R E V O L U T I E S
I N
D E
N E U R O L O G I E
De introductie van de PCR in het (neuro)genetisch onderzoek T
R
E
F
GENETISCH
W
O
O
R
D
E
N
O N D E R Z O E K ; P O LY M E R A S E
KETTING REACTIE
(PCR);
GENETISCHE
D I A G N O ST I E K ; M U TAT I E D E T E C T I E .
door E. Bakker en H.B. Ginjaar
Samenvatting De polymerase ketting reactie (PCR) heeft voor een doorbraak in de moleculaire genetica gezorgd. Zonder de PCR zou het in kaart brengen van het menselijk genoom niet zo’n enorme vlucht genomen hebben. Ook de genetische diagnostiek is door de PCR in een stroomversnelling terechtgekomen. Voor veel neurologische aandoeningen zijn ziektegenen met hun bijbehorende gendefecten bekend. Voor de neuroloog is het nu mogelijk geworden om eerder dan voorheen een definitieve diagnose te stellen. Tevens biedt de moleculaire genetica voor naaste familieleden de mogelijkheid van erfelijkheidsvoorlichting en voorspellende diagnostiek, te weten het presymptomatisch of prenataal aantonen van een genetisch defect. Hoewel er therapeutisch voor de meeste patiënten nog weinig te bieden is, zijn er recent wel enige hoopgevende vorderingen gemaakt. De eerste toepassingen komen op het gebied van de vervangingstherapie: het via transgenese produceren van medicijnen. Dit is recent beschreven voor de ziekte van Pompe waarvoor nu een in konijnenmelk geproduceerd menselijk eiwit/enzym bij patiënten wordt onderzocht. Vele onderzoeksgroepen werken momenteel aan gentherapie en hoewel soms kleine successen het nieuws halen, is het voor de meeste erfelijke aandoeningen nog jaren (10-15 jaar) te vroeg om een echte doorbraak te verwachten. (Ned Tijdschr Neurol 2001;5:359-366)
Genlokalisatie en indirecte diagnostiek
Inleiding Met de opkomst van de moleculaire biologie sinds het begin van de jaren ’80, is het genetisch onderzoek in een stroomversnelling terechtgekomen en werd het medisch toepasbaar. Restrictie-enzymen werden gebruikt om genetische variaties of poly-
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
morfismen (RFLP’s = restrictie fragment lengte polymorfismen) in het DNA aan te tonen. Met behulp van familie-onderzoek werd aangetoond dat sommige RFLP’s samen overerfden met genen voor ernstige genetische aandoeningen zoals Duchenne spierdystrofie1 en de ziekte van Huntington.2 Vanaf dat moment werd voorspellende diagnostiek mogelijk. In 1985 werden de eerste prenatale diagnosen voor de spierziekte van Duchenne (DMD)3 uitgevoerd, terwijl het DMD-gen en genproduct pas in 1986 bekend werden.4,5 De grootste revolutie moest toen nog komen, namelijk de ontdekking van het in een reageerbuisje vermeerderen van specifieke DNA-fragmenten. Hoewel reeds enige jaren de basisbenodigdheden hiervoor bekend waren, zoals oligonucleotiden* en DNA polymerase**, zorgde de ontdekking van Mullis voor een ongekende doorbraak.6 In 1986 introduceerde Kary Mullis de ‘Polymerase Chain Reaction’, oftewel de PCR techniek (zie ook Figuur 1, op pagina 360). En reeds in 1993 ontving Kary Mullis de Nobelprijs voor de Scheikunde voor zijn briljante idee: met behulp van de PCR techniek kan van één specifiek stukje DNA (bijvoorbeeld 100-1000 basenparen lang) uit het totale menselijk genoom, bestaande uit 6 miljard basenparen, een grote hoeveelheid (vele miljoenen) identieke kopieën gegenereerd worden. In de laatste 10 jaar heeft de PCR techniek tot een ongekende groei van de moleculair diagnostische mogelijkheden geleid. De eenvoud van de reactie maakt dat de kennisoverdracht en implementatie op velerlei gebied enorm snel is gegaan en dat binnen enkele jaren de PCR als dé basistechniek werd gezien om het DNA te analyseren. Er is inmiddels een groot scala van, op PCR gebaseerde, toepassingen ontstaan voor de detectie van variaties/mutaties in het DNA.
