Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG
Ons kenmerk
Inlichtingen bij
Doorkiesnummer
Den Haag
Bijlage(n)
Uw brief
DLB-2646505 Onderwerp
Voortgangsrapportage IBO maatschappelijke opvang 2005 Inleiding en samenvatting In het standpunt op het IBO-rapport over de maatschappelijke opvang heeft het kabinet zijn visie op de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang neergelegd1. Het kabinet wil bereiken dat niemand tegen zijn wil op straat verblijft. Daarvoor zijn niet alleen opvangvoorzieningen nodig voor mensen die geen dak boven hun hoofd hebben. Na hun verblijf in de opvang hebben zij woon- en zorgvoorzieningen nodig die hen in staat stellen binnen hun mogelijkheden volwaardig aan de samenleving deel te nemen. Dit vraagt een samenhangend lokaal beleid op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, wonen en welzijn èn op aanpalende terreinen. Met het voorstel voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) beoogt het kabinet de positie van de gemeenten te versterken, die nu al verantwoordelijk zijn voor het uitvoerende werk in de opvang. Natuurlijk hangt dit wel af van de parlementaire behandeling van de wet door de Tweede en Eerste Kamer. Deze brief is de tweede rapportage over de uitvoering van het kabinetsstandpunt op het IBO-rapport over de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang. De rapportage spitst zich toe op de speerpunten uit het kabinetsstandpunt: een betere doorstroom: mensen verblijven niet langer dan nodig is in de maatschappelijke opvang; vermindering van de overlast: overlastgevende dak- en thuislozen worden eerder en effectiever geholpen, waardoor hun overlastgevend gedrag vermindert; de beschikbare capaciteit van de vrouwenopvang wordt uitgebreid; huiselijk geweld wordt beter aangepakt, en de informatievoorziening over en van de maatschappelijke opvang wordt beter. De brief bevat ook de (toegezegde) informatie over de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang, de voorgenomen schrapping van de grondslag psychosociaal (AWBZ) en het bedrag dat gemoeid is met de overheveling van AWBZ-middelen voor de OGGz naar gemeenten. Ik stuur deze brief mede namens de ministers van BVK, BZK, Justitie en VROM en de staatssecretaris van SZW. Op een later tijdstip informeer ik u over de uitkomst van de bestuurlijke conferentie tussen een kabinetsdelegatie en wethouders van de G-4 die ik u in de tussenrapportage had aangekondigd. Daar is afgesproken te komen tot een gezamenlijk plan van aanpak. Dat is echter nog niet gereed. Mede daarom heb ik ook nog geen besluit genomen over het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) over de verdeelsleutel van de specifieke 1
Kamerstukken II, 29235, nrs. 1-3
Postbus 20350 2500 EJ DEN HAAG Telefoon (070) 340 79 11 Fax (070) 340 78 34
Bezoekadres: Parnassusplein 5 2511 VX DEN HAAG
Correspondentie uitsluitend richten aan het postadres met vermelding van de datum en het kenmerk van deze brief
Internetadres: www.minvws.nl
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
2
Kenmerk
DLB-2646505 uitkeringen maatschappelijke opvang/verslavingsbeleid en vrouwenopvang. Over het onderzoeken van die verdeelsleutel waren op verzoek van de G-4 afspraken gemaakt in het Beleidskader GSB III.2 De belangrijkste resultaten in het afgelopen jaar op bovenstaande speerpunten zijn:
Verbeteren van de doorstroom in de maatschappelijke opvang
Dankzij de modernisering van de AWBZ is de toegang tot de AWBZ voor cliënten uit de maatschappelijke opvang sterk verbeterd. Instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang hebben voor ruim € 70 mln. productieafspraken gemaakt met zorgkantoren. Op lokaal niveau ontwikkelen vooral corporaties steeds meer initiatieven voor geschikte huisvesting voor de doelgroep van de maatschappelijke opvang. Vanaf 2004 is € 2 mln. toegevoegd aan de specifieke uitkering maatschappelijke opvang.
Verbeteren van de aanpak van verloedering en overlast
AWBZ-middelen voor de OGGz worden naar de centrumgemeenten overgeheveld. De wettelijke basis voor de OGGz wordt van de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv) naar de Wmo overgebracht.
Versterken (van de capaciteit) van de vrouwenopvang
Vanaf 2004 is € 2 mln. toegevoegd aan de specifieke uitkering vrouwenopvang De helft van het benodigde aantal noodbedden is gerealiseerd.
