Controleren van leverbot in Nederland Knelpunten in bestaande kennis en handelen van schapenhouders en aanbevelingen ter verbetering
Devi Hermsen Carlijn Kappert Anita Korevaar Roos Vogelzang
Controleren van leverbot in Nederland Knelpunten in bestaande kennis en handelen van schapenhouders en aanbevelingen ter verbetering
Groep 711 Leverbotinfecties bij schapen ontwikkelen zich niet in slakkengang Devi Hermsen Carlijn Kappert Anita Korevaar Roos Vogelzang Opdrachtgever: Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE) Expert: Elsbeth Stassen Coach: Ellen van Velthoven 2010, Oktober
2
Leeswijzer voor de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE) Het rapport is opgebouwd uit verschillende hoofdstukken. De hoofdstukken 1 tot en met 6 omvatten de introductie, materiaal en methode, resultaten, analyse resultaten, conclusie en discussie van het onderzoek. Hoofdstuk 7 bevat de aanbevelingen voor de opdrachtgever, de Productschappen Vee, Vlees en Eieren. Het is belangrijk deze aanbevelingen in de context van het onderzoek te lezen, daarom is de algehele informatie over het onderzoek toegevoegd. Om het snel doorlezen van de hoofdstukken 1 tot en met 6 mogelijk te maken zijn tekstblokken met de essentie van de bijbehorende tekst toegevoegd.
3
Inhoudsopgave Pagina Samenvatting
5
1. Introductie
6
2. Materiaal en Methode 2.1 Plan van aanpak 2.2 Data 2.3 Interview
8 8 8 9
3. Resultaten 3.1 Overzicht interviews schapenhouders op resistente bedrijven 3.1.1 Handelen en motieven 3.1.2 Kennis 3.2 Overzicht interviews schapenhouders op niet-resistente bedrijven 3.2.1 Handelen en motieven 3.2.2 Kennis 3.3 Verschillen tussen resistente en niet-resistente bedrijven 3.4 Behoeften schapenhouders 3.4.1 Algemeen 3.4.2 Resistente bedrijven 3.4.3 Niet- resistente bedrijven 3.4.4 Opvallende behoeften
10 10 10 13 15 15 17 18 19 19 20 20 21
4. Analyse resultaten 4.1 Beredeneerd gedrag en aflezen van het model 4.2 Analyse van knelpunten aan de hand van het model beredeneerd gedrag 4.3 Samenvatting knelpunten
22 22 23 24
5. Conclusie
26
6. Discussie
27
7. Aanbevelingen
29
8. Referentie
31
Bijlagen
32
4
Samenvatting Leverbotinfectie en -resistentie zijn een groot probleem in de schapenhouderij in Nederland. Het doel van dit project is om kennis, handelen en achterliggende motieven van schapenhouders –met betrekking tot het controleren van leverbot- in kaart te brengen en aanbevelingen ter verbetering aan te geven. Middels een vragenlijst zijn diepte-interviews met schapenhouders afgenomen om informatie te verzamelen. De oproep tot deelname aan het onderzoek is verspreid middels verschillende kanalen. Twaalf schapenhouders met resistente leverbotten en acht schapenhouders met niet-resistente leverbotten hebben aan het onderzoek deelgenomen. Het aantal ooien op de betrokken bedrijven varieerde van 20 tot 1700. Er is niet veel verschil in handelen, kennis en motief tussen niet-resistente en resistente bedrijven. De verschillen die er wel zijn worden wellicht veroorzaakt door het feit dat resistente bedrijven andere manieren van handelen ontwikkelen door onder andere begeleiding van de GD en dierenarts tijdens de resistentie-onderzoeksperiode. Wel zijn algemene knelpunten gevonden onder zowel de resistente als de niet-resistente groep. Hieruit blijkt dat kennis niet altijd leidt tot handelen. Het grootste knelpunt zit in de perceptie van schapenhouders welke onder grote invloed staat van eigen ervaring. Deze perceptie kan beïnvloed worden door gerichte voorlichting en informatie zodat op deze manier het handelen van schapenhouders op termijn veranderd kan worden. Schapenhouders geven zelf aan behoefte te hebben aan concrete informatievoorziening en voorlichting vanuit de GD welke zij als zeer waardevol beschouwen, betere voorlichting van de dierenarts, nieuwe ontwikkelingen in medicijnen, het beschikbaar stellen van leverbotmedicatie zonder toegevoegd ontwormingsmiddel, beter hanteerbare regelgevingen, een concreet behandelplan, onderzoek naar preventieve maatregelen om de besmettingscyclus te doorbreken en zij geven aan op de hoogte gehouden te willen worden van de nieuwste ontwikkelingen en eventuele mogelijkheden om deel te nemen aan onderzoeken. Aanbevolen wordt dan ook om schapenhouders te voorzien in een specifiekere leverbotprognose, het aanreiken van een brochure met overzicht van leverbot-gerelateerde informatie, een behandelplan per medicatiessoort en een snellere en goedkopere analyse van mest- en bloedmonsters. Ook kan het in het kader van het geven van goede voorlichting nuttig zijn te focussen op een verbetering in de relatie tussen schapenhouders en dierenartsen. Dit is bijvoorbeeld te bereiken door een nauwere samenwerking met de GD en het organiseren van informatiebijeenkomsten. ok wordt geadviseerd onderzoek te blijven doen naar nieuwe medicijnen en mogelijkheden om de cyclus te doorbreken. In verder onderzoek is het aan te bevelen om weer naar schapenhouders te luisteren en hun visie op het probleem in de praktijk mee te nemen.
5
1. Introductie In de vochtige delen van Nederland worden grasetende dieren als runderen en schapen regelmatig geïnfecteerd met leverbotten (Fasciola hepatica). Deze parasieten hebben een gecompliceerde levenscyclus met een zoetwaterslakje (de leverbotslak Limnea Truncatula) als tussengastheer. Een infectie met leverbot veroorzaakt symptomen als vermagering, dorre vacht, bloedarmoede, verminderde melkproductie en leveraandoeningen. Bestrijding van leverbotinfectie is een tweesporenbeleid: preventie enerzijds en gebruik van antileverbotmiddelen anderzijds. Preventie richt zich meestal op het leefgebied van de leverbotslak, bijvoorbeeld door vochtige weilanden te draineren. Het probleem met het gebruik van anti-leverbotmiddelen (bijvoorbeeld triclabendazol) is het optreden van resistentie van de leverbot daartegen. Dit probleem neemt toe en de verwachting is dat door de opwarming van de aarde het aantal leverbotinfecties zal stijgen. Stijging in het aantal leverbotinfecties zorgt onder andere voor een verhoging van arbeidsintensiteit, kosten en een vermindering van diergezondheid. Ook volksgezondheid speelt een rol in de controle van leverbot. Dit in verband met de mogelijke besmetting via het eten van rauw plantaardig materiaal (bijvoorbeeld sla) maar ook het binnenkrijgen van anti-helmintica residuen via dierlijke producten is ongewenst. Het probleem van besmetting en resistentie kan worden tegengegaan met behulp van preventieve maatregelen en correct medicijngebruik. Er is echter geen effectieve oplossing om leverbot onder controle te houden. In het verleden lag de focus altijd op maatregelen van bovenaf, zoals de ontwikkeling van nieuwe medicijnen of preventieve maatregelen. In dit project wordt het leverbotprobleem juist van onderaf benadert door te luisteren naar de verhalen van de veehouder door middels van een interview en zo mogelijk tot nieuwe inzichten te komen met betrekking tot knelpunten in het bestrijden van leverbot. In de schapensector is het probleem met leverbot het grootst omdat schapen erg gevoelig zijn voor leverbot. Daarom is ervoor gekozen om in dit onderzoek te kijken naar de schapenhouderij. Het doel van dit project is om het handelen en de achterliggende motieven van schapenhouders met betrekking tot het controleren van leverbot in Nederland in kaart te brengen. Op deze manier worden knelpunten in de bestrijding ontmanteld en kunnen aanbevelingen worden gedaan om leverbot op een duurzame manier onder controle te houden. Om alle achterliggende motieven van het handelen te analyseren is een model opgesteld. Dit model en de verklaring hiervan staan in hoofdstuk 4. Aan de hand van het model zijn de interviewvragen opgesteld. In dit project ligt de focus op de kennis en het handelen van de schapenhouders. De kennis van schapenhouders is getoetst betreffende a) preventiemogelijkheden en juist gebruik van medicatie en b) de bron van deze kennis. De punten waarnaar onder andere gekeken is wat betreft kennis zijn het ziektebeeld, de verspreiding, de risicogebieden in Nederland, de prevalentie onder schapen, resistentie en diergezondheid. Wat betreft de bron van kennis is onder andere gekeken naar de rol van verschillende media en de aanwezigheid en voorlichting van een dierenarts. Het handelen van schapenhouders is getoetst aan a) medicijngebruik, b) preventieve maatregelen en c) motief. Wat betreft medicijngebruik is onder andere gekeken naar het wel of niet behandelen, de nauwkeurigheid van dosering en het tijdstip van toedienen. Wat betreft preventieve maatregelen is onder andere gekeken naar weidegang en weidemanagement. Betreffende het motief van wel of niet behandelen tegen leverbot is onder andere gekeken naar de beschikbaarheid van liquide middelen. Op basis van deze analyse wordt de volgende onderzoeksvraag beantwoord: wat zijn de probleempunten in het handelen en
6
achterliggende motieven van schapenhouders in Nederland met betrekking tot het controleren van leverbot? Deze onderzoeksvraag is opgedeeld in de volgende deelvragen: - Hoe handelt de schapenhouder tegen leverbot via het tweesporenbeleid (medicijngebruik en preventieve maatregelen)? - Wat is de kennis van de schapenhouder en hoe vergaart hij deze? - Welke motieven spelen een rol bij het handelen van schapenhouders tegen leverbot? - Zijn er verschillen tussen resistente en niet-resistente bedrijven met betrekking tot leverbot? Het doel van dit project is om kennis, handelen en de achterliggende motieven van schapenhouders met betrekking tot het controleren van leverbot in Nederland in kaart te brengen. Om alle achterliggende motieven van het handelen te analyseren is een model opgesteld (hoofdstuk 4). Aan de hand van het model zijn de interviewvragen opgesteld. Met behulp van het interview worden probleempunten in de bestrijding van leverbot naar voren gebracht en kunnen aanbevelingen worden gedaan om leverbot op een duurzame manier onder controle te houden.
