzoeksregio wonen 356 808 mensen. Dus 2,4% van nederlandse bevolking woont inde onderzoeksregio. Als de voorzieningen eenzelfde verdeling hebben als de inwoners van deregio,dan zou eveneens 2,4% van een type voorziening in de onderzoeksregio liggen. Nu is het zeer aannemelijk dat de voorzieningen niet eenzelfde verdeling volgen als de inwoners. De ene regio heeft duidelijk meer maneges dan de andere of duidelijk meer water. Liggen er meer dan 2,4% van de voorzieningen, dan kan gesteld worden dat er of sprake is van een relatief overaanbod of dat er sprake is van een grote aantrekkelijkheid van die regio voor een dergelijk voorziening. Er wordt vanuit gegaan dat er niet snel sprake zal zijn van een overaanbod maar eerder van een grote aantrekkelijkheid. Een grote aantrekkelijkheid zal zichmeestal vertalen in eengrote vraag en gebruik.Deredenatie is vooralsnog dat als er van een type meer voorzieningen aanwezig is dan het gemiddelde, er ook meer gebruik van dat type wordt gemaakt. Departicipatie of de frequentie isdan hoger. Dus als er meer maneges aanwezig zijn dan gemiddeld, dan zal er meer manegebezoek per inwoner zijn. Als er minder maneges zijn, dan wordt er minder manegebezoek aangetroffen. De landelijk bepaalde participatiegraden en frequentie worden voor deregio derhalve gerelateerd opbasis van het meer of minder voorkomen van een voorziening in de regio ten opzichte van het spreidingspatroon van de bevolking. De maneges worden als voorbeeld genomen om de redenatie te verduidelijken. In Nederland zijn 800maneges. In de onderzoeksregio zijn 27 maneges, ofwel 3,3%, terwijl 2,4% van de nederlandse bevolking in deze regio woont. Dit betekent dat er 0,9% meer maneges zijn danje op basis van de inwoners zou mogen verwachten. Daarom wordt er van uitgegaan dat de regionale participatie en frequentie aan paardrijden vanuit de eigen woonplaats hoger is dan het landelijk gemiddelde van 3% vermenigvuldigd met een gemiddelde landelijke frequentie van 12is 0,36. De regionale participatie en frequentie kan als volgt berekend worden: j = i (c + 1)
(3)
waarin: j = de regionale participatie en frequentie; i = de landelijk participatie en frequentie; c = deverhouding van het regionale aanbod van een type voorziening in vergelijking met het regionale bewonersaantal. Ofwel j = 0,36 (0,009 + 1)= 0,363.In dit rekenvoorbeeld wordt geen onderscheid gemaakt tussen een verhoogde participatiegraad of een verhoogde frequentie. Het is derhalve mogelijk dat departicipatiegraad toeneemt en de frequentie gelijk blijft, of dat de participatiegraad gelijk blijft en de frequentie toeneemt of dat ze allebei toenemen. Het is echter beter om van een verhoogde frequentie te spreken omdat bij participatie detheoretische kans bestaat dat hetmeer dan 100%wordt.Demutatie heeft derhalve betrekking op zowel de participatie als de frequentie. 25
Fig. 1 Toeristen trekken er veelvuldig op uit om de regiovoorzieningen te gebruiken
In deze berekeningen is de verblijfsrecreatie nog niet meegenomen. Uit het CVOonderzoek (1992) blijkt dat 2% van de gasten gaat paardrijden. Stel dat de frequentie ongeveer 1,5 keer is bij toeristen op kampeer- en bungalowterreinen en 1,2 keer bij toeristen in hotels. Uit de registratie van Bestand Verblijfsrecreatieve Accommodaties van DLO-Staring Centrum (1992) blijkt dat er in Nederland 569.045 slaapplaatsen zijn, waarvan 326.592 toeristische slaapplaatsen op kampeerterreinen, 97 152 slaapplaatsen in bungalows en 145 301 bedden in hotels. Van de slaap-plaatsen op vaste standplaatsen wordt aangenomen dat de helft van de bezetting wordt ingenomen door inwoners van de regio. Hun recreatiegedrag wordt al bij de regio-inwoners berekend. De andere helft van de bezetting is voor gasten van buiten de regio. Hiervan wordt aangenomen dat ze eenzelfde recreatiegedrag vertonen als de regioinwoners. De reden hiervoor is dat deze gasten overwegend in het weekend en tijdens vakanties gebruik maken van hun vaste standplaats op kampeerterreinen en daardoor ook de recreatie-activiteiten in deze perioden ondernemen. Aangezien ook de regioinwoners voornamelijk in de weekeinden recreatie-activiteiten ondernemen, kunnen de gasten van vaste standplaatsen gelijk gesteld worden aan de regio-inwoners. In de onderzoeksregio zijn 4778 slaapplaatsen op kampeer-terreinen, 2432 slaapplaatsen in bungalows en 3732 bedden in hotels. Dit is respectievelijk 1,45%, 2,5% en 2,57% van het Nederlands totaal. Er staat 3,3% van de maneges in de onderzoeksregio. Wanneer de cijfers worden vergeleken dan blijkt dat er in verhouding 1,85% meer maneges staan dan er toeristische slaapplaatsen zijn, 0,8% meer maneges dan slaapplaatsen in bungalows en 0,73% meer maneges dan bedden in hotels. Uitgaande van het landelijk participatiecijfer van 0,02 vermenigvuldigd met een frequentie van 1,5 voor toeristen op kampeer- en bungalowterreinen en 1,2 voor hotelgasten, is de regionale participatie en frequentie van de gasten dat gaat paardrijden 0,03 x (0,0185 26
+ 1) + 0,03 x (0,008 + 1) + 0,024 x (0,0073 + 1) = 0,08. Het eerste deel van de wegingsfactor bestaat derhalve uit 0,363 opgeteld bij 0,08 is 0,44. Omdeze berekeningen te kunnen maken moet het totaal aantal in Nederland van een type voorziening bekend zijn. Dit gegeven is niet voor elk type voorziening exact voorhanden. Tabel 4 geeft een overzicht van de totalen van typen toeristischrecreatieve voorzieningen die in natuur- en wandelgebieden in Nederland aanwezig zijn. In aanhangsel 2 staat een meer uitgebreide lijst met totalen aan typen toeristischrecreatieve voorzieningen en gebieden. Er is gestreefd naar volledigheid, maar niet van alle toeristisch-recreatieve voorzieningen zijn totalen bekend. Tabel4 Totaal van een aantal toeristisch-recreatieve voorzieningen innatuurgebiedenper provincie enin Nederland Natuurgebieden met
Gr Fr Dr Ov Fl
Fietspaden ANWB-Fietsroutes Ruiterpaden Vaarroute Wandelroute Langlaufroute Natuurpad Trimbaan Picknickplaats Speelweide Speeltuin Zwemplas Visplaats Surfplaats Usbaan Motorcross Aanlegplaats Landgoed Informatiecentrum Observatiepunt Uitzichtpunt Arboretum Eendenkooi Schaatsroute
12 13 42 42 13 156 15 13 8 27 33 6 6 3 11 10 6 65 1 6 2 3 3 1 9 17 37 38 17 73 1 0 1 1 0 4 1 0 0 2 1 2 1 1 0 3 0 6 1 3 1 4 0 9 2 1 1 2 7 8 2 0 0 0 0 0 1 0 5 2 1 4 3 7 3 3 2 3 0 1 1 1 0 0 0 0 2 1 1 0 0 0 0 0 0 1 0 3 0 1 1 0 10 7 16 70 0 136 2 9 2 9 3 6 3 4 1 1 2 3 0 0 0 1 0 4 2 0 1 0 0 1 1 13 0 6 0 8 0 0 2 2 1 0
Gld Utr NH 25 8 20 3 27 1 0 1 3 2 0 0 1 0 0 0 1 42 6 3 1 0 2 0
48 16 12 8 35 0 0 2 2 4 0 2 7 2 0 0 0 35 21 8 6 0 10 2
ZH
z
15 14 8 3 27 0 1 1 2 0 0 1 2 0 0 0 3 13 6 5 1 1 10 0
3 124 50 6 29 23 2 52 21 1 5 2 12 105 62 0 5 1 0 0 1 0 26 7 0 9 5 2 3 0 0 0 1 1 10 4 5 11 8 2 1 0 1 2 1 1 2 0 2 1 0 11 57 29 4 4 1 1 1 0 0 0 0 0 0 1 1 9 0 0 0 0
NB
L
NL 543 198 232 35 459 14 8 48 39 32 3 31 55 8 8 4 12 426 73 32 13 6 60 7
bron: Handboek Natuurmonumenten 1991 Opbasis van de huidige kennis kan gesteld worden dat Nederland 127 verschillende typen toeristisch-recreatieve voorzieningen kent met een totaal aanbod van circa 140 000 voorzieningen en 3 113000 ha aan bos-en heidegebieden, zand- en duingebieden, uiterwaarden, agrarische gebieden, water, vliegvelden, verharde- en onverharde wegen en volkstuinen (CBS, 1989) die een toeristisch-recreatieve betekenis hebben of kunnen hebben. In de onderzoeksregio zijn 63 verschillende typen recreatievoorzieningen aanwezig met in totaal 1264 voorzieningen en 43 216ha van dehierboven genoemde gebieden en infrastructuur. Dat is ongeveer 1%van het totaal. Dediversiteit aan toeristischrecreatieve voorzieningen in de onderzoeksregio is groot, namelijk 50%. 27
3 De aantrekkelijkheid als indicator van de vraag
3.1 Inleiding Totnu toe is de vraag naar voorzieningen alleen berekend via demutatie in departicipatiegraad en/of frequentie dat gebaseerd is op het al dan niet veel voorkomen van het aanbod in vergelijking tot het gemiddelde aanbod in Nederland. Maar de vraag naar een voorziening hangt natuurlijk ook af van de mate van aantrekkelijk-heid van het aanbod. Delandelijke participatiegraden zijn in feite gebaseerd opeen gemiddelde landelijk aantrekkelijkheid van het aanbod.Maarde aantrekkelijkheid van het aanbod kan per regio verschillen. De aanname kan worden gemaakt dat indien de aantrekkelijkheid hoger is dan gemiddeld, het gebruik ook hoger is dan gemiddeld. Als de aantrekkelijkheid lager is dan gemiddeld, dan zal het gebruik ook lager zijn dan gemiddeld. Aantrekkelijkheidsgegevens zijn in de formule opgebouwd via de scores op de basisvoorwaarden. Maar ook hier is een referentie nodig om de aantrekkelijkheid van een voorziening te kunnen inschatten. Want het is denkbaar dat de aantrekkelijkheid van een voorziening in de regio niet erg hoog lijkt, maar in verhouding tot de rest van Nederland misschien wel is.
3.2 Gemiddelde score per voorziening in de regio Omdit tekunnen bepalen wordt wederom van deregio uitgegaan. Allereerst wordt de gemiddelde score van een type voorziening in de regio berekend op basis van de scores opde toeristisch-recreatieve basisvoorwaarden. Dit staat in aanhangsel 3 vermeld. Het blijkt datdegemiddelde score van stedelijke voorzieningen zoals parken en pleinen in de onderzoeksregio zeer hoog is. De gemiddelde score van cultuurhistorische gebouwen in de regio is echter laag. De gemiddelde waarde tussen het optimale en het feitelijke in het hele gebied over de 619 (excl. cafés en restaurants) toeristisch-recreatieve voorzieningen waarvan gegevens overdebasisvoorwaarden beschikbaar zijn, is 11,6.Voorzieningen die zeer hoog scorenzijn debezoekerscentra, parken en stedelijke pleinen. Ook heidegebieden, landgoederen en wandelpaden scoren hoog. Zeer laag scoren de monumentale gebouwen en de nat natuurlijke terreinen (uiterwaarden enz.).
3.3 Geschatte gemiddelde score per type voorziening in Nederland Een vergelijking van de gemiddelde score van de regio met de gemiddelde score in Nederland is raadzaam om de gemiddelde regionale aantrekkelijkheid te kunnen inschatten. Omde gemiddelde score van de voorzieningen in Nederland te kunnen bepalen, moeten debasisvoorwaarden van alle voorzieningen in Nederland bekend zijn. Dit is opditmoment nog onmogelijk teinventariseren. Daarom wordt voorlopig gesteld dat de gemiddelde score van een voorziening in Nederland gelijk is aan de gemiddelde score van de voorzieningen in de regio. 29
3.4 Mutatie aantrekkelijkheid Zoals gesteld heeft de aantrekkelijkheid van een voorziening effect op het gebruik. De participatie en/of frequentie zal hoger zijn naarmate de aantrekkelijkheid van een voorziening hoger is.Eveneens zal departicipatie en/of frequentie lager zijn indien de aantrekkelijkheid van een voorziening lager is. Alsreferentie geldt de gemiddelde nederlandse aantrekkelijkheid, omdat ook de participatiegraden en frequenties gebaseerd zijn op een landelijk gemiddelde. De mutatie wordt berekend door de regionale aantrekkelijkheid tedelen door delandelijk aantrekkelijkheid. Het resultaat hiervan wordt vermenigvuldigd met de frequentie. Stel dat de gemiddelde aantrekkelijkheid van een type voorziening in deregio 11,5 punten is en dat de landelijke gemiddelde aantrekkelijkheid van het type 11punten is. De regionale aantrekkelijkheid is dus hoger dan de landelijke, waardoor de aanname kan worden gemaakt dat deregionale frequentie voor de bewoners hoger is dan de landelijke frequentie. De vermenigvuldigingsfactor is dan 11,5/11 = 1,045. De frequentie wordt derhalve met een factor 1,045 vermenigvuldigd. Eenzelfde berekening wordt ook uitgevoerd voor de gasten in de onderzoeksregio. Aangezien erechter nog geen gegevens aanwezig zijn van de gemiddelde landelijke aantrekkelijkheid, wordt deze gelijk gesteld aan de regionale aantrekkelijkheid. Er treedt derhalve nog geen mutatie op.