De 35 centrumgemeenten vrouwenopvang hebben in 2005 € 1,5 mln. gekregen voor het inrichten van advies- en steunpunten huiselijk geweld. Overal zijn per 1 januari 2006 deze punten operationeel.
Verbeteren van de aanpak van huiselijk geweld
Verbeteren van de informatievoorziening
De registratieregeling op grond waarvan de opvanginstellingen eenduidig moeten registreren is gepubliceerd. ZonMw gaat de aanbesteding verzorgen van het kennisprogramma maatschappelijke opvang en vrouwenopvang De Monitor Maatschappelijke Opvang (MMO) wordt voortgezet en zal de komende jaren rapporteren over de ontwikkelingen voor de cliënten in de maatschappelijke opvang op de terreinen van maatschappelijke ondersteuning, huisvesting en zorg in relatie tot de speerpunten van het kabinetsbeleid.
Verbeteren van de doorstroom in de maatschappelijke opvang Om ervoor te zorgen dat mensen niet langer dan nodig in de maatschappelijke opvang verblijven, moeten er voor deze groep toegankelijke en adequate zorg- en woonvoorzieningen zijn. Op beide terreinen wordt vooruitgang geboekt. Voor instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang was dit jaar ruim € 70 mln. uit de AWBZ-middelen beschikbaar. Dat heeft geleid tot een substantiële uitbreiding van het aantal plaatsen begeleid wonen en meerzorgplaatsen in de maatschappelijke opvang. Daarmee was het mogelijk de zorg voor cliënten met zware psychische en verslavingsproblemen te verbeteren. De eerder aangekondigde maatregel om de grondslag psychosociaal probleem af te schaffen, heb ik aangehouden. Gebleken was dat in de loop van het jaar veel meer mensen uit vooral opvanginstellingen op grond van alleen deze grondslag geïndiceerd waren dan aan het begin van het jaar bekend was. Hiervoor worden twee – heel verschillende – verklaringen gegeven. De ene is dat het gaat om mensen die met hele lichte problemen 2
Kamerstukken II, 2003-2004, 21062, nr.116
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
3
Kenmerk
DLB-2646505 kampen voor wie de begeleiding van ‘gewone’ maatschappelijke opvang toereikend zou moeten zijn. In dat geval gaat de indicatiesteller eraan voorbij dat hier sprake is van een voorliggende voorziening. De tweede verklaring voor het hoge aantal is dat de indicatiesteller volstaat met deze grondslag positief te indiceren vanwege de complexiteit van de problematiek van de cliënt. Om na te gaan welke verklaring de juiste is zal ik opdracht geven tot een onderzoek naar de wijze waarop de indicatiestelling van mensen die in opvanginstellingen verblijven, plaatsvindt. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek dat een nauwkeurig inzicht moet geven in de wijze van indicatiestelling, wil ik mijn besluit de grondslag te schrappen uitvoeren. Dat blijft nodig om te komen tot een helder onderscheid van de verantwoordelijkheden van centrumgemeenten en zorgkantoren. Veel cliënten in de opvanginstellingen kampen met gezondheidsproblemen. Het is daarom van groot belang dat zij verzekerd zijn voor hun ziektekosten. Voorafgaand aan de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) heeft de minister van VWS veel aandacht besteed aan de onverzekerden-problematiek. Vooral de specifieke doelgroepen als daklozen zijn actief benaderd met hulp van de LVT (zie hieronder) en de Federatie Opvang. De Landelijke Vereniging van Thuislozen (LVT) organiseerde een voorlichtingstour over de Zvw langs minstens 25 grote en middelgrote steden. In overleg met opvanginstellingen en gemeenten zocht de LVT een standplaats bij het plaatselijke inloopcentrum, de nachtopvang of een andere plek waar veel daklozen (adreslozen) komen. Enerzijds werd voorlichting gegeven aan daklozen (adreslozen). Maar zeker zo belangrijk was dat opvanginstellingen voor daklozen, sociale diensten en andere hulpinstanties zich tot het uiterste hebben ingespannen om daklozen (adreslozen) te stimuleren tot en ondersteunen bij het afsluiten van een zorgverzekering. De verwachting is dat door deze actieve benadering mensen verzekerd zijn die zich anders niet verzekerd hadden. Gecombineerd met het feit dat iedereen, die verzekerd is en niet reageert op het aanbod van zijn verzekeraar in principe verzekerd blijft, verwacht ik dat het aantal onverzekerde daklozen op 1 januari 2006 