7
2. Materiaal en Methode In dit hoofdstuk komen materiaal en methode aan bod. Paragraaf 2.1 legt het plan van aanpak uit. Paragraaf 2.2 gaat over de data die beschikbaar was voor dit onderzoek. Paragraaf 2.3 gaat over het afnemen van de interviews. 2.1 Plan van aanpak Om de huidige probleempunten in het handelen en achterliggende motieven van schapenhouders in Nederland in kaart te brengen, is aan de hand van bovenstaand model een vragenlijst opgesteld (bijlage 1). De vragenlijst was erop gericht om algemene bedrijfsgegevens en gegevens over leverbot te verzamelen om op die manier een zo compleet mogelijk beeld van het bedrijf te vormen. Middels diepte-interviews bij de schapenhouders thuis is informatie over het handelen, de kennis en het motief van de schapenhouders verzameld. Er is gekozen voor het afnemen van diepte-interviews omdat er op die manier doorgevraagd kan worden naar het motief en waarschijnlijk de meest eerlijke antwoorden verkregen worden. Door het bedrijf te bezoeken en te zien wat er op het bedrijf gebeurd kan er een algemeen beeld over het bedrijf gevormd worden. Gestreefd werd naar het interviewen van acht schapenhouders met een resistent bedrijf en acht schapenhouders met een niet-resistent bedrijf om zo verschillen tussen deze bedrijven en mogelijke oorzaken van resistentie aan te kunnen geven. De voorkeur ging uit naar bedrijven met minimaal 50 ooien omdat dit de grotere en waarschijnlijk meer serieuze bedrijven zijn. Via de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) zijn 100 informatieve brieven (bijlage 2) over het onderzoek met daarbij een antwoordkaart voor deelname verstuurd naar de grotere schapenhouders in Nederland. Hiervan waren 50 brieven gericht aan schapenhouders met resistentie op hun bedrijf en 50 brieven aan schapenhouders zonder resistentie op hun bedrijf. Daarnaast is de oproep via diverse kanalen zoals de website en het tijdschrift van Boerenvee (bijlage 3), Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO), verschillende fokkerijverenigingen en het platform voor kleine schapen- en geitenhouders verspreid. In de oproep is vermeld dat de focus zal liggen op de knelpunten die de schapenhouders zelf aangeven in plaats van op onderzoek van bovenaf (medicijnen of regelgeving). Schapenhouders met interesse in deelname aan het onderzoek namen zelf contact op, de keuze om deel te nemen lag hierdoor bij de schapenhouder. 2.2 Data Op de oproep hebben in totaal 32 schapenhouders gereageerd. Hiervan vielen er twaalf af omdat ze buiten de doelgroep vielen. Deze afgevallen schapenhouders hadden slechts een paar dieren, geen leverbotinfectie, of waren planning technisch niet te bezoeken. Bij de overgebleven 20 schapenhouders is een interview afgenomen. Het aantal ooien op bedrijven varieerde van 20 tot 1700 waarbij zes bedrijven (vier resistent; twee niet-resistent) minder dan 50 ooien hadden. Van de 20 geïnterviewde bedrijven hadden er twaalf te maken met resistentie tegen triclabendazol. De locaties van de bedrijven waren: zeven in Noord-Holland (zes resistent); vijf in Friesland (twee resistent); vier in Zuid-Holland (twee resistent); twee in Utrecht (geen resistent); één in Drenthe (geen resistent) en één in Overijssel (één resistent). Van de twaalf schapenhouders met resistentie tegen triclabendazol zien zes het bedrijf als hobby, drie als neventak en drie als hoofdinkomstenbron. Van de acht schapenhouders zonder resistentie tegen triclabendazol zien vier het bedrijf als hobby, twee als neventak en
8
twee als hoofdinkomstenbron. Vrijwel alle geïnterviewde schapenhouders doen het werk alleen of met familieleden. Op één van de resistente bedrijven werken vijf arbeidskrachten. Twee van de niet-resistente bedrijven zijn een maatschap van twee bevriende personen en op één van de niet-resistente bedrijven werken enkele vrijwilligers. Minimale ervaring bij de niet-resistente bedrijven was veertien jaar, bij de resistente bedrijven twaalf jaar. Onder de geïnterviewde schapenhouders waren onder andere twee gepensioneerde dierenartsen, drie deelnemers aan de GD-monitor en een proefaccommodatie van een universiteit. 2.3 Interview Het interview werd in tweetallen afgenomen. De samenstelling van de tweetallen bleef ongewijzigd gedurende het onderzoek. Terwijl de een het interview afnam, notuleerde de ander alles wat werd gezegd op een laptop. Het analyseren van het interview is gedaan door één persoon van het tweetal dat het interview afnam.
Aan de hand van het model (figuur 1, hoofdstuk 4) is een vragenlijst opgesteld. Middels deze vragenlijst zijn diepte interviews met schapenhouders afgenomen om zo informatie over het handelen, de kennis en het motief van de schapenhouders te verzamelen. De oproep tot deelname aan het onderzoek is verspreid via de GD (bijlage 2) en verschillende andere kanalen. Uiteindelijk hebben twaalf schapenhouders met resistente leverbotten op het bedrijf deelgenomen tegenover acht schapenhouders met niet-resistente leverbotten. Het aantal ooien op bedrijven varieerde van 20 tot 1700 waarbij zes bedrijven minder dan 50 ooien hadden.
9
3. Resultaten In dit hoofdstuk komen de resultaten van het onderzoek aan bod. In paragraaf 3.1 wordt een overzicht gegeven van het handelen, motief van handelen en de kennis van de schapenhouders met resistentie tegen triclabendazol. In paragraaf 3.2 wordt een overzicht gegeven van het handelen, motief van handelen en de kennis van de schapenhouders zonder resistentie tegen triclabendazol. In paragraaf 3.3 wordt aandacht besteed aan de verschillen in handelen, motief van handelen en kennis tussen resistente en niet resistente bedrijven. Paragraaf 4 gaat over de behoeften van de schapenhouders. 3.1 Overzicht interviews schapenhouders op resistente bedrijven (12 schapenhouders) 3.1.1 Handelen en motieven Weidemanagement: Het grote merendeel van de schapenhouders op resistente bedrijven heeft een bewust gekozen weidegangsysteem om de schapen te voorzien van het schoonste en/of droogste stuk land. De meeste schapenhouders letten hierbij op natte plekken in de grond, een klein aandeel let op ook specifiek op het voorkomen van de slakjes. Het viel op dat deze laatste schapenhouders juist die personen zijn die meer informatie hebben doordat zij een onderzoeksbedrijf zijn van de GD of (nauw betrokken zijn met) personen die middels hun studie meer weten over leverbot. De meeste schapenhouders maaien puur voor hooiproductie, slechts een klein aantal maait bewust om het land schoon te houden omdat zij gemaaid land relateren aan minder parasieten. Zowel de keuze om te maaien als het weidemanagement staan onder invloed van diverse externe factoren zoals de beschikbaarheid van geld, de arbeidsintensiteit, het weer, regels rondom subsidie en de vermoedelijke infectiedruk. De voornaamste reden om de infectiehaarden niet met hekken af te zetten is de arbeidsintensiteit hiervan. Slechts één schapenhouder doet dit wel. Bepaalde schapenhouders hebben geen of -naar eigen mening- niet voldoende invloed op de keuze tot maaien of bepaalde weidegang omdat deel van de gebruikte grond een natuurgebied is waar andere regels gelden of omdat externen zich bezighouden met maaien en weidegang (bijvoorbeeld schaapskuddes). Bij sommige adressen in Noord-Holland wordt aangegeven dat weidemanagement ook afhankelijk is van de schade die ganzen aanbrengen in bepaalde stukken land. Alle schapenhouders streven erna om de grond zo droog mogelijk te houden door ontwatering middels greppel en sloten. Een aantal schapenhouders hebben in verband met natuurbeheer geen of zeer weinig invloed op het waterpeil en een goede afwatering lijkt hier onder te lijden. Een klein aantal heeft zijn land voorzien van elektrische waterpompen en geeft aan dat dit een maatregel tegen leverbot is. Diegenen die wel gebruik zouden mogen maken van drainagemiddelen maar dit niet doen, geven aan dat dit toch weinig uit zou maken omdat de omgevingsfactoren –zoals waterpeil, grondsoort en veel regenval- goed ontwateren onmogelijk maken. Aanvoer: Nieuwe dieren -meestal rammen- worden in de meeste gevallen van verschillende bedrijven gekocht om zo te voorkomen dat verwante dieren gebruikt worden in de fokkerij. Er wordt gelet op de kwaliteit van het betreffende bedrijf en de aanwezigheid en behandelingen van bepaalde ziekten zoals zwoegerziekte en Q-koorts. Veel schapenhouders letten voornamelijk op de kwaliteiten die van invloed zijn op de fokkerij. Een aantal schapenhouders geeft aan niet specifiek te vragen naar ziekten in verband met de aangenomen vertrouwensband tussen de bedrijven. Er wordt niet gekeken of gevraagd naar de leverbotsituatie, -behandeling en -resistentie. Nieuw aangekochte dieren worden op één schapenhouder na eerst in quarantaine gezet en behandeld tegen diverse ziekten en
10
parasieten voordat zij bij de andere dieren komen. Dit wordt gedaan om ziekteoverdracht te voorkomen. Sommige schapenhouders met resistente leverbotten gaven aan niet te letten op leverbotinfectie of resistentie bij de aan- of verkoop van dieren omdat ze zelf toch al resistent zijn en dit dus voor eigen situatie geen negatieve consequenties zou kunnen hebben. Sommige schapenhouders zeggen niet specifiek naar leverbot te vragen omdat veel bedrijven er weinig kennis over hebben en zij om die reden dan ook geen waarde hechten aan het antwoord. Enkele schapenhouders geven aan te denken resistent te zijn geworden door insleep, dat wil zeggen zij vermoeden dat de aanschaf van nieuwe dieren resistentie op het bedrijf heeft gebracht. Gezondheid algemeen: Bijna alle schapenhouders ontwormen tegen verschillende interne parasieten, een enkeling behandelt daarnaast ook tegen externe parasieten zoals schurft en luis of behandelt tegen ziekten als rotkreupel. De schapenhouders die ontwormen lijken hiervoor allemaal een ander behandelplan te gebruiken. De meesten laten hun eigen inzichten bepalend zijn voor het behandelplan en een enkeling laat zich hiervoor adviseren door een dierenarts. Het behandelplan varieert van één keer per jaar preventief aangevuld met extra behandeling(en) wanneer besmettingssymptomen zich lijken voor te doen tot drie keer per jaar preventief. Er zijn ook schapenhouders die geen enkele behandeling uitvoeren zonder dat symptomen zich voordoen. Het behandelingsplan –met name het tijdsstip van behandelen- lijkt bij een aantal schapenschapenhouders te verschillen per leeftijdsgroep of geslacht, maar er is te weinig data om hier duidelijke uitspraken over te kunnen doen. Behandeling tegen leverbot: Het aantal behandelingen tegen leverbot varieert gemiddeld tussen de één en drie keer