LJN: BP4803, Hoge Raad , 10/04523
Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Onteigening. Verzuim tot betekening cassatieverklaring en dagvaarding in cassatie binnen twee weken als bedoeld in art. 54l Ow; nietontvankelijkheid in cassatie. Gezag van gewijsde als bedoeld in art. 54m Ow.
Uitspraak 20 mei 2011 Eerste Kamer 10/04523 DV/MD Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. W.P. Keulers, tegen GEMEENTE OVERBETUWE, zetelende te Elst, gemeente Overbetuwe, VERWEERSTER in cassatie, advocaten: mr. M.W. Scheltema en mr. R.T. Wiegerink. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Gemeente. 1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 201696/HA ZA 10-1152 ON van de rechtbank Arnhem van 11 augustus 2010. Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Gemeente heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de eiser in zijn cassatieberoep en subsidiair tot verwerping van dat beroep. [Eiser] heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid bestreden en geconcludeerd tot ontvankelijkheid van het beroep. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot nietontvankelijkverklaring van [eiser] in diens cassatieberoep. Mr. R.T. Wiegerink heeft bij brief van 24 februari 2011 op die conclusie gereageerd. 3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep 3.1 Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 11 augustus 2010, waarbij die rechtbank op vordering van de Gemeente en bij vervroeging de onteigening uitsprak van de in het vonnis vermelde perceelsgedeelten met bepaling van een voorschot op de schadeloosstelling. Dit is een vonnis als bedoeld in art. 54i Ow., waaraan niet afdoet dat in het dictum ervan niet vermeld is dat de onteigening bij vervroeging wordt uitgesproken. 3.2 De Gemeente heeft haar beroep op de niet-ontvankelijkheid van [eiser] gegrond op de omstandigheid dat de op 19 augustus 2010 ter griffie van de rechtbank afgelegde cassatieverklaring niet binnen de bij art. 54l Ow. voorgeschreven termijn van twee weken maar eerst op 5 oktober 2010 aan haar is betekend met dagvaarding in cassatie. 3.3 Door de op 19 augustus 2010 ter griffie van de rechtbank afgelegde verklaring dat [eiser] beroep in cassatie instelde tegen het vonnis van 11 augustus 2010, heeft [eiser] tijdig, immers binnen de termijn van twee weken van art. 52 lid 2 Ow. die afliep op 25 augustus 2010, cassatieberoep ingesteld. Wordt echter een dergelijke verklaring ter griffie niet binnen de in art. 54l bepaalde termijn van twee weken aan de tegenpartij betekend met ontwikkeling van de gronden der cassatie en vergezeld van dagvaarding, dan gaat het vonnis alsnog in kracht van gewijsde. Nu de bij art. 54l bepaalde termijn van twee weken in dit geval op 8 september 2010 is verstreken zonder dat betekening van de cassatieverklaring en dagvaarding hadden plaatsgevonden, heeft het vonnis van vervroegde onteigening op 9 september
2010 kracht van gewijsde gekregen, in de woorden van art. 54m: gezag van gewijsde verkregen, met alle in art. 54m geregelde gevolgen van dien. 3.4 [Eiser] is derhalve niet-ontvankelijk in zijn beroep. 4. Beslissing De Hoge Raad: verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep; veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 359,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 mei 2011.
Conclusie 10/04523 Mr L. Strikwerda Zt. 11 febr. 2011 conclusie inzake [Eiser] tegen Gemeente Overbetuwe Edelhoogachtbaar College, 1. Eiser tot cassatie, hierna: [eiser], heeft bij exploot van 5 oktober 2010 aan verweerster in cassatie, hierna: de Gemeente, aangezegd dat hij beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het op 11 augustus 2010 uitgesproken vonnis van de rechtbank Arnhem in de onteigeningsprocedure tussen [eiser] als gedaagde en de Gemeente als eiseres. Bij het exploot is tevens aan de Gemeente betekend een verklaring van 19 augustus 2010 waarbij [eiser] verklaard heeft cassatie in te stellen tegen voormeld vonnis, en is de Gemeente voorts gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 22 oktober 2010.
