Beste snowsportmonitor,
De laatste jaren is er toch wel één en ander veranderd in de Intersoc-snowsportwerking. De grootste wijzigingen zijn ongetwijfeld dat er sinds enkele jaren skibegeleiding wordt gegeven in de Franse snowsportcentra en sneeuwgewenning aan onze jongste vakantiegasten vanaf 3 jaar. Skiles geven aan deze doelgroep vergt een aangepaste en specifieke aanpak. Hoog tijd dus om onze skicursus up-to-date te brengen om zo opnieuw voldoende ondersteuning te kunnen bieden aan de medewerkers die de skilessen moeten geven, jullie dus. Daarom is er, naast de gekende onderwerpen, een gedeelte toegevoegd, specifiek voor skibegeleiding én sneeuwgewenning voor de allerkleinsten. Zoals steeds mochten wij rekenen op de medewerking van BVSI, al jarenlang strategisch partner in onze snowsportwerking, voor wat betreft het technische gedeelte van het lesgeven. Deze nieuwe skicursus bouwt verder op de vorige versie uit 2002 die gemaakt werd door Kristin Nuyens, Herman Buys en Bruno Bronselaer. Mijn dank gaat uit naar Gert Teunis, Peter Strik, Frederik Deschamps, Wendy Van Namen en Patrick De Wolf die samen met en onder leiding van Bruno Bronselaer een fraai werkstuk hebben afgeleverd. Ook dank aan alle andere snowsportchefs en snowsportmonitoren die op één of andere manier hebben bijgedragen aan deze cursus. Ik hoop dat deze cursus een hulp zal betekenen om jouw job als snowsportmonitor op een kwalitatief hoogstaande wijze uit te voeren.
Bedankt voor uw inzet!
Johan Swinnen Personeelsdirecteur 04/12/2008
Skicursus
1/42
Inhoudstafel Functie snowsportmonitor Intersoc ............................................................. 3 Ski- of snowboardmoni .................................................................... 3 Skibegeleider ................................................................................... 3 Sneeuwmoni .................................................................................... 3 Skididactiek ................................................................................................ 4 Kinderski ..................................................................................................... 7 Veiligheid .................................................................................................... 9 EHBO……………………………………………………………………………11 Skibegeleiding……………………………………………………………….... 14 Sneeuwgewenning voor de allerkleinsten ………………………………… 16 Beginners 3 of 4 jaar nog nooit geskied ......................................... 16 Reeds geskied ............................................................................... 18 Specifieke didactiek……………………………………………………………19 1.1 Materiaalgewenning ................................................................. 19 1.2 De basishouding ....................................................................... 22 1.3 Stijgen en dalen in de hellingslijn.............................................. 24 1.3.1 Stijgpassen ...................................................................... 24 1.3.2 1.4 1.5 1.6 1.7 1.7.1 1.7.2 1.7.3 1.8
Glijden in de hellingslijn ................................................... 25 Ploeg ........................................................................................ 27 Ploegbochten ........................................................................... 29 Lift gebruiken……………………………………………………….30 Verbeteren van de controle op de ski ....................................... 31 Schuin voorwaarts afdalen ....................................................... 31 Zijwaarts afglijden ..................................................................... 32 Bergwaarts wenden .................................................................. 32 Elementaire bocht..................................................................... 33
1.9 Parallelskiën ............................................................................. 34 1.9.1 Basisparallelbocht .................................................................... 34 1.9.2 Verfijnen van het parallelskiën .................................................. 35 1.9.3 Parallelbocht met angulatie ...................................................... 36 1.9.4 Kortgestuurde bochten ............................................................. 37 1.9.5 Carven ...................................................................................... 39 Bijscholing………………………………………………………………………40 Verklarende woordenlijst………………………………………………………41
Skicursus
2/42
FUNCTIE SNOWSPORTMONITOR INTERSOC Ski- of snowboardmonitor (Zwitserland) Je geeft op een pedagogisch en technisch verantwoorde manier skiles aan kinderen van 5 tot en met 14 jaar of snowboardles aan kinderen van 11 tot en met 14 jaar. Afhankelijk van je eigen niveau en interesse leer je de kleinsten hun eerste glijervaring aan of daal je de zwarte pistes af met de gevorderden. Je helpt bij aanvang van de periode bij de skibedeling en je begeleidt de kinderen of jongeren naar en van het skiveld. Vereisten: Intersoc-basis opleiding met succes gevolgd hebben.
Skibegeleider (Frankrijk) De kinderen van 5 tot en met 14 jaar krijgen een halve dag les van de Frans skischool (ESF). De andere halve dag begeleid je hen bij het zich eigen maken van de aangeleerde technieken. Uiteraard doe je dit evengoed op een technisch en pedagogisch verantwoorde manier Je helpt bij aanvang van de periode bij de skibedeling en je begeleidt de kinderen of jongeren naar en van het skiveld. Vereisten: Intersoc-basis opleiding met succes gevolgd hebben.
Sneeuwmonitor (Zwitserland) Je hebt affiniteit met 3-4 jarigen. Je geeft als sneeuwmoni gedurende 2 uur per dag (per groepje) op een pedagogisch en technisch verantwoorde manier skiles aan kinderen van 3 en 4 jaar. Je helpt bij aanvang van de periode bij de skibedeling en je begeleidt de kinderen of jongeren naar en van het skiveld. Vereisten: Intersoc-sneeuw opleiding met succes gevolgd hebben.
Sneeuwbegeleider (Frankrijk) Je hebt affiniteit met 3-4 jarigen. Je begeleidt onze allerkleinsten van 3 en 4 jaar bij hun eerste lessen die ze in de “jardin de neige” krijgen van de Frans skischool (ESF). Als sneeuwmoni zorg je hier voor ondersteuning. Je moet natuurlijk zelf voldoende kunnen skiën maar vooral ook de kinderen bijstaan in deze voor hen totaal nieuwe wereld. Een mondje Frans spreken is wel nodig om met de lokale skileraar te kunnen communiceren. Je helpt bij aanvang van de periode bij de skibedeling en je begeleidt de kinderen of jongeren naar en van het skiveld. Vereisten: Intersoc-sneeuw opleiding met succes gevolgd hebben.
Skicursus
3/42
SKIDIDACTIEK A. Beginsituatie
Technisch niveau hoeveel weken heb je al geskied welke skitechniek beheers je: o Ploegbochten o Parallelbochten demonstreren
Juist inschatten van de beginsituatie skiër heeft vertrouwen homogene groepen meer skivreugde bevordert de groepsgeest snelle vorderingen ontspannen skiën
Motivatie interesse wensen - streefdoel leeftijd
Verkeerd inschatten van de beginsituatie skiër heeft weinig vertrouwen heterogene groepen ontevredenheid vroegtijdig afhaken verkrampt skiën
B. Doelstelling
Is het uitgangspunt van je les. Moet binnen de mogelijkheden van de groep liggen (beginsituatie kennen). Je groep op de hoogte brengen van de vooropgestelde doelen. Nut aantonen van de geplande oefenvormen.
C. Voorbereiding
Een goede les start met een goede lesvoorbereiding. Start vanuit de beginsituatie van je groep. Hou rekening met de vooropgestelde doelstellingen. Raadpleeg: - je eigen ervaringen; - je Intersoc skicursus; - je skichef; - je medeskimonitoren. Beknopte schriftelijke voorbereiding = goede leidraad en geheugensteun. Evalueer je voorgaande les als aanzet voor de volgende skiles.
D. Lesopbouw
Verwelkoming: -introductie en afspraken maken. Controle skimateriaal en kledij. Opwarming: - spelvorm = sfeermaker - losmaken van de spieren - rustig inskiën (gevorderd niveau) Herhalen van oefenvormen van de voorgaande les. Kerngedeelte: - logische opbouw van nieuwe oefenvormen; - afwisseling van oefeningen en afdalingen; - duidelijke demo’s. Afsluiting: - op een plezante manier (spel, lied, wedstrijdje …); - wat doen we morgen; - controle skimateriaal op zijn plaats.
Skicursus
4/42
E. Leerstof - oefenvormen Progressiviteit
Variatie
van gemakkelijk naar moeilijk van eenvoudig naar complex van gekend naar ongekend van ruw naar verfijnd
deze progressies hebben steeds betrekking op:
lesinhoud terrein snelheid sneeuwsoort
verschillende terreinen hellingen sneeuwsoorten snelheid met en zonder stokinzet grote en kleine bogen in ritme dicht en verder uit hellingslijn symmetrie plaats van de lesgever in de groep plaats van de leerling in de groep
F. Aanleerproces 1. aankondiging van de beweging
2. demonstratie
3. technische uitleg
4. uitvoering van de beweging door de kinderen
5. verbeteringen
- kort en bondig - situering in het leerplan - correcte terminologie, niet te technisch - duidelijke, verzorgde taal - correct, zoals de kinderen het moeten uitvoeren - op niveau van de kinderen – van begin tot einde - goed zichtbaar voor iedereen - symmetrie indien nodig - eventueel iets overdrijven - meermaals herhalen - kort en bondig - correct en volledig - lichaamsbeschrijving van beneden naar boven - eventueel in combinatie met beeldspraak - goeie standplaats - goed globaal overzicht - uitvoering 1 per 1, 2 per 2 , naast elkaar, achter elkaar, … - verbale en/of visuele instructies - kinderen observeren elkaar - vermeld eerst het goede, wees positief - wat is fout en waarom - verbeter één fout tegelijk - geef de kinderen de tijd om zich te verbeteren - collectieve verbeteringen - aanbieden van herhalingsoefeningen - de kans geven om vragen te stellen
G. Lesevaluatie
Is de veiligheid gerespecteerd? Hebben de kinderen zich geamuseerd? Zijn de doelstellingen bereikt? Is de beginsituatie goed ingeschat? Zijn de juiste oefenvormen gebruikt? Hebben de kinderen iets bijgeleerd? Ben ik tevreden over mijn les?
Skicursus
5/42
H. Feedback Vanuit de lesevaluatie kan je de volgende les uitbouwen in functie van een nieuwe beginsituatie, andere doelstellingen, nieuwe oefenvormen, spelvormen en progressies.