per jaar. De trend lijkt te zijn dat het uiteindelijke aantal behandelingen per jaar voornamelijk afhangt van eigen redenering, maar ook van wat de GD en/of de dierenarts aangeeft. Eigen redenatie wordt gevormd door de weersomstandigheden, ingeschatte infectiedruk per koppel, weidemanagement (bijvoorbeeld een behandeling vlak voor het omweiden van een nat naar een droog weiland), beschikbaarheid van geld, arbeidsintensiteit, zichtbare symptomen in zowel schapen als wild (voornamelijk geschoten hazen of gevonden dode hazen), de feedback van de slager, het zelf opensnijden van overleden dieren en resultaat van bloed- of mestmonsters. Van de totaal twaalf resistente bedrijven zijn er twee die in de leverbotprognosegroep zitten van de GD en zij worden zo kosteloos voorzien van bloed/mestmonsters. Vier bedrijven sturen mestmonsters op wanneer zij hun vermoedens betreffende leverbotbesmetting of resistentie willen controleren, en twee bedrijven laten jaarlijks bloedmonsters van jonge dieren testen om zo hun eigen prognose te kunnen stellen. De hoge kosten voor het laten onderzoeken van bloed-/mestmonsters worden vaak genoemd als groot nadeel, of als reden om geen bloed-/mestmonsters te laten onderzoeken. Er is een klein aantal schapenhouders die niet tegen leverbot behandelt tenzij ziektesymptomen zich voordoen om het veelvuldig gebruik van medicijnen en de ontwikkeling van resistentie te vermijden. Het gewenste moment van behandeling tegen leverbotbesmetting brengt in de schapenmelkproductie grote moeilijkheden met zich mee in verband met de regelgeving rondom residuen in de melk. Een klein aantal schapenhouders geeft aan dat het gebruik van Flukiver -de medicatie die gebruikt wordt op resistente bedrijven- rondom de dekperiode lastig is omdat het gebruik van Flukiver in verband wordt gebracht met het verwerpen van lammeren. Zij geven aan dat er een moeilijke afweging is tussen een goede dekking en dracht en de risico’s van leverbotinfectie in die periode. Een klein aantal schapenhouders behandelt de schapen om de zes á zeven weken omdat het
11
bedrijf zich in een zwaar geïnfecteerd gebied bevindt en omdat deze behandelwijze naar eigen zeggen wordt aanbevolen door een betrokken dierenarts en de producent van het medicijn. Vaccin en nieuwe medicijnen: Alle geïnterviewde schapenhouders van resistente bedrijven lijken erg geïnteresseerd in de ontwikkeling van een vaccin tegen leverbot. Maar redenen om geen gebruik te gaan maken van een dergelijk vaccin zijn een middelmatige infectiedruk en goed werkende medicatie in combinatie met resultaten uit een kosten-baten analyse. Ook geven een aantal schapenhouders aan misschien wel af te zien van een vaccin wanneer er beter haalbare of goedkopere preventieve maatregelen komen. Hierbij genoemd wordt bijvoorbeeld het uitroeien van slakjes in het weiland. Een enkeling zou afzien van een leverbotvaccin door negatieve ervaringen met andere vaccins. Opvallend is dat de helft van de schapenschapenhouders aangeeft bereid te zijn iets meer geld in de bestrijding van leverbot te willen stoppen om uiteindelijk van alle leverbot-gerelateerde problemen af te komen, zeker omdat de kosten van dode dieren hoog kunnen oplopen en een goed behandelplan veel medicijnen en arbeid kan kosten. Een aantal schapenhouders geeft aan behoefte te hebben aan meerdere soorten medicatie nadat resistentie is vastgesteld. Redenen hiervoor zijn het niet willen gebruiken van één type medicijn over een lange periode om resistentie hiertegen te vermijden en omdat het nu beschikbare Flukiver ook een ontwormingsmiddel bevat. Dit ontwormingsmiddel willen veel schapenschapenhouders niet bij iedere behandeling tegen leverbot gebruiken. Een aantal schapenhouders gebruiken ook Ivomec Plus als afwisseling op Flukiver, een aantal schapenhouders geven aan geen andere werkzame medicijnen te kennen dan Flukiver bij resistentie tegen triclabendazol. Dosering medicijnen leverbot: Schapen worden per (gewichts)koppel behandeld omdat dit makkelijker te werken is. Het grote merendeel van de schapenhouders geeft met nadruk aan bewust te kiezen voor overdosering om nieuwe resistentievorming tegen te gaan. Wel wordt aangegeven te vermoeden dat collega’s soms wel onderdoseren. In verband met gewenste overdosering wordt de dosering gebaseerd op het zwaarste schaap. De meeste schapenhouders schatten het gewicht uit ervaring, een klein aantal schapenhouders weegt een aantal dieren om het gewicht beter te kunnen inschatten. Gewichtsschatting wordt bewust erg hoog aangehouden, één bedrijf houdt bijvoorbeeld een extra 20kg aan per schaap. Eén schapenhouder geeft aan dat overdoseren net zo schadelijk is als onderdoseren en dat overdosering binnen een marge van 5kg moet blijven. Rol dierenarts: De meerderheid van de schapenhouders van resistente bedrijven richt zich slechts alleen tot de dierenarts bij een noodgeval of wanneer behandelingen nodig zijn die zij zelf niet mogen uitvoeren. Hoewel de meerderheid wel wat waarde hecht aan de mening en het advies van een dierenarts, vinden de meeste schapenhouders eigen ervaring veel zwaarder wegen of –in geval van leverbot gerelateerde problemen- richten zij zich liever rechtstreeks tot de GD. De GD wordt door een meerderheid gezien als de bron van kennis en daarom betrouwbaar ingeschat. Veelgehoorde uitspraken zijn dat dierenartsen geen schapenmensen zijn en de dierenarts niet meer kennis heeft dan de schapenhouder zelf. Een aantal schapenhouders geven aan slechte ervaringen te hebben met de dierenarts omdat zij na kosten van bepaalde behandelingen geen concreet resultaat zagen. Een enkeling hecht juist erg veel waarde aan een dierenarts. Ongeveer twee derde van de schapenhouders kopen leverbotmedicijnen bij de eigen dierenkliniek, één derde koopt medicatie ook deels bij andere adressen. De veehouders die medicatie alleen bij de dierenkliniek kopen gebruiken argumenten die te maken hebben met loyaliteit en het feit
12
dat gratis advies wordt verkregen bij het ophalen van de medicijnen. Deze personen geven ook aan dat de dierenarts de geschiedenis van het bedrijf kent en daardoor medicatie beter kan afstemmen. Geld lijkt een grote rol te spelen. Een paar schapenhouders geven aan dat nooit op de prijs van medicatie mag worden bezuinigd want dat komt de kwaliteit niet ten goede. Wel wordt aangegeven dat medicijnen betaalbaar moeten blijven en dat deze nu aan de hoge kant zijn. Redenen om niet alle medicijnen bij een dierenarts te halen hebben in alle gevallen te maken met de prijs van het product. 3.1.2 Kennis Algemeen kennisbeeld: De algemene indruk is dat de meeste schapenhouders van resistente bedrijven weten hoe de cyclus van leverbot ongeveer verloopt. Zij noemen de transformatie van larven naar botten en noemen de tussengastheer, het zoetwaterslakje. De meeste schapenhouders noemen ook te weten dat het twaalf weken duurt vanaf de besmetting tot de volwassen leverbotten volledig zijn uitgegroeid en te behandelen zijn met Flukiver. Ook is bekend dat leverbot in de natte stukken van het land zit en dat het daarom goed is het weiland zo droog mogelijk te houden. De schapenhouders weten op welke plekken in het weiland de infectiedruk het hoogst is en sommigen letten daarbij op de aanwezigheid van slakjes. Het is onder de schapenhouders van resistente bedrijven bekend dat de infectiehaard kan worden vermeden door het afzetten van besmette stukken grond. Twee schapenhouders geven aan dat de slak in principe niet in zoutwater kan leven. Opvallend is dat deze twee schapenhouders wel last hebben van leverbot, juist aan de zoute kant van de zeedijk. De vraag is of de slak toch in zout water kan leven of dat het water onder de zeedijk brakker is geworden. De meeste schapenhouders kennen de symptomen van een chronische leverbotinfectie: kleur van de vacht, kleur en stand van de ogen en sloomheid. Toch is het voor veel schapenhouders lastig om alle (licht) geïnfecteerde gevallen te herkennen. Acute leverbot wordt enkel herkend als dieren zijn doodgegaan. Schapenhouders geven aan te weten hoe resistentie kan ontstaan, namelijk door onderdoseren of te lang dezelfde medicijnen gebruiken. Eén van de schapenhouders geeft aan dat het ook door overdoseren kan komen. Daarnaast geven schapenhouders aan te weten en/of te vermoeden dat leverbot en resistentie verspreid kunnen worden door wild of door de aan- en verkoop van dieren. Media: De meeste schapenhouders lezen één of meerdere vakbladen. Dit staat los van hun mening over deze bladen welke niet altijd even rooskleurig is betreffende informatievoorziening. Alle geïnterviewde schapenhouders zijn bekend met de leverbotprognose en bijna allemaal lezen of horen ze deze ieder jaar. Sommige schapenhouders zoeken bewust naar de leverbotprognose, anderen komen deze toevallig tegen. Het overgrote merendeel van de schapenhouders hecht niet veel waarde aan de prognose omdat deze veel te algemeen en niet kloppend is voor de situatie op het eigen bedrijf. Motivatie om vakbladen te lezen of specifieke informatie te zoeken is tijd en inhoud. Wanneer er ogenschijnlijk oude informatie in een artikel staat wordt dit meestal overgeslagen door de schapenhouder. Er is behoefte aan nieuwe informatie over maatregelen en medicatie of handige tips. Een aantal schapenhouders geeft aan ook behoefte te hebben aan herhaling van een behandelplan. Zeven van de schapenhouders met resistentie gebruiken internet om extra informatie te zoeken. Uitwisseling van kennis: De helft van de schapenhouders zijn lid van een studieclub of komen soms met andere schapenhouders bij elkaar om informatie uit te wisselen. Denk
13
hierbij aan jaarvergaderingen van verschillende verenigingen. Ook wisselt de helft informatie uit met collega’s. Er is gedeeltelijke overlap tussen de twee bovenstaande groepen maar niet volledig. Motieven om problemen te bespreken en informatie uit te wisselen met collega’s zijn voornamelijk dat dit mensen uit dezelfde sector zijn en ervaringen uit de praktijk veel waard kunnen zijn. Toch is er een klein aantal schapenhouders die geen behoefte heeft om ervaring uit te wisselen met collega’s omdat zij dit te veel zien als een privékwestie en omdat ze veel schapenhouders erg eigenwijs vinden en daardoor alleen maar onnodige discussies zouden ontstaan. Een aantal schapenhouders geven aan zelf als adviesorgaan te worden gebruikt omdat zij erg veel kennis en ervaring hebben of deelnemen aan proeven van de GD. •
Een klein deel van de schapenhouders maait land bewust om het schoon te houden. Vrijwel alle schapenhouders ontwateren het land zo goed mogelijk middels sloten en greppels.