kleiner zal zijn dan het huidige aantal. Door het andere karakter van de Zvw (bij niet betalen van de premie kan de verzekering geroyeerd worden in tegenstelling tot de Ziekenfondswet) vrezen sommige organisaties dat het aantal mensen dat onverzekerd raakt kan toenemen. In het rapport ‘Zorg verzekerd’ staan maatregelen die dat risico moeten minimaliseren, zoals het bevorderen van een collectieve (aanvullende) verzekering voor bijstandsgerechtigden en andere sociale minima. Voor een uitwerking verwijs ik naar het betreffende rapport.3 Ook de huisvesting van cliënten uit de maatschappelijke opvang gaat beter. De hieronder beschreven ontwikkeling in Utrecht getuigt daarvan. Maar er worden op lokaal niveau meer initiatieven genomen en woonprojecten gerealiseerd dan aanvankelijk werd gedacht. Dat bleek uit onderzoek dat de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) in opdracht van de minister van VROM heeft verricht.4
3 4
Brief minister VWS d.d. 14 december 2005, kenmerk Z/VV-2643771 Kamerstukken II, 2005-2006, 30300 XI, nr. 65
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
4
Kenmerk
DLB-2646505
In Utrecht start vanaf 1 januari 2006 een systeem van passende woningtoewijzing aan cliënten uit de GGZ, OGGz, verslavings- en jeugdzorg en maatschappelijke of vrouwenopvang. Het systeem is het Utrechtse antwoord op de groeiende groep mensen die langdurig zorg en begeleiding nodig blijft houden bij het wonen. Nieuw is dat er sprake is van maatwerk en dat het in vrijwel alle gevallen gaat om een combinatie van zorg c.q. begeleiding en huisvesting. Onderdeel van het nieuwe werken is ook het ‘omklapcontract’. De instelling huurt een woning voor de cliënt, totdat deze in staat is echt zelfstandig te wonen. Corporaties houden deze groep cliënten extra goed in de gaten. Is er sprake van beginnende overlast of huurachterstand dan weten corporaties welke hulpverlenende instantie betrokken is. Andersom geldt dat natuurlijk ook. Op 9 december 2005 ondertekenden gemeente, corporaties en instellingen een convenant om de afspraken te bezegelen. De resultaten van het door mij gesubsidieerde project ‘Geef opvang de ruimte’ bevestigen deze uitkomst. Dit project heeft tot doel samen met diverse partijen te zoeken naar nieuwe geschikte woonvormen. Dat gebeurt door regionale en lokale initiatieven te ondersteunen en door het organiseren van expertmeetings om kennis en ideeën bijeen te brengen. Dat heeft geleid tot verschillende vernieuwende en inspirerende projecten om de doorstroming in de maatschappelijke opvang te bevorderen zijn, zoals: • Het Damsterdiephuis van Stichting Huis uit Groningen: een woon- en zorgvoorziening voor oudere daklozen met een alcoholverslaving. • De ‘s Gravenhof van het Centrum Voor Dienstverlening uit Rotterdam: een woontraining voor dak- en thuislozen met een verslaving ter voorbereiding op begeleid zelfstandig wonen. • Het cliënteninitiatief WIZZZ (Wonen in Zelfbeheer Zonder Zorgen) van het Dak- en Thuislozen Verbond uit Haarlem: een tijdelijke woonvoorziening voor en door daklozen, die zonder subsidie en betaalde krachten draait. Het SEV-onderzoek heeft ook laten zien dat wet- en regelgeving niet als knelpunt worden ervaren voor het realiseren van bijzondere woonvoorzieningen. Redenen waarom deze projecten soms toch niet van de grond komen zijn de vrees voor negatieve reacties in de media en de publieke opinie, de vrees voor bezwaren van omwonenden en de vrees voor onbeheersbare situaties. Met het oog daarop intensiveert de minister van VROM langs drie lijnen haar beleid rondom de onderste treden van de woonladder: Een dringend verzoek aan de G-31 sluitende prestatieafspraken te maken met corporaties en welzijnsinstellingen over voldoende woonvoorzieningen aan de onderkant van de woningmarkt. De minister van VROM wil dat de realisatie van woonvoorzieningen aan de onderkant van de woningmarkt als een onderdeel van het werkdomein geformuleerd wordt waardoor alle corporaties moeten verantwoorden welke prestaties zij leveren op dit terrein. In januari 2006 ontvangt u al een totaaloverzicht van de prestaties van woningcorporaties over 2004 als het gaat om huisvesting van bijzondere en kwetsbare groepen. Ondersteuning van het SEV-experimentenprogramma ‘Rare huizen voor rare mensen’. Op basis van het Deense voorbeeld gaan vijf à tien Nederlandse steden aan de slag met de realisatie van bijzondere woonvoorzieningen. In maart 2006 ontvangt u een overzicht van de stand van zaken van de samenhangende aanpak met de SEV. Op dat moment zijn naar verwachting drie handreikingen gereed (preventie burenoverlast, aanpak extreme overlast en verplaatsbare woonunits en terreinbewoning) en kunnen de eerste resultaten van het experimentenprogramma gemeld worden.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