I. Organisatie Aan de hand van een juiste organisatievorm zorgt de lesgever ervoor dat: alle kinderen op een aangename en comfortabele manier alles kunnen zien en horen; de verschillende oefen- en spelvormen op een veilige manier kunnen worden uitgevoerd; de activiteit en intensiteit van de les wordt bevorderd; er een aangename sfeer wordt gecreëerd.
Aandacht voor: duidelijke afspraken; juiste terreinkeuze en eventueel afbakening van het terrein; globaal overzicht; opstelling lesgever en leerlingen in stilstand en beweging; afspraak met andere lesgevers; gebruik van didactisch materiaal.
J. Didactisch materiaal Nuttig om: veiligheid te bevorderen; lessen aangenamer te maken; terrein af te bakenen; variatie te brengen; bewegingen meer te accentueren; aandacht te trekken. Mogelijke materialen: gekleurde ballonnen, gummiringen, strandbal, kleine verkeerskegeltjes, sneeuwpaddestoelen, touw, tennisballen.
Skicursus
6/42
KINDERSKI A. Spelenderwijs leren skiën Deze titel slaat op twee van de belangrijkste principes bij het skiën met kinderen: 1. kinderen leren ‘spelend’ snel, gemakkelijk en zonder veel inspanning; 2. kinderen willen in de sneeuw op een speelse manier plezier maken.
B. Leeftijd Vanaf 3 jaar kunnen kinderen op aangepaste wijze kennismaken met de eerste skilessen. Het meest geschikte beginpunt kan niet exact worden aangegeven. Werkelijke en biologische leeftijd zijn bij kinderen vaak ver van elkaar verwijderd. Het is een kwestie van proberen. Als het echter niet lukt, dan maar uitstellen tot de volgende winter. Kinderen tussen 3 en 4 jaar bewegen en spelen
sprookjeswereld en verbeelding zeer beperkte concentratie lenig maar weinig kracht zeer klein weerstandsvermogen zwak evenwicht en zwakke coördinatie snel vermoeid, snel heimwee gericht op spel beperkt taalgebruik
Kinderen tussen 5 en 8 jaar wennen en spelen
Kinderen tussen 9 en 12 jaar spelen en leren
sprookjeswereld wisselvallige ingesteldheid: actief - passief lenig - grote gewrichtssoepelheid weinig ontwikkeld spierstelsel / minder krachtig klein weerstandsvermogen snel vermoeid snelle recuperatie goed evenwicht (onaangetast)
zin voor verantwoordelijkheid en initiatief groepsgericht drang naar actie, avontuur goede coördinatie verwerven van automatismen beperkt weerstandsvermogen
C. Psychisch – sociale kenmerken Vertrouwen Aandacht Afhankelijk Gebonden
Bewegingsbehoefte Spel Afwisseling Actie Plezier Globale leermethode
Fantasiewereld Verhalen Imiteren Demonstreren
Een kind is erg afhankelijk van de skimoni. Het vertrouwen, de inzet en de goede wil staan in functie van de bewondering voor de skimoni. Deze bewondering hangt anderzijds af van de mate waarin de skimoni het kind ernstig neemt en als volwaardig individu behandelt. Gezien de gebondenheid van kinderen aan hun skimoni en de groep, is het aangewezen zo weinig mogelijk van groep of moni te wisselen. Kinderen vragen veel aandacht en moeten die ook krijgen. Skiën is voor kinderen een spel. Belangrijk is dat ze zich amuseren. U bent meer spelleider dan lesgever. Kinderen beschikken over een beperkt concentratievermogen. Breng daarom zoveel mogelijk afwisseling in uw les. Kinderen vragen actie. Veel beweging. Een lange technische uitleg gaat heel snel vervelen, dus werk zo veel mogelijk volgens de globale leermethode. Kinderen (vooral de kleinsten) leven in een sprookjeswereld. Kinderen zijn goede imitators. Een goede demonstratie is zeer belangrijk.
Skicursus
7/42
D. Terreinkeuze De kinderen moeten steeds een gevoel van veiligheid ervaren. Daarom is de terreinkeuze van groot belang. Veiligheid Afbakening Geen toegang volwassen skiërs Duidelijke markeringen
Bewegingsstimulans Reflexmatig uitvoeren van bewegingen d.m.v. - holle weg - poortjes - lichte boekels - slalom
Comfort Kinderskituin Aangepaste lift Aanwezigheid gebouw (sanitair, warm)
Kies geen te moeilijk terrein. Angst neemt snel alle plezier en vertrouwen weg.
E. Materiaal Kleding Aangepast aan alle weersomstandigheden. Verplicht zonnebril, insmeren en handschoenen Helm (sterk aangeraden).
Schoenen Voldoende bewegingsruimte aan de voeten om te spelen, lopen en skiën.
Ski’s Korte ski’s (zeker 10 cm onder lichaamslengte).
F. Afspraken Duidelijke afspraken maken met de kinderen en de ouders i.v.m.: tijdsstip en verzamelplaats (start en einde van de les); materiaal - benodigdheden (alles mee hebben); groepsopstelling (iedereen sluit onderaan de groep aan); skivolgorde (regelmatig wisselen); als er iemand is gevallen; bergplaats materiaal na de les; behulpzaamheid; fair-play; als er iemand niet naar de skiles kan komen; als iemand de groep kwijt is.
G. Kinderski is …
skianimatie; spelvreugde - spelmomenten - speels oefenen - spelenderwijs; fantasiewereld - beeldspraak - thema’s - verhalen; afwisseling; globale leermethode; vlotte organisatie; goede en duidelijke afspraken voor, tijdens en na de les (met kinderen en ouders); eenvoudige oefenvormen - uitleg - taal; duidelijke demonstraties (eventueel een klein beetje overdreven); actie - beweging; goede terreinkeuze; aandacht voor alle kinderen; aandacht voor kledij, materiaal; afwisseling tussen actie en rust; samenwerking met andere skigroepen; zwoegen, zweten en ... kalm, rustig en geduldig blijven; heel veel voldoening krijgen.
Skicursus
8/42
VEILIGHEID A. Basisregels Als snowsportmonitor moet je op de hoogte zijn van de geldende piste- en veiligheidsregels. Je draagt de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van je groep. Zorg er eveneens voor dat je deze gedragsregels aanleert aan je skigroep.
FIS-regels De Internationale Ski Federatie (FIS) heeft in 1967 tien "ski-verkeersregels" opgesteld. Deze regels worden algemeen erkend als grondslag voor de rechtspraak. Elke skiër wordt geacht van deze regels op de hoogte te zijn - niet alleen om de veiligheid van jezelf èn van anderen te waarborgen, maar ook voor het geval je in een geschil verwikkeld raakt. 1. Rekening houden met anderen Iedere skiër moet zich zo gedragen, dat hij een ander niet in gevaar brengt of schade berokkent. 2. Beheersen van snelheid en skistijl Iedere skiër moet steeds op tijd kunnen stoppen of uitwijken. Hij moet zijn snelheid en wijze van skiën aanpassen aan zijn skivaardigheid, de conditie van de piste, de sneeuw- en weersomstandigheden, alsook aan de drukte op de piste. 3. Keuze van het spoor De van achteren komende skiër moet zijn skispoor zo kiezen, dat hij skiërs voor zich niet in gevaar brengt. 4. Voorzichtig inhalen Inhalen mag langs alle kanten, mits op zodanige afstand dat de ingehaalde in geen van zijn bewegingen wordt belemmerd of in gevaar wordt gebracht. 5. Veilig vertrekken Iedere skiër die zich (weer) op een piste wil begeven of na een stop verder wil skiën, moet zich ervan vergewissen dat hij dit, zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen boven of onder zich, kan doen. 6. Stopplaatsen Iedere skiër moet vermijden om zich zonder noodzaak op smalle of onoverzichtelijke plaatsen op de piste op te houden. Een ten val gekomen skiër dient een dergelijke plek zo snel mogelijk weer vrij te maken. 7. Klimmen en lopen Een skiër die stopt, klimt of te voet afdaalt, mag dit alleen aan de zijkant van de piste doen. 8. Letten op tekens Iedere skiër dient de markeringen en de borden in acht te nemen. 9. Verlenen van hulp Bij een ongeval is iedereen verplicht hulp te verlenen. 10. Legitimatieplicht Iedereen, getuige of betrokkene, verantwoordelijk of niet, moet bij een ongeval zijn identiteit bekendmaken.
Stoppen op de piste
steeds op een veilige plaats. aan de zijkant van de piste. op een minder steil stuk. altijd laten aansluiten onderaan en achter de groep door. blokkeer nooit de piste. stop niet in een smalle doorgang, onder de lift, …
Skicursus
Tijdens het skiën
neem max. 2/3 van de volledige breedte van de piste in. bij een smalle doorgang laat de groep in slang achter elkaar skiën zodat er nog plaats is voor de snellere skiërs. ski niet door een andere groep. neem altijd als laatste de lift, zo heb je zicht op de groep.
9/42
B. Wat doe je bij een ongeval?
Blijf rustig en kalm! Stel de groep op op een veilige plaats. Overschouw de situatie - ski’s in kruis plaatsen min. 10 m voor het ongeval. Stel het slachtoffer gerust door ermee te praten en ernaar te luisteren. Controleer bewustzijn (bij naam noemen, vragen stellen) en ademhaling (luisteren, kijken, voelen). Verwittig de hulpdiensten: omstaanders aanspreken om de hulpdiensten te verwittigen eventueel met GSM, of naar hulppost of skilift te skiën. De nodig info meegeven (plaats, toestand). Vragen terug te keren om verwittiging te bevestigen. Verdere hulpverlening: slachtoffer gerust stellen, ermee blijven praten, warm houden, toestand van het slachtoffer verder controleren. Eventueel EHBO toepassen. Zodra de hulpdiensten aangekomen zijn, moet je je aan hen kenbaar maken. Je kan ev. helpen met de conversatie. Gegevens die mogelijk moeten worden doorgespeeld: tijdstip, hoe is het ongeval gebeurd, plaats, naam-adres-tel.nr. van andere betrokken personen + eventueel getuigen, logement slachtoffer. Hotel, skichef of coördinator telefonisch verwittigen. Nadien vertrekken met de rest van de groep.