NATIONAAL PARK VELUWEZOOM VRUE WANDELING OP WEGEN EN PADEN
i
VANZONSOPGANGTOTZONSONDERGANG
m Fig. 2 Toegankelijkheid is één van de basisvoorwaarden om de TRI te berekenen
30
4 De Toeristisch-Recreatieve Index
4.1 Dewegingsfactor 'w' In rapport 237 wordt deToeristisch-Recreatieve Index (TRI) nog berekend door de voorzieningen allemaal als even belangrijk te meten. Zoals eerder gesteld is dit niet realistisch. De recreanten van een regio zullen tevens eerder naar een meer aantrekkelijke voorziening gaan dan naar een minder aantrekkelijke voorziening. In ditrapport worden de voorzieningen herwogen opbasis vanparticipatie en frequentie van de recreanten en de aantrekkelijkheid van de voorzieningen. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de regionale gegevens en de gemiddelde landelijke gegevens. Op deze wijze wordt inhoud gegeven aan de wegingsfactor 'w' zoals in de formule 1staat vermeld. De TRI's van de gemeenten veranderen daardoor sterk.
4.2 De nieuwe TRI via de wegingsfactor In aanhangsel 4 staan de gewichten wd,berekend voor diverse recreatie-activiteiten voor dezeregio.De gewichten gelden alleen voor deze regio, aangezien het gewicht gerelateerd wordt aan het aantal inwoners, het aantal voorzieningen, het aantal verblijfsrecreatieve slaapplaatsen en de aantrekkelijkheid van de voorzieningen in deze regio. Deze zijn uiteraard voor elke regio weer verschillend. Hierdoor wordt de TRI een flexibel instrument, omdat vergeleken kan worden met een gemeente of regio naar eigen keuze. In de volgende tabel staat weergegeven hoe de waarde per gemeente veranderd met de nieuwe TRI voor kastelen in vergelijking tot de 'oude' TRI uit deel 1. Tabel7De indexvanKastelenpergemeente Code
Voorziening
Naam Voorziening
Gemeente naam
Gemeente code
Post Oude Nieuwe code Index Index
1136
Kastelen
Bingerden Zijpendaal Loowaard Doorwerth Gelderse toren Middachten Biljoen Rosendael
Angerlo Arnhem Duiven Renkum Rheden Rheden Rheden Rozendaal
199 202 226 274 275 275 275 277
6986 6814 6924 6865 6956 6994 6881 6891
0,10 0,17 0,07 0,15
0,034 0,058 0,024 0,051
0,36
0,122
0,15
0,051
Via voorbeelden van kastelen en maneges in de onderzoeksregio zal worden gedemonstreerd hoe de nieuwe TRI per gemeente wordt berekend. De participatie voor kastelen door bewoners is 11% en de frequentie wordt geschat op gemiddeld 2 keer per jaar. Het aantal kastelen in de regio is 8, terwijl in Nederland 520 bouwwerken als kasteel worden aangemerkt. Circa 1,5% van de kastelen staat in de onderzoeksregio. Het totale gewicht wd voor kastelen is 0,34, voor maneges 0,44. 31
De oude TRI voor kastelen wordt dus met een factor 0,34 vermenigvuldigd en voor maneges met een factor 0,44. In tabel 8 staan de nieuwe TRI's voor de gemeenten voor kastelen en maneges. De maneges tellen zwaarder door in de uiteindelijke TRI dan kastelen, omdat de vraag naar en het aanbod van maneges in de onderzoeksregio groter is dan dat van kastelen. Tabel 8 De oude en nieuwe TRIper gemeente voor kastelen en maneges gemeente 196 199 202 218 226 274 275 277 289 292 293 299 340
TRI-kasteel oud nieuw
TRI oud
0 0,10 0,17 0 0,07 0,15 0,36 0,15 0 0 0 0 0
0,07 0,11 0,16 0,07 0,07 0,08 0,08 0 0,04 0,07 0,04 0,04 0,19
0 0,034 0,058 0 0,024 0,051 0,122 0,051 0 0 0 0 0
nege nieuw
TRI-totaal oud nieuw
0,031 0,048 0,070 0,031 0,031 0,035 0,035 0 0,018 0,031 0,018 0,018 0,084
0,07 0,21 0,33 0,07 0,14 0,23 0,44 0,15 0,04 0,07 0,04 0,04 0,19
0,031 0,082 0,128 0,031 0,055 0,086 0,157 0,051 0,018 0,031 0,018 0,018 0,084
Opdeze wijze kan de nieuwe TRI berekend worden. In tabel 9 staan de nieuwe TRI's per gemeente vermeld. Het belang van een voorziening is in deze TRI gewogen door middel van de factor 'w'. Tabel 9 De Toeristisch-Recreatieve Index (TRI) per gemeente Gemeente
Index van Landschap
Index van regiogebonden basisvoorwaarden
Index van voorzieningengebonden basisvoorwaarden
Toeristisch Recreatieve Index
Rijnwaarden Angerlo Arnhem Didam Duiven Renkum Rheden Rozendaal Wageningen Wehl Westervoort Zevenaar Rhenen
9,99 6,58 24,21 4,90 4,47 14,22 33,06 20,24 6,60 3,85 1,22 3,02 12,99
0,02 0,03 0,13 -0,01 0,02 0,06 0,13 0,04 0,05 -0,01 -0,02 0,01 0,03
5,91 7,39 83,73 11,31 5,71 39,15 37,51 7,66 16,45 6,83 1,81 10,80 18,00
15,9 14,0 108,1 16,2 10,2 53,4 70,7 27,9 23,1 10,7 3,0 13,8 31,0
Een vergelijking met tabel 1geeft aan dat de gemeente Arnhem nog steeds over de hoogste TRI beschikt en de gemeente Westervoort over de laagste. De grootste verschuiving treedt vooral in het middengedeelte op. De gemeente Wageningen bijvoorbeeld heeft duidelijk minder aantrekkingskracht wanneer rekening wordt 32
gehouden met het landelijk recreatiepatroon en de gemiddelde aantrekkelijkheid, dan wanneer naar de ongewogen aanbodskant wordt gekeken. Het blijkt dat de gemeenten Duiven, Westervoort en Wehl vooral beschikken over lokaal van belang zijnde voorzieningen zoals sportcomplexen en zwembaden. Bovenlokale voorzieningen die door veel recreanten worden gebruikt komen hier minder voor.De relatief lage TRI komt ook door het weinig voorkomen van landschappelijk aantrekkelijke gebieden zoals bossen en heidevelden. Figuur 3 laat een duidelijk geografisch driedeling zien. Ten noorden van de rivier de Rijn en de IJssel komen de hoogste TRI's voor. Dit gebied heeft een grote toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht. Het gebied in het zuidoosten van de onderzoeksregio is eveneens toeristisch-recreatief aantrekkelijk, alhoewel beduidend minder dan de regio boven de Rijn. In dit gebied ligt echter een strook met minder toeristisch-recreatief aantrekkelijke gemeenten. De bevolking van deze gemeenten zal voor haar recreatiepatroon waarschijnlijk uitwijken naar het noordelijk gelegen Veluwezoom. Het pontje over de IJssel is hierdoor dan ook van essentieel belang voor de bereikbaarheid van de Veluwezoom voor dit gebied. Eveneens zal vanuit deze strook uitgeweken worden naar het zuidelijk gelegen Gelderse Poort. Wanneer naar dekaart metrecreatief-toeristische gebieden (fig. 4)uit denota Kiezen voor Recreatie (LNV, 1993) wordt gekeken, dan strookt dit niet helemaal met de uitkomsten van dit onderzoek. Weliswaar behoren de Veluwezoom en het gedeelte van de Gelderse Poort tot deze recreatief-toeristische gebieden, maar eveneens de stuk minder aantrekkelijke strook tussen dezebeide gebieden.Zoals uit dit onderzoek blijkt, heeft deze strook eenrelatief lageToeristisch-Recreatieve Index enis daardoor minder aantrekkelijk.
TRI
UB 27.94-108.07 HU 14.00- 27.93 YZÄ 3.01 - 13.99
Fig. 3DeToeristisch-Recreatieve Indexvan de gemeenten
33
•5> ?
Fig. 4 Recreatief toeristische gebieden (LNV, 1993)
4.3 Toeristisch-recreatieve regio's op basis van VVV-werkgebieden Opbasis van een gebiedseigen (cultuurhistorisch) karakter van een regio is een kaart van Nederland gemaakt. DeVVV-gidsen voor vakantie en vrije tijd zijn alsuitgangspunt gekozen aangevuld met streekplangebieden en enkele cultuurhistorische indeling. Het gebiedseigen karakter geeft een goede ingang bij depromotie van deregio en meestal is de regionaam bekend bij grote delen van de nederlandse bevolking. Op basis van deze inventarisatie zijn er in Nederland 49 toeristisch-recreatieve regio's te onderscheiden (fig. 5).Daarbij valt op dat deze regio's niet allemaal even groot in oppervlakte zijn. Salland en Twente zijn duidelijk groter dan de regio Walcheren of de regio Eemland. Met de methode TRI is het echter mogelijk om voor 34
* • • *
c
Fig. 5 Toeristisch-recreatieve
regio's
Samengesteld op basis van werkgebieden van de VVV-gidsen, rekening houdend met het eigen karakter van gebieden 01 Waddeneilanden 02 Groningen 03 Noord-Friesland 04 Zuidwest-Friesland 05 Friese Wouden 06 Drenthe 07 Noordwest Overijssel 08 Salland 09 Twente 10 Flevoland 11 Veluwe 12 Veluwezoom 13 Achterhoek 14 Liemers 15 Rijk van Nijmegen 16 Gelders Rivierengebied 17 Kromme Rijn en Lek 18 Utrechtse Heuvelrug 19 Gelderse Vallei 20 Eemland
21 Vecht en Plassengebied 22 Hollandse IJssel en Lopikerwaard 23 Gooi- en Vechtstreek 24 Zaanstreek-Waterland 25 West-Friesland 26 Noord-Holland Noord 27 Rond Alkmaar 28 Zuid-Kennemerland 29 Amsterdam 30 Zuid-Holland 31 Schouwen-Duiveland 32 Tholen 33 Noord-Beveland 34 Walcheren 35 Zuid-Beveland 36 Zeeuwsch-Vlaanderen 37 West-Brabant 38 Midden Brabant 39 De Meierij 40 Noordoost Brabant
41 Kempenland 42 De Peelland 43 Maasdal 44 Streek tussen Peel en Maas 45 Gebied van beken en kanalen 46 Van Venlo naar Roermond 47 Land van Weert 48 Roerstreek en land van Montfort 49 Zuid-Limburg
35
bijvoorbeeld Twente subregio's te maken en deze onderling naar toeristischrecreatieve aantrekkingskracht te vergelijken.
4.4 De TRI-Veluwezoom vergeleken met de TRI-Liemers De toeristisch-recreatieve regio's zijn te beschouwen als regionaal toeristischrecreatieve produkten. Jansen-Verbeke (1987) stelt dat een regionaal toeristischrecreatief produkt kan worden beschouwd als het geheel van elementen en voorzieningen in een regio, die een recreatieve en/of toeristische functie hebben voor debezoekers en deinwoners vanderegio.De TRIis dan ook berekend voorde twee aparte regio's in het gebied, namelijk de Veluwezoom en de Liemers. De Liemers heeft circa 95 400 inwoners met een oppervlakte van circa 20 000 ha en de Veluwezoom heeft circa 261 400 inwoners met een oppervlakte van circa 33 000 ha. De Veluwezoom heeft een TRI van 314,83 en de Liemers een TRI van 77,04. Gesteld kan worden dat de Veluwezoom derhalve ruim 4 keer zo aantrekkelijk is als deLiemers wanneer rekening wordt gehouden met het landelijk recreatiepatroon en de aantrekkelijkheid van de regionale voorzieningen. Het regionaal produkt de Veluwezoom is door de hogere TRI aantrekkelijker dan het regionaal produkt de Liemers. Niet alleen de TRI is hoger, de diversiteit in voorzieningen is ook hoger (42 verschillende typen voorzieningen voor de Veluwezoom en 26 voor de Liemers), evenals het absolute aantal voorzieningen (respectievelijk 457 en 152).De oppervlakte van de Veluwezoom is echter groter dan dat van de Liemers, evenals het inwonertal. Maar zelfs gerelateerd naar deze twee kenmerken scoort de Veluwezoom hoger (0,0138 per ha en 0,007 per ha en 0,0017 respectievelijk 0,0016 per inwonersaantal) en de gemiddelde aantrekkelijkheid van de voorzieningen (de gemiddelde waarden van de basisvoorwaarden) is voor de Veluwezoom hoger (namelijk 13,0) dan voor de Liemers (10,5). Er kan gesteld worden dat indien een regio aantrekkelijk is,dit zich zal vertalen in een hoger aantal verblijfsrecreatieve accommodaties. Deregio is door haar aantrekkelijkheid een goede vestigingsplaats voorvestiging van verblijfsrecreatieve accommodatie. Deze redenatie wordt bevestigd in het onderzoek. Het aantal verblijfsrecreatieve accommodaties is in deVeluwezoom 100en daardoor 4keer hoger dan in deLiemers (24).Het produkt de Veluwezoom bestaat derhalve uit een grote diversiteit van voorzieningen met een nadruk op natuur.
36
5 Het gebruik
5.1 Inleiding Het gebruik van de voorzieningen en de typen landschappen door de bewoners en de gasten in de regio is afhankelijk van zowel het aantal voorzieningen dat in de regio aanwezig is, de oppervlakte van de diverse soorten landschappen en de aantrekkelijkheid van deze twee vergeleken met de rest van Nederland. De aantrekkelijkheid van de voorzieningen in de regio in vergelijking met dezelfde voorzieningen inNederland, wordt vooralsnog op één gesteld, aangezien er nog geen gegevens beschikbaar zijn van de gemiddelde aantrekkelijkheid van voorzieningen in heel Nederland.