5
Kenmerk
DLB-2646505 Ook het project ‘Geef opvang de ruimte’ gaat door. Komend jaar wordt een methodiek ontwikkeld op basis waarvan opvanginstellingen en corporaties concrete afspraken kunnen maken over onder andere het gewenste aanbod na uitstroom (op het gebied van wonen, zorg, welzijn en werken), over het aanpakken van knelpunten die de uitstroom in de weg staan en over ieders verantwoordelijkheden hierin. Dat is nodig omdat ervaring heeft geleerd dat de doorstroom stagneert omdat de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte van cliënten uit de opvang vaak niet duidelijk of onvoldoende bekend is. Een handreiking om deze methodiek te gebruiken zal voor de zomer van 2006 beschikbaar komen. Huisvesting en zorgverlening zijn essentieel voor een effectieve doorstroming, maar in veel gevallen niet voldoende. Veel cliënten in de maatschappelijke opvang kampen met schulden. De notitie ‘Het Rijk rond schulden’ van de staatssecretaris van SZW geeft een overzicht van de samenwerking tussen de diverse ministeries op het gebied van schuldhulpverlening en schuldsanering.5 Daarnaast laat het de maatregelen zien die de betrokken departementen nemen om zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen in schulden belanden die ze niet kunnen aflossen. Ook bevat de notitie maatregelen om de diverse spelers binnen de keten schuldhulpverlening hun verantwoordelijkheid te laten dragen in de aanpak van problematische schuldensituaties. Landelijke toegankelijkheid van opvangvoorzieningen Een voorwaarde voor een effectieve doorstroom is dat een eind gemaakt wordt aan de toevallige en versnipperde instroom van cliënten in de maatschappelijke opvang. In de meeste centrumgemeenten is dat (nog) autonoom beleid van instellingen. Maar een aantal grotere centrumgemeenten is begonnen met het organiseren van een centrale toegang voor de opvangvoorzieningen.6 Ik juich dat toe omdat daarmee de basis gelegd kan worden voor een trajectmatige aanpak. Dit past ook in het samenhangend beleid dat ik met de Wmo voorsta. In het kader van het reguleren van de instroom hebben de G-4 mij verzocht de eis van de landelijke toegankelijkheid van de opvangvoorzieningen voor dak- en thuislozen op te heffen. Het argument van de G-4 hiervoor is de aanzuigende werking die ervan uitgaat. Zij willen daarom de toegang voor die voorzieningen beperken tot personen die een binding met de stad/regio hebben. Artikel 12 van de Welzijnswet 1994 (overgenomen in artikel 17 van het wetsvoorstel voor de Wmo) bepaalt dat de door gemeente bekostigde voorzieningen voor maatschappelijke opvang (inclusief vrouwenopvang) toegankelijk zijn voor iedereen die in Nederland woont. In het Plan van aanpak Verloedering en Overlast is een beperking hiervan aangekondigd, met uitzondering van de vrouwenopvang.7 Uit oogpunt van een veilige vrouwenopvang dient de landelijke toegankelijkheid onvoorwaardelijk gegarandeerd te blijven. In vergelijking van de Welzijnswet 1994 heeft in de Wmo-tekst een aanscherping plaatsgevonden: het betreft alleen voorzieningen die de gemeente bekostigt uit de twee genoemde uitkeringen. De voorwaarde van landelijke toegankelijkheid geldt niet voor voorzieningen die de gemeente uit eigen middelen bekostigt. In het wetsvoorstel heb ik onderzoek aangekondigd naar de (praktijk van) de landelijke toegankelijkheid. Daaruit blijkt dat vooral bij de laagdrempelige
5
Kamerstukken II, 2005-2006, 24515, nr.71 Het NIZW heeft de centrale aanpak in vijf gemeenten onder de loep genomen. Het rapport van het NIZW verschijnt in januari 2006. 7 Kamerstukken II 2004/05, 29325, nr. 2 6
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
6
Kenmerk