C. Nuttige tips
Waak steeds over de veiligheid van je kinderen en die van andere skiërs. Controle van: aantal kinderen (regelmatig herhalen); kledij en materiaal. Afspreken: als iemand verloren skiet blijft hij op die plaats staan; wie skiet het laatst; laatste skiër ‘roept’ als er iemand gevallen is en helpt; steeds onderaan de skigroep aansluiten; enkel de afgesproken opdrachten worden uitgevoerd. Bij slechte weersomstandigheden (mist, sneeuwval, hevige kou): stel iedereen gerust; extra langzaam skiën; veel stops inbouwen; eventueel schuilen waar de leerlingen zich kunnen opwarmen; auditieve aanwijzing (zingen, roepen). Aanpassen van je snelheid aan elk kind van de groep. Kijk regelmatig om zodat je ziet of de volledige groep volgt. Ski nooit buiten piste!! Neem een klein EHBO-setje (geen volledige buidelzak!) + reddingsdeken mee. Zorg eventueel voor telefoonnummers van medemonitoren.
Skicursus
10/42
EHBO Breuken Kenmerken:
het slachtoffer heeft veel pijn het slachtoffer heeft een krakend geluid gehoord bewegen is pijnlijk of onmogelijk vervorming van arm of been een zwelling een bloedende open wonde met zicht op het bot (open been-breuk ) ongeval + pijn + zwelling = grote kans op een breuk
EHBO:
vermijd onnodige handelingen verwittig de hulpdiensten laat het slachtoffer liggen in de houding waarin hij/zij zich bevindt slachtoffer warm houden (enkel en alleen !!!) bij ernstig bloedverlies, probeer de bloeding te stelpen door boven de wonde te drukken en zo dicht mogelijk bij het gewricht
Oorpijn (gondels) Oorzaak: Bij het snel dalen of stijgen met de gondel gaat ook de lucht in het middenoor uitzetten of samenpersen, waardoor het trommelvlies gaat uitstulpen resp. naar buiten of binnen. Indien we niet kunnen klaren (doordat er verstoppingen in de bovenste luchtwegen zijn, kan men het trommelvlies niet onmiddellijk in zijn natuurlijke houding brengen) treedt er een hevige drukpijn in het oor op.
EHBO:
probeer te klaren (tijdens het dalen), slikken gedurende de hele rit te kauwen (kauwgum) bij blijvende en hevige pijn de rit in tegenovergestelde richting nemen en een arts raadplegen
Flauwte Kenmerken:
zweten, koud- en warmtegevoel uiterst bleke gelaatskleur bewustloos vallen
EHBO:
kledij los maken blijven praten en het slachtoffer geruststellen eventueel slachtoffer platleggen met benen omhoog als er bewusteloosheid optreedt gespecialiseerde hulpdiensten verwittigen. slachtoffer frisse lucht geven
Skicursus
11/42
Onderkoeling: Onderkoeling treedt op wanneer men te lang aan koude blootgesteld wordt, bv. door met natte kleding in ijskoude wind te staan.
Waarneming:
het slachtoffer voelt koud aan, rilt en beeft lusteloosheid en slaperigheid verminderde lichaamsreacties trage hartslag en ademhaling bewusteloosheid
EHBO:
natte kleding verwijderen en droge kleding aandoen, eventueel thermische deken aanleggen, niet brutaal opwarmen. Het is belangrijk ook het hoofd in te pakken. dit geldt speciaal voor kinderen zorg voor een vrije luchtweg, controleer de vitale functies; verwittig gespecialiseerde hulp.
Zonneslag Een zonneslag ontstaat door een ontregeling van het warmtecentrum in de hersenen ten gevolge van langdurige, directe zonnestraling op het hoofd.
Waarneming:
rood aangezicht en droge huid hoofdpijn en duizeligheid dorst braakneigingen
EHBO:
haal het slachtoffer uit de zon leg koude kompressen op het voorhoofd verwittig gespecialiseerde hulp
Bloedneus Oorzaak:
slagen of stoten grote hoogte hard snuiten
EHBO:
laat het slachtoffer zitten en laat door de mond ademen houd het hoofd recht en druk gedurende 5 tot 10 minuten de neusvleugel(s) dicht de neus achteraf niet snuiten indien het bloeden niet stopt, raadpleeg dan gespecialiseerde hulp.
Skicursus
12/42
Epilepsie Epilepsie is te wijten aan een tijdelijke abnormale prikkeling van de hersencellen. Meestal is de oorzaak van deze stoornis onbekend.
Waarneming:
eerste fase: de spieren staan onder spanning; tweede fase: spieren spannen en ontspannen, zodat er schokkende bewegingen ontstaan. Slachtoffer verliest controle over darm- en sluitspier; derde fase: schokken verminderen. Het slachtoffer verliest speeksel, soms met bloed. Dit komt door de tangbeet; als het slachtoffer weer bij bewustzijn komt, is het meestal verward en vermoeid.
EHBO:
werk de bewegingen van het slachtoffer NIET tegen; vermijd dat het slachtoffer zich ergens tegen kan stoten; controleer de vitale functies en zorg voor vrije luchtwegen; verwittig gespecialiseerde hulp.
Hyperventilatie Hyperventilatie is een verkeerde manier van ademen. Doordat je te snel of diep ademt, bevat je bloed te weinig koolzuur. Je zit bijvoorbeeld in een stoel, maar ademt alsof je aan het hardlopen bent. Angst en nervositeit, vermoeidheid of overbelasting kunnen daarvan een oorzaak zijn. Ook na een grote lichamelijke inspanning kan het zijn dat je `vergeet' je ademhaling aan te passen aan een rustiger tempo.
Waarnemen:
benauwdheid hartkloppingen, een beklemmend gevoel op de borst, zweten duizeligheid vaak gepaard met hoofdpijn droge mond of tintelingen in handen en voeten
EHBO:
er bestaan geen medicijnen tegen, maar wel enkele tips voel je een aanval aankomen, doe dan extra lichamelijke inspanningen, vb.lopen of kniebuiging, gevolg extra koolzuur adem in een plastiek zakje of in de kom van je handen sommige mensen worden geholpen met ademhalings- of ontspanningsoefeningen uitzoeken wat je hyperventilatie veroorzaakt praten, geruststellen indien hier niets van helpt, raadpleeg dan gespecialiseerde hulp
Skicursus
13/42
SKIBEGELEIDING A. Doelstellingen Het begeleiden van een groep skiërs volgens leeftijdsgroep en skiniveau. De skibegeleider is verantwoordelijk voor zijn skigroep van begin tot einde. De deelnemers dienen zich strikt te houden aan de afspraken die vooraf zijn gemaakt. De skibegeleider zorgt er voor dat hij op een verantwoorde, gevarieerde en geanimeerde wijze zijn skigroep begeleidt en steeds de veiligheid in acht houdt.
B. Vereisten Skitechnisch moet de skibegeleider merkelijk een hoger skiniveau hebben dan zijn deelnemers (hou er rekening mee dat de deelnemers in de loop van de week nog verder zullen evolueren dan het skiniveau van de eerste dag). Demonstratief en beheerst skiën is van groot belang omdat de deelnemers vooral de skibegeleider observeren en imiteren. De skibegeleider moet:
heel goed de beginsituatie van zijn groep kennen en kunnen inschatten om zodoende het juiste skiniveau, terreinkeuze en ski-intensiteit te bepalen; inzicht hebben in de lesopbouw van de Intersoc skicursus om hierop zijn skibegeleidingsprogramma verder uit te werken; de nodige discipline hebben om het begeleid skiën volledig in functie te stellen van de deelnemers.
C. Begeleid skiën is …
… meer dan een groep skiërs op sleeptouw nemen;
… de deelnemers de mogelijkheid geven om de verworven vaardigheden van de skilessen (ESF) toe te passen op langere trajecten, gevarieerd terrein en wisselend tempo en dit volgens een globaal dynamische methode;
… de deelnemer de mogelijkheid geven om in groep en onder begeleiding het skigebied te verkennen;
… een aanzet, stimulans en voorbereiding tot zelfstandig skiën op verantwoorde, veilige en plezante wijze.
Skicursus
14/42
D. Tips
Veiligheid primeert (zie skicursus pg. 9) Nooit buiten piste! Voor het lesgeven: (zie skicursus pg. …) Voorbereiding en opbouw: skibegeleiding vraagt ook enige voorbereiding en een verantwoorde opbouw van uw activiteiten. Hiervoor kan de Intersoc skicursus zeker en vast geraadpleegd worden. Er staan heel wat aanwijzingen en oefenvormen in verwerkt die je tijdens het begeleid skiën op een globaal dynamische manier kan gebruiken. Animatie: een Intersoc skibegeleider = skianimator (liedjes, verhaaltjes, groepskreet, aangepaste spelvormen, ambiance) Skicursus: heel wat gegevens uit de Intersoc skicursus zijn eveneens van toepassing op het begeleid skiën. Raadpleeg deze cursus om je programma uit te werken. Enige kennis over de omgeving, de omliggende bergen, fauna en flora, plaatselijke tradities en gewoonten is steeds een meerwaarde om aan je groep te vertellen.
Skicursus
15/42
SNEEUWGEWENNING VOOR DE ALLERKLEINSTEN 1. Beginners (3-4 jarigen nog nooit geskied) A. Inleiding: Voor 3-4 jarigen trachten we, op een veilig licht hellend egaal terrein met wat specifiek materiaal, onze allerkleinsten te laten wennen aan de sneeuw en aan het skimateriaal. Monitoren zorgen voor een aangename en speelse leeromgeving. De kleuter moet het immers “graag doen”.
B. Doel: Alles organiseren vanuit plezier en spel, de skiër moet het leuk vinden. Deel je les in in verschillende delen: met en zonder ski’s, rustmoment,…
C. Terrein: Licht hellend egaal terrein. D. Lesopbouw:
Opwarmingsspelletjes: zonder ski’s:
Moeder Rosa; wolfje hoe laat is het; tikspelen: door de benen, …; ski’s in cirkel leggen, rondstappen, op signaal eigen ski’s aandoen; ski’s aan en uit doen; liedjes: hoofd schouder knie en teen, zon zien zakken in de zee, grauwtje de ezel,…; springopdrachten; handschoenleggen; de “wave”; …
met ski’s:
herkennen van eigen skimateriaal; schoenen leren aan en uitdoen en ermee leren stappen; ski’s juist leggen t.o.v. de hellingslijn; ski’s leren aan en uitdoen en ermee leren stappen; ski’s leren dragen; evenwicht zoeken; leren glijden ski’s parallel; leren glijden, ski’s parallel, met gedragen voorwerp in de handen (ogen weg van de ski’s); bij vallen: leren opstaan.