Neutrale variaties zijn als markers in familie-onderzoek bruikbaar, om ziektegenen op te sporen en om indirecte diagnostiek mogelijk te maken. Door gebruik te maken van zogenaamde ‘Short Tandem Repeat’ (STR)-sequenties werd het mogelijk om veel sneller dan voorheen (binnen een paar weken in plaats van jaren) door middel van familiestudies (= koppelingsstudies) een ziektegen te lokali-
N E U R O L O G I E
NR.
5 - 2001
359
Figuur 1. Schematische weergave van de Polymerase Ketting Reactie (PCR). Toelichting Figuur 1.‘Polymerase chain reaction’ (PCR). De ‘polymerase chain reaction’ (PCR) is een techniek waarbij een specifiek stukje DNA in vitro miljoenen malen vermenigvuldigd kan worden, zonder dat er kloneringsstappen voor nodig zijn. De PCR is heel gevoelig, zodat zelfs met kleine hoeveelheden uitgangsmateriaal toch resultaat verkregen kan worden. Een keerzijde hiervan is dat de PCR ook gevoelig is voor contaminaties. Het principe van de PCR staat in Figuur 1 schematisch weergegeven.Twee specifieke synthetische oligonucleotiden, de ‘primers’, worden zodanig gekozen dat zij het te vermenigvuldigen (amplificeren) gebied flankeren. Zij zijn naar elkaar toe gericht; de ene primer is complementair aan de + streng, de andere aan de - streng van het DNA. Zij worden in overmaat aan de DNA oplossing toegevoegd, waarin zich onder andere de 4 typen nucleotiden (dNTP's), buffer en het hitte bestendige DNA polymerase, Taq (Thermus aquaticus)-polymerase, bevinden. Het DNA wordt gedenatureerd bij 95oC (waardoor deze in enkelstrengsvorm komt), waarna de temperatuur verlaagd wordt, zodat de primers met de complementaire sequentie kunnen ‘annealen’ (= het aanhechten van basenparen). Vervolgens wordt de temperatuur weer verhoogd, zodat het DNA polymerase deze stukken dubbelstrengs DNA als startplaats kan gebruiken voor de verdere synthese van de complementaire streng (‘extension’). Na herhaling van de denaturatiestap zullen de ‘primers’ niet alleen aan het oorspronkelijke DNA ‘annealen’, maar ook aan de nieuw gesynthetiseerde complementaire DNA-streng. Bij iedere cyclus van denaturatie, aanhechten en verlengen zal dus een verdubbeling van het aantal DNA moleculen optreden, zodat na 25-30 cycli een exponentiële vermeerdering van het doelwit DNA tot ~108 kopieën plaats heeft gevonden. *) Oligonucleotiden: synthetisch geproduceerde stukjes enkelstrengs DNA, van 15 tot 30 basen lang. **) DNA polymerase: een enzym, uit bacteriën geïsoleerd, waarmee DNA gekopieerd kan worden.
360
NR.
5 - 2001
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
N E U R O L O G I E
A
B Figuur 2. Multiplex PCR. A: DNA amplificatie producten van 4 Duchenne spierdystrofie patiënten (P1-P4) en van een controle persoon (C) zonder een deletie zijn door middel van elektroforese gescheiden in een agarose gel. Het DNA is aangekleurd met ethidiumbromide. B: Schematische weergave van de onderzochte exonen uit het dystrofine gen met daaronder de aangetoonde deleties (open bolletjes) voor ieder van de 4 patiënten P1-P4. De grootte van de aangetoonde deletie is weergegeven met ‘del’ met daarachter de ontbrekende exonen; de haakjes geven aan dat de deletie verder doorloopt dan dit exon.
seren. In 1991 werd het gen voor FSHD (facioscapulo-humerale spierdystrofie) met deze nieuwe aanpak als eerste op de chromosomenkaart (chromosoom 4q35) gezet.7 Wanneer eenmaal de plaats van het gen dat de aandoening kan veroorzaken bekend is, kan met behulp van zogeheten ‘flankerende markers’ hoogbetrouwbare, indirecte diagnostiek worden uitgevoerd zonder dat het genproduct of het gen zelf bekend hoeft te zijn.
