> Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag
Directoraat-generaal Veiligheid Bestuur en Organisatie Schedeldoekshaven 200 2511 EZ Den Haag Postbus 20011 2500 EA Den Haag www.rijksoverheid.nl Contactpersoon J. Bloem T (070) 426 8323
Kenmerk 2010-0000832108
Datum 14 december 2010 Betreft Regeerakkoord 'Vrijheid en Verantwoordelijkheid': politie Bijlagen 2
Met deze brief informeer ik u op hoofdlijnen over de vorming van de nationale politie, de ontwikkeling van de politiesterkte en de wijze waarop ik invulling wil geven aan de intensivering in het budget van de politie. Nationale politie In het Regeerakkoord is aangekondigd dat er nationale politie komt. De nationale politie wordt wettelijk geregeld via een wijziging van het eerder bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel voor vaststelling van een nieuwe politiewet (30 880). Daartoe heb ik een concept-nota van wijziging opgesteld. De concept-nota van wijziging en bijbehorende concept-toelichting worden gelijktijdig met deze brief ter externe consultatie aangeboden. Ik acht de invoering van nationale politie in één korps noodzakelijk om de politie beter in staat te stellen invulling te geven aan de eisen die de maatschappij stelt. Nationale politie moet leiden tot meer ruimte voor de professional, minder bureaucratie, minder bestuurlijke drukte, een veiliger leefomgeving en een effectievere opsporing. De veiligheid voor burgers en het werk van de agent staan centraal bij het vormgeven van de nationale politie. De burgers waar het gaat om een zo goed mogelijke politiezorg. Daartoe zal de politie dicht bij de burger moeten staan. De politie moet hen helpen hun directe omgeving veilig te houden en zal de overlast en veelvoorkomende criminaliteit in de wijk met succes moeten aanpakken. Ook zal de politie de minder zichtbare, zware, de maatschappij ontwrichtende criminaliteit moeten aanpakken. De agenten mogen een organisatie verwachten waarin zij hun werk zo goed mogelijk kunnen doen. Een organisatie die flexibel en slagvaardig kan inspelen op de continu wijzigende veiligheidsproblemen. Een politiekorps waarin elke agent goed toegerust en opgeleid de straat op gaat. Waarin de professionele ruimte van de medewerkers groot is en de administratieve lasten beperkt zijn. Een organisatie waarvan de onderdelen goed met elkaar samenwerken, een organisatie die functioneert als één eenheid, maar met haar basis in de wijken.
Pagina 1 van 8
Lokale inbedding. De nationale politie moet haar basis dus hebben dicht bij de burger, in de wijk en in de gemeente. Om dat te borgen, wordt in het bestel een aantal garanties ingebouwd, die ervoor zullen zorgen dat de politie nog meer dan nu al het geval is dicht bij de burger komt te staan. Het gezag over de politie, dat op lokaal niveau is belegd, wijzigt dan ook niet. De burgemeester blijft de politie aansturen bij het handhaven van de openbare orde en hulpverlening in zijn gemeente. De officier van justitie blijft de politie aansturen bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en taken ten dienste van justitie.
Datum 14 december 2010 Kenmerk 2010-0000832108
Om beide gezagdragers beter in staat te stellen om te sturen op het beleid en de inzet van de politie in de gemeenten, heb ik het voornemen om in de wet, naast de geldende gezagsverhoudingen, het volgende vast te leggen: • Wettelijk wordt vastgelegd wat de functie van de lokale gezagsdriehoek is. In de driehoek overleggen de burgemeester en de officier van justitie tezamen met het hoofd van het territoriale onderdeel van de regionale eenheid binnen welk grondgebied de gemeente geheel of ten dele valt en zo nodig met de politiechef van de regionale eenheid over de taakuitvoering van de politie en over het beleid met betrekking tot de taakuitvoering. • Ook wordt in de wet opgenomen dat in het driehoeksoverleg door de burgemeester en de officier van justitie afspraken worden gemaakt over de inzet van de politie op lokaal niveau. De burgemeester zal deze afspraken maken aan de hand van het door de gemeenteraad vastgestelde lokale integraal veiligheidsplan. De strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde (opsporing en vervolging) en het beleid ter zake valt onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. Dit neemt niet weg dat de gemeente wel afspraken kan maken met het openbaar ministerie over de strafrechtelijke handhaving op lokaal niveau. • Ten slotte wordt wettelijk geregeld dat de lokale gezagsdragers zwaarwegende invloed hebben op de benoeming van het lokale hoofd van politie. Daarnaast wordt de positie van de gemeenteraad versterkt. In de wet wordt expliciet vastgelegd dat de burgemeester verantwoording verschuldigd is aan de gemeenteraad over de uitoefening van zijn gezag over de politie. Ook zal de raad worden gehoord over het ontwerp beleidsplan op regionaal niveau. Eén landelijk politiekorps onder verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie. Er komt één landelijk politiekorps. De vijfentwintig bestaande regiokorpsen, het Korps landelijke politie diensten, de voorziening tot samenwerking Politie Nederland en alle andere bovenregionale voorzieningen gaan op in dit landelijke korps. Met de vorming van dit ene korps wordt beoogd te komen tot meer professionaliteit van de politie, meer doelmatigheid en vermindering van de kwetsbaarheid van met name de specialistische politietaken. De conceptnota van wijziging voorziet in de oprichting van een landelijk politiekorps met rechtspersoonlijkheid. Deze rechtspersoon opereert onder volledige verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie. De minister krijgt zodanige taken en bevoegdheden ten aanzien van de politie dat de minister effectief kan sturen op het beheer (bijvoorbeeld ten aanzien van ICT) en - onverminderd de verantwoordelijkheid van de lokale gezagsdragers - de taakuitvoering van de politie.
Pagina 2 van 8
Dit draagt bij aan de eenheid van de politie in beheer en aan het gemeenschappelijk functioneren, waardoor de politie flexibel en slagvaardiger kan inspelen op continu wijzigende veiligheidsproblemen. De minister legt verantwoording af aan de Tweede Kamer. Daarmee is de democratische inbedding op landelijk niveau geregeld. Het huidige zogenoemde ‘democratisch gat’ ten aanzien van het beheer wordt hiermee tevens gedicht.
Datum 14 december 2010 Kenmerk 2010-0000832108
Het landelijke korps zal bestaan uit tien regionale eenheden en één of meer landelijke eenheden die belast zijn met de uitvoering van de politietaak zoals nu de Nationale Recherche, mogelijk aangevuld met taken van bijvoorbeeld de bovenregionale recherche teams. Daarnaast komen er één of meer ondersteunende diensten als onderdeel van het korps, die zorg dragen voor ondersteunende bedrijfsvoeringstaken van de politie, zoals ICT, inkoop, huisvesting, personeelszaken etc. Deze centralisatie van de bedrijfsvoeringstaken zal in belangrijke mate moeten bijdragen aan de beoogde efficiencywinst binnen de politieorganisatie. De tien regionale eenheden zullen zorg dragen voor de uitvoerende politietaken (bijvoorbeeld basispolitiezorg, noodhulp, opsporing) in hun gebied. Zij doen dat niet autonoom en zelfstandig maar binnen de context van één landelijk korps. De grenzen van deze regionale eenheden zijn congruent aan de grenzen van de gerechtelijke kaart, die nog wordt herzien. De schaal van de indeling in tien regionale eenheden leidt tot het ontstaan van robuuste werkeenheden en daarmee tot een steviger basis voor de organisatie van de uitvoerende politietaken in Nederland. Door de congruente indeling van de arrondissementen en de regionale eenheden van de politie zal daarnaast de samenwerking in de justitiële keten worden vereenvoudigd. Voor wat betreft de relatie van de politieorganisatie met de veiligheidsregio’s geldt dat de buitengrenzen van de vijfentwintig veiligheidsregio’s, waarvan de indeling niet wordt gewijzigd, en de tien regionale politie-eenheden congruent zijn. Ook de nationaal georganiseerde politie blijft haar bijdrage leveren aan de taken van de veiligheidsregio. Teneinde een goede operationele en bestuurlijke koppeling mogelijk te maken, kan voor de indeling van de regionale eenheden van de politie in districten worden uitgegaan van de indeling in veiligheidsregio’s. Eén korpschef. De leiding van het landelijke korps wordt opgedragen aan een korpschef, die daarmee ook het boegbeeld is van het landelijke korps. De korpschef wordt belast met de leiding en het beheer van de politie. De regionale en landelijke eenheden van het landelijke korps zijn hiërarchisch ondergeschikt aan de korpschef. De minister van Veiligheid en Justitie stelt de kaders vast waarbinnen de korpschef zijn taken dient te vervullen. De minister stelt regels en kan aanwijzingen geven aan de korpschef met betrekking tot de uitoefening van diens taken en bevoegdheden. De korpschef is werkzaam onder volledige ministeriële verantwoordelijkheid. De korpschef laat zich bij de uitvoering van zijn taken ondersteunen door een korpsleiding. Regionaal overleg gezagsdragers. De nationale politie kent op regionaal niveau niet langer zelfstandige onderdelen met eigen bevoegdheden op het terrein van beheer. Daarmee worden de regionale korpsbeheerders en de regionale (beheer)colleges overbodig. Dit moet leiden tot een aanzienlijke reductie van de bestuurlijke drukte ten aanzien van de politie.