Skicursus
16/42
Spelmoment Zonder ski’s:
spelmoment: sneeuwpret; spelletjes in de sneeuw,…; als kinderen kou krijgen, spelmomenten inlassen.
Rustmoment
Koekje, drankje, toiletbezoek, dagritmekaarten,…
Oefenvormen leren stappen met ski’s: speels aanbrengen eventueel met liedje; knie-veren; handschoen oprapen tussen de ski’s met beiden handen; zich heel klein en heel groot maken; gaan zitten en terug rechtstaan; 1 ski opheffen: links, rechts; onder een bruggetje stappen; Oefeningen op glijden: met de handen op de knieën; een voorwerp oprapen tussen de ski’s met 1 hand; een voorwerp vangen dat door de moni wordt gegooid; sneeuwbal maken en gooien naar stok of kegel; door eigen benen achteruit kijken.
2. Reeds geskied (alles wat onder punt 1 staat blijven oefenen) A. Inleiding: Het kan zijn dat 3-4 jarigen toch al enkele keren op de ski’s hebben gestaan.
B. Doel: Voorwaarts stappen op verschillende manieren . Ploegbochten rond kegels in de hellingslijn. Bergwaarts wenden vanuit ploegbocht.
C. Terrein: licht hellend D. Lesopbouw: Stappen:
Voorwaarts stappen: zoals langlauf; Visgraatpas: licht hellend; Trappenpas: lichthellend, over voorwerp.
Ploegbochten rond kegels in de hellingslijn:
Slalom uitzetten, in de hellingslijn; Variaties: handen op de rug, hoofd, in de lucht, voor,…;
Skicursus
17/42
Speels aanleren: liedjes uit opwarming gebruiken; Voorwerp dragen in handen (handen voor lichaam); Snelheidscontrole en evenwicht.
Bergwaarts wenden vanuit ploegbocht:
Ploeghouding aannemen: A-vorm, pizza,…; Een aantal meter skiën in de hellingslijn, van daaruit ploegbocht, bergop skiën (uitsturen) tot wanneer je stil staat. (De spitsen van beide ski’s staan “bergopwaarts” gericht); Snelheidscontrole en evenwicht.
Skicursus
18/42
SPECIFIEKE DIDACTIEK 1. Materiaalgewenning A. Inleiding Ga niet te snel over tot materiaalgewenning. Geef de kinderen de tijd om al het nieuwe in zich op te nemen. Probeer enthousiast over te komen en het vertrouwen op te bouwen. Vertrouwen winnen is op dit moment zeer belangrijk. Zeker niet te snel willen gaan. Denk aan een aangepaste terreinkeuze en stilletjes opbouwen van gemakkelijk naar moeilijk.
Tip: Speel een spel om gemakkelijk elkaars namen te leren kennen.
in kring staan en sneeuwbal omhoog gooien en een naam roepen. die probeert hem te vangen. in een kring staan, ritmisch op de benen kloppen, in de handen klappen, daarna noemt 1 persoon zijn eigen naam en iemand uit de groep. Het ritmische kloppen herhaalt zich en de genoemde persoon is nu aan de beurt. Enz,…
B. Doel Gewenning en vertrouwd maken aan het nieuwe materiaal. Veiligheid. Glijden van de ski’s op de sneeuw. Basishouding. Evenwicht tijdens het stappen en het glijden. Voorbereiden op glijden in de hellingslijn.
C. Terrein Vlak terrein
Skicursus
19/42
D. Lesopbouw
Kennismaking met het materiaal Skischoenen: - De skischoenen moeten dezelfde maat hebben als de gewone schoenen. Kousen optrekken, 1 paar skikousen, geen dubbele skibroek en niet in de schoenen. - Technisch uitleggen en tonen hoe skischoenen aan- en uitgedaan worden. - De hele voet en in het bijzonder de hiel moeten goed vastzitten, zonder pijn te hebben. De tenen moeten vrij kunnen bewegen. Spelvormen: Leren stappen met de skischoenen. Laat de kinderen er ook eens mee lopen. Tikspelen en estafetten zijn hier zeker aangewezen en kunnen later als opwarming gebruikt worden.
in een kring “zakdoek leggen” spelen. De zakdoek kan eender welk voorwerp zijn. in een kring “zakdoek tussen” spelen. De zakdoek maakt plaats voor een stok. Iemand gaat ergens tussen staan, elk kind loopt een kant uit en probeert de stok om ter snelst te nemen. enz… “Dikke Berta”: terrein afbakenen. Kinderen lopen van de ene kant naar de ander kant. een persoon in het midden probeert iemand op te tillen. Lukt dit dan heb je 2 vangers enz… estafetten met 2 ploegen: We leggen al onze ski’s achter elkaar met regelmatige tussenafstand. We lopen hierdoor als echte militairen en we draaien aan het einde van de lijn. Met ons hoofd op een stok 3 maal en komen dol terug. Aftikken en de volgende mag vertrekken! rugby met gelijk welk voorwerp. regen en Sneeuw (ratten en raven). ster-estafette. voor de kleinsten onder ons: Wij vertellen het verhaal over het wassen van een olifant. Wij doen hierbij de gebaren terwijl we het verhaal met veel beeldspraak vertellen. Dit vraagt een beetje voorbereiding maar is super leuk (het wassen van…, of trekken aan…, aaien of kietelen…). voor de kleinsten kan men natuurlijk ook het verhaal vertellen over het rijden in een auto of vrachtwagen… Laat je fantasie op volle toeren draaien!!! paardenkoers: We kloppen op onze benen in het tempo van paardendraf. We doen verschillende oefeningen en zotte dingen: Bochtje naar links: we doen een wave naar links; Bochtje naar rechts: we doen een wave naar rechts; Door de waterbak: blup geluid maken terwijl we over onze onderlip gaan; We ontmoeten de koning in de tribune: we groeten de koning op een militaire manier, hand naar het hoofd; We doorlopen dit allemaal een paar keer tot iedereen goed warm heeft en losgeklopt is; Dan finishen we met een fotofinish: gebaar een fototoestel (klik klik klik klik…).
Ski’s: - Leg kort uit: de punten, hiel, kanten (taillering, belaag); - De stalen kanten zijn scherp, daarom dragen we steeds handschoenen; - De skilengte is steeds korter dan de lichaamslengte, deze bevindt zich tussen kin en neus; - Leg kort uit hoe de ski’s het gemakkelijkst gedragen kunnen worden (zie hieronder).
Skicursus
20/42
de ski’s naast elkaar leggen in de sneeuw; schoenzolen afstrijken, afkloppen; aandoen: eerst teenpunt in de binding, daarna de hiel in de binding duwen, zorg dat steeds de binding open staat; uitdoen: met de voet, handen, skistok de binding openduwen, tegelijkertijd de hiel naar boven heffen; bij het afstellen van de ski’s laat de skimonitor één binding toe en de andere open. Bij de uitleg zien de kinderen dan direct het verschil; ski’s in een cirkel leggen en rond stappen/lopen. Op signaal zo snel mogelijk eigen ski’s aandoen; ski’s op een rij leggen/zetten, de kinderen staan op een welbepaalde afstand verwijderd van de ski’s, op signaal lopen ze naar hun eigen ski’s en doen deze aan; variatie: terug laten glijden op de ski’s, starten uit verschillende posities; op signaal zo snel mogelijk de ski’s uitdoen, met de hand, met de stokken… .
Bindingen: Bestaat uit 2 delen: teen - hielstuk deze moeten we afstellen, zowel vooraan als achteraan, rekening houdend met leeftijd, skiniveau en gewicht van het kind. Leg het gevaar uit als kinderen verkeerde ski’s nemen; de “stopper” stopt de glijdende ski na een val op een helling.
Skistokken: Bij Intersoc gebruiken we de stokken pas vanaf de gevorderde skiërtjes bij het aanleren van de parallel bocht. Stokken zitten bij kinderen meestal in de weg en ze gebruiken ze meestal op een foutieve manier. Bij de gevorderde skiërs leggen we uit hoe men eenvoudig de juiste lengte kan controleren. (op de vaste grond, stok omdraaien en vastnemen net onder de roos, de arm geeft 90° aan.) We gebruiken de lussen op een correcte mannier. Tip: Ski’s dragen: in iedere hand 1 ski; de ski’s op de armen dragen (zeker voor de allerkleinsten); de ski’s op de schouder dragen met de punten naar voor (niet voor de allerkleinsten - en niet binnen).
Leren rechtstaan: Dit leer je best aan als er iemand is gevallen. Ga vanachter op je ski’s zitten, pak je knieën vast en trek jezelf recht. “Gooi” je hoofd tussen je knieën en je staat iets makkelijker recht. Bij een val op een helling: de ski’s eerst dalwaarts en dwars t.o.v. de helling leggen alvorens recht te staan. De dalski wordt eerst aangedaan. Als een kind veel moeilijkheden heeft met rechtstaan, help het dan in het begin. Als het na 2 dagen nog niet alleen kan rechtstaan, laat het dan 1 ski uitdoen om recht te staan.
Skicursus
21/42
2. De basishouding Het aanleren van de basishouding Basishouding: Bovenlichaam ontspannen - enkels, knieën en heup lichtjes gebogen - gewicht verdeeld over de volledige voet - armen open en lichtjes gebogen voor het lichaam - de punten van de skistokken wijzen schuin naar achter. Het lichaamsgewicht wordt gelijk verdeeld over beide voeten. Verticale as en diepte as:
aanleren van de basishouding; knieveren (kort na elkaar lichtjes buigen en strekken van enkels, knieën en heupen); kniebuigen (enkels, knieën en heupen duidelijk buigen en strekken); een handschoen oprapen tussen de ski’s met beide handen; ter plaatse springen, hielen heffen; ter plaatse springen, volledig heffen van beide ski’s; afwisselend benenstand van x naar o brengen en terug; kantenwissel zoals bij de parallelbocht; voorover buigen; achterover gaan zitten; met gestrekte benen voorover leunen, cfr. Schansspringhouding; met gestrekte benen achterover leunen.