DLB-2646505 opvangvoorzieningen het percentage mensen van buiten de eigen gemeente of regio groter is dan bij woonvoorzieningen en begeleid wonen.8 De gemeente Utrecht maakt in haar beleid al een onderscheid tussen de laagdrempelige opvang en de woonvoorzieningen. Daar geldt: landelijke toegankelijkheid bij de laagdrempelige opvang en regionale binding bij de woonvoorzieningen. Gelet op het belang van een effectieve doorstroming vind ik dat een reëel uitgangspunt. Wanneer blijkt dat mensen langdurig of permanent zijn aangewezen op begeleiding en ondersteuning kan niet van een centrumgemeente verlangd worden dat zij ook mensen zonder regionale binding blijvend opvangt. Dit is ook in overeenstemming met de omschrijving van maatschappelijke opvang in de wet: het bieden van tijdelijke opvang. Er is daarom geen aanleiding voor een wijziging van artikel 17 van de Wmo. Reïntegratie ex-gedetineerden Veel cliënten uit de dak- en thuislozenopvang hebben een detentieverleden. Om een naadloze overdracht vanuit het gevangeniswezen naar de gemeenten te realiseren, zijn in 2005 binnen de penitentiaire inrichtingen 106 fte medewerkers maatschappelijke dienstverlening (MMD) aangesteld. Zij zijn verantwoordelijk voor een systematische screening van de gedetineerden op de primaire aandachtsgebieden (identiteitsbewijs, huisvesting, zorg en inkomen). Per 1 januari 2006 wordt het aantal MMD met 77 fte uitgebreid. De gemeenten worden ruim voor einde detentie door de MMD geïnformeerd over de ontslagdatum van de gedetineerde en over de voorbereidende activiteiten die tijdens de detentie hebben plaatsgevonden. Op verzoek van de directeur van de penitentiaire inrichting kan de reclassering de toeleiding tot vervolgvoorzieningen verzorgen. Ook de gemeente kan de reclassering voor haar specifieke kennis en capaciteit inschakelen. Hierdoor kunnen voor reïntegratie noodzakelijke acties ruim voor het einde van de detentie in gang worden gezet. Voor een naadloze overdracht naar de gemeente is het gewenst dat bij de ontvangende gemeente een aanspreekpunt bestaat voor MMD, het zogenoemd gemeentelijke coördinatiepunt nazorg. In 2005 heeft de minister van Justitie de oprichting van gemeentelijke coördinatiepunten nazorg gefaciliteerd in acht pilotregio’s. In de G4, Zwolle, Eindhoven en Tilburg zijn inmiddels gemeentelijke coördinatiepunten nazorg gerealiseerd. In het kader van de naadloze overdracht is het voor een bepaalde doelgroep, zoals dak- en thuislozen, wenselijk dat zij in het kader van hun reïntegratie in een begeleide woon- en werkomgeving verblijven, met 24 uurs toezicht en begeleiding. Het gaat hier om extramurale reïntegratietrajecten die stichtingen als Door, Exodus, Moria en Ontmoeting aanbieden. Verblijf tijdens een justitiële titel - bijvoorbeeld penitentiair programma - betaalt de Minister van Justitie. Verblijf op vrijwillige basis zou volgens het kabinet door gemeenten betaald moeten worden. 2006 wordt nog gezien als overgangsfase. Derhalve zal de Minister van Justitie de vrijwillige plaatsingen bij deze vier stichtingen nog financieren9. In dat licht past ook mijn eenmalige bijdrage aan het project de Stoel: de opvang van ex-gedetineerden met een verstandelijke handicap. In het kabinetsstandpunt IBO MO is als bijzonder aandachtspunt opgenomen dat gemeenten slechts in acute noodsituaties bijzondere bijstand tijdens detentie kunnen verlenen. Als gevolg van het wegvallen van inkomen kunnen gedetineerden hun woning niet aanhouden. Dit leidt tot het risico dat na detentie een beroep moet worden gedaan op een maatschappelijke opvangvoorziening. Het kabinet heeft dit knelpunt erkend. Tijdens een overleg op 18 augustus 2005 hebben SZW en Justitie mogelijke oplossingen voor dit 8
Ontleend aan nog in 2006 te publiceren onderzoek naar de Landelijke toegankelijkheid en regionale binding van de maatschappelijke opvang, Trimbos Instituut en Radboud Universiteit 9 Kamerstukken II, 2004-2005, 29800VI, nr. 100; Kamerstukken II, 2004-2005, 30300VII, Vaststelling begroting ministerie van Justitie, lijst van vragen en antwoorden, vraag 312
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
7
Kenmerk