5.2 De omvang van het recreatiegedrag van de regiobewoners De landelijke participatiegraad en de frequentie in relatie tot het regionale aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen en de score van deregionale basisvoorwaarden in relatie tot het landelijk gemiddelde bepalen het gebruik van debewoners en de gasten van deregio.De wd is derhalve niet alleen een wegingsfactor, het kan ook gebruikt worden omde omvang vanhetrecreatiegedrag van deinwoners en de gasten per jaar in deze regio te berekenen. In de onderzoeksregio is de wd voor maneges voor de inwoners 0,363. Het aantal inwoners is 356 808.Er wordt vanuit gegaan de gasten op seizoenplaatsen eenzelfde recreatiepatroon hebben als de inwoners. Tevens wordt ervan uitgegaan dat de helft van de seizoenplaatsen bezet wordt door de eigen regio-inwoners. In deonderzoeksregio zijn 3866 seizoenplaatsen. De helft hiervan is 1933plaatsen. De gemiddelde huishoudgrootte is 2,4 (CBS, 1993),dus er zijn 4639 gasten op seizoenplaatsen die eenzelfde recreatiepatroon hebben als de inwoners.Totaal zijn er derhalve 361 447 recreanten. Dit getal wordt vermenigvuldigd met 0,363 is 131205ritten in maneges perjaar. Op een aantal van 27 maneges is dit gemiddeld 4 859 ritten per manege. Dit is beduidend lager dan het landelijk gemiddelde. Want van de nederlandse bevolking zegt 3% wel eens te paardrijden in maneges, ofwel 450 000 ruiters. Gemiddeld wordt dit 12 keer per jaar gedaan. Totaal komt dit op gemiddeld 5 400 000 ritten in maneges perjaar in Nederland. Op een aantal van 800 maneges is dat gemiddeld 6750ritten per manege.Dit betekent dat erin de regiotussen vraag en aanbod een scheve verhouding is.De landelijke vraag is doorhet regionale aanbod van maneges aangepast tot een regionale vraag.Desondanks blijft erinhet aanbod een overcapaciteit aan maneges. Er zijn te veel maneges met waarschijnlijk een geringe capaciteit. Deze zullen hierdoor niet rendabel zijn. Wanneer de voorzieningen gelijke tred houden met debevolking, dan zouden hier maar 19maneges mogen staan. Er zijn er in werkelijkheid 8 meer.
37
5.3 De omvang van het recreatiegedrag van de gasten Om de omvang van het recreatiegedrag van de regiogasten te kunnen berekenen, moet eerst de bezettingsgraad bekend zijn van de kampeer- en bungalowterreinen en hotels in Nederland. Dit percentage kan vervolgens worden toegepast op deregio. De gemiddelde bezettingsgraad van bedrijfsmatig verhuurde bungalows is 312dagen. Dit is als volgt berekend. In Nederland worden 24 288 (Rumpff, 1991) bungalows op de bungalowterreinen bedrijfsmatig verhuurd. In 1992 zijn in Nederland door Nederlanders en buitenlanders 30,2 miljoen (bewerking van CBS, 1993, 1994) overnachtingen gemaakt in de bungalows. Eén bungalow biedt gemiddeld ruimte voor 4 personen. Vervolgens is 30,2miljoen overnachtingen gedeeld door4 inplaats van 2.4 omdat de gemiddelde huishoudgrootte vooral bij bungalowbezoek groter is. Tabel 10 Overnachtingen van Nederlanders en buitenlanders in verschillende logiesaccommodaties in 1992 Nederland
Buitenland
Totaal
Vakanties
Korte Verblijven
Aantal Gem. Totaal in min aantal in min nachten
Aantal Gem. Totaal in min aantal in min nachten
1,20 0,80 0,36
15,3 14,1 19,6
18,36 11,28 7,08
2,97 2,03 0,92
1,86 1,93 1,75
5,524 3,917 1,606
-
23,9
5,95 0,64
8,8 6,1
52,36 3,90
4,83 1,27
2,18 1,82
10,529 2,311
13,9 4,2"
76,8 10,4
- bungalow Ie woning
2,44 0,33
7,7 10,4
18,78 3,43
1,41 0,17
2,55 2,60
3,595 0,442
4,4 |
30,2
- caravan tent - groepjeugd boot
1,49 0,68
10,9 10,1
16,24 6,86
0,70 0,54
2,39 2,19
1,673 1,182
4,1,
30,0
0,28
10,4
2,91
0,49
2,4
1,176
1,2
Logiesvorm
Vaste Standplaats - caravan - overig Toeristische Standplaats - hotel, app.
in Aantal in min
min
Gebaseerd op gebruik van logiesaccommodaties waarbij alleen kampeerterreinen met meer dan 100 standplaatsen zijn meegenomen, of kampeerterreinen in combinaties met groepsaccommodaties en/of huisjes met in totaal ten minste 400 slaapplaatsen of minder dan 400 slaapplaatsen maar ten minste 50 slaapplaatsen in groepsaccommodatie of ten minste 50 slaapplaatsen in huisjes. Bij de hotels worden alleen die meegenomen die minstens 20 slaapplaatsen hebben. Cijfer is gebaseerd op 50% van het werkelijk aantal overnachtingen omdat naar schatting 50% wordt bezet door zakenreizen.
Dit geeft 7,55 miljoen overnachtingen per huishouden. Tenslotte is 7,55 miljoen overnachtingen gedeeld door 24288 bungalows. Dit levert de gemiddelde bezettingsgraad op van circa 311 overnachtingen (gelijk aan 312 dagen) per bungalow. Dit betekent 85%perjaar (311/365 dagen).Van het aantal bungalows in deregio wordt 85% meegerekend.
38
5,3
De gemiddelde bezettingsgraad van een toeristische standplaats is 92dagen.Dit getal is gebaseerd op het kampeergedrag van Nederlanders en buitenlanders in Nederland. In 1992 maakten Nederlanders en buitenlanders 30 miljoen overnachtingen op de toeristische standplaatsen van dekampeerterreinen inNederland gedurende de vakanties en korte verblijven (bewerking van CBS, 1993). Wederom uitgaande van een gemiddelde huishoudgrootte van 2,4 personen (zowel voor Nederlanders als voor buitenlanders), betekent dit 12,5miljoen overnachtingen per huishouden. In Nederland zijn in totaal 136 080 toeristische standplaatsen (Rumpff, 1991). Door 12,5 miljoen overnachtingen te delen door dit aantal, is het getal van 92dagen verkregen. Het kampeerseizoen heeft 183dagen (april tot oktober),dus een bezettingsgraad van 50,2% per kampeerseizoen (92/183 dagen).Van het aantal toeristische stand-plaatsen in de onderzoeksregio wordt derhalve 50,2% meegerekend. De gemiddelde bezettingsgraad van debedden in hotels,pensions en appartementen voor toeristen is 72 nachten. In 1992 zijn 10,4 miljoen overnachtingen in deze categorie gemaakt door Nederlanders en buitenlanders. De overnachtingen als gevolg van zakenreizen zijn hierbij niet inbegrepen. In 1991 waren er 145 301 bedden (Horeca Nederland, 1991). Dit betekent een gemiddelde bezettingsgraad van 72 nachten, ofwel 19,6%perjaar (72/365).Van hetaantal bedden inde onderzoeks-regio wordt derhalve 19,6% meegerekend.
5.4 Het berekende gebruik van de bewoners en de gasten uit de regio In aanhangsel 5 staat het gebruik dat debewoners en de gasten van deregio maken van de toeristisch-recreatieve voorzieningen en typen landschappen per activiteit vermeld. Dit gebruik is een theoretisch berekend gebruik waarbij van een aantal veronderstellingen is uitgegaan. Er is niet in de regio getoetst of het berekende gebruik ook het daadwerkelijk gebruik is. Het blijkt dat wandelen en fietsen de activiteiten zijn die het meest in de regio worden beoefend. Circa 17,5miljoen wandel- en 15miljoen fietstochten worden er per jaar gemaakt door de bewoners en de gasten in de regio. Hier wordt zeer regelmatig verharde wegen voor gebruikt, want er gaan circa 16miljoen recreanten overheen. Het agrarisch gebied wordt frequent bezocht of om er doorheen te gaan op weg naar een bosgebied. Ook stadspleinen zijn in trek bij de bewoners en gasten van de regio. De gasten trekken vooral naar watergebieden, bossen en agrarische gebieden omer met name te wandelen, te zwemmen of tefietsen.En 's avonds wordt regelmatig een restaurant bezocht. Dit berekende gebruik moet gecontroleerd worden met het daadwerkelijk gebruik om dejuistheid van de methode te kunnen bepalen. Gegevens hierover vragen een zeer uitgebreid onderzoek, waarbij het voor bepaalde vormen van recreatie zoals wandelen en fietsen moeilijk is vast te stellen. Van het museumbezoek in de onderzoeksregio zijn wel gegevens beschikbaar voor 1993.De 20musea inde regio ontvingen in datjaar totaal 596 163mensen, waarvan 517 274recreanten en toeristen het openluchtmuseum inArnhembezochten. Hetberekende gebruik vande bewoners 39
en gasten voor museumbezoek in de regio is 391 738. In eerste instantie lijkt dit niet te kloppen, maar het openluchtmuseum trekt veel dagjesmensen van buiten de regio aan. Dus het getal van 517 274 mensen moet met deze dagjesmensen nog verminderd worden om de regiobezoekers te kunnen bepalen. Stel dat de dagjesmensen 40% van het totaal uitmaken. Er zijn dan circa 312 000 regio-inwoners en regio-gasten die het openluchtmuseum bezoeken. Opgeteld bij de circa 79 000 bezoeken aan andere musea geeft dit ongeveer het berekend gebruik.
„ W "f:
% $*'SîlàWS
Fig. 6 De aanwezigheid van terrasjes zijn van belang om de aantrekkelijkheid van een regio te kunnen bepalen
40
6 Potentie en typologie
6.1 Inleiding Potentie (P) is gedefinieerd als de totale vraag (V) naar toeristisch-recreatieve voorzieningen verminderd met het gebruik (G) ervan. In formule: P = V-G
(4)
De totale vraag of marktpotentieel staat voor debelangstelling naar een toeristischrecreatieve voorziening of activiteit. Als indicator voor het gebruik wordt de participatiegraad aan een activiteit genomen. De participatiegraad staat voor het landelijk gemiddeld gebruik aan een voorziening of activiteit. De participatiecijfers zijn afkomstig van onder andere het CBS. In deze onderzoeken is gevraagd welk percentage van de Nederlanders daadwerkelijk eenrecreatie-activiteit heeft beoefend. Dit gebruik kan worden aangeduid alsde effectieve vraag. Om detotale vraag van een recreatie-activiteit tekunnen onderzoeken is depotentiële vraag van belang. De potentiële vraag bestaat uit de extra vraag boven de huidige participatiecijfers die onder optimale samenstelling van de basisvoorwaarden kan worden gehaald. Het marktpotentieel ofwel detotale vraag wordt gevormd door de som van de effectieve vraag (het gebruik) en de potentiële vraag. Het marktpotentieel van een recreatieactiviteit slaat dus op hetmaximum bereikbare niveau onder ideale omstandigheden (kansen) in de markt (Verhage en Cunningham, 1989). Het gebruik is een functie van het aanbod en de vraag.Indien het aanbod optimaal is, is er in theorie een optimale vraag eneen maximaal gebruik. Als bij een optimaal aanbod er desondanks geen optimale vraag is, dan kan gesteld worden dat de 'vragers' geen echte belangstelling hebben voor het aanbod. Ook in een situatie waarbij zehet optimale aanbod 'wel leuk' en er vast 'wel eens gebruik van maken', maar door verschillende redenen er geen gebruik van maken (door een tekort aan tijd of door een ander aanbod enz.),dan worden ze in dit onderzoek beschouwd als geen echte 'vragers'. Het aanbod is in dit onderzoek optimaal indien alle basisvoorwaarden in de TRI de hoogste scores hebben. In theorie wordt dan in dit onderzoek de optimale vraag gehaald. In werkelijkheid ügt dit anders, aangezien (nog) niet alle basisvoorwaarden in deze methode zijn opgenomen, zoals bijvoor-beeld de prijs of het personeel. Indien deprijs tehoog iskan dit eenreden zijn omhet aanbod niet te bezoeken. Ook alshet personeel klantonvriendelijk is,kan dit eenreden zijn voor geen gebruik. Ook de kwaliteit en het image van een toeristisch-recreatieve voorziening zijn van groot belang voor recreatief gebruik. Deze basisvoorwaarden zijn (vooralsnog) niet in de TRI opgenomen. In het onderzoek zal het berekende gebruik vanhet optimale gebruik afwijken indien debasisvoorwaarden niet de hoogste scores hebben.
41
6.2 Potentieberekening Potenties kunnen wordenberekend door enerzijds het effect op het gebruik teberekenen indien de basisvoorwaarden optimaal worden gemaakt. Dit geeft de omvang van detotale vraagmarkt aan.Anderzijds kunnen potenties worden berekend waarbij geen voorzieningen zijn die de vraag kunnen generaliseren, maar er wel een potentiële vraag bestaat. Daarnaast bestaat er een potentie indien de vraag ofwel de interesse in een bepaalde recreatie-activiteit toeneemt. Dit zal dan tot uiting komen in enerzijds een hogere participatiegraad of anderzijds in een hogere frequentie. Om de potentiële vraag te kunnen berekenen, wordt een vergelijking gemaakt tussen defeitelijke basisvoorwaarden en de optimale basisvoorwaarden dieeen ideale omstandigheid uitdrukken. Vervolgens wordt dit gerelateerd met de participatiecijfers. De termen 'optimale' en 'ideale' geven ruimte voor discussies. Voor bepaalde voorzieningen (zoals maneges) moet betaald worden of moet men lid zijn, zodat niet 4 maar 2punten de hoogste score is en de 'optimale' situatie aangeven. Dit hoeft niet de 'ideale' omstandigheid te zijn. In aanhangsel 6 staan de scores bij optimale basisvoorwaarden per recreatie-activiteit vermeld evenals de feitelijke scores. Dit is voor zowel de gehele onderzoeksregio, als voor de Liemers en de Veluwezoom opgesteld. Over alle voorzieningen in de regio geldt dat de feitelijke scores 79%van het optimum zitten. Voor de Liemers is dit anders dan voor de Veluwezoom. De Liemers scoort met 71% duidelijk lager dan de Veluwezoom met 82%. Voorzieningen die zeer hoog scoren zijn de bezoekerscentra, parken en stedelijke pleinen (allemaal een waarde van 0,94). Ook heidegebieden en landgoederen scoren hoog. Zeer laag scoren de monumentale gebouwen (0,45) en de nat natuurlijke terreinen (uiterwaarden enz.). De maximale score in de onderzoeksregio bij optimale basisvoorwaarden is voor maneges 14punten. Dit getal wordt vermenigvuldigd met 27maneges is 378 punten. De score van de feitelijke basisvoorwaarden voor maneges is 294 punten. Gemiddeld een score van 10,89 ofwel 78%van het optimum. De berekende potentie voor maneges is derhalve 14/10,89 vermenigvuldigd met het berekende gebruik is 37 175 manegeritten extra indien alle basisvoorwaarden optimaal zijn. Omdat het gewicht wd voor de gasten anders is dan voor de inwoners, is het ook mogelijk voor de gasten een potentieberekening te maken. De potentiële vraag van de gasten is 1795. Het berekende gebruik ofwel de effectieve vraag naar maneges voor de inwoners en de gasten is 136 393. De potentiële vraag naar maneges voor inwoners en de gasten is 38 969.Detotale vraag ofwel het marktpotentieel voor maneges is derhalve 175362.Het moge duidelijk zijn dat de optimale aantrekkelijkheid in feite een illusie is, want het zal nooit zo zijn dat alle maneges in de regio de hoogste scores voor de basisvoorwaarden zullen krijgen. In aanhangsel 7 is de potentieberekening weergegeven voor de inwoners en gasten van de regio voor de toeristisch-recreatieve voorzieningen en landschappen die in deregio aanwezig zijn. Hieruit blijkt dat vooral wandelpaden en fietspaden een hoge potenties hebben. Dit is vooral toe te schrijven aan de hoge participatiegraad en 42
frequentie. Ook verharde wegen hebben een hogepotentie.Dit is opzich niet vreemd want een verharde weg kan voor verschillende recreatievormen worden gebruikt, zoals autotoeren en fietsen maar ook zelfs wandelen en paardrijden. Bosgebieden hebben eveneens een hoge potentie. Ook hier geldt dat er veel verschillende recreatievormen kunnen worden ondernomen.