Breedte as:
vanuit basishouding beide benen buigen en strekken en afwisselend met beide handen de linker en rechter schoen aanraken; afwisselend 1 ski heffen, de skipunt op de sneeuw laten staan; afwisselend 1 ski helemaal opheffen; uit het spoor stappen naar links en naar rechts; uit het spoor springen naar links en naar rechts; draaipassen met de hielen divergerend; draaipassen met de punten divergerend; de ski’s ter plaatse heen en weer laten schuiven.
Oefeningen met verplaatsing:
Skicursus
voorwaarts stappen, achterwaarts stappen; zijwaarts gaan links en rechts; op 1 ski glijpassen, zoals met een step. Met zo weinig mogelijk steunen de overkant bereiken; glijpassen, voorwaarts, achterwaarts; schaatspas; onder een bruggetje door stappen; glijpassen zonder gebruik van de stokken. (kruiscoördinatie van de handen kan); al glijdend evenwijdig uit het spoor stappen; al glijdend draaipassen maken en zo uit het spoor stappen; toepassen van de geziene technieken in circuitvorm waarin de draaipassen, glijpassen, uit het spoor stappen afgewisseld worden; idem in wedstrijdvorm, in estafettevorm met bv. 2 teams of andere organisaties.
22/42
Spelvormen:
Maak een vierkant, (elke zijde heeft een letter hieronder) zet op elke hoek een stok. Zowel in circuitvorm als in spelvorm mogelijk. Als een kind valt, het spoor verlaat, of de oefening verkeerd uitvoert, krijgt het een strafpunt. Wie heeft na een bepaald aantal ronden het minste strafpunten? Oef 1 A: voorwaarts stappen B: zijwaarts stappen (R) C: achterwaarts stappen D: zijwaarts stappen (L) Oef 2 A: voorwaarts glijden B: zijwaarts stappen (R) C: achterwaarts glijden D: zijwaarts stappen (L) Oef 3 A: voorwaarts glijden, met kwart draai B: voorwaarts glijden, met kwart draai C: achterwaarts glijden, met kwart draai D: achterwaarts glijden, met kwart draai
Skicursus
ski naar de stok, draai rond de stok en ski terug; ski naar de stok, ga er rond en ski achterwaarts terug; op 1 ski heen en terug; op 1 ski naar de stok, doe daar de tweede aan en ski terug; loop naar de overkant, doe de twee ski’s aan en ski terug; schaatspas heen en al glijdend terug; oefening per 2: elkaar voortduwen (1 heeft ski’s aan, de andere duwt de eerste in de rug voort. De persoon op de ski’s legt zijn handen op de knieën; oefening per 3: elkaar voorttrekken.
23/42
3. Stijgen en afdalen in de hellingslijn A. Inleiding: Vertrek de eerste malen zeker niet te hoog, baken je terrein duidelijk af met kegels of stokken. Maak een duidelijk parcours langs waar ze naar boven moeten stappen. Ook zeker de hoogte moet afgebakend worden. Indien men voldoende plaats heeft kan men de groep in 2 delen en ze langs 2 kanten naar boven laten stappen. Met lange wachttijden is niemand iets, skiën leert men door te skiën!
B. Doel: Eerste glijbeweging laten uitvoeren. Evenwicht bewaren tijdens het glijden. De ski’s leren leiden. De aandacht van de ski’s afleiden.
C. Terrein: Licht hellend met vlakke uitloop, of met tegenhelling als uitloop.
D. Lesopbouw:
1. Stijgpassen Er bestaan 3 soorten stijgpassen, nl. wisselpas (recht naar boven), trappenpas en visgraatpas. De meest gemakkelijke manier tijdens lessen met grote groepen is “de trappenpas”.
Trappenpas: Ski’s staan dwars op de hellingslijn, knieën naar de berg gebogen. Met kleine passen naar boven stappen. Zorg ervoor dat de bergkanten van de ski’s in de sneeuw worden geduwd. Indien men naar voor glijdt, de punten van de ski’s een beetje hoger brengen. Indien men naar achter glijdt, de punten van de ski’s een beetje lager brengen.
Tip: Leg een touw op de sneeuw. Dit duidt duidelijk de hellingslijn aan en de kinderen zullen minder snel wegschuiven als ze erover stappen. Voor de allerkleinsten is het aangewezen een tapijt te leggen om naar boven te stappen. Als een leerling niet naar boven raakt doordat hij de ski’s niet genoeg kantelt en hierdoor terplaatse blijft, kan de skimonitor helpen door de leerling bergwaarts te trekken met de handen. De leerling moet blijven staan en zich schrap stellen. Zo zal die in de juiste positie gebracht worden.
Visgraatpas: De ski’s staan in een V-vorm op de hellingslijn. Door de knieën naar binnen te buigen, kan men naar boven stappen. De binnenkanten van de ski’s worden schuin in de sneeuw geplaatst.
Skicursus
24/42
2. Glijden in de hellingslijn Basishouding: Bovenlichaam recht en ontspannen - enkels, knieën en heup lichtjes geplooid - gewicht verdelen over de hele voet.
Verticale as en diepte as:
glijden in de hellingslijn in basishouding; glijden in de hellingslijn met knieveren (duwen tegen de voorkant van de schoenen en terug); glijden en kniebuigen met varianten daarop; naar de bindingen grijpen; onder een stok of een poortje doorglijden; voorwerpen tussen de ski’s oprapen met beide handen; glijden in de hellingslijn en kleine sprongetjes maken; glijden over kleine oneffenheden; allerlei combinaties van vorige oefeningen.
Breedte as:
afwisselend links en rechts naar de schoen grijpen; afwisselend 1 ski heffen, skipunt op de sneeuw; afwisselend 1 ski volledig opheffen; uit het spoor stappen naar links en naar rechts; uit het spoor springen naar links en naar rechts; draaipassen in de uitloop links en rechts; combinatie van meerdere oefeningen.
Tip: Baken het terrein af dat je gaat gebruiken. Zet stokken op een lijn naar boven. Hierachter stappen de kinderen naar boven. Anders komen de kinderen steeds meer naar voor tot in het midden van onze oefenpiste en dan wordt het gevaarlijk. Zet ook duidelijk een stok of kegel tot waar ze max. naar boven mogen gaan. De leerlingen zijn boven vooraleer je het beseft. Demonstreer alle oefeningen mooi en duidelijk, kinderen zijn immers goede imitators! Naarmate het evenwicht verbetert tijdens de oefeningen kan je geleidelijk hoger starten (let op de uitloop van het terrein).
Skicursus
25/42
Oefen- en spelvormen: glijden met de handen op de knieën; zich klein en groot maken; een voorwerp (ring, handschoen) oprapen tussen de ski’s; al glijdend een voorwerp omhoog gooien; een voorwerp vangen dat de skimonitor gooit; de skimonitor imiteren (doet bv. een aap na); onder een poortje door skiën; proberen een sneeuwbal te maken en deze te gooien naar de groep/skimonitor; per twee hand in hand; per twee naast elkaar en een voorwerp naar elkaar gooien; per twee naast elkaar en sneeuw naar elkaar gooien; 1 ski optillen (+ s = symmetrie); afwisselend 1 ski optillen; door eigen benen achteruit kijken; gedurende een ogenblik de ogen te sluiten; een voorwerp rond het lichaam geven; allerlei combinaties van vorige oefeningen; verschillende estafettes; langs objecten skiën door uit het spoor te stappen. Nog een oefening met kegels, waarbij de ski’s open gaan voor de kegels en terug sluiten erna.
Tip: Deze oefeningen progressief uitvoeren op steiler terrein.
Fouten en correcties: - De ski’s slippen zijwaarts bij de stijgpassen. Knieën meer buigen en bergwaarts drukken. - Evenwichtsprobleem. Soepele houding, niet verkrampen, oefeningen op basishouding. - Problemen met het leiden van de ski’s. Ski’s vlak houden en ze gelijkmatig belasten. - Angst is de oorzaak van veel fouten. Dit kan verholpen worden door opnieuw lager aan te skiën waardoor de snelheid lager ligt en de skiër vertrouwen krijgt.
Skicursus
26/42
4. Ploeg A. Inleiding: Begin ook hier weer op een minder steile helling.
B. Doel: Leren glijden in sneeuwploeg en daardoor een eerste snelheidscontrole uitvoeren. Leren stoppen in ploeg. Voorbereiden op het draaien in sneeuwploeg.
C. Terrein: Voorbereidende oefeningen op vlak terrein. Lichte helling met vlakke uitloop.
D. Lesopbouw: 1. Ploeg Bewegingsverloop: Uit elkaar duwen van de ski-einden (hielen) en glijden op licht ingekante ski’s. De druk gelijk verdeeld houden over beide ski’s.
De uitleg op het vlakke deel is belangrijk, de kinderen komen zo gemakkelijker tot de ploeghouding.
Oefen- en spelvormen op vlak terrein:
Skicursus
sneeuwploeg in stand; knieveren in sneeuwploeg; kniebuigen in sneeuwploeg en de schoenen aanraken; vanuit basishouding springen tot sneeuwploeg; vanuit basishouding herhaaldelijk springen tot sneeuwploeg en terug tot parallel; vanuit basishouding de ski’s opendrukken tot sneeuwploeg; glijden en vervolgens de ski’s opendrukken tot sneeuwploeg; ploeghouding aannemen (voor de kleintjes indianentent, huisje maken, pizzapunt enz,…); vanuit basishouding zo zacht mogelijk 1 ski laten uitglijden (aaien over de sneeuw), + symmetrie; idem, maar nu met meer druk op de sneeuw, zo maak je een hoopje sneeuw naast je ski, + symmetrie (bergen maken).