Pagina 3 van 8
Wel wordt op regionaal niveau voorzien in overleg tussen de lokale gezagsdragers over de politie. In de wet wordt geregeld dat de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert tezamen met de hoofdofficier van justitie ten minste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan en jaarlijks een jaarverslag vaststellen voor de regionale eenheid. In dit beleidsplan maken de lokale gezagsdragers afspraken over in ieder geval de doelstellingen en de prioriteiten voor de regionale eenheid en de verdeling van de voor de regio beschikbare politiesterkte over de onderdelen van de regionale eenheid.
Datum 14 december 2010 Kenmerk 2010-0000832108
De regionale prioriteiten worden gebaseerd op de lokale prioriteiten in de gemeenten, die veelal zijn opgetekend in het lokale integraal veiligheidsplan. Voorafgaand aan de vaststelling van het regionale beleidsplan hoort iedere burgemeester in het gebied van de regionale eenheid de gemeenteraad van zijn eigen gemeente over het ontwerpbeleidsplan. Hiermee wordt de lokale inbedding van de nationale politie verder benadrukt en versterkt. Voor de afstemming van burgemeesters over het regionale beleidsplan kan de schaal van de veiligheidsregio goed worden benut. Dit is met name denkbaar daar waar de nieuwe regionale politie-eenheden uit meerdere veiligheidsregio’s (en dus uit veel gemeenten) bestaan. Een nieuwe functionaris in het politiebestel is de regioburgemeester. De regioburgemeester is de burgemeester van de gemeente met het hoogste aantal inwoners in het gebied waarin de regionale eenheid haar politietaak uitvoert. Omdat politiecapaciteit per definitie schaars is, is denkbaar dat bij het overleg over de verdeling van de voor de regio beschikbare capaciteit geschillen ontstaan tussen de gezagsdragers onderling. Als het bij de vaststelling van het regionale beleidsplan niet lukt hierover overeenstemming te bereiken, stelt de regioburgemeester het beleidsplan vast. Indien een burgemeester zich niet met deze beslissing kan verenigen, kan de burgemeester een beroep instellen bij de minister. Kan de hoofdofficier van justitie zich niet met de beslissing van de regioburgemeester verenigen, dan kan het geschil door het College van procureurs-generaal aan de minister worden voorgelegd. De regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie worden in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de benoeming van de politiechef. Alvorens het advies wordt uitgebracht, hoort de regioburgemeester de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert. Landelijk overleg. Om verbinding te behouden tussen het lokale gezag en het centrale beheer, zal worden voorzien in een periodiek overleg van de minister samen met de korpschef met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureursgeneraal. In dit overleg komen de taakuitvoering door de politie en het beheer ten aanzien van de politie (bijvoorbeeld de verdeling van sterkte binnen de nationale politie) aan de orde. Ook zal dit overleg worden gebruikt om de regioburgemeesters en het College van procureurs-generaal te horen over de landelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van de taakuitvoering door de politie. Deze landelijke beleidsdoelstellingen worden evenals in de huidige situatie vastgesteld door de minister. De landelijke beleidsdoelstellingen zien op de aanpak van maatschappelijke veiligheidsproblemen die zich vaak lokaal manifesteren. Vanzelfsprekend zullen de landelijke beleidsdoelstellingen voldoende ruimte laten voor lokaal politiebeleid.
Pagina 4 van 8
Politieacademie. Conform het Regeerakkoord gaat de Politieacademie op in de nationale politie. De Politieacademie wordt nu echter nog niet meegenomen in de voorgenomen wijzigingen van het wetsvoorstel. Dit zal op een later moment gebeuren. Het Regeerakkoord kondigt namelijk ook diverse veranderingen aan in de inrichting van het politieonderwijs: verkorting van de duur van de opleiding, meer aansluiting bij het reguliere onderwijs en wijziging van de rechtspositie van aspiranten. Daarnaast dient eerst te worden bezien hoe bij opname van de Politieacademie in het politiebestel de onafhankelijke kwaliteit van het politieonderwijs (waaronder de accreditatie van de opleidingen en de aansluiting met het reguliere onderwijs) goed kan worden geborgd.
Datum 14 december 2010 Kenmerk 2010-0000832108
Transitieperiode tot aan inwerkingtreding nieuwe politiewet. Ten einde binnen de kaders van de huidige Politiewet 1993 al zoveel mogelijk stappen te maken, heb ik het voornemen om met de korpsbeheerders een akkoord te sluiten. In dit akkoord wil ik afspraken maken over de verdeling van verantwoordelijkheden in de transitiefase en de maatregelen die nu of in de transitiefase genomen moeten worden ter voorbereiding op de nationale politie. Hierbij kan specifiek gedacht worden aan de te treffen maatregelen ten aanzien van ICT, onder andere naar aanleiding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer. Uiteraard staat voorop dat geen onomkeerbare stappen worden gezet totdat de wetswijziging formeel van kracht is. Voor de invoering van de nationale politie is conform het Regeerakkoord reeds €130 miljoen incidenteel beschikbaar. Dit komt bovenop de in het Regeerakkoord opgenomen investering in de sterkte van de politie. De inzet hiervan is afhankelijk van het tempo en de fasering van de invoering van de nationale politie. Intensivering Op basis van het Regeerakkoord en de daarin opgenomen intensivering in het budget voor de politie van € 300 oplopend tot € 370 miljoen, heb ik uw Kamer een verhoging van de huidige sterkteafspraak van 48.000 fte toegezegd naar een nieuwe sterkteafspraak van structureel 49.500 fte bij de 25 regionale korpsen en het KLPD. Dit is 3.000 fte meer dan zonder deze extra middelen mogelijk zou zijn geweest. De operationele sterkte bedroeg bij de laatste peiling op 30 juni 2010, 49.436 fte. 1 Deze sterkte wordt structureel betaalbaar gemaakt. Het door mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer aangeboden normkostenonderzoek maakte duidelijk dat de 48.000 fte niet meer structureel betaalbaar waren. Het normkostenonderzoek toonde namelijk aan dat een structureel tekort ontstond in de betaalbaarheid van de politie van € 160 miljoen. Omgerekend in operationele sterkte betekent dat 1500 fte. De betaalbare sterkte zou daarmee vanaf 2011 niet hoger kunnen zijn geweest dan 46.500 fte. Dat zou hebben betekend dat de operationele sterkteafspraak neerwaarts zou moeten worden bijgesteld. Door de maatregelen uit het Regeerakkoord is het mogelijk om deze daling van 1.500 fte naar 46.500 fte ongedaan te maken en bovendien ruimte te scheppen voor structureel 1.500 fte meer. Bij elkaar is dit 3.000 fte extra, waarvan 500 fte ingezet zal worden voor de animal cops. Hiermee realiseer ik dat in deze kabinetsperiode met 49.500 fte de grootste operationele sterkte van de politie ooit bereikt wordt en dat deze structureel betaalbaar is. Er zullen deze kabinetsperiode dus ook geen ontslagen vallen in de operationele sterkte.