2. De Gemeente heeft bij conclusie van antwoord primair tot nietontvankelijkheid van het cassatieberoep en subsidiair tot verwerping van dat beroep geconcludeerd. 3. [Eiser] heeft bij conclusie van antwoord in het incident het door de Gemeente aangevoerde ontvankelijkheidsverweer bestreden. 4. Vervolgens hebben partijen stukken gefourneerd voor arrest op het ontvankelijkheidsverweer. 5. De Gemeente heeft haar beroep op de niet-ontvankelijkheid van [eiser] in diens cassatieberoep gegrond op de omstandigheid dat de cassatiedagvaarding niet tijdig zou zijn uitgebracht. Daartoe heeft de Gemeente gesteld dat zij bij de inleidende dagvaarding bij vervroeging een uitspraak over de onteigening heeft gevorderd, zodat het hier gaat om een geval als bedoeld in art. 54f Onteigeningswet (Ow). Gelet op het bepaalde in art. 54l lid 1 jo. art. 53 lid 1 Ow bedraagt de termijn in dat geval twee plus twee weken: uiterlijk binnen twee weken na de datum van het vonnis dient de verklaring inhoudende dat cassatieberoep wordt ingesteld te worden afgelegd en binnen twee weken na het verstrijken van de termijn voor het afleggen van die verklaring dient de cassatiedagvaarding uiterlijk te worden betekend. De termijn verstreek derhalve op 8 september 2010, zodat, nu de cassatiedagvaarding pas op 5 oktober 2010 is betekend, de cassatiedagvaarding te laat is uitgebracht, aldus de Gemeente. 6. [Eiser] heeft het ontvankelijkheidsverweer van de Gemeente op verschillende gronden bestreden. Primair heeft [eiser] betwist dat sprake is van een onteigeningsvonnis als bedoeld in art. 54i Ow, aangezien de rechtbank blijkens het dictum in de hoofdzaak niet de "onteigening bij vervroeging" maar de "onteigening ten algemene nutte" heeft uitgesproken. Subsidiair heeft [eiser] aangevoerd dat, indien en voor zover er sprake zou zijn van termijnoverschrijding, deze verschoonbaar is. Meer subsidiair heeft [eiser] betwist dat de Gemeente in haar belangen is geschaad. 7. Het ontvankelijkheidsverweer is door de Gemeente m.i. terecht voorgesteld. 8. [Eiser] heeft op 19 augustus 2010, derhalve tijdig (art. 52 lid 2 en 3 Ow), de verklaring omtrent het instellen van beroep in cassatie ter griffie van de rechtbank Arnhem afgelegd. Ingevolge art. 53 lid 3 Ow dient deze verklaring binnen zes weken na afloop van de in art. 52 lid 2 Ow bedoelde termijn van twee weken met een ontwikkeling van de gronden der cassatie aan de tegenpartij te worden betekend, vergezeld van een dagvaarding tegen de eerste terechtzitting. Gaat het om een vonnis waarbij op de voet van de
regeling in Afdeling 2 van Hoofdstuk IIIA van Titel I (art. 54f e.v.) van de Onteigeningswet vervroegde uitspraak over de onteigening is gedaan, dan zijn ingevolge art. 54l lid 1 Ow de artt. 52 en 53 Ow van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de in het eerste lid van art. 53 Ow genoemde termijn (de termijn waarbinnen de betekening van de verklaring moet plaatsvinden) is verkort en slechts twee weken bedraagt. Vgl. J.F. de Groot, Enkele aspecten van de cassatieprocedure in onteigeningszaken, TCR 1995, blz. 80 e.v., blz. 80/81. 9. Het thans bestreden vonnis van de rechtbank is een vonnis waarbij vervroegde uitspraak over de onteigening is gedaan. De Gemeente heeft immers bij de inleidende dagvaarding gevorderd dat de rechtbank de onteigening vervroegd uitspreekt en de rechtbank heeft daaraan gevolg gegeven (zie ook r.o. 3.7 van het vonnis) door bij haar vonnis de onteigening uit te spreken zonder dat de schadeloosstelling definitief is vastgesteld. Daardoor is het vonnis van de rechtbank een vonnis waarbij vervroegde uitspraak over de onteigening is gedaan als bedoeld in art. 54f e.v. Ow. Vgl. J.E.F.M. den Drijver-van Rijckevorsel en A.W. van Engen, Onteigening, 3e dr. 2003, blz. 4, 39 en 57/58. Hieraan doet niet af dat in het dictum van het vonnis niet is vermeld dat de onteigening bij vervroeging wordt uitgesproken. 10. Waar het vonnis van de rechtbank moet worden aangemerkt als een vonnis waarbij de onteigening bij vervroeging is uitgesproken, bedraagt ingevolge art. 54l lid 1 Ow de in art. 53 lid 1 Ow bedoelde termijn twee weken. Het vonnis is uitgesproken op 11 augustus 2010 zodat de cassatietermijn verstreek tweemaal twee weken na 11 augustus 2010, derhalve op 8 september 2010. De cassatiedagvaarding is op 5 oktober aan de Gemeente betekend. Het cassatieberoep is dus te laat ingesteld. 11. De omstandigheid dat in het dictum van het vonnis niet is vermeld dat de onteigening bij vervoeging is uitgesproken, maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Ook zonder die vermelding had het [eiser] immers duidelijk kunnen en moeten zijn dat het vonnis de rechtbank een vervroegde uitspraak van de onteigening inhoudt, nu daarin de schadeloosstelling niet definitief is vastgesteld. 12. De vraag of de Gemeente door de termijnoverschrijding al dan niet in haar belangen is geschaad, is niet van belang bij de beoordeling van de vraag of de termijnoverschrijding tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep moet leiden. Het stringente karakter dat aan de onderhavige termijnen in de onteigeningsprocedure toekomt, verzet zich ertegen de handhaving van die termijnen daarvan afhankelijk te stellen of dan wel in hoeverre door de overschrijding het belang van de wederpartij is geschaad. Vgl. HR 14 juni 1989, NJ 1989, 820, en HR 19 november 1997, NJ 1998, 492.
13. De slotsom is dat [eiser] in zijn cassatieberoep niet kan worden ontvangen. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser] in diens cassatieberoep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,