DLB-2646505 aandachtspunt aan de G4 en de VNG voorgelegd. Dit heeft geresulteerd in overeenstemming tussen het Rijk, de G4 en de VNG dat de gemeenten zoveel mogelijk gebruik zullen maken van de verschillende praktische mogelijkheden om verlies van huisvesting tijdens kortdurende detentie te voorkomen, zoals kredietverstrekking door de gemeentelijke kredietbank of het huisbewaarderschap (een legale vorm van onderhuur). Alleen in indien zeer dringende redenen daartoe – in individuele gevallen – nopen, kan de bijzondere bijstand worden ingezet. Daarover heeft de staatssecretaris van SZW u reeds geïnformeerd.10 Opvang en begeleiding van zwerfjongeren Het hierboven al genoemde project ‘Geef opvang de ruimte’ start, in samenwerking met de Stichting Zwerfjongeren Nederland (SZN), een bijzonder initiatief gericht op de maatschappelijke reïntegratie van jongeren. Naast huisvesting bieden corporaties daarbij een werkervaringsplaats eventueel gecombineerd met een scholingstraject. Een personal coach is eindverantwoordelijk voor het gehele integratieproces en onderhoudt contacten tussen betrokken instanties. De corporatie krijgt in dit project een nieuwe rol: het bieden van werkzaamheden met de daarbij behorende begeleiding en eventueel aanvullende scholing. Het werk kan bij de corporatie zelf gebeuren, maar ook bij een bedrijf of instelling waar de corporatie zaken mee doet. De bedoeling is dat na een periode van maximaal 2 jaar de jongere naar verwachting in staat is om zelfstandig te wonen en op eigen kracht een baan te verwerven. De corporatie zorgt dan voor een zelfstandige woning en ondersteunt de jongeren bij het vinden van werk. Met behulp van expertise van de initiatiefnemers, SZN en het project ‘Kamers met kansen’ zorgt ‘Geef opvang de ruimte’ voor een landelijk stimulerings- en ondersteuningspunt. Deelnemende partijen kunnen bij het punt terecht met vragen en verzoeken voor advies rondom wonen, werken en begeleiding. Ook zullen modelcontracten beschikbaar komen. Het is de bedoeling om in maart 2006 te starten met minimaal 10 trajecten. Verbeteren van de aanpak van verloedering en overlast In de beleidsbrief ‘OGGz in de Wmo’ heb ik aangekondigd de omvang van de over te hevelen AWBZ-middelen voor de OGGz vast te stellen.11 Het gaat dan om de financiering van die activiteiten die ten dienste staan van de toeleidingsfunctie naar de zorg, te weten het signaleren, opsporen, contact leggen én contact houden (bijvoorbeeld door middel van spreekuren), het toeleiden zelf én de ongevraagde nazorg (volgen van cliënten om terugval te voorkomen). Deze activiteiten zijn in de AWBZ niet geoormerkt (bijvoorbeeld door middel van een aparte verstrekking of regeling). Ook het CTG/ZAio was niet in staat te een onderbouwing te geven omdat de kosten voor de OGGz die in de budgetten van GGZinstellingen zijn opgenomen, niet expliciet tot uitdrukking komen. Na overleg met GGZ Nederland en de VNG heb ik daarom vastgesteld dat het niet mogelijk was om tot een objectiveerbare en dus betrouwbare schatting van de omvang van de middelen te komen. Tegelijkertijd heb ik geconstateerd dat er bij de verschillende partijen, zoals de G4, GGZ Nederland en de VNG, een zelfde ambitie als bij het Kabinet bestaat om meer mensen die nu de zorg mijden, in de zorg te krijgen om op deze manier verloedering en overlast te bestrijden. Vanuit dit perspectief heb ik besloten om vanaf 1 januari 2007 € 54.1 mln., zoals aangekondigd, toe te voegen aan de doeluitkering maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid.12 Dit bedrag put ik uit de middelen die met de knip-ggz uit de AWBZ10
Kamerstukken II, 2005-2006, 28870, nr. 143 Kamerstukken II, 2004-2005, 29325, nr. 5 12 In de beleidsbrief ‘OGGz in de WMO’ wordt verder nog gesproken over de middelen voor collectieve preventie van (ernstige) psychosociale problemen uit de CTG/ZAio-beleidsregel ‘Loon en materiële kosten’. De samenhang met de doeluitkering maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid én de 11
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
8
Kenmerk