1
Zie bijlage 1. Pagina 5 van 8
Voor 2011 bedraagt de intensivering € 300 miljoen oplopend tot € 370 miljoen vanaf 2015. Dit geld zal geheel ingezet worden om de operationele sterkte bij de regionale korpsen en het KLPD betaalbaar te maken en te houden. Daarnaast is zoals hierboven genoemd € 130 miljoen incidenteel beschikbaar voor de invoering van de nationale politie, die in de jaren 2013, 2014, 2015 een besparing op overhead zal opleveren van respectievelijk € 30, € 50, en € 80 mln. Ik zal u nader informeren over de wijze waarop deze bedragen worden ingezet.
Datum 14 december 2010 Kenmerk 2010-0000832108
Verhogen inzetbaarheid en productiviteit politie Een structurele volumegroei van de politie is niet de enige maatregel om de politieinzet te verhogen. Zoals in het Regeerakkoord is opgenomen zet ik zwaar in op het verhogen van de inzetbaarheid en productiviteit van de politie. Bovendien sta ik voor het vergroten van het vakmanschap en de professionele ruimte van individuele agenten. Naarmate dat vakmanschap en die ruimte groter worden, slaagt de politie er beter in Nederland veiliger te maken voor de burger. De bureaucratie zal worden aangevallen. De registratiedrift en formulierengekte moet worden gestopt. Het rapport over de tijdsbesteding van wijkagenten dat u op 12 juli 2010 is toegestuurd is een goed voorbeeld van het belang van het terugdringen van de bureaucratie. Uit het onderzoek blijkt dat de wijkagent slechts 65 procent van zijn tijd in of voor de wijk werkt omdat zij onder andere te veel tijd kwijt zijn aan administratief werk. Ik kom in januari 2011 met een Aanvalsplan Bureaucratie. Ik zet concreet in op een reductie met 25 %. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van diverse maatregelen die in de regio’s zelf al worden genomen. Zo levert het frontoffice-backoffice-model van de regio Hollands-Midden een forse productiviteitswinst. Daarnaast komen er maatregelen om heterdaadkracht te vergroten, afdoening van zaken vroegtijdig in de opsporingsketen mogelijk te maken en de noodhulp efficiënter in te richten, bijvoorbeeld door mogelijkheden voor eenmenssurveillance te benutten. Door de vermindering van bureaucratie komt er ook ruimte voor een beter aangifteproces. De aangifte is één van de belangrijkste contactmomenten van de burger met de politie en dus een belangrijk ijkpunt voor het vertrouwen in en de tevredenheid over de politie. Een aangifte opnemen en verwerken moet zorgvuldig gebeuren en dat kost tijd. Maar het kan voor zowel de burger als de agent gemakkelijker worden gemaakt. Snel en adequaat aangifte doen moet het uitgangspunt zijn, al dan niet langs elektronische weg. Ook moeten burgers kunnen volgen wat er met hun aangifte gebeurt. Voorts zullen belemmeringen op het vlak van arbeidstijden worden weggenomen. Concreet gaat het daarbij onder meer om de toepassing van de Arbeidstijdenwet en de Landelijke Arbeidstijdenregeling van de politie. Met uw Kamer is afgesproken dat de werkgroep die deze belemmeringen en oplossingen in kaart brengt, zijn werk oplevert op 1 maart 2011. Voor 1 april 2011 zal ik vervolgens met een reactie komen. Door deze maatregelen komen er dus meer uren voor blauw op straat en voor recherchewerk.
Pagina 6 van 8
Terugdringen overhead Behalve een structurele volumegroei in de operationele sterkte en het verhogen van de productiviteit en de effectiviteit van de politie, zet het kabinet in op het terugdringen van de kosten van de overhead, zowel in middelen als in personeel (de niet-operationele sterkte).
Datum 14 december 2010 Kenmerk 2010-0000832108
Het voornemen is om de overhead met circa 25% te reduceren. Deze ombuiging in de overhead is noodzakelijk om de reeds ingeboekte taakstellingen van het vorige kabinet (TK 29 628, nr. 154) en, voor zover van toepassing, besparingen in verband met de vorming van de nationale politie te realiseren. De vorming van het Politiedienstencentrum en de nationale politie zijn noodzakelijk om deze reductie mogelijk te maken. De recent uitgevoerde business cases op de bedrijfsvoering geven aan dat deze reductie realistisch is. Verdeling van de politiesterkte over het land Al enige tijd speelt het vraagstuk van de verdeling van de sterkte over het land. Het onderzoek naar de herijking van het budgetverdeelsysteem (hBVS) dat aan uw Kamer is gezonden (TK 29 628 nr. 208), heeft aangetoond dat er een relatieve verschuiving in de verdeling van de werklast van de politie heeft plaatsgevonden van de Randstad naar de rest van het land. Dit rapport over de herijking adviseerde voor de daalkorpsen een daling van maximaal 2% per jaar. Enkele korpsen zouden worden geconfronteerd met een budgetdaling van in totaal ongeveer 20%. Ik vind de voorstellen uit het rapport op sommige plaatsen echter te vergaand. Ik wil voorkomen, dat door de invoering van hBVS de veiligheid in de regio’s en de bedrijfsvoering in verschillende korpsen die moeten dalen te veel onder druk komen te staan. Ik denk daarom aan het gemitigeerd invoeren van hBVS. Herverdeling van de sterkte zal nieuwe afspraken met de korpsbeheerders vergen over de operationele sterkte van hun korps en over de wijze, door middel van groei- en daalpaden en de termijn, waarop deze sterkte bereikt moet worden. Om zeker te stellen dat de afgesproken sterkte uiteindelijk wordt bereikt en deze ook op de juiste wijze over het land is verdeeld, ga ik centraal sturen op de instroom van aspiranten (werving, selectie en aanstelling). Ik ben over de gemitigeerde invoering van hBVS, de bijhorende sterkteafspraken en de centrale sturing van aspiranten in overleg met het Korpsbeheerdersberaad en ik hoop dit spoedig af te ronden. Ik zal hierbij rekening houden met het perspectief van de nationale politie, zoals verwoord in het Regeerakkoord. In de tussentijd heb ik besloten om drie korpsen, die thans hun sterkte niet meer uit de BVS bijdrage kunnen bekostigen en over onvoldoende eigen vermogen beschikken, voor 2010 bij te springen middels een artikel 3 bijdrage. Tot slot Door de vorming van de nationale politie, de intensivering in combinatie met het verhogen van de inzetbaarheid en productiviteit van de capaciteit, het terugdringen van de overhead en een evenwichtige herverdeling wordt de politie in staat gesteld uitvoering te geven aan de prioriteiten zoals opgenomen in het Regeerakkoord. De buurt wordt veiliger voor bewoners en ondernemers door de aanpak van overlast en criminaliteit op straat, bij uitgaansgelegenheden en evenementen. Er komt een offensief tegen ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. De aanpak van fraude, witwassen, skimmen, cybercrime, overvallen en het afnemen van crimineel vermogen maakt hier onderdeel van uit. Mijn voornemen is om de landelijke prioriteiten voor de politie begin 2011 vast te stellen na overleg met de korpsbeheerders en het College van procureurs-generaal.
Pagina 7 van 8
Met deze brief heb ik mede uitvoering gegeven aan de toezegging om u op hoofdlijnen te informeren over de wijzigingen die ik voornemens ben door te voeren in het politiebestel; de motie Kant c.s. (TK 31 951, nr. 2) en de motie Rutte (TK 31 951, nr. 2), ingediend tijdens het verantwoordingsdebat op 28 mei 2009; de vragen van het lid Berndsen (D66) (TK 2010Z15127), zie hiervoor bijlage 2; de tweede halfjaarlijkse rapportage over de sterkte van de Nederlandse politie voor het jaar 2010; de gevraagde reactie op het onderzoeksrapport ´(Niet) voor de wijk; De tijdsbesteding van wijkagenten’; de motie Van der Staaij, ingediend tijdens het Algemeen Overleg Politie op 01-07-2009 (TK 2008-2009, 29 628, nr. 136 en de motie Çörüz, ingediend tijdens de plenaire afronding hoofdstuk VII begroting BZK 2010 op 26-11-2009 (TK 2009-2010, 32 233VII, nr.38).