Directe diagnostiek Veel genen die betrokken zijn bij erfelijke aandoeningen zijn inmiddels bekend. Het zoeken naar
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
mutaties (=ziekteveroorzakende veranderingen ofwel genetische defecten) in een verdacht gen noemen we directe diagnostiek. Vaak stuurt een aanvragend arts (bijvoorbeeld de neuroloog) een bloedmonster van een patiënt in ter bevestiging van een klinische diagnose. Als de mutatie gevonden is dan ontstaat de mogelijkheid voor de patiënt en/of zijn familieleden om relatief snel (binnen enkele dagen) een pas later in het leven optredende genetische aandoening al dan niet prenataal te voorspellen. Bij voorspellende of presymptomatische diagnostiek is erfelijkheidsvoorlichting onontbeerlijk. Hierbij worden de voor- en nadelen van het weten ten opzichte van het niet weten afgewogen en indien nodig
N E U R O L O G I E
NR.
5 - 2001
361
Figuur 3. Fragiele-X-syndroom. Schematische weergave van de (CGG) repeat in de promoter (het 5’ niet vertaalde deel van exon 1) van het FMR1-gen. Een aantal herhalingen van 6x tot ongeveer 50x CGG wordt stabiel overgeërfd en valt onder de normale variatie die in de bevolking voorkomt. Meer dan 50 ‘repeats’ wordt een premutatie genoemd; de sequentie is niet stabiel in de meiose en neemt na maternale transmissie toe tot soms een volle (meer dan 200x CGG’s) mutatie. Bij meer dan 200x CGG’s leidt methylatie van de vele CGG tot blokkade van de genexpressie, waardoor er geen FMR eiwit meer wordt gevormd en bij mannen het volledige syndroom tot uiting komt. Een vrouw met één ‘volle’ mutatie heeft soms wel en soms geen symptomen, afhankelijk van de expressie van het andere X-chromosoom (X-inactivatie).
worden de adviesvragers psychologisch begeleid. De detectietechnieken, gebruikt voor het vaststellen van een mutatie, zijn de afgelopen jaren steeds efficiënter geworden.
Voorbeelden van enkele mutaties en hun detectiemethoden Deleties Bij ongeveer 60% van de Duchenne en Becker spierdystrofie patiënten wordt de spierziekte veroorzaakt door een deletie van één of meerdere exonen uit het 79 exonen tellende dystrofine gen. Eén van de allereerste toepassingen van de PCR in de diagnostiek van een neurogenetische aandoening was de deletietest voor de ziekte van Duchenne/Becker met behulp van de zogenaamde ‘multiplex PCR ’ van Chamberlain,8 waarbij in één enkel testbuisje 9 exonen (met 18 oligonucleotiden of ‘primers’) tegelijk vermeerderd werden om hun aan- of afwezigheid aan te tonen. Deze eenvoudige test werd kort daarop uitgebreid met een tweede multiplex PCR van 9 exonen. Met behulp van deze twee testen tezamen kunnen 98% van alle grote deleties in het dystrofine gen betrouwbaar aangetoond worden (Figuur 2, op pagina 361).9 Expanderende trinucleotide ‘repeats’ In 1991 werd het verantwoordelijke gendefect voor het fragiele-X-syndroom (X-chromosomaal gebonden erfelijke afwijking gepaard gaande met mentale retardatie) ontdekt.10 Deze aandoening
362
NR.