DLB-2646505 ruimte gehaald worden (inclusief naar rato het ggz-deel van de groeiruimte voor 2007). Daaraan wordt ook het bedrag van de AFBZ-subsidieregeling OGGz, te weten ong. € 6.5 mln., toegevoegd. Er wordt verder gewerkt aan de randvoorwaarden die nodig zijn om een goede overheveling tot stand te brengen. Het gaat dan om aspecten als kwaliteit, continuïteit en behoud van de samenhang van het aanbod. Er komt een handreiking OGGz die naar verwachting eind januari 2006 zal verschijnen. Daarnaast zal ik met de verschillende partijen over deze randvoorwaarden nader overleg voeren. Versterken (van de capaciteit) van de vrouwenopvang Langs drie wegen werk ik aan een versterking van de vrouwenopvang. In de eerste plaats heeft het kabinet de afgelopen twee jaar een bedrag van € 2 mln. toegevoegd aan de specifieke uitkering vrouwenopvang met het oog op de capaciteitsuitbreiding in de vrouwenopvang. Ook de komende twee jaar komt er € 2 mln. bij de uitkering. Ten tweede wil ik de toegankelijkheid van de vrouwenopvang verbeteren. Daartoe heeft de Federatie Opvang subsidie gekregen om een ambitieus plan te ontwikkelen: ‘Drempels weg’. Dat heeft dit jaar tot de volgende resultaten geleid: een beleidskader voor de instroom, een voorstel voor intake, gekoppeld aan het registratiesysteem en risicoscreening, en daarnaast een handreiking noodbedden. Uit een peiling in augustus 2005 door de Federatie Opvang blijkt dat de helft van de noodbedden is gerealiseerd. In 2006 zal het project vooral gericht zijn op implementatie en monitoring. Een specifiek op de veiligheid gericht traject vormt een onderdeel van het bovengenoemde project. Het onderzoek naar veiligheidsrisico’s in de vrouwenopvang, waaronder een onderzoek naar de functie van safehouses wordt binnenkort afgerond. Tevens heeft de Federatie Opvang in 2005 een instrument voor risicoscreening ontwikkeld. Ik heb subsidie gegeven om medewerkers uit de vrouwenopvang dit jaar te trainen in het gebruik van dit instrument. De resultaten van het in de vorige voortgangsrapportage aangekondigde onderzoek naar vraag en aanbod in de vrouwenopvang van het Trimbos-instituut komen in februari 2006 beschikbaar. Ik zal u hierover berichten. Aanpak huiselijk geweld Het afgelopen jaar hebben de 35 centrumgemeenten vrouwenopvang een meerjarige subsidie gekregen voor oprichting of uitbreiding van regionaal werkende advies- en steunpunten. Dit is gebeurd op basis van de Tijdelijke stimuleringsregeling advies- en steunpunten huiselijk geweld.13 Voor deze regeling is in de periode 2004-2007 een totaal bedrag van € 7,8 mln. beschikbaar. Na de stimuleringsperiode komen deze middelen (€ 3 mln. op jaarbasis) structureel beschikbaar voor deze gemeenten. Uitgangspunt van de regeling is dat gemeenten zelf bijdragen aan de financiering van advies- en steunpunten. Over de gehele stimuleringsperiode bezien is een gemeentelijke bijdrage vereist van 40% van de kosten. Eén van de voorwaarden om voor een meerjarige uitkering in aanmerking te komen is dat de advies- en steunpunten uiterlijk 1 januari 2006 functioneren. In mei 2005 hebben alle centrumgemeenten een voortgangsrapportage gestuurd. Hieruit blijkt dat de doelstelling ‘een middelen voor de OGGz ligt hier minder voor de hand. Bij deze onderwerpen gaat het om bij mensen erger te voorkómen (de problemen zijn er al). Bij collectieve preventie gaat het om het voorkómen van problemen binnen de algehele bevolking. Daarom heb ik alsnog besloten om de middelen voor deze preventie toe te voegen aan de Wmo-integratieuitkering. Voor de middelen van de collectieve GGzpreventie wordt nog een verdeelsleutel opgesteld. 13 Staatscourant, 2004, 146H, pag.12
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
9
Kenmerk
DLB-2646505 landelijk dekkend netwerk van advies- en steunpunten huiselijk geweld’ wordt gehaald. Per 1 januari 2006 gaan of zijn bijna alle advies- en steunpunten van start. Transact heeft een ondersteuningsaanbod ontwikkeld voor diegenen die aan de slag gaan met de opzet of uitbreiding van een advies- en steunpunt. Deze regeling sluit aan bij het meerjarenprogramma huiselijk geweld dat gemeenten stimuleert om hun regierol op te pakken. Hiervoor verleent het ministerie van Justitie subsidie aan de VNG. De bedoeling is dat er aan het eind van het programma 250 gemeenten meer dan nu werk maken van de aanpak van huiselijk geweld. De minister van Justitie stuurt het wetsvoorstel Wet huisverbod bij huiselijk geweld begin volgend jaar naar de Raad van State. De implementatie van de wet wordt voorbereid. In de eerste helft