Datum 14 december 2010 Kenmerk 2010-0000832108
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
Pagina 8 van 8
•
Limburg-Noord
: Regionaal College 14 januari 2011
Onderwerp
: Highlights
Inleiding In het Regeerakkoord is de invoering van een nationale politie opgenomen. Inmiddels heeft minister Opstelten van Veiligheid en Justitie de plannen bekend gemaakt voor de inrichting van de politieorganisatie op hoofdlijnen middels de bijgevoegde brief aan de Tweede Kamer. Daarnaast heeft de minister de nota van wijziging op het wetsvoorstel nationale politie in consultatie gebracht. Een aantal elementen voor de inrichting van de politieorganisatie is als volgt: • één nationaal korps, bestaande uit tien regionale eenheden overeenkomstig de nieuwe indeling van de gerechtelijke kaart; • een of meer landelijke eenheden voor de uitvoering van specialistische politietaken, en een of meer landelijke diensten voor ondersteunende taken (zoals bijvoorbeeld ICT, inkoop, personeel); • de minister wordt verantwoordelijk voor het beheer van het korps; • aan het hoofd van het landelijk korps komt een korpschef die belast is met de leiding van de politie; • de functie van korpsbeheerder komt te vervallen, omdat het beheer een verantwoordelijkheid wordt van de minister; • het Regionaal College komt te vervallen; • een nieuwe functie op regionaal niveau wordt de regioburgemeester; • op lokaal niveau wordt het gezag van de burgemeester en de rol van de gemeenteraad verstevigd. De minister en korpsbeheerders zijn voornemens een transitieakkoord te sluiten ter voorbereiding op een overgang naar nationale politie. In dit transitieakkoord maken korpsbeheerders en minister binnen de kaders van de huidige wet afspraken over de verdeling van de verantwoordelijkheden in de transitiefase en over een aantal maatregelen ten behoeve van een soepele overgang naar nationale politie. Daarbij worden ook afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheid voor de verdere inrichting van het Politiedienstencentrum Op 14 januari jl. heeft een vergadering van het Regionaal College plaatsgevonden. In deze vergadering is gesproken over de ontwikkelingen ten aanzien van het nieuwe politiebestel. In deze notitie worden de rode draad van de vergadering en de afspraken aangegeven.
Notitie Regionaal College 14 januari 2011, afdeling Kabinet
Notitie
Vergadering
Versterking lokale gezag In de plannen voor de inrichting van de politieorganisatie zal het gezag over de politie niet wijzigen. Dat geldt zowel voor het gezag op lokaal niveau als voor het gezag op landelijk niveau. De burgemeester blijft lokaal verantwoordelijk voor de aansturing van de politie bij het handhaven van de openbare orde. De officier van justitie blijft de politie aansturen bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en taken ten dienste van justitie. In de plannen wordt het lokale gezag verstevigd middels: • het wettelijk vastleggen van de functie van de lokale gezagsdriehoek; • het wettelijk vastleggen dat in het driehoeksoverleg door de burgemeester, de officier van justitie en de politie op basis van het integraal veiligheidsplan, bedoeld in artikel 148a van de Gemeentewet, afspraken worden gemaakt over de inzet van de politie. • Het wettelijk regelen dat de lokale gezagsdragers zwaarwegende invloed hebben op de benoeming van het lokale hoofd van de politie. Daarnaast wordt de positie van de gemeenteraad benadrukt. In de wet wordt expliciet vastgelegd dat de burgemeester verantwoording verschuldigd is aan de gemeenteraad over de uitoefening van zijn gezag over de politie. Reactie Regionaal College Het functioneren van de lokale driehoek is een punt van aandacht bij met name kleinere gemeenten. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat de lokale inbedding van het gezag topprioriteit is. Het Regionaal College maakt zich verder zorgen over het invullen van de gezagsrol ten aanzien van de lokale prioriteiten. Gezag is slechts een containerbegrip, waarbij onduidelijkheden bestaan omtrent de bevoegdheden en instrumentarium. Lokale prioriteiten worden opgenomen in het lokale integrale veiligheidsplan. Vervolgens zijn de lokale prioriteiten input voor de regionale prioriteiten opgetekend in het regionale beleidsplan. In dit beleidspan maken de gezagsdragers afspraken over in ieder geval de doelstellingen en de prioriteiten voor de regionale eenheid en de verdeling van de voor de regio beschikbare politiesterkte over de onderdelen van de regionale eenheid. Daarnaast bestaan er nog landelijke prioriteiten. Deze landelijke beleidsdoelstellingen worden vastgesteld door de minister. De landelijke beleidsdoelstellingen zien op de aanpak van maatschappelijke veiligheidsproblemen die zich vaak lokaal manifesteren. De minister geeft aan dat het vanzelfsprekend is dat de landelijke beleidsdoelstellingen voldoende ruimte laten voor lokaal politiebeleid. De capaciteitsverdeling en de landelijke prioriteiten moeten worden gezien als een gegeven. Het Regionaal College maakt zich zorgen of er wel ruimte is om lokale prioriteiten aan te pakken.
Notitie Regionaal College 14 januari 2011, afdeling Kabinet
Overleg gezagsdragers In de plannen van de minister zal op regionaal niveau worden voorzien in overleg tussen de lokale gezagsdragers over de politie. Bij wet zal worden geregeld dat de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert tezamen met de hoofdofficier van justitie ten minste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan en jaarlijks een jaarverslag vaststellen voor de regionale eenheid. Voor de afstemming van burgemeesters over het regionale beleidsplan kan volgens de minister van Veiligheid en Justitie de schaal van de veiligheidsregio goed worden benut. Dit is met name denkbaar daar waar de nieuwe regionale politie-eenheden uit meerdere veiligheidsregio’s (en dus uit veel gemeenten) bestaan. Reactie Regionaal College Mede gelet op de opmerkingen ten aanzien van het versterken van het lokale gezag, bestaat er binnen het Regionaal College de behoefte om in het nieuwe politiebestel de krachten te bundelen om de politiezorg in de gemeenten van de huidige politieregio Limburg-Noord te behouden. Derhalve is afgesproken om een overleg van gezagsdragers te organiseren op het niveau van de Veiligheidsregio. De volgende elementen zijn hierbij van belang: • behouden van bestaande structuren in het kader van bestuurlijke aanpak; • borgen van regionale verworvenheden politie-bestuur-OM; • aangrijpingspunt om zicht te krijgen op de problemen in het district en dit koppelen aan politiesterkte en eigen inzet; • betrokkenheid van het Openbaar Ministerie kan worden behouden. In het nieuwe politiebestel zullen op regionaal niveau geen beheersbevoegdheden meer bestaan, derhalve komt het Regionaal College te vervallen. Mede gelet op de aanstaande wijzigingen in het politiebestel, besluit het Regionaal College om per 1 mei 2011 de vergadering van het Regionaal College en de AB Veiligheidsregio samenvoegen tot 1 vergadering, waarbij een blok wordt gereserveerd voor politieonderwerpen. Het inrichten van het Regionaal College/AB afstemmingsgremia wordt thans nader uitgewerkt.