•
Bij aankoop van rammen wordt gelet op fokkwaliteiten en afwezigheid van bepaalde ziektes. Er wordt niet gekeken naar leverbot en/of leverbotresistentie.
•
Het algemene behandelplan varieert sterk per schapenhouder.
•
Het behandelplan tegen leverbot varieert sterk per schapenhouder.
•
Alle schapenhouders lijken geïnteresseerd in het gebruik van een vaccin tegen leverbot. Een deel van de schapenhouders heeft behoefte aan meerdere soorten medicijnen tegen leverbot.
•
Het merendeel van de schapenhouders resistentievorming tegen te gaan.
•
Eigen ervaring van de schapenhouders telt over het algemeen zwaarder dan het oordeel van de dierenarts. Voor leverbot gerelateerde problemen richten schapenhouders zich eerder tot de GD.
•
Schapenhouders hebben over het algemeen kennis van de cyclus van de leverbot en de oorzaken van resistentie. Over het algemeen is het lastig (licht) geïnfecteerde gevallen te herkennen.
•
Vrijwel alle schapenhouders lezen vakbladen en zijn bekend met leverbotprognose. Er is behoefte aan concrete en praktische informatie.
•
Ongeveer de helft schapenhouders.
van
de
schapenhouders
doseert
heeft
bewust
contact
over
met
om
de
collega
14
3.2 Overzicht interviews schapenhouders op niet-resistente bedrijven (8 schapenhouders) 3.2.1 Handelen en motieven Weidemanagement: Iets meer dan de helft van de schapenhouders op niet-resistente bedrijven hebben een bewust gekozen managementsysteem om de schapen te voorzien van het beste stuk land. Wat wordt gezien als beste stuk land verschilt echter, met name met betrekking tot weiland voor de lammeren: sommigen geven aan dat lang, groen gras het beste stuk land is, anderen geven aan dat gemaaid land het schoonst dus het beste stuk land is. Een groot deel van de schapenhouders maaien hun weiland waarvan de ene helft dit puur doet voor hooiproductie en de andere helft om zo het land schoon te maken van parasieten. Een enkeling geeft aan niet voldoende invloed te hebben op het maaien omdat een stuk van het land behoort tot bosbeheer. De helft van de schapenhouders probeert de weidegang bewust aan te passen om de schapen te voorzien van het droogste stuk land. Zowel de keuze om te maaien als weidegang staan beide onder invloed van de beschikbaarheid van geld, de arbeidsintensiteit en de externe omstandigheden. Onder externe omstandigheden vallen onder andere het weer, regels rondom subsidie en de vermoedelijke infectiedruk. Als argument om vermoedelijke infectiehaarden niet af te zetten wordt arbeidsintensiteit genoemd. Twee bedrijven laten de schapen af en toe tussen rundvee lopen waaronder een schaapskudde waarbij schapen gemengd staan met Gallowayvee. Alle schapenhouders hebben sloten en greppels voor waterafvoer, één schapenhouder draineert met elektrische pompen. Twee schapenhouders hebben geen of zeer weinig invloed op het waterpeil in verband met natuurbeheer. Aanvoer: Nieuw aangekochte dieren -meestal rammen- komen in de meeste gevallen van verschillende bedrijven om zo te voorkomen dat verwante dieren gebruikt worden in de fokkerij. Er wordt gelet op de kwaliteit van het bedrijf en er wordt aandacht geschonken aan de aanwezigheid en behandelingen van bepaalde ziekten zoals zwoegerziekte en Q-koorts. De vertrouwensband speelt ook een grote rol in het selecteren van een bedrijf. De helft van de schapenhouders letten specifiek op kenmerken die belangrijk zijn voor de fokkerij. Er wordt niet gekeken naar de leverbotsituatie, -behandeling en –resistentie. Als reden hiervoor wordt genoemd dat ze niet op die manier met leverbot bezig zijn en dat andere bedrijven ook niet veel van leverbot afweten waardoor er geen waarde wordt gehecht aan het antwoord. De helft van de schapenhouders zet de nieuwe dieren eerst apart waar ze worden behandeld tegen verschillende ziekten. Gezondheid: Bijna iedereen ontwormt tegen verschillende interne parasieten, drie schapenhouders behandelen de dieren ook tegen externe parasieten zoals schurft, luis en myasis of behandelt tegen ziekten zoals rotkreupel. De schapenhouders die ontwormen lijken hiervoor allemaal een ander behandelplan te hebben, de meeste laten hun eigen inzichten hiervoor bepalend zijn. Het systeem varieert van drie keer per jaar preventief tot één keer per jaar aangevuld met extra behandeling(en) wanneer besmettingssymptomen zich lijken voor te doen, maar er is ook één schapenhouder die geen enkele behandeling uitvoert zonder dat symptomen zich voordoen. Het behandelplan –met name het tijdsstip van behandelen- lijkt per schapenhouder te verschillen per leeftijdsgroep of geslacht, maar er is te weinig data om hier duidelijke uitspraken over te kunnen doen. Behandeling tegen leverbot: Het aantal behandelingen tegen leverbot varieert gemiddeld tussen de één en vier keer per jaar. De trend lijkt te zijn dat het uiteindelijke aantal behandelingen per jaar voornamelijk afhangt van eigen redenering. Invloed op deze eigen redenering hebben het weer, ingeschatte infectiedruk per koppel, weidemanagement, geld,
15
arbeid, zichtbare symptomen in zowel schapen als wild, feedback van de slager, het zelf opensnijden van dode dieren, en het resultaat van bloed- of mestmonsters. Ook wordt -in mindere mate- geluisterd naar de dierenarts. Van alle acht niet-resistente bedrijven behoort er één tot de leverbotprognosegroep van de GD waarbij zij kosteloos worden voorzien van bloed- en mestmonsters. Vier schapenhouders laten mestmonsters onderzoeken om vermoedens richting mogelijke besmetting te controleren en twee schapenhouders sturen jaarlijks bloedmonsters op om een eigen prognose te kunnen stellen. De schapenhouders die geen monsters laten onderzoeken geven aan het nut er niet van in te zien omdat de infectiedruk niet ernstig genoeg is of de kosten niet opwegen tegen medicatiekosten. Zes van de acht bedrijven behandelen niet tegen leverbot tenzij duidelijke symptomen van besmetting zich voordoen. Redenen hiervoor zijn het niet onnodig willen gebruiken van medicijnen in verband met het kostenplaatje en een deel noemt ook het op die manier vermijden van resistentie. Twee schapenhouders dienen bij besmetting een extra vitamine boost toe aan de dieren. Drie schapenhouders wisselen het type leverbotmedicijn af, in alle gevallen gebeurt dit omdat één van de medicijnen een combinatiemedicijn is met toegevoegd ontwormingsmiddel die ze minder willen gebruiken dan leverbotmedicatie. Eén schapenhouder geeft expliciet aan de koeien ook te behandelen om zo de gehele cyclus op het bedrijf te onderbreken. Vaccin en nieuwe medicijnen: Drie schapenhouders geven aan een leverbotvaccin te willen gebruiken, de rest zal dit laten afhangen van kostenanalyse en grootte van het probleem op het eigen bedrijf. Dosering medicijnen leverbot: Schapen worden per (gewichts)koppel behandeld omdat dit uit oogpunt van arbeidsintensiteit makkelijker is. Zes schapenhouders geven aan bewust te kiezen voor overdosering. Twee schapenhouders doseren op het gemiddelde schaapgewicht en geven op gevoel een zwaar schaap ‘een kneepje meer’. Dit wordt ook gedaan bij de lammeren, waardoor de jonge dieren een grote overdosering ontvangen. De helft van de schapenhouders weegt (een aantal) schapen eens per jaar om zo een goed idee te hebben van het gemiddelde gewicht. Sommige schapenhouders wegen alle lammeren. Rol van dierenarts: Twee schapenhouders verklaren expliciet erg weinig waarde te hechten aan een dierenarts. Redenen die worden gegeven zijn dat dierenartsen geen schapenmensen zijn –dat wil zeggen weinig inzicht te hebben in de schapensector- en dat de dierenartskosten veel te hoog zijn in vergelijking met alle andere kosten binnen de schapenhouderij. De grote meerderheid van de schapenhouders richt zich alleen tot de dierenarts in geval van nood of wanneer behandelingen nodig zijn die zij zelf niet mogen uitvoeren, maar hechten wel wat waarde aan het advies van een dierenarts. Eigen ervaring wordt echter gezien als vele malen waardevoller. Drie schapenhouders richten zich rechtstreeks tot de GD bij gewenste informatie over leverbot en een klein aantal schapenhouders gaf aan de GD als zeer betrouwbare bron te zien. Twee derde van de schapenhouders halen hun medicatie uitsluitend bij de eigen dierenkliniek omdat daar ook advies bij wordt gegeven, een derde haalt deze ook gedeeltelijk bij andere adressen. Het verschil in kosten is hierbij het achterliggende argument.