5 - 2001
wordt veroorzaakt door een afwijkende grootte van een zogenaamde trinucleotide ‘repeat’, een zich herhalende volgorde van drie basenparen (CGG)n in het 5’ niet vertaalde deel van exon 1 van het fragiele-X mentale retardatie (FMR1) gen. In het DNA van patiënten is het aantal CGG ‘repeats’ groter dan 200, terwijl in DNA van gezonde controle-personen het aantal CGG ‘repeats’ minder dan 50 ‘repeateenheden’ bedraagt (Figuur 3). Het tussengebied van 50-200 CGG ‘repeats’ wordt aangeduid als het premutatiegebied; er treedt geen mentale retardatie op, echter er is wel een verhoogd risico voor de personen met een premutatie om de trinucleotide ‘repeat’ verder verlengd of volledig gemuteerd aan het nageslacht door te geven. Kort hierna werden ook voor myotone dystrofie (ziekte van Steinert),11 spinale en bulbaire spieratrofie (ziekte van Kennedy),12 de ziekte van Huntington13 en diverse typen van spinocerebellaire ataxie soortgelijke expanderende trinucleotidensequenties aangetoond.14 Momenteel zijn er ongeveer 20 trinucleotide ‘repeat’ aandoeningen bekend, waarvan de meeste neurodegeneratieve aandoeningen zijn, veroorzaakt door een (CAG)n verlenging (zie Tabel 1, op pagina 365). Puntmutaties Voor de detectie van één enkele basenpaar-verandering, de zogenaamde puntmutatie, zijn vele technieken voor handen en de ontwikkeling van nieuwe technieken volgen elkaar snel op.15 Voor het bepalen van de basenvolgorde (sequentiebepaling) wordt er veelal eerst een scanning (voorscreening) uitgevoerd
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
N E U R O L O G I E
Figuur 4. Multiplex denaturerende gradiënt gelelektroforese (DGGE). In een polyacrylamide gel met een gradiënt van ureum/formamide smelt het DNA uit afhankelijk van de sequentie. Een stuk DNA (PCR- fragment) zal op een specifieke plek in de gel "vastlopen". Als er echter in het DNA een heterozygote mutatie aanwezig is, zal het DNA op een andere plek in de gel uitsmelten: er ontstaan dan meestal 4 banden. Met deze techniek is een mogelijke mutatie snel op te sporen. Op deze gel is het DNA van 21 verschillende personen (121) opgebracht en zijn er 4 exonen onderzocht (‘gescanned’ ) op een mogelijke mutatie. Voor slechts één van de 84 fragmenten, exon 1 van persoon 19, is een variant te zien (aangegeven met de pijlen aan de rechterzijde van de gel). Uitsluitend voor dit fragment moet de sequentie-analyse uitgevoerd worden om te onderzoeken of er sprake is van een pathogene mutatie.
om vast te stellen in welke van de vaak vele exonen een mutatie aanwezig is.
Scanning door middel van DGGE Een voorbeeld van de scanningstechniek is de denaturerende gradiënt gelelektroforese (DGGE),16 die voor de ziekte van Duchenne zeer efficiënt is, mits deze in multiplex wordt uitgevoerd. De 79 verschillende exonen kunnen als 94 afzonderlijke PCR fragmenten geamplificeerd worden en na pooling in ongeveer 25 sets (van gemiddeld 4 exonen) met behulp van de DGGE geanalyseerd worden. Een voorbeeld van een multiplex DGGE-gel is te zien in Figuur 4. Het feit dat de DNA sequentie-analyse steeds efficiënter (en goedkoper en sneller) wordt, maakt dat het direct bepalen van de basenvolgorde op den
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
duur efficiënter zal blijken te zijn, dan het eerst uitvoeren van één van de scanningstechnieken. Als voorbeeld hiervoor geldt de recent ontdekte aandoening CADASIL (cerebral autosomal dominant arteriopathy with subcortical infarcts and leukoencephalopathy),17 waarbij het Notch3 gen gemuteerd is. Omdat de meeste (> 65 %) van de Notch3 genmutaties in exon 4 liggen, is de eerste test hier de sequentie-analyse van dit exon (Figuur 5, op pagina 364). Dit wordt gevolgd door sequentie-analyse van, in volgorde van beschreven mutatiefrequentie, de overige 32 van de in totaal 33 exonen. Een volledige lijst van genetische neuromusculaire aandoeningen waarvan het gen cq. de genen of locatie bekend zijn en waarvoor diagnostiek mogelijk is geworden, wordt regelmatig gepubliceerd in Neuromuscular Disorders en op het Web (www.elsevier.com/locate/nmd).
