De Mededeelingen verschijnen om de drie maanden, nI. in Maart, Juni, September en December.
MEDEDEELINGEN UITGEGEVEN DOOR DE VLA. TOP. VEREENIGING TE LEUVEN TWAALFDE JAARGANG
1936.
DE VLA. TOP. VEREENIGING TE LEUVEN wenscht op het gebied der Vlaamsche plaatsnaamkunde de samenwerking van alle belangstellenden te bevorderen. De Mededeelingen verschijnen vier maal per jaar en worden aan de medewerkers kosteloos toegestuurd. Niet-medewerkers betalen een jaarlijksche bijdrage van min. 10 frs. Medewerkers en abonnenten genieten een prijsvermindering van ± 40 0 /0 op de uitgaven van de V. T. V.
INSTITUUT VOOR VLAAMSCHE TOPONYMIE UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK — LEUVEN DIR. PROF. DR. H J. VAN DE WIJ E R - LEUVEN (TEL. 1111), POSTREK. 162831
BELANGRIJK BERICHT Wij vestigen hierbij de aandacht van onze lezers op de laatste publicaties van de Vlaamsche Toponymische Vereeniring : BIJLAGE VIII. Donk-namen in de provincie Antwerpen door J. VAN GORP. 1935, iv en 18 bl., fr. 2.—. BIJLAGE IX. Lommelsche plaatsnamen door A. H. VAN DYCK. 1936, iv en 20 bl., 8°, fr. 2.—. BIJLAGE X. Riviernamen in de Kempen door J. VAN GORP. 1936, vi en 26 bl., fr. 2.—
TOPONYMICA II, 6. Brabantsche
plaatsnamen, 6 (Beert) door
J. LINDEMANS. 1936, vnl en 34 bl., 8°, fr. 15.—.
NOMINA GEOGRAPHICA FLANDRICA. voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen door J. MANSION. 1935, xxiv en 170 bl., 8°, 45.—.
STUDIEN III. De
i
Wij zijn overtuigd dat vooral het boven aangekondigde werk van Prof. J. MANSION, dat sedert geruimen tijd met ongeduld werd te gemoet gezien, buitengewone belangstelling zal wekken én om het behandelde onderwerp, dat in vogelvlucht de heele Vlaamsche toponymie bestrijkt, én om den naam van den auteur, den meest gezaghebbenden van onze toponymisten.
Op den handelsprijs van de NOMINA en de TOPONYMICA genieten, zooals voorheen, onze medewerkers en abonnenten, alsmede de secretarissen der aangesloten vereenigingen, de gewone prijsvermindering van ± 40 0/0. De prijs van de „ Bestanddeelen " werd vastgesteld op 30.— (verzendingskosten inbegrepen). Daar de V. T. V. echter maar over een beperkten voorraad kan beschikken, worden belangstellenden verzocht onmiddell ij k in te schrijven. Bedrag te storten op postrekening nr. 16.28.31 (H. J. VAN DE WIJER, Leuven).
MEDEDEELINGEN UITGEGEVEN DOOR DE VLA. TOP. VEREENIGING TE LEUVEN TWAALFDE JAARGANG
1936.
DE VLA. TOP. VEREENIGING TE LEUVEN wenscht op het gebied der Vlaamsche plaatsnaamkunde de samenwerking van alle belangstellenden te bevorderen. De Mededeelingen verschijnen vier maal per jaar en worden aan de medewerkers kosteloos toegestuurd. Niet-medewerkers betalen een jaarlijksche bijdrage van min. 10 frs. Medewerkers en abonnenten genieten een prijsvermindering van E 40 °/° op de uitgaven van de V. T. V.
INSTITUUT VOOR VLAAMSCHE TOPONYMIE UNIVERSITE I T S BIBLIOTHEEK -- LEUVEN DIR. PROF. D R. H J VAN DE WIJER- LEUVEN (TEL. 1111).
POSTREK. 162831
INHOUD VAN DEN TWAALFDEN JAARGANG (1936) E. BLANCQUAERT - Prof. Dr Eug. Ulrix. In memoriam
. 55
A. H. VAN DYCK - Vlaamse plaatsnamen te Heilissem
45
-- Oude plaatsnamen te Londen . H. DRAYE - Uit de tijdschriften .
74 23
J. HELSEN - De studie van de plaatsnamen en het lager onderwijs
1
J. HELSEN en H. J. VAN DE WIJER - De „ grensscheiding " in de plaatsnamen . . .
21
J. LANGOHR en H. J. VAN DE WIJER - Plaatsnamen te Balen 65 —
Plaatsnamen te Eupen .
J. LYNA - E. H. Dr J. Paquay. In memoriam .
76 61
H. J. VAN DE WIJER - E. H. A. Dassonville. In memoriam . 9 —
Moderne plaatsnamenspelling .
20
MEDEDEELINGEN
UITGEGEVEN
DOOR DE VLA. TOP. VEREENIGING TE LEUVEN TWAALFDE JAARGANG
De
1936, 1.
studie van de plaatsnamen en het lager onderwijs.
Er werd de laatste tijd al meer dan een poging gedaan om de studie van de plaatsnamen ingang te doen vinden in de kringen van het lager onderwijs. We kunnen hier naar bemoeiingen verwijzen die uit verschillende richtingen zijn gekomen. Voor het Vlaamse landsgedeelte heeft de Vlaamse Toponymische Vereniging te Leuven, en wel voornamelijk haar bestuurder Prof. H. J. Van de Wijer, er zich meermaals voor ingespannen ( 1 ). Anderzijds zijn er stappen gedaan van uit het Walenland door E. Renard, briefwisselend lid van de Koninklijke commissie voor toponymie en dialectologie. Van beide kanten wordt gewezen op het ontzaglijke voorwerk dat er zou moeten geleverd worden om eens de studie van de plaatsnamen definitief te kunnen aanvatten en tevens op het dringende van deze arbeid, daar elke dag het gevaar medebrengt morgen het voorhanden materiaal merkelijk ingekrimpt te zien en ten slotte maar een schrale oogst meer te kunnen inhalen. Daarom wordt een beroep gedaan op een talrijke schaar werkers, tot in de kleinste vlekjes van de te bewerken streken, en de enige mogelijkheid blijkt hier een algemene mobilisatie van het onderwijzersgilde. Om verschillnde redenen zijn dezen de aangewezen personen om bij te springen, « uit den aard van de zaak en in het belang van de school zelf », zegt Prof. H. J. Van de Wijer. Zij zullen « in de beoefening van de plaatselijke toponymie een uiterst nuttig oefenveld vinden om, volgens de officieel voorgeschreven methode, hun leerlingen in te wijden in de beginselen van een der hoofdvakken van het leerprogramma, en te beginnen met het rechte begin : de studie van de plaatselijke geographie ». ( 1 ) Zie Vla. Top. Ver., Med. VI, 49-63 en IX, 61-72.
— 2 —
« Kan overigens op deze wijze de kennis van de plaatselijke aardrijkskunde in ruimeren zin verspreid worden en de plaatsnamen van het dorp veel meer mondgemeen worden dan thans het geval is, dan lijdt het geen twijfel dat ook onze Vlaamsche gemeenschap er best zal mee varen ». « Meer dan eens zullen overigens zeer eigenaardige en merkwaardige herinneringen uit het verleden worden opgediept en de soms rijke toponymie der gemeente zal onder de hoede van haar plaatselijke beoefenaars, niet langer administratief worden verkwanseld of dwaasweg met onbenullige vertalingen worden begiftigd ». Het beroep op de onderwijzers werd dan ook en nog dringender herhaald. Maar het gewenste gevolg liet op zich wachten. De verklaring hiervan werd gezocht in het ontbreken van een praktische weg ter verwezenlijking van het voorgenomen werk, waardoor veel enthousiasme, bij een contact met de arbeid en bij het besef van het ontzaglijke ervan, tot inzinking kwam. Op verzoek van E Renard echter werd door den heer Collette, hoofdinspecteur van het Lager onderwijs voor het arrondissement Verviers, officieus aan enkele onderwijzers van zijn ressort gevraagd hem de lijst der plaatsnamen van hun gemeente, met, zo mogelijk, de verklaring ervan, te willen bezorgen. Na enkele weken kwamen de antwoorden boven verwachting binnen, weliswaar meermaals niet aan het ideaal beantwoordend, maar er bleek toch dat hier een weg was gevonden die, na enige methodische voorbereiding en praktijk, met vrucht zou kunnen gevolgd worden. En hij werd dan ook ingeslagen. Daar de onderwijzers op bepaalde tijden belast worden met het maken van een « conferentiewerk », werd dit als het geschikte middel aangezien. Na gemeenschappelijk overleg onder de leden van de Koninklijke commissie voor toponymie en dialectologie van de twee landsgedeelten, werd bij het Departement van Openbaar Onderwijs een officieel voorstel neergelegd en tevens de tekst vastgesteld die als «conferentieonderwerp » aan de bevoegde overheid zou onderworpen worden.
— 3 -Ook hier werd echter aan dovemans deur geklopt. En waar men een ogenblik gehoopt had langs een omweg tot het beoogde doel te kunnen geraken, stuitte men ook daar op een versperring, die niet was te overwinnen. Intussen verscheen op 15 Juni 1935 een ministerieel rondschrijven, dat een hervorming aankondigde van het oude leerplan en werd, bij ministerieel besluit van 13 Mei 1936, het nieuwe leerplan voor de eerste drie graden der lagere scholen in het licht gegeven. Hierdoor worden vrij diepgaande hervormingen aangebracht in de richting die het lager onderwijs moet volgen. Op de eerste plaats worden gesteld de studie van de moedertaal en het rekenen ; daarna komt al het overige op de tweede rang. Bijvakken, in de vroegere betekenis van het woord, mogen niet meer bestaan ; wel een kern van vakken, die niet om zich zelf bestudeerd worden, maar die innig moeten verwerkt worden in de overige schoolbezigheden. De lessen in de aardrijkskunde, de geschiedenis en de natuurkennis moeten als het ware onder één rubriek worden ondergebracht : waarnemingsoefeningen. De stof voor dit onderwijs zal verschaft worden door het rechtstreeks milieu, waarin het kind leeft en waardoor zijn aandacht wordt in beslag genomen. Het programma van de waarnemingsoefeningen zal dan ook worden vastgesteld volgens de omgeving en de omstandigheden. Hier kan geen vast afgelijnd plan worden voorgeschreven ; het moet telkens worden gedikteerd door de aard van de omgeving waarin het kind leeft en zal aldus van gewest tot gewest een enigszins ander uitzicht krijgen. Het onderwijs moet aan de streek worden aangepast. Zo zal men de kinderen hun eerste vaderland leren kennen, zegt het ministeriële rondschrijven, niet enkel materieel, maar ook in zijn geest en in zijn verleden. « Het oproepen van de plaatselijke herinneringen, het beschouwen van de monumenten, van de eeuwenoude kerken, het verheerlijken der namen van hen die hun leven schonken voor de verdediging van den geboortegrond, dat alles zal het grootere vaderland door het kleinere doen liefhebben. De concrete en levende geschiedenis van het stukje grond, waarop zij gebo-
-- 4 — ren werden en waarop zij leven, zal inzicht geven in de geschiedenis van het heele land ». Deze hervorming werd over het algemeen met enthousiasme onthaald en van verschillende zijden deed ze een vurige ijver loskomen. « Dit programma mag met eere gelegd worden naast dergelijke officieele publicaties van andere landen », verklaart Dr V. D'Espallier in « De Standaard » van 28 Juli 1936. « We aarzelen niet te zeggen dat het geheel gezond-progressistisch is, en in dien zin verder gaat dan de « gemiddelde » meeningen van de inspecteurs en a fortiori verder dan de « gemiddelde » idee, die de onderwijzer er op stuk van schoolvernieuwing op nahoudt ». Naast deze getuigenis zouden we onze bestaande opvoedkundige tijdschriften kunnen openslaan en er een paar kunnen naastleggen, die pas in de geest van het nieuwe ontstonden, om ons te overtuigen dat er overal een aktieve en meest geestdriftig-instemmende belangstelling om dit programma is ontstaan. Maar het nieuwe brengt ook zijn moeilijkheden mee. Het is een onmogelijke taak aan de kinderen het geheim van hun omgeving te gaan ontsluieren, als men zelf daarin niet ingewijd is. En deze gevallen zijn niet zo zeldzaam, materieel noch geestelijk. Schoolopziener E. Sneyers weet te vertellen ( 2 ), dat hij in een landelijk schoolkanton met 385 leerkrachten er 105 telt, die niet op de wijk of in het dorp wonen en er alleen verblijven tijdens de schooluren. Op de 280 overblijvenden komen dan nog 139 religieuzen voor, merendeels vreemd aan de streek en waarvan ieder jaar zowat 1/10 muteert. Zodat dit kanton amper 141 bodemvaste leerkrachten telt, die in de goede gelegenheid verkeren om het heimatleven van hun scholieren mee te leven : veertig procent ! Anderzijds is er niet zelden bij de onderwijzers een ideële vreemdheid voorhanden tegenover het milieu waarmee ze het kind zouden moeten vertrouwd maken. Dezelfde schoolopziener heeft elders ( 3 ) gewezen op « het oppervlakkige leven (2) Heimatkunde op de volksschool (Pedagogische trakten, nr. 34), bl. 5. (3) Taxandria, N. R. VIII, bl. 69.
dezer dagen, de onverschilligheid voor eigen aard en wezen, de lusteloosheid voor studie en geen-geld-opbrengend werk, het feit dat vele leerkrachten veeleer « leerders » dan « vormers » zijn en hun taak min of meer als een fabriekstaak beschouwen,... voor dat milieu niets voelen », als op zovele zware handicaps in dezen. Deze moeilijkheden worden nog drukkender, waar in de hogere klassen van het lager onderwijs, van de studie van de omgeving in haar huidige gedaante, een stap moet gedaan worden naar het historisch beeld van dorp en gewest. Hier zakken de armen langs het lichaam bij het merendeel van de onderwijzers : zij staan hulpeloos. Geschiedenis van het kleine plaatsje dat hun dorp of hun wijk is, geschiedenis van de school waar de kinderen dagelijks naartoe komen, van de weg waarlangs ze naar huis hollen, van de stukken land die om hun huis liggen geschaard en die hun vader dagelijks bebouwt : daar werd in geen normaalschool ooit van gerept, dat werd hun nooit voorgedaan, daar ontbreken hun gewoonlijk de middelen toe. Want zo er dan nog hier of daar een ijverig onderwijzer zou gevonden worden, die zelf aan het werk schiet, die parochiale en andere bibliotheken begint te doorsnuffelen om toch iets te kunnen opdiepen en aan zijn leerlingen te kunnen voorzetten, dan zal in de meest gunstige omstandigheden zijn ijver toch nog maar beloond worden met hier of daar een verouderd brochuurtje of boekdeeltje, waarin wel al de heren van het dorp worden opgesomd met vrouwen en kinderen en afstammelingen, met nabije en verre ap- en dependentiën van hun heerlijkheid, met de opperleenheren waaronder ze in een vreemd land deze of gene oorlog hebben meegemaakt, enz. — maar, hoe zal daarvoor de belangstelling van de kinderen kunnen gewonnen worden ? Spreek hun echter over de beek die langs hun hof vloeit, over de baan die hun gehucht doorkruist, over de hoeven waar de voornaamste pachters van het dorp wonen ; wandel met hen al pratend door het bosch en de heide, langs de velden en de weiden van vader en geburen, -- ze zullen vragen, en antwoorden en... terechtwijzen. « Feiten — hoe gering ook — betreffende het kleine va-
—6— derland en den grond waarop hun ouderlijk huis staat, worden door de kinderen met bewogen aandacht gevolgd... », zegt het nieuwe leerplan. Spijtig genoeg is het dikwijls zo uiterst moeilijk de « feiten » betreffende deze kleine bizonderheden te achterhalen. Bijna al de bestaande locale geschiedenissen hebben deze tot hiertoe steeds zo superieur over het hoofd gezien, dat het over het algemeen nutteloos is daartoe zijn toevlucht te nemen. En dan blijft er maar één middel : langs de naam deze bizonderheden over hun wezen en betekenis ondervragen. Een plaatsnaam kan ons in vele gevallen de oudste en dikwijls de enige wetenswaardigheid leren over de zaak die hem draagt. In de naam wordt de geschiedenis van een plaats bewaard en overgeleverd. Uit het geheel van de plaatsnamen van een dorp of gehucht is het historisch beeld van dat dorp of gehucht af te lezen. Daarenboven zijn de plaatsnamen iets wat door de schooljongens in dagelijks gebruik wordt gebezigd. Ze voelen ze als iets van zich zelf. Ze gaan er aanhoudend mee om zonder er belang aan te hechten. Maar hoe moet hun belangstelling wakker schieten als de meester er dit of dat weet over te vertellen ! En wat is er niet alles over mee te deelen ? Om de hoeve van hun vader ligt de dries, het eusel, de bruut, het blok, de bocht, dit alles bij mekaar horend en een gesloten eenheid vormend, als een heerlijkheid op kleine schaal. Hier vindt men eenevenakker, een tarweveld, een roggehof, een gerstland, een haverbocht, die ons over de van ouds gekweekte graangewassen weten te verhalen. Een raapblok, een sloorhof, een speurieblok, een koolhof, een peterseliehoek, een uienblok, een boonakker, een erwthof lichten ons in over vroegere voedselbehoeften van mensch en dier. Van uitgestorven landelijke industrie weten de kemphof, het lijnveld, de vlasroot, de hopakker te spreken. Andere namen toveren ons de fauna en flora van vergane tijden voor de geest of ze bewaren de herinnering aan vroegere bezitters en eigenaars. Heel het verdwenen geographisch beeld van het dorp is opnieuw
samen te stellen met namen als biest, aard, laar, brand, broek, veld en akker. Met rode, zaart, nieuwland en dergelijke worden we teruggevoerd tot de vroegste ontginningsperioden. Hier en daar leven in een naam folkloristische gebruiken of volkse overleveringen, vertelsels en legenden voort. Typische grensnamen bieden gelegenheid om eens over de haag te kijken en even van de aangrenzende gemeenten te gewagen. Andere laten toe over algemene feodale eigendoms- of gebruiksrechten te reppen. Tenslotte zijn niet zeldzaam de namen, die herinneren aan bepaalde feiten en voorvallen uit de algemene vaderlandse geschiedenis en aldus passende aanknopingspunten voor een breder kader vormen. Er kan dan ook, in verband met locaal geschiedenisonderricht, niet genoeg op het belang van de toponymie worden gewezen. In de geest van het nieuwe leerplan kan het lager onderwijs niet zonder de studie van de plaatsnamen. Er kan geen beter gepast middel worden gevonden om van de waarneming van de omgeving in haar huidig uitzicht over te gaan naar het historisch beeld ervan. De plaatsnamen zijn iets aktueels, iets wat nog bestaat in het heden, waar de kinderen gedurig in vertrouwde omgang mee verkeren ; maar ze behoren tevens tot het verleden, hun wortels zijn daarin gegroeid en vastgeankerd. Hun verklaring moet in de voorbije tijden worden gezocht, maar zij bewaren dit vergane en verdwenene als iets levends. Een vertrouwde bekendheid met de plaatsnamen van het dorp waar zij hun ambt uitoefenen, zou de onderwijzers in betrekking met de historische heimatkunde in vele gevallen zelf te stade komen. Niet elk onderwijzer bezit deze vertrouwdheid met deze dagelijkse en schijnbaar onbelangrijke bizonderheidjes. En om daartoe te geraken zullen velen, en vooral de leerkrachten die niet van de plaats zelf zijn, aanvankelijk wel enige moeilijkheid ondervinden en zich wat inspanning moeten getroosten. Zij zullen er zich moeten bij' neerleggen de rollen een tijdje om te keren en zelf leerling te worden. Ze zullen de kinderen moeten vragen thuis vader en grootvader aan te klampen en hun uit alle hoekjes van het dorp die ontelbare namen aan te brengen van wijken, wegen,
—g— voetpaden, heuvels, beken, weiden, bossen, landen, poelen, hoeven, huizen, herbergen, enz. Welke prachtgelegenheid tot zelfwerkzaamheid, waar de jongens zich in alle geestdrift zullen aan spannen ! En dan kan de toponymische kaart van de gemeente worden getekend en ingevuld en in de klas worden opgehangen, een aangenaam en blijvend getuigenis van de samenwerking tussen meester en leerling. De onderwijzer zal verder al het aangebrachte en verzamelde te nutte maken voor de leerlingen door er geschiedenis, aardrijkskunde, folklore, enz. aan vast te knopen. Hij zal al die namen, die niets meer schijnen te zeggen, doen spreken, ze laten vertellen over jaren, eeuwen terug en ze tevens de verklaring en het begin laten geven van de dingen zoals deze er nu uitzien. En blij en fier zullen de jongens naar huis gaan met al wat de meester hun heeft meegegeven over de namen die ze tot hiertoe ze achteloos hebben gebruikt. Ze zullen er op hun beurt mee uitpakken bij vader en grootvader en dezen zullen er over praten en andere herinneringen boven halen. Zal er iets meer geschikt zijn om de geest van de geboortestreek op te wekken en levend te houden ? En wordt hier geen uitzonderlijk nauw kontakt bereikt tussen school, huis en omgeving ? Waar de pogingen, om de belangstelling voor de plaatsnamen in de onderwijswereld wakker te roepen, tot hiertoe op een dubbele manier hebben schipbreuk geleden, zal men nu noodgedwongen zijn aandacht ervoor moeten open stellen, wil het onderwijs in de lijn en in de geest van het nieuwe leerplan blijven. Aan de leerkrachten zal hierdoor een kostbare hulp worden geboden tot het bereiken van het voorgestelde doel. Anderzijds mag verhoopt worden dat de wetenschap, die de studie van de plaatsnamen als voorwerp heeft, er op een voelbare wijze zal door gebaat worden. J. HELSEN.
E. H. A. Dassonville - In memoriam. * Naar aanleiding van de K. de Flou-viering te Brugge (1928) huldigde Biekorf (1928, bl. 313 vlg.) in de Flou en naast hem (zij het ook met een enkel woord) in menigen Westvlaamsen tijdgenoot den stillen onvermoeibaren Vlaming die, « met 't kleinste geweld maar met de grootste standvastigheid, datgene deed wat hij kon, die het deed zoo heftig dat 't uitnam » en met een zweem van bitterheid werd er bijgevoegd : « En nochtans, hier zitten we in 't Westen verst van de zonne : verst van de boeken, verst van de toelagen, verst van het loon. Wat maakt hun dat alles ? » Onder de stille, Westvlaamse wroeters, die hier door Biekorf werden bedoeld, was E. H. A. Dassonville stellig geen der minst verdienstelijke en het « verst van de boeken » was ook voor hem een zware werkelijkheid : met de hem aangeboren aanleg voor de taalstudie heeft hij echter in de meest ongunstige levensomstandigheden gewoekerd als weinigen. Geboren te Heule op 26 Juni 1860, studeerde Alfons Dassonville achtereenvolgens te Kortrijk, Roeselare en Brugge en werd priester gewijd te Brugge op 20 December 1884. Hij verwierf aan de Universiteit te Leuven de titel van candidaat in de Wijsbegeerte en Letteren en was nadien achtereenvolgens leraar te Oostende, Brugge en Poperinge (1885-1896), van 1896 af leraar in de Rhetorika in het College te Kortrijk. De eerste fase van Dassonville's wetenschappelijke bedrijvigheid dagtekent uit zijn Poperingse tijd en komt tot uiting in talrijke bijdragen verschenen in het bekende Westvlaamse tijdschrift Biekorf, waaraan hij van de eerste jaargang af zijn medewerking verleende, en aan het taalkundig bijblad van het Belfort, Philologische Bijdragen. Van meet af aan ging Dassonville's belangstelling naar de * De tekst van dit levensbericht werd overgenomen uit de Handelingen v. d. Kon. Commissie v. Toponymie en dialectologie X (1936), 37-49.
- 1
0
—
studie van de Oudgermaanse talen en van de phonetica : een welkom terrein voor de practische toepassing van de door ijverige inspanning verworven kennis bleken aldra te zijn de Vlaamse plaatsnamen en zijn eigen Westvlaams dialect. Met gretige ijver heeft Dassonville zich toegelegd op de studie van de vele standaardwerken op het gebied van de Germaanse taalkunde en het zal menigeen verwonderen te constateren, hoe de leraar uit het verre Poperinge onmiddellijk blijk geeft van vrij vertrouwde bekendheid met werken als o. m. Brugmann-Delbruck's en Paul's Grundriss; de woordenboeken van Franck, Kluge en Fick ; de hele reeks Grammatiken germanischer Dialekte ; de phonetische werken van Sievers, Sweet, Bell, Western ; het taalkundig werk van Cosijn, Verdam, te Winkel, Franck, van Helten, Stoett, Kern, Vercoullie en anderen meer.