16
3.2.2 Kennis Algemeen kennisbeeld: De algemene indruk is dat de meeste schapenhouders goed weten wat leverbot is en dat ze bekend zijn met de cyclus ervan. Over het algemeen weten ze dat het te maken heeft met een slakje en een aantal noemt de cyclus van twaalf weken vanaf besmetting tot volwassen leverbot. De schapenhouders weten op welke plekken in het weiland de infectiedruk het hoogst is. Ook weten ze dat leverbotinfecties tegengegaan kunnen worden door het afzetten van de stukken grond waar de infectiedruk het hoogst is. Daarnaast geven de schapenhouders aan dat het weiland zo droog mogelijk gehouden dient te worden om leverbotinfecties terug te dringen. De meeste schapenhouders kennen de symptomen bij een (zware) chronische infectie. Eén van de schapenhouders geeft aan geen leverbotsymptomen te kunnen herkennen. Twee schapenhouders geven aan dat leverbot aantoonbaar is door middel van bloedonderzoek. Omdat eenmaal geïnfecteerde dieren altijd een titer houden kan bloedonderzoek alleen bij jonge dieren, maar dat leidt wel tot een goed beeld van een leverbot besmetting. Schapenhouders geven aan te weten waardoor resistentie kan ontstaan, namelijk door onderdosering, het gebruik van één medicijn over een langere periode, verkeerd medicijngebruik (verkeerde tijdstippen) en te veel of te vaak medicatie toedienen. Twee schapenhouders –beide gepensioneerd dierenarts- geven aan te weten dat het beter is om 5% van de dieren niet te behandelen om resistentie te voorkomen. Zelf passen ze dit niet toe, omdat de kudde daarvoor te klein is. Verspreiding van resistentie gebeurt volgens de helft van de schapenhouders door de aan- en verkoop van dieren. Media: Vrijwel alle schapenhouders lezen één of meerdere vakbladen. De mening over deze vakbladen is niet altijd even rooskleurig. Veel schapenhouders geven aan dat er veel oude verhalen in staan en het vaak een herhaling is van wat ze al wisten. Vakbladen worden over het algemeen niet volledig gelezen. De meerderheid bladert scannend door de vakbladen heen en let op artikelen over gezondheid. Alle geïnterviewde schapenhouders zijn bekend met de leverbotprognose en bijna allemaal lezen of horen ze deze ieder jaar. Vijf van de schapenhouders geven aan waarde te hechten aan de leverbotprognose. Eén van deze schapenhouders doet mee aan de leverbotprognosegroep van de GD en krijgt op deze manier een privéprognose. De schapenhouders die geen waarde hechten aan de prognose doen dit niet omdat ze deze veel te algemeen vinden, deze vorig jaar niet kloppend was met de situatie op het bedrijf of omdat deze te laat in het jaar komt om er nog op te anticiperen. Vijf van de schapenhouders zonder resistentie gebruiken internet om informatie te zoeken. Uitwisseling van kennis: De helft van de schapenhouders wisselt informatie uit met collega’s. Motieven om problemen te bespreken en informatie uit te wisselen met collega’s zijn voornamelijk dat dit mensen uit dezelfde sector zijn en ervaringen uit de praktijk veel waard kunnen zijn. Toch zijn er een klein aantal schapenhouders die geen behoefte hebben om ervaring uit te wisselen met collega’s omdat zij dit te veel zien als een privékwestie en omdat alle schapenhouders erg eigenwijs zijn en dat daardoor alleen maar onnodige discussies zouden ontstaan. Een aantal schapenhouders geven aan zelf als adviesorgaan te worden gebruikt omdat zij erg veel kennis en ervaring hebben of deelnemen aan proeven van de GD.
17
•
Ongeveer de helft van de schapenhouders maait land bewust om het schoon te houden. Vrijwel alle schapenhouders ontwateren het land zo goed mogelijk middels sloten en greppels.
•
Bij aankoop van rammen wordt gelet op fokkwaliteiten en afwezigheid van bepaalde ziektes. Er wordt niet gekeken naar leverbot en/of leverbotresistentie.
•
Het algemene behandelplan varieert sterk per schapenhouder.
•
Het behandelplan tegen leverbot varieert sterk per schapenhouder.
•
Een deel van de schapenhouders is geïnteresseerd in het gebruik van een vaccin tegen leverbot. Dit is afhankelijk van een kosten-baten analyse.
•
Het merendeel van de schapenhouders doseert bewust over.
•
Eigen ervaring van de schapenhouders telt over het algemeen zwaarder dan het oordeel van de dierenarts. Voor leverbot gerelateerde problemen richten schapenhouders zich eerder tot de GD.
•
Schapenhouders hebben over het algemeen kennis van de cyclus van de leverbot en de oorzaken van resistentie.
•
Vrijwel alle schapenhouders lezen vakbladen en zijn leverbotprognose. Er is behoefte aan nieuwe informatie.
•
Ongeveer de helft schapenhouders.
van
de
schapenhouders
heeft
bekend
contact
met
met
de
collega
3.3 Verschillen tussen resistente en niet-resistente bedrijven Schapenhouders met resistente leverbotten op het bedrijf zijn zich bewuster van slakjes in hun weilanden en sommigen hebben weidemanagement, zoals beweidings- of maaibeleid. Een groter deel van de schapenhouders uit de niet-resistente groep maaien hun weiland actief om schoon land (geen parasieten) te creëren ten opzichte van een kleiner aandeel binnen de resistente groep. Relatief meer schapenhouders uit de resistente groep hebben te maken met natuurbeheer die de waterstanden hoog houdt. Relatief meer resistente bedrijven ten opzichte van niet-resistente bedrijven zetten nieuw aangekochte dieren eerst apart en ontwormen deze dieren. Schapenhouders met niet-resistente leverbotten letten niet op leverbot bij de aan- en verkoop van nieuwe dieren. De schapenhouders met resistente leverbotten letten er ook niet op met reden dat ze al resistent zijn en leverbot hebben. Schapenhouders met een resistent bedrijf gebruiken Flukiver, diegene met nietresistente leverbotten gebruiken Fasinex, Endex of Tribex. Weinig schapenhouders met nietresistente leverbotten vragen advies aan de dierenarts wanneer deze op het bedrijf is, het merendeel van de resistente groep geeft aan wel advies te vragen aan de dierenarts wanneer deze op het bedrijf is. Schapenhouders die Flukiver gebruiken vinden het vervelend dat het moment waarop eigenlijk behandeld zou moeten worden samenvalt met de momenten in de dekperiode waarin juist geen Flukiver gewenst is om verwerpen te voorkomen. Eén van de schapenhouders heeft te maken met kans op residuen in de melk wanneer Flukiver wordt gebruikt in de juiste periode. Schapenhouders met resistente
18
leverbotten behandelen elk jaar standaard, voornamelijk omdat zij weten dat er constant besmetting is. Slechts één schapenhouder uit de resistente groep wacht met een eventuele behandeling totdat symptomen zich voordoen. Dit in tegenstelling tot het grote merendeel van schapenhouders van de niet-resistente bedrijven die wachten met een eventuele behandeling tot symptomen zich voordoen. Twee van de schapenhouders met nietresistente leverbotten -die wegens achtergrond meer kennis hebben over leverbot- geven aan te weten in de ideale situatie eigenlijk een klein aandeel van een populatie niet te moeten behandelen om resistentie tegen te gaan. Maar beiden geven aan dit zelf niet toe te passen omdat 5% op een kleinere kudde niet nuttig is. Een relatief groter aandeel van de schapenhouders met resistente leverbotten geeft aan regelmatig adviezen en kennis uit te wisselen met bijvoorbeeld collega’s en/of tijdens vergaderingen en verenigingen in vergelijking met schapenhouders uit de niet-resistente groep. Hoewel beide partijen zich ook tot de GD richten wanneer zij informatie willen, is dit een relatief groter aandeel binnen de resistente groep. Resistente bedrijven hebben niet voldoende mogelijkheden om leverbotmedicijnen af te wisselen terwijl dit onder beide partijen (resistent en niet-resistent) wel een wens is: de meeste schapenhouders uit de resistente groep denken dat er alleen Flukiver is. Een paar resistente schapenhouders denken dat Ivomec Plus ook te gebruiken is op een resistent bedrijf en wisselen Flukiver van de dierenarts af met de eigen aangeschafte Ivomec Plus. Ongeveer een derde van de schapenhouders uit de niet-resistente groep wisselen soorten leverbotmedicatie met elkaar af. De achterliggende reden zijn dat Endex ook een ontwormingsmiddel bevat welke ze niet altijd willen gebruiken en om resistentie ontwikkeling tegen te gaan. Samenvattend kan gezegd worden dat er niet heel veel verschil is in handelen, kennis en motief tussen niet-resistente bedrijven en resistente bedrijven. De verschillen die er wel zijn worden wellicht veroorzaakt door het feit dat resistente bedrijven andere manieren van handelen ontwikkelen door onder andere begeleiding van de GD en dierenarts tijdens de onderzoeksperiode. Er zijn geen grote verschillen in handelen, kennis en motieven tussen resistente en nietresistente bedrijven. 3.4 Behoeften schapenhouders Alle schapenhouders hebben tijdens het interview aangegeven dan zij veel behoeften en ook klachten over de huidige stand van zaken hebben. De behoeften kunnen in volgorde van belangrijkheid ingedeeld worden in behoefte over informatievoorziening en voorlichting, dierenarts, medicatie, regelgeving, behandelplan, onderzoek, overheid, preventieve maatregelen en leverbot analyse. De volgorde van belangrijkheid is bepaald door het tellen hoe vaak een onderwerp genoemd werd door schapenhouders en door de indruk die de interviewers na afloop van de gesprekken hadden van de schapenhouders. Voor een overzicht van alle behoeften zie bijlage 4. Voor een overzicht van alle meningen over anderen zie bijlage 5. De belangrijkste behoeften en meningen over anderen die gelden voor beiden groepen (algemeen) en voor resistent en niet-resistent worden beschreven.