N E U R O L O G I E
NR.
5 - 2001
363
Figuur 5. Sequentiebepaling van exon 4 van het Notch3 gen. In het onderste panel staat de sequentie van een deel van exon 4 van een gezonde controle persoon. In het bovenste panel staat de sequentie van een deel van exon 4 van een CADASIL patiënt bij wie een CGC->TGC basenpaar verandering is opgetreden (een arginine-codon verandert naar een cysteïne-codon), waardoor het eiwit verandert van aminozuursamenstelling.
(Gen)therapie Er is in de laatste decennia veel mogelijk geworden op het gebied van de diagnostiek van erfelijke aandoeningen. Tegelijkertijd is er, ondanks intensief onderzoek, nog relatief weinig bereikt op het gebied van de (gen)therapie voor de meeste van deze aandoeningen. Vele onderzoeksgroepen werken momenteel aan gentherapie en hoewel soms kleine successen het nieuws halen, is het voor de meeste erfelijke aandoeningen nog jaren (5-10 jaar) te vroeg om een echte doorbraak te verwachten. Het is voor zelfs relatief kleine genen en hun bijbehorende aandoening, zoals bijvoorbeeld het β-globinegen en sikkelcel-anemie, welk gendefect reeds 30 jaar bekend is, nog niet gelukt om een therapie op te zetten. Wel worden sommige genproducten (uit dierlijke weefsels geïsoleerd of via recombinanttechnieken geproduceerd) gebruikt in een vervangingstherapie. Voorbeelden zijn insuline en Factor VIII. Vaak is het moeilijk om voldoende hoeveelheid van het product te verkrijgen. Recent werd een doorbraak gepubliceerd voor een fatale spierziekte, de ziekte van Pompe.18 De ziekte van Pompe is een
364
NR.
5 - 2001
(glycogeen)stapelingsziekte waarbij een enzym, het alfa-glucosidase, niet goed werkt, waardoor er een opeenhoping van glycogeen in de cellen ontstaat. Een Nederlandse onderzoeksgroep is er in samenwerking met het bedrijf Pharming in geslaagd het enzym via transgenese te produceren in konijnenmelk. De eerste studies bij 4 patiëntjes laten na 36 weken toediening van het enzym een duidelijke verbetering van hun conditie zien. De enzymvervangingstherapie lijkt dus veelbelovend en opent mogelijkheden voor andere stapelingsziekten, die veroorzaakt worden door een defect gen. Gentherapie is een therapie waarbij met behulp van een zogenaamde vector, bijvoorbeeld een virus (een adeno- of retrovirus), in de cellen van de patiënt een ‘gezond’ gen wordt ingebracht. Voor beide virussen geldt dat het nog moeilijk is om alle cellen (bijvoorbeeld de spiercellen) efficiënt te bereiken. Hiernaast heeft elk type virus nog zijn eigen specifieke problemen. Voor adenovirussen betreft dit met name tijdelijke expressie van het ingebrachte ‘gezonde’ gen, waarbij herhaalde toediening van het virus immunologische reacties tot gevolg kan hebben. Voor retrovirussen betreft dit onduidelijkheid over de veiligheid, met name met betrekking tot de integratie van het virus in het genoom, waarbij andere genen geraakt kunnen worden en er ongecontroleerde groei van cellen zou kunnen optreden.
Conclusie Zonder de PCR zou het Humane Genoom Project niet zover gevorderd zijn. Eind 2000 is al meer dan 98% van de genen van de mens in kaart gebracht. De PCR heeft bovendien een enorme impuls aan de diagnostische mogelijkheden gegeven. Van de momenteel (in totaal) geschatte 31.000 genen zijn van ruwweg 8.000 genen de producten bekend. Voor ongeveer 700 aandoeningen is betrouwbare diagnostiek door middel van mutatiedetectie mogelijk. Na de ontrafeling van het humane genoom en het ontstaan van inzichten in de werking van de genproducten, betreffende processen zowel op cellulair als op orgaanniveau, zal dit een enorme invloed hebben op de ontwikkelings- en verouderingsbiologie. We staan aan de vooravond van veel nieuwe mogelijkheden waaronder behandelingsopties voor enkele neurogenetische aandoeningen door het toedienen van het ontbrekende, via transgenese geproduceerde, genproduct. Voor de behandelend neuroloog gaat het nu pas echt beginnen.