Ruime belezenheid in dezen blijkt dan ook reeds onmiddellijk uit zijn eerste bijdragen « Toogen-toonen », « Vijvoudere », « Rik en rugge », « Over den Germaanschen tweeklank ai » en meer andere in de allereerste jaargangen van Biekorf (1890 vlg.) en in de vijf jaargangen van de Philologische Bijdragen (1892-1896). In een andere bijdrage uit dezelfde tijd (1892) over « Dietsche taalstudie » stelt hij dan zijn bibliographische kennis ter beschikking van de « gadinghebbenden » en bezorgt hij hun een merkwaardige lijst van de « nieuwste, belangrijkste en noodigste » taalkundige werken. Meteen wenst hij een einde te maken aan de vele te dien tijde heersende, taalkundige wanbegrippen en publiceert hij een schets van een algemene klankleer, naar de beste bronnen (in hoofdzaak naar E. Sievers) bewerkt en waarbij menigeen onder zijn lezers wellicht aan Hamlet's « There are more things in the world » is gaan denken en tot grotere voorzichtigheid werd bewogen. Een vraag van
J. Seghers in Biekorf (1893, bl. 25) naar
de oudste vormen van de Westvlaamse dorpsnamen was voor Dassonville de gewenste aanleiding tot het opstellen van een belangrijke lijst van oude bewijsplaatsen uit de Chartes de
- 11 — Saint-Bertin, die hij overigens later, onder welgevallige verwijzing naar de uitgestrektheid van het Germaans gebied in Frankrijk, met een tweede lijst van plaats- en riviernamen in Noord-Frankrijk zou aanvullen. En onmiddellijk klinkt hier een waarschuwende stem : « Het ware immers », zo lezen wij (Biekorf 1893, Bijblad bl. i), « schoon en belangrijk werk de westvlaamsche plaatsnamen, taalkundig te onderzoeken en uit te leggen ; doch, mist men de oude vormen, zoo stuit men aanstonds, voor een groot deel dezer namen, op het onmogelijke, en die niet te min zijn opzet wil doordrijven, vervalt in blinde gissingen en deerniswekkende dwalingen ». Voor zijn dilettantische tijd was een dergelijke, ernstige waarschuwing waarachtig niet overbodig ! In de eerstvolgende jaren verschijnen dan verder in Biekorf nog een reeks kortere taalkundige bijdragen waaruit telkens weer blijkt, niet alleen een gezonde kijk op de aard der besproken verschijnselen, maar ook een voor die tijd meer dan gewone kennis van Germaanse en Romaanse talen, dialecten, persoons- en plaatsnamen. Inzonderheid wijzen wij hier echter op een uitvoerige bijdrage « Friesch, Saksisch of Frankisch » (Biekorf 1895, Bijblad i-xL), waar een onderzoek wordt ingesteld naar mogelijke Inguaeoonse taalverschijnselen in de Westvlaamsche plaatsnamen. Ook hier munt Dassonville uit door grote bedachtzaamheid en het is voor hem geen geringe verdienste, dat hij o. a. voor de zo lang betwiste ijde-namen een hypothese (
Ook zijn bespreking van het eerste deel van G. Kurth's
Frontière linguistique verdient ten volle onze waarderende aandacht : meer dan een besefte hij het belang van dit standaardwerk, te meer omdat daardoor een definitief einde werd gemaakt aan het avontuurlijke goochelen met de afleiding der plaatsnamen en aan de apodictische toon die zolang op dat stuk had geheerst. In zijn velerhande kritische nota's onderlijnt hij verder met nadruk, dat bij de studie der plaatsnamen moet geëist worden « volkomen onderwerping aan de wetten eener bezadigde, geregelde, streng methodische, zich zelf bewuste taalkunde » en niet minder gevat luidt het : « Overal worden de oordnamen der plaatsen, die op of nabij de tegenwoordige taalgrens gelegen zijn, zorgvuldig opgegeven : maar zou er niet in een of ander geval een spoor van vroegere taalverscheidenheid in verder afgelegen streken te zoeken of te vinden zijn ? » In dezelfde jaren schreef Dassonville tevens een twaalftal bijdragen voor de Philologische Bijdragen, gewijd aan bepaalde aspecten van het vocalisme en het consonantisme en hun ontwikkeling in het Westvlaams, aan enkele verschijnselen uit de Germaanse conjugatie, steeds phonetisch gefundeerd en historisch-vergelijkend aan de hand van talrijke voorbeelden uit de Oudgermaanse of de moderne Vlaamse dialecten. Ten slotte vestigen wij, bij het afsluiten van deze periode in Dassonville's leven ook de aandacht van onze lezers op de taalkundige studie die hij wijdde aan « De klankveranderingen voorkomende in de Westnederfrankische eigennamen der Chartes de Saint-Bertin. » Al mogen zijn « navorschingen » vrij bondig uitgevallen zijn, wij moeten het op prijs weten te stellen, dat Dassonville in het afgelegen Poperinge, ais een der eersten bij ons het belang van dergelijke opzoekingen naar volle waarde wist te schatten. In het jaar 1900 vertrekt Dassonville naar Spanje, waar hij tot October 1906 als rector van San Andres de los Fla-
-- 13 — mencos zou werkzaam blijven : hiermede ligt zijn philologisch werk te onzent natuurlijk stil, al zal uit zijn later werk voldoende blijken dat ook in Spanje zijn belangstelling voor taalkundige aangelegenheden hem niet had verlaten. Na zijn terugkeer uit Spanje (1906) duurt het dan ook niet lang of hij hervat zijn medewerking aan Biekorf. Aangezet wellicht door de eerste kennismaking met de Chartes de Saint-Bertin slaat hij thans de hand aan de belangrijke documenten der St. Pieters abdij te Gent, welke door Fayen, Van Lokeren en Van de Putte waren uitgegeven en waarvan het latere onderzoek (naar de originele stukken) door Prof. J. Mansion ons de ongeëvenaarde « Oud-Gentsche Naamkunde » zou schenken. De uitkomsten van deze studie vinden wij in een lange reeks van bijdragen, die onder het pseudoniem Adzo in Biekorf (1908-1909) werden gepubliceerd. Het zijn stellig deze bijdragen, die het meest de aandacht op Dassonville hebben gevestigd ; hij schijnt er geruime tijd met welgevallen te hebben aan gewerkt, wellicht omdat hij hier over een stel bronnen beschikte dat hem te Kortrijk voor andere gebieden grotendeels ontbrak. Af en toe mogen zij enigszins breedvroerig uitgevallen zijn : Dassonville is er in elk geval in geslaagd ook dorre historische en taalkundige beschouwingen binnen het bereik van zijn lezerspubliek te brengen. Dat hij in menig geval niet de juiste oplossing heeft gevonden, mag ons niet verwonderen : men zal echter niet kunnen ontkennen dat hij zich, wat betreft het verband tussen plaatsen persoons (familie-)namen, de zorg besteed aan het onderzoek der oude naamvormen, de vergelijking met plaatsnamen uit de aanpalende gebieden en de ontwikkeling van het plaatselijk dialect, torenhoog boven het dilettantisme van zijn tijd heeft weten te verheffen. Daarbij niet te vergeten dat weer in zeer vele gevallen Dassonville's verklaring -- zij worde dan nog met zoveel bescheidenheid medegedeeld — ook later de orthodoxe is blijken te zijn. Aan een ander werk van langere adem schijnt
Dassonville
-- 14 — later, wellicht bij gebrek aan tijd en aan voldoende documentatie, niet meer te hebben gedacht. Van het jaar 1909 af tot 1914 publiceert hij, eerst als Adzo, daarna onder eigen naam in Biekorf korte, vooral toponymische bijdragen, voor dewelke bij voorkeur geput wordt aan nieuwe historische bronnen, die intussen links en rechts waren verschenen : zijn belangstelling gaat hierbij niet alleen naar Vlaanderen, maar ook naar Noord-Frankrijk en Wallonië. Bij het uitbreken van de oorlog was Dassonville pastoor van St. Jacobs te Ieper : zijn losse aantekeningen gingen, naar het getuigenis van Z. E. H. Deken Camerlynck, teloor in de dood van Ieper, terwijl hijzelf met moeite uit de puinen van zijn pastorij werd gered. Maar reeds in 1920 wordt de medewerking aan Biekorf hervat in de vorm van losse bijdragen over Vlaamse (vooral Westvlaamse) gemeenten, waaruit telkens ook weer ruime belangstelling blijkt voor de studie van de waternamen, de Germaanse voornamen, de Vlaamse familienamen en niet het minst van de Romaanse plaats- en familienamen. Bij de benoeming der eerste corresponderende leden (1927) in de schoot van de Commissie voor toponymie en dialectologie werden Dassonville's verdiensten eenparig erkend, al wist men dan ook dat de verre reis van Kortrijk naar Brussel niet dikwijls zou worden ondernomen. Maar bij de eerste oproep voor het samenstellen der Handelingen zette hij zich met steeds jonge ijver aan het werk ! Voor de Handelingen II (1928) en IV (1930) schreef hij twee kapittels uit wat hij noemde « het boek der ProsopoToponymie », nl. over het verband tussen de plaatsnamen en de Germaanse bakernamen en bij- of toenamen. Ook hier beweerde Dassonville geenszins overal de juiste oplossing gevonden te hebben : hij beschouwde dit onderzoek veeleer als een eerste verkenningstocht waar onvermijdelijk « dwalingen en misgrepen » moesten onderlopen, maar die wellicht op een spoor kon wijzen « dat tot oplossing kon leiden ».
--- 15 —
Op de vergaderingen van de Commissie hebben de leden niet het voorrecht gehad Dassonville te ontmoeten, maar zij weten en diegenen die in zijn onmiddellijke omgeving hebben geleefd getuigden, bij zijn overlijden te Kortrijk op 18 Januari 1936, dat hij allerwegen achting genoot « om zijn buitengewone geleerdheid en oprechte genegenheid, om zijn minzamen omgang ». Bij het voorbereiden van de uitgave der Nomina Geographica Flandrica door de Vla. Top. Vereniging (1928), werd Dassonville onmiddellijk bereid gevonden onze jonge onderneming voor West-Vlaanderen -- samen met K. de Flou — met het gezag van zijn naam te patroneren. Ook hierom heeft hij recht op onze duurzame erkentelijkheid. En wij menen, dat wij deze korte schets gewijd aan zijn levenswerk niet beter kunnen besluiten dan met een korte aanhaling uit Biekorf : « Ge moogt, na mijn dood, zeggen dat ik, door allerlei omstandigheden, mijn volle maat niet heb kunnen geven ». Zoo zei ons eens de dierbare Overledene, en geen bitterheid lag in zijn woorden, maar blijmoedige berusting : hij was een eenvoudig en oprecht man. De geleerdheid doofde in hem de diepe levenswijsheid niet ; zij bloeide samen met een nederig gemoed, een ongekunstelde vroomheid, een priesterlijke hulpveerdigheid ». Ook het aandenken van dezen stoeren Westvlaming zullen wij allen in dankbare verering houden. Hij ruste in vrede. H. J. VAN DE wIJER.
-- 16 -Bibliographie. 1890. - Toogen-toonen. Biek. I (1890), 84-87. Vijvoudere. lb. 146-149 ; 163-166. Rik en Rugge. lb. 369-373. 1891. - Over den Germaanschen tweeklank ai. Biek. II (1891), 124127 ; 136-139 ; 150-153. 1892. - Over den westelijk Westvlaamschen vorm van het voorvoegsel ge. Biek. III (1892), 9-13. Dietsche taalstudie : Over de plaats van het Dietsch in de verdeeling der Indogermaansche talen. lb. Bijbl. 1-xlv. Over klankleer. lb. Bijbl. xv-xxvi ; lb. Bijbl. xxlx-xLni. Over den Germaanschen tweeklank au. Phil. Bijdr. I (1892), 3-17. Dietsche gouwspraken. lb. 25-30. De Westvlaamsche w. lb. 37-46 ; 53-56. 1893. - Kokte. Biek. IV (1893), 89-91. Doom en Stoom. lb. 366-367. Plaatsnamen (Oude vormen van Westvlaamsche plaatsnamen). lb. Bijbl. 1-x. Eenige gevallen van j-omklank in de omstreken van Kortrijk. Phil. Bijdr. II (1893), 25-28. 1894. - Eggewaerscapelle. Biek. V (1894), 23-25. Roxem. lb. 92-96. De Suebi in de Vlaamsche oordnamen. lb. 216-219. Thorhout. lb. 252-256. Herwald-Thereald-Thorwald (Thorhout). lb. 269-272 ; 277-281. Nomina Geographica Flandro-Gallica. lb. Bijba. 1x-xxxll. Dietsch-Romaansche taalvorsching. Ib. Bijbl. xxxln-L1v. Navorschingen over de klankveranderingen voorkomende in de Westnederfrankische eigennamen der Chartes de Saint-Bertin. Phil. Bijdr. III (1894), 3-9 ; 19-24. 1895. -- Bilk. Biek. VI (1895, 69-73. Atrecht. lb. 85-87. Traneeuw, lb. 116-118. Vlaamsch in Normandiën. lb. 325-332. Friesch, Saksisch of Frankisch. lb. Bijbl. 1-xL. De Westvlaamsche 1. Phil. Bijdr. IV (1895), 3-16. Fransch-Vlaamsche studiën. De Fransche gemouilleerde 1 in het hedendaagsch Westvlaamsch. lb. 17-22. De Fransche gemouilleerde n in het hedendaagsch Westvlaamsch. lb. 33-34.
- 17 Bemerkingen over de behandeling der gemouilleerde 1 en n. lb. 3537. 1896. - Kurth, G. La frontière linguistique en Belgique et dans le Nord de la France. l e deel (Bespreking). Biek. VII (1896), Bijbl. i-xxiv. Westvlaamsche verscheidenheden. Phil. Bijdr. V (1896), 1-11. 1. Vervoeging der sterke werkwoorden. 2. Redupliceerende werkwoorden. 3. l e pers. enk. van den tegenwoordigen tijd. 4. Grammatische wissel in de vervoegingen. 5. Ge- in het verleden deelwoord. Boezeroen. lb. 17-24. Nieuwe oplossingen van oude raadsels. lb. 33-37. 1. De zoogezeide redupliceerende werkwoorden in de West- en Noordgermaansche talen. 2. Het meervoud van den verleden tijd der Germaansche werkwoorden van de vierde en vijfde klas. 1900. - Leije-Lys. Biek. XI (1900), 218-223 ; 225-232. 1908 ( 1 ). - Plaatsnamen (Desselghem, Anseghem, Avelghem).
Biek. XIX (1908), 113-124. Plaatsnamen (Tieghem, Tilleghem, Ooighem, Ooteghem, Rokeghem, *Veerdeghem) . lb. 129-138. Plaatsnamen van vreemden oorsprong (Vracene, Varsenaere). lb. 138-140. Plaatsnamen (Adeghem, St. P. Ayghem, Andelghem, Ascoldenghem, Auweghem). lb. 161-165. Plaatsnamen (Bacceningahem, Baeyghem, Baeleghem, Betecom, Boeseghem N., Busseghem, Butseghem, Caneghem, Cooleghem). lb. 233-237. Plaatsnamen (Deftinge, Denterghem, Dutteghem, Ekeningahem, Erondeghem, Erweteghem, Everghem, Fliringehim, Frautingehem). lb. 251-254. Plaatsnamen (Gothengim, Gunzingehem, *Ermenghem, Hermelghem, *Heddeghem, Hilleghem). lb. 313-317. Plaatsnamen (Ideghem, Landeghem, Landerghem, Leeuwerghem, Lovendeghem, Makeghem, Maldeghem, Malderghem, Meyghem, Mooreghem). lb. 321-325. 1909. - Plaatsnamen (Oordeghem, Otterghem, Pikkelghem, Peteghem, Poteghem, Ramaringahemia, Ruminghem, Seeverghem, Siringim). Biek. XX (1909), 26-30. Plaatsnamen (Snelleghem, Somerghem, Synghem, Tatinghem). lb. 72-78. ( 1 ) De bijdragen vermeld onder de jaren 1908, 1909 en 1910 (behalve de allerlaatste) verschenen onder de deknaam Adzo.
-- 18 -
Plaatsnamen (Terdeghem, Thuringehem, Tippingehim, Vanteghem, Vloerseghem, Vrijleghem, Waereghem, Wesseghem, Wielinghem, Worteghem, Woubrechteghem, Wroenleghem, Wijleghem, Zedelghem, Zerkeghem). lb. 120-128. Plaatsnamen (Schopegem, *Mallegem, Rollegem, Rollegem-Kapelle). lb. 209-215. Geslachtsnamen (Bostyn, Bostoen, Wostijn ; Nolf, Ryckaseys, Van Coillie). lb. 278-283 ; 297-301.
1910. - Voornamen (Alfons, Ferdinand, Elvira, Aloïs). Biek. XXI (1910), 17-24 ; 49-54. Plaatsnamen (Roeselare, Leers N.). lb. 193-198. Plaatsnamen (Roozebeke, Rosult N.). lb. 217-222. Plaatsnamen (Ruiselede, Ruisbroek). lb. 298-303. Plaatsnamen (Ruibroek, Rasbeek, Resschebeke). lb. 305-310. Plaatsnamen (Woumen, Houthulst, Rijkegem, Assegem). lb. 369374. 1911. - Plaatsnamen (Rebergues, Rebecq(ue)-Rognon, Rebaix, Roubaix). Biek. XXII (1911), 177-180. Plaatsnamen (Reninge, Reninghelst). lb. 205-207. Plaatsnamen (Komen, Meesen). 1 b. 353-359. Plaatsnamen (Meenen, Vleteren, Wakken). lb. 376-379.
1912. - Plaatsnamen (Ware, Mare, Warche, Marke, Werken). Biek. XXI I I (1912), 119-128.
Plaatsnamen (Marchin, Warcoing, Marcoing, Warquignies, Marquigny). lb. 135-138.
1913. - Plaatsnamen (Yper, Loker). Biek. XXIV (1913), 230-236. Plaatsnamen (Kemmel, Vleteren) . lb. 305-310. 1914. - Plaatsnamen (Doevie, Douve, Moeschroen, Verlinghem N., Frelinghien N.). Biek. XXV (1914/19), 173-177. 1920. - « Matrona » en toebehoor. Biek. XXVI (1920), 81-84. Bais, enz. ; Nog « Matrona », enz. lb. 109-113. 1921. - Aalbeke. Biek. XXVII (1921), 16-18. Aarseele. lb. 27-28. Aartrijke. lb. 49-50. Adinkerke. lb. 133-135. 1922. - Alveringhem. Biek. XXVIII (1922), 9-11. Assebroek. lb. 103-104. Avekapelle. lb. 203. 1925. - Zarren. Biek. XXXI (1925), 244-246. Moen. lb. 266-268.
19 —
1926. — Thosan-Doest. Biek. XXXII (1926), 13-14. Oevernamen (Outrijve, Hoogstade, l'Estade, l'Etat). lb. 50-52. Quentawic (Etaples), Sorrus (Montreuil). lb. 102-103. B al d u i nu s. Ib. 123-125. Nog Westvlaamsche dorpsnamen (Oostkamp, Lophem, Beernhem, Lophem, Beernhem, Oedelhem) . lb. 158-159. Nordica (Ansleicus, Anquetil, Turquetil, Deursteen, Deurghys-Turgis) . lb. 202-205. Husidinium (Heusden). lb. 229-231. 1927. — Over Belgo-Romeinsche oordnamen (Suksike, Velsike, Moerzeke, Ausque, Wisques, Isques, Licques, Creques, Créquy, Cléty, Renty-Assouval, Menty en Mentque-Nort-Bécourt). Biek. XXXIII (1927), 8-12. 1928. — Skald. Biek. XXXIV (1928), 104-106. Plaats- en geslachtsnamen (Germ. flusk, busk, threusk, met afleidingen). lb. 328-331. Een kapittel uit het boek der prosopo-toponymie. Com. Top. II (1928), 115-132. 1929. — Hondeghem. Biek. XXXV (1929), 8-9. Eeckhout-Kinoo (= Quesnoy) . lb. 74-75. Toponymie (Apoudervelt, Appelterre, Appeltruit, Triest). lb. 194196. 1930. — Gotica (in Zuid-Frankrijk). Biek. XXXVI (1930), 4-6. Een ander kapittel uit het boek der prosopo-toponymie. Corn. Top. IV (1930), 51-73. Over de spelling der Westvlaamsche gemeentenamen. Biek. XXXVI (1930) , 41-44. Hervaard-Harifrith. lb. 264-265. 1931. — Toponymica (Avel - Affel - Affelghem ; Ravel-Raffel-Raffelghem. Biek. XXXVII (1931), 20-21. Toponymica (Cambresèque = Semmerzake ; Marquain — Merchtern). lb. 48-50. Toponymica (Haalter r Helchteren ; Dessel — Texel ; Asperghem ^ Esperghien ) . lb. 107-108. Bruggelingen of Vlissingen ? lb. 136-138.
V.
D.
W.
Moderne plaatsnamenspelling. «Oude papieren » zijn niet zelden geweldig interessant. Bij meer dan een gelegenheid mochten wij in deze Mededelingen hulde brengen aan de onvoorwaardelijke steun die het Davidsfonds, naast de Vla. Toeristenbond en zovele andere Vlaamse verenigingen, ons heeft verleend in de onafgebroken strijd die hier sedert jaren moest worden gevoerd tot het volledig inburgeren van de moderne plaatsnamenspelling. Maar ook vroeger liet het Davidsfonds zich niet onbetuigd : ten bewijze volgend schrijven dat door de Gentse afdeling in het jaar 1896 tot den Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs werd gericht, korte tijd nadat de eerste Spellingcommissie haar (moderne) voorstellen had bekend gemaakt. Zie hierover Vla. Top. Ver., Med. V (1929), 7-8.
Mijnheer de Minister, Ondergeteekende verzoekt UEd. bij dezen te willen gevolg geven aan de voorstellen der Commissie, die door de Regeering, over zes of zeven jaren, gelast is geweest met het vaststellen eener betere schrijfwijze van de plaatsnamen in België, vooral de Vlaarnsche, welke in overeenstemming zijn gebracht met de « Regelen der Spelling », aangenomen door de geleerde opstellers van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, en gevolgd door de beste schrijvers van Noord- en Zuid-Nederland. Met leedwezen hebben wij opgemerkt, Mijnheer de Minister, dat in verschillige ministerieële bureelen eene gansch verouderde, onverklaarbare, ja onverschoonbare schrijfwijze dier namen wordt gevolgd, alsof men onze taal zocht bespottelijk te maken. Naar ons gemeld werd, Mijnheer de Minister, heeft de Commissie, door uwen geachten voorganger den heer Thonissen ingesteld, reeds lang een gemotiveerd voorstel over de quaestie bij Uw departement ingediend en 't ware voor de eenheid der spelling onzer taal, voor de regelmatigheid en den goeden gang van den bestuurlijken dienst, alsook tot het voorkomen van gissing en verwarring in 't aanduiden van plaatsen, hoogst noodig, het werk der bevoegde Commissie goed te keuren en van kracht te maken. In het vaste vertrouwen, Mijnheer de Minister, dat het UEd. zal gelieven deze vraag in te willigen, noem ik mij met diepen eerbied Uw dienaar, De schrijver van het Gentsche Davidsfonds, Gent, 13 Mei 1896. (get.) L. J. de Marteau-de Bruyn. Dit gebeurde zo maar veertig jaren geleden ! Zouden wij toch nog even de vraag stellen, of de Regering aan dit vraagstuk, dat reeds in 1843 door de Centrale commissie voor de statistiek werd opgeworpen, niet eindelijk (v66r 1943) een logische opsing zou bezorgen ?
V.
D.
W.
MEDEDEELINGEN
UITGEGEVEN
DOOR DE VLA. TOP. VEREENIGING TE LEUVEN TWAALFDE JAARGANG
1936, 2.
De „ grensscheiding " in de plaatsnamen. In een vorige aflevering (zie Mededeelingen 1936, 1-8) wees J. H e 1 sen op het zeer grote voordeel dat een « vertrouwde bekendheid » met de plaatsnamen van de gemeente zou opleveren én met het oog op het onderwijs in de Heimatkunde, zoals het sedert het jaar 1936 voor de lagere school wordt voorgeschreven, én ten aanzien van de bevordering van het wetenschappelijk onderzoek der Vla. plaatsnamen. In een der eerste afleveringen van onze dertiende jaargang (1937) zal overigens een nieuwe, rijk gedocumenteerde, bijdrage van denzelfden schrijver verschijnen waarin een ruim aantal van toponymische bestanddeelen aan een critisch onderzoek zullen worden onderworpen : intussen wordt echter, wat enkele twijfelpunten inzonderheid aangaande grensscheidingen betreft, nog enig verder licht van onze medewerkers verlangd. Wij verlenen dan ook graag de gewenste plaatsruimte aan de volgende vragenlijst van den hr. J. Helsen. Vragenlijst. Wij deelen beneden een lijst mede van bepaalde toponymische bestanddeelen, met één of meer voorbeelden van de wijze waarop ze o. m. kunnen voorkomen. In verband hiermede zouden we graag van de medewerkers der V. T. V. vernemen : 1. of sommige van deze bestanddeelen ook in hun omgeving bekend zijn ; — zoo ja, 2. in welken zelfstandigen vorm of in samenstelling met welke andere bestanddeelen deze voorkomen ; 3. uit welke bron (nen) zij er kennis hebben van gekregen : a) leven deze benamingen nog in den v o l k s m o n d en worden zij nog dagelijks gebruikt ? — In dit geval gelieve men nauwkeurig op te geven waar (in welke gemeente, welk gehucht) de plaatsen te vinden zijn die er door aangeduid worden en het uitzicht of den aard van deze plaatsen (beek, waterplas, heuvel, land, weg, enz.) te bepalen. b) werden deze namen opgeteekend uit oudere geschreven of gedrukte br o n n en ? — Dan geve men zoo mogelijk liet
-- 22 -K
jaartal op van de oorkonde of bron waarin ze voorkomen en tevens de bijzonderheden die boven werden gevraagd voor de nog levende namen (plaats, aard). 4. of deze namen geen plaatsen aanduiden, die in verband staan (of wellicht stonden) met de eene of andere grensscheiding, b. v. de grenzen van een dorp, van vroegere tienden, van groote bezitscomplexen, enz. N. B. Men verlieze hierbij niet uit het oog dat de huidige grenzen niet noodzakelijk de oorspronkelijke grenzen zijn van de gemeente : hier hebben in zeer vele gevallen verschuivingen plaats gehad. Een plaats die thans niet meer juist op een bepaalde grens ligt, kan dus vroeger wel op de (oorspronkelijke) grens hebben gelegen. Hier volgen nu de bestanddeelen, waarover we gaarne op de bovenvermelde wijze werden ingelicht :
1. zwart(e), zwert(e), zwet(te), zwaard, zwoord (b.v. in samenstel-
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19.
lingen als : zwarte poel, -borre, -goor, -water, -put, -mortel, -ven, -beek, -dijk, -rijt, -heuvel, -berg, -akker,...) ; paal (paaleik, -wilg, enz.) ; regen, rein (regenbeemd, reinland) ; staak (zwarte staak) ; ellendig (ellendige berg, -berk) ; ken, keen (kenboom, ...) ; stap (stappenblok, Korsendonksche stap,...) ; hand (handblok, handkerzeleer,...) ; peert(s) (peertsbosch, -weide,...) ; stal (stalboom,...) ; kruis (kruiseik, ...) ; steen, kei (blauwe steen, kei) ; wolf (s) (wolfsput, -ven, ...) hon(d)s (hon(d)skuil, -put, -morter, -berg) ; drie, drij (driepaal, drie eiken, drieboom, ...) ; -einde (bij voorkeur verbonden met een anderen plaatsnaam, b. v. Huishouteinde,...) ; uitschotel, uitschool (uitschotelberg,...) ; haagdoren (waarschijnlijk meest zelfstandig voorkomend) ; meer (zelfstandig of in samenstellingen als meerblok, -paal, -eik).
Wij menen er te mogen op betrouwen dat onze lezers en medewerkers ons hun gewaardeerde medehulp in dezen niet zullen ontzeggen. Antwoorden worden graag zo spoedig mogelijk ingewacht op het adres (29, Schreursvest, Leuven) van ondergetekende.
H. J.
VAN DE WIJER.
Uit de tijdschriften (1935). Analecta Praemonstratensia XI (1935) :V, Van Genechten. Werd de abdij van Sint Jansberg bij Maaseik door Averbode gesticht ? 27-43. — P. Lefèvre. Le collège des Prémontrés a Louvain, 44-47. — H. Obreen. Koningsveld (campus regis) bij Delft, 148-69. — E. Hardick. Praemonstratenserbauten des 12. and 13. Jahrhunderts im Rheinland. Ihr Verhdltnis zu den franzósischen and Belgischen Vorstufen, Ed. 1-127. Annalen van den oudheidkundigen kring van het land van Waes XLVI (1934) : J. Van Vlierberghe. Toponymie (Dalstraat) I, 84-7. — Id. De kapellen in Waasland, II, 68-86. I d . XLVII (1935) : J. Van Vlierberghe. De kapellen in Waasland (vervolg), I, 7-73 ; II, 5-25. -- I. Vermeire. Trouvaille romaine, I, 8385. — J. Van Kersthaver. Zwijndrecht's verleden (vervolg), I, 95-118 ; II, 37-50.— J. Van Vlierberghe. Onze opgravingen op de Groote markt te St. Niklaas in verband met de oude Hooge Vierschaar van blaasland, I, 121-24. Annales de la société d'Emulation de Bruges LXXVIII (1935) : R. A. Parmentier, Een Noordnederlandsch devotieboekje van 't jaar 1557, 1-47. — L. Ceyssens. Eenige oorkonden over het Begijnhof van Aardenburg, 59-102. — X. In de archieven, 117-18. — J. De Langhe. De monding van het Oude Zwijn (met een kaart), 121-39. — L. M. Van Werveke. Staatsarchief te Gent. Inventaris van het archief der stad Geeraardsbergen onder het oud regiem. Tongeren, 1935 (Boekenschouw, nr 298). — A. de Poorter. Catalogue des manuscrits de la bibliothèque publique de la ville de Bruges. (Catalogue général des manuscrits des bibliothèques de Belgique, t. II). Gembloux, 1934 (Boekenschouw, nr 299). — J. de Smet. Brieven van Guido Gezelle aan Karel de Flou, Biek. 1935 (rec. P. A. Boekenschouw, nr 473). Annales de la société royale d'archéol o g i e de Br u x e l l e s XXXVIII (1934) : P. Bonenfant. Quelques cadres territoriaux de l'histoire de Bruxelles (comté, ammanie, quartier, arrondissement) met 4 kaarten, 5-45. — F. Favresse. Esquisse sur l'évolution constitutionnelle de Bruxelles depuis le XIIe
-- 24 siècle jusqu'en 1477, 46-82. - F. L. Ganshof. Coup d'ceil sur l'évolution territoriale comparée de la Flandre et du Brabant (met 2 kaarten), 83-96. - A. Hegenscheidt. La région bruxelloise. Recherche de ses limites, 96-105. -- P. Lefèvre. Le problème de la paroisse primitive de Bruxelles, 106-16. - P. Bonenfant. A propos de trois chapiteaux de l'hótel de ville, 141-53. - A. van Loey. Bruxelles et sa région au point de vue linguistique, 179-87. I d . XLI (1935) : E. Frankignoulle-P. Bonenfant. Notes pour ser -viral'hstoednBba,7-203. Archives, bibliothèques et musées de Belgique XII (1935) : P. Bonenfant. Inventaire des archives de l'Assistance publique de Bruxelles, 110-39. - M. Bourguignon. Inventaire des archives de l'Assistance publique de Ia ville de Louvain. Tongres, 1933 (Rec. P. L.), 158. - J. De Smet. Inventaris van het land van Wijnendale en zijn toebehooren (Staatsarchief te Brugge). Tongeren, 1934. (Rec. J. L.), 159. - L. M. Van Werveke. Inventaris van het archief der stad Geeraardsbergen onder het oud regime (Staatsarchief te Gent). Tongeren, 1935 (rec. J. L.), 159. De B a d g a st III (1935) : J. Claeys. Breedene, nr 1. -- L. Raeckelboom. West-Vlaamsche bergen, nr 2. - J. Claeys. Wenduine, nr 2. - J. Waarheen Vlaamsche badgast met Paschen of dezen zomer ? De Belgische kust (met kaart van de kuststreek), nr 3. - V. Middelkerke vroeger en nu. I. Duinen en dijken. II. Het strand, nrs 5-619-20. - X. Raversijde, nr 5. - X. Ieper, nr 6. -I. Florizoone. Veurne-Ambacht in den slag der Guldensporen, nr 13. - A. V. De Spelleplekke te Oostduinkerke, nr 14. -R. Buckinx. Uit het hinterland van de Vlaamsche kust. Twee Vijvers, nr 16. - E. Vlietinck. Nieuweryde, nr 17. - R. Buckinx. Beknopte gids voor de Westvlaamsche bergen. leper, z. j. (Rec. K. J.), nr 18. - W. B. Het groot « Ter Doest », nr 19. - R. Dumon. De Duivetoren van Nieuwpoort, nr 20.
B i e k o r f XXXXI (1935) : R. Dumon. Nieuwe ontdekkingen te Steendam bij Nieuwpoort, 1-4 ; 63-67. -- J. D(e) S(met). Bijnamen van misdadigers uit de XVI e eeuw, 12-16. -- P. D. B. Methela. De oude busschen van Oyghem, 18-20. - J. D. W. Les Mayens, 21-23. J. Viaene. Het klooster van Hemelsdale te Wercken, Nieupoort en Dixmuide 1559-1623, 23-28. - J. De Langhe. Het oude Zwijn, 38-40. M. V. D. Made-Manestraat, 55. - J. De Smet. Brieven van Guido Gezelle aan Karel de Flou, 67-72. - M. English. Losse aanteekeningen over Sint-Andries, 73-81 ; 89-94 ; 225-34. - J. De Langhe. Klein Reigaarsvliet, 94-96. - A. Mervillie. Mijn herte gaat open !... Aan E.
-- 25 H. Alfons Dassonville-Kortrijk, 132-34. - J. D(e) S(met). De oranjemolen en de plaatsmolen te Oedelem in de 18 e eeuw, 135-42. -K. de Flou. Promenades autour de Bruges. Brugge, 1935 (Rec. B.), 143. E. N. Onze Lieve Vrouw van Wynendaele, 197-98. - V. De Heerlijkheid van Gavere (Kortrijk), 198-99. - J. A. Fleming. Flemish influence in Britain. Glasgow, 1930 (Rec. R. Dumon), 219-20. - P. Allossery. Volkszeg over dorp en steê, 248-52. - J. De Langhe. Plaatsnamen te Knokke, 253-55. - K. Loppens. De Yperleet, 281-85. - 0. F. Pestlijders te Poperinge, 301-02. Bijdragen tot de geschiedenis bijzonderlijk van het aloude hertogdom Brabant XXVI (1935) : J. Mees. Het domaniaal inkomen van Bornem in verband met politieke en ekonomische toestanden ,1-39. - Id. Iets over oude graanmaten, 40-49. - J. Helsen. Rond het woord « uity ang », 64-74. - L. J. M. Philippen. Het oudste zegel en de vroegste geschiedenis der begijnen van Antwerpen, 81-97. - E. de Riddere. Le fonds van der Straelen a Bruxelles, 139-47. -F. Prims. Documenten tot de geschiedenis der Kempische heide, 148-54. - J. Van Gorp. Riviernamen in de Kempen, 161-84. - F. Prims. Het leenboek van Ranst van Willem van Lierre, 212-53. - Id, Het tijdvak van Antoon van Burgondië. Uittreksels uit de schoutenrekeningen van Antwerpen, 25466. -- Id. Geschiedenis van Antwerpen. V. Onder Vlaanderen (13561405). lste boek, Politische orde ; 2de boek, Economische en geestelijke orde ; 3de boek, Regesten. Brussel-Antwerpen 1934-1935 (Rec. X.), 268-69. - J. Van Gorp. Donk-namen in de provincie Antwerpen, 308-22. -- J. Mansion. De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen. Brussel, 1935 (Rec. F. Prims), 345-46. Bijdragen tot de geschiedenis der stad D e i n z e II (1935) : A. Cassiman. Het S. Blasius- Hospitaal te Dein ze (1200-1806), 9-35.
Brabantsche folklore XIV (1934!35): P. Hermant. Folklore en Wetenschap, 233-46. - F. Hendrickx. Wellerismen. Bijdrage tot een studie over het Zoutleeuwsch dialect, 261-73. -A. van Gennep. Liturgische eeredienst en volkseeredienst in Fransch Vlaanderen, 289-303. - J. Dewert. Gangen (te Aalst), 333-55. - S. Pierron. Histoire illustrée de la forêt de Soigne (Rec. X.), 373-74. I d . XV (1935/36) : R. van Weddingen. De Diestersche misericordiën, 7-21. -E. Bourguignon. De vereering van den H. Germanus in Brabant en in Namen, 39-47. - A. Mortier. Aan 't witte paard (Au blanc tch'fau), 48-55. - A. de Marneffe. Naamkunde : Beaudelaire,
-- 26 -56-63. — J. Dewert. Henegouwsche bedevaarten vroeger en nu, 6469. — X. Folkloristische nota's uit het archief der Brusselsche godshuizen, 73-78. — A. De Clerck. Getallen, munten, maten en gewichten. Verzamelde nota's uit de folklore van Geeraardsbergen, 7984. — S. Pierron. Heksensabbat in het Zoniënbosch, 90. — L. Stroobant. De oudste Brusselsche namen, 100. — A. Dothée. De Brusselsche gangen, 103. — A. Marinus. De folklore in het sociaal conformisme, 159-76. -- L. Stroobant. Haeren, 177-205.
ulletin de l'académie royale de Belgi-
q u e (Classe des lettres), 5 e sér. XXI (1935) : H. van Houtte. Frontières naturelles et principe des nationalités, 81-97. — J. Vannérus. Trois villes d'origine romaine dans l'ancien pays de LuxembourgChiny : Arlon, Bitbourg et Yvois, 150-75 ; 226-56. — M. Wilmotte. Nos dialectes et l'histoire III, 313-46. ulletin de la commission royale des anciennes lois et ordonnances de Belgiq u e XV (1935) : P. Bonenfant. Un statut bruxellois sur la tutelle, de 1589, 1-4. — E. I. Strubbe. La coutume d'Uccle de 1547, 29-44. -F. L. Ganshof. Etude sur le faussement de jugement dans le droit flamand des XII e et XIII e siècles, 115-40. — F. Blockmans. Bijdrage tot de studie van het stedelijk « allodium » te Gent, 141-58. ulletin de la commission royale d'hist o ire XCIX (1935) : P. Scheppens. Le manuscrit de la chronique de l'abbaye de Tronchiennes-lez -Gand, 1-7.— H. Vander Linden. Tollen van den hertog van Brabant te Leuven in de 14 e eeuw, 89-104. — J. de Smet. Le dénombrement des foyers en Flandre en 1469, 105-50. -- P. Lefèvre. Statuts capitulaires du chapitre de Sainte-Gudule a Bruxelles durant le XIVe et le XV e siècle, 151-222. — A. Louant. Les nations de Bruxelles et les états de Brabant en 1556-1557, 223-50. — J. Cuvelier. Documents inédits concernant les institutions de la ville de Louvain au moyen Age, 251-307. — H. Joosen. Recueil de documents relatifs a l'histoire de l'industrie drapière à Malines (des origines à 1384), 365-572. — F. Blockmans. Een patricische veete te Gent op het einde der XIIIe eeuw (vóór 1293 tot 10 Juni 1306), 573692. ulletin de la société d'art et d'histoire du diocèse de Liége XXV(1935):R.Ulens. Notes sur le droit public du comté de Looz, 27. ulletin de la société royale d'archéo1 o g i e de Bruxelles 1935 : L. Verniers. Les impasses bru-
- 27 -
xelloises, 46-50. - J. Cuvelier. La formation de la viile de Louvain des origines a la fin du XIVe siècle. Bruxelles, 1935 (rec. C. Terlinden), 129-34. - J. Breuer. Les vikings en Belgique, 199-211. - P. Rolland. Tournai, premier foyer de culture beige, 222-46. ulletin de la société beige de géograp h i e LIX (1935) : M. A. Lefèvre. La géographie de la Belgique. Géographie humaine, 64-69. - Crooy. Les abbayes du Brabant, 21*.A. Jacquemin. Terres et gens de Wallonie. Bruxelles, z. j. (rec. E. Rahir), 82-83. ulletin de la société royale de géog r a p h i e d' A nv e r s LV (1935) : F. van Melckebeke. L'Utilité de la préhistoire, 27-40. ulletin officiel du Touring club de elgique XXXXI (1935) : A. Buvé-A. Pauwels. Doel et son vieux moulin a vent, 22-23. - A. Buvé. L'abbaye de Roosenberg à Waesmunster, 23-36. - 0. Petitjean. Ypres, cité d'art, 65-70. (Saint-Marc). Lokeren, 81-86. - Id. Bruges, 161-66. - L. Flostoy. Genck, le rendez-vous des peintres, 177-81. - 0. Hubert .Au Paiottenland. Le site et le village de Lombeek-Sainte-Marie ,193-98. - E. Noël. Les grandes fermes du Brabant, 214-17. --- A. Buvé. Rupelmonde, petite patrie_ du grand géographe Mercator, 218-22. - L. Pelsers. La chapelle Saint-Hubert a Tervueren, 224. -- E. Noël. En visitant les villes de la Dendre, 246-50. - L. Flostoy. Le site historique et touristique de Herzele, 289-94. - J. Digon. Zolder et la seigneurie de Vogelsanck, 301-05. - E. Noël. D'Anvers a Rotterdam, via Westmalle, Hoogstraeten et Bréda, 313-18. - C. Rantis. Eecloo et la région des Polders, 325-29. - J. Ludovicq. Gand, La capitale de la Flandre, 337-42. ulletin trimestriel de 1'Institut archéologique du Luxembourg XI (1935):Bernays-J.Vannérus. Histoire numismatique du comté, puis duché de Luxembourg et de ses fiefs. Bruxelles, 1934 (rec. M. Bourguignon), 33-34. -- A. Pierret. Le premier monastère de St. Remade a Cugnon, 41-49. - J. Vannérus. L'Utilité des sciences auxiliaires de l'histoire I-II. Rev. Phil. XII (1933) (rec. M. Bourguignon), 50-53. - V. Balter-Ch. Dubois. La villa belgo-romaine de Fauvillers, 57-67. - J. Vannérus. Trois vil les d'origine romaine dans l'ancien pays de Luxembourg. Ac. Roy. Bull. 1935 (Rec. M. Bourguignon), 71-72. Chronique archéologique du pays de
iége XXVI (1935) : L.-E. Halkin. Un procès de religion a Liége
- 28 _.
en 1530, 15-18. - H. van de Weerd-J. Breuer. Antiquités romaines découvertes à Tongres, 24-27. - F. Yernaux. Justice criminelle et droit d'arsin au ban de Sprimont au XIV e siècle, 27-31. - E. Piton. Deux sceaux de la ville de Landen, 57-60. - L. E. Halkin. Introduction à I'histoire paroissiale de l'ancien diocèse de Liége, 137-231. Collectanea Mechliniensia XXIV (1935):L. Le Clercq. Een tweehonderdjarige Vlaamsche Volksbijbel, 24-43. - V. Sempels. Een bladzijde uit de geschiedenis van het onderwijs te Turnhout vóór 1830, 75-79 (rec. L. Ceyssens : Het onderwijs te Turnhout vóór 1830. Turnhout, 1934. - E. Steenackers. Les débuts de la dévotion à N. D. de Miracle à l'église Saint Rombaut à Malines, 14454. - B. Belpaire. A propos d'historiographie nationale, 166-74. J. Laenen. Geschiedenis van Mechelen tot op het einde der Middeleeuwen. Mechelen, 19342 (rec. V. Sempels), 208-09. -- F. Prims, Karel Theodoor Le Bon. Een halve eeuw Kempische Geschiedenis. 17771844. Antwerpen, 1935 (rec. A. van Hove), 209-10. -- Id. De Antwerpsche geestelijkheid bij den aanvang der geloofsvervolging in den Franschen tijd, 236-56. - F. Vennekens. Geschiedenis der parochie van St. Martens-Lennik (Voltooid door een monnik der Abdij Affligem). Hekelgem, 1935 (rec. V. Sempels), 473-74. - F. Prims. De Onze-Lieve-Vrouw der Norbertijnen te Postel (Campinia sacra, nr 4). Antwerpen, 1935 (Rec. A. van Hove), 576-77. - Id. « Prêtres insoumis ? » De kerk van Antwerpen onder het Directoire (April 1797-November 1799). Antwerpen, 1935 (rec. P. Gillet), 665-66. Eigen Schoon en de Brabander XVIII (1935): F. De Ridder. Historiek der straten en openbare plaatsen te Tienen, 22-24 ; 174-75 ; 241-49 ; 354-62. - J. Mees. Het plaatselijk bestuur van Bornem, 33-47. - P. Lindemans. Oude kaartboeken : Galmaarde (1631), 62-63. - J. Cuvelier. La formation de la ville de Louvain... (rec. J. L(indemans), 107-09. - E. Soens. De tienden van de abdij Ninove te Meise en omstreken, 113-19. -- J. Lindemans. Juffrouw 't Kint, 1-17 ; 136-48. - P. Lindemans. Het hof te Boutebrugge, te Bogaarden, 149-156. - J. Prakken. De topographische ontledingen van G. Des Marez in zijn werk over de Frankische kolonisatie in België. 179-92. -- E. Van der Linden. Bijdrage tot de geschiedenis der Schepen- of Hoofdbank van Ukkel, 193-212. - J. Lindemans. Nog over den oorsprong van den plaatsnaam Leuven, 275-77. -- H. Pauwels. Trein en Folklore, 298-323. - X. Post- en Reizigersverkeer te Brussel op het einde van de 18de eeuw, 327-33. - P. Lindemans. De Pachthoven der abdij van Vorst, 266-70 ; 337-44. - J. Lindemans. Brabantsche woorden. Schods en schou, 277-80, 376-80. - M. J. Van den Weghe. Hallensia. Notitiën, studiën, aanteekeningen, bewijsstukken over de stad Halle. Derde reeks, Halle, 1935 (overdruk uit 0. K. Halle X (1934-
- 29 35) (rec. J. L(indemans), 335. -- J. Lindemans. De Frankische kolonisatie in het Hageland, 387-88. igen Volk VII (1935) : J Rasch. Plantlore, 12-13. — A. Weynen. Typische West-Noordbrabantsche woorden uit Fijnaart, Wagenberg, Oud-Gastel, 13-14. — A. G. De Bruyn. Oorsprong der Runen, 53-61. — J. Rasch. Over de legendarische persoonlijkheid van Wittekind, 161-62. — Id. De namen der dagen, 172-74. — J. L. Kremer. Oude plaatsnamen, 223-25. — J. Rasch. Germaansche overblijfselen op de Veluwe, 243-46. nglische Studien LXIX (1935): W.Krogmann.Ae. geormanlëaf and der Name der Germanen, 161-79. -- F. Holthausen. Die altenglischen Neunkrutersegen, 179-83. — A. H. HeusinkveldE. J. Bashe. A bibliographical guide to Old English. Iowa City, 1931 (Rec. J. Hoops), 432. nglish Studies XVII (1935) : K. Krebs. Der Bedeutungswandel von ME. Clerk and damit zusammenhngende Probleme. Bonn, 1933 (rec. C. van Spaendonck), 73-76. — J. E. B. Gover - A. Mawer - F. M. Stenton. The Place-Names of Northamptonshire. Cam-. bridge, 1933 (rec. J. Mansion), 147-48. — E. Kieckers. Altenglische Grammatik. München, 1935 (rec. R. W. Zandvoort), 222-24. e Folklore brabancon XIV(1934135):V.de Meyere. De Vlaamsche volkskunst. Antwerpen, z. j. (rec. H. P.), 257. — A. van Gennep. Observations sur les cultes liturgiques et populaires de la Flandre francaise, 277-90. — J. de Beer. Les saints dits maréchaux et auxiliaires contre la peste, 357-406. I d . XV (1935/36) : E. Bourguignon. La dévotion a Saint Germain en Brabant et dans le Namurois, 40-47. — A. Mortier. Au blanc tchfau (Au cheval blanc), 56-63. — J. Dewert. Impasses, 77-79. — L. Stroobant. Les plus anciens noms de Bruxelles, 116. — Thys. La sorcellerie, 141-218. — L. Stroobant. Prix du grain a Bruxelles de 14601746, 274-75. — P. Bonenfant. Inventaire des archives de l'assistance publique de Bruxelles III. H6pital St. Pierre (Rec. X.), 286-87. root Nederland 1935 : J. Huizinga. Nederlands Geestesmerk. Leiden, 1935 (rec. F. C.), I, 554-55. — F. H. Fischer. De wereld waarin Nederland gebloeid heeft. Een cultuurschets van het Europa van de eerste helft der 17 e eeuw, II, 524-38 ; 607-26. edenkschriften betreffende de aloude heerlijkheid Esschen-Calmpthout-Huy-
-30-bergen, uitgegeven door den Oudheidkundigen kring Esschen-Calmphout 1935: D. Boen. Willem van Meirhem, 3-12. — Id. De St. Jorisgilde te Nieuwmoer, 33-56. — G. Meeusen. Woningstatistiek uit 1518, 70-72. -- Id. Een renteomzetting ten jare 1742, 77-90. edenkschriften van den Geschied- en oudheidkundigen kring van Halle X (934-
35) : J. Possoz. L'Eglise St. Martin de Hal. Ses transformations au cours des siècles, son mobilier, son cimetière, 145-240. — F. Martens. Vente de biens nationaux sous la république francaise á Hal et aux environs, 242-70. andelingen van den geschied- en oudheidkundigen Kring te Kortrijk N.R. XIII (1935) : J. de Vriendt. Schetsen voor de geschiedenis van Tielt, 20007. -- E. I. Strubbe. De costume van Tielt, 248-56. andelingen van de koninklijke commissie voor toponymie en dialectologie IX
(1935) ( 1 ) : J. Haust. La philologie wallonne en 1934, 23-55. (met o. m. recensie van R. Verdeyen, Comment reconnaitre les éléments flamands dans les dialectes wallons ? Liége, 1934). -- A. Bayot. La forme des lieux dits sur la carte au 40.000e de l'institut cartographique militaire, Planche 46, région de Charleroi, 71-119. — A. Vincent. Le type « Beaufort » en toponymie, 121-28. — J. Vannérus. Noms de lieu du type « Equoranda », 129-63. — E. Renard. Glanures toponymiques, 183-209. — J. M. Remouchamps. Carte systématique de la Wallonie précédée d'une note sur la frontière linguistique et d'une double nomenclature des communes beiges de langue romane, 211-71. -- J. Grauls. Een vierde uitstapje naar het Walenland, 273-328. — J. L. Pauwels. Woordgeographische studiën van de Zuidnederlandsche Dialectcentrale. XVII. De Vlinder, 329-82. — J. Lindemans. Het toponymisch element « schoud, scheld, schild », 383-95. — L. Grootaers. De Nederlandsche dialectstudie in 1934, 397-408. -- H. J. Van de Wijer. De Vlaamsche toponymie in 1934, 409-32. andelingen van den Mechelschen kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst
( 1 ) Recensies : J. Helsen, Toerisme XIV (1935), 119 ; A. V (an) L (oey)., Rev. Phil. XIV (1935), 654-55 ; C. D(e) V(ooys), N. T aa1g. XXIX (1935), 187-88 ; D. Wehrens, Eig. Volk. VII (1935), 69-70 ; X. Brab. Folkl. XIV (1934-35), 368-69.
— 31 —
XXXIX (1934) : F. de Ridder. De oudste statuten van het Mechelsch begijnhof, 18-29. — R. van Aerde. Vier obituaria van Mechelsche kloosters, 30-86. — H. Joosen. De accijnzen te Mechelen in de Middeleeuwen, 87-120. -- J. V. de Struler. In Engeland gevestigde Mechelsche kooplieden uit de XIII e en XIVe eeuwen ; een bijdrage tot de handelsgeschiedenis van Mechelen, 121-37. -- R. Van Aerde. Mechelsche bibliographie. I. Personalia. II. Varia, 153-62. I d . XL (1935) : F. de Ridder. Mechelens groot begijnhof binnen de stad, 15-43. -- R. van Aerde. Het schooldrama bij de P. P. Jezuïeten, 44-126. -- H. Coninckx. Een haardsteen met familienaam en datum gevonden te Mechelen op de Hoogstraat, 127-30. — R. van Aerde. Het oudste politiereglement van Mechelen, 131-54. — H. Joosen. Eenige bepalingen uit het Middeleeuwsch stadsrecht, 155-67.
erent als I (1934-36) : J. Helsen. Stadspoorten en vestingen te Herentals, 105-16. — Id. Tusschen Aa en Nete, 147-55. — J. Grietens. Het drossaardshuis te Meerhout en zijne bewoners in de XVIII e eeuw, 163-70. — J. Helsen. Kruisberg en verder, 179-85. — J. Lauwerijs. Naar den Troon, 191-202. istorisch tijdschrift XIV (1935):M.Kemp.Geschiedenis van Limburg. Maastricht, 1934 (Rec. A. Kessen), 176-77. — J. Schaepkens van Riempst. Het oude Tricht. Maastricht, 1931 t. m. 1933 (rec. A. Kessen), 265. ok. Orgaan van Hoogstratens Oudheidk u n di gen Kring III (1935) : L. Grietens. Meerhout (Rec. X.), 216. Jaarboek aangeboden door den Diesterschen Kunstkring VII (1935-36):O.vanAudenhaege. Het huis d'Arschot Schoonhoven, 13-19. — P. Daniëls. Drie Diestersche bibliographische zeldzaamheden, 41-49. — R. van Weddingen. De Diestersche misericordiën, 53-66.— J. Vertessen. Het stadsbestuur van Diest in vroegere eeuwen, 67-72. — C. H. Peeters. Verbasteringen in onze volkstaal, 92-95. Jaarboek van de maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1935/36: M. Sabbe. Een en ander uit den taalstrijd in Zuid-Nederland tusschen 1815 en 1830, 13-30. — A. W. Byvanck. De oorsprong van het Nederlandsche Volk en de archeologie van Nederland, 31-58. — J. W. Muller. Lodewijk Scharpé, 157-62.
-32-euvensche Bijdragen XXVII (1935):P.Gerlach Royen. Spraakvorm en taalnorm, 1-10. - J. T. J. van Tol. Nederlandsche drukken van de historie van Sydrack, 11-25. - J. Libis. Quelques remarques a propos de la prononciation de l'Allemand, 31-42. -- J. L. Pauwels. De consonantenverbinding ts in het Nederlands, 80-122. I d . Bijblad : J. Mansion. Losse aanteekeningen bij Schdnfeld's Historiese grammatika, 1-12. - J. L. Pauwels en L. Grootaers. Enkele bloemnamen in de Zuidnederlandsche Dialecten. 's Gravenhage, 1933 (rec. J. Leenen), 26-27. - G. Mazereel. Klank- en Vormleer van het Brusselsch Dialect. Leuven, 1931 (Rec. J. Leenen), 27-29. - P. de Keyser. Folklore en Onderwijs. Antwerpen, 1933 (Rec. J. Gessler), 34-35. - L. Grootaers. Zuidnederlandsch Dialectonderzoek, 61-77. J. Pollet - J. Helsen. Toponymie van Varsenare... (rec. A. Carnoy), 90-92. imburg XVI (1934-35) : H. Leynen. De Achelsche Kluis, 130-40. - M. Van Noppen. De banmolen van Meldert, 158-63, 177-78. -- J. Leynen. Het klooster der Capucienen te Munsterbilzen, 169-76. F. Silveryser. De Holsteen te Zonhoven, 210-13. - M. Martens. 't Een en 't ander over Laak, 203-06, 214-24. - R. Ulens. Hoe ver staan we met onze kennis over de wording en de ontwikkeling van het graafschap Loon ? 230-34. - A. Van Dyck. Enkele folkloristische aanteekeningen over Dietsche Heuren, 242-44. , I d . XVII (1935-36) : J. Lyna. De heksenvervolging te Alken, 69. - J. Paquay. De heerlijkheid Printhagen (Kortessem), 10-13. Id. De heerlijkheid Werm, 21-24. - A. H. Van Dyck. Lommelsche plaatsnamen, 33-37, 55-58, 64-68, 91-95. - J. Paquay. Analecta ecclesiastica leodiensia. I-III (rec. J. Lyna), 38-39. - Id. Het leen Schuren bij Bilzen, 42-45. - Id. Vliermaalroot, 61-63. - C. van der Straeten. Hasselt. Hasselt, z. j. (rec. 0. Robyns), 78-79. - J. Paquay. Sassenbroeck (Broekom), 81-85. - 0. Robyns. Aan de Boschpoort te Maaseik, 101-11. - J. Paquay. Ridderherk (Overrepen), 112-14. - J. Coenen. Limburgsche oorkonden. III, 41-160. e Lion de Flan dre 1935 : E. Leroy. Tartarin de « Runescure », 18-25. - N. Bourgeois. Avant le congrès des fêtes flamandes, 85-89. - X. Vlaamsche kunst en wetenschap, 99-109. - H. B, Een uurtje bij Dr W. Pée. Over Nederlandsche Dialectgeographie, 145-50. - J. Blanckaert. Les lesons du congrès de Malo, 162-69. R. Despicht. Les concours du Vlaamsch Verbond en 1935, 181-87. A. Mabille de Poncheville. L'esprit franc au pays des fêtes carillonnées, 196-98.
-- 33 —
M e c h e l s c h e bijdragen II (1935) : J. Uytterhoeven. Mechelen in den Franken-tijd, 1-12, 33-47, 65-87, 97-107. — V. Steurs. Het Mechelsch geslacht « van Adeghem», 18-22.— R. van Aerde. Het schoolwezen te Mechelen in de XVII e en de XVIII e eeuw, 23-30. — P. van den Wijngaert. Indiculus superstitionum et paganiarum van het concilie van Leptinnes, 49-56, 88-96, 123-28. — V. Steurs. Oudeghem en het geslacht van Oudenghem, alias Hoofd, 57-62. Mededeelingen der koninklijke Akademie van wetenschappen. Afd. Letterkunde. Dl. LXXVI. Ser. B, Nr 3 (1935) : I. H. Gosses. De Friesche hoofdeling. Mededeelingen uitgegeven door de Vlaamsche Toponymische Vereeniging te Leuven XI (1935): H. J. van de Wijer. Na het tiende jaar, 1-10. — J. Lindemans. Plaatsnamen uit het Aalstersche, 11-26. — H. Draye. De Frankische kolonisatie en het Kolenwoud, 27-44. — H. Draye. De Vlaamsch-Waalsche taalgrens ten tijde van het Fransche keizerrijk, 45-59. — A. H. Van Dyck. Tweetalige plaatsnamen in Noord-Frankrijk, 60. — J. Helsen. Uit de tijdschriften (1934), 61-74. — J. LangohrH. J. van de Wijer. Plaatsnamen uit het N. 0. van de provincie Luik, 75-84. Mededeelingen van den kunst- en oudheidkundigen kring van Herentals en oms t r e k en II (1935) : E. Prims. De Antwerpsche Kempen in de Geschiedenis. Gent, 1934 (rec. J. Helsen), 23-24. — J. Roelants. Santhoven met omgeving van gister, nu en morgen. Brecht, 19342 (rec. J. Helsen), 24. Museum XLII (1934/35) : L. Willems. Elkerlyc-Studiën. 's Gravenpage, 1934. (Rec. J. W. Muller), 121-23. — A. Waterbolk. Havelte. Beschrijving van een interessante en typisch Drentsche gemeente. Assen, 1934 (rec. J. C. G. Joosting), 131-32, — J. L. Pauwels. Enkele bloemnamen in de Zuidnederlandsche dialecten. 's Gravenhage, 1933 (Rec. J. Schrijnen), 152-55. — Th. Frings. Germania romana (Teuthonista, Beiheft 4), Halle a. d. S., 1932 (rec. J. Mansion), 179-81. — W. Mohr. Kenningstudien. Beitr. zur Stilgeschichte der altgermanischen Dichtung. Stuttgart, 1933 (A. J. Portengen), 181-82. — R. Kapp. Heilige and Heiligenlegenden in England. Studien zum 16. and 17. Jahrhundert. I. Halte, 1934 (rec. A. Pompen), 227-29. — S. Feist. Die deutsche Sprache. Kurzer Abriss der Geschichte unserer Muttersprache von der dltesten Zeit bis zur Gegenwart. Munchen, 19332 (rec. J. van Dam), 241-42. -- F. Barthel. Der Vogtlandisch-Westerzgebirgi-
--34sche Sprachraum (Teuthonista, Beiheft 7) Halle a. d. Saaie, 1933 (rec. Th. Baader), 267-69. - I. H. Gosses. De Friesche hoofdeling Amsterdam, 1933 (rec. H. P. Coster), 271-73. achrich.tenblatt fur deutsche Flurnam e n k u n d e 1935 : P. Lisz. Das thuringische Flurnamenarchiv in Jena, 4-5. - E. Wild. Die Peint im Vogtland, 9-12. -- R. Holsten. Die Bach (e) in pommerschen Flurnamen, 17-20. - P. Alpers. Aus der Flurnamensammlung im Kreis Celle (Hannover), 21-22. - H. Beschorner. Die deutsche Flurnamenliteratur der Jahre 1930-33. II. Anschlussbericht zu dem Handbuch der deutschen Flurnamenliteratur bis Ende 1926. Beiblatt, 1-24.
atuur- en Stedenschoon XIV (1935):X.Hoe het in België met de windmolens staat, 17-21. - X. De straatnamen te Antwerpen, 25-26. - G. de Ridder. Antwerpen van 1830 tot 1930, 33-42. - X. De Antwerpsche straatnamen, 44-46. - E. Somers. De Ste Dymphnakerk te Gheel, 49-53. - M. Lambin. Oude gevels te Antwerpen. De Lelie, 55-56. - X. Straatnamen te Antwerpen, 57-58. L. Scheltjens. De kapellekens van Rupelmonde toegewijd aan de Zeven Weeën van Maria, 65-68, 81-87, 97-102. - X. De Antwerpsche omgeving. De St. Bernardsabdij te Hemixem aan de Schelde, 76-78. - X. De kapel Sint-Jans ter Ziecken of ter Lasarien te Herenthals, 89-92. - X. De demping der oude Scheldearmen te Oudenaerde, 102-04. A. de Lattin. « Sinjorenstad ». Antwerpen rond de jaren '80 tot 1900. Antwerpen, 1935 (rec. K.), 130-35. - Id. Het 25-jarig jubileum der vereeniging voor natuur- en stedenschoon. Historiek en geleverd werk, 154-81. eer 1 a n d i a XXXIX (1935) : X. Gaat Brussel voor ons verloren ?, 9-10. - X. Vlaanderen leeft weer... Vlaanderen streeft weer..., 41-42. - H. S. M. van Wickevoort Crommelin. 't Verijdeld Groot Nederland (met een kaart), 67-68. - N. B. Tenhaeff. Een nieuwe kijk op onze grote eeuw (rec. P. Geyl, Geschiedenis van de Nederlandsche stam, deel II (1609-1688), 85-87. - M. L. Vlaamsche toestanden, 89-90. - W. J. L van Es. « Pénétration pacifique » et «Annexion de l'esprit », 98-100. - G. Gosses. Het Friesch nationaal besef, 103-05. - X. Vlaamsch congres « Brugge en ommelanden », 124. -- M. L. Nieuwe geluiden, 138. - D. van den Hoek. Pénétration van oostelijke zijde, 146-47. - J. N. Pattist. Professor Dr Camille Looten, 170-71.- J. Rasch. Nederlandsche folklore, Deventer, z. j. (rec. X), 174. - X. Eentalige straatnamen (te Brugge), 186. - K. Heeroma. Hollandsche dialectstudies. Bijdrage tot de ontwikkelingsgeschiedenis van het A. B. N. Groningen-Batavia, 1935 (rec. X.), 192.
- 35 -ederlandsch Tijdschrift voor Volks J. de Vries. De volkskunde op een keer--kundeXLI(1934/5): punt, 3-30. -- P. De Keyser. Folklore en onderwijs. Antwerpen, 1933 (rec. X.), 77-78. --- F. Boehm. Archeologie and Volkskunde (verschenen in Jahrbuch d. d. arch. Instituts, 1933) (rec. X.) 79-80. --- J. de Vries. Een centraal archief voor volkskunde, 127-29. N e o p h i l o l o g u s XX (1935) : F. Delatte. Une question : Néerlandais drempel — Latin replum ?, 14. — J. J. Gielen. Folklore en Thematologie, 175-82. -- A. Klipper. Franzósische NibelungenForschung, 312. e Nieuwe taalgids XXIX (1935): J. vanMierlo. De spellingkwestie. Voor den adel van de Nederlandsche taal. Antwerpen-Brussel, 1934 (rec. C. G. N. de Vooys), 41-42. — H. ObreenA. van Loey. De oudste Middelnederlandsche Oorkonden... (rec. M. SchtInfeld), 42-43. — M. J. Langeveld. Taal en spraak, 74-82. — M. Schbnfeld. Germania romana en Romania germanica, 309-15. O n z e Taaltuin III (1934/35) : G. S. Overdiep. StandaardNederlandsch, 297-301. — G. Offermans. Jij en je als aanspreekvorm in de achttiende eeuw, 322-23. — J. van Ginneken. De correlatie van harde en weeke medeklinkers in het Oud- en Nieuwnederlandsch, 30217. — L. Kaiser. Spraak-taal-uitspraak, 329-42. — A. Van Gerwen. Oost-Brabantsche boerderijtermen, 343-51. — J. Schrijnen. De anlautende schr- in het algemeen beschaafd, 368-71. — W. Janssen. De naamvals-n in het Zuiden, 372-78. I d . IV (1935136) : J. van Ginneken. De namen Brabant en België, een keerpunt in de Europeesche kleederontwikkeling, 97-113.— Id. Ras en taal, 129-45. — Id. De studie der Middelnederlandsche grammatica. 161-70. — Id. Over de betrekkelijk weinige woorden die wij gebruiken, en de ontzaglijk vele die wij verstaan, 225-39. — G. S. Overdiep. De vorm van den imperatief, 239-47. — Middelnederl, grammatika, deur Prof. Dr. T. H. le Roux en Prof. Dr. J. J. le Roux. Pretoria, 1935 (rec. G. S. Overdiep), 250-55.
Oostvlaamsche Zanten X (1935): J.Boes.Detinnenpotgieterij te Gent, 1-22. — D. Wehrens. Bijgeloof in Zeeuws Vlaanderen, 25-36. -- L. Verlodt. Oost -Vlaamsche bedevaartbaantj es, 37-38. — E. Andelhof. Een onbekende Keizer Karel- legende. Het brug te Drongen, 52-54. — W. Pessler. Die Bauernhaus-Modelle-huizekn im vaterlandischen Museum der Stadt Hannover, 65-72. — J. Schrijnen. Het Zuidlimburgsche struye-struye, 73-76. -- J. Schepers. Zur Entwicklungsgeschichte des Bauernhauses mit durchgezapften Anker-
- 36 -balken, 77-87 (met platen).— D. J. van der Ven. Het bier in de Nederlandsche folklore, 89-102. — E. Blancquaert. Dialektstudie en folklore, 111-25. — P. de Keyser. De uitkomsten van het sagenonderzoek, 127-
36. Oudheid en Kunst XXVI (1935) : T. de Molder. Documenta Campiniae historica. Keuren 1. Oostmalle, 1-16. — J. A. U. Ernalsteen. Documenta Campiniae historica. Keuren 2. Gheel, 19-40 ; 41-68. — L. Stroobant. Het kasteel van Turnhout onder het keizerrijk, 23-27. — L. Stroobant. De brandgravenvelden in de Kempen, 28-36. — E. Dom. Duffel. Over het kasteel ter Elst, 56-59.
Dr. A. Petermann's Mitteilungen aus Justus Perthes' geographischer Anstalt LXXXI (1935) : H. Hammel. Namen deutscher Gebirge. (Gieszener Beitr. z. d. Philologie, hrgb. von 0. Behaghel and A. Gotze, 33). Gieszen, 1933 (rec. K. Kretschmer), 70. — H. Weigel. Studien zur Eingliederung Ostfrankens in das Merowingisch- Karolingische Reich (Hist. Vierteljahrschr. XXVII). Erlangen, 1933 (rec. 0. Schluter), 77. — H. Witte. Exakte Forschungsmittel zur Lbsung von Ortsnamenfragen, 94-95. — K. Gartner-P. Frank. Heimatatlas der Sudwestmark. Karlsruhe, 1934 (rec. M. Walter), 252. — C. W. Kockel. Die geographische Spezialkartierung Deutschlands. Eine nationale Aufgabe, 36163. — L. Martin. Kulturgeographische Untersuchungen in Deutschlothringen and im Saargebiet (Fsch. z. d. Landes- u. Volkskunde. B. XXX, Heft 3.). Stuttgart, 1934 (rec. 0. Maull), 380. — H. Damm. Die vtilkerkundlichen Sammlungen im deutschen Sprachgebiet im Jahre 1935, 442-44. Revue beige d'archéologie et d'histoire de 1' a r t V (1935) : Pl. Lefèvre. Textes concernant l'histoire artistique de l'abbaye d'Averbode, 45-58. — J. Warichez. La cathédrale de Tournai. Brux., 1934-35 ; Id. en C. Leurs. De Kathedraal van Doornik. Antwerpen, 1934-35 (rec. P. Rolland), 68-71, 362-64. — G. Hasse. Les Vikings en Belgique, 199-211. -- F. de Groodt. Cantecroy, Burcht en heerlijkheid bij Antwerpen. Antwerpen, 1934 (rec. L. Ninane), 281-82. — S. Gevaert. L'origine de la bible d'Averbode, 213-19. -- R. Lemaire. La doyenne des églises du Brabant. Berthem, 289-303. Revue belge de philologie et d'histoire XIV (1935) : H. Obreen. L'introduction de la langue vulgaire dans les documents diplomatiques en Belgique et aux Pays-Bas, 90-98. — E. Renard. Toponymie de Vottem et de Rocour-lez-Liége. Liége, 1934 (rec. 0. Jodogne), 135-36. — C. Wampach. Geschichte der Grund-
--37-herrschaft Echternach im Fruhmittelalter. Luxemburg, 1930 (rec. E. de Moreau), 149-50. — A. V(an) L(oey). De kaart bij de Nederlandsche dialectgeographie (rec. : W. Pée en P. J. Meertens. De kaart... Com. Top. VIII), 687-88. -- T. S. Jasma. Raad en rekenkamer in Holland en Zeeland tijdens hertog Philips van Bourgondië. Utrecht, 1932 (rec. P. Kauch), 162-66. -- P. Faider. Catalogue general des manuscits des bibliothèques de Belgique. Vol. I. Catalogue des manuscrits conserves à Namur (rec. H. Nélis), 191-93. — F. L. Ganshof. Notes critiques sur la patrie des Niebelungen. A propos d'un recent mémoire, 195-211. — A. Bayot. (Communication sur Bascoup), 280-82. — E. de Moreau. Les évêques et les monastères mérovingiens de l'ancienne Belgique, 283. — F. Closset. Prononciation de l'allemand (rec. : Lorin, Comment faut -il prononcer l'Allemand. Liége, 1931), 304-06. — A. Van Loey. Vlaamsche toponymie, 309-13. — J. Vannérus. Bibliographie lorraine, 318-19. — M. van Empel - H. Pieters. Zeeland door de eeuwen heen (Afl. 7-11) (rec. J. D(e) S(met), 319-20, 1624-25. — F. L. Ganshof. Histoire de Bruxelles et du Brabant, 320-21. — Id. Charte carolingienne concernant la Belgique, conservée en Russie, 322. — F. Closset. La question des humanités, 332-36. — (F. L.) G.(anshof). Histoire du droit franc, 341-42. — P. K. Cantecroy, forteresse et seigneurie près d'Anvers (rec. : F. De Groodt, Cantecroy, burcht en heerlijkheid bij Antwerpen. Antwerpen, 1934), 349-50. — G. G. D(ept). Les cadres territoriaux de l'histoire de Bruxelles, 352-53. — M. Hom-. bert. Manuel de chronologie (rec. : H. Lietzmann. Zeitrechnung der r6mischen Kaiserzeit, des Mittelalters and der Neuzeit fur die Jahre 12000 nach Christus. Berlin-Leipzig, 1934 (Sammlung G6schen nr 1085), 356-57. — J. Vannérus. Bibliographie de la sigillographie (rec. : Tourneur-Nicodème. Bibliographie générale... in Bibliographie moderne. Besancon, 1933), 357. — A. Dumas. Le serment de fidélité à repoque franque, 405-26. — A. Dopsch. Die freien Marken in Deutschland. Baden-Wien, 1933 (rec. Ch. Verlinden), 512-14. — J. Cuvelier. Archives générales du royaume. Travaux du cours pratique d'archivéconomie donne pendant l'année 1927. Tongres, 1933 (rec. J. Vannérus), 520-23. — J. Vannérus. L'utilité des sciences auxiliaires de l'histoire, 527-54. — H. Joosen. Le territoire de Malines avant la conquête romaine, 659-60. — F. Q.(uicke). La Flandre et le Brabant au moyen Age (rec. : F. L. Ganshof. Coup d'ceil sur revolution territoriale comparée de la Flandre et du Brabant), 663-64. P. Bonenfant. La notice de donation du domaine de Leeuw à l'église de Cologne et le problème de la colonisation saxonne en Brabant, 775-810. — A. De Smet. De werken bij de Reie tusschen Brugge en Damme in de XIVe eeuw, 859-63. — J. Dewert. Jours nataux, jamas, temporats, 863-72. — A. de Poorter. Quelques formules d l'usage des scribes et annotations diverses tirées des manuscrits de Bruges, 872-79. — W. von Wartburg. Evolution et structure de la langue francaise. Leipzig-Berlin,
--38— 1934 (rec. A. Bayot), 900-02. -- L. Ueding. Geschichte der Klostergrundungen der fruhen Merovingerzeit. Berlin, 1935 (rec. Ch. Verlinden), 937-39. — F. Vercauteren. Etude sur les civitates de la Belgique seconde. Contribution a l'histoire urbaine du Nord de la France de la fin du III e a la fin du XI e siècle. Brux., 1934 (rec. F. Rousseau), 939-50. — J. de Smet. Het memoriaal van Simon de Rikelike, vrijlaat te St. Pieters -op-den -Dijk, 1323-1336. Brussel, 1933 (rec. H. van Werveke), 950. --- 0. Tulippe. L'habitat rural en Seine-et-Oise. Essai de géographie de peuplement. Liége, 1934 (rec. G. G. Dept), 997. — C. V. Tréfois. De plattegrondsvormen van de z. g. « Frankische » boerderijtypen en hun geographische verspreiding in ons land. Aalst, 1933 (rec. G. G. Dept), 998. -- W. Pée. La géographie linguistique néerlandaise, 1005-31. -- A. V. (an) L.(oey). De hoogduitsche klank -schuivng(re.:EOmaDihocdeutsTnvrhibg. Ann. ac. scient. Fennicae, ser. B. XXX, Helsinki, 1934), 1170-71. — (F. L.) G(anshof). La civitas Tungrorum (rec. : L. van de Weerd, Civitas Tungrorum en Germania inferior) (versch. Antiquité Class. 1935), 1180. — Id. Histoire des peuples germaniques (rec.: L. Schmidt. Geschichte der deutschen Stamme bis zum Ausgang der VSlkerwanderung. Die Ostgermanen, München, 19342), 1185. -- Id. Travaux sur les zones frontières entre les pays de langue allemande et les pays de langue francaise. (o. m. F. Petri, Grenzfragen im Westen in Jahresberichte fur deutsche Geschichte, 1932, verschenen 1934), 1185. -- Ch. Verlinden. L'organisation primitive de l'ile de Walcheren. (rec. v. h. opstel van J. Huizinga : Burg en kerspel in Walcheren (Med. Ak. Wet., afd. Lett., d. 80, r. B nr 2, 1935, 27-62), 1191-93. -- L. E. Halkin. Les institutions de l'ancien diocèse de Liége (over het werk van J. Paquay), 1195. — F. L. Ganshof. Un atlas de la Saar. (H. OverbeckG. W. Sante. Saar-atlas), 1216-18. — Id. Sigillographie des villes brabanconnes (over het werk van L. J. M. Philippen), 1218-19. -- A. De Smet. De watering « Tusschen den tween Zwenen » te Koolkerke (nabij Brugge), 1327-30. -- J. Pollet-J. Helsen. Toponymie van Var J. Forbes. Notes on the-senar.(cAVit),1386-7.R History of ancient roads and their construction. Amsterdam, 1934 (rec. J. Breuer), 1447-48. -- H. Nélis. Style d'Utrecht aux quatre métiers a la fin du moyen Age, 1340-47. — H. F. Muller-P. Taylor. A Chrestomathy of Vulgar Latin. Boston, 1932 (rec. F. Peeters), 1358-65. — C. P. F. Lecoutere. Inleiding tot de taalkunde en tot de geschiedenis van het Nederlandsch. Groningen-Den Haag, 19344 (rec. A. van Loey), 1380-83. -- F. Lot.-C. Pfister.-F. L. Ganshof. Les destinées de l'empire en Occident de 395 a 888. Paris, 1928-1935 (rec. Ch. Verlinden), 1395-1401. -- J. Ramackers. Papsturkunden in den Niederlanden (Belgien, Luxemburg, Holland and Franzdsisch-Flandern). Berlin, 1933-34 (rec. E. Sabbe), 1404-07. — H. Wiesner. Sachinhalt and wirtschaftliche Bedeutung der Weistomer im deutschen Kulturgebiet. Baden-
— 39 --
Wien, 1934 (rec. Ch. Verlinden), 1437-43.— F. W. Le préfixe be- dans les anciennes langues germaniques (rec. : L. Haessler, nr XIX van de «Language Dissertations», Philadelphia, 1935), 1615-16. — P. de Keyser. Gent in de literatuur. Gent, 1935 (rec. R. Roemans), 1616-18. — F. d'Olay. Un nationalisme exaspéré dans le Sud-Est européen. Budapest, 1935 (rec. F. van Kalken), 1621-22. — Mabille de Poncheville. Histoire d'Artois. Paris, z. j. (rec. F. Quicke), 1622-23. — M. Kemp. Geschiedenis van Limburg. Maastricht, z. j. (rec. F. Q.(uicke), 162526. — J. Roelants. Santhoven met omgeving van gister. Brecht, 1934 (rec. F. Q.(uicke), 1626. — R. Blanchard en de Saint Léger. Le Nord, Géographie et Histoire. Paris, 1934 (rec. F. Q.(uicke), 1626. — M. Cosemans. Taalgebruik in Vlaanderen en Brabant tijdens de middeleeuwen. Enkele aanmerkingen en terechtwijzingen (K. V. A., V. en M. 1934, 485-512) (rec. F. Q.(uicke), 1630-32. — F. Braum-H. Ziegfeld. Geopolitischer Geschichtsatlas, Dresden, 1934 2 (rec. F. Quicke), 165859. — G. G. Dept. Note sur le défrichement dans la comté de Flandre au XVIII e siècle (Ts. Ver. aard. stud. III) (rec. F. Quicke), 1659. — (F. L.) G.(anshof) Dénombrements en Flandre a la fin du XVe siècle, 1991. Revue des études anciennes XXXVII (1935): A. Dauzat. Chronique de toponymie XIII Travaux d'ensemble, 5557. — P. Barrère. Id. XIV Gascogne, 205-10. — P. Lebel. Id. XV La toponymie dans les congrès, 341-42. — Ch. Bruneau. Id. XVI Champagne, 461-66. — A. Meillet. Introduction a l'étude comparative des langues indo-européennes. Paris, 19347 (rec. A. Cuny), 265-67. Revue de l'Université libre de Bruxel1 e s XL (1934/35) : C. 0. S. Mawson. International Book of Names. New York, 1933 (rec. F. Delatte), 362-63. — S. Tassier. L'esprit public en Belgique de 1725 à 1789, 391-431. — Travaux sur l'histoire de Bruxelles (Bonenfant-Favresse-Pergameni-Verniers) (rec. L. Leclère), 65*-8*. Rheinische Vierteljahrsbltter V (1935) : E. Ennen. Beitrge zur Geschichte von Groszrosseln, Klarenthal and Fenne, 15-69. — M. Zender. Schutzheilige der Haustiere im Rheinland, 70-85. — F. Vercauteren. Etude sur les Civitates de la Belgique Seconde. Contribution a l'histoire urbaine de la fin du III e a la fin du Xle siècle. Brux., 1934 (rec. F. Petri), 88. — X. Das rheinische Flurnamenarchiv im Jahre 1934, 93-96. — W. Roukens. Zur Wort- and Sachgeographie der sudiistlichen Nierderlande (mit 3 Karten), 97-117. — R. Lenhartz. Siedlungskundliche Fragen am Niederrhein (mit einer Karte and 18 Abb.), 117-47. — W. Engels. Die Landwehr IbachtalLeppetal and die Frielingsdorfer Pforte, Ein Beitrag zur Geschichte
— 40 — der Bergischen Landwehren, 148-59. — E. Ennen. Zur Geschichte der Gemeinde Hanweiler-Rilchingen (Kreis Saarbrucken-Land), 222-32. — W. Winkler. Pfdlzischer Geschichtsatlas. Neustadt a. d. Hardt, 1935 (rec. J. Niessen), 240-46. — E. E. Bierau. Das Bauernhaus des Hunsrucks and Hochwaldes. Bauernhausformen zwischen Mosel, Nahe and Rhein. Bernkastel-Cues, 1933 (rec. H. Klar), 247-48. -- 0. Werner. Der Saarbergmann in Sprache and Brauch. Köln, 1934 (rec. W. Will), 249-50. — J. Boehmer. Eupen-Malmedy-St. Vith. Ein Heimatbuch. Eupen, 1934 (rec. H. Neu), 253-55. — L. Grootaers-J. Grauls. Klankleer van het Hasseltsch Dialect. Leuven, 1930 (rec. F. Engler), 255. — Cl. V. Tréfois. Zur Entwicklungsgeschichte des fldmischen Bauernhauses, 257-75. — F. Petri. Das geschichtliche Recht der deutschen Sprache im fruheren Kreise Eupen and im Nord-Osten der Provinz Liittich. Zugleich eine Zuriickweisung des Buches von J. Langohr, Le Nord-Est de la province de Liége et le canton d'Eupen, 302-23. — A. Bach. Familiennamen and Kulturkreisforschung, 324-28. — A. Steeger. Ueber « Briihl » and « Breite » am Niederrhein, 330-35. T ax an dr i a (Kempen) N. R. VII (1935) : J. E. Jansen. De cijnsboeken van het land van Turnhout, 21-62, 88-121, 139-74. — C. J. Lauryssen. De Molens van het graafschap en het hertogdom Hoogstraeten. Brecht, 1934 (rec. J. E. Jansen), 63-64. J. E. Jansen. Bibliographie der Antwerpsche Kempen : arr. Turnhout en kantons Brecht, Heist-op-den-Berg, Zandhoven (2de uitg.). Bijvoegsel, 1-64. T a x a n dr i a (Noord-Brabant) XLII (1935) : G. C. A. Juten. Het rechtsgebied van Steenbergen, 1-10. — D. Langendijk. De illustre Schole ende Collegium auriacum te Breda, 28-39, 72-98, 128-36. — H. Mastboom. De jaarmarkten in het zuid-oosten van Noord-Brabant, 254-55. T h i u n as IX (1935) : X. Folkloristisch Avendoren, 1-24. — J. Wauters. Merkwaardige gebouwen en monumenten van Tienen (3-4), 1-24. — J. Wauters. Thienen (5-6), 11-28. Tijdschrift van de Belgische Vereeniging voor aardrijkskundige studies V (1935) : P. Bonenfant. Le pagus de Brabant, 27-78. — L. Verniers. Démographie et expansion territoriale de l'agglomération bruxelloise depuis le début du XIX e siècle, 79-123. — C. V. Tréfois. De plattegrondsvormen van z. g. « Frankische » boerderijtypen en hun geographische verspreiding in ons land. Aalst, 1933 (rec. G. G. D. (ept) ), 208. — A. Demangeon-L. Febvre. Le Rhin. Problèmes d'histoire et d'économie. Paris, 1935 (rec. P. L. Michotte), 211-13. — P. L. Michotte. Bruxelles et Louvain, 313-18.
- 41 -
Tijdschrift voor Geschiedenis L (1935): D. Th. Enklaar. De oorsprong der stad Leuven (rec.: A. J. Cuvelier, La Formation...), 305-07. - G. W. Panhuysen. Studiën over Maastricht in de dertiende eeuw. Maastricht, 1933 (rec. C. D. J. Brandt), 310-11. Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig genootschap, 2e r. LII (1935) : R. Reinhard-K. Doppel. Land and Volk an der Saar. Breslau, 1934 (rec. J. V. H.), 119. - F. Kroon. Het Nederlandsch gedeelte van de Tabula Peutingeriana, 319-34. - R. Capot-Rey. La région industrielle sarroise (Territoire de la Sarre et bassin houillier de la Moselle). Nancy, 1934 (rec. P. C.), 422-24. - 0. Maull. Deutschland, eine Landerkunde. Leipzig, 1933 (rec. J. P. Bakker), 580-81. Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde te Leiden LIV (1935) : J. W. Muller. Reinaert I, A. en B. 1. Hulsterloo en Criekenpit 2. Hijfte 3. Boloy 4. Portaengen (Bartanghen), Pol (1) aen (e) n, Portegale 5. Jufroet of G (i) eli (j) s ? Bedevaart of Kruistocht 6. Deken Herman, 28-52, 89-128. J. de Vries. Studiën over Germaansche mythologie, 53-81. - G. G. Kloeke, Inguaeonismen ook in Gouda ?, 82-83.- K. Fokkema. De Friese woorden bij Kiliaan, 210-35. - G. G. Kloeke. Complicaties bij het Nederlandse Taalgeographisch onderzoek (met vier kaartj es), 24579. Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis XIV (1935) : H. Obreen-A. van Loey. De oudste middelnederlandsche oorkonden... (rec. A. S. d. B (lécourt), 99-100. - K. A. Eckhardt. Die Gesetze des Karolingerreiches 714-911. I. Salische and Ribuarische Franken. Weimar, 1934 (rec. E. J. J. van der Heijden), 342-45. Tijdschrift voor taal en letteren XXII (1935) : X. Register van Jaargang 1-20 (1913-1933), 5-48. - L. J. Rogier. Het Gentsche professoraat van J. M. Schrant (1818-1830), 77101, 145-71. - Gerlach Royen. Pronominale problemen in het Nederlands. Tilburg, 1935 (Opvoedk. Brochurenreeks nr 77) (rec. J. Moormann), 142-44. Toerisme XIV (1935) : G. P. Baert. Deinze, Oodonk, Astene, 21-24. --r J. en L. De Weerdt. Het roode klooster te Oudergem, 3642. -- J. van Overloop. In 't land der Plat-Dietschers, 42-43, 72-75. C. Theys. Dworp, 139-46. -J. Crick. De Vlaamsche begijnhoven, zooals onze schilders, etsers, teekenaars ze zagen, 351-59. - J. de Smet. De familie Adornes en de Jeruzalemkerk te Brugge, 361-64. - M. J. van den Weghe. Halle, 387-90. - J. Possoz. De kerk en de 0. L.
-- 42 Vrouwkapel van Halle, 391-402. - F. Sablon. Literair toerisme te Halle, 402-06. - J. van Schepdael. Natuurwetenschappelijke opzoekingen te Halle en omliggende, 433-36. - C. Tréfois. Wandelingen door ons heerlijk Oost-Vlaanderen, 506-11. - B. Lamot. Boom en zijn luisterrijke Maria-ommegang, 540-43. - A. D'Haese-Tinel. De Oudenaardsche Burgschelde bedreigd, 555-56. -- A. de Lattin. Doorheen Oud-Antwerpen. Gids en inventaris van het hedendaagsche Oud-Antwerpen. Antwerpen, 1934 (rec. S. Leurs), 643. - P. van Nuffel. Het kasteel van Overhamme te Aalst, 672-76. - R. Buckinx. Filmpjes uit Noord-Frankrijk, 678-83. - Id. Zillebeke, 685-87. -- J. de Block. Het kasteel van Leefdaal, 704-06. - S. Jena. Loonbeek, 721-25. - P. de Keyser. Gent in de literatuur en in de folklore. Gent, 1935 (rec. J. Vermeulen), 728-29. - G. Schamelhout. Het indogermaansch of indoeuropeesch vraagstuk. Noordschen en Ariërs. Antwerpen, z. j. (rec. J. Vermeulen), 847. - J. Crick. Vlaamsch landschap- en stedenschoon in het werk onzer beeldende kunstenaars, 994-1003.
e Torrewachter 1935 : X. Concours de langue, de littérature et de folklore flamands pour 1935 (et 1936). Bijblad, 15-2 (en 15-11)-1935. erslagen en Mededeelingen der Kon. ✓ 1 a. A c ad. 1935 : J. van Mierlo. Het Roelantslied, 31-186. L. Grootaers. De rol van het dialectonderzoek in de moderne linguistiek, 187-200. - F. Prims. Het ontstaan van « de Vlaamsche leeuw », 227-44. - Id. De Antwerpsche verkiezingen van Germinal An V, 40539. - C. Huysmans. Over « Reinaert » en « Uilenspiegel », 555-70. J. van Mierlo. Het vroegste optreden der Albigenzen, 931-47. -- E. Blancquaert. Vlaamsch neerlandicus op den uitkijk, 1045-54. - J. van Mierlo. Over den ouderdom van de Limburgsche sermoenen, 108193. - 0. Wattez. Leven en werk van Isidoor Teirlinck. K. V. A., Jaarb. 1935, 91-126. erzamelde Opstellen, uitgegeven door en Geschied- en Oudheidkundigen Stui e k r i n g te H ass e I t XI (1935) : C. Vanderstraeten. Geschiedkundige verscheidenheden betreffende Hasselt. (De Hasselt veemarkten -- Oproer tegen den hertog van Brabant te Hasselt-sche - Van heksen en tooverij), 161-82. - J. Paquay. Het eerste statuut der begijnhoven, 185-204. - Id. Rond het reliekschrijn van Sint Odilia, 204. -- M. Vannoppen. De militaire doortochten te Meldert, 241-72. J. Lyna. Bijdragen tot de geschiedenis van Hasselt, 273-330. -- J. Paquay. Kerkom, 351-66. - A. Hansay. Documents des XII e et XIIIe siècles concernant l'alleu de Hex et l'hópital de Looz, 331-50. - Id. Le droit de bourgeoisie accordé par la vibe de Hasselt a des bourgades
- 43 lossaines au cours des XIV e et XV e siècles, 367-96 (Bijlage blz. 377 : Le sens du mot « wagen » dans les textes lossains, du XV e au XVIIIe siècle). Viertelj ahrsblatter fur luxemburgische Sprachforschung, Volkskunde and Ortsn am e n k u n d e I (1935) : A. Jacoby. Amecht, 2-4. — P. Staar. Volkskundlicher Unterricht, 5-9. — I. Comes. Idiomatik der Echternacher Sprache, 12-15, 25-30, 41-48, 57-68. — M. Zender. Volkssagen der Westeifel. Bonn, 1935, (Deutsches Volkstum am Rhein, Bd. I) (rec. Hess), 21-22. — J. Meyers. Rundfragen : Flurnamen Kassel(t), Kaasel(t), Keesel(t), Kessel, 24, 40, 54, 55, 70. — A. Schockwailer. Flurnamen des Bannes Vianden, 49-53. -- J. Meyers. Mundartliche Formen fur Staude, Loch, Loh, Kehre, Gipfel, Stut, Striit, Striet, Hei-, Hey-, 56, 70. Wes a 1 i a IX (1934/35) : K. P.(eeters). Sagen uit onze buurt, 10-13. — J. P. Sinnighe. Brabantsche volkshumor. Schevingen, z. j. (rec. K. P.), 32. — K. Peeters. De boekhouding van « Den dobbelen Arendt », 36-64. Zeitschrift fur Ortsnamenforschung XI (1935) : W. Seelman. Die altesten Flussnamen des Harzes, 16-28. — W. Kaspers. Untersuchungen zu den rheinischen -ingen- Orten IV, 28-43. — J. Schnetz. Eduard Norden, Alt Germanien, 44-61. — J. Schnetz. Die regio Capellatii bei Ammian. Marcell. XVIII, 2, 15, 11324. — L. Risch. Ein Beitrag zu den Ortsnamenproblemen Lothringens, 124-33. — E. Hirsch. Die romanischen Flurnamen der wurttembergischen Waldenser ,133-47. — A. Adam. Ein Ortsname slawischen Ursprungs als Zeugnis deutscher Besiedlung auf altpreussischem Volksboden, 151-57. — P. Skok. Bericht fiber den Stand der jugoslavischen Ortsnamenforschung, 157-83. — R. Holsten. Geographische Flurnamen in Pommern, 172-81. — E. Norden. Die Morphologie des Germanennamens, 185-86. — J. Schnetz, Germanische Vblkernamen I. Ingvaeones, 201-09. — Id. Die vermeintlichen « decumates » agri, 20918. — A. Bruckner. Zur slavisch-deutschen Namenkunde, 218-40. — A. Dauzat. Notes de toponymie gallo-romaine, 240-55. — Elemér Maw. Zur Siedlungsgeschichte der deutsch-ungarischen Sprachgrenze. Sonderabdruck aus den Ungarischen Jahrbuchern Band IX H. 1-2, Berlin-Leipzig, 1929. Walter Steinhauser. Die Ortsnamen des Burgenlandes als siedlungsgeschichtliche Quelle. Mit besonderer Beriicksichtigung von... Elemér Maar, Zur Siedlungsgeschichte... M. Oe. I. G., Band 45, S. 281-321. (rec. W. Schemer), 282-86.
-- 44
—w
zeitschrift der Savigny-Stiftung fur R e c h t s g e s c h i c h t e. Germ. Abteilung LV (1935) : G. Baesecke. Ein Auszug aus dem Traktat fiber romanisch-frdnkisches tmterwesen, 230-32. — K. A. Eckhardt. Gesetze der Merowinger and Karolinger, 232-36. — L. Leisz. Bayerische Familiennamen and Rechtsgeschichte. Hirschenhausen, 1934 (rec. E. v. Kfinszberg), 311-13. — H. Van Werveke. De Gentsche stadsfinanciën in de Middeleeuwen. Brussel, 1934 (rec. C. Moser-Nef), 396-400. De Zuiderkempen. Geschied- en Oudheidkundige Kring voor de kantons Wester1 o o , Beringen, Mol V (1935-36) : L. Grietens. Oude houten put te Meerhout, 10-12. — Id. Een Frankische put te Meerhout, 4649. -- J. Pals. De St. Niklaasparochie onder Vorst-Kempen, 50-59, 7883 ; 117-22. — J. Van Nooten. Proeve ter inleiding voor verdere studie van de geschiedenis der St. Hubertusparochie : Geel-Aard, 65-77 ; 97-102. — J. Pals. Werken en bronnen voor de geschiedenis der Zuiderkempen, 89-95.
H. DRAYE.
MEDEDEELINGEN
UITGEGEVEN DOOR DE VLA. TOP. VEREENIGING TE LEUVEN TWAALFDE JAARGANG
1936, 3.
Vlaamse plaatsnamen te Heilissem. In dit opstel hebben wij 138 plaatsnamen uit de beide thans verwaalste dorpen Neer- en Opheilissei i verzameld, hoof dzakelijk aan de hand van de scabinale gichtboeken en van enkele cijnsboeken, die we beneden opsommen. We weten dat deze lijst lang niet volledig is. Het kwam er trouwens niet op aan, al de vormen van de door ons genoemde benamingen op te geven. Ons doel was alleen het bekendmaken van de verschillende plaatsnamen, die te Heilissem in gebruik waren, toen onze taal daar nog gesproken werd. Dit is op het huidig ogenblik alleen nog het geval te Oudevoort, een gehucht dat ook gedeeltelijk tot de gemeente Ezemaal behoort. We kunnen niet zeggen hoe het Waals in Heilissem is binnengedrongen. Voorzeker heeft de voormalige abdij haar deel daarin ; maar of de verwaalsing geschiedde omdat de oude bevolking uitgestorven is en door nieuwe elementen werd vervangen, ofwel omdat een nieuwe taal werd aangenomen, valt buiten het bestek van dit artikel. Het zorgvuldig optekenen der familienamen die in de gichtboeken voorkomen, zou dit vraagstuk in grote mate ophelderen. Bij gebrek aan voldoende bekendheid met de plaatselijke omstandigheden, wensen wij ons hierbij te onthouden, te meer daar een navorser uit het Tiense ons beter aangewezen schijnt om deze moeilijke taak op zich te nemen. We kunnen hier echter mededeelen dat de te Brussel bewaarde dokumenten uit Hamme (Hampteau) eentalig Frans zijn, en dat de eerste Franstalige akten voor Heilissem op het einde der 17 e eeuw (namelijk in 1696) in de gichtboeken voorkomen.
_._. 46 Voor de twee gemeenten (Op- en Neerheilissem), die vroeger verenigd waren, hebben wij slechts één plaatsnamenlijst opgemaakt : het is namelijk niet van overwegend belang te weten, of een plaatsnaam onder deze of gene gemeente thuisgehoord heeft. Wauters heeft de geschiedenis der gemeenten Op- en Neerheilissem geschreven. Het is bekend dat men zijn werk met grote voorzichtigheid moet gebruiken en dat lang niet alles wat hij heeft geschreven, klakkeloos mag aanvaard worden. Niettemin hebben we de Dietse benamingen die hij opgeeft, in onze lijst opgenomen, wanneer wij ze in de door ons geraadpleegde dokumenten niet hebben gevonden. Het is echter niet uitgesloten dat Wauters bij gelegenheid ook benamingen uit naburige dorpen opgetekend heeft, zoals dit o. m. het geval is voor Melkwezer en Dormaal. Voor kritiek houden wij ons aanbevolen. * * * Bij de aanduiding van de voor deze bijdrage gebruikte bronnen worden de volgende verkortingen gebruikt : B. : Goederenboeken of -registers der voormalige Abdij van St-Bernardsdal te Diest (Rijksarchief te Brussel, Kerkelijk archief, nrs 10858-10866) . D. : Cijnsen in de Domaniale rentenboeken (Ib. Rekenkamer, nrs 44760, 44773-44775). G.: Lichtboeken 1527-1798 (Ib. Schepengriffie arr. Leuven, nrs 898 2-930) . H. Goederenboek der Abdij Heilissem 1464 (Ib. Kerkelijk archief, nr 8395) . L. : Leenboek 1440 (Ib. Leenhof van Brabant, nr 6). P. : P. C. P o p p , Atlas cadastral de la Belgique, 18421879. T. : Armentafel Tienen : Terrier 1441 (Rijksarchief te Brussel, Kerkelijk archief, nr 2312). W. : A. W a u t er s, Géographie et histoire des communes beiges. Canton de Tirlemont : Communes rurales, l e partie. Bruxelles, 1875.
--47— 1. Neerheilissem (1). Helesines, Helecines 1011 ; Heylenchinis 1139 ; Helencinis 1139, 1164 ; Herecinel 1140 ; Hellecyns 1250 ; Helencines inferior 1297 ; Helessem 1315 ; Helenchines 1324 ; Ne^derheylissern 1330 ; Heylencines inferior 1340 ; Nederheileseem 1384 ; Nederhelesheem 1386. 2. Ophenlissem. Helenchines 1134, 1337 ; Heylichshain superior, Elicinis superior 1135 ; Superior Helciniensis 1154 ; Herencienes 1155 ; Helencines ± 1160 ; Heilencines 1210 ; Helencinal (dim.) + 1216 ; Heylechines 1251 ; Helencineal (dim.) 1277 ; Heylenchem 1395. 3. Plaatsnamen te Neer- en Opheilissem. 1. 8 virgatas magnas jac. aen den aert, H. 1464 ; twee groodt royen landts gelegen op den aert aen den deckers putte, G. 1717. 2. sesse royen block te oude St. Anna, G. 1709 ; een stuck landt gelegen by Ste. Anne Capelle, B. 1787. 3. een halff dachmael landt gelegen op den backleyn, G. 1717. — Een goederenregister der Armentafel te Tienen (a° 1441) vermeldt dezelfde plaats onder Linsmeel.
4. supra beeckborne, H. 1464 (4 r0 ) ; hays ende hoff gel. op de beeckborne, G. 1696 ; boven de beeckborne, G. 1701. 5. un. jurn. terre jac. supra beeckborndelle, H. 1464 (10 r°). (1 ) Wij delen hier de oude naamvormen mede van Neer- en Opheilissem (tot ± 1400), zoals wij ze vermeld vinden bij W a ut e r s , op. cit., bl. 77 en 93. Wat de etymologie van Heilissem betreft, is Prof. J. Mansion van mening « dat de -ines, -fine- vormen vermoedelijk als vroege romanisaties te beschouwen zijn ». Het blijft echter z. i. de vraag « of als eerste lid wel degelijk Heilik (persoonsn. F ii r s t . 2 729) moet erkend worden, daar de c vormen eer aan ts doen denken, dan zou een *Helets-heem, later door volksetymologische associatie met heilig vervormd, even waarschijnlijk zijn als oorspronkelijk *Heiliks-heem. Helet, mansn., te vergelijken met mndl. belet, held, ondl. Heletgerus (0. G. N. 41). Zeer moeilijke etymologie » (De voornaamste bestanddeelen, enz. bl. 60).
-- 48 -6. (Bergweg). chemin de la Montagne, W. 1875 (I, 78). 7. de hellicht van 5 royen gel. op die bonckastraete, H. 1464. 4 8. virgatas magnas supra montem versus goetsnoven, dictum den boenenberch, H. 1464 (2 v°). 9. supra vlam de heylichinis super. versus cappendale ad locum dictum dat borgalken, H. 1464 (6 v°). 10. vlam dictam dat bornstretelke, H. 1464 (1 r°) . 11. de Bos beempt, W. 1642 (I, 78). 12. sesse royen in de bosdelle, G. 1716 ; (chemin du) fond du Bosquet (Neerh. sectie A), P. 13. vier royen lants gel. in dis braecauter, G. 1695 ; six verges de terre gisant dans la Braccauter, G. 1696 (Gichtboeken 1707, 1709, 1717 : braeccauter). -- De Braakkouter is de naam van de grote vlakte tussen Goetsenhoven en Landen. 14. twee groodt royen gel. op den aert ... aen den deckers putte, G. 1717. 15. een halff dachmael lants in de delle, D. 1507 (96 r°) . 16. de drie doernkens, W. 1458 (I, 95). 17. een stuck landts op de drooge souw, B. 1715 ; een stuck landt gel. in de seype op de drooge souwe, B. 1787. -- Zouw gracht. 18. (Duivelsweg). chemin du Diable (Neerh. sectie C), P. 19. trois verges de terre au lieu-dit d'eyck, G. 1718. 20. 14 virgatas magnas supra locum dictum den elsenborne, H. 1464 (10 r°) ; dry royen geleg. boven den eisen borne, G. 1529 ; 1 daghmael landts gel. boven den eisenborne, D. 1575 (35 v°) . 21. Elsenbosch, W. 1875 (I, 94) . 22. prope locum dictum den everspoel, H. 1464 (4 r0). 23. Eselbeem pt, W. 1748 (I, 95) . 24. die gebernde lynde, W. 1458 (I, 95). 25. die Bete, G. 1694 ; Gette (Neerh. sectie C), P. 26. Gollartsche beempden, W. 1458 (I, 95). 27. sesse royen lants geleg. naer de sype onder de groen grachte opten auden wech, G. 1695. 28. vier groote royen ende twelff corte landts aen de gruen
-- 49 — straet, G. 1708 ; groen straet of groen gracht, B. 1715 ; een stuck landt omtrent de groen straete, B. 1787.
29. Groote beempt, W. 1458 (I, 95) . 30. retro domistadio dicto grothaige, H. 1464 (1 v°). 31. twee roye lants daer (crimons Brugge) gelegen by die guide spore, G. 1696. 32. ultra riv. dict. die haerbeeck a, H. 1464 (1 r°) . 33. van 1 dachm. beemps gel. tusschen hamroe ende lismeel, D. 1400 (37 v°) ; 12 virgatas magnas terre jac. boven hamroe, H. 1464 (9 v°) ; een haiff boender hoefs gel. tot ham, D. 1575 (35 r°) ; vijff royen lants boven hamteau, G. 1702. — De Nederlandse vorm Ham (voor Hampteau) is thans nog in gebruik, o. a. te Laar bij Landen. 34. Hardenweg, W. 1755 (I, 78). 35. twee stucken lants in die hasenbosch, L. 1440 (150 v°) ; chemin dit Hasenbosch (Neerh. sectie C), P. 36. de sheeren straete, G. 1694 ; chemin du Heerenbaen (Neerh. sectie B), P. 37. de Heylighe bempt, W. 1755 (I, 78). 38. 8 royen lants gel. aen tholenteerken te cappendael, C. 1529. 39. viam dictam de hoelstrate, H. 1464 (1 r°). 40. in vico dicto de houtstrate, H. 1464 (1 r°). 41. 3 virgatas magnas retro hozenbrouck, H. 1464 (2 r°) . 42. Hubrechts beempt, W. 16 8 e. (I, 78) . 43. 1 1/2 jurn. jac. supra hulsberg, H. 1464 (10 r°). 44. supra locum dictum den hulst, H. 1464 (10 r°). 45. supra viam dictam thuispedeken, H. 1464 (10 r°) ; een stuck landt opt huis ped eken, B. 1787. 46. sheeren straete leydende vanden wynborn naer St. Job, C. 1695 ; de straet naer St. fob, B. 1715 ; chemin de St. Job (Neerh. sectie A), P. -- De St. Jobskapel onder Ezemaal. 47. pratum jac. in die joedenstrate, H. 1464 (2 v°) ; rue des Juifs, P. 48. dimidio bonario terre jac. in neerdale prope den kabouterberch, H. 1464 (7 r°) .
-- 50 — 49. Capelbosch, W. 1459 (I, 95). 50. 1/2 bon. terre jac. versus cappendale, H. 1464 (1 r°) ; een half bonder lants te cappendael, G, 1529. — De naam Kappendaal (Wa. Chapeauvau) wordt nog gebezigd door de inwoners van Hoegaarden, Outgaarden, enz. 51. hoef van cleyn cappendale, L. 1440 (150 v°) . 52. in culturam prope noduwez boven den careelhoven, H. 1464 (7 v°) . 53. via dicta kercho f strate, H. 1464 (3 r°). 54. dimid. bon. terre supra viam dict. thulspedeken in loco dicto den ketel, H. 1464 (11 v°) ; in den ketel, B. 1715 ; Fond du Chaudron, W. 1700 (I, 78) . 55. acht royen gel. in de cleye, G. 1716 ; een stuck landt gel. in de cuype by die cley, B. 1787. 56. in loco dicto de cloester marliere, H. 1464 (9 r°).— MarHere (ook in de omgeving van Tongeren) '- mergelgroef. 57. een sille lants gel. opten clossenwech, G. 1717. 58. in cultura dicta die coupe, H. 1464 (9 v°) . 59. in vico dicto de conventstrate, H. 1464 (4 r°) ; een block in de convent straete, G. 1696 ; dans la convents straete, G. 1711 ; rue du Couvent (Neerh. sectie D), P. 60. 's Convents wyngarts, W. 1458 (I, 95) ; dimidium bonarium terre jac. in cultura ante vineam conventi, H. 1464 (7 r°). 61. sesse royen op den coolschen weck alhier, G. 1706; (terre) joindant le colscheweghe, G. 1714 ; chemin de houille (Neerh. sectie B), P. — Vgl. de Kolenstraat te Landen en omstreken. 62. den Craeybosch, W. 1459 (1, 95). 63. van den lande by knyemont, D. 1400 (37 v°) ; 24 roeden landts gel. boven Crimondt, D. 1575 (35 r°). 64. versus pontem de crimont, H. 1464 (2 r°) ; vier royen lants gelegen boven cremons brugge, G. 1694 ; deux bonniers de terre gisant dessus le pont crimont, boven de crimons brugge, G. 1696 ; dessur le pont crimon, G. 1711 ; landt boven de critnons brugge, B. 1715 ; boven
-- 51 --
crimons brugge, G. 1714 ; een stuck landt gel. boven de Brugge van Cremont, B. 1787 ; dessus le pont de Cri W. 1875 (I, 94). -- De hier genoemde plaats ligt-mont, 65. 66. 67.
68. 69. 70. 71.
72. 73.
74.
75. 76. 77. 78.
79. 80.
waarschijnlijk aan de grens der twee gemeenten. (Crimontshoeve). inter terras curie de crimont, H. 1464 (6 v°). een stuck lants geheeten het crombonder, B. 1715 ; een stuck landt gen. het crom boinder, B. 1787. vier groodt royen lants gel. aen den baillien weyngaert boven cruyninck bergh, G. 1717. prope locum dictum cruysken, H. 1464 (23 r°) . Cruyswech, W. 1875 (I ,78). een stuck landt gel. in de Cuype by die Cleye, B. 1787. in vic0 dicto die quadestrate, H. 1464 (5 r°) . Lammerendries, W. 1631 (I, 95). — Dezelfde naam te Oudergem (Pré des agneaux). inter ortum dictum den langenho f f, H. 1464 (7 r°) . Leeuwsche baen, B. 1715 ; chemin de Léau ei Neerheylissem (Neerh. sectie A), P. — De talrijke plaatsbenamingen met Leeuw- in de streek tussen Tienen en Landen wijzen op de belangrijkheid der stad Zoutleeuw in vroegere eeuwen. een halff boender gel. in de lysmeelsche coutere, T. 1441 (57 r°) ; de Lysmeelsche coutere, W. 1875 (I, 78). vierthien royen in den cauter te Lyssem wert, G. 1706. supra mansionem cum orto et aliis ad loc. diet. die lyne, H. 1464 (2 r.°) . het veldt naer de maere, G. 1707 ; naer die maere, G. 1717. supra forum, 1447 ; de mairct, W. 1470 (I, 78) . 9 roeden lants boven die meysenboem, T. 1441 (67 v°) ; 3 virgatas supra den meysenboem, H. 1464 (2 v°) ; au chemin tendant del meyseboom, G. 1696 ; sheeren straete comende van den meyssenboom naer thienen, G. 1697; een dachmael landts gel. aen den meyssenboom, H. 1708 ; un demi bonnier de terre gisant a la mysenborne, G. 1716 ; landt by mysen boom, B. 1715 ; een stuck landts geleg. op den meysen boom, B. 1787.
--52-81. een daghmael gel. by het meyssenpedeken, G. 1716. 82. versus lysmeel prope locum dictum de mergelcoute, H. 1464 (8 v°) . 83. de Middelste beempt, W. 1458 (I, 78). --- Vermeld onder Opheilissem en Neerheilissem. 84. Misbeemd ou prairie's de la, messe, W. 1875 (I, 78). 85. Molenbeempt à Oudevoort, W. 1426 (I, 78). 86. in culturam dictam die coupe prope viam dict. molenpedeken, H. 1464 (9 r°). 87. stratam dictam die molenstrate, H. 1464 (1 r°) ; molen B. 1715 ; vier royen gel. boven die moele straete,-strae, G. 1716. 88. Monnicxbempt, W. 1631 (I, 95) . 89. Mortel, W. 1426 (I, 78) . 90. 7 virgatas magnas jac. prope neerdaele, H. 1464 (3 r°) ; omtrent vier royen gel. tot neerdael, G. 1694 ; rue dite Neerdael (Neerh. sectie A), P., 91. 8 virg. magnas jac. prope die vondele de neerdale, H. 1464 (5 r°). 9-2. hereditate dicta den nuwenhoff,f, H. 1464 (1 r). 93. baen van Nouwaert naer Thienen, B. 1715. 94. boven den hardenwech ter plaetse geh. den onvrede, op den raetshovensche wech, W. 1469 (I, 78). -- Dezelfde plaatsnaam onder Lummen. 95. inter oudenvoirt et overwinde, H. 1464 (4 v°) ; seker halff boender bempts onder adevoort by St. Jops, G. 1694 ; dans la chapelle d'Audevoort, C. 1696 ; Adevoort, G. 1700 ; terne gisant à adevoort, G. 1709 ; maison gisant á adevoirt, G. 1717 ; tusschen adevoort ende esemael, D. 1707. -- Tussen Neerheilissem en Ezemaal, op het grondgebied der beide gemeenten. 96. 1 bunder lants gel. onder d'oudevoirtsche wyngaerden, D. 1507 (10 vo). 97. sesse royen lants gel. naer de sype onder de groene gracht ofte den auden wech, G. 1695. 98. retro pratum dictum den pertsbeempt, H. 1464 (1 r°) . 99. negen groote royen lants gel. alhier boven het peerts hemelryck, G. 1713.
-- 53 -100. 4 virgatas magnas jac. supra locum dictum tpanbosch, H. 1464 (3 r°). 101. prope mont, diet. den pi jpoet, H. 1464 (1 v°) ; 3 dachmael gel. in den pipaert, G. 1529. 102. een halff boinder gel. boven de pisstraet, G. 1700 ; chemin dit Pisstraet (Neerh. sectie B), P. 103. 7 virgatas jac. over die beecke in loco dicto tpoelke, H. 1464 (7 r°). 104. Puttenstraet, W. 1748 (I, 78) . 105. sesse royen lants op de Rabautsberghe, G. 1709. 106. joindant a la ramaeckersstraet, G. 1713 ; chemin des Charrons, W. 1875 (I, 78) . 107. 14 groote roeden lants gel. opten ramshovensche wech, T. 1441 (67 r°) . 108. een plecke van sesse royen lants boven het schoon huys, G. 1708. 109. Schoonveld, W. 1875 (I, 78). 110. een halff boinder lants in het sol velt, G. 1709. 111. in loco dicto den steenacker, H. 1464 (13 r°) ; die hellicht van den steenacker, G. 1529 ; vier royen lants achter die hoeve in den steen acker, G. 1718. 112. supra locum dictum den steenberch, H. 1464 (6 v'°). 113. d'oude steen straet, G. 1694. 114. de sterrekens straete, H. 1464 (3 r°) . 115. inter meer et oudevoirt in loco dicto de tombelle, H. 1464 (22 v°). _ Ook een tombelle onder Ezemaal. 116. een stuck landt geheeten de twee boinders, B. 1787. 117. 6 virgatas breves terre jac. inden udekensputte, H. 1464 (3 r°) . 118. in den coutere geheeten den vilteer, W. 1470 (I, 78) . 119. de Vloetgracht, G. 1696 ; de Vlootgracht, B. 1715. 120. 3 roeden lants gel. op de voirdt, D. 1575 (35 v°) . 121. Vossekot, B. 1715 ; drye groote royen landts gel. omtrent het vossenrot, G. 1717. 122. versus wariscapiam dict. die vroente, H. 1464 (5 r°) . 123. 't Wachvondelen, W. 16e e. (I, 78). 124. een stuck landt gel. op den waelen wegh, B. 1787 ; chemin des IWallons (Neerh. sectie D), P,
54 -125. in de waterplancke, G. 1529. 126. van een daghmael landts boven wetsinghen, D. 1575 (35 v°) ; het pedeken van wetsingen naer raetshoven, G. 1698 ; sekere erve gestaen ende gelegen tot heylissem gen. wetsingen, G. 1700. 127. een dachmael lants gel. aen die weetzinghe wigaert, T. 1441 (67 r°). 128. een beempt gel. op die wynbeecke, G. 1527. 129. op die strate leydende van den wyn borne naer goidtsenhoven, G. 1698 ; by de wynborne, G. 1708 ; wynborne, B. 1715 ; de wynbon, G. 1716. 130. Wynbornbeke, B. 1715. 131. Wynbornvelt, B. 1715. 132. een stuck landt gel. int wynbrantsvelt, B. 1787. 133. (Grote wijngaard). grope viam transeuntem versus magnam vineam, H. 1464 ; landt boven den wyngaert, B. 1715. 134. de hellicht van 3 royen lants gel. tusschen die wyngaerde, G. 1529. 135. 13 virg. magnas ad locum dictum den zavel supra beeckborne, H. 1464 (4 r°) ; dry royen gel. op den savel, G. 1716. 136. de Sype, B. 1715 ; coulant d'eau de la Syp (Neerh. sectie A), P. 137. in loco dicto de zyp, H. 1464 (22 r°) ; vyff grootti royen lants gel. in de zype, G. 1529 ; un bonnier gisant dans la zype, G. 1696 ; een dachmael in de sype, G. 1697 ; een stuck landt gel. in de seype in de drooge souwe, B. 1787. 138. 3 virgatas magnas vinee vel circiter jac. over die zou we, H. 1464 (2 r°).
A. H.
VAN DYCK.
Prof. Dr Eug. Ulrix - In memoriam. * Zoo pijnlijk als onverwacht verraste ons op 14 Mei jl. het bericht van het overlijden van een onzer beste Collega's en Confraters, prof. Dr Eug. Ulrix, gewoon hoogleeraar in de Romaansche philologie bij de Rijksuniversiteit te Gent. correspondeerend lid van de Koninklijke Commissie voor toponymie en dialectologie sinds 24 October 1927. Wij wisten dat sedert enkele jaren zijn gezondheidstoestand zorgen baarde, en hem tot het volgen van strenge leefregels had genoopt. Maar in de laatste weken had iedereen die hem ontmoette den indruk van een heropleving gekregen, en was de zieke zelf zoo uitbundig optimistisch gestemd, dat men meende op een algeheele herstelling van zijn krachten te mogen hopen. Na vele kommervolle jaren ging Collega Ulrix, omringd met de trouwe zorgen van zijn naastbestaanden, in zijn mooie en gastvrije woning van de 18 Oogstlaan te Tongeren, een rustigen, hoopvollen tijd tegemoet. Een uur vóiór zijn overlijden genoot hij nog van den zonnigen Meidag in zijn tuin. Hij kreeg het gevoel van een plotselinge ongesteldheid, ging even rusten, en sluimerde in, voor eeuwig... ...Prof. Ulrix werd geboren te Tongeren den 3n December 1876. Zijn ouders behoorden tot den stand der gegoede neringdoeners. Zooals vele Limburgers van zijn tijd volbracht hij zijn middelbare studiën in het Klein-Seminarie van St.Roch, in de provincie Luksemburg, en studeerde verder aan de Universiteit te Luik, waar voornamelijk het onderwijs van prof. M. Wilmotte een beslissenden invloed op hem uitoefende. Op minder dan drie en twintigjarigen leeftijd, namelijk in 1899, promoveerde hij er tot doctor in de Wijsbegeerte en Letteren, afdeeling Romaansche philologie. Hij bekleedde tijdelijke betrekkingen bij het Middelbaar Onderwijs te Dinant, Gent, Mons en Oostende. Van 1903 tot ( 9 ) Overgenomen uit de Handelingen v. d. Kon. Commissie v. toponymie en dialectologie X (1936), 27-35.
-- 56 1919 was hij leeraar in het Fransch bij het Koninklijk Atheneum te Brugge ; van 1919 tot 1925 bekleedde hij dezelfde betrekking bij het Koninklijk Atheneum te Tongeren. Ondertusschen werd hij in 1923 belast met den cursus in het Vulgairlatijn bij de Universiteit te Luik. Bij koninklijk besluit van 7 October 1925 werd hij benoemd tot docent aan de Universiteit te Gent en in 1929 werd hem het ordinariaat toegekend. Het aantal en de verscheidenheid van _ [de hem toevertrouwdel leervakken mogen verbluffend heeten: wij weten dat Collega Ulrix dezen haast bovenmenschelijken last op zich heeft genomen uit liefde en toewijding voor zijn jongVlaamsche Universiteit en voor zijn vak : hij heeft een aantal cursussen tijdelijk gedoceerd om aan jonge, betrouwbare krachten tijd en gelegenheid te gunnen er zich in te werken en hem later bij te staan in den opbouw van een degelijke romanistische afdeeling ; van sommige cursussen, voornamelijk de klassiek-Latijnsche, had hij zich reeds geleidelijk kunnen laten ontlasten ; hij hoopte zich weldra geheel te kunnen concentreeren op de moderne Romaansche talen, en voornamelijk op de Fransche philologie. Hij was namelijk innig overtuigd van de gebiedende noodzakelijkheid om in een vervlaamscht onderwijs in Vlaanderen, de studie van het Fransch op een hoog peil te houden, en door een speciale en doelmatige onderwijsmethode in te winnen wat de noodzakelijke beperking van de Fransche lesuren er dreigde te doen verloren gaan. Het Fransch moest, naar zijn meening, aan de Vlamingen onderwezen worden met inachtneming van de hun eigen specifieke moeilijkheden, dus als een vreemde taal ; en bovendien ook als een moderne, levende, in de eerste plaats gesproken taal, niet naar het schema van de op de logica berustende grammatica's voor de doode talen, waarin geheel ons taal-onderwijs al te lang verstard is gebleven. Gedurende zijn gansche carrière, ook bij het middelbaar onderwijs, heeft prof. Ulrix voor dit ideaal in de bres gestaan. Daarvan getuigde niet alleen zijn onderwijs zelf, maar ook zijn zeer gunstig aangeschreven Fransche Grammatica's en Fransche oefeningen, evenals zijn opstellen over de hervorming van het Fransche-spraakkunst-onderwijs. Van zijn
— 57 — Grammatica, die in 1910 door de Académie royale de Belgique met een prijs De Keyn werd bekroond en ook in Frankrijk gebruikt wordt, werd terecht beweerd dat zij de eerste modern-wetenschappelijke grammatica was die in ons land werd uitgegeven. De taalpaedagoog had zich trouwens voordien reeds betuigd als een voortreffelijk romanist. Maar bij dit overzicht van Ulrix' wetenschappelijke bedrijvigheid past vooraf een woord van diepe hulde aan den man die, ondanks zijn zware taak van leeraar bij het middelbaar onderwijs en van hoogleeraar, den tijd en den moed en... de boeken wist te vinden om op de hoogte te blijven van zijn vak, en dit vak met nieuwe bijdragen te verrijken. Een andere verdienste van Ulrix' publicaties is dat zij getuigen van een bijzonder helderzienden blik op de nieuwe stroomingen die voor de taalkunde van belang waren of zouden worden. Zoo voelde hij zich reeds vroeg aangetrokken tot de studie van de Germaansche leenwoorden in de Romaansche talen. Een eerste opstel van zijn hand verscheen over dit onderwerp in 1901. Gedurende de daarop volgende jaren werkte Ulrix onverpoosd aan het overzichtelijk samenbrengen van het uiterst verspreide en ongelijke materiaal, en in 1907 werden zijn Germaansche Elementen in de Romaansche talen opgenomen in de uitgaven van de Koninklijke Vlaamsche Academie, na gunstig advies van J. J. Salverda de Grave, A. Kluyver en Willem de Vreese. Ondertusschen had de onvermoeibare schrijver ook op ander gebied verdienstelijk werk geleverd : de geschiedenis en de plaatsnamen van zijn geboortestad boeiden hem ; samen met zijn vriend Ch. van den Haute gaf hij een Bibliographie de l'Histoire de Tongres uit, die tot op heden een onmisbare bron is voor de geschiedenis van deze stad. In 1904 behandelde hij historisch de straatnamen van Tongeren en in 1908 publiceerde hij met J. Paquay het eerste deel van hun uitvoerige Toponymie van Tongeren en omstreken, waarop nog drie vervolgbijdragen zouden volgen. Ook met de studie en uitgave van oude legenden en liederen heeft de veelzijdige romanist verdienstelijk werk geleverd, en van zijn belangstelling en beslagenheid in de Romeinsche en de Italiaansche
--58— literatuur getuigen zijn bewerking van een geschiedenis der Romeinsche letterkunde, zijn prachtige lezing over Dante voor een der vacantiecursussen van de Gentsche Faculteit, en zijn medewerking aan de Katholieke Encyclopaedie. Tenslotte dient nog speciaal te worden vermeld Ulrix' hoogst verdienstelijke lezing over taalgeographie op het tweede Vlaamsch Philologencongres te Gent in 1903. Hierin betuigde hij zich immers opnieuw als de belezen en helderziende geleerde die de eerste was om deze nieuwe richting in eigen land te doen kennen en aan te prijzen. Vooral den kenner van de Fransche taalgeographie en den ouderen Collega die mijn eigen bedrijvigheid op Nederlandsch dialectgebied steeds wist te waardeeren en aan te moedigen heb ik persoonlijk leeren hoogschatten en liefhebben. Zoowel zijn toponymische publicaties als zijn belangstelling in de studie van onze dialecten maakten Ulrix tot een van de meest vooraanstaande leden van de Koninklijke Commissie voor toponymie en dialectologie. Hij woonde al onze vergaderingen trouw bij en nam vaak deel aan de gedachtenwisselingen, waarin hij, als Vlaamsch romanist en Limburger, een speciale bevoegdheid aan den dag legde op het gebied van de Waalsch-Limburgsche wederzijdsche beïnvloedingen. Nog een paar weken vóór zijn dood nam hij met opgeruimd gemoed deel aan de herdenkingsvergadering en de lunch ter gelegenheid van het tienjarig bestaan onzer Commissie... Wat zal ik verder zeggen over Ulrix als Professor en Collega, tenzij datgene wat ik ook bij zijn open graf mocht getuigen : « Wij allen, zijn Collega's, wisten niet wat wij in hem het meest moesten waardeeren : zijn diepe wetenschappelijke kennis, waarmee hij steeds tot raad en hulp bereid was ; zijn onverpoosden arbeid en ijver, ook wanneer zijn gezondheidstoestand hem het werk moeilijk maakte, om op de hoogte te blijven van de jongste publicaties, ofwel zijn onuitputtelijke goedheid en gemoedelijkheid als Collega en vriend en zijn verregaande bescheidenheid die hem belette om zijn eigen verdiensten naar waarde te schatten. » Of nog dit, wat door « Alumnus », een van zijn ex-studenten in De Standaard van 27 Juni 1935 werd geschreven, en
— 59 — teekenend is voor zijn invloed op den bloei van de afdeeling der Romanistiek bij de Gentsche Faculteit : « Eugeen Ulrix maakte zich bijzonder verdienstelijk met deze afdeeling nieuw leven te schenken. Men deed er niet meer exclusief aan Fransche literatuur, maar ook Italiaansch, Spaansch, Provencaalsch waarbij nog de historische spraakkunst in het Fransch en de vergelijkende spraakkunst van de Romaansche talen. De aankomst van professor Guiette bevorderde verder het heropbeuren der sectie. In 1927 telde deze ééne studente — het volgend jaar, vijf studenten. Sindsdien werd de bevolking steeds talrijker : heden zijn er twaalf studenten in het licenciaat, ongeveer evenveel in de candidatuur, en de afdeeling voor Romaansche philologie is een der bloeiendste van de Universiteit. Dit herleven alsook de voortreffelijkheid van den wetenschappelijken arbeid der studenten is grootendeels aan Eugeen Ulrix te danken. » Zoowel in de rij van de verdienstelijke romanisten binnen en buiten onze grenzen als in de harten van al zijn vrienden, leerlingen en collega's blijft aan den voortreffelijken geleerde en den edelen mensch die Eugeen Ulrix was, een duurzame plaats verzekerd.
E.
BLANCQUAERT.
Ook namens de Vla. Top. Vereeniging past hier een warm woord van diepe waardeering tegenover den te vroeg ontslapen vriend en trouwen medewerker. Wij zullen niet vergeten hoe hij samen met Z. E. H. J. B. P a q u a y, den onvermoeibaren pionier der Limburgsche historiographie, het eerst de hand heeft gelegd aan de toponymische bewerking van het in dat opzicht nog heelemaal verwaarloosde zuidelijk gedeelte van zijn provincie. Waar enkele jaren vroeger Cuvelier en Huysmans door de publicatie van hun toponymische studie over de gemeente Bilsen (1897) den wekroep van G. Kurth in de wetenschappelijke daad hadden omgezet, daar zouden ook zij (weer een historicus en een philoloog) op grond van stevige historische gegevens de toponymie van Tongeren en haar vrijheid weten op te bouwen en -- een voorbeeld ter navolging ! — bij ver-
— 60 —
der historisch onderzoek, steeds weer het oog gericht houden op de kostbare toponymische gegevens in de geraadpleegde bronnen. De vrucht van deze jarenlange navorschingen mocht dan de Vla. Top. Vereeniging in het jaar 1932 aan de Limburgsche belangstellenden aanbieden in haar « Zuidlimburgsche plaatsnamen » : tot hiertoe zoo ongeveer het eenige historisch toponymisch materiaal waarover wij op dit oogenblik voor dit gebied beschikken. Mocht dit voortrekkerswerk van deze beide zoo verdienstelijke geleerden voor velen een gelegenheid worden om de wetenschappelijke studie der plaatsnamen van deze bij uitstek Vlaamsche gouw met de noodige beslistheid aan te vatten ! Deze hulde zijn wij aan hun baanbrekend werk verschuldigd. V. D. W. Uit de bibliographie (). Fransch en Germaansch, of lijst van Fransche woorden uit het Germaansch (bekroond en uitgegeven door het Leesgezelschap te Hasselt) . Hasselt, 1900. (Samen met Ch. V an den Haut e) Bibliographie de l'histoire de Tongres. Bull. soc. sc. litt. Limbourg XXI (1903), 7-72. Les rues de Tongres a travers les siècles. Tongres, 1904. De Germaansche elementen in de Romaansche talen. Proeve van een Germaansch-Romaansch woordenboek. (Uitg. Kon. Vla. Acad.). Gent, 1907. (Samen met Jean P a q u a y) Glossaire toponymique de la viile de Tongres et de sa Franchise. Première section : La ville. Bull. soc. sc. litt. Limbourg XXV (1907), 273-378 ; XXVI (1908), 145-59. Deuxième partie : La Franchise. lb. XL (1926), 11-42 ; XLVII (1933), 127-70. Over Taalgeographie. Hand. 2e Vla. Philologencongres. (Gent, 1913), 79-98. Merkaton en Fitemarul. Isidoor Teirlinck Album (bi. 169-72). Leuven, 1931. (Samen met J. P a q u a y) Zuidlimburgsche plaatsnamen (Uitg. Vla. Top. Ver., Toponymica, IV). Leuven, 1932. E. B. (1 ) De volledige bibliographie, opgemaakt door Prof. Dr E. B l a n c q u a e r t, vindt men in Cor. Top. X (1936), 33-35.
MEDEDEELINGEN
UITGEGEVEN DOOR DE VLA. TOP. VEREENIGING TE LEUVEN TWAALFDE JAARGANG
1936, 4.
E. H. Dr J. Paquay - In memoriam. (l' Wanneer men het rustelooze leven en den reusachtigen arbeid van Z. E. H. Deken Paquay overschouwt, komt men onwillekeurig voor het dilemma te staan : wien moeten we in den betreurden overledene het meest bewonderen, den priester of den kerkelijken geschiedkundige ? Wist hij in en buiten Limburg aller aandacht te vestigen op zijn wetenschappelijke bedrijvigheid ; als leeraar te Sint-Truiden (1899), als kapelaan te Tongeren (1906), als pastoor te Heusden (1915), als deken te Bilzen (1923), heeft hij al evenzeer in het teeken der algemeene belangstelling gestaan. De Z. E. H. Jan Berchmans Paquay zag, op 17 Januari 1878, het levenslicht in de schaduw van den machtigen toren van Tongeren's basiliek. Deze toren is voor hem als een levensbaken geweest. Over de omstandigheden en de personen die invloed hebben uitgeoefend op zijn roeping, is overvloedig uitgeweid geworden ; niet genoegzaam echter werd de nadruk gelegd op zijn gevoel van piëteit tegenover zijn vader die, als koster van de kapittelkerk, het heiligdom en zijn schat met liefde bestudeerde ; op de bekoring die van de Diva Tungransis op hem is uitgegaan. Naderhand hebben alle geleerden, met wie hij in aanraking kwam, hem gewezen op de uitzonderlijke beteekenis van het Tongersch kapittel voor het godsdienstig leven en de beschaving. Voor een wilskrachtig, verstandig man, met diep-godsdienstige inborst als Dr J. Paquay, was daardoor de keuze van een levenstaak duidelijk ( 1 ) Vgl. G. N u 1 e n s . In memoriam Z. E. H. Deken Paquay, Limburg XVIII (1936), 110-121. Door steller dezes zal ook in het XIII e deel van de Verzamelde opstellen (1937) over het leven en het werk van Dr J. Paquay uitvoerig worden bericht ; in het jaarboek van het Geschied- en oudheidkundig Genootschap (deel LI, 1937) zal daarenboven de volledige bibliographie van den overledene worden gepubliceerd.