19
3.4.1 Algemeen Alle schapenhouders geven als belangrijkste behoefte een betere informatie voorziening en voorlichting aan. De leverbotprognose van de GD is één van de meest genoemde problemen. Vrijwel alle schapenhouders geven aan dat de prognose specifieker moet zijn en dat deze aan moet geven wat er speelt in welk gebied. Daarnaast geven veel schapenhouders aan dat de informatie vanuit de GD beter zou moeten zijn. Verder klagen veel professionele schapenhouders dat informatie teveel gericht is op de hobby sector. Dit wordt vooral gebaseerd op de informatie die te vinden is in vakbladen als ‘het schaap’. Er zijn daarentegen ook klachten van hobbyhouders die vinden dat veel informatie juist gericht is op de professionele sector. Hiernaast worden behoeften genoemd als voorlichting over de gevaren van onderdoseren, duidelijkheid bieden over welke problemen door welke instantie opgelost kunnen worden en informatie over het doseren van andere diersoorten. Duidelijk is dat er voornamelijk behoefte is aan specifieke informatie per regio en per deel van de sector. Veel schapenhouders geven aan niet veel vertrouwen in de dierenarts te hebben. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het tekortschieten in kennis door de dierenarts. Naast de behoeften wat betreft informatievoorziening en het optreden van de dierenarts geven veel schapenhouders aan problemen te hebben met de medicatie. Veel schapenhouders zouden graag meer en nieuwe medicijnen tegen leverbot op de markt zien met duidelijke bijsluiters. Het algemene beeld van schapenhouders is dat onderdoseren leidt tot resistentie. Wanneer de bijsluiter duidelijk is, zou dit probleem kleiner worden. Verder geven schapenhouders onder andere aan dat er behoefte is aan minder strakke en vooral meer praktische regelgeving. Ook is er aangegeven dat er behoefte is aan meer preventieve maatregelen zoals het verwijderen van de slakjes. 3.4.2 Resistente bedrijven Schapenhouders met resistente leverbotten op het bedrijf geven als behoefte naar informatie en voorlichting met grotere nadruk aan dat de GD actiever moet zijn in het verstrekken van concrete informatie, met het organiseren van regionale informatieavonden -eventueel in samenwerking met de dierenartsenpraktijk- en met het geven van meer praktische en specifieke informatie per regio. De dierenarts zou meer persoonlijk advies moeten geven, een proactieve houding moeten hebben, een behandelplan moeten opstellen en zelf een (zorgvuldige) analyse van leverbot moeten kunnen geven. Wat betreft medicatie wordt er door de schapenhouders met resistente leverbotten aangegeven dat iedereen zich aan het protocol van doseren zou moeten houden. Schapenhouders zouden graag meerjarige behandelplannen hebben met daarin welke medicijnen wanneer te gebruiken zijn. Een aantal schapenhouders heeft ook behoefte aan het meedraaien in onderzoeken, om zo gratis gebruik te kunnen maken van bijvoorbeeld bloed- en mestmonsters en medicatie. Over elkaar melden schapenhouders vooral dat er veel schapenhouders onderdoseren, die zouden voorgelicht moeten worden. Iedereen heeft een eigen manier van handelen en het is moeilijk om anderen te overtuigen dat het ook anders zou kunnen. Schapenhouders maken zich onder andere zorgen over andere schapenhouders die te snel naar een dierenarts stappen, te vaak medicatie toedienen of schapen en koeien door elkaar laten lopen en zo de leverbotcyclus in stand houden.
20
3.4.3 Niet- resistente bedrijven De schapenhouders met niet-resistentie leverbotten op het bedrijf geven wat betreft voorlichting en informatie aan behoefte te hebben aan kennis over de cyclus van het slakje en de infectiedruk in de regio. Deze schapenhouders hebben ook behoefte aan een leverbotanalyse. Wat dit betreft leeft de behoefte dat iedereen mest- en bloedonderzoek zou moeten doen, om het probleem beter in kaart te brengen. Om dit te stimuleren zouden de onderzoeken goedkoper gemaakt moeten worden. Bovendien geeft de niet-resistente groep aan behoefte te hebben aan meer waardering en begrip van de overheid en graag -juist als kleine sector- een grotere stem te willen hebben. Over anderen geven schapenhouders uit deze groep aan dat veel hobbyhouders geen goede -of niet genoeg- informatie hebben en moeilijk te bereiken zijn. Ook zijn er andere schapenhouders die niet goed omgaan met medicatie en ‘eigen doktertje spelen’. Verder is er teveel onkunde over leverbot, schapenhouders letten niet op leverbot bij aankoop van een dier en onderschatten het probleem. 3.4.4 Opvallende behoeften De meest opvallende behoefte is de behoefte aan meer informatie. Dit bevat meerdere elementen. Allereerst geven veel schapenhouders aan graag een regio-specifieke leverbotprognose te ontvangen. De prognose wordt nu veel als niet kloppend, onbetrouwbaar en te algemeen ervaren. Verder willen schapenhouders graag meer informatie van de GD ontvangen. De niet-resistente groep geeft aan meer kennis van de cyclus te willen hebben, het is aannemelijk dat deze groep van schapenhouders minder weet van leverbot en daarom deze behoefte heeft. Bij de resistente groep wordt er meer gevraagd om praktische informatie en regionaal en persoonlijk advies van de GD. Deze groep van schapenhouders heeft over het algemeen meer contact gehad met de GD rondom de resistentie problematiek en waarschijnlijk daarom ook een duidelijkere mening als het gaat om de houding en werkwijze van de GD. Hiernaast nemen klachten over de dierenarts een grote plaats in. Veel schapenhouders vinden dat de kennis van schapen ontoereikend is en beredeneren dat als ze zelf niet weten wat er aan de hand is, de dierenarts het ook niet weet. Vaak zijn deze gedachten gebaseerd op negatieve ervaring uit het verleden. Hiernaast speelt mee dat een dierenarts geld kost. De behoefte is duidelijk: de dierenarts moet een ‘schapenman’ zijn, proactief zijn en relevante informatie geven. Opvallend is verder dat schapenhouders uit de resistente en uit de niet-resistente groep aangeven graag meer en nieuwe medicijnen op de markt te zien, als reden wordt vaak een vangnet voor resistentie genoemd. Echter alleen schapenhouders uit de resistente groep geven daarbij ook aan behoefte te hebben aan een meerjarig behandelplan, met daarin duidelijk vermeld welke medicijnen wanneer gebruikt moeten worden. Schapenhouders hebben behoefte aan verandering met betrekking tot informatievoorziening en voorlichting, dierenarts, medicatie, regelgeving, behandelplan, onderzoek, overheid, preventieve maatregelen en leverbot analyse. Opvallend is de grote behoefte aan meer informatie zoals een betere leverbotprognose, betere informatie van de GD en dierenarts en meer duidelijkheid over medicijngebruik.
21
4. Analyse resultaten Tijdens de interviews is duidelijk geworden hoe schapenhouders hun kennis hebben verkregen en wat achterliggende motieven zijn om op bepaalde manieren te handelen. In dit hoofdstuk zullen deze gegevens gekoppeld worden aan het model in figuur 1 waarin de werking van beredeneerd handelen wordt uitgezet. Door zo de bevindingen te categoriseren zal duidelijk worden in welk gebied binnen het model zich knelpunten bevinden. Het voordeel om op deze manier de data te benaderen is dat duidelijker geanticipeerd kan worden op mogelijke aanbevelingen voor in de toekomst. In paragraaf 4.1 zal toelichting gegeven worden op het gebruikte model en in paragraaf 4.2 zullen resultaten daadwerkelijk geanalyseerd worden middels deze benadering en in paragraaf 4.3 worden de gevonden knelpunten gepresenteerd. 4.1 Beredeneerd gedrag en aflezen van het model In onderstaand model kunnen alle mogelijke factoren gevonden worden die invloed hebben op een bepaalde gedraging. Er zal nu per factor toelichting worden gegeven op welke manier zij invloed hebben op elkaar en het uiteindelijke handelen.
Figuur 1: Theorie van beredeneerd gedrag/handelen. (Gebaseerd op Jansen, J., 2010, Mastitis and farmer mindset: towards effective communication strategies to improve udder health management on Dutch dairy farms)
•
• •
•
Voorlichting (bijvoorbeeld door de GD, dierenarts of collega schapenhouders) en informatie (bijvoorbeeld bijsluiters en vakbladen) hebben invloed op de perceptie van de schapenhouder. Eigen ervaring heeft veel invloed op de perceptie van de schapenhouder. Externe factoren hebben invloed op perceptie. Externe factoren kunnen bijvoorbeeld weersomstandigheden zijn, maar ook de beschikbaarheid van liquide middelen, andere bedrijfskenmerken, beschikbaarheid medicijnen en wet- en regelgeving. Externe factoren hebben ook direct invloed op de intentie van het gedrag en op het gedrag zelf. Perceptie wordt beïnvloed door voorlichting en informatie, eigen ervaring en externe factoren. Perceptie omvat onder andere de kennis (wat weet een
22
•
•
schapenhouder), houding (bijvoorbeeld hoe ziet een schapenhouder de dierenarts) en normen (opvatting van de schapenhouder hoe hij zich wel of niet moet gedragen). Onder perceptie valt ook zelfbeeld en eigen verantwoordelijkheid. Dit resulteert in hoe een schapenhouder in de situatie staat en hoe de schapenhouder kijkt naar een bepaalde situatie. Intentie van het gedrag wordt beïnvloed door externe factoren en perceptie. Intentie van het gedrag is dat een schapenhouder gemotiveerd is tot bepaald gedrag, maar nog niet getriggerd om het daadwerkelijk uit te voeren. De schapenhouder kan bijvoorbeeld bepaald gedrag willen uitvoeren, maar beperkt worden door een externe factor zoals weersomstandigheden. Het gedrag van de schapenhouder wordt beïnvloed door intentie en externe factoren. Het gedrag is het daadwerkelijke handelen van de schapenhouder.