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
N E U R O L O G I E
Tabel 1. Overzicht van een aantal bekende neurologische ziekten en hun genen. Neuromusculaire ziekten
naam van het gen (afgekort)
locatie
gekloneerd in
ref.
Duchenne/Becker spierdystrofie
DMD
Xp21.2
1986
4, 5
Spinale spieratrofie
SMN
5q11-q13
1994
19
Charcot-Marie-Tooth
PMP22
17p11.2
1993
20
Facio-scapulo-humerale dystrofie
FSHD
4q35
- *)
22
Myotone dystrofie-(CTG)n repeat
DM
19q13
1992
11
Friedreich’s ataxie-(GAA)n repeat
FA
9cen-q21
1988
21
Fragiele X-syndroom-(CGG)n repeat
FMR1
Xq27.3
1991
10
Kennedy’s disease-(CAG)n repeat
AR
Xp13
1991
12
Ziekte van Huntington-(CAG)n repeat
HD
4p16.3
1993
13
Spinocerebellaire ataxie-(CAG)n repeat
SCA*
vele
Expanderende trinucleotide aandoeningen
1991-1999
14**)
*) Er is tot op heden nog geen gensequentie bekend, wel een deletie welke causaal is voor FSHD. **) Zie ook OMIMTM - Online Mendelian Inheritance in ManTM database op het Internet (http://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi?db=OMIM).
Referenties 1. Davies KE, Pearson PL, Harper PS, Murray JM, O'Brien T, Sarfarazi M, Williamson R. Linkage analysis of two cloned DNA sequences flanking the Duchenne muscular dystrophy locus on the short arm of the human X-chromosome. Nucl Acids Res 1983;11:2303-12. 2. Gusella JF, Wexler NS, Conneally PM, Naylor SL, Anderson MA, Tanzi RE, et al. A polymorphic DNA marker genetically linked to Huntington's disease. Nature 1983;306:234-8. 3. Bakker E, Hofker MH, Goor N, Mandel JL, Davies KE, Kunkel LM, et al. Prenatal diagnosis and carrier-detection of Duchenne Muscular Dystrophy with closely linked RFLP's. Lancet 1985;1:655-8. 4. Monaco AP, Neve RL, Colletti-Feener C, Bertelson CJ, Kurnit DM, Kunkel LM. Isolation of candidate cDNAs for portions of the Duchenne muscular dystrophy gene. Nature 1986;323:646-50. 5 Hoffman EP, Brown Jr RH, Kunkel LM. The protein product of the Duchenne muscular dystrophy locus. Cell 1987;51:919-28. 6. Mullis K, Faloona F, Scharf S, Saiki R, Horn G, Erlich H. Specific enzymatic amplification of DNA in vitro: the polymerase chain reaction. Cold Spring Harb Symp Quant Biol. 1986;51
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
Pt 1:263-73. 7. Wijmenga C, Padberg GW, Moerer P, Wiegant J, Liem L, Brouwer OF, et al. Mapping of facioscapulohumeral muscular dystrophy gene to chromosome 4q35-qter by multipoint linkage analysis and in situ hybridization. Genomics 1991;4:570-5. 8. Chamberlain JS, Gibbs RA, Ranier JE, Nguyen PN, Caskey CT. Deletion screening of the Duchenne muscular dystrophy locus via multiplex DNA amplification. Nucl Acids Res 1988;23:11141-56. 9. Beggs AH, Koenig M, Boyce FM, Kunkel LM. Detection of 98% of DMD/BMD gene deletions by polymerase chain reaction. Hum Genet 1990;86:45-8. 10. Verkerk AJ, de Graaff E, De Boulle K, Eichler EE, Konecki DS, Reyniers E, et al. Alternative splicing in the fragile X gene FMR1. Hum Mol Genet 1993;4:399-404. 11. Brook JD, McCurrach ME, Harley HG, Buckler AJ, Church D, Aburatani H, et al. Molecular basis of myotonic dystrophy: expansion of a trinucleotide (CTG) repeat at the 3' end of a transcript encoding a protein kinase family member. Cell 1992;17;69:385. 12. La Spada AR, Wilson EM, Lubahn DB, Harding AE, Fischbeck KH. Androgen receptor gene mutations in X-linked
N E U R O L O G I E
NR.