27/42
Oefen- en spelvormen op hellend terrein:
glijploeg; glijden in de hellingslijn, in de uitloop de ski’s opendrukken tot sneeuwploeg; glijden in de hellingslijn, op de helling de ski’s opendrukken tot sneeuwploeg; sneeuwploeg met knieveren (duwtjes maken tegen de tong van je schoen); sneeuwploeg met kniebuigen en de schoenen aanraken; afwisselend brede en smalle sneeuwploeg; afwisselend glijden in de hellingslijn en glijden in sneeuwploeg; starten in breedsporig glijden en dan ploeghouding aannemen in de uitloop; ploeghouding aannemen en glijden naar beneden; glijden in ploeg zo traag mogelijk, zonder stil te vallen (bv. wedstrijdje om ter traagst); per twee naast elkaar in glijploeg, ondertussen wisselen van handschoenen vooraleer men beneden is; glijden in ploeg met herhaalde kniebuigingen; een voorwerp oprapen tijdens de glijploeg; afwisselend grote en kleine ploeg aannemen (grote pizzapunt, kleine pizzapunt voor onze allerkleinsten); bij kindjes die te kleine ploeg aannemen: achter het kind staan en ski’s goed openduwen! goed overdreven laten aanvoelen; als skimonitor achteruit skiën en de punten vastnemen; te sterke inkanting vermijden ballon tussen de knieën.
2. Stopploeg We gaan nu verder leren stoppen en gaan een lichte helling nemen. We starten nu met wat we geleerd hebben op het vlakke gedeelte. Niet te hoog beginnen om te starten. Denk aan het vertrouwen.
Bewegingsverloop: Door een grotere druk op de hielen te zetten gaat men tot stilstand komen. Hoe groter de openingshoek, hoe groter de remkracht. Door de relatief grote openingshoek van de ski’s worden deze meer ingekant en ontstaat er een remmend effect.
Oefen- en spelvormen:
stopploeg in de uitloop; stopploeg op de helling; ploegstop op commando: roepen, een teken geven; groene stok in de lucht = glijploeg -> rode stok in de lucht = stopploeg (periferisch zicht); stoppen voor een ingebeeld ravijn, tussen twee stokken; wedstrijdje: wie het kortst stopt na een stok of afgesproken lijn; progressief steiler gaan; de ski’s worden niet voldoende gekant bij stopploeg. Probeer dan de knieën voorwaarts en naar binnen te drukken.
Fouten en correcties: - Moeite om de ski’s in ploeghouding te zetten. Vanuit zeer breedsporig parallel vertrekken. Inbuigen van de benen tijdens het opendrukken.
Skicursus
28/42
5. Ploegbochten A. Inleiding: Start op een minder steile helling. B. Doel: Leren draaien in sneeuwploeg. De eerste bochten leren maken om zo gecontroleerd een helling te kunnen afdalen. Leren stoppen door bergwaarts te draaien.
C. Terrein: lichte helling met vlakke uitloop, daarna geleidelijk iets steiler. D. Lesopbouw: Bewegingsverloop: Schuin voorwaarts afdalen in sneeuwploeg. Vanuit de basishouding draaien door meer belasten en kantendosering van de buitenskien. Actief in de nieuwe richting draaien van de belaste ski. Vanaf de hellingslijn lichtjes diepgaan.
Oefen- en spelvormen:
vanuit sneeuwploeg in de hellingslijn draaien in de uitloop + symmetrie met behulp van verschillende bewegingen; vb. baseballslag, tennissen, James Bond, achter een muurtje kijken, met de beide handen naar voor, basketbal oprapen en scoren in de korf, …; vanuit sneeuwploeg in de hellingslijn draaien voor de uitloop + symmetrie; afwisselend een bocht naar links en rechts; maak gebruik van stuurtjes of stokken om te draaien; je bent aan het rijden met de auto; slalom uitzetten, gemakkelijke slalom = stokken onder elkaar, moeilijke slalom = stokken geschrankt onder elkaar; touw leggen op de sneeuw, eerst een stukje recht, nadien met bochtjes, de kinderen volgen het spoor van het touw, dat zich tussen de ski’s bevindt. per twee afdalen waarbij de ene de andere schaduwt; per twee afdalen met 1 stuurtje; beiden houden stuur vast, ze gaan naast elkaar in grote bochten naar beneden; slalomparcours met variatie vb. een poortje ertussen, op het einde een jump, een noodstop inschakelen,…; progressief de moeilijkheidsgraad verhogen; steilere pistes, minder geprepareerde pistes, …; in slang naar beneden skiën; maak dan duidelijke afspraken i.v.m. stoppen, vb skimonitor steekt hand in de lucht, de slang skiet achter door en sluit onder aan.
Fouten en correcties: De ploeghouding wordt niet aangehouden, de ski’s lopen samen tot parallel: Er voor zorgen dat de benen gebogen blijven en dat de punten van de ski’s op dezelfde breedte blijven. De ski’s niet overkanten (ballon). Herhalen van het zijwaarts wegdrukken van de ski’s op het vlakke gedeelte. Belastingswissel van de ene ski op de andere: Het bovenlichaam volledig laten meedraaien, overdrijven in de bewegingen. De buitenski wordt onvoldoende ingekant en slipt dalwaarts: De knie meer buigen en naar binnen drukken. Het buitenbeen is gestrekt in de bocht: De ploeg kleiner maken, enkels en knieën plooien.
Skicursus
29/42
6. Lift gebruiken Een lift kunnen we nemen vanaf het moment dat de kinderen een aantal gecontroleerde bochten kunnen maken en stoppen in de hellingslijn. Het is belangrijk dat de snowsportmoni steeds, als men bij een nieuw soort lift komt, een volledige uitleg geeft over hoe men die lift neemt en hoe men afstapt. De kinderen moeten ook weten wat ze moeten doen indien zij eraf vallen. Maak steeds duidelijke afspraken daarover. Vertel hen ook tot waar ze juist moeten wachten indien ze boven zijn, want de snowsportmoni gaat steeds als laatste de lift op, eender welke lift.
Skicursus
30/42
1.Touwlift / Beugellift
klaarstaan naast de lift op het liftspoor, vlak naast het touw of de kabel, ski’s parallel met de punten naar boven gericht; gewicht op beide ski’s, knieën lichtjes gebogen; achterom kijken, langs de kant van het touw/kabel; het gele bolletje/beugel nemen, met 2 handen, armen gestrekt, pas op voor de schok bij sommige liften; niet gaan zitten, en je laten vooruit trekken en glijden; afstappen: laat het bolletje of de beugel los en stap weg van de afstapplaats; boven wachten op de skimonitor.
2.Ankerlift
deze liften zijn af te raden bij beginners; probeer twee kinderen van dezelfde grootte bij elkaar te zetten; leg het nemen van de lift uit aan de hand van een losse anker, meestal te verkrijgen bij de liften zelf; geef een duidelijke uitleg en doe voor met de losse anker; ski’s parallel met de punten naar boven; gewicht verdeeld over de 2 ski’s; probeer elkaar niet te storen; kijk over de schouder langs de kant van de kabel naar achter toe; neem het anker en steek hem onder je zitvlak; laat je naar boven glijden, ga niet zitten, probeer de schouders tegen die van de andere houden; bij het afstappen, het anker achter je wegtrekken, een pas opzij zetten en het anker laten wegschieten; ga zo snel mogelijk van de afstap weg; bij een val, verlaat zo snel mogelijk het liftspoor en wacht op de skimonitor; help als snowsportmoni de kinderen bij het opstappen.
3. Zetellift
duidelijk uitleggen hoe ze de veiligheidsbeugel moeten sluiten en openen; zorg dat ze goed naar achter gaan zitten; bij aankomst, de ski’s verwijderen van de beugel, naar voor komen zitten, wachten tot de ski’s de grond raken, rechtstaan en wegglijden; beroep doen op volwassenen om de kinderen (zeker de allerkleinsten) mee te begeleiden op de lift.
Tip: werk met 2 groepen samen. Dan kan er 1 snowsportmoni als eerste gaan en bovenaan de
wachten. De 2
Skicursus
snowsportmoni gaat als laatste van de 2 groepen.
31/42
7. Verbeteren van de controle op de ski A. Inleiding: Dit zijn alle oefeningen om het kantengebruik en het sturen van de ski’s te verbeteren. Men kan dit beschouwen als een reeks basisoefeningen. Deze oefeningen kunnen geregeld herhaald worden, zelfs op hoger niveau. Het is niet noodzakelijk om deze oefeningen na elkaar te geven.
B. Doel: Het kantengebruik en het sturen van de ski’s verbeteren.
C. Terrein: Lichte helling, geleidelijk steiler terrein.
D. Lesopbouw:
1. Schuin voorwaarts afdalen Leren inkanten van de ski’s tijdens het glijden schuin op de helling, waarbij de ski’s parallel blijven. Leren traverseren van een steile helling.
Bewegingsverloop: Alpine basishouding: breedsporige basishouding, de bergski staat voor de dalski. De assen van enkels, knieën, heupen en schouders zijn parallel. De dalski is meer belast dan de bergski. De knieën worden bergwaarts gedrukt om de ski’s te kanten. In deze houding de piste schuin oversteken.
Oefenvormen:
vanuit basishouding (breedsporig) de beide ski’s inkanten in stand, dwars op de helling, +s; schuin voorwaarts afdalen, +s; schuin voorwaarts afdalen met knieveren; schuin voorwaarts afdalen met kniebuigen; schuin voorwaarts afdalen met dalski, bergski opheffen; schuin voorwaarts afdalen met bocht naar boven, knieën naar de berg toe kanten en laat de ski’s het werk doen; draaipassen bergwaarts; schuin voorwaarts afdalen met de skistokken op de armen gelegd, en deze moeten met alle assen van het lichaam gelijk blijven.
Fouten en correcties: - De schouders draaien te veel naar de berg, bvb door angst: Minder steil terrein kiezen, stokken samen voor het lichaam, parallel aan schouderlijn. - De ski’s worden te weinig ingekant: De benen voldoende buigen zodat de ski’s ingekant kunnen worden, de knieën bergwaarts drukken. - Te veel belasten van de bergski: Opheffen van de bergski.
Skicursus
32/42
2. Zijwaarts afglijden De kanteninzet leren doseren (belangrijk voor het sturen). Om moeilijke delen van een piste af te dalen.