4.2 Analyse van knelpunten aan de hand van het model beredeneerd gedrag Voorlichting en informatie: Kennis over leverbot lijkt onder de beide groepen goed. Het grote merendeel denkt na over de infectiedruk per stuk grond. Alleen is nog niet bij iedereen duidelijk dat de infectiedruk in een weiland omlaag kan worden gebracht door te maaien. Eigen ervaring: De meeste schapenhouders hebben veel kennis over leverbot zoals plaatselijke infectiedruk, cyclus en resistentie, maar het medicijngebruik varieert enorm tussen schapenhouders. Er zijn grote verschillen in behandelplannen binnen zowel de resistente als de niet-resistente groep. Iedere schapenhouder lijkt een eigen methode te hanteren. Hoewel grote overeenkomsten in kennis te vinden zijn, wordt het behandelplan voornamelijk bepaald door eigen ervaring. Eigen ervaring wordt door de schapenhouders genoemd als belangrijkste motief om op een bepaalde manier te handelen. Dit is ook terug te zien in het model waar het blokje ‘eigen ervaring’ groter is dan ‘kennis’. Perceptie: Eigen ervaring speelt ook een grote rol bij de perceptie van de leverbotprognose. Velen vinden de prognose nutteloos omdat het een veel te algemeen beeld schetst. Een factor binnen de bedrijven met resistentie welke van invloed is op het eerder genoemde –sterk variërende- behandelplannen is de houding ten opzichte van het beschikbare medicijn Flukiver. De houding ten opzichte van dit medicijn is erg negatief omdat velen bang zijn dat nieuwe resistentie ontwikkeld wordt omdat dit de enige effectieve medicatiesoort is voor resistente bedrijven. Ook hebben schapenhouders problemen met Flukiver omdat hierin een ontwormmiddel van slechte kwaliteit zit die zij eigenlijk niet willen gebruiken. De intentie voor een bepaald behandelplan tegen leverbot wordt beïnvloed door de perceptie tegenover dit medicatiesoort. Wat in zowel de resistente groep als de nietresistente groep bepalend is voor het uiteindelijke handelen, is de houding ten opzichte van de dierenarts. De dierenarts wordt zelden benaderd voor advies en brengt alleen als het niet anders kan een bezoek op het bedrijf. Dit is extra sterk het geval binnen de niet-resistente groep. Het argument dat dierenartsen niet zijn gespecificeerd in de schapensector -en uit eigen ervaring meer nuttige kennis te behalen valt- is de belangrijkste reden dat een dierenarts weinig invloed heeft op het handelen van schapenhouders. Ervaring van andere collega’s en kennis van voornamelijk de GD worden gezien als bruikbaarder. Binnen de factor perceptie is ook een ander interessant fenomeen te zien. Namelijk de perceptie van schapenhouders ten opzichte van zichzelf. Hoewel de intentie over het algemeen goed is (verderop verder gespecificeerd), hebben de schapenhouders over elkaar een minder
23
rooskleurig beeld en dit wordt gebruikt als excuus om niet op een bepaalde manier te handelen. Het lijkt te resulteren in een assertief passieve houding. Op deze manier lijken zij eigen verantwoordelijkheid erg buiten zich neer te willen leggen. Zo noemen zij bijvoorbeeld dat het geen zin heeft om tijdens de aan-/verkoop van nieuwe dieren informatie uit te wisselen over leverbotinfectie en resistentie op de betrokken bedrijven omdat ‘die andere bedrijven er toch niks van afweten en vragen naar leverbot dus zinloos is’. Dit is erg tegenstrijdig met de veelgenoemde uitspraak dat schapenhouders vermoeden dat resistentie en infectie verspreid zouden kunnen worden via de aan-/verkoop van dieren. Ook het aanschaffen van een gedeelte van de medicijnen bij andere adressen dan de dierenkliniek krijgt als excuus dat ‘andere schapenhouders al hun medicijnen van andere adressen halen’. Ook het bewust buitensluiten van een dierenarts lijkt het excuus te zijn volledig op eigen ervaring te werken. Een ander deel van perceptie, naast kennis, is normen. Als de norm onder schapenhouders is dat er niet gesproken wordt over infectie en/of resistentie van leverbot op het bedrijf, leidt de kennis niet tot de intentie van handelen. Intentie: De intentie van de meeste schapenhouders ten opzichte van het leverbotprobleem is erg positief te noemen. De schapenhouders zijn erg betrokken bij het welzijn van hun dieren. Ook geven een aantal schapenhouders aan bereid te zijn een eenmalige investering te doen als dit op termijn leidt tot een sterke afname van kosten gerelateerd aan leverbotinfectie. Ook blijkt uit het respons op de oproep dat schapenhouders positief staan ten opzichte deelname aan verschillend onderzoeken, iets wat tijdens de interviews ook naar voren kwam. Externe factoren: Wanneer een bepaalde intentie tot gedrag is voortgevloeid uit –in dit geval- voornamelijk eigen ervaring en perceptie, hebben externe factoren uiteindelijk een zeer grote rol. Hoewel externe factoren zoals liquide middelen de perceptie kan beïnvloeden -bijvoorbeeld het vertrouwen of iets haalbaar is-, hebben in het leverbotprobleem onder schapenhouders de externe factoren voornamelijk rechtstreeks invloed op het uiteindelijke gedrag. Een groot aantal preventieve maatregelen tegen leverbotbesmetting zijn onder schapenhouders bekend maar het blijkt echter dat veel van deze preventieve maatregelen -bijvoorbeeld het afzetten van sloten en greppels- in de praktijk niet haalbaar zijn. In deze situatie blijkt dat de intentie tot het uitvoeren van preventieve maatregelen er wel is, maar door externe factoren leidt dit niet tot een daadwerkelijke uitvoering. Een aantal schapenhouders heeft wel aangegeven te hebben geprobeerd preventieve maatregelen te nemen, maar zij werden hierin beperkt door externe omstandigheden zoals het weer en het gebrek aan tijd en geld. 4.3 Samenvatting knelpunten Er zitten met name zeer grote verschillen in het behandelplan voor leverbot. Te zien is dat het grootste knelpunt zit in de perceptie van schapenhouders ten opzichte van verschillende onderwerpen. In figuur 1 is te zien dat eigen ervaring een grote invloed heeft op perceptie en daardoor op het uiteindelijke handelen. Eigen ervaring valt niet te beïnvloeden van buitenaf. Voorlichting en informatie hebben echter ook invloed op perceptie en via deze weg zou alsnog het handelen beïnvloed kunnen worden. Een verandering in bepaalde externe factoren kan echter ook verschil in perceptie (met name houding) opleveren, zoals het op de markt brengen van een nieuw medicijn of een Flukiver medicijn zonder toegevoegde ontwormingsmiddelen. Wanneer middels een verbeterde voorlichting en
24
informatievoorziening geprobeerd zal gaan worden een bepaald gedrag van schapenboeren te beïnvloeden, moet echter rekening gehouden worden met het feit dat de schapenhouder vaak niet goed bereikt wordt door de dierenarts. Eventuele voorlichting komt niet via de dierenarts bij de schapenhouder. Wanneer de dierenarts meer informatie aan de schapenhouder wil verstrekken om zo invloed op het handelen/gedrag te hebben, zal de relatie tussen de dierenarts en een schapenhouder moeten worden verbeterd. Dit om een verandering teweeg te brengen in de perceptie van de schapenhouder ten opzichte van de dierenarts. Sommige schapenhouders geven echter ook aan absoluut geen behoefte te hebben aan contact met de dierenarts. In dit geval zou voorlichting en informatie verstrekt moeten worden middels meer geaccepteerde bronnen zoals de GD, collega schapenhouders en vakbladen. Een ander knelpunt is de vermoedelijke assertief passieve houding van schapenboeren zelf. Middels voorlichting en het wijzen op eigen verantwoordelijkheden zou een vergroting van kennis dit wellicht kunnen doorbreken. Het grootste knelpunt zit in de perceptie van schapenhouders (figuur 1). Voorlichting en informatie hebben invloed op de perceptie, dit heeft invloed op het uiteindelijke handelen. Veel schapenhouders ontvangen niet voldoende informatie via de dierenarts. Informatie moet in deze gevallen verstrekt worden door onder andere de GD, collega schaaphouders en vakbladen.
25
5. Conclusie De intentie van de schapenhouders is over het algemeen positief te noemen. Schapenhouders weten redelijk veel over leverbot en resistentie. Vrijwel iedereen kent de leverbotprognose en er wordt regelmatig rechtstreeks contact met de GD opgenomen. Ook zijn zij op de hoogte van verschillende preventieve maatregelen maar geven aan dat deze vaak niet haalbaar zijn in verband met arbeidsintensiteit en liquide middelen. De kennis over medicijngebruik is middelmatig en de behandelplannen tegen leverbot variëren sterk tussen de schapenhouders. Overdosering van leverbotmedicatie wordt in de meeste gevallen toegepast om bewust resistentie tegen te gaan. Het handelen van collega’s wordt veelal als onzorgvuldig ervaren. Schapenhouders vermoeden dat resistentie en infectie worden verspreid via de aan- en verkoop van dieren. Er wordt echter bij de aan- of verkoop van dieren niet specifiek informatie uitgewisseld over de leverbotsituatie op de betrokken bedrijven. Hieruit blijkt dat kennis niet altijd leidt tot handelen. Dit lijkt deels te maken te hebben met de vermoedelijk assertief passieve houding van de schapenhouders. De belangrijkste knelpunten vallen binnen de perceptie van schapenhouders. Deze perceptie –en dus kennis, houding en normen- kunnen beïnvloedt worden door voorlichting en informatie, zodat deze op termijn veranderd. Er is behoefte aan een gebiedsspecifieke leverbotprognose, meer toegankelijke informatie van de GD, nieuwe medicijnen en een leverbotbehandelplan.