6.3 Typologie via marktsegmentatie Een typologie van de gemeenten kan worden samengesteld opbasis van marktsegmentatie.Marktsegmenten zijn groepen mensen die één of meerkenmerken gemeenschappelijk hebben. Marktsegmenten kunnen opzeer veel kenmerken worden onderscheiden afhankelijk van het doel dat met het marktsegment wordt beoogd. Marktsegmenten zijn te onderscheiden naar criteria, zoals inkomen, leeftijd, gezinssituatie, woonplaats,bezittingen. Dit zijn echter criteria die voor deplanning minder sturend zijn. Het heeft weinig zin om met toepassing van een marketingstrategie een aanbod te creëren bijv. voor 'jongeren', als de interesses van jongeren zeer amorf zijn. 'Jongeren met een bepaalde interesse' bestaan echter wel en zijn als segment daardoor werkbaar. Marktsegmenten zijn echter ook te onderscheiden naar een 'probleem' dat een bepaalde groep mensen heeft, naar de 'oplossing' van dat probleem, of aan de hand van hun interesse, hun motieven of hun gedrag (de Boer, 1989). Een segmentatie naar interesse sluit vrij direct aan op het toeristisch-recreatief aanbod. Het aanbod kan worden gemaakt of opeen nieuwe wijze worden ingericht zodat hetbeter aansluit op de interesse. De interesse in toerisme en recreatie kan worden onderscheiden in 4 hoofdgroepen, namelijk Natuur, Uitgaan, Cultuur en Sport. De interesse kan gerelateerd worden aan de voorzieningen. Natuur is onder andere te vertalen in recreatievormen die gebruik maken van bos,water enheide;cultuur inrecreatievormen die gebruik maken van voorzieningen zoals kastelen, monumenten enz.; uitgaan in recreatie-vormen die gebruik maken van voorzieningen zoals discotheken en sporten in recreatievormen die gebruik maken van voorzieningen zoals sportcomplexen. Voorzieningen zijn niet allemaal even relevant voor een specifieke vraag. Sommige voorzieningen vervullen een trekkersfunctie. Een veel gebruikte indeling is die van Jansen-Verbeke (1990).Zij onderscheidt het aanbod naarprimaire, secundaire voorzieningen en additionele elementen. Primaire voorzieningen zoals stranden, bossen, ruïnes vervullen een trekkersrol. Deze voorzieningen zijn doorgaans verantwoordelijk voor de beslissing van toeristen en recreanten om een bepaalde regio te bezoeken. Secundaire voorzieningen zijn noodzakelijk omhet verblijf in deregio mogelijk te maken zoals kampeerterreinen, hotels,wandelpaden, restaurants enz. Deze voorzieningen profiteren meestal het meest van de bestedingen van toeristen en recreanten. De voorzieningen vervullen een afgeleide functie; zezetten toeristen niet aan tot een bezoek, maar ze maken het verblijf wel aangenaam. De additionele elementen vergemakkelijken het verblijf in de regio.Het zijn elementen die nodig zijn om een 43
voorziening te kunnen aanbieden. Onder dergelijke elementen worden meestal parkeerterreinen, bewegwijzeringen enz. verstaan. Dit zijn de basisvoorwaarden die in deel 1per voorziening reeds zijn geïnventariseerd. Per marktsegment kunnen de primaire en secundaire voorzieningen worden aangegeven. Natuur: Primair bossen duin- en zandgebieden heidegebieden nat natuurlijke terrein meren en plassen gemengd landschapstype landgoederen agrarische gronden parken zwemplassen stranden recreatiegebieden thematische tuinen eendenkooien uitzichtpunten en -toren grotten
Cultuur: primair kastelen bezienswaardige klooster monumenten en ruïnes bezienswaardige gebouw molens bezienswaardige kerken musea folkloristische evenementen galeries aantrekkelijke plaats volgens toeristische atlas ambachten stadswandelroutes theater en bioscopen
44
Secundair verblijfsaccommodaties onverharde wegen verharde wegen volkstuinen aanlegplaatsen bezoekerscentra fietspaden fietsverhuur jachthavens kinderboerderijen langlaufroutes ruiterpaden cafés restaurants wandelroutes wandelpaden zeil- en surfscholen veerponten dierentuinen en safariparken rondvaarten
secundair verblijfsaccommodaties fietspaden fietsverhuur rondvaarten cafés restaurants wandelroutes
Uitgaan: primair pretparken dierentuinen attracties vliegvelden thermencentra draf- en renbanen stadspleinen discotheken, nachtclubs theaters, bioscopen openluchttheaters winkelstraten winkelcentra cafés restaurants Strandboulevards amusementhallen casino's
Sporten: Primair trimbanen skihellingen schaatsbanen lawaaisportterreinen jeu de boulesbanen zwembaden sportcomplexen bowlingbanen sauna's/fitness snookercentra beugelbanen maneges wandelroutes langlaufroutes fietsroutes zeil- en surfscholen golfterreinen
secundair verblijfsaccommodaties
Secundair bossen heidegebieden agrarische gebieden watergebieden gemengde terreinen onverharde wegen verharde wegen fietspaden midgetgolfbanen recreatiegebieden cafés parken
Met deze indeling is er een verschil te zien in de TRI zoals uit de tabellen 14 tot en met 17 blijkt. In de berekening worden de primaire voorzieningen zwaarder gewogen dan de secundaire voorzieningen. De zwaarte is moeilijk objectief te bepalen, vandaar dat gebruik is gemaakt van de verwachtings-waardetheorie (zie aanhangsel 8). Doordat de primaire voorzieningen een trekkersrol vervullen en daarom belangrijker zijn, worden ze met een factor 0,75 vermenigvuldigd en de secundaire voorzieningen met een factor 0,25. Daarnaast is het gewicht w d , die de onderlinge sterkte van de voorzieningen meet, van kracht gebleven.
45
Tabel 14 De TRI voor het marktsegment Natuur Gemeente code
Primaire voorzieningen Index (%)
196 199 202 218 226 274 275 277 289 292 293 299 340
7,90 6,98 21,10 5,72 3,76 12,22 31,24 16,71 5,00 3,26 0,92 3,00 10,98
89,3 89,3 68,7 80,6 77,6 68,8 84,7 93,8 68,8 74,5 78,6 64,7 87,5
Secundaire voorziening Index (%) 0,95 0,84 9,61 1,38 1,09 5,54 5,66 1,10 2,27 1,11 0,25 1,64 1,57
10,7 10,7 31,3 19,4 22,4 31,2 15,3
6,2 31,2 25,5 21,4 35,3 12,5
TRI segment Natuur 8,85 7,82 30,71 7,10 4,85 17,76 36,90 17,82 7,27 4,37 1,17 4,64 12,55
De gemeenten Arnhem en Rheden zijn in een strijd verwikkeld om de hoogste positie voor het marktsegment Natuur. Dit wordt vooralsnog gewonnen door de gemeente Rheden die duidelijk beter scoort met haar primaire voorzieningen dan concurrent Arnhem die het meer van de secundaire voorzieningen moet hebben. Omdat secundaire voorzieningen het meest profiteren van de bestedingen van de recreant en toerist, springt de gemeente Arnhem hier goed bij uit en weet de gemeente Rheden haar koppositie niet erg goed ten gelde te maken. Opmerkelijk is ook de relatief hoge positie die de gemeenten Rijnwaarden en Angerlo innemen. Dit wordt voornamelijk bepaalt door de primaire voorzieningen in deze gemeenten. De aanwezigheid van een grote waterplassen en de uiterwaarden zijn hiervoor verantwoordelijk. De natuurbeleving is door de aanwezigheid van dergelijk land-schappen anders dan in het gebied tussen Renkum en Rheden waar het landschap voornamelijk bepaald wordt door de aanwezigheid van bosgebieden. De gemeente Westervoort blijkt voor dit marktsegment niet erg aantrekkelijk te zijn. Tabel 15 De TRI voor het marktsegment Cultuur Gemeente code
196 199 202 218 226 274 275 277 289 292 293 299 340
46
Primaire voorzieningen Index (%) 0,12 0,23 18,43 0,07 0,24 0,81 0,77 0,04 2,12 0,10 0,13 0,64 0,34
46,1 45,8 74,9 50,6 75,4 15,7 16,5
3,8 59,3 22,5 76,3 41,3 34,1
Secundaire voorziening Index (%) 0,14 0,28 6,18 0,07 0,08 4,34 3,88 1,00 1,46 0,34 0,04 0,91 0,66
53,9 54,2 25,1 49,4 24,6 84,3 83,5 96,2 40,7 77,5 23,7 58,7 65,9
TRI segment Cultuur 0,26 0,51 24,61 0,14 0,32 5,14 4,65 1,04 3,57 0,44 0,17 1,55 1,01
Voor cultuurbeleving moet derecreant of toerist duidelijk naar degemeente Arnhem gaan. Dezeheeft dehoogste index voor cultuur en dat wordt sterk veroorzaakt door het hogepercentage primaire voorzieningen. Met andere woorden, Arnhem beschikt over een groot aantal voorzieningen dieeen trekkersfunctie bezitten voor het segment Cultuur. Slechts op grote afstand volgen de gemeenten Renkum, Rheden en Wageningen, waarbij opvalt dat de gemeente Wageningen een tweedepositie inneemt in de regio met voorzieningen die een trekkersfunctie vervullen voor dit segment. Tabel16De TRIvoorhet marktsegment Uitgaan Gemeente code 196 199 202 218 226 274 275 277 289 292 293 299 340
Primaire voorzieningen Index (%) 0,67 0,15 20,94 0,27 0,24 0,57 1,33 0,00 1,46 0,24 0,11 0,84 0,86
90,8 40,6 97,8 98,9 100 59,1 73,3 0,0 96,0 97,1 100 67,1 80,2
Secundaire voorziening Index (%)
TRI segment Uitgaan
0,07 0,23 0,47 0,00 0,00 0,40 0,48 0,00 0,06 0,01 0,00 0,41 0,21
0,74 0,38 21,41 0,28 0,24 0,97 1,81 0,00 1,52 0,25 0,11 1,25 1,08
9,2 59,4 2,2 1,1 0,0 40,9 26,7 00,0 4,0 2,9 0,0 32,9 19,8
Wat opvalt is dat bij het marktsegment Uitgaan deprimaire voorzieningen een sterke rol spelen en de secundaire voorzieningen nauwelijks aan bod komen. Ookhier scoort de gemeente Arnhem wederom het hoogst. Opvallend is de gemeente Rheden die een tweede plaats inneemt nog voor Wageningen en Zevenaar. De secundaire voorzieningen hebben hier een groot aandeel in.Dereden voor Rheden wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de kern Velp die kan profiteren van de uitstraling van de buurgemeente Arnhem. Om uit te gaan kunnen de recreanten en toeristen de gemeente Rozendaal beter mijden; hier zijn geen voorzieningen die zich op dit marktsegment richten. Bij het segment Sport zijn geen zeer opvallende verschillen. Weliswaar scoort de gemeente Arnhem het hoogst met haar index, maar de secundaire voorzieningen zijn hiervan voornamelijk de oorzaak. De gemeente Rheden scoort met haar primaire voorzieningen net iets hoger in dit segment dan de gemeente Arnhem.De verschillen in de primaire voorzieningen zijn niet zo groot in vergelijking tot de vorige segmenten. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat de sportvoorzieningen in elke gemeente wel voorkomt. Dit betekent derhalve dat de sportvoorzieningen in dit segment sterklokaal gebonden zijn. Deruimtelijk spreiding van sportvoorzieningen is goed verdeeld volgens het inwonertal.
47
Tabel 17 De TRI voor het marktsegment Sport gemeente code 196 199 202 218 226 274 275 277 289 292 293 299 340
Primaire voorzieningen Index (%) 26,7 5,3 26,3 14,6 26,9 35,5 28,6 7,8 33,7 20,0 51,1 49,4 28,2
1,18 0,16 4,97 0,55 0,77 4,36 5,00 0,55 1,66 0,51 0,48 1,80 1,53
Secundaire voorziening Index (%) 73,3 94,7 73,7 85,4 73,1 64,5 71,4 92,2 66,3 80,0 48,9 50,6 71,8
3,23 2,81 13,94 3,24 2,10 7,91 12,47 6,52 3,26 2,03 0,45 1,85 3,91
TRI segment Sport 4,40 2,97 18,92 3,79 2,87 12,26 17,47 7,07 4,92 2,54 0,93 3,66 5,44
In tabel 18 staan de TRI's per segment voor de twee regio's weergegeven. Duidelijk komt naar voren dat de Veluwezoom over de hele linie beter scoort dan de Liemers. Dit geldt zowel voor de primaire als voor de secundaire voorzieningen. Het segment Natuur heeft in beide regio's de hoogste score, op grote afstand gevolgd door het segment Sport. Dat het segment Sport redelijk hoog scoort komt voor een zeer groot deel door de secundaire voorzieningen. Het is opvallend dat in beide regio's de secundaire voorzieningen in dit segment zeer hoog scoren. In beide regio's scoort de TRI voor het segment Uitgaan het slechtst. In de Veluwezoom is de lage score van de secundaire voorzieningen hier de oorzaak van. De primaire voorzieningen in de Veluwezoom scoren in dit segment relatief goed. Dit komt voornamelijk door de gemeente Arnhem. Tabel 18 De Toeristisch-Recreatieve Index per regio en per segment Segment Primaire Voorziening Secundaire Voorziening
Natuur Cultuur Sport Uitgaan
TRI
Liemers Veluwezoom Liemers
Veluwezoom Liemers Veluwezoom
31,54 1,53 5,45 2,52
25,75 17,52 48,01 1,62
97,25 22,51 18,07 25,16
7,26 1,86 15,71 0,72
38,8 3,4 21,2 3,2
123,0 40,0 66,1 26,8
De score van de aantrekkelijkheid van een regio is gedeeltelijk afhankelijk van de oppervlakte. Hoe groter een regio in oppervlakte, hoe groter de kans dat er meer voorzieningen zijn waardoor de TRI hoger is. Daarom wordt de TRI per segment nog gedeeld door circa 20 000 ha voor de Liemers en circa 33 000 ha voor de Veluwezoom. De TRI wordt voor de overzichtelijkheid vermenigvuldigd met 1000. De volgende typologie kan worden opgesteld. Als de TRI tussen 0 en 1per ha ligt, dan is de regio minder aantrekkelijk voor het segment. Een TRI tussen 1 en 3 per ha is gemiddeld aantrekkelijk en een TRI van meer dan 3 per ha is zeer aantrekkelijk. De volgende tabel laat de typologie zien van de twee regio's voor de 4 segmenten.