van 2006 wordt een inventarisatie van de activiteiten van gemeente, politie en hulpverlening op lokaal niveau naar de Kamer gezonden. Verbeteren van de informatievoorziening Om te komen tot een betrouwbaar inzicht in de problematiek en meer effectiviteit van de maatschappelijke opvang heb ik langs twee hoofdlijnen beleid uitgestippeld. In de eerste plaats is voor een beter inzicht in de problematiek een landelijk betrouwbare registratie van cliëntgegevens in de maatschappelijke opvang nodig. De basis daarvoor vormt de in 2005 gepubliceerde registratieregeling.14 De implementatie daarvan is niet eenvoudig gebleken. Deze sector met veel kleinschalige instellingen kent een duidelijke achterstand. Dat heeft niet alleen met financiële krapte maken, maar ook met terughoudendheid bij sommige bij de problematiek betrokken medewerkers. Zij zijn ‘doeners’ en niet gewend een deel van hun tijd aan registratiewerkzaamheden te besteden. Zij beschouwen dat ook als een (te) zware administratieve belasting. Ik heb begrip voor deze spanning, niet in de laatste plaats omdat ik een grote bewondering koester voor medewerkers in de opvanginstellingen. Toch is het belangrijk dat er een beter inzicht komt in de problematiek van de opvang. Ik heb daarom de Federatie Opvang middelen beschikbaar gesteld om de instellingen op ICT-gebied beter toe te rusten. Daarnaast heb ik het hierin ervaren bureau Prismant opdracht gegeven samen met de meest betrokken partijen een plan op te stellen dat ertoe moet leiden dat de in 2007 verzamelde gegevens voldoende betrouwbaar zijn om gefundeerde beleidsconclusies te trekken. 2006 is helaas nog een overbruggingsjaar. Dat jaar is echter ook nodig om te komen tot een goede afstemming met de verantwoording die het zorgkantoor in het kader van de AWBZ verlangt. De tweede lijn waarlangs ik wil komen tot meer kennis over de effectiviteit van de sector wordt de komende jaren het Kennisprogramma maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Dat programma is in mijn opdracht opgesteld door het Trimbos-instituut (in combinatie met de leerstoel maatschappelijke opvang van de Universiteit van Nijmegen). Voor de uitvoering van dat programma is tot 2010 een bedrag van € 1,9 mln beschikbaar. De speerpunten voor het programma zijn: 1. Het effectiever maken van het in een doorstroom-traject brengen van cliënten in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Vanaf dag één moet de opvang daarop gericht zijn. 2. Het ontwikkelen van cliëntprofielen: een beschrijving van de doelgroep(en) van een programma of voorziening, met als inzet passende zorg voor die betreffende doelgroep te ontwikkelen, en om met actoren (ketenpartners, financiers, gemeenten) goed onderbouwd te kunnen communiceren over doelgroep, zorgaanbod en financiering. 3. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod in de vrouwenopvang.
14
Staatscourant, 2005, 10, pag. 12
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
10
Kenmerk
DLB-2646505 Het gaat hier om een beperkt veld met een beperkt aantal spelers. Daarom heb ik ervoor gekozen de regie op de aanbesteding van het programma te leggen bij een onafhankelijke partij: ZonMw. Ik heb hiervoor gekozen omdat dit goede kansen biedt op synergie met bestaande middelen. Ook is door deze verbinding de continuïteit van het programma geborgd. Uitvoering van dat programma moet bijdragen aan verspreiding en ‘verduurzaming’ van de kennis en inzichten die op veel plaatsen in het land zijn opgedaan. De overdracht van kennis naar het veld wordt de taak van het nieuw op te richten Kenniscentrum Maatschappelijke Inzet. Naast dit programma blijft de Monitor Maatschappelijke Opvang (MMO) uitgevoerd door het Trimbos Instituut operationeel. Deze monitor is bedoeld om inzicht te verwerven ten behoeve van het overheidsbeleid voor de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Hiervoor is de komende jaren jaarlijks € 215.000 beschikbaar. De hoofdthema’s voor de MMO zijn de komende jaren de beoogde doorstroom in de maatschappelijke opvang, de gevolgen van de veranderingen in het zorgstelsel (WMO, Zvw inclusief de overzekerdenproblematiek), de instroom (huisuitzetting, transitiezorg vanuit detentie).
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp