De kat
Ruud Macco
Als ik op de fiets naar huis rijd, kom ik door een doodgewone woonwijk met veel rijtjeswoningen. De straat heeft geen trottoirs. Met een beetje goede wil zijn er langs de weg een aantal hobbelige parkeerstroken te ontwaren. Daarachter zie ik warrig struikgewas, dat ogenschijnlijk in geen tien jaar een schaar gezien heeft. Alsof die schier ondoordringbare haag nog niet genoeg privacy geeft, zie ik er zo hier en daar ook nog een vale houten constructie boven uitsteken. Het is, dat die huizen en tuintjes verraden, dat er ooit leven geweest moet zijn in die straat. Een enkele geparkeerde auto doet zelfs vermoeden, dat het er toch nog vrij recent geweest moet zijn. Nu wijst niets meer op de aanwezigheid van enige vorm van menselijke activiteit. De speeltoestellen op de open terreintjes zijn leeg en smerig. Ze staan met hun fundamenten in donkere waterplassen, waaruit zo hier en daar toch nog een groene oase van gras bovenuit komt. Juist als ik bedenk, dat er misschien wel een grote wolk van gifgas door de wijk getrokken zou kunnen zijn, zie ik de kat. Ze lijkt net zo verrast als ik, als ze de bosjes uit loopt op het zelfde moment, dat ik een bocht in de straat uit kom. We vangen elkaars blik om die secondenlang vast te houden. Seconden, waarin ik aanvankelijk verbaasd ben dat er buiten mijzelf in deze troosteloos ingerichte wereld toch nog enig leven blijkt te zijn. Een verbazing, die al snel overgaat in onrust. De kat lijkt net zo verrast als ik en blijft stokstijf staan. Ze staat daar met een kromme rug, vier poten stevig op de grond en haar staart recht omhoog. Dan laat ze haar rug wat zakken en houdt ze haar kopje ietsje scheef en opent haar bekje, terwijl ze me strak blijft aankijken. ‘Ze wil me iets zeggen,’ denk ik in een flits. ‘Wat moet ik hiermee,’ denk ik terwijl de kat mij geen moment loslaat. ‘Ze heeft vast iets gezien, wat ze me wil zeggen. Zou ze hulp zoeken?’ Ongemerkt minder ik vaart. Snel kijk ik om me heen zonder de kat echt uit het oog te verliezen. Buiten ons beiden lijkt niets de doodse rust in de straat te verstoren. De kat en ik lijken de enige levende wezens te zijn, die zich hier aan de buitenlucht durven bloot te stellen. De bomen laten hun blad al vallen. Het woud van struiken vangt die bladeren gretig. Wat ze missen wordt hen door de wind toe geblazen. Donkere ramen lijken, schuilend onder eentonige grijze dakpannen, hun best te doen om zich aan nieuwsgierige blikken te onttrekken. Opnieuw kruisen mijn blikken die van de kat.
De kat! Copyright 2012, Ruud Macco All rights reserved
2
De situatie doet me denken aan een wild west film, waarin ‘De Kat’ langzaam uit de plaatselijke saloon komt om de aanstormende desperado uit de woestijn dapper op te wachten voor een gevecht op leven en dood. Nog steeds houdt die kat me met zijn blik in een verlammende greep. Steeds minder op mijn gemak kan ik niet anders dan strak terugkijken. ‘Ze wil echt wat van me,’ denk ik bij mezelf. Als ik dichterbij kom, spert ze haar bek verder open. Een klaaglijk geluid boort zich via mijn oren mijn schedel in. Ik sta nu haast stil. ‘Wat is er toch poes? Wat wil je me vertellen?’ Ik vraag het haar zonder echt antwoord te verwachten. Ik zet mijn fiets langs de kant van de weg, waarbij ik de kat geen moment uit het oog verlies. Als ik op haar toeloop, draait zij zich resoluut om en loopt twee passen het struikgewas in. Dan staat ze weer stil en kijkt achterom. Opnieuw spert ze haar bekje open, alsof ze me tot spoed wil manen. Ik aarzel om mij door het dichte struikgewas heen te worstelen om een wildvreemde kat te volgen. Stel, dat er toch iemand mij vanachter de donkere ramen door de struiken ziet sluipen, wat dan? De kat geeft niet op. Alsof ze mijn gedachten heeft geraden loopt ze naar een nauwe doorgang in de haag. Gebukt kijk ik nieuwsgierig door die kier in de struiken wat voor iets onrustbarends daarachter te ontdekken valt. Ik ga op mijn hurken zitten om alles beter te kunnen zien. Er blijkt zich achter die wildernis een onverwacht mooi onderhouden tuin schuil te houden. Keurig aangeharkte borders rondom een glad gazon, waarin geen spoor van mos of ander onkruid is te zien. Het gazon grenst aan een klein terras met een tuintafel en twee stoelen. In de hoek van het terras zie ik wat kleurig speelgoed in een fel rode zandbak, waarvan het deksel tegen een houten tuinafscheiding leunt. Een bonte bal ligt nog net op het gras. Ontegenzeglijk stille getuigen van jong leven. ‘Zou die kat me dat willen laten zien?’ denk ik, terwijl ik verder rond speur naar iets wat op onraad lijkt. Daar waar het gras moeite heeft om zich te handhaven staat een appelboom. Een driehoekig bankje vol met vogelpoep onttrekt de stam van het boompje aan het zicht. Achter de boom is door de struiken heen nog net een stenen muurtje te zien. Ik neem aan, dat het een schuurtje is. Alhoewel het dan wel wat gek is, dat er geen paadje heen loopt. Ik breek mijn hoofd er maar niet over en kijk weer naar de kat. De kat! Copyright 2012, Ruud Macco All rights reserved
3
Ze staat stil in het gras en kijkt achterom naar mij. ‘Schiet nou o-hop,’ lijkt ze me te willen zeggen. Dan draait ze haar kop naar de openzwaaiende achterdeur van het huis. Geschrokken wil ik me terugtrekken, als ik plots een vrouw langzaam de tuin in zie komen. Naakt. Er bungelt een touw in haar hand. Gebiologeerd als ze is door die ene boom midden in haar grasveld, lijkt ze mij niet te hebben gezien. Ik houd mijn adem in en blijf stil zitten. De kat strijkt zich langs de benen van de vrouw. Ze draait haar kopje er helemaal langs en strijkt zich vanaf haar nek tot aan haar staart helemaal langs de blote huid van de vrouw. De vrouw reageert niet. Onverstoorbaar schrijdt ze langzaam naar de boom. Ongewild raak ik in de ban van haar soepele en elegante manier van bewegen. Het touw bungelt langzaam mee in het ritme van haar pas, waardoor het haar elegantie lijkt te willen onderstrepen. Het gras en de struiken aan de andere kant van de tuin omgeven de vrouw als een lijst om een schilderij, waarin ze als gracieus naakt de hoofdrol speelt. Haar blanke huid lijkt smetteloos wit tegen de achtergrond van die groen tuin. De kat geeft niet op en loopt tussen de benen van de vrouw door, terwijl ze er voortdurend voor zorgt fysiek contact met de vrouw te houden. Wanhopig werpt ze mij tussen de bedrijven door een blik toe, waarin een schreeuw om hulp ligt opgesloten. Niet wetend hoe ik moet reageren, zie ik dat de vrouw op de boom toeloopt en het touw over een grote tak gooit.
Net als ik wil de tuin in wil springen, trekt iemand mij met grof geweld uit de bosjes. ‘Zoekt u wat, meneer?’. Een donkere stem verandert plots de hele situatie. Door de plotselinge ruk aan mijn jas tuimel ik achterover en kom plat op mijn rug op de straat terecht. Ik kijk langs een paar benen in spijkerstof omhoog en kan net om de randen van een jas heen het paar priemende ogen aan het einde van de jas zien. Die voorspellen niet veel goeds. Ik probeer overeind krabbelen, maar de man zet zijn schoen op mijn borst en perst de adem uit mijn lijf. ‘Wij houden niet van mannetjes, zoals jij,’ blaft hij. ‘Het is niet wat u denkt,’ kan ik nog uitbrengen. ‘Leg straks aan de politie maar uit, wat je hier dan wel doet,’ bijt hij me toe, terwijl hij de druk op mijn borst nog verder opvoert. De kat! Copyright 2012, Ruud Macco All rights reserved
4
Versuft en amechtig naar adem happend hoor ik dan een langgerekte klagelijke schreeuw van de kat in de tuin. Dan wordt het donker in mij.
De kat! Copyright 2012, Ruud Macco All rights reserved
5