Veiligheidsregio
Notitie Regionaal College 14 januari 2011, afdeling Kabinet
met
bijbehorende
Reactie van het Korpsbeheerdersberaad, College van procureurs-generaal en Veiligheidsberaad op de conceptnota van wijziging bij het wetsvoorstel 30880 vaststelling van een nieuwe politiewet – bijlage In deze bijlage bij de brief van het Korpsbeheerdersberaad, het College van procureurs-generaal en het Veiligheidsberaad d.d. 27 januari 2011 wordt een uitgebreide reactie gegeven op de conceptnota van wijziging bij het wetsvoorstel 30880 “vaststelling van een nieuwe politiewet”. Zoals bekend zijn er binnen de bovenstaande organisaties verschillende principiële standpunten ten aanzien van de invoering van Nationale Politie. Deze standpunten worden bij u bekend verondersteld. Gezien de politieke realiteit is er voor gekozen een gezamenlijke inhoudelijke reactie te geven op het wetsvoorstel. De leden van het Korpsbeheerdersberaad en het Veiligheidsberaad zijn bereid samen met het College van procureurs-generaal mee te werken aan de transitie van regionale politie naar nationale politie, mits tegemoet wordt gekomen aan onderstaande opmerkingen. Zij willen er daarbij op wijzen dat het van belang is dat deze transitieperiode niet te lang gaat duren. Het Korpsbeheerdersberaad, het Veiligheidsberaad en het College van procureurs-generaal hebben de volgende opmerkingen bij het wetsvoorstel. Ontbreken instrumentarium voor versterking lokaal gezag In het voorliggende wetsvoorstel wordt de suggestie gewekt dat het lokaal gezag wordt verstevigd. Dit is echter nog maar de vraag. Zo heeft de burgemeester in de nieuwe situatie - in tegenstelling tot de huidige situatie waarin hij als lid van het Regionaal College de verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van het politiekorps - geen enkel instrument naar de lokale politiechef om de gemeentelijke prioriteiten op het gebied van veiligheid daadwerkelijk te realiseren. Dit geldt ook voor het Openbaar Ministerie. Om daadwerkelijk het gezag te verstevigen moeten de burgemeester en de officier van justitie instrumenten krijgen om naleving van afspraken in de driehoek af te kunnen dwingen. De gezagsdragers moeten minimaal instemmingsrecht krijgen bij benoemingen en adviesrecht ten aanzien van promotie en ontslag van de lokale politiechef. Daarnaast moeten de lokale gezagsdragers als ultimum remedium de mogelijkheid hebben de lokale politiechef voor te dragen voor ontslag indien bij voortduring de afspraken die in de driehoek gemaakt zijn, zonder goede redenen, niet nagekomen worden. In de conceptwet is opgenomen dat in de lokale driehoek afspraken worden gemaakt tussen burgemeester, officier van justitie en politiechef. Dit is positief, echter artikel 13, tweede lid schrijft nu voor dat burgemeester en officier van justitie op basis van alleen het integraal veiligheidsplan, bedoeld in artikel 148a Gemeentewet, afspraken maken over de inzet van de politie. Wij stellen voor dat dit artikel wordt aangevuld met “en op basis van de doelstellingen ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde”, zodat er in de driehoek ook afspraken gemaakt kunnen worden over de strafrechtelijke handhaving. Verder willen wij opmerken dat nu in de conceptwet is opgenomen dat bij benoeming van de regionale politiechef de regioburgemeester alvorens hij advies uitbrengt alle burgemeesters uit de regio moet horen. Dit is een mooi streven, maar is in de praktijk met name in de grote regio’s onwerkbaar. Voorgesteld wordt dat in de wet wordt opgenomen dat de regioburgemeester te samen met de regiohoofdofficier met een afvaardiging van de overige burgemeesters overlegt ten aanzien van de benoeming van de politiechef.
1
Te weinig waarborgen voor goede balans tussen landelijke en lokale prioriteiten In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat bij het overstijgen van het aanbod door de vraag naar capaciteit, de lokale gezagsdragers de keuze moeten maken. Deze keuze lijkt echter altijd ten koste te gaan van de lokale prioriteiten. Immers de capaciteitsverdeling en de landelijke prioriteiten moeten gezien worden als een gegeven en indien de minister van mening is dat er te weinig invulling wordt gegeven aan de landelijke prioriteiten kan hij de regioburgemeester een aanwijzing geven. Het is van belang dat de landelijke prioriteiten beperkt worden tot het hoognodige, en dat ruimte wordt gegeven aan het lokale gezag om prioriteiten te stellen. In het wetsvoorstel zien wij hier echter geen waarborgen voor. Wij stellen voor de omvang van de landelijke prioriteiten te begrenzen door hier per AMvB een maximum capaciteitsbeslag aan te koppelen danwel dat er waarborgen zijn voor voldoende capaciteit voor lokaal veiligheidsbeleid wat kan worden bepaald op basis van vastgestelde normen. Regionaal beleidsplan en regioburgemeester onvoldoende wettelijk verankerd Het nationale politiekorps gaat vooralsnog bestaan uit 10 regionale eenheden. Wij willen hierbij opmerken dat het ons bevreemdt dat dit aantal niet in de wet wordt vastgelegd maar per AMvB, waardoor het aantal eenheden in de toekomst eenvoudig gewijzigd kan worden. Ten behoeve van de regionale eenheden wordt een regionaal beleidsplan opgesteld. In dit beleidsplan wordt in ieder geval de verdeling van de politiecapaciteit binnen de regio opgenomen. Verder zijn er geen voorschriften gegeven ten aanzien van de inhoud van het beleidsplan. Wij zijn van mening dat wettelijk geborgd moet worden dat in het regionale beleidsplan de landelijke, regionale en lokale prioriteiten op een goede wijze samengebracht worden. Het regionale beleidsplan moet een samenhangend plan zijn bestaande uit de prioriteiten van gemeenten zoals vastgelegd in hun Integraal Veiligheidsplan, de prioriteiten van het OM zoals vastgelegd in de beleidsplannen van het OM en de landelijke prioriteiten. Ten aanzien van het regiobeleidsplan (artikel 39) moet onderscheid worden gemaakt tussen de voorbereiding, de vaststelling en de conflictbeslechting. De vaststelling is duidelijk geregeld: dat doen de burgemeesters en de hoofdofficier gezamenlijk. Over de voorbereiding bevat de wet ten onrechte geen bepalingen. Wij bepleiten de voorbereiding expliciet op te dragen aan de regioburgemeester, in overeenstemming met de hoofdofficier. De regioburgemeester ziet er op toe dat het regiobeleidsplan zoveel mogelijk draagvlak heeft bij de burgemeesters en hij stelt bij meningsverschillen uiteindelijk het plan vast, tezamen met de hoofdofficier. De regioburgemeester heeft daarnaast een eigenstandige positie, ook ten opzichte van de andere burgemeesters, door zijn conflictbeslechtende rol op regio niveau, en door de invloed die hij uitoefent op het landelijke door de minister te voeren beleid, zoals geregeld in de artikelen 18-20. Hij doet dat overigens mede om de opvattingen van de lokale gezagsdragers bij de minister voor het voetlicht te brengen en legt daarover aan hen verantwoording af. De regioburgemeester doet dit niet vanuit beheersoptiek, die verantwoordelijkheid is immers verplaatst naar de minister. Het gaat erom dat hij wettelijk in staat wordt gesteld, leiding te geven aan alle, hierboven genoemde fasen van het afwegingsproces. Daarin moeten op evenwichtige wijze lokale prioriteiten, genoemd in veiligheidsplannen, onderling en in relatie tot landelijke prioriteiten ook voor wat betreft capaciteitsclaims op de politie in balans worden gebracht en met elkaar verbonden. In dit licht moet ook art. 68 lid 1 aan een kritische beschouwing worden onderworpen. Om te bevorderen dat ook de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en andere taken ten dienste van Justitie de plaats krijgen die zijn verdienen, vinden wij dat de regioburgemeester zijn voorbereidende rol dient uit te oefenen in overeenstemming met de hoofdofficier. Dat geldt ook voor zijn conflictbeslechtende rol, genoemd in artikel 39, tweede lid. Die rol heeft naar ons oordeel mede betrekking op het beslechten van geschillen die voortvloeien uit contacten tussen de bevoegde gezagen over de capaciteitsinzet van de politie in een concrete situatie. In artikel 39, tweede lid dient dit te worden verduidelijkt.