Bewegingsverloop: Alpine basishouding, door een lichte strekbeweging worden de ski’s ontkant en slippen ze dalwaarts. Stoppen door diepgaan en bergwaarts duwen van de knieën (inkanten van de ski’s).
Oefenvormen:
in stand op de helling, de ski’s ontkanten, glijden en terug inkanten +s; idem, maar nu met langere stukken zijwaarts glijden; afwisselend voor- en achterwaarts afglijden; combinatie van schuin voorwaarts afdalen en zijwaarts afglijden.
Fouten en correcties: Te weinig evenwichtsgevoel: Evenwichtsoefeningen – breedsporiger werken. Te weinig belasting van de dalski: Lichaamsgewicht meer boven dalski.
3. Bergwaarts wenden Beter kantengevoel en betere snelheidscontrole bij het sturen. Gebruiken bij het uitsturen van de bocht.
Bewegingsverloop: Glijden in de hellingslijn (basishouding). Progressief diepgaan met actief indraaien van de benen. Hierbij wordt de buitenski meer belast dan de binnenski. Door kantendosering verloopt het uitsturen slippend. De lichaamsassen blijven parallel, duidelijk hoog komen na stilstand zodat je ziet dat de beweging juist is uitgevoerd.
Oefenvormen:
schuin voorwaarts afdalen, ski’s parallel, kort slippend bergwaarts wenden; steiler en steiler aanskiën tot we uiteindelijk in de hellingslijn vertrekken en een halve parallelbocht maken. Deze opbouw noemt met de waaiervorm of guirlande.
Fouten en correcties: Bocht is niet afgerond – ski’s worden dwars gezet: Druk geleidelijk aan spreiden over het volledige verloop. Roteren van de romp: Basishouding verbeteren.
Skicursus
33/42
8. Elementaire bocht A. Inleiding: Is een overgangsbocht. Tracht vanuit ploeg sneller over te gaan naar een breedsporige parallelbocht.
B. Doel: Hier skiën we voor het eerst een deel in parallel.
C. Terrein: Lichte helling, geleidelijk steiler terrein
D. Lesopbouw:
Bewegingsverloop: Vanuit schuin voorwaarts afdalen, lichte hoogbeweging met openen van de ski’s in stem of ploeg. Belastingswissel, progressief diepgaan met vlakstellen en bijdraaien van de binnenski tot parallel. De bocht verder slippend uitsturen.
Oefen- en spelvormen:
bergwaarts wenden: vertrekkend in sneeuwploeg, de binnenski laten bijglijden tot breedsporig parallel tijdens progressief diepgaan; idem in guirlandevorm; 1 bocht: bijdraaien van de binnenski na de hellingslijn; meerdere bochten na elkaar; de snelheid progressief verhogen, smallere ploegpositie en de binnenski vroeger bijdraaien; progressief de moeilijkheidsgraad verhogen; wisselend terrein; bochten tussen kegeltjes; verschillend tempo en ritme; bergwaarts wenden: vertrekkend vanuit sneeuwploeg, de binnenski laten bijglijden tot breedsporige parallel tijdens progressief diepgaan; door sneller te skiën komen de meesten automatisch in parallel tussen de twee bochten; breedsporig glijden op de hellingslijn, ploeg aannemen door beide ski’s progressief open te duwen, ploegbocht nemen en de ski’s passief terug naar breedsporig parallel brengen; idem, maar nu actief terug naar parallel, door hoog te komen na de bocht.
Fouten en correcties: binnenski glijdt niet bij op het einde van de bocht: bocht verder doorsturen; bergknie meer bergwaarts drukken om binnenski te ontkanten; dalski meer belasten.
Skicursus
34/42
9. Parallelskiën 1. Basisparallelbocht A. Inleiding: Vanuit elementaire bocht zo snel mogelijk overschakelen naar basisparallelbocht. Bij de eindvorm van de elementaire bocht is de ploegpositie sterk verkleind en is de stap naar het breedsporig parallel inzetten van de bocht zeer klein.
B. Doel: Volledige beweging van begin tot einde parallel skiën. C. Terreinkeuze: van lichte helling tot half steil. D. Lesopbouw: Bewegingsverloop: Bergwaarts wenden, progressief diepgaan – assen parallel. De bocht inzetten met een voor inwaartse hoogbeweging waarbij de stokinzet de hoogbeweging ondersteunt, kanten- en belastingswissel. Slippend bergwaarts wenden.
Oefenvormen:
herhalen eindvorm bergwaarts wenden; oef. vanuit stand dwars op de helling - ski’s leren vlakstellen en indraaien door voor inwaartse hoogbeweging, stoppen door bergwaarts wenden; afwisselend bergwaarts wenden - dalwaarts draaien - bergwaarts wenden; bergwaarts wenden gevolgd door volledige bocht; meerdere bochten na elkaar; aanleren stokinzet: o oefen in stand (uitleggen waar en hoe je een stok inzet); o schuin voorwaarts afdalen met stokinzet, in combinatie met kniewippen; o afwisselend bergwaarts wenden - stokinzet en dalwaarts draaien - bergwaarts. wenden; meerdere bochten na elkaar met stokinzet; steeds ‘stok’ zeggen bij stokinzet.
Spelvormen:
synchroon skiën (allerlei variaties: naast elkaar, achter elkaar, meerdere personen,...); schaduwskiën; blind skiën; ….
Skicursus
35/42
2. Verfijnen van het parallelskiën A. Inleiding: Bij dit onderdeel wordt alles slippend geskied waarbij we voor het eerst een lichte vorm van angulatie aannemen. Angulatie:
Wanneer we tijdens het skiën het bovenlichaam zowel naar voor als naar buiten (dalwaarts) buigen ten opzichte van ons onderlichaam waarbij het bekken het scharnierpunt is.
Waarom:
Om te zorgen dat, wanneer we met hogere snelheid skiën, we druk kunnen blijven houden op de sneeuw en om te zorgen dat we meer druk op de buitenski, dalski, hebben zodat we meer kanting van de ski’s krijgen.
Hoe:
Door het bovenlichaam vanaf de hellingslijn progressief licht naar het dal te draaien waarbij de dalhand wat lager zit dan de berghand. De angulatie stopt op het moment dat we de voor inwaartse hoogbeweging maken en de belasting en kanten wissel plaats vind.
B. Doel:
vertrek vanuit basishouding; ski’s heupbreedte; progressief diepgaan; en gelijktijding een lichte angulatie aannemend; alles gebeurt slippend; alle assen blijven parallel (ski’s blijven naast elkaar staan); druk zit op de buitenski, dalski.
C. Terrein:
Blauwe piste
D. Lesopbouw: Bewegingsverloop Oefenvormen
zijwaarts afglijden, om kantendosering aan te leren, voelen (steiler terrein); schuin voorwaarts afglijden voor verbeteren basishouding en dalski belasting met bijvoorbeeld: bergski heffen, lichte sprong maken, kniewippen, etc,...; op een simpele manier uitleggen wat angulatie en parallelle assen zijn door het gewoon voor te doen op de plaats zelf en ze het te laten nadoen zonder te skiën; bergwaarts wenden, vertrek vanuit basishouding, progressief diepgaan en angulatie aannemen, bij volledige stilstand angulatie pas opheffen en duidelijk omhoog komen (alles geslipt); bergwaarts wenden, de stokken over de sneeuw laten glijden, dalzijde, opheffen van angulatie en eventueel weer herhalen in guirlande vorm (alles geslipt); variant: bergwaarts wenden, met stokken dwars voor je houden en stokken progressief naar dalzijde brengen (alles geslipt); Bocht in 3 tijden: 1 = opheffen van angulatie; 2 = alles opheffen, ski’s vlakzetten en ski’s 1 à 2 seconden in de vallijn laten lopen; 3 = bocht geslipt insturen en zoeken naar lichte angulatie.
Skicursus
36/42
3. Parallelbocht met angulatie A. Inleiding: Nu we de verfijning onder de knie hebben, kunnen we overgaan tot het opzoeken van meer angulatie wat er voor gaat zorgen dat we steiler terrein kunnen gaan opzoeken, dat we hogere snelheden kunnen gaan skiën en meer sturing van de ski’s krijgen. Het grote verschil met het voorgaande onderdeel is dat de bochten niet meer worden geslipt, maar worden gestuurd.
B. Doel:
vertrek vanuit basishouding; ski’s iets smaller dan bij verfijning; progressief diepgaan; gelijktijdig meer angulatie aannemen; bochten worden gegleden, gestuurd geskied; assen blijven parallel (ski’s blijven naast elkaar staan); veel druk op de buitenski.
C. Terrein: vanaf blauwe piste, tot rood
en op hoog niveau zwart.
D. Lesopbouw: Oefenvormen
uitleggen op een simpele manier wat angulatie en parallelle assen zijn door het gewoon voor te doen op de plaats zelf en ze het te laten nadoen zonder te skiën; bergwaarts wenden, vertrek vanuit basishouding, progressief diepgaan en angulatie aannemen, bij volledige stilstand angulatie pas opheffen en duidelijk omhoog komen; bergwaarts wenden de stokken over de sneeuw laten glijden, dalzijde, opheffen van angulatie en eventueel weer herhalen in guirlandevorm; variant: bergwaarts wenden, stokken dwars voor je houden en stokken progressief naar dalzijde brengen; variant: bergwaarts wenden, de bergski opheffen en eventueel gekruist over de dalski, progressief diepgaan; bocht in 3 tijden waarbij we duidelijk een onderscheid maken in de stuurfase (bergwaarts wenden), opheffen van de angulatie met voor inwaartse hoogbeweging met kantenwissel (1-2 seconden in de hellingslijn laten lopen); meerdere bochten achter elkaar met nadruk op angulatie en gestuurde ski’s; duidelijker drukwisselingen zoeken door hoog te komen van de dalski naar de bergski voordat je in de hellingslijn komt; variant: binnenski licht opheffen bij het insturen van de bocht; steiler terrein en grotere snelheid.