-- 62 -aangewezen : zijn geboortestad en haar collegiaal zouden het onderwerp worden van zijn onvolprezen werkzaamheid. Zijn voornaamste zorg was nochtans de geschiedenis van de Luiksche kerk en van het dekenaat Tongeren. Zijn studiën : Les paroisses de l'ancien concile de Tongres, Bull. soc. art hist. Liége XVIII (1909), 1-312 ; Les origines chrétiennes dans le diocèse de Tongres, Bull. soc. sc. litt. Limb. XXVII (1909), 21-166 ; La paroisse primitive de Tongres, lb. XXVII (1909), 167190 ; die naderhand werden aangevuld door : L'organisation chrétienne en Tongrie, lb. XXXV (1920), 38-78 ; en : De parochiënwording in Limburg, lb. XXXVI (1921), 51108 ; hebben de stoute verwachtingen die zijn vereerde meester, Mgr. Monchamp, in hem stelde, overtroffen. Met dit werk behaalde hij tweemaal den Luikschen prijs Delaveux en verwierf hij, met de grootste onderscheiding, het doctoraat in de Zede- en geschiedkundige wetenschappen aan de Universiteit te Leuven. Ondanks dit schitterend begin, is Dr J. Paquay geen geschiedkundige geworden in den eigenlijken zin van het woord. Hij stond te midden van een braakliggend veld en van meet af heeft hij begrepen dat men niet behoorlijk bouwen kan, zoo lang het onontbeerlijke materiaal niet is samengebracht. Daarom heeft hij hoofdzakelijk tekstuitgaven bezorgd. Zijn « Cartulaire de l'église Notre-Dame a Tongres », uitgegeven in zes jaargangen van het Bull. soc. sc. lett. Limb., verscheen oak in twee lijvige 8°-boekdeelen van 665 en 514 bl. (19091912). Met zijn studiën over « de parochiënwording », mag dit boek als zijn standaardwerk worden beschouwd. Onder zijn voornaamste uitgaven, vermelden we nog deze enkele. De lijst is inderdaad te lang om ze hier volledig mede te deelen : Oorkonden en bescheiden van de voormalige abdij Kloosterrade (Bijvoegsel aan het Cartularium van Rolduc), Public. soc. arch. duché Limb. XL (1904), 213-302 ;
-- 63 — Regesta de Marcuald de Modène, archidiacre de Hesbaye, prévót de Tongres, Bull. soc. sc. lift. Limb. XXIII (1905-06), 199-282 ; 243-279 ; Regesta de Renier de Tongres, vicaire général de Henri de Gueldre, évêque de Liége, Bull. inst. arch. liég. XXXV (1905), 1-74 ; Le plus ancien pouillé du diocèse de Liége 1497. Tongeren, 1908 (168 bl.) ; Les sources de 1'histoire locale dans le Limbourg, Bull. soc.
sc. lift. Limb. XXVIII (1910), 5-113 ; Les préconisations des éveques des provinces beiges au consistoire 1559-1853. Lummen, 1930 (103 bl.). Toen hij, voor een paar jaren, ziek werd en zich van zijn naderend einde bewust was, droeg hij steeds frisch in zijn geheugen de belofte die hij, op 15 Maart 1905, had afgelegd aan Mgr. Monchamp. Daarom stichtte hij, op eigen gezag en voor eigen rekening, zijn Analecta ecclesiastica Leodiensia, waarin hij over de jaren 1935 -1936, niet minder dan zes 8°boekdeelen uitgaf (resp. 193, 116, 174, 124, 176 en 154 bl.) Sommige Vlamingen hebben er zich over verwonderd dat hij, die met hart en ziel aan de Vlaamsche beweging was verkleefd, deze boeken in de Fransche taal heeft opgesteld. De waarheid is dat zij reeds lang persklaar lagen en dat hij zich den tijd niet meer heeft kunnen gunnen om ook bij deze publicatie zijn ideaal getrouw te blijven. Vooraleer hij heen ging, wilde hij het gegeven woord gestand doen. Op zijn doodsbed verbeterde hij nog steeds zijn laatste drukproeven : zijn taak was in haar geheel volbracht toen hij stierf. De richting die hij aldus was ingeslagen, heeft een overwegenden invloed gehad op al zijn werkzaamheden. Zelfs zijn lijvigste boeken, als « Bilsen voorheen » (342 bl.), Bilsen, 1924 ; en « Tongeren voorheen » (342 bl.), Tongeren, 1934 -- zijn niet veel meer geworden dan tekstuitgaven. Alleen lezers, die eenigszins bedreven waren in de geschiedenis, konden hun voordeel halen uit zijn werk. Daarvan was hij zich trouwens zelf bewust ; meer dan eens maakte hij ons zijn doel bekend : het terrein klaar maken voor de geschiedschrijving.
-- 64 -Maar dit heeft niet kunnen verhinderen dat hij vaak verkeerd werd begrepen en dat zijn werk ongunstig werd beoordeeld. Het verwijt dat hij soms een te groote haast aan den dag legde, is vooral gewettigd wat zijn Analecta betreft ; maar dat mag ons niet beletten rekening te houden met de omstandigheden van het oogenblik ; hij was een uitstekend paleograaf, een diep-ernstig navorscher en de plaats die hij inneemt in de Limburgsche historiografie is aanzienlijk. Het kon niet anders of Dr Paquay moest zich ook inlaten met de oudheidkunde. Zijn opgravingen, in samenwerking met Fr. Huybrichts, zijn opstellen over de Tongersche kapittelkerk en over de stad zelve, zijn bemoeiingen in de Provinciale commissie voor monumenten, getuigen alweer van zijn rijke ondervinding en verbazende werkkracht. Ook toen belangstelling voor de studie der toponymie moest worden gewekt, stond hij nogmaals in de bres om deze nieuwe wetenschap te bevorderen, want hij verwachtte veel van haar ontdekkingen voor de uitdieping van het verleden. Naar het voorbeeld van C. Huysmans en J. Cuvelier, publiceerde hij, in samenwerking met E. U 1 r i x , het « Glossaire toponymique de la ville de Tongres et de sa franchise », Bull. soc. sc.
lilt. Limb. XXV (1907), 273-378 ; XXVI (1908), 145-159 ; XL (1926), 11-42 ; XLVII (1933), 127-170 ; alsook : « Zuidlimburgsche plaatsnamen » in Toponymica (uitg. Vla. Top. Vereeniging), Leuven, 1932 (VIII + 118 bl.). Het lijkt ons overbodig hier onze toevlucht te nemen tot klinkende volzinnen om den lof van Dr Paquay te verkondigen. Zijn uitzonderlijke verdiensten stralen uit zijn werk en zijn daden zelf. Gansch zijn leven heeft hij kwistig gegeven aan de wetenschap. Van zijn zending als priester had hij een verheven opvatting. Als Vlaming kende hij zijn rechten en zijn plichten. Hij heeft zijn volk gediend als geen andere en is zijn geweten in alle omstandigheden getrouw gebleven. Hij was een groot Limburger, wiens aandenken door het nageslacht in eere zal gehouden worden.
J. LYNA.
Plaatsnamen te Balen. Bailus 888, Lacomblet (Urk. I, nr 75) ; id. 1172, Ernst (Limb. VI, 149) ; Bale 1212, Ernst (ib. 178) ; Balen 1178, Ernst (ib. 156) ; id. 1213, Ernst (ib. 181) ; id. 1257, Paquay (Bolduc, nr 11) ; Baelen 1698, Paquay (ib. nr 57) (1).
1. Adamsweide, Lp. 2. au chemin d'Aix, Lp. ; route d'Aix-la-Chapelle, P. 3. ob gen Ath, Lp. I I 4. Aueweg, B. 5. a gen Back, B. ; Baelen -beek, S. ; ruisseau de Balen, Lb. — - chemin dit Beckgatz, P. 6. Bedrouve, B. 7. la Belle vue, Pr. ; Bellevue, M. ; op gen Belvu, B. ; chemin de la Belle vue et de la Haas, P. 8. Bennelt, L. ; Bennelz, L. ; Bennett, P. 9. (op gene) Berg, Lb. ; — Bergerhagen, Lp. — Bergweide, Lp.
10. Berouette, Lp. ; Berwette, Rb. 11. Bescham, B. X . Betsch, L. — Zie Petsch. 12. Betlich, B. ; drisch Beitlich, L. 13. Beuvrée, P. 14. Biernonheide, B. ; Biernohez, Lp. (1 ) Plaatselijk : bóle, Waalsch bailous (S. I, 70). De plaatsnamen van Balen staan vermeld bij L a n g o h r op bl. 553-58 en 632 (Wa. gedeelte). Wat de voor deze lijst geraadpleegde bronnen en gebruikte verkortingen betreft, verwijzen wij naar de algemeene inleiding a Plaatsnamen uit het N. 0. van de provincie Luik » in deze Mededeelingen X I (1935), 75-77. Het eerste stuk van deze reeks (Aubel) verscheen in denzelfden jaargang, bl. 78-84.
-6615. B o c h o , Guy. ; Bockho, R. ; sur Bocho, L. ; sur Bochó, P. ; chemin de Bochó, P. - - Bochelder, L. 16. BUkebohm, B. ; chemin dit Buckeboem, P. - Buckehag, Iiuckehag, L. 17. Boender, Lp. ; Blinder, B. 18. Bonnebennelt, L. ; Bonne bennelt, P. 19. Boom, L. ; Boem, P. ; chemin de Boemdegatz de Mazaryn a Overoth, P. - Bóemken, L. 20. Bordon-sous Nereth, M. 21. Bornweide, L. ; Borewei, B. 22. Bossbreg, P. - Boschdriesch, Lp. - Buschken, Lp. ; B'iischken, P. 23. Boutti, Lp. ; op gen Boutis, B. 24. Branho, Lp. ; Branhaut, B. - thier Branho, L. - Branhof, B. - Branneick, Lp. 25. Breie(n)born, B. 26. Brigitenhof, B. II 27. Briqueterie, P. 28. Brógen (source), a gen Bróge, B. 29. Brotschken, B. II 30. a gene Buro, B. X. Dersack, L. - Zie nr 229a. 31. Dirgaert, Lp. If 32. Diergetten, B. 33. Dolhain-Baelen, Guy.P.; chemindeDolhain (-Baelen a Goé) a Schrijvershooff, P. 34. Driesch, Drieschen, Lp. - Drieschken, L. 35. Dromm ; Lp. ; op gen Drom, B. 36. Drossenteborn, L. 37. Dunesweide, L. II X. Efeng, Lp. - Zie Feng. 38. rue de 1'Eglise, B. 39. Eigelspool, L. f 40. Eick, Lp. ; Eiken, L. - Eyckdrieschen, Lp. ; Eckdrieschen Horren, B. II 42. Ellieres, L. 41. Ekelsfeld, L. 43. Elzet, L. ; Elset, Pb. ; op Elzet, B. - - Elsenannes, L. ; Elsen anne, P. 44. a gen Eng, B. - - i gen Insberig, B. X . chemin dit Eseipgatz, P. - Zie Sei p pe. 45. Etsch, Lb. - Etzenberg, P. ; op Etsberig, B. ; Essenberg, L. 46. Eulgensweide, Lp.
— 67 _. 47. Fahrten, L. ; die Fahrlen, P. 48. i ge Veld, B. — i ge Veldge, B. ; Veldgen, Lp. ; Veldeken, B. 49. Veldweide, Lp. ; Vetweide, Lp. ; Waides aux champs, L. 50. Feng, B. ; Efeng, Lp. 51. Verkenweide, L. ; Verckensweide, P. 52. Vettebrouck, L. Vette broek, P. 53. Vielkoul, L. ; Vielkoel, P. ; Velkoul, B. 54. Fitsch, Lp. 55. Flaasberg, Lp. ; Vlasberg, B. 56. Flegelsdriesch, L. 57. V o g e l z a n g, Guy. ; Vogelsang, B. ; Vogelsane, P. 58. ob gen Foo, Lpb. — F6ken, Lp. 59. Voose drieschen, P. 60. les F or ges, Guy. Lp. ; aux Forges, R. 61. Vormdngen, L. 62. Fursterey, L. ; Forsterey, Fursterey, P. ; Wirsterey, B. 63. Vremdeborn, B. 64. Vreusschemen, Guy. ; Vruseem 1314, Vruesschemen 1554, Vroschemen 1603, Vruschemen 1623, de Ryckel (Cour féod. 355) ; Vreuschemen, Lpb. — chateau de Vreuschmen, S. 65. Frokel, Lp. ; chemin Fronkelsgatz, P. -- Frokeilsweidgen, Lp. 66. Vulvert, Lpb. 67. Funfmorgen, P. — Zie ook Morgen 68. Galg, L. 69. Garnstock, Lpb. ; op gene Garestock, B. ; chemin de Nereth à Stockem dit Garnstocke, P. op ge Gátske, B. -- Gatsbreg, B. ; 70. i gen Gats, B. chemin de Welkenraedt à Nereth dit Gatjebreg, P. Gatzdriesch, L. 71. Geireth, Lp. ; Gereth, B. ; chemin dit Geiretzgatz, P. Gereitsweide, Lp. 72. Gemmert, Lp. ; Gemereth, P. -- Gemehreter heusken, L. ; Gemerether hausken, P. 73. Gensterweide, L. — Ginsterdriesch, L. 74. triexhe Gillet, Lp. ; triexhe Grillet, L.
-- 68 — 75. der Graff, wa. L. ; Dergraff, P. ; ob genne Graf, L. ; op gene Graaf, B. 76. Grand'route de Verviers a Eupen, B. 77. Groof, L. 78. Groote weide, Lp. ; Grand pré, P. 79. Grunehout, L. ; Grunhaut, L. ; Grunhaut, B. — Grunhaut eiken, L. — Grunhag, L. 80. les Haas, Lp. ; Haes, R. ; ob gen Haas, Lb. 81. sur Hadrimont, P. 82. op gen Hage, B. — - Haggen, Lp. 83. Heggen, Guy. Lpb. ; Heg, Lp. — Heggenderweide, L. 84. H e g g e l s b r u c k, Guy. Lp. ; Hegelsbrock, B. ; Heggensbruck, B. 85. Hey, L. -- Heydriesch, L. ; Heydriescherweig, P. 86. Heimeseils, Lp. ; Hemesels, B. 87. Hennenweide, L. — - Henseweide, Lp. 88. Her hestha1erbaum, Guy. ; Herbesthalbaum, B. ; chemin dit Herbelsdulerbaumweig, P. 89. chemin de Herve (et Hoyoux a Honthem), P. 90. op gen Heuvel, B. -- H6velsborn, B. 91. Hickebennelt, L. X . Hickilschick, chemin dit Hitkilshick, P. -- Zie Michiels-
hick. 92. Hochden, L. 93. Hodelier, L. ; Hodolier, P. ; Hodeleer, wa. B. 94. (sur) Hoff, Ldr. ; op gen Hof, B. — Hofweide, L. ; Hofweiden, P. 95. Hofkern, P. — Grootten hofken, L. 96. sur Hoyoux, Lb. ; sur Hoyaux, P. ; Houyoux, R. 97. chemin dit Hockelbach, P. -- Huckelberg, L. ; Hukel (e) berg, P. 98. Hole graven, B. 99. Holland, P. J 100. Hondestel, L. -- Honshof, L. 101. H on t hem, Guy. Pb. ; Hontem, Ld. ; Hountem, R.; Hontemderweig, P. 102. Hoof, Guy. Pb. ; (la) Hooff, Lpj. ; sur Hooff, chemin dit Hooffergatzen, chemin dit Hoofferweig, P.
-- 69 -103. 104. 106. 107. 108. 109. 110. 111. 112. 113. 114. 115. 116. 117. 118. 119. 120. 122. 123. 125. 126. 128.
Horren, Lpb. - - Hórrengen, L. ; Horrengen, P. Hostert, P. 105. Huppersweide, L. jj Hutch, L. ; Hutsch, P. Yserenberg, L. Ytieshooff, L. ; Ities hooff, P. Ingelmerot of Engelmeret 1442, 1689 (Reg. cens. ) , L. i gen Insberig, B. Janshag, L. - Jannekesweide, L. ; Jeanne Kesweide, P. Jeusert, L. ; Jeuskert, P. Jonckern, Lp. Jufferenhof, L. ; Joufferenhof, B. au Caffé, L. ; au Café, P. ; grand Café, B. Kaiserborn, Lp. Kalckoven, L. ; four a chaux les Fosses, P. Campagne, B. a gen Kapel, B. - thier de la Chapelle, L. i gene Kant, B. 121. Kempfeld, L. jJ Kenne weide, P. -- Kinnebennelt, L. Kersseel, R. il 124. Keuskensweide, L. (op gene) Kiezel, B. ; Kyssel, P. ; Kisel, B. Kindgeren, Lp. 127. Kinkag, Lp. II chemin de Bilstain a Eupen dit Kinkenweig, P. -- Kinkeweide, L. X . Kinnebennelt, L. -- Zie Kenne weide. 129. Kleinfungen, L. 130. chemin de la chaussée Clermont, chemin de Clermont a Wilkoul, P. 131. Kletzhausken, L. ; Kletzkausken, P. 132. Kl6skensland, L. ; Kliiskesland, B. 133. Knouphof, L. ; Knouphoff, P. 134. Congo, B. ; i gene Congo, B. 135. Conn, Lp. ; de Konnen, B. 136. Corbesch, Lp. ; Corbusch, B. ; Korbusch, R. ; Corbruch 1442 (Reg. cens.), L. - Corbeschweide, L. 137. Kornol, L. Il 138. op gene Cour, B. 139. Kremel, L. II 140. Kreuel, L. 141. Kreutzweide, L. ; Kreutzeide, P. ; Krutzwei, B. 142. Krieger, Lp. -- - Króeger, L.
- 70 143. Kronstein, Lp. I 144. la Cuisse, L. f 145. Kukeberg, L. - Kukeweide, Kukweide, L. 146. Kull, Kul, L. ; Coullen, Lp. ; Coullenweich, L. -- Coullenweide, Lp. - - Loullen, L. 147. Kiirgberig, B. - - Kurkweide, L. 148. Langberig, B. I) 149. Langenmorgen, L. X . Langenstrisch, L. - Zie Lengen. 150. Lange weide, L. ; Langweide, P. 151. Langverreg, L. ; Langvereg, P. - - rue Longue, B. 152. chemin de Lansoumont (A. Heggen) a Overoth, P. ; Lantzenberg 1403, de Ryckel (Cour féod. 327) . 153. Lappershof, L. ; Ldppershof, P. - Leppersfeld, P. 154. Lathebau, Lp. ; Latebouw, B. 155. Lehstiick, L. ; Lehstuck, P. 156. Leimkoul, Lp. ; Leemkoul, B. ; Leimkoullen, Lp. 157. Lengen, Lp. - - Lengesfeld, L. - - Langenstrisch, L. 158. Lenn, Lp. ; chemin dit Lennegatz, P. 159. a gen Lentje, B. - a gen Linde, B. - Lendenlauf, L. 160. Levren, Lp. 161. Lieslich, L. ; chemin dit Lieschlich ergatz, P. 162. (route dite) levée de Limbourg, P. 163. i ge Lock, B. il 164. Loukender, L. X . Loullen, L. - Zie Coullen. 165. (chemin dit) Luykerweig allant aux trois Bourdons, P. 166. Malkreutz, L. ij 167. Mantel, Lp. 168. Marché, Guy. 169. Margritenaf, P. 170. M a z a r i n n e n, Guy.; Maserinen 1689 (Reg. cens.), L. ; Mazaryn, P. ; Mazarinen, Lb. ; Masarinen, M.; Massarinen, R. ; Mazarinnenterweig, P. - Mazarinenweide, L. 171. Medael 1442 (Reg. cens.), L. ; Medal, P. ; in Médael (op Elzet), source de Médael, B. 172. Meyendrieschken, L. 173. Mergel, Lp. ; chemin dit Mergelgatz, P.
174. Ogmeulen, Lp. ; au Moulin, Lp. ; ferme du Moulin, B. ;
-- 71 —
les Moulins, R. ; chemin dit og Meulensgat, chemin dit Meulerweg, Meulerweig, P. — - MOhlskaul, L. 175. Me u s c h e m en, Guy. B. ; Muesschemen 1403, Muschemen 1531, de Ryckel (Cour féod. 327, 328) ; Mosschenem of Musschenem 1442, 1689 (Peg. cens.), L. ; (chemin dit) Menchemen, P. — Meuschmenderlock, B. 176. Michielshick, L. 177. la Misère, L. 178. Missgunster, L. ; Miss-Ganster, P. 179. Mochné, R. ; au chemin de Mochné, Lp. — campagne de Mochné, Lp. — thier de Mochné, Lp. — trou de Mochné, Lr. 180. MOhlskoul, L. — Zie ook Ogmeulen. 181. Morgen, L. — Zie ook nr 67. 182. Mosterts, Lp. — Zie Hostert ? X . Moutondriesch, L. — Zie nr 236. 183. i gen Naet, B. — - Natweide, L. 184. N e r e t h , Guy. Lb. ; Nederode 1350, Nederrot 1374, Nerot 1511, Neret 1721, de Ryckel (Cour Mod. 329331) ; Nerethergatz, chemin de Nereth a Gemereth, P. 185. Neullenzendriesch, L. 'I 186. Neuport, Lp. 187. Neuweide, Lp. ; Neurweide, Neu weiden, P. 188. a gen Nurigkercke, B. 189. Ockerstrot, L. ; chemin dit Ockerga tz, P. 190. (chemin dit) Olegatz, P. il 191. Onnesweide, Lp. 192. Ossenbennelt, L. ; Oosenbennelt, P. — Osekop, B. 193. Overen, L. ; Oeveren, B. 194. 0 ver o e t , Guy. ; Overrayd 1517, Paquay (Rolduc, nr 30) ; Overaydt 1558, Paquay (ib. nr 47) ; Overoth, Ljrb. ; Overath, B. ; Overterweig, L. 195. i gene Pddshemel, B. 196. Pandour, Lpb. II 197. Panote, B. 198. Pans c h e r e l l e, Guy. P. ; (la) Panscherelle, wa, L. ; Pancherel, B. 199. Paradisken, Lp. ; Paradiesken, P. 200. Path, der Patt, L. — Pattgeren, Lp. 201. Paulusweg, L. ; Paulus weig, P. ; Paulesweg, B.
-- 72 -202. Betsch, L. ; Derpesch, Lp. ; Peschgatz, P. - - Pechsmorgen, Lp. 203. Peggen, P. il 204. Perdzweide, L. 204a. Peters weide, P. 205. Peutzdrieschken, L. - Peutzhof, L. ; Peuts hooff, P. 206. Pewinkel, P. ; Piewinkel, B. ; Pervinkel, L. 207. Pingeren, Lp. ; Pengeren, B. ; Pingerensgatz, P. 208. Plack, L. il 209. Pletscheneret, L. 210. i gen Port, B. ; Ogport, Lp.
211. Purling, L. 212. Raaschert, wa, L. II 213. Ratgen, L. 214. rue de la Régence, B. 215. Reinn, L. ; op gene Rein, B. 216. Ryssel, L. ; ch. Rysselsgatzken, P. 217. chemin de Stockem dit Roerkengatz, P. 218. Roherd, Lp. ; Rohert, L. 219. Rotsch, Lp. ; groote Rosch, Lp. 220. Roosbrech, L. ; Rossbreg, P. - - Rosedrieschen, L. 221. Rosenboemgatz, P. ; (in) Rosebomsgatz, B. 222. Roth, B. - Rotem, L. - - Rothenhofken, Lp. 223. chemin de Rougatz, P. 224. Route mitoyenne, Guy. 225. les Ruyffs, L. ; ruisseau de Ruyff, L. -- château de Bae-len a Ruyff, D. -- thier des Ruyff, Lp. 226. Rundstruk, L. 227. R u n s c h en, Guy. Lb. ; Ronschen 1442 (R eg. cens.), L. ; R'unschen, B. 228. Ruselschen, P. 229. Rutfeld, L. ; Rutsfeld, P. 229a. Dersack, L. 230. Sand, Lpb. ; i gene Sand, B. - Sandkoul, L. ; Sandkul, B. ; chemin dit Sand koulenweig, P. 231. Zanken, L. - - Zienken, L. 232. Saurweide, L. 233. Scherpenm5hlen, L. ; Scherpemóhlen, P. 234. Schlauvert, L. 235. der Schliittel, Lp. ; Sleutel, B. 236. op ge Schopp, L. - Schoppem, L. -- Schopsdriesch, Lp. - - Moutondriesch, L.
- 73 Schrijvershooff, Lpr. ; Schrijvershof, Lb. Schroersweide, L. Sch!iillebennelt, L. ; Schiille bennett, P. Seippe, Lp. ; Siepp, L. ; Seipp, P. ; Zep, B. ; chemin dit Eseipgatz, P. -- klein Seippe, Wa. L. 241. Siegel, Lp. ; Siggel, L. 242. gen Smet, B. 243. i gen Sonn, B. lI 244. Spenskul, B. 245. Spitzhof, L. II 246. Statbennelt, L. 247. Steinmiillen, L. ; Steinmollen, P. ; Steinm'uhle, B. 248. op gen Steng, B. 249. S ter t, Guy. Pb. - Stertbennelt, L. 250. Steulpweide, L. 251. chemin de Stockem dit Roerkengatz, P. 252. Strathooffe, L. - Stratweide, L. ; Strotwei, B. 253. Streiffelt, L. 254. Tackhag, L. 255. Tatten, Tatter, L. - - Tootten, P. 256. rue du Thier, B. 257. Toupy, Lpb. ;Toupi, B. 258. Trinnebennelt, L. 259. Trois-Bourdons, Guy. Lpb. ; ferme des TroisBourdons, B. 260. T "ttgensweide, L. II 261. Tusschengenweg, L. 262. la Vesdre, Pj. II 263. au Vivier, Lp. 264. Watergraf, Lpb. 265. Waufkoul, Lp. II 266. Weissestuck, L. Ili 267. Wiel, Lp. 268. op ene Winkel, B. I I 269. Wintien, L. 270. Wirbrig, Wirbig, L. (2). 237. 238. 239. 240.
J.
LANGOHR --
H. J.
VAN DE WIJER.
( 2 ) Wij deelen hier ten slotte nog de benamingen mede van enkele « leenen » uit Balen, die door De R y c k e 1 in zijn Cour féodale worden vermeld Grasleen 1605 (bl. 368), Clockersleen 1688 (bl. 365), Cropleen 1603 (bl. 366), Polysleen of Schopleen 1632 (bl. 369), Willemjoestleen 1641 (bl. 365) ; gewone samenstellingen met den naam van den leenhouder.
Oude plaatsnamen te Londen. Er is wellicht geen stad waar de straatnamen zoo duidelijk hun oorspronkelijk middeleeuwsch wezen bewaard hebben, als Londen, ondanks het feit dat zij zich dusdanig heeft ontwikkeld, dat ze de grootste stad der wereld geworden is. Het is des te interessanter dit vast te stellen, daar zulks op andere plaatsen, o. m. in Parijs, het geval niet is. Ons materiaal ontleenen we aan de plattegronden verschenen in Ward-Lock en C o 's « Illustrated Guide to London » (1933), aan Bacon's «New Large Print Map of London and Suburbs» (Londen, z. j.) en aan Leigh-Hunt's interessant werkje « The Town », dat wij voor dit opstel bezigden, zooals het als nr 132 der World's Classics in 1907 opnieuw uitgegeven werd. We zullen hier slechts het gebied der eigenlijke City bespreken, dat de postdistrikten E. C. 1 tot en met 4 uitmaakt. De meest eigenaardige benamingen zijn te vinden in de onmiddellijke nabijheid van de oudste kerk der stad, de kathedrale kerk van St.Paul's. Het zijn haast alle namen van godsdienstigen oorsprong. Om de kerk ligt St. Paul's Churchyard, een benaming die overeenkomt met de Nederlandsche benamingen St. Romboutskerkhof te Mechelen, Groenkerkhof te Antwerpen, e. a. Andere benamingen van « klerikalen » oorsprong zijn : Canon Alley, Sermon Lane, Paternoster Row, Ave Maria Lane, Amen Corner, Creed Lane (Geloofstraatje of -steeg), Holiday Court. Achter de prachtige kerk van St. Paul's, waarvan het plan ontworpen werd door Sir Christopher Wren, die na den geweldigen brand van 1666 nog meer dan dertig andere kerken in Londen bouwde, ligt Watling Street, een deel van de Romeinsche heirbaan, die gansch Engeland doorkruist, van uit Dover over Kantelberg, Rochester, tot Chester in het N. W. van Engeland toe.