48
Tabel19 Typologie vande Hemers en de Veluwezoomvoor4 segmenten,gerelateerd naar oppervlakte Regio
Segment Natuur
Segment Cultuur
Segment Sport
Segment Uitgaan
Liemers
gemiddeld aantrekkelijk (1,9)
minder aantrekkelijk (0,17)
gemiddeld aantrekkelijk (1,06)
minder aantrekkelijk (0,16)
Veluwezoom
zeer aantrekkelijk (3,7)
gemiddeld aantrekkelijk (1,2)
gemiddeld aantrekkelijk (2,0)
minder aantrekkelijk (0,8)
Niet erg opvallend is het feit dat de Veluwezoom voor het segment Natuur zeer aantrekkelijk is. Opvallend is wel dat de Veluwezoom voor het segment Uitgaan juist minder aantrekkelijk is. De uitgaansmogelijkheden zijn vooral in Arnhem geconcentreerd en de gemeente heeft daardoor een monopoliepositie in de Veluwezoom. De overige gemeenten scoren op dit punt dermate laag, dat het effect van de vele uitgaansmogelijkheden in Arnhem het gemiddelde toch niet omhoog kan stuwen. Voor de andere segmenten is de Veluwezoom gemiddeld aantrekkelijk. Ook dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de gemeente Arnhem want wanneer de segmentering onderling wordt vergeleken, dan blijkt dat de gemeente Arnhem hier relatief hoog scoort. Bij het segment Natuur scoort de gemeente Arnhem ook goed, maar heeft duidelijk meer concurrentie van andere (buurgemeenten met veel bosgebieden. Voor het segment Sport is de Veluwezoom gemiddeld aantrekkelijk. Doordat de sportvoorzieningen vooral een lokale aantrekkingskracht hebben, is het net verwonderlijk dat dit segment gemiddeld scoort. De Liemers is voor de segmenten Natuur en Sport gemiddeld aantrekkelijk. Voor het segment Natuur wordt dit voornamelijk veroorzaakt door de relatief grote wateroppervlakten in de gemeenten Angerlo en Rijnwaarden. Het karakter van dit segment is daardoor duidelijk anders dan het karakter van hetzelfde segment in de Veluwezoom. Ook in deze regio volgt het aanbod in het segment Sport de lokale vraag. Om te kunnen uitgaan of van cultuur te kunnen genieten is de regio de Liemers duidelijk een stuk minder aantrekkelijk. Tenslotte kan nog berekend worden wat de potenties van deze typologie is. Zoals eerder is gesteld kan van potentie sprake zijn als de basisvoorwaarden van de voorzieningen nog niet een optimale situatie hebben bereikt. De primaire en secundaire voorzieningen zijn per segment bekeken in hoeverre er sprake is van een optimale situatie. Wanneer de score tussen 0 en 0,25 ligt is er sprake van een semioptimale situatie. De basisvoorwaarden scoren goed en er is nauwelijks verbetering nodig om de maximale vraag te bereiken. De basisvoorwaarden hebben enige verbetering nodig bij een score tussen 0,25 en 0,5. Een sterke verbetering van de basisvoorwaarden is noodzakelijk als de score meer dan 0,5 bedraagt. Er is gebruik gemaakt van tabel 8. De percentages van de bij het segment behorende voorzienin-gen zijn opgeteld en gedeeld door het aantal voorzieningen.
49
Tabel 20 Typologie van de Liemers en de Veluwezoom voor 4 segmenten, gerelateerd naar potenties via de scores van de basisvoorwaarden. Regio
Segment Natuur
Segment Cultuur
Segment Sport
Segment Uitgaan
Liemers
sterke verbetering nodig (0,56)
sterke verbetering nodig (0,6)
enige verbetering nodig (0,47)
semioptimale situatie (0,14)
Veluwezoom
enige verbetering nodig (0,38)
enige verbetering nodig (0,42)
enige verbetering nodig (0,39)
semioptimale situatie (0,14)
Zoals uit de tabel blijkt zijn er grote potenties voor de Liemers bij de segmenten Natuur en Cultuur. De basisvoorwaarden zijn nu niet toereikend om een grote vraag te genereren. Er is een grote kans dat het gebruik toeneemt indien de basisvoorwaarden sterk worden verbeterd. De Veluwezoom heeft reeds een sterk gebruik van de voorzieningen die horen bij de verschillende segmenten. Enige verbetering in de basisvoorwaarden zal het gebruik nog gering doen toenemen. Opvallend is het segment Uitgaan voor beide regio's. De basisvoorwaarden van de voorzieningen hebben in beide regio's bijna een optimum behaald. Desondanks scoren beide regio's als minder aantrekkelijk voor dit segment. Dit betekent dat er maar weinig voorzienin-gen in dit segment aanwezig zijn, maar dat deze voorzieningen wel hoge basisvoorwaarden blijken te hebben. Naast het verbeteren van de basisvoorwaarden, kan er sprake zijn van potenties door middel van uitbreiding met nieuwe voorzieningen. Vooral voor het segment Uitgaan geldt dergelijke optie voor zowel de Liemers als de Veluwezoom. Voor de Liemers geldt dit eveneens voor het segment Cultuur. Voor deze segmenten geldt dat de regio's relatief weinig voorzieningen hebben en daardoor minder aantrekkelijk zijn.
6.4 De vraag naar recreatie Uitbreiding van het gebruik is ook mogelijk indien er sprake is van een toenemende vraag. Volgens het Sociaal-Cultureel Planbureau (1990) is de hoeveelheid vrije uren sinds 1985 gemiddeld met 4% afgenomen. De verscheidenheid van de vrijetijdsbesteding nam gemiddeld met 5% toe. Er gebeurt dus steeds meer, in minder tijd. Dit betekent derhalve een grote vraag naar diversiteit. Dat geldt vooral voor jonge, beter opgeleiden. Ouderen en lager opgeleiden hebben daarentegen meer vrije uren gekregen. Van elke 3 vrije uren worden er twee thuis besteed (cocooning). TV-kijken scoort hoog en neemt nog steeds toe, terwijl lezen en onderhouden van contacten afneemt. Er wordt flink geïnvesteerd in audiovisuele apparatuur, maar ook uitgaan en sport worden belangrijker. Het autogebruik tijdens de vrije uren lag in 1990 dan ook 24% hoger dan in 1980. De ongelijkheid in participatie naar opleidingsniveau in cultuur, sport en recreatie blijft bestaan. De volgende algemene trends voor de ontwikkeling van de vrijetijdsbesteding zijn te onderscheiden:
50
er is steeds meer behoefte aan maatwerk en zeer hoge kwaliteit. Toeristischrecreatieve goederen en diensten zullen steeds meer op specifieke groepen (doelgroepbenadering) worden gericht die een levensfase of levensstijl gemeen hebben; er is dan ook een grote verscheidenheid aan recreatiestijlen, gebonden aan die leefstijlen; één van die leefstijlen is 'het 99 levens leiden'. Dituit zichin een grote behoefte aan afwisseling. De behoefte aan combinaties van recreatiemogelijkheden zal toenemen: varen en fietsen, varen en vissen, varen en stadsbezoek enz. De toeristisch-recreatieve diensten en goederen moeten zeerflexibel kunnen worden samengesteld. Bij de TRIbetekent dit dat het aantal typen voorzieningen groot moet zijn. Dus veel soorten voorzieningen die voorkomen in Natuur, Cultuur, Uitgaan. er is een toenemende behoefte aan zelfontplooiing; deindividualisering zet nog steeds door; Een sprekend voorbeeld hiervan is de sportbeoefening met voorzieningen als fitness,joggen, racefietsen, vissen dus met individuele trainingsmogelijkheden. dit betekent een grote differentiatie in prijs en aanbod van accommodaties; er is een nog steeds groeiende behoefte aan 'gezond en sportief blijven'. Dit betekent onder andere een groeiende belangstelling voor milieuvriendelijke en ethisch verantwoorde vormen van recreatie.Fietsen is duidelijk populair (zieonder andere de toename van fïetskampeerterreinen, fietshotels, fietsarrangementen). Natuurgerichte recreatie kan worden beschouwd als een nieuwe markt; het beleven van fantasie en avontuur gaat een grote rol spelen in toeristischrecreatieve activiteiten (survival-weekeinden enz.); onverharde wegen, reliëf, bossen, water zijn hierbij belangrijke voorzieningen; het avontuur moet echter wel veilig zijn. De recreant eist zekerheid; de toeristen en recreanten verwachten steeds meer exclusiviteit en dienstbetoon; er is een toename van mode-gevoelige recreatie-activiteiten; de toeristen en recreanten hebben veel ervaring in toeristisch-recreatieve beleving en zijn dus kritisch en eisen efficiency. De toeristen en recreanten willen informatie van een voldoende niveau. Dus de basisvoorwaarde publiciteit, maar ook informatieborden in het veld. Tevens verwachten ze een goede klachtenbehandeling. een heel andere recreatiestijl is dereeds in gang gezette trend van 'cocooning'; de woning met alles erop en eraan wordt daarbij belangrijker. De direkte woonomgeving wordt voor de alledaagse vrijetijdsbesteding belangrijk. Dit geldt vooral voor de groeiende groep bejaarden; demografische ontwikkelingen laat een groeiende groep ouderen zien met veel vakantie-ervaring, die veel vrije tijd hebben en relatief veel geld hebben te besteden; de vriendenkring gaat een steeds belangrijkere rol spelen bij recreatie-activiteiten. Een weekendje weg met vrienden neemt dan ook toe. Tevens is er nog steeds een toename van familie-reünies. Deze worden regelmatig buiten de eigen woning gevierd. Dit leidt tot een toename van de korte vakanties; er is sprake van een toename van tweede en derde vakanties, die veelal dichter bij huis plaatsvinden dan de eerste vakantie; er is een groeiende belangstelling voor alles wat met cultuur te maken heeft; 51
voor de kleine watersport wordt vooral een groei verwacht van het kanovaren. Het plankzeilen neemt in groei af. Deze trends betekenen dat voor alle 4 de segmenten een groeiende vraag te verwachten valt en met name in combinaties van de segmenten. De diversiteit aan voorzieningen wordt zeer belangrijk en hierop scoort de Veluwezoom duidelijk beter dan de Liemers. Uitbreiding van voorzieningen zal het grootste effect hebben wanneer er voorzieningen komen die nog niet aanwezig zijn in de regio, maar wel een groot landelijke participatie hebben. Zo valt te denken aan het creëren van kanoroutes of ruiterpaden in de Liemers. Deze voorzieningen scoren zowel bij het segment Natuur als bij Sport. Voor de Veluwezoom kan gedacht worden aan het opzetten van meer uitgaansgelegenheden zoals disco's entheaters. De volgende tabel geeft globaal aan hoe de groeiende vraag van deze segmenten kan worden omgezet in een toename van het gebruik in de regio. Tabel 21 Maatregelen om het recreatief gebruik te doen toenemen in beide regio's naar segment Regio
Segment Natuur
Segment Cultuur
Segment Sport
Segment Uitgaan
Liemers
potentie is groot omdat de basisvoorwaarden nog sterk kunnen worden verbeterd en er enige uitbreiding van voorzieningen zou kunnen plaatsvinden.
potentie is zeer groot omdat de basisvoorwaarden sterk kunnen worden verbeterd maar er moet wel een flinke uitbreiding van voorzieningen plaatsvinden.
enige potentie omdat de basisvoorwaarden nog kunnen worden verbeterd en er enige uitbreiding van voorzieningen zou kunnen plaatsvinden.
potentie alleen via zeer sterke uitbreiding van voorzieningen omdat de basisvoorwaarden al semi-optimaal zijn.
Veluwezoom
leidende positie handhaven door enige verbetering van basisvoorwaarden en door uitbreiding voorzieningen.
enige potentie omdat de basisvoorwaarden nog kunnen worden verbeterd en er enige uitbreiding van voorzieningen zou kunnen plaatsvinden.
enige potentie omdat de basisvoorwaarden nog kunnen worden verbeterd en er enige uitbreiding van voorzieningen zou kunnen plaatsvinden.
potentie alleen via zeer sterke uitbreiding van voorzieningen omdat de basisvoorwaarden al semi-optimaal zijn.
52
7 Beperkingen en mogelijkheden
7.1 Inleiding Elke methode kent haarbeperkingen, dus ookdeze.In dit hoofdstuk wordteen aantal beperkingen aangegeven om de betrouwbaarheid van de uitkomsten in de juiste proporties te zien.Eén van debeperkingen is dat er van een aantal veronderstellingen wordt uitgegaan. Deze zullen kort de revue passeren. Daarnaast zal er ook aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die deze methode heeft. Tenslotte wordt ingegaan op het kostenaspect van de methode. Hoeveel kost het een gemeente om haar TRI te laten berekenen.
7.2 Veronderstellingen De methode gaat uit van een aantal veronderstellingen. Voor de duidelijkheid zullen deze op een rij gezet worden, zodat de exactheid van de resultaten kunnen worden gerelativeerd. Tevens geeft het een goed overzicht om de veronderstellingen nader te kunnen onderzoeken. Eén van de veronderstellingen is dat als er meer van een toeristisch-recreatieve voorziening aanwezig is dan het gemiddelde, er ook meer gebruik van wordt gemaakt. De participatie of de frequentie is dan hoger. Dit hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Het kan heel goed zijn dat er veel bedrijven zijn, maar toch geen hoger gebruik. Dit is bijvoorbeeld het geval als er veel kleine bedrijven zijn. De capaciteit van bedrijven wordt namelijk niet meegenomen. Een kampeerterrein met 500 standplaatsen telt maar één keer mee, terwijl 10 kampeerterreinen van 25 standplaatsen 10keer meetelt, wat dus leidt tot een groot aanbod en daardoor volgens de methode tot een groot gebruik. Ook kan het zijn dat er wel veel voorzieningen zijn, maar er eigenlijk sprake is van een overcapaciteit. Tevens wordt de aanname gemaakt dat indien de aantrekkelijkheid gemeten via de basisvoor-waarden hoger is dan gemiddeld, het gebruik ook hoger is dan gemiddeld. Als de aantrekkelijkheid lager is dan gemiddeld, dan zal het gebruik ook lager zijn dan gemiddeld. Of recreanten gebruik maken van een bepaalde voorzieningen hangtnatuurlijk van veel meer factoren af dan de in dit onderzoek onderscheiden vier basisvoorwaarden. Ook wordt er van uitgegaan dat in ieder gebied eenzelfde recreatiepatroon bestaat. Dus als er geen kanoroutes zijn in een regio, wil dit niet zeggen dat geen interesse vanuit deregio-inwoners voorkanoën bestaat. Inprincipe bestaat eenzelfde interesse in ieder gebied. Maar het kan heel goed zijn dat bepaalde recreatie-activiteiten alleen in een bepaalde regio voorkomen, zoals het klootschieten in Twente of het slootje springen in Friesland. Toch wordt ervan uitgegaan dat dergelijke activiteiten maar op kleine schaal voorkomen en dat in ieder gebied dezelfde interesse bestaat voor de 'algemeen gangbare' recreatie-activiteiten. De uitkomsten zijn sterk afhankelijk van het inwonertal. Als in een regio een 53
gemeente wordt opgenomen met een hoge bevolkingsconcentratie maar zonder de aanwezigheid van veel voorzieningen, dan veranderen de cijfers sterk. Met andere woorden, de regiogrens is zeer belangrijk.
7.3 Beperkingen Het gebruik neemt volgens de methode recht evenredig toe met een verbetering van één enkele basisvoorwaarde. Als de publiciteit van een toeristisch-recreatieve voorziening toeneemt zal dit niet altijd direct leiden tot een hoger gebruik. Het zal vaak eerder het geval zijn als een combinatie van basisvoorwaarden worden verbeterd. Ook bij de potentie wordt ervan uitgegaan dat er een direkte relatie bestaat tussen de basisvoorwaarden en het gebruik. Indien één basisvoorwaarde verbeterd, betekent dit gelijk een verhoogd gebruik en daardoor een lagere potentie. Dit zal niet vaak het geval zijn. In de praktijk zullen andere factoren ook een rol spelen die de uitkomsten kunnen veranderen. Vaak is het zo dat pas na vele ingrepen er sprake is van een verandering in het gebruik. Elke verbetering van een basisvoorwaarde leidt tot een groter gebruik. Ook elke nieuwe voorziening leidt tot meer gebruik. Maar er is natuurlijk een bovengrens. Indien een gebied te druk wordt dan zal het afstootverschijnselen gaan krijgen. De recreanten komen niet meer omdat het te druk is. Derhalve zijn capaciteitsberekeningen vanbelang en zullen bepaalde normstelling moeten worden ingevoerd. Ook zal nader onderzoek moeten uitmaken of de gemeten waarden van de basisvoorwaarden op eenjuiste manier worden omgezet in scores. De gebruikte participatiegraden en frequentiegegevens zijn uitermate van belang bij deze methode. Een verschil van 1%heeft grote gevolgen voor de wegingsfactor en daardoor op detoeristisch-recreatieve index en op het berekende gebruik. Met name de frequentiegegevens zijn niet erg betrouwbaar. Maar op dit moment zijn er geen betere landelijke gegevens in Nederland die een betrouwbaar beeld geven van alle recreatie-activiteiten. Volgens de methode wordt de gemiddelde score van de basisvoorwaarden van een voorzieningen in de regio vergeleken met de gemiddelde score van die voorziening in Nederland. De gemiddelde score voor heel Nederland is pas bekend als alle voorzieningen inNederland zijn geïnventariseerd. Dit gedeelte van de methode heeft voorlopig derhalve geen effect op de uitkomst omdat het nog erg lang kan duren voordat alle voorzieningen in Nederland op deze wijze zijn geïnventariseerd. Ter toetsing is het misschien wel mogelijk om de gemiddelde score in Nederland voor slechts één voorziening te achterhalen. De methode is nog sterk theoretisch van opzet. Een toepassing in een concreet gebied zal met name gegevens moeten opleveren over het daadwerkelijk gebruik in het onderzoeksgebied. Deze resultaten kunnen dan vergeleken worden met de resultaten van het berekende gebruik volgens de methode.
54
7.4 Mogelijkheden Met de methode is goed te berekenen of het aanleggen van een nieuw fietspad zal leiden tot een hogere TRI en hoger gebruik of dat ditjuist kan worden bereikt via het verbeteren van de basisvoorwaarden. Een dergelijke beslissing kan van belang zijn indien erbijvoorbeeld niet erg veel geld te besteden is. Ookkan via de methode meer inzicht ontstaan of het beter is in termen van hoger rendement in gebruik om een nieuw fietspad aan te leggen ofjuist een kanoroute te ontwikkelen. Met de TRI kunnen argumenten geleverd worden waarbij dekeuze tussen het aanleggen van een fietspad of kanoroute inzichtelijker worden. De TRIgeeft geen beslissing, het geeft alleen meer inzicht in de keuze. Met het model kan ook onderzoek worden gedaan wat de maximale capaciteit van een voorziening is.Hetmodel berekend het gemiddelde gebruik vaneen voorziening. Dit gebruik zal allereerst getoetst moeten worden of dit realistisch is.Zo niet dan zal het model aangepast moeten worden. Het model geeft derhalve veel mogelijkheden voor toetsend onderzoek. Komen de berekende gegevens redelijk overeen met de werkelijkheid dan kan bepaald worden of een dergelijke capaciteit acceptabel is. Zo niet, dan kan vrij snel worden berekend hoeveel voorzieningen erbij of eraf moeten komen om het gebruik acceptabel te maken.Uiteraard gaathet hier om grove uitkomsten. Door de eis van flexibiliteit van de methode zijn de wegingsfactoren sterk afhankelijk van de vraagdifferentiatie (wensen en voorkeuren van bepaalde doel-groepen). Dit betekent dat hier alleen algemene scores kunnen worden gegeven voor de (niet bestaande) gemiddelde recreant. Afhankelijk van de voorkeuren en wensen van specifieke doelgroepen zullen de scores dan ook een ander gewicht moeten hebben. Een andere mogelijkheid is simulatie. Stel dat alle bos- en natuurgebieden beperkt toegankelijk worden verklaard. Het effect op de TRI is dan goed te berekenen en eveneens opwelke gemeente een dergeüjke maatregel het meest effect heeft. De TRI zal dalen en de gemeenten worden een stuk minder aantrekkelijk. Dit negatief effect zou kunnen worden opgeheven als alle bos- en natuurgebieden het helejaar open worden gesteld. Ook dan is het effect van deze maatregel goed te berekenen en kan worden bepaald of een gemeente of regio toeristisch-recreatief meer of minder aantrekkelijk wordt.
7.5 Kosten Om de TRI van een gemeente te kunnen berekenen zijn de volgende zaken nodig. Ten eerste moet een databestand aanwezig zijn met adresgegevens van toeristischrecreatieve voorzieningen. Indien deze niet aanwezig zijn, dan zal dit verzameld moeten worden. Ten tweede moeten de scores voor de basisvoorwaarden worden toegevoegd aanhet bestand. De verdeling van de scoresis het belangrijkste onderdeel van de methode en hier zal dan ookhet nodige inventariseerwerk aan vooraf gaan.
55
Tenslotte kan de TRI berekend worden met behulp van een speciaal daarvoor ontwikkeld rekenprogramma. Als case-study is degemeente Amersfoort gekozen om detijdsduur te inventariseren om de TRI te kunnen berekenen. Hiermee kan een indicatie van de kosten voor het berekenen vaneenTRIvoor een gemeente worden gegeven. De gemeente Amersfoort is gekozen omdat het een gemiddelde gemeente inzake het aanbod van toeristischrecreatieve voorzieningen lijkt. De gemeente is vergeleken met de gemeente Arnhem, omdat het in oppervlakte en inwonertal redelijk overeenstemt. De gemeente Amersfoort heeft een TRI van 75,03 en de gemeente Arnhem een TRI van 246,6. De gemeente Arnhem is derhalve toeristisch-recreatief aantrekkelijker dan de gemeente Amersfoort. Als uitkomst hiervan kan gesteld worden dat het berekenen van een TRI voor één bepaalde gemeente circa ƒ 3 000,- kost. Uiteraard is dit een indicatie; het feitelijke bedrag is afhankelijk van de gemeentegrootte, het aantal voorzieningen en de beschikbaarheid van dejuiste gegevens.
56
8 Conclusies De TRI is een redelijk goede methode om de aanwezigheid van verschillende typen landschappen en toeristisch-recreatieve voorzieningen in gemeenten of in een regio te kunnen berekenen. Door middel van de wegingsfactoren die op het gebruik van de voorzieningen in de regio door regio-inwoners en gasten zijn gebaseerd is het mogelijk om sterkte-zwakte analyses uit te voeren en een bepaalde typologie tekunne ontwikkelen. Zo is het mogelijk om door vergelijking van gemeenten of regio's aan te kunnen geven of een gemeente of regio toeristisch-recreatief aantrekkelijker is dan bijvoorbeeld een buurgemeente of een buurregio. Ook kan inzicht worden verkregen op welke gronden de gemeente of regio aantrekkelijker of minder aantrekkelijk is dan een andere gemeente of regio.Hiermee worden voor beleidmakers handvatten aangegeven hoe een gemeente of regio aantrekkelijker te maken valt. Met de methode TRIis namelijk te berekenen of het effect op aantrekkelijkheid groter isdoor middel vanhet verbeteren vanéén van debasisvoorwaarden Toegankelijkheid, Bereikbaarheid, Seizoengebondenheid of Publiciteit, of door het ontwikkelen van nieuwe voorzieningen. Tevens kan berekend worden wat het effect is ophet berekend gebruik. Hiermee kunnen toeristisch-recreatieve potentie worden opgespoord. Hetis mogelijk gebleken ombepaalde marktsegmenten tekoppelen aaneen specifiek voor dat marktsegment belangrijke voorzieningen en daarmee een vergelijking te maken tussen gemeenten of regio's. Door een Toeristisch-Recreatieve Index per marktsegment te berekenen kan worden aangegeven of een gemeente ofregio voor een bepaald marktsegment meer of minder aantrekkelijk is. Bij de berekeningen moet echter wel worden gerealiseerd dat het theoretische berekeningen zijn. Het gebruik neemt volgens de methode recht evenredig toe met een verbetering van één enkele basisvoorwaarde. In depraktijk zullen andere factoren (zoals kwaliteit, kosten, image) ook een rol spelen die de uitkomsten kunnen veranderen. Bij het berekenen van het recreatiegebruik bestaat nog onzekerheid omtrent de betrouwbaarheid van met name de frequentiegegevens waarmee regioinwoners en vooral de gasten in deregio bepaalde recreatie-activiteiten uitoefenen. Door deze beperkingen moeten berekeningen over het gebruik enpotenties derhalve met de nodige voorzichtigheid worden betracht. Door deze beperking zal de methode TRI vooral kunnen worden gebruikt als instrument ominzicht tekrijgen in derelatieve sterkte of zwakte van een gemeente of regio op toeristisch-recreatief gebied. De methode is geschikt om een gemeente of regio te typeren naar toeristisch-recreatieve aantrekkelijkheid, maar is iets minder geschikt ombetrouwbare berekeningen omtrent het gebruik en toeristisch-recreatieve potenties te maken.
57
Literatuur Boer, J. de, 1989.MarketingenPromotievoorde recreatiesector 1:het theorieboek. Bureau Welzijnsmarketing, Amsterdam. Büro Maas, 1994. Snelle watersport. Zeist Buursink, J.,1987. 'Gemeenten en de exploitatie van hun stad: op zoek naar potenties'. Nederlandse Geografische Studies nr. 43: Citymarketing en geografie. Koninklijk Nederlands aardrijkskundig genootschap/geografische en planologisch instituut Katholieke Universiteit Nijmegen. Amsterdam/Nijmegen. CBS, 1987. Structuuronderzoek naar dag- en verblijfsrecreatie 1985. Deel 2: dagtochten, zomer 1985. Sdu/uitgeverij, Den Haag. CBS, 1989. Bodemstatistiek. Sdu/uitgeverij, Den Haag. CBS, 1992. Dagrecreatie 1990/'91. Sdu/uitgeverij, Den Haag. CBS, 1993. Vakanties en korte recreatieve verblijven van Nederlanders 1992. Sdu/uitgeverij, Den Haag. CBS, 1993.Jaarboek toerisme en vrijetijdsbesteding. Sdu/uitgeverij, Den Haag. CBS, 1994. Toerisme in Nederland, het gebruik van logiesaccommodaties 1992. Sdu/uitgeverij, Den Haag. CVO, 1992. Verblijfsrecreatie 1992. Sdu/uitgeverij en NRIT, Den Haag/Breda. Ferrario,F.F., 1979. 'Theevaluationof touristresources:an appliedmethodology'. In Journal of Travel Research, 18-22 (winter), 24-30 (spring). Goossen, CM., 1991. Knelpuntenanalyse wandelen enfietseninhetlandelijkgebied; samenvatting, conclusies en methode. DLO-Staring Centrum, Rapport 111.2b, Wageningen. Goossen, C.M., 1992.Typologievantoeristisch-recreatievepotenties; vergelijking vanmethodenomeentypologiesamentestellendiegebaseerdisopde ToeristischRecreatieveIndexvanpostcodegebiedenengemeenten.DLO-Staring Centrum, Rapport 237, Wageningen. Horeca Nederland, 1991. Jaarcijfers 1991. Amersfoort. Jansen-Verbeke, M., 1987.Een marketing benadering van stedelijke recreatie en toerisme. In: Borchert, J.G. en Buursink (red.). Citymarketing en geografie, Nederlandse Geografische Studies 43. KNAG/GPI, KUN, Amsterdam/Nijmegen.
59
Jansen-Verbeke, M.C., 1990. Toerisme in de binnenstad van Brugge: een planologische visie. Nijmeegse Planologische Cahiers, 35. Katholieke Universiteit, Nijmegen. Klinkers, P.M.A., 1993.Kinderboerderijen: kenmerken van bezoekers en hun gedrag, wensen en meningen. DLO-Staring Centrum, Rapport 252, Wageningen. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1993. Kiezen voor recreatie. Sdu/uitgeverij, Den Haag. Rumpff, E., 1991. Verblijfsrecreatie in Nederland, ontwikkelingen in het aanbod van 1982 tot 1990. DLO-Staring Centrum, Rapport 123, Wageningen. Sociaal-Cultureel Planbureau, 1990. Tijdsbestedingsonderzoek. Sdu/uitgeverij, Den Haag. Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, 1991. Handboek Natuurmonumenten; complete gids met alle natuur- en wandelgebieden in Nederland. 's-Graveland. Verhage, B. en W.H. Cunningham, 1989. Grondslagen van de marketing. Tweede herziene druk. Stenfert Kroese Uitgevers, Leiden/Antwerpen.
Niet-gepubliceerde
bronnen
Dietvorst, A.G.J., 1992. Toeristisch-recreatieve ontwikkeling op regionaal niveau. Werkgroep Recreatie, Landbouwuniversiteit Wageningen. Niet gepubliceerd. DHTV special Recreatie en Toerisme (1992) DLO-Staring Centrum, 1992. Gegevens afkomstig uit registratie Bestand Verblijfsrecreatieve Accommodaties, Wageningen. Gemeentegids Amersfoort, 1994.
60
Aanhangsel 1Participatiecijfers en frequentie In onderstaande tabel staan de participatiecijfers en frequentie aan verschillende recreatievormen zowel vanuit de eigen woonplaats als vanaf een tijdelijke verblijfplaats. Tabel3 Participatie (maal 100%) enfrequentie aan recreatie-activiteiten vanuitde eigen woning en vanaf tijdelijke verblijfplaats. Activiteit
Bewoners Participatie Frequentie
fietsen wandelen manegebezoek varen/zeilen zwemmen in openlucht strandbezoek kanoën golfen museumbezoek parkbezoek rondvaarttocht bezoek botanische tuinen bezoek uitzichtpunten bezoek recreatieproject fitness speeltuinbezoek sporten sporten in openlucht bezoek theater, bioscoop zwemmen in binnenbad bezoek molens bezoek kastelen bezoek oude dorpen en stad kerkbezichtiging monumentale gebouwen bezoek kinderboerderij bezoek dierentuin/safari gebruik verharde wegen gebruik onverharde wegen bezoek vliegvelden volkstuinieren bosbezoek gebruik agrarisch gebied bezoek heide en duingebied bezoek uiterwaarden etc. bezoek watergebieden landgoedbezoek gebruik ruiterpaden gebruik wandelroute
0,8(1) 0,8"» 0,03 (3) 0,07(3> 0,2(3) 0,22(3' 0,05<3> 0,01 (31 0,48(3) 0,07<5> 0,08(3> 0,10(3) 0,50<5> 0,40(5) 0,09(3) 0,06(3) 0,26(3) 0,24(3) 0,40,3> 0,43 (3 ' 0,11 (3) 0,11<3> 0,23 (3) 0,11 (3) 0,52<6) 0,05 e " 0,35<3) 0,90<5) 0,05(5) 0,001 e " 0,04(31 0,80<6> 0,80(5) 0,60 (!) 0,15(5) 0,60(5> 0,50 ( * 0,03 (3) 0,37(5)
49
(i)
57"» 12 <3) 3,6 < 3 ' 3<3> 3 (3)
2,4 ( 3 ) 13<3>
1,85 ( 3 ) 45(S' 1,4 ,3) 1,2 (3) 10 ( 5 ) 10 <5) 55 < 5 ) 6,7 ( 3 ) 15,2 <3 > 15,1 <3 > 5,4 ( 3 ) 4,5 < 3 ) 2(3) 2<3)
2,1 < 3 > 2(3) 2 (5> 18,75e7' 1,5 (3) 49 ( 5 ) 4(5) 3 (S)
10 ( 3 ) 36 ( ! > 40 <5> 15 , 5 ) 10 15(5> 20 ( 5 ) 9 f 2»
25 < 5 )
Gasten Participatie Frequentie 0,33 (2) 0,68(2> 0,02(2) 0,05,2> 0,46(2> 0,24(2> 0,05,2) 0,003 (2) 0,13(2> 0,02(5) 0,04(2) 0,02,5) 0,25(5) 0,10(5> 0,003<2) 0,02(5> 0,04(2) 0,06(5> 0,02<2' 0,05(5) 0,01 (5) 0,03<5) 0,14(5) 0,14(5> 0,24(2) 0,005<5) 0,09(2) 0,47(2) 0,01 (5) 0,0001<5> 0,01<5> 0,70 m 0,50<S| 0,30(5) 0,10<5> 0,80,5> 0,20,5) 0,02(2) 0,40,5)
2m 3 1,5 1,5 3 3 1,5 2 1,5 1,5 1,5 1,5 2 3 2 4 2 2 1,5 2 1,5 1,5 2 2 2 1,5 1,5 5 1,5 1,5 4 4 4 3 2 4 2 1,5 4
61
Tabel 3 vervolg Activiteit
Bewoners Participatie Frequentie
gebruik langlaufroute bezoek bezoekerscentra bowling surfen vissen lawaaisporten midgetgolfen bezoek monumenten/ruïnes bezoek openluchttheater gebruik pontveren bezoek stadspleinen gebruik stadswandelroute gebruik zeil-en surfschool gebruik aanlegplaatsen gebruik fietsverhuur cafébezoek restaurantbezoek pretparkbezoek bezoek evenementen Lange Afstand Wandelen schaatsen dagkamperen picknicken bezoek drafrenbaan discobezoek bezoek galeries recreatief winkelen bezoek amusementhal bezoek casino's waterskiën snelvaren
0,0002'" 0,05'" 0,45'" 0,04'" 0,06'" 0,001'" 0,05'" 0,52'6) 0,0001'" 0,10'" 0,80'" 0,50'" 0,05'" 0,07«" 0,05'" 0,45'" 0,70'" 0,24'" 0,59'" 0,05"> 0,13'" 0,17'" 0,17'" 0,13'" 0,21'" 0,48'" 0,75'" 0,13'31 0,13'" 0,008"0> 0,01"°»
2'" 10'" 2'" 2,65'" 6,7'" 2'" 2(5)
5'" 2'" 5'" 25<" 2(5)
1'" 3,6'" 2'" 5,4'" 5,4'" 2'" 3,4<" 2,5"» 1,4'" 2,5'" 2,5'" 2'" 9,3'" 1,6'" 12'" 2'" 2<" 2<" 2,5'"
Gasten Participatie Frequentie 0,0001'2) 0,005'" 0,01'" 0,01'2' 0,04'2) 0,00001'" 0,08<2) 0,10'" 0,0001'" 0,0003'" 0,05'" 0,05'" 0,0001'" 0,03'" 0,03'" 0,13'2) 0,44<2) 0,12'2> 0,07<2) ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ?
2 1,5 1,2 5 2 1,2 1,5 1,3 1 1,2 1,2 1,2 1 2 1,5 2 3 1,5 1,2 7 ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? 7
berekend op basis van gegevens van recreanten van 15jaar en ouder uit publikatie: C.M. Goossen; Knelpuntenanalyse wandelen en fietsen (1990) C.V.O. (1992) berekend naar CBS-dagtochtenonderzoek 1992 en vergeleken met CBS structuuronderzoek dagrecreatie 1985 alle frequentiegegevens aan recreatie-activiteiten tijdens vakanties zijn geschat schatting CBS, 1994; Jaarboek toerisme en vrijetijdsbesteding 1993 Klinkers, P.M.A., (1993); Kinderboerderijen: kenmerken van bezoekers en hun gedrag, wensen en meningen diverse IBN-DLO rapporten Tijdschrift Recreatie en Toerisme (1992). DHTV special Büro Maas, (1994) Snelle watersport
62
Aanhangsel 2 Totaal van aantal toeristisch-recreatieve voorzieningen en typen landschappen in Nederland Gestreefd is naar het achterhalen van zoveel mogelijk gegevens over aantallen toeristisch-recreatieve voorzieningen, maar niet van alle voorzieningen zijn aantallen exact bekend. De onderstaande lijst is dan ook zeker niet als compleet te beschouwen. Toeristisch-Recreatieve Voorzieningen aanlegplaatsen autoroutes bezoekerscentra bioscoop- en theaters bowlingcentra cafés dierentuin en safaripark eendenkooien evenementen fietspaden fietsroutes fietsverhuurlokaties fitnesscentra golfbanen grotten huifkarverhuurlokaties ITS-visplaatsen jachthavens jachtverhuurlokaties kanoroute kastelen kerken kinderboerderijen kunstskibanen landgoederen Lange Afstand Fietsroutes LAWandelroute langlaufroutes lawaaisportterreinen maneges midgetgolfbanen molens monumentale gebouwen monumenten en ruïnes Totaal
Aantal 18 000 48 73 566 375 20 511 14 60 1 010 543 2 500 770 1 910 90 6 100 92 1 160 76 800 520 2 960 300 27 426 7 30 14 100 800 500 1 240 46 900 1 000 137 367
Toeristisch-Recreatieve Voorzieningen musea natuurpaden observatiehutten openluchtrecreatieprojeet openluchtsportcomplexen openluchttheaters oude dorp en stadsgezicht overdekte zwembaden parken planetaria pontjes pretparken restaurants rondvaarten ruiterpaden snel varenlokaties speeltuinen sportzalen stadspleinen stadswandelroutes stranden met zoet water surflokaties thematische tuinen trimbanen uitzichtpunten verdedigingswerken verblijfsaccommodaties visvijvers vuurtorens wandelpaden wandelroutes waterskilokaties zeil & surfscholen zwemmen in open water
Aantal 697 8 32 325 4 120 10 240 415 978 18 100 38 8 410 51 232 100 782 1 770 200 40 440 1 000 112 48 41 1 000 9 800 274 15 1 805 459 49 90 315
voorzieningen
63
verharde wegen 108 498 ha onverharde wegen 14 385 ha vliegvelden 4 003 ha volkstuinen 4 796 ha bos 304 068 ha agrarisch gebied 2 369 852 ha duin- en heidegebieden 86 401 ha uiterwaarden e.d. 57 349 ha watergebieden 163 924 ha (excl. grote meren, zee) Totaal
64
3 113 276 ha
gebieden
Aanhangsel 3 Totale aantal en de gemiddelde score van de toeristisch-recreatieve basisvoorwaarden per type voorziening in de onderzoeksregio Tabel 5 Totale aantal (n)endegemiddelde scorevande toeristisch-recreatieve basisvoor' waardenper type voorziening inde onderzoeksregio Landschap/Voorziening
Bossen Heide Nat natuurlijk terrein Gemengde Landschappen Landgoederen Kampeerterreinen Kampeer- en zomerhuisterrein Kampeerhuis > 100 dagen Kampeerhuis < 100 dagen Groepsterreinen Groepsterrein- en kamphuis Zomerhuisterrein Kamperen bij de boer Appartementen Combinaties accommodatie Overige accommodaties Aanlegplaatsen Attractiepunten Bezoekerscentra Bowling- en kegelbanen Dierentuinen en safariparken Fietspaden Fietsverhuurlokaties Monumentale Gebouwen Golfbanen Jachthavens Kastelen Bezienswaardige Kerken Kinderboerderijen Langlaufroutes Lawaaisportterreinen Maneges Midgetgolfbanen Molens Monumenten en ruïnes Musea Openluchttheater Parken Pontveren
Totale aantal
37 2 8 14 11 32 6 8 5 3 2 3 4 1 1 2 1 3 2 9 2 38 22 20 2 13 8 28 7 1 1 27 9 12 10 20 1 12 9
Basisvoorwaarden feitelijke score
gemid. score
521 29 59 199 158 293 (alleen S) 58 36 17 11 7 16 13 3 11 4 12 37 30 99 26 494 255 144 26 145 71 374 85 9 9 294 87 138 132 237 13 181 110
14,1 14,5 7,4 14,2 14,4 9,2 9,7 4,5 3,4 3,7 3,5 5,3 3,3 3,0 11,0 2,0 12,0 12,3 15,0 11,0 13,0 13,0 11,6 7,2 13,0 11,1 8,9 13,4 12,1 9,0 9,0 10,9 9,7 11,5 13,2 11,9 13,0 15,1 12,2
65
Tabel 5 vervolg Landschap/Voorziening
Recreatiegebieden Rondvaarten Ruiterpaden Sauna's en fitnesscentra Sportcomplexen Speeltuinen Stedelijke Pleinen Stadswandelroutes Theaters en Bioscopen Thematische Tuinen Uitzichtpunten Vliegvelden Wandelpaden Wandelroutes Zeil- en surfscholen Zwembaden Zwemplassen
66
Totale aantal
2 2 22 29 82 13 1 2 13 8 4 1 66 22 1 19 8
Basisvoorwaarden feitelijke score
gemid. score
28 20 281 313 884 147 15 26 148 100 56 13 942 306 10 220 77
14,0 10,0 12,8 10,8 10,8 11,3 15,0 13,0 11,4 12,5 14,0 13,0 14,3 13,9 10,0 11,6 9,6
Aanhangsel 4 Wegingsfactoren voor diverse recreatie-activiteiten voor bewoners en gasten geldend voor de onderzoeksregio Tabel6 Gewichten wdvoordiverserecreatie-activiteiten voorde onderzoeksregio Activiteiten fietsen wandelen manegebezoek varen en zeilen zwemmen in openlucht golfen museumbezoek parkbezoek rondvaarttochten bezoek thematische tuinen bezoek uitzichtpunten bezoek openluchtrecreatieproject bezoek attractiepunten fitnessen bezoek speeltuinen overdekt sporten sporten in openlucht bezoek bioscoop en theater zwemmen in zwembad molenbezoek kasteelbezoek kerkbezichtiging bezoek monumentale gebouwen bezoek kinderboerderijen bezoek dierentuin en safaripark gebruik verharde wegen gebruik onverharde wegen bezoek vliegvelden volkstuinieren bosbezoek gebruik agrarisch gebied bezoek duin- en heidegebieden bezoek uiterwaarden etc. bezoek watergebieden landgoedbezoek paardrijden gebruik wandelroute langlaufen bezoek bezoekerscentrum bowlingen lawaaisporten midgetgolfen bezoek monumenten en ruïnes