Oefeningen op kanten gebruik en evenwicht:
Skicursus
zijwaarts afglijden op steiler terrein waar we van slippen overgaan naar het sturen van de ski’s door de knieën meer naar voor te brengen en de schoenen in te duwen; draaipassen bergwaarts (dient voor het aanleren van kantendosering en zijwaarts evenwicht) vertrek vanuit schuin voorwaarts en overgaan naar bergwaarts wenden en dan in een stappenpas tegen de berg op tot stilstand, afstoot op de dalski; draaipassen dalwaarts, dit is al een stuk moeilijker omdat je nu over de vallijn naar het dal moet stappen.
37/42
4. Korte gestuurde bochten A. Inleiding: Vroeger hadden we het over wedelen, maar tegenwoordig spreken we over korte gestuurde bochten. Bij het aanleren hiervan is het belangrijk dat we vertrekken van middelgrote geslipte bochten en we dan geleidelijk de bochten beginnen te verkleinen.
B. Doel:
vertrek vanuit basishouding; niet te breedsporig; ritmisch, met een duidelijke hoog en laag beweging; schouders blijven naar het dal gericht; benen bewegen onafhankelijk van het boven lichaam.
C. Terrein: aanleren op blauwe piste en langzaam steiler terrein opzoeken.
D. Lesopbouw: Oefenvormen
korte bochten en meer ritme met een duidelijke hoog- en laagbeweging met stokinzet; ski voor de groep met middelgrote geslipte bochten, met stokinzet, en verklein al skiënd je radius, belangrijk is dat de bochten uiteindelijk vloeiend aan elkaar gelinkt zijn (terrein niet te steil); aanleren van ritme kan door middel van klappen in de handen, een fluitsignaal, waarbij je bij elk signaal een duidelijke hoog en laag beweging ziet. Dit kan je aanleren door schuin voorwaarts af te dalen en te leren kniewippen op een frequent ritme; andere vervolgoefeningen hierop zijn: o 2 of meer personen achter elkaar laten vertrekken waarbij ze in elkaars spoor moeten blijven, wel ritme aangeven; o 2 personen naast elkaar laten vertrekken waarbij ze hetzelfde ritme aanhouden tot uiteindelijk een grote formatie.
Aanleren van het onafhankelijk bewegen van boven- en onderlichaam:
hockey stop; aanskiën in de vallijn (niet te lang) en overgaan in een zeer kort bergwaarts wenden waarbij het bovenlichaam naar het dal is gericht en de ski’s dwars op de helling staan; dit kan meerdere keren achter elkaar worden gedaan in guirlandevorm, stokken dwars voor het lichaam, op hoger niveau met een sprong weer in de vallijn; slippen van de ski’s, dwars op de helling, waarbij we het bovenlichaam naar het dal houden en de ski’s onder ons doordraaien, door de vallijn, naar de andere richting, bovenlichaam blijft naar het dal gericht; eventueel stokken dwars voor je houden (dal gericht); vallend blad waarbij de ski’s al pendelend onder ons bewegen en waarbij we telkens over en door de vallijn gaan; kort bergwaarts wenden met stokken voor het lichaam (dalgericht) in guirlandevorm; meerdere korte bochten achter elkaar met de stokken voor je lichaam, dalgericht; varianten zijn: stokken in je nek plaatsen, stokken rond het bovenlichaam doorgeven, stokken plat op je handen leggen, stokken achter je rug steken en in je ellebogen (handen naar voor), zonder stokken met gekruiste armen tegen het lichaam, handen in je nek, op je rug, etc... .
Skicursus
38/42
Stuur verfijning:
kanten oefeningen door zijwaarts afglijden in hellingslijn en beide knieën naar de berg brengen, ontkanten en weer kanten, dit moet op wat steiler terrein gebeuren; kort bergwaarts wenden , waarbij de nadruk ligt op het insturen en indrukken van de schoenen, de drukopbouw; dit kan ook in guirlande vorm waarbij we overgaan in een sprongguirlande waarbij we een reactie van het terrein krijgen; hockeystop, overgaan in guirlandevorm met drukreactie; springoefeningen waarbij we de punten van de ski’s op de sneeuw houden (ook goede oefening om ritme aan te leren, wel erg vermoeiend); opzoeken van de rebound; steiler en moeilijker terrein opzoeken.
Skicursus
39/42
5. Carven A. Inleiding De essentie van het carven is dat we de ski’s laten lopen (glijden) over de sneeuw waarbij we enkel de zijkanten van de ski’s gebruiken. In de praktijk is het vaak moeilijk voor skiërs om de ski’s op de kanten te krijgen. Daarom is het goed om de skiër aan te leren wat het verschil is tussen slippen (zijwaarts afglijden), sturen (knieën licht naar voor en skischoenen induwen = voorwaartse beweging) en carven (knieën veel meer naar voor en naar de berg brengen).
B. Doel
vertrek vanuit basishouding; breedsporig; progressief diepgaan; gelijktijdig anguleren, (bovenlichaam licht richting het dal draaien); ski’s worden gesneden in de sneeuw.
C. Terrein: aanleren carven op blauwe piste, zeer goed oppassen voor afkomende skiërs ! D. Lesopbouw: Oefenvormen
Skicursus
schuinvoorwaarts afglijden waarbij we de beide ski’s proberen op de kant te laten lopen, je merkt dat de ski’s vanzelf tegen de berg omhoog zullen gaan, dit komt door de vorm van de ski’s, gecarved; zorg er ook voor dat er 2 gesneden lijnen zijn in de sneeuw; wanneer de skiër niet beide knieën naar de berg brengt (vaak de bergski) laat dan de dalski plat op de sneeuw en probeer enkel de bergski op zijn kant te krijgen, (ook bij schuinvoorwaarts afglijden); bergwaarts wenden, dezelfde oefening als boven maar nu een duidelijke hoog–laag beweging erin brengen met een lichte angulatie (zie verfijnen parallel bocht); aanleren van angulatie bij het carven door beide stokken over de sneeuw te laten slepen (dalzijde zodat het bovenlichaam meer naar het dal draait); variant hierop is beide stokken dwars voor je houden en bij het progressief diepgaan ze meer naar het dal brengen, ski’s sturen tegen de berg omhoog; draaipassen (dient voor aanleren kantendosering en zijwaarts evenwicht); vertrek vanuit schuinvoorwaarts en overgaan naar bergwaarts wenden en dan in een stappenpas tegen de berg op tot stilstand, ski’s moeten wel op de kanten komen en afstoot op de dalski; draaipassen dalwaarts, is al een stuk moeilijker omdat je nu over de vallijn naar het dal moet stappen; bocht in 3 tijden, dit is wanneer we van het bergwaarts wenden een volledige bocht gaan maken, op het laagste punt bij het bergwaarts wenden een voorinwaartse hoogbeweging maken en de ski’s in de vallijn laten lopen, 1 à 2 seconden, en dan de volgende bocht maken. De angulatie wordt telkens opgeheven voor de voorinwaartse hoogbeweging; meerdere bochten achter elkaar, hogere snelheid, steiler terrein; varianten: zo plat mogelijk in de bochten, slalomparkours uitzetten; racecarven, korte bochten carven .
40/42
BIJSCHOLING : Bijscholing is voor iedereen aangeraden. Je kan dit persoonlijk doen bij een aantal organisaties, skipistes,… Zo kan je via BVSI, onze partner, een aantal vervolmakings- of trainingscursussen volgen. Natuurlijk kan je je bij Intersoc bijscholen in de leefwereld van 3-4 jarigen door de opleiding van een sneeuwmoni of -begeleider te volgen. Deze is echter niet verpicht omdat je reeds de opleiding tot skimoni/begeleider hebt gevolgd.. Gelieve je eenmalig te registreren op onze personeelswebsite en je kandidatuur elk seizoen opnieuw door te geven via de online kandidaatstelling. Je kan via www.intersocwerkvakanties.be alle info bekomen m.b.t. snowsportwerking, andere functies, bestemmingen,… Gelieve je ook steeds online kandidaat te stellen! Zelfs indien je reeds contacten hebt met een coördinator/skichef. Natuurlijk kan je ook steeds contact opnemen met onze dienst animatie: Wendy Van Namen: 02/246.47.36 of
[email protected]
Wij hopen op je trouwe en gemotiveerde inzet en hopen je te kunnen begroeten op een volgende cursus en/of winteropdracht
Skicursus
41/42
Verklarende woordenlijst Angulatie
Inclinatie van het lichaam waarbij het bovenlichaam een hoek maakt t.o.v. het onderlichaam. Hoekpunt ligt in de heup.
Basishouding
Uitgangshouding die een skiër toelaat om zijn evenwicht te bewaren of te herstellen. Verplaatsen van het gewicht van de ene ski op de andere. Bewegen van links naar rechts.
Belastingwissel Breedte as Carven Centrifugale kracht
Bochten maken waarbij het verloop ervan zo goed mogelijk gesneden wordt. Middelpuntvliedende kracht
Diepte as
Bewegen van voor naar achter
Extensie
Strekken
Flexie
Buigen
Hellingslijn
Vallijn. De rechte van de top van de helling naar het dal.
Inclineren
De hoek die het lichaam, tijdens het nemen van een bocht, maakt met de ondergrond. Dit gebeurt als compensatie voor de inwerkende centrifugale kracht. Het lichaam helt naar binnen in de bocht.
Inclinatie Kanten Kantendosering Kantenwissel Knieveren Kniebuigen
Ski’s op hun kant plaatsen. Hoeveelheid van inkanten van de ski’s in functie van de omstandigheden. Moment waarop de ski’s ontkant worden en in andere richting terug ingekant worden. Kort na elkaar lichtjes buigen en strekken van enkels, knieën en heup. Enkels, knieën en heup duidelijk buigen en strekken.
Progressief diepgaan
Geleidelijke flexie (buiging) van enkel- en kniegewricht tijdens de stuurfase.
Radius Rebound
Straal van de cirkel. Actie-reactie. Krachtimpuls ter hoogte van de ski’s als reactie op een drukverhoging.
Slippen Snijden
Zijwaarts wegschuiven van de ski’s. De ski’s volledig op de kant van de ski laten glijden.
Traverseren
Schuin voorwaarts oversteken
Vallijn Verticale as
Hellingslijn. De rechte van de top van de helling naar het dal. Beweging van onder naar boven.
Skicursus
42/42