5 - 2001
365
AANWIJZINGEN
VOOR DE PRAKTIJK
1 Voor de meeste erfelijke neurogenetische aandoeningen is een gen bekend. Deze informatie wordt regelmatig gepubliceerd in Neuromuscular Disorders en deze informatie is ook te vinden op het Web (www.elsevier.com/locate/nmd). 2 Aanvragen voor DNA-diagnostiek zijn direct mogelijk via één van de Klinisch Genetische laboratoria (http://www.fdg.unimaas.nl/lod/lod.htm). 3 Bij voorspellende of presymptomatische diagnostiek en bij prenatale diagnostiek is erfelijkheidsvoorlichting noodzakelijk. Deze patiënten worden verwezen naar een klinisch geneticus bij één van de klinisch genetische centra.
spinal and bulbar muscular atrophy. Nature 1991;352:77-9. 13. Huntington's Disease Collaborative Research Group. A novel gene containing a trinucleotide repeat that is expanded and unstable on Huntington's disease chromosomes. Cell 1993;72: 971-83. 14. Sanpei K, Takano H, Igarashi S, Sato T, Oyake M, Sasaki H, et al. Identification of the spinocerebellar ataxia type 2 gene using a direct identification of repeat expansion and cloning technique, DIRECT. Nature Genet 1996;14:277-84. 15. van Ommen GJ, Bakker E, den Dunnen JT. The human genome project and the future of diagnostics, treatment, and prevention. Lancet 1999;354 Suppl 1:S5-10. 16. Meyers RM, Maniatis T, Lerman LS. Detection and localization of single base changes by denaturing gradient gel electrophoresis. Methods in Enzymology 1978;155:501-17. 17. Joutel A, Corpechot C, Ducros A, Vahedi K, Chabriat H, Mouton P, et al. Notch3 mutations in CADASIL, a hereditary adult-onset condition causing stroke and dementia. Nature 1996;383:707-10. 18. Van den Hout H, Reuser AJ, Vulto AG, Loonen MC, Cromme-Dijkhuis A, Van der Ploeg AT. Recombinant human alpha-glucosidase from rabbit milk in Pompe patients. Lancet 2000;356:397-8. 19. Lefebvre S, Burglen L, Reboullet S, Clermont O, Burlet P, Viollet L, et al. Identification and characterization of a spinal muscular atrophy-determining gene. Cell, 1995;80:155-65. 20. Patel PI, Roa BB, Welcher AA, Schoener-Scott R, Trask BJ, Pentao L, et al. The gene for the peripheral myelin protein PMP22 is a candidate for Charcot-Marie-Tooth disease type 1A. Nature Genet 1992;1:159-65.
366
NR.
5 - 2001
21. Duclos F, Boschert U, Sirugo G, Mandel J-L, Hen R, Koenig M. Gene in the region of the Friedreich ataxia locus encodes a putative transmembrane protein expressed in the nervous system. Proc Nat Acad Sci 1993;90:109-3. 22. Wijmenga C, Frants RR, Brouwer OF, Moerer P, Weber JL, Padberg GW. Location of facioscapulohumeral muscular dystrophy gene on chromosome 4. Lancet 1990;336(8716):651-3.
Correspondentie-adres auteurs: Prof. Dr. E. Bakker, anthropogeneticus, hoofd subafdeling Laboratoriumdiagnostiek Klinische Genetica Mw. Dr. H.B. Ginjaar, moleculair geneticus Leids Universitair Medisch Centrum Afdeling Humane en Klinische Genetica Wassenaarseweg 72 2333 AL Leiden Tel: 071 - 5276082 E-mail:
[email protected] Correspondentie gaarne richten aan eerste auteur
N E D E R L A N D S
T I J D S C H R I F T
V O O R
N E U R O L O G I E