2
Verder stellen wij voor het bestuurlijk overleg over de politie en politietaken in de regio te organiseren op de schaal van de veiligheidsregio’s/huidige politieregio’s. Het is daarom ook raadzaam dat de regionale politie-eenheden opgebouwd worden uit districten die territoriaal daarmee samenvallen, met behoud van de positie van de regioburgemeester zoals hierboven aangegeven. De leden van het Korpsbeheerdersberaad, het College van procureurs-generaal en het Veiligheidsberaad bepleiten dat dit geborgd wordt in de wet. Congruentie met Veiligheidsregio’s Op dit moment wordt hard gewerkt aan de opbouw en verdere kwaliteitsverbetering van de veiligheidsregio. De rol van de politie binnen de veiligheidsregio is zeer belangrijk. De invoering van nationale politie moet niet tot gevolg hebben dat de politie zicht terugtrekt uit deze ontwikkeling. Het is ook daarom van belang dat indien er meerdere veiligheidsregio’s in een politieregio vallen in ieder geval de buitengrenzen congruent zijn. Wij willen er verder op wijzen dat de wet op de veiligheidsregio’s nu aangeeft dat de voorzitters van de veiligheidsregio’s dezelfde zijn als de korpsbeheerder. Dit zal moeten worden aangepast. Bestuurlijke zeggenschap onvoldoende verankerd op nationaal niveau Bij de invoering van nationale politie is het van groot belang dat de lokale verankering goed wordt vormgegeven, dat de regionale bestuurlijke inbedding goed is vormgegeven en dat het bestuur evenals het College van procureurs-generaal op het landelijke niveau – daar waar het beleid ten aanzien van beheer en de taakuitvoering wordt gevormd - goed vertegenwoordigd is. Dit is van belang om ook op landelijk niveau de balans te hebben tussen vertegenwoordigers van de handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde en de handhaving van de openbare orde. Dit laatste is op dit moment in het wetsvoorstel niet goed geborgd. De rol van het bestuur op landelijk niveau moet steviger in de wet worden opgenomen. Er moet op landelijk niveau een regioburgemeestersberaad komen, samen met de voorzitter van het College van procureurs-generaal , de minister gevraagd en ongevraagd adviseert over zowel het beleid ten aanzien van de taakuitvoering als het beleid ten aanzien van het beheer. Positie Openbaar Ministerie verzwakt In het belang van “counter failing powers” moet bij invoering van nationale politie zowel de positie van het bestuur (handhaving openbare orde) als de positie van het OM (handhaving strafrechtelijke orde) in evenwicht met elkaar zijn en op alle niveaus goed geborgd worden. In het conceptwetsvoorstel verliest het Openbaar Ministerie op onderdelen aan kracht op het gebied van sturen op de opsporing. Ten eerste verliest het College zijn adviesrecht bij het vaststellen van de landelijke prioriteiten voor de opsporing. Ten tweede wordt in artikel 43 geregeld dat de minister, congruent aan de bevoegdheden van artikel 12, algemene en bijzondere aanwijzingen kan geven aan individuele ambtenaren van de landelijke eenheden. Dit is onwenselijk in relatie tot het gezag van het Openbaar Ministerie in het algemeen en in het bijzonder tot het gezag van de hoofdofficier van het Landelijk Parket. Ten derde is nergens een betrokkenheid geregeld van de Hoofdofficier van het Landelijk Parket bij het vaststellen van het beleid van de landelijke eenheden. Door dit alles is de positie van de hoofdofficier van het Landelijk Parket volstrekt diffuus. Dat maakt dat het Openbaar Ministerie zijn gezagsverantwoordelijkheid op landelijk niveau nauwelijks nog kan waarmaken. Onduidelijke verhouding minister-nationaal politiekorps De minister heeft in gesprekken met het korpsbeheerdersberaad aangegeven in het nieuwe bestel lineair verantwoordelijk te zijn voor het handelen van de nationale korpschef. In het concept wetsvoorstel is echter de korpschef toch op enige afstand gezet van de minister. Het lijkt er op dat de korpschef in dit construct een eigenstandigere rol krijgt dan de korpschef heeft in het huidige bestel. Het is zeer onlogisch dat de minister een ambtenaar, voor wiens handelen hij direct verantwoordelijk is, moet aansturen met behulp van algemene en bijzondere aanwijzingen. De leden van het
3
korpsbeheerdersberaad, het College van procureurs-generaal en het Veiligheidsberaad begrijpen niet waarom er niet gekozen is alle bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van het beheer van het politiekorps bij de minister te beleggen, die daarin bijgestaan wordt door de korpschef (gelijk de huidige constructie korpsbeheerder - korpschef). Bij nationale politie moet glashelder zijn wie verantwoordelijk is voor het handelen van de landelijke korpschef en zijn ondergeschikten. De nu gekozen constructie laat daar twijfel over bestaan. Opmerkelijk in het wetsvoorstel is dat de burgemeester en of de officier van justitie volgens voorliggend voortstel een bijstandsverzoek voor extra politie-inzet buiten zijn regionale eenheid bij de korpschef moeten indienen, terwijl bijstandsverzoeken nu volledig via de bestuurlijke lijn lopen. Daarnaast is in het voorstel opgenomen dat de regiobeleidsplannen naar de minister en naar de korpschef te worden gezonden. Bovendien is in het voorstel opgenomen dat bij het periodiek overleg tussen de minister, de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van Procureurs-generaal, ook de korpschef aanwezig is. Het is niet gebruikelijk dat een minister in de wet opneemt welke ambtenaren hij meeneemt naar een overleg. Deze elementen zouden moeten worden aangepast zodat meer helderheid wordt geschapen in de verantwoordelijkheden. Evenmin is helder waar het werkgeverschap daadwerkelijk wordt belegd. Het lijkt logisch om deze verantwoordelijkheid in een nationaal bestel consequent bij de minister neer te leggen. In de memorie van toelichting is echter opgenomen dat de minister wel zelf verantwoordelijk is voor de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden maar dat de korpschef het bevoegd gezag is als het gaat om aanstellingen, schorsing en ontslag. Daarnaast is volgens de memorie van toelichting de minister weer in het bijzonder verantwoordelijk voor het LMD-beleid voor ambtenaren van politie van schaal 15 en hoger (dit veronderstelt dat de minister niet verantwoordelijk is voor het volledige LMDbeleid). Aanvulling randvoorwaarden benoeming korpschef Volgens voorliggend voorstel is het de bedoeling dat de korpschef voor een periode van 6 jaar wordt benoemd, met telkens een mogelijkheid tot verlenging van 3 jaar. Ten eerste achten de leden van het korpsbeheerdersberaad, het College van procureurs-generaal en het Veiligheidsberaad de periode van 6 jaar erg lang. Daarnaast zijn de leden van mening dat de mogelijkheid tot herbenoeming moeten worden beperkt tot eenmaal. Ten tweede, is het belang van deze functie dusdanig, dat niet volstaan kan worden met slechts een adviesrecht voor de regioburgemeesters en het College van Procureurs-generaal. Wij zijn van mening dat bij de benoeming van de korpschef de regioburgemeesters en het College van Procureurs-generaal instemmingsrecht moeten hebben. Tot slot Wij zijn van mening dat de geconstateerde problemen op het gebied van samenwerking en gemeenschappelijk functioneren van de Nederlandse politie te zeer zijn aangedikt door te stellen dat er sinds de evaluatie van het politiebestel in 2005 onvoldoende resultaat is geboekt op dit gebied. Er is juist zeer veel gebeurd sinds deze evaluatie om de samenwerking en het gemeenschappelijk functioneren van de politie te verbeteren. Wellicht ten overvloede vragen wij aandacht voor de impact die een grootschalige reorganisatie als de vorming van een nationale politie heeft op de politie. Het absorptievermogen van korpsen kent een grens; voorkomen moet worden dat een opeenstapeling van wijzigingen en nieuwe beleidsontwikkelingen negatieve consequenties heeft voor het presterend vermogen van de politieorganisatie. Vanuit dat perspectief verzoeken wij de minister dringend terughoudend te zijn bij
4
het vaststellen van het aantal landelijke prioriteiten alsmede het tussentijds doorvoeren van nieuwe beleidsintensiveringen. Daarnaast spreken wij onze zorg uit over de financiering van het traject tot vorming van de nationale politie. Hiervoor is weliswaar een intensivering beschikbaar gesteld door het kabinet, alsmede een bedrag vanuit de vermogensconversie. Onduidelijk is echter nog hoe de kosten van de vorming van de tien eenheden alsmede de oprichting van het Politiedienstencentrum en andere landelijke eenheden exact uitvallen. Het risico is dat besparingen als gevolg van deze trajecten te vroeg worden ingeboekt. Voorkomen moet in elk geval worden dat de vorming van nationale politie ten koste gaat van de totale operationele sterkte.