— 75 — Dicht bij dezelfde kerk ligt het handelscentrum der City :
Cheapside, de zijde of kant waar men koopt, naar het Oudsaksisch ceapian, koopen. Daarnaast vinden wij nog de interessante straatnamen : Poultry (denk aan onze Kiekenmarkten), Bread Street, Milk
Street, Honey Lane, Oat Lane, Ironmonger Street, Cornhill. Aan de voormalige vesting, waarvan hier en daar nog overblijfsels te zien zijn, herinneren namen als : London Wall,
Moorgate, Houndsditch, Aldgate, Walbrook, Aldersgate, Newgate, Bishopsgate. Aan kerken (niet meer bestaande kerken worden hier met een * aangeteekend) en vroegere kloosters ontleenen volgende verkeerswegen hun naam : *St. Martin's le Grand, *Grace-church Street (van Grass Church, volksnaam van *St. Benet kerk, waar, op het kerkhof, een grasmarkt gehouden werd),
*St. Benet Place, Clement's Lane, *Mildred's Court, *Pancras Lane, St. Swithin's Lane, Friars' Alley, Crutched Friars, White f riars, Austin Friars' Lane, Friars' Alley, Blackfriars' Bridge. Namen uit de dierenwereld, tenware ze aan oude herbergen herinneren : Old Swan Lane, Swan Lane, Black Raven Alley,
Red Bull Yard, Blue Boar Court, Red Lion Court. Er zijn nog andere benamingen, die hier verdienen aangehaald te worden : o. m. Lombard Street, Old Jewry, Jewry Street, Minories, Old Bailey, Fleet Street, East Cheap (een tegenhanger van Cheapside), Mincing Lane. Dit opstel is natuurlijk niet volledig. We hebben willen aantoonen, dat ook de Engelsche toponymie voor ons van groot belang is, en dat, zelfs in groote steden zooals Londen, de plaatsnamen beter beschermd worden dan hier te lande.
A. H. VAN DYCK.
Plaatsnamen te Eupen. Oipen 1213, Ernst (Limb. VI, 181) ; Oupen 1442 (Reg. censal) ; id. 1558, Paquay (Rolduc, nr 47) ; Oepen 1502 Boehmer (Eup. Bild. 8) ; id. 1517, Paquay (Rolduc, nr 30) ; Oypen 1559, Boehmer (Eup. Bild. 8) ; Uypen 1559, Boehmer ib.) ; id. 1569, Heinen (Pfarrg. Eup. 15) ; Eupen 1698, 1712, Paquay (Rolduc, nrs 57, 60) ; Eupenn 1582, Boehmer (Eup. Bild. 8) ; Eupenne, L. (*). Romaansche vormen : Naus 1365, Colson (Maim. 79) ; Nayouwé 1522, 1524, 1537, Tihon (Franch. 397, 398, 437) ; Naiouwé 1524, Tihon (ib. 434) ; Neawe 1580, Colson (Maim. 79) ; Neouwe 1695, Colson (ib.) ; id. 1695, Rufsch (Eupen 110) ; Néau 1747, 1752, Tihon (Franch. 411, 468) ; Néaux 18 e e., XX e siècle (4-3-26) ; Neheau 1793, Rutsch (Eupen 18) ; Nèyaw 1920, Colson (Maim. 79) .
1. Aachenerstrasse, E. 2. am alten Bahnhof, L. ; alter Bahnhof, E. -- Bahnhofgasse, E. 3. alter Muhlenweg, E. X. Alt Hattlich, Le. -- Zie Hattlich. 4. im Arm, E. II 5. Arschkatz, Le. 6. (die) Bach ( 1 ), Stadtbach, L. 7. die Baten, in den Baten, E. -- op den Baetenbergh 1770, Batenberg, L. (*) Plaatselijk : dupe (kom v. d. Vesder), ópe (id. Geul). De plaatsnamen van Eupen vindt men bij L a n g o h r op bl. 60211 ; bronnen en verkortingen in Med. XI (1935), 75-77. De eerste twee stukken van deze reeks (Aubel en Balen) verschenen in deze Mededeelingen resp. XI (1935), 75-77 en XII (1936), 65-73. ( 1 ) Plaatselijk : bak.
-- 77 —
8. Baumhauersháuschen, L. 9. Bellmerin, E. ; am Bellmarinsweg, Le. — Bellmerinerbrucke, L. 10. Bendgen, Le. 11. op den Bergh 1695, aen den Bergh 1770, L. ; (oben) am Berg (e), Le. ; auf dem Berge, L. ; straet genoemt den Bergh 1770, L. ; Bergstrasse, Le. — op den Bergh onder de Capel 1770, L. ; Bergkapellstrasse, E. 12. aen de Biest 1770, L. 13. Biginengasse, L. 14. im Binsert, L.; Binster, im Binstert, E. ; Binstertweg, E. 15. de Borggatz 1770, L. 16. aen den Borngatz 1770, L. ; Borngasse, Le. — - Bornesmuhl, an Bornesmuhl, E. 17. Brachvenn, L. ; Brackvenn, Brackfenn, E. 18. Brandeberg, L. ; Brandenberg, E. — Brandenburg, L. 19. aen de Breullwyer 1770, L. X. giesen Bruechelgen, Le. — Zie nr 56. 20. naer de Brugge 1770, L. 21. Bruck, Le. 22. Burg Stockem, Le. — unter der Burg, E. — Burfeld, L. ; Burgfeld, E. X. im langen Dahl, E. — Zie im Langes. 23. Dickden, L. ; Dikden, E. 24. op de Duckelster 1770, auf dem Dickelster, L. ; auf den Dickelster, E. — - Diebelster, E. 25. Diebach, E. X. Diebelster, E. — Zie nr 24. 26. im Donner, L. ; Donner, E. — op den Donnerpoel 1770, L. — Donnerkaul, E. 27. Dorp van Eupen 1770, L. 28. aen den Driesch 1770, L. — Oedentriesch, E. 29. Drietescheier, L. — Drietescheiderbach, E. — Drietescheiderberg, L. 30. Duyffelschet 1599, onder Duyvelscheidt 1770, L. ; Teufelscheid, Le. 31. Druggeborn, Guy.; Drueborn, E. 32e in de Duyn-6ë 1770, in de Dun bë 1770, L. — Zie ook nr 130.
-- 78 — 33. Edelstrasse, E. 34. den Eyckenbergh 1770, L. ; im Eichenberg, Le. 35. in de Eschelbach 1770, L. ; Eschbach, L. ; Escherbach, E. — Eschenberg, L. — Eschergasse, E. 36. Esel, L. ; im Esel, E. ; in de Eselgatz 1770, L. 37. in d'Ettersten 1770, L. ; in den Ettersten, E. ; die Ettersten, Le. 38. wyver gelegen in de Euvelent 1713, L. 39. la Faveroun, L. ; Faberusbach, Le. ; Favrunbach, E. 39a. Verkeren, L. — Zie ook nr 144. 40. in den Vettenbrouck 1770, in Fettenbrouch, L. 41. Fleutenb^umchen, Le. 1I 42. Flondern, Le. 43. Fliischen, E. I 44. aen den Voetpat, L. 45. Vossenberg, Le. 46. Vossert, L. ; Vossent, E. 47. V o u l f e l d, Guy. E ; op 't Voulvelt 1608, op het Voulvelt 1770, L. ; Faulfeld, Le. 48. het Frambachlecn 1515, de Ryckel (Cour féod. 321) . 49. Frankendell, Le. X. oeden Friesch, L. Zie nr 129. 50, aen den voerwegh (de straet) genoemt den Fruyt 1770, L. 51. in de groote Gatz 1770, die grosse Gasse, L. ; an der grossen Gasse, E. — aen den Grooten wegh gaende naer Hendriks-Capelle 1770, L. 52. den Gemeynen steenwegh 1770, de Gemeyne straet 1770, L. 53. op Genstervelt 1770, L. 54. in den Gerret 1770, auf Gerhardt, L. ; auf Gerhard, E. ; der kleine (grosse) Gerhard, E. ; aen den wegh genoemt de kleine Gerret 1770, L. 55. Getsbach, L. ; Getzbach, E. — - Gitzberg, Le. 56. Giesen bruechelgen, Le. X. Gitzberg, Le. — Zie nr 55. 57. Gosdrop 1770, Gosterp, Gospert, 1770, Gospert, L. ; Gosbert, E. ; Gospertstrasse, E. — Gosperterbach, E. 58. Gulcherstrasse, E. 59. in de Haeghen 1770, auf den Haken, L. ; Haagen, E.
- 79 60. auf der Haas, L. ( 2 ) ; unter der Haas, E. ; Haasstrasse, E. - in den Haasberg 1770, L. ; (der) Haasberg, Le. ; unter der Haasberg, in dem Haasberge, E. II 61. op ge Haind, E. 60a. Haasenell, L. 62. aen de Hamaekersgatz 1770, L. 63. Hat t 1 i c h, Guy. E. ; Hartlich 1203, Ernst (Limb. VI, 170) ; Attelach 1262, Ernst (ib. 259) ; Alt (Neu) Hattlich, Le. 64. tot den Heggen 1658, op de Heggen 1770, L. ; die Hecken, auf den Hecken, E. ; Heggenstrasse, E. • 65. auf der Heid, E. - Heidberg, Le. 66. Herbesthalerstrasse, E. 67. Herkenbrucken, L. ; Herckenbrucken, E. 68. Herzogenwald, Le. (3). 69. op de hut aen den Hill 1770, L. ; (die) Hill, Le. (4). 70. Hisselsgasse, Le. ; an der Hisselsgasse, E. 71. Hochberg, Le. 72. H o c h s t r a ss e, Guy. Le. ; op de Hooghestraet 1714, op de Hoogstraet 1770, Hochestrasse, die hohe Strasse, L. ; auf der hohen Strasse, E. 73. Holzep, L. (5). 74. Hook, auf 'm Hook, E. - - auf der Huck, Le. ; Huckgasse, E. 75. aen de Hostert 1770, L. ; Hostert, E. -- Hoster twiesenweg, E. 76. in de Houwegatz 1770, L. 77. Hufengasse, Le. ; Huvengasse, die Hubegasse, E. 78. Huschen, L. 79. op di j e I-f utte 1539, op de Hut aen den Hill 1770, L. ; (an der) Witte, Le. ; oben in der Hutt, unten an der Hatte, E. ; aen de Huttegatz 1770, L. ; Hiittenprivatweg, E. - ill den Huttenbergh 1770, L. ; im Wittenberg, Le. ; unter dem Huttenberge, unten im Iiuttenberg, E. (2) Plaatselijk : minder gen haas. (3) Plaatselijk : hertogenwald. (4) Grens tusschen Eupen en Membach ; vroeger tusschen België en Duitschland. (5) In het bosch, langs de Hill.
-- 80 -80. Joestroemersleen 1556, de Ryckel (Cour féod. 343) . 81. de Jouchegatz 1770, L. 82. op de Judestraet 1770, L. ; Judenstrasse, Le. ; (die) Judgasse, E. 83. op den Calmijnberg 1770, L. 84. op den bergh onder de Capel 1770, L. ; die Kapelstrasse, E. ; Bergkapellstrasse, E. 85. op Kaperberg 1539, Caperberg 1770, L. ; (am) Kaperberg, Le. 86. Kappesveld, L. ; Kappesfeld, E. 87. in de Capucinestraet 1770, L. 88. Katzendriesch, Le. 89. Kehrberg, L. ; im Kirberg, Le. — aen de Kehrbruck 1770, L. — Kehrhaus, L. — Kehrmoele, L. — aen de Keerpoel 1770, L. — Kehrweg, E. 90. Keukenbend, L. 91. Kerkstraet 1770, L. ; Kirchstrasse, Le. ; (am) Kirchweg, E. ; beim Kirchhofe, L. ; beim Kirchhof, E. ; aen de kleyne straet genoemt de Kerckhofgatz 1770, L. — der Kirchenbend, Le. 92. op de Kisel, am Kiesel, L. ; der Kiesel, Le. ; im Kiesel, E. ; in de Kisselgatz 1770, L. — Kisselter, E. 93. die Kigeisgasse, L. I 94. Klapperbach, L. X . in het Klein dëken 1770, L. — Zie nr 130. 95. Clouse, Guy. Le. ; Claus, L. — Klusbach, L. 96. Kloster, Le. ; am Kloster, E. ; in de Closterstraet 1770, L. ; (die) Klosterstrasse, Le. — Klosterweid, Le. 97. op de Clotzerbaen 1770, die Kloetzerbahn, L. ; Kkitzerbahn, E. 98. Knippen, Le. 99. Knoetgensgoet 1606, de Ryckel (Cour féod. 343). — Knoetgenshof 1628, Id. (ib. 344) . — het Knoetgensleen 1660, Id. (ib. 345) . — Knorghynsgoet 1515, Id. (ib. 342). 100. de Krappel 1770, volmolen genoemt de Krapel 1770, L. ; auf dem Krapel, E. 101. Kretschborn, L. ; (untem) oben im Kuetschborn, E. 102. Kreutzenhammer, E. I) 103. auf 'm Kiigel, E.
-- 81 — 104. der alte Kurifurstenweg von Spah nach Eupen, L. 105. die Laeschett 1579, het Laetschet 1697, das Laschet, L. ( 6 ) ; Lascheterweg, E. — Lacheterveld, L. ; Lascheterfeld, E. 106. Lambertsplatz, L. ; Lambertzplatz, E. 107. im Langes, L. ( 7 ) ; Langes, E. — Langhesthal, Le. -- im langen Dahl, E. 108. op de Leymcuyl 1770, op de Lehmkul 1770, L. ; Leimkaul, an der Lehmkaul, E. 109. in 't Lommerigh 1770, aen den kleinen wegh genoemt het Lommerich 1770, L. ; Lommerich, E. ; het Lommerichsgatzken 1770, L. 110. Loten, E. 111. auf der Luft, Le. ; unter der Luft, Le. 112. Malmedyerstrasse, E. 113. Marktplein, L. ; Marktplatz, E. --- in Merxgatz 1770, in de Merckgatz 1770, L. 114. Marschalshof 1556, de Ryckel (Cour féod. 343) . — het Marschalsleen 1651, Id. (ib. 345) . 115. Mayerskreutz, L. 116. Meugenwinkel, Le. II 117. Gut Meierhof, E. 118. in de Monjernwegh 1770, L. ; Montjoier Weg, Le. ; (am) Mónigerweg, Le. -- Montjoierstrasse, E. 119. in d'óë op het huys Montplaisir 1770, een bempt in d'bë genaempt Montplaisir 1770, L. ; Mon Plaisir, Le. 120. op den Mosel 1770, L. 121. Mospert 1770, L. ; Mosbert, E. 122. Muhlenbaum, Le. — Mlihlenbend, Le. -- alter Muhlenweg, E. X. Neu Hattlich, Le. — Zie Hattlich. 123. Neustrasse,E. 124. Nis p er t, Guy. E. ; Nysdorp 1770, in de straet genoemt Nispert 1770, Nisterp, Nyspert, L. -- Nispertbach, E.
(6) Op de grens tusschen Eupen en Stockem. (7) Vallei van de Vesder, rivieropwaarts van af de monding van de Hill.
--- 82 --125. N ë r e t h , Guy. ; Noereth, E. ; Nurot 1213, Ernst (Limb. VI, 181) ; Neurot 1262, Ernst (ib. 259) ; Nuewerot 1390, de Ryckel (Cour féod. 325) ; Nureth, L. ; Nëretherstrasse, E. — - Noieth, L. 126. Obersbach, Opersbach, Oversbach, L. ; (die) Opersbach, E. 127. Oberstadt, E. 128. Oberstehaide, Guy. 129. Oeden friesch, L. ; Oedentriesch, E. 130. Oeh, E. ; een bempt in d'bë genaempt Montplaisir 1770, in d'óë op het huys Montplaisir omtrent Eupen 1770, in d'óë onder Eupen 1770, een maelmolen gelegen in de 6ë 1770, i gen'uë, L. (8 ) ; in (unter) der Eu, Le. — weg van Eupen naar d'óë 1770, L. ; weg von der Oeuch, E. -- in de dun ëë 1770, in de duyn-óë 1770, L. — in het klein óëken 1770, L. — de óëbempt 1770, L. — bosch genaempt den ciëberg 1770, L. — op den Yborn 1770, L. ; Uëborn, L. ; Ueborn, E. -- aen d'Mgatz 1770, L. ; Oestrasse, E. op den Olygraeff 1770, L. ; Olengraben, Le. 131. 132. den Ossenwegh 1770, L. 133. Pangh, E. 134. het Panhuis 1606, L. 135. het Pastorale huis 1770, L. 136. am Pave, L. ; Paveestrasse, die Paffeistrasse, E. 137. im Pechgen, Le. -- Peschhof, L. 138. Pfaffenrotter, L. — Zie ook nr 150. 139. am Pfeifersgang, L. ; am Pfeiffersgang, E. 140. Picqueboom, L. — Pieckenmuhle, Le. 141. an der Plátschmiuhle, Le. 142. aen de Poel 1770, L. ; der Pfuhl, Le. ; (auf'm) Pfuhl, E. — - Pruhl, L. 143. Raal, Raal Raal, E. ; Raalbach, L. 144. Rerckeren, E. — - Verkeren, L.
(8)
Volksbenaming voor den rechteroever van de Vesder, tusschen
Eupen en Membach.
-- 83 — 145. auf dem Rhein, L. 146. Risselter, L. -- Zie ook nr 92 (Kisselter) ? 147. Roereken, E. 148. aen den Roodenbergh 1770, auf dem Roodenberg, L. ; Rothenberg, auf dem Rodenberge, E. 149. R o 11, Guy. ; op de Rolle 1770, L. ; auf der Roll, Le. ; die Rolle, E. 150. (in dem) Rotter, Le. ; auf der Rother, L. ; an der Rottergass, Le. ; am Rotterweg, Le. — Pfaffenrotter, L. 151. Rouschmoele, L. 152. Saar, E. ij 153. Schafskopf, Le. 154. Schelt, L. 155. in die Schilswegh 1667, de Schilswegh 1770, L. ; Schilsweg, Le. 156. auf'm Schliissel, Le. 157. auf Schoenenfeld, Le. ; SchUnefeld, E. 158. in het Scherbergh 1770, L. ; (im) Schorberg, Le.; Schor -berich,E.;andSobergtz170,L. 159. Schwartzbach, L.— Schwarzberg, E. 160. Selterschlag, Le. ; Selterschlagsweg, L. ; Seltenschlagsweg, E. 161. in de Sippen 1770, Siepen, L. 162. Spahbrunnen, L. I 163. Spahrbach, L. 164. Spitsberg, L. ; (der) Spitzberg, E. ; nach dem Spitzberge, E. X . Stadtbach, L. — Zie Bach. 165. Stadtgraben, Le. 166. Steenart 1697, Steenroth 1727, het Steenrot 1770, L. ; Steinroth, Le. — - Stendrich, Le. 167. Steinbach, Le. -- op den Steenberg 1770, L. — Steinkaul, Le. 168. auf dem Stock, L. ; auf den Stoeck, E. — op den Stockberg 1770, L. ; Stockbergerweg, E. 169. St o c k e m , Guy. Le. ; Stockheim 1172, Ernst (Limb. VI, 149) ; Stochem 1213, Ernst (ib. 181) ; Stockhem 1213, Quix (Eupen, 18) ; Stockeheim 1262, Ernst (Limb. VI, 260) ; Stokehem 1262, Ernst (lb. 261) ;
--84— Stockehem 1262, Ernst (ib. 261) ; Stocheim 1306, Quix (Eupen, 288) ; Stochem 1837, Quix (lb. 107). — Burg Stockem, Le. — Zie ook nr 21. 170. Schulstrasse, E. ij 171. Stoul, L. 172. Swaertwyer 1770, L. 173. T erne 11 , Guy. Le. — - Haasenell, Le. 174. die Teufelsgasse, L. — Zie ook nr 30. 175. Theodor Pohl-Siedlung, E. 176. Thessenhof, Le. 177. in der Treid, Le. 178. Trotzberg, L. 11 179. am Trottenbrunnen, E. 179a. op den Yborn 1770, L. ; Uëborn, L. ; Ueborn, E. -- Zie ook nr 130. 180. Unterstadt, E. 181. Verviers(er)strasse, E. 182. de Watergraeff 1770, L. 183. het Weesenhuis 1770, L. 184. in den Weyenbroek 1770, L. 185. Wirth, E. ; im Werth, E. ; Wirthstrasse, E. — Wirthplatz, L. ; Werthplatz, E. 186. die Weser, L. ( 9 ) ; Weser, E. 187. in het Wolffloek 1770, L. ; Woifsioch, Le. (10).
J.
LANGOHR -- H. J. VAN DE WIJER.
(9) De Vesder, plaatselijk : wezen. (10) Bij D e R y c k el vinden wij voorts ,nrog : fief van der Eycken 1651, Eyckensleen 1690 (Cour féod. 345, 346) en Hooftman(s)leen 1641, 1663 (ib. 359, 360).
DE KONINKLIJKE COMMISSIE VOOR TOPONYMIE EN DIALECTOLOGIE laat in haar
HANDELINGEN ieder jaar een reeks bijdragen verschijnen over Vlaamsche en Waalsche plaatsnaamkunde en dialectologie, van de hand der voornaamste specialisten. Daarbij komen de bibliographische jaaroverzichten over deze vakken, onmisbaar voor wie ze wil bijhouden. De Handelingen zijn te bestellen bij den H. M. Francois, Berg van 't Hof, 27, Brussel, door storting van den netto-prijs op diens postcheckrekening Nr. 779.36. PRIJZEN : Handelingen I, 1927 : pp. xxiv + 250, 2 kaarten Handelingen II, 1928 : pp. 327, 5 figg., 9 kaarten Handelingen III, 1929 : pp. 228, 3 kaarten Handelingen IV, 1930 : pp. 310, 3 kaarten Handelingen V, 1931 : pp. 304, 1 portret, 2 kaarten Handelingen VI, 1932 : pp. 302, 2 kaarten, 3 platen Handelingen VII, 1933 : pp. 432, 3 kaarten in kleuren Handelingen VIII, 1934 : pp. 470, 1 portr., 9 kaarten
België Buitenland
25 fr. 8 belg..
België 35 fr. Buitenland 10 belg. België Buitenland
25 fr. 7 belg..
België Buitenland
35 fr. 9 belg.
België Buitenland
35 fr. 9 belg.
België Buitenland
32 fr. 9 belg.
België 45 fr. Buitenland 11 belg. België 50 fr. Buitenland 12 belg.
Handelingen IX, 1935 : 8°, pp. 432, 1 portr., 3 kaarten en 7 fig. België 45 fr. Buitenland 11 belg. Handelingen X, 1936: België pp. 472. 2 portr., 6 kaarten . 50 fr. Buitenland 12 belg.
_
UITGAVEN
VAN DE
VLA. TOP. VEREENIGING
1. NOMINA GEOGRAPHICA FLANDRICA Bibliographie van de Vlaamsche plaatsnaamkunde door H. J. VAN DE WIJER. 1928 (xxvi + 158), fr. 20. Inleiding tot de studie van de Vlaamsche plaatsnamen, 1 door J. MAN.. SION, K. DE FLOC', A. CARNOY en H. J. VAN DE WIJER. 1929 (xii + 166), fr. 28. De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen door J. MANSION. 1935 (xxiv + 170), fr. 45. Toponymie van Opwijk door J. LINDEMANS. 1930 (xii + 220). fr. 45. Toponymie van Varsenare door J. PULLET en J. HELSEN. 1933 (xv + 140), fr. 35. 2.
TOPONYMICA
De Vlaamsche gemeentenamen in moderne spelling door H. J. VAN DE WIJER. 1929 (Ix + 44), fr. 10. Brabantsche plaatsnamen, 1 door J. LINDEMANS. 1931 (x + 62), fr. 10. Brabantsche plaatsnamen, 4 door J. LINDEMANS. 1933 (Ix + 36), fr. 15. Brabantsche plaatsnamen, 5 door J. LINDEMANS. 1935 (viii + 42), fr. 15. Brabantsche plaatsnamen, 6 door J. LINDEMANS. 1936 (viii + 34), fr. 15. Het Cijnsboek van Duyst door J. LINDEMANS en E. VAN DER LINDEN. 1931 (x + 52), fr. 15. Zuidlimburgsche plaatsnarren door E. ULRIX en J. PAQUAY. 1932 (viii + + 118), fr. 25. Huisnamen te Lier door J. HELSEN. 1934 (viii ± 34), fr. 10. 3.
MEDEDEELINGEN
Jaargangen I-V (1925-1929), iv + 154 bl., fr. 20. Jaargangen VI (1930)-XII (1936), elk fr. 10. 4. BIJLAGEN Plaatsnamen te Lippeloo door J. E. VAN ELSEN. 1931-32 (vi + 18), fr. 2. Plaats- en persoonsnamen te Noorderwijk door J. HELSEN. 1932 (iv + 16), fr. 2. Drie lessen over de geschiedenis van het Nederlandsch naar de plaatsnamen door J. MANSION. 1932 (Iv + 34), fr. 10. Plaatsnamen te Londerzeel door M. SACRÉ. 1933-34 (iv + 32), fr. 5. Plaatsnamen te Turnhout door J. VAN GORP. 1934 (iv + 18), fr. 2. Rond het woord „ uitvang " door J. HELSEN. 1935 (iv ± 12), fr. 2. Het oudste domaniaal rentenboek van Halle door M. J. VAN DEN WEGHE. 1935 (vi -f 28), fr. 2. Donk-namen in de provincie Antwerpen door J. VAN GORP. 1935 (iv + 18), fr. 2. Lommelsche plaatsnamen door A. H. VAN DYCK. 1936 (iv + 20), fr. 2. Riviernamen in de Kempen door J. VAN GORY. 1936 (vi + 26), fr. 2.