Bewoners
Gasten
Totaal
w
w
w
d
41,01 47,08 0,36 0,25 0,64 0,13 0,96 3,13 0,11 0,13 5,37 4,62 0,85 5,30 0,41 4,36 3,89 2,24 1,91 0,21 0,22 0,22 1,04 0,95 0,56 43,81 0,20 0,00 0,40 29,39 31,57 9,36 1,56 8,88 10,28 0,31 9,41 0,00 0,50 0,90 0,00 0,11 2,60
d
1,80 5,64 0,08 0,21 3,56 0,02 0,59 0,08 0,17 0,09 1,40 0,83 0,27 0,02 0,19 0,23 0,34 0,09 0,26 0,04 0,12 0,74 1,26 0,02 0,40 5,62 0,05 0,00 0,09 7,17 4,95 2,50 0,63 7,93 1,13 0,10 4,08 0,00 0,02 0,04 0,00 0,36 0,41
d
42,81 52,72 0,44 0,46 4,20 0,15 1,55 3,21 0,28 0,22 6,77 5,45 1,12 5,31 0,60 4,59 4,23 2,33 2,17 0,25 0,34 0,96 2,30 0,97 0,96 49,43 0,25 0,00 0,49 36,56 36,53 11,86 2,18 16,81 11,42 0,41 13,50 0,00 0,52 0,94 0,00 0,47 3,02
67
Tabel 6 vervolg Activiteiten bezoek openluchttheater gebruik veerpontjes bezoek stadspleinen gebruik stadswandelroute gebruik zeil- & surfschool gebruik aanlegplaatsen fietsen huren cafébezoek restaurantbezoek
68
Bewoners
Gasten
Totaal
w
w
d
w
0,00 0,00 0,27 0,19 0,00 0,18 0,09 0,78 4,41
0,00 0,54 19,89 1,21 0,05 0,42 0,18 3,20 8,20
d
0,00 0,54 19,62 1,03 0,05 0,25 0,10 2,42 3,78
d
Aanhangsel 5 het berekende gebruik per jaar van de voorzieningen en landschappen door de bewoners en gasten in de regio Tabel11hetberekende gebruikperjaar vande voorzieningen enlandschappen door de bewoners engasteninderegio Activiteit
berekend gebruik bewoners
berekend gebruik gasten
totaal berekend gebruik
fietsen wandelen manegebezoek varen en zeilen zwemmen in openlucht golfen museumbezoek parkbezoek rondvaarttochten thematische tuinen bezoek uitzichtpunten bezoek openluchtrecreatieproject bezoek attractiepunten fitnessen bezoek speeltuinen sporten sporten in openlucht bezoek bioscoop en theater overdekt zwemmen bezoek molens bezoek kasteel kerkbezichtiging bezoek monumentale gebouwen bezoek kinderboerderij bezoek dierentuin en safaripark gebruik verharde weg gebruik onverharde weg bezoek vliegvelden volkstuinieren bosbezoek gebruik agrarische gebieden gebruik zand- en duingebieden bezoek uiterwaarden bezoek watergebieden landgoedbezoek paardrijden gebruik wandelroute langlaufen bezoek bezoekerscentrum bowlingen lawaaisporten
14 825 624 17 020 508 130 111 91 211 232 339 46 922 347 519 1 131 880 41 113 47 341 1 940 874 1 669 388 307 618 1 914 755 148 320 1 574 891 1 406 860 808 974 689 815 75 142 77 768 80 545 377 673 342 790 202 529 15 837 125 71 856 1 064 142 946 10 623 587 11 413 988 3 383 852 563 572 3 211 440 3 716 495 113 745 3 402 418 151 181 405 325 424 713
135 640 422 931 6 282 15 730 271 187 1 235 44 218 6 246 12 762 6 857 105 460 63 541 20 177 1 261 14 448 17 325 25 317 6 510 19 373 2 969 9 217 55 713 94 736 1 589 30 172 428 287 3 905 31 6 997 542 710 374 870 187 954 46 245 600 026 84 801 7 163 309 233 41 1 577 2 670 3
14 961 264 17 443 439 136 393 106 941 503 526 48 157 391 738 1 138 126 53 875 54 198 2 046 334 1 732 929 327 794 1 916 017 162 768 1 592 215 1 432 177 815 484 709 188 78 111 86 985 136 258 472 410 344 379 232 701 16 265 411 75 761 1 095 149 943 11 166 296 11 788 858 3 571 806 609 817 3 811 466 3 801 296 120 908 3 711 651 193 182 982 328 094 716
69
Tabel 11 vervolg Activiteit
midgetgolfen bezoek monumenten en ruïnes bezoek openluchttheater gebruik veerpontjes gebruik stadspleinen maken stadswandelroute bezoek zeil- & surfschool gebruik aanlegplaatsen fietsen huren cafébezoek restaurantbezoek
70
berekend gebruik bewoners 38 604 941 216 78 196 290 7 094 270 370 981 17 846 88 937 34 856 876 363 1 367 456
berekend gebruik gasten 26 842 30 265 24 83 18 840 13 698 22 13 032 6 831 57 706 322 505
totaal berekend gebruik 65 446 971 480 102 196 372 7 113 111 384 679 17 868 101 970 41 687 934 069 1 689 962
Aanhangsel 6Feitelijke en optimale score van de basisvoorwaarden per voorziening Tabel12Defeitelijke ende optimale scorevandebasisvoorwaardenper voorziening Landschap/Voorziening
maxi - max. score x male N voorziening
percentage van maximale score
feitelijke score bv
score L
!
Bossen Heide Nat natuurlijk terrein Gemengde Landschappen Landgoederen Aanlegplaatsen Attractiepunten Bezoekerscentra Bowling- en kegelbanen Dierentuinen en safaripark Fietspaden Fietsverhuurlokaties Monumentale Gebouwen Golfbanen Jachthavens Kastelen Bezienswaardige Kerken Kinderboerderijen Langlaufroutes Lawaaisportterreinen Maneges Midgetgolfbanen Molens Monumenten en ruïnes Musea Openluchttheater Parken Pontveren Recreatiegebieden Rondvaarten Ruiterpaden Sauna's en fitnesscentra Sportcomplexen Speeltuinen Stedelijke Pleinen Stadswandelroutes Theaters en Bioscopen Thematische Tuinen Uitzichtpunten Vliegvelden Wandelpaden
16 16 16 16 16 16 14 16 14 14 16 14 16 14 14 16 16 16 16 16 14 14 16 16 16 16 16 16 16 14 16 14 14 16 16 16 14 16 16 16 16
80 0 48 0 48 0 14 0 70 0 32 84 224 0 112 32 208 48 0 0 182 42 112 0 32 0 0 48 32 14 0 112 490 16 0 0 14 0 0 0 0
V
tot.
512 592 32 32 80 128 224 224 128 176 16 16 28 42 32 32 56 126 28 28 576 608 224 308 96 320 28 28 70 182 96 128 240 448 64 112 16 16 16 16 196 378 84 126 80 192 160 160 288 320 16 16 192 192 96 144 0 32 14 28 352 352 294 406 658 1148 192 208 16 16 32 32 168 182 128 128 64 64 16 16 1056 1056
L
V
tot.
L
V
tot.
59 0 14 0 43 0 13 0 55 0 26 64 66 0 90 12 179 35 0 0 133 29 83 0 25 0 0 36 28 10 0 83 373 12 0 0 11 0 0 0 0
462 29 45 199 115 12 24 30 44 26 468 191 78 26 55 59 195 50 9 9 161 58 55 132 212 13 181 74 0 10 281 230 511 135 15 26 137 100 56 13 942
521 29 59 199 158 12 37 30 99 26 494 255 144 26 145 71 374 85 9 9 294 87 138 132 237 13 181 110 28 20 281 313 884 147 15 26 148 100 56 13 942
0,74 0 0,29 0 0,90 0 0,93 0 0,79 0 0,81 0,76 0,29 0 0,80 0,37 0,86 0,73 0 0 0,73 0,69 0,74 0 0,78 0 0 0,75 0,88 0,71 0 0,74 0,76 0,75 0 0 0,79 0 0 0 0
0,90 0,91 0,56 0,89 0,90 0,75 0,86 0,94 0,79 0,93 0,81 0,85 0,81 0,93 0,79 0,61 0,81 0,78 0,56 0,56 0,82 0,69 0,69 0,82 0,74 0,81 0,94 0,77 0,00 0,71 0,80 0,78 0,78 0,70 0,94 0,81 0,82 0,78 0,87 0,81 0,89
0,88 0,91 0,46 0,89 0,90 0,75 0,88 0,94 0,79 0,93 0,81 0,83 0,45 0,93 0,80 0,55 0,83 0,76 0,56 0,56 0,78 0,69 0,72 0,82 0,74 0,81 0,94 0,76 0,88 0,71 0,80 0,77 0,77 0,71 0,94 0,81 0,81 0,78 0,87 0,81 0,89
71
Tabel 12vervolg Landschap/Voorziening
maxi- max. score x male N voorziening
percentage van maximale score
feitelijke score bv
score L Wandelroutes Zeil- en surfscholen Zwembaden Zwemplassen Totaal
L = Liemers V = Veluwezoom bv= basisvoorwaarden
72
16 14 14 16
V
tot.
L
V
tot.
0 352 352 14 0 14 70 196 266 80 48 128
0 306 306 10 0 10 59 161 220 47 30 77
2258 7260 9518
15955965 7560
L
V
tot.
0 0,62 0,84 0,59
0,87 0,00 0,82 0,62
0,87 0,62 0,83 0,60
0,71 0,82 0,79
Aanhangsel 7 Totaal berekende toeristisch-recreatieve potenties per activiteit voor de bewoners en gasten In de onderstaande tabel wordt het potentiële gebruik oftewel de extra vraag bovenop de effectieve vraag perjaar weergegeven voor de recreatie-activiteiten in de regio indien de basisvoorwaarden optimaal zijn. De activiteiten die niet in deregio kunnen worden beoefend omdat er geen voorzieningen voor zijn, staan niet in detabel weergegeven. Tabel 13 Totaal berekende toeristisch-recreatieve potenties per activiteit en gasten Activiteiten
fietsen wandelen manegebezoek varen en zeilen zwemmen in openlucht golfen museumbezoek parkbezoek rondvaarttochten thematische tuinen bezoek uitzichtpunten bezoek openluchtrecreatieterrein bezoek attractiepunt fitnessen bezoek speeltuinen sporten sporten in openlucht bezoek bioscoop en theater overdekt zwemmen bezoek molens bezoek kasteel kerkbezichtiging bezoek monumentale gebouwen bezoek kinderboerderijen bezoek dierentuinen en safariparken gebruik verharde wegen gebruik onverharde wegen bezoek vliegvelden volkstuinieren bosbezoek gebruik agrarische gebieden gebruik zand- en duingebieden bezoek uiterwaarden gebruik watergebieden
Berekende potenties bewoners 3 421 298 2 059 807 37 175 23 275 153 887 10 828 121 705 68 788 16 445 13 255 277 268 238 484 91 454 568 921 61 548 470 329 420 148 568 468 144 234 29 403 62 433 15 937 461 601 108 886 15 579 6 334 850 28 742 152 64 975 1 447 788 3 804 663 350 109 659 153 494 068
Berekende potenties gasten 31 302 51 183 1 795 4 014 179 617 285 15 486 380 5 105 1 920 15 066 9 077 5 998 375 5 996 5 174 7 561 4 575 4 051 1 162 7 400 11 023 115 789 505 2 321 171 315 1 562 4 3 181 73 961 124 957 19 447 54 088 92 312
voor de bewoners Totaal berekende potenties 3 452 599 2 110 989 38 969 27 288 333 504 11 113 137 191 69 168 21 550 15 175 292 333 247 561 97 452 569 296 67 543 475 503 427 709 573 043 148 285 30 565 69 833 26 960 577 390 109 391 17 900 6 506 165 30 304 156 68 156 1 521 749 3 929 619 369 555 713 241 586 379
73
Tabel 13 Vervolg Activiteiten
landgoedbezoek paardrijden gebruik wandelroute langlaufen bezoek bezoekerscentrum bowlingen lawaaisporten midgetgolfen bezoek monumenten en ruïnes bezoek openluchttheater gebruik veerpontjes bezoek stadspleinen maken stadswandelroute gebruik zeil- & surfschool gebruik aanlegplaatsen fietsen huren cafébezoek restaurantbezoek
74
Berekende potenties bewoners 423 398 28 740 511 475 118 12 094 88 752 555 17 305 199 652 18 28 551 472 951 85 611 7 138 29 646 13 259 292 121 455 819
Berekende potenties gasten 9 661 1 810 46 486 32 105 728 2 12 033 6 420 6 12 1 256 3 161 9 4 344 2 599 19 235 107 502
Totaal berekende potenties 433 059 30 550 557 961 150 12 199 89 480 557 29 338 206 072 23 28 563 474 207 88 772 7 147 33 990 15 857 311 356 563 321
Aanhangsel 8 De verwachtingswaardemethode De primaire voorzieningen zijn belangrijker dan de secundaire voorzieningen. Hoeveel belangrijker is niet goed te bepalen. Dit kan bepaald worden aan de hand van de verwachtingswaardemethode. Met deze methode kan worden berekend welk gewicht een primaire of secundaire voorzienining krijgt indien het exacte gewicht niet bekend is. Het gezamenlijke gewicht is 1.Als verwacht mag worden dat de ene voorziening belangrijker wordt geacht dan de andere, dan moet de belangrijkste voorziening maximaal een gewicht van 1krijgen en minimaal een gewicht van net iets meer dan 0,5. Aangezien het exacte gewicht niet bekend is, wordt het gewicht daar tussenin gekozen, namelijk 0,75.De minder belangrijke voorziening krijgt dan het gewicht van 0,25.Inhet volgende schema wordt aangegeven hoedezeredenering kan worden uitgebreid. Gewichten volgens de verwachtingswaardemethode voor diverse situaties (som van de gewichten is 1). Aantal
Gewichten
1 2 3 4 5 6 7
1,00 0,75 0,61 0,52 0,46 0,41 0,37 0,34
0,25 0,28 0,27 0,26 0,24 0,23 0,21
0,11 0,15 0,06 0,16 0,09 0,04 0,16 0,10 0,06 0,03 0,16 0,11 0,07 0,04 0,02 0,15 0,11 0,08 0,05 0,03 0,02
75