5
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
Ministerie van Veiligheid en Justitie De heer mr. I.W. Opstelten Postbus 20301 2500 EH 'S-GRAVENHAGE
doorkiesnummer
uw kenmerk
bijlage(n)
betreft
ons kenmerk
datum
reactie concept nota van wijziging Politiewet
BABVI/U201100132
27 januari 2011
(070) 373 8839
Geachte heer Opstelten, Hierbij ontvang u onze reactie op de concept nota van wijziging bij wetsvoorstel 30880 tot vaststelling van een nieuwe politiewet, welke u ons bij brief van 14 december 2010 deed toekomen. Na een aantal algemene opmerkingen gaan wij nader in op diverse onderdelen en aspecten van het voorstel. Wij besluiten met de conclusie dat, binnen de gegeven context van een nationale politie, aan een aantal nadere voorwaarden moet worden voldaan, wil de bestelwijziging tot het beoogde resultaat leiden. Algemeen De nota van wijziging bevat een aantal belangrijke verbeteringen ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel. Het is verheugend dat in het voorstel een aantal elementen is overgenomen uit het in opdracht van de VNG vervaardigde rapport Sleuren of Sturen, dat voorstellen bevat ter versterking van de lokale verankering van de politie: de positie van de gemeenteraad wordt versterkt en de functie van de lokale driehoek wordt uitgebreid. Verder wordt op landelijk niveau een aanzet gegeven voor de versterking van de democratische inbedding van de politie. De in het voorstel Remkes geïntroduceerde figuur van een directieraad tussen de minister en de politie is daarmee van de baan; dit is ook het geval met de wettelijke status voor een Raad van Hoofdcommissarissen. Hiermee is tegemoet gekomen aan onze bezwaren op deze onderdelen van het voorstel Remkes. De minister benadert de door hem voorgestane wijziging van het politiebestel sterk vanuit efficiency overwegingen: centralisatie van het beheer en vermindering van de bestuurlijke drukte moeten meer ruimte geven aan het politiewerk. De mate waarin de voorgestelde wijzigingen de effectiviteit van het beleid ten goede komen krijgt minder de aandacht. Wij zijn van oordeel dat vanuit bedrijfsmatig oogpunt nationale politie belangrijke efficiencyvoordelen kan bieden, echter bepalend voor het succes van de voorgestelde bestelwijziging zal zijn de mate waarin de
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
veiligheidsproblemen die de burger in zijn eigen omgeving ervaart worden vertaald in beleid. De voorgestelde regeling gaat naar onze mening te zeer uit van een top down benadering, daar waar deze vraaggestuurd zou moeten zijn. Daarnaast zijn wij van mening dat de veiligheid van de burger is gebaat bij een duidelijk evenwicht tussen de aansturing vanuit de justitiële kolom en vanuit het openbaar bestuur. Tenslotte constateren wij dat de nota van wijziging in feite 2 reorganisaties bevat: de centralisatie van het beheer en de omvorming van 25 rechtspersoonlijkheid bezittende regio’s naar 10 regionale eenheden. Wij vrezen dat een gelijktijdige aanpak een te groot beslag legt op de politieorganisatie, juist in een tijd waarin ‘alle hens aan dek’ moeten om de veiligheidsproblemen aan te pakken. Wij bepleiten dan ook een gefaseerde invoering door eerst de centralisatie van het beheer te realiseren. Verhouding minister – nationale politie (artikel 3 juncto de artikelen 27 en 31) Artikel 3 omschrijft de taak van de politie, die deze in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels uitoefent. Dit artikel is overgenomen uit de Politiewet 1993, die dit weer heeft ontleend aan de Politiewet 1957. Het is een inmiddels klassieke formulering, die een fundamentele bouwsteen van onze rechtsstaat bevat. Het artikel geeft aan dat de politie onderdeel uitmaakt van de uitvoerende macht. Op basis van de nota van wijziging is er één korpschef, die is belast met de leiding en het beheer van de politie. Deze ressorteert rechtstreeks onder de minister, die verantwoording aflegt aan de Kamer. De minister kan de korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen geven. Anders dan in de huidige situatie ten aanzien van de korpsbeheerders het geval is, is dit geen ‘ultimum remedium’ maar een regulier sturingsinstrument (Toelichting blz. 58). Op zich is dit is een belangrijke verbetering in vergelijking met het oorspronkelijke wetsvoorstel waarin de politie wordt aangestuurd door een directieraad. In dit opzicht en ook in relatie tot het democratisch tekort op regionaal niveau in het vigerende bestel, kan met de minister gesproken worden van een versterking van de democratische inbedding (Toelichting blz. 17). Tegelijkertijd roept de voorgestelde regeling in dit verband vragen op. Het lijkt niet logisch dat de minister een ambtenaar, voor wiens handelen hij direct verantwoordelijk is, aanstuurt met behulp van algemene en bijzondere aanwijzingen, dit is een instrument dat meer geëigend is in de relatie tot bestuurders. Voorst roept het voorstel van de minister de vraag op waarom de verantwoordelijkheden ten aanzien van het beheer niet rechtstreeks bij de minister worden belegd, die daarin dan wordt bijgestaan wordt door de korpschef (gelijk de huidige constructie korpsbeheerder - korpschef). Opmerkelijk in het voorstel is dat de burgemeester, evenals de officier van justitie, een bijstandsverzoek voor extra politie-inzet buiten de regionale eenheid bij de korpschef moet indienen, terwijl bijstandsverzoeken nu volledig via de bestuurlijke lijn lopen.
Niet duidelijk is waar het werkgeverschap daadwerkelijk wordt belegd. Het lijkt logisch om deze verantwoordelijkheid in een nationaal bestel consequent bij de minister neer te leggen. In de Toelichting is echter opgenomen dat de minister wel zelf verantwoordelijk is voor de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden maar dat de korpschef het bevoegd gezag is als het gaat om aanstellingen, schorsing en ontslag. Daarnaast is volgens de Toelichting de minister weer in het bijzonder verantwoordelijk voor het LMD-beleid voor ambtenaren van politie van schaal 15 en hoger (dit veronderstelt dat de minister niet verantwoordelijk is voor het volledige LMD-beleid). Bij nationale politie dient de verantwoordelijkheid voor het handelen van de landelijke korpschef en zijn ondergeschikten helder en strak te zijn belegd. De nu gekozen constructie voldoet daar niet in alle opzichten aan. Versterking lokaal gezag (artikel 13 en 15) Artikel 13 legt vast dat het lokale driehoeksoverleg zowel over gezag, beleid als de verdeling van de sterkte gaat. Artikel 15 regelt de verantwoordingsplicht van de burgemeester jegens de raad. Beide zijn belangrijke elementen in het versterken van de lokale verankering van de politie conform de aanbevelingen van Sleuren of sturen. De uitwerking roept evenwel vragen op. In het regeerakkoord is opgenomen dat de burgemeester bij verschillen van opvatting in de driehoek de doorslaggevende stem heeft. Die afspraak is niet terug te vinden in het wetsvoorstel, wat consequenties heeft voor de 'checks and balances' in het voorgestelde politiebestel. De burgemeester moet in de positie komen om zijn gezagsrol tegenover de gemeenteraad waar te kunnen maken. Verder is het voor het functioneren van de driehoek van belang dat het Openbaar Ministerie lokaal dichtbij genoeg is georganiseerd is om een goede lokale partner te kunnen zijn. Voorts constateren wij dat de burgemeester, in tegenstelling tot de huidige situatie waarin hij als lid van het Regionaal College de verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van het politiekorps, uiteindelijk geen instrument naar de lokale politiechef heeft om de gemeentelijke prioriteiten op het gebied van veiligheid daadwerkelijk te realiseren. Hetzelfde geldt overigens voor de officier van justitie. Om daadwerkelijk het gezag te verstevigen zal de burgemeester instrumenten moeten hebben om naleving van afspraken in de driehoek af te dwingen. Hij moet minimaal instemmingsrecht hebben bij benoemingen en adviesrecht ten aanzien van promotie en ontslag van de lokale politiechef. Daarnaast moet de burgemeester als ‘ultimum remedium’ de mogelijkheid hebben de lokale politiechef voor te dragen voor ontslag indien bij voortduring de afspraken die in de driehoek gemaakt zijn niet nagekomen worden. De burgemeester moet de mogelijkheid hebben om afspraken te maken over het vaststellen van een bepaalde politiecapaciteit per gemeente voor de dagelijkse politiezorg, hetgeen meer is dan alleen de wijkagent. Een gegarandeerde capaciteit dus, waar gemeente altijd op kan rekenen en die niet kan worden weggehaald als er zich elders in de regio een incident voordoet.
Het door de gemeenteraad vastgestelde integraal veiligheidsplan is het geëigende instrument om vast te stellen wat de lokale veiligheidsproblemen zijn. In de driehoek dient niet alleen gesproken te worden over de politie-inzet maar ook over de uitvoer van het integraal veiligheidsplan. Aan de omschrijving van de taken van de lokale driehoek zou een bepaling moeten worden toegevoegd die de politie-inzet en inzet van overige veiligheidspartners koppelt aan de uitvoering van het integraal veiligheidsplan Regionale eenheden en districten (artikel 25 juncto artikel 39) Het landelijke korps zal bestaan uit 10 regionale eenheden, conform de (toekomstige) indeling van de gerechtelijke kaart. De samenwerking met de justitiële keten wordt hierdoor bevorderd (Toelichting blz. 24). Eenmaal in de 4 jaar stellen de burgemeesters van de inliggende gemeenten en de hoofdofficier het beleidsplan vast. Met deze regeling wordt eraan voorbij gegaan dat deze indeling veelal geen enkele relatie heeft met bestuurlijk relevante entiteiten en, in het bijzonder in het Noorden en Oosten van het land, tot onwerkbare eenheden leidt. De workload van de gerechten is leidend, maar vanuit bestuurlijk oogpunt ontbreekt de logica. Indien al tot 10 regionale eenheden gekomen wordt, bepleiten wij om niet in alle gevallen de gerechtelijke kaart leidend te doen zijn. Het natuurlijke niveau waarop gemeenten hun beleid op elkaar afstemmen is dat van de veiligheidsregio. Nu aangegeven wordt dat voor de indeling van de regionale eenheden in politiedistricten kan worden uitgegaan van de indeling van de veiligheidsregio’s (Toelichting blz. 35) geldt te meer dat gemeenten van de ambtelijke en bestuurlijke structuren van de veiligheidsregio gebruik kunnen maken om tot een disrtictelijk veiligheidsplan te komen, op basis van de gemeentelijke veiligheidsplannen. Het districtelijk veiligheidsplan is weer een bouwsteen voor het regionale plan. Op deze wijze wordt het veiligheidsbeleid en de daarbij behorende verdeling van de politiecapaciteit van onderop vormgegeven. Wij bepleiten dan ook dat in de wet wordt vastgelegd dat de burgemeesters van de gemeenten in het district en de (hoofd)officier van justitie tenminste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan vaststellen. Naar analogie van de regeling op regionaal niveau stelt de voorzitter van het districtsoverleg het beleidspan vast indien de burgemeesters en de (hoofd)officier geen overeenstemming bereiken. Verder zou op het niveau van het district moeten worden geregeld de invloed van de burgemeesters op de benoeming van de districtschef en de vaststelling van de organisatie en het formatieplan. Bestuurlijke zeggenschap op nationaal niveau (artikelen 18, 20, 40 juncto de artikelen 3 en 19) De minister krijgt de bevoegdheid om eenmaal in de vier jaar de landelijke beleidsdoelstellingen vast te stellen, en voor iedere regionale eenheid de doelstellingen vast te stellen ter verwezenlijking van de landelijke doelstellingen. Daarnaast krijgt de minister de bevoegdheid aanwijzingen te geven aan de regioburgemeester tot wijziging van het beleidsplan, indien dit plan onvoldoende verzekert dat deze landelijke doelstellingen worden verwezenlijkt. De instemming van de burgemeesters uit de regio is niet vereist. Dit conglomeraat van ministeriele bevoegdheden onderstreept de noodzaak een regeling te treffen voor de doorwerking van lokale prioriteiten in het regionale veiligheidsplan, zoals
hierboven bepleit. Verder zou wettelijk moeten worden vastgelegd dat de landelijke, regionale en lokale prioriteiten op een evenwichtige wijze worden samengebracht. De landelijke prioriteiten moeten tot het hoognodige worden beperkt. Verder zijn wij van mening dat de nieuwe Politiewet nadere waarborgen moet geven voor het daadwerkelijk beschikbaar zijn van politie-inzet in de regio, wanneer dat in het regionale beleidplan is overeengekomen. In dit verband merken nog op dat Nederland een duaal politiebestel kent. Van de dualiteit die ook op het niveau van ministers nog aanwezig is in het voorstel Remkes, wordt in de nota van wijziging afstand gedaan. Er is één politieminister, de minister van Veiligheid en Justitie, onder wie ook het College van Procureurs-generaal ressorteert dat via een hiërarchische lijn de hoofdofficieren van justitie aanstuurt. Gevoegd bij hetgeen hiervoor is opgemerkt over het enten van de regionale eenheden op de justitiële keten en de bevoegdheden van de minister tot het vaststellen van prioriteiten, lijkt de justitiële oriëntatie van de politie te worden versterkt ten koste van de bestuurlijke. De politie zal hierdoor nog sterker voor het dilemma komen te staan: tegemoet komen aan de van bovenaf opgelegde politieprioriteiten of rechtdoen aan lokale veiligheidsproblematiek. Ook dit onderstreept de noodzaak meer wettelijke waarborgen in te bouwen voor de doorwerking van de bestuurlijke prioriteiten in het landelijke en regionale beleid. Aanvullende randvoorwaarden korpschef (artikel 27) Volgens het voorliggend voorstel is het de bedoeling dat de korpschef voor een periode van 6 jaar wordt benoemd, met telkens een mogelijkheid tot verlenging van drie jaar. Wij achten een periode van 6 jaar erg lang. Daarnaast zijn wij van mening dat de mogelijkheid tot herbenoeming moeten worden beperkt tot eenmaal. Verder is het belang van deze functie dusdanig, dat niet volstaan kan worden met slechts een adviesrecht voor de regioburgemeesters. Wij zijn van mening dat bij de benoeming van de korpschef de regioburgemeesters instemmingsrecht moeten hebben. In de Toelichting wordt gesteld dat de korpschef vanzelfsprekend afkomstig is uit de politie (Toelichting blz. 28). Wij bepleiten de mogelijkheid dat ook niet-politiemensen voor deze functie in aanmerking komen, zoals thans ook praktijk is. Dit kan de maatschappelijke oriëntatie van de politieorganisatie ten goede komen. Verder wordt aangegeven dat de korpschef fungeert als boegbeeld van de Nederlandse politie (Toelichting blz. 24, Hoofdlijnenbrief blz. 2). Wij nemen aan dat daarmee wordt bedoeld als boegbeeld van de professie. Voor de gemeenten is de minister het bestuurlijke referentiepunt en boegbeeld van politie Nederland. Conclusie Samengevat zijn van oordeel dat binnen de gegeven context van een nationale politie aan een aantal nadere voorwaarden moet worden voldaan, wil de bestelwijziging tot het beoogde resultaat leiden. Hierboven hebben wij daarvoor voorstellen gedaan, die ertoe strekken te
verzekeren dat lokale prioriteiten door werken in het beleid. Daarnaast zijn wij van mening dat een gelijktijdige centralisatie van het beheer en een opschaling van 25 regio’s naar 10 regionale eenheden een te grote belasting is van de politieorganisatie, die ten koste gaat van het politiewerk. Wij bepleiten dan ook een gefaseerde invoering door eerst de centralisatie van het beheer te realiseren. Hoogachtend, Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Nederlands Genootschap van Burgemeesters
mr. R.J.J.M. Pans, voorzitter directieraad
mr. B.B. Schneiders, voorzitter