26
6. Discussie Vanwege privacy redenen was het niet mogelijk een complete lijst van adressen van alle schapenhouders in Nederland te ontvangen. Schapenhouders konden pas benaderd worden wanneer zij zelf schriftelijk hadden aangegeven interesse te hebben in het onderzoek. De deelname van schapenhouders is zodoende bepaald door de respons van schapenhouders zelf. Dit kan invloed hebben op het onderzoek omdat het aannemelijk is dat een bepaald type schapenhouder reageert op de oproep, zoals schapenhouders die zeer actief zijn met het bestrijden van leverbot of schapenhouders die grote problemen hebben met betrekking tot leverbot. Aan dit onderzoek werkten onder andere twee gepensioneerde dierenartsen mee. Verder zijn drie schapenhouders geïnterviewd die meedoen aan de GD monitor (gratis mestonderzoek en uitgebreide informatie over de leverbotsituatie op het bedrijf). Eén van de schapenhouders die betrokken is bij de GD monitor doet daarnaast onderzoek naar leverbot voor haar studie. Uit de interviews bleek dat deze vijf schapenhouders meer weten dan de gemiddelde schapenhouder en zich daarom ‘voorlichter’ van de regio voelen. Doordat dit niet de doorsnee schapenhouders zijn wat betreft kennis kunnen de resultaten wat betreft kennis in dit onderzoek op een positieve manier beïnvloed zijn. Dit kan ook gevolgen hebben voor het motief en handelen van de schapenhouders in dit onderzoek. Daarnaast is er een interview afgenomen op de proef-accommodatie van een diergeneeskundige faculteit. Ook al gaf de schapenhouder aan dat het een echt schapenbedrijf is en er geen proeven gedaan worden is het aannemelijk dat hier meer diergeneeskundige kennis aanwezig is. Bovendien is de keuze tot het nemen van bijvoorbeeld mestmonsters of het onderzoeken van een dood dier op dit bedrijf sneller genomen omdat dit gratis is. Het oorspronkelijke onderzoeksplan was om enkel bedrijven met meer dan 50 ooien te selecteren. De respons van grote schapenhouders was echter niet hoog genoeg, waardoor er ook kleinere bedrijven geselecteerd zijn. Deze kleinere bedrijven zijn voornamelijk hobbyhouders die door diverse redenen de, in eerste instantie grotere, veestapel aan het afbouwen zijn. Tijdens het afnemen van de interviews is gevraagd naar de visie van de schapenhouder op het handelen van collega’s. Uit de interviews is gebleken dat veel schapenhouders vinden dat andere schapenhouders onzorgvuldig omgaan met o.a. medicatie. Echter, de geïnterviewde schapenhouders geven vrijwel allemaal aan bewust om te gaan met bijvoorbeeld medicatie en de risico’s van resistentie. Een groot risico van een dergelijk onderzoek is dat er gevraagd wordt naar persoonlijk handelen en meningen. Schapenhouders kunnen er voor kiezen niet alles naar waarheid te vertellen. Tijdens het interview lag de nadruk sterk op het vragen naar het motief van handelen en is geprobeerd zoveel mogelijk goede en eerlijke informatie te verkrijgen van de schapenhouders. Echter, het is niet zeker of alle verkregen informatie daadwerkelijk de juiste is en of er op deze manier een representatief beeld gevormd is van de schapensector in Nederland. De schapenhouders zijn geïnterviewd in zes van de twaalf Nederlandse provincies. Dit is mede ontstaan doordat leverbotinfecties niet overal voorkomen. De aanname is echter dat de waarnemingen uit deze zes provincies representatief zijn voor die delen van Nederland waarin leverbot voorkomt. De mening van enkele schapenhouders op de vraag of ze resistent zijn tegen leverbot kwam niet overeen met de gegevens van de GD. Drie van de schapenhouders gaven aan resistent te zijn, terwijl dit bedrijf bij de GD geregistreerd staat als niet-resistent. Omdat deze bedrijven de GD niet benaderd hebben om onderzoek naar resistentie te komen doen is dit nooit gebeurd. Uit de antwoorden van de schapenhouder blijkt dat de schapen stierven aan leverbot terwijl behandeld werd met Triclabendazol
27
(Fasinex, Endex of Tribex). Nu Flukiver gebruikt wordt sterven er geen schapen meer op deze bedrijven. Daardoor is aangenomen dat het resistente bedrijven betreft en zijn deze bedrijven als resistent beschouwd bij het verwerken van de resultaten. Een van de schapenhouders gaf aan niet-resistent te zijn, terwijl deze bij de GD geregistreerd staat als resistent. Omdat de dierenarts op dit bedrijf resistentie vermoedde, is in het verleden onderzoek gedaan naar resistentie door de GD. In het onderzoek werd geen resistentie aangetoond, waarschijnlijk omdat er in dat jaar nauwelijks een besmetting had plaatsgevonden. Uit de antwoorden van de schapenhouder blijkt dat de schapen pas behandeld worden als een leverbotinfectie heeft plaatsgevonden. Na infectie worden de schapen behandeld met Endex (Triclabendazol) en dit slaat aan. Daardoor is aangenomen dat het een niet-resistent bedrijf betreft en is het bedrijf als niet-resistent beschouwd bij het verwerken van de resultaten. Informatievoorziening en voorlichting lijkt op basis van het onderzoek een van de belangrijkste methodes om leverbot te controleren. Hierbij moet echter rekening gehouden worden met het verschil tussen het beeld dat schapenhouders van elkaar schetsen en het beeld dat in dit onderzoek van schapenhouders naar voren is gekomen. Als het zo is dat veel schapenhouders inderdaad onzorgvuldig met bijvoorbeeld medicatie omgaan en ‘maar wat aanrommelen’, hebben wellicht voorlichting en informatie minder effect op het handelen van schapenhouders dan gewenst. De interviews zijn afgenomen in twee tweetallen. Elk tweetal van studenten heeft de helft van de interviews gedaan. Hoewel het interview van te voren uitgebreid is doorgesproken en beide groepen met dezelfde vragenlijst werkten is het mogelijk dat het ene tweetal een andere manier van interviewen heeft dan het andere tweetal. Door een miscommunicatie heeft het ene tweetal wel doorgevraagd over wat er met de mest gebeurd en het andere tweetal niet. Omdat de resultaten wat betreft mestbeleid op deze manier niet een voldoende overzicht geven van het mestbeleid in de schapenhouderij zijn deze niet verwerkt in de resultaten. Elk tweetal heeft de interviews verwerkt die door dat tweetal zijn afgenomen om te voorkomen dat hetgeen dat is opgeschreven verkeerd wordt geïnterpreteerd door diegene die het interview analyseert. Op deze manier wordt er een zo goed mogelijk beeld van het bedrijf gecreëerd. De vragenlijst was duidelijk opgesteld, toch bleek het lastig om de precieze volgorde van vragen aan te houden, afhankelijk van diegene die geïnterviewd werd. Aan het eind van ieder interview werd echter wel gecontroleerd of alle vragen beantwoord waren.
28
7. Aanbevelingen In dit hoofdstuk worden aanbevelingen gedaan om uiteindelijk op een duurzame manier de problemen met betrekking tot leverbot onder controle te houden. Leverbot prognose Veel schapenhouders geven aan dat de leverbot prognose niet kloppend, onbetrouwbaar en te algemeen is. De leverbot prognose zou per regio uitgebracht moet worden, zodat deze specifieker is en beter toepasbaar voor schapenhouders. Daarnaast zou de prognose concrete getallen moeten bevatten wat betreft infectiedruk en eerder uitgegeven moeten worden. Wellicht kan er meerder keren per jaar een regio-specifieke een prognose gegeven worden. Informatiebrochure Veel schapenhouders geven aan dat er veel informatie te krijgen en te vinden is over leverbot. Echter deze informatie is vaak te algemeen en al bekend of niet relevant voor het bedrijf. Er is behoefte aan praktische, nieuwe en concrete informatie over hoe leverbot gecontroleerd kan worden. Dit houdt in informatie over de cyclus, infectiedruk, gevaren en risico’s rondom leverbot. Schapenhouders met resistente leverbotten geven aan meer informatie te willen over medicijngebruik. Schapenhouders uit de niet-resistente groep hebben meer behoefte aan informatie over de cyclus van de leverbot en de infectiedruk op het bedrijf. Beide groepen willen graag informatie over risico’s van leverbot en de preventieve maatregelen tegen leverbot. Er zou jaarlijks een informatiebrochure uitgegeven kunnen worden met specifieke informatie voor beide groepen. Vakbladen Er is behoefte aan praktische, nieuwe en concrete informatie over hoe leverbot gecontroleerd kan worden. Er blijkt uit interviews dat er verschil is in behoefte aan het type informatie tussen hobbyhouders en professionele schapenhouders. De vakbladen zouden meer gericht moeten zijn op een type schapenhouderij: hobby dan wel professioneel. Behandelplan Uit de interviews is gebleken dat er heel veel verschil is in de manier van behandelen tussen de bedrijven. Een aantal schapenhouders heeft aangegeven behoefte te hebben aan meer duidelijkheid rondom het verstrekken van medicatie. Er is vraag naar informatie over welke medicijnen welke werking hebben en wanneer ze gebruikt kunnen worden. Verder heeft ook een aantal schapenhouders aangegeven dat ze het afwisselen van medicijnen belangrijk vinden om resistentie te voorkomen, maar hierin beperkt worden door het gebrek aan advies en informatie door bijvoorbeeld de dierenarts. Een meerjarig behandelplan zou hierin een oplossing bieden. Dit behandelplan zou moeten inspelen op verschillende type bedrijven. Wellicht kan, als een schapenhouder dit wenst, een dierenarts begeleiding geven in het uitvoeren van het juiste behandelplan. Een dergelijk behandelplan zal meer duidelijkheid en structuur bieden aan schapenhouders, zodat er meer continuïteit in de wijze van behandelen ontstaat. Medicatie De resultaten van het interview laten zien dat veel schapenhouders over elkaar zeggen dat er slecht met medicijnen wordt omgesprongen. Deze schapenhouders geven aan dat bijsluiters vaak onduidelijk en slecht te lezen zijn. In aanvulling op de informatiebrochure en een behandelplan zou er een duidelijk overzicht moeten komen van welke medicijnen waar tegen werken. Zodat schapenhouders op de hoogte zijn van de consequenties van het medicijngebruik en daar de strategie op aan kunnen passen. Er zou eerst nog onderzoek gedaan kunnen worden naar het daadwerkelijke gebruik van medicijnen. Welke medicijnen, in welke hoeveelheden en met welk doel worden medicijnen gebruikt? Wat voor effect heeft het als bijsluiters duidelijker worden en/of er meer informatie over het medicijn bekend is?
29
Dierenarts Duidelijk is dat veel schapenhouders geen bijzonder goede relatie met de dierenarts onderhouden. Het lijkt er op dat dit een wisselwerking is tussen de dierenarts en de schapenhouders. Schapenhouders geven vrijwel allemaal aan dat de kennis van dierenarts ontoereikend is. Om de informatie over leverbot toch via de dierenarts te laten verlopen zouden dierenartsen in samenwerking met de GD regionale informatieavonden kunnen organiseren voor schapenhouders. Deze informatieavonden zijn een goedkope bron van advies. Wellicht krijgt de schapenhouder op deze manier meer vertrouwen in de dierenarts. Diagnose leverbot De diagnose van leverbot zou sneller gesteld moeten worden, aldus de meeste schapenhouders. Het nemen van mest- en/of bloedmonsters zou ook goedkoper moeten worden, zodat meer schapenhouders weten wat er op hun bedrijf speelt en niet zomaar medicatie toedienen. Wanneer de monsters ook door een dierenarts geanalyseerd kunnen worden zal het resultaat sneller bekend zijn en is het aantrekkelijker voor de schapenhouder om hier gebruik van te maken. Onderzoek Op verschillende vlakken schiet de huidige (wetenschappelijke) kennis nog tekort. Er zou onderzoek gedaan moeten worden naar nieuwe medicijnen. Veel schapenhouders geven aan zorgen te hebben over de mogelijke resistentie tegen Flukiver in de toekomst. Daarnaast willen schapenhouders graag verschillende medicijnen afwisselen, ook met het oog op resistentie. Onderzoek naar nieuwe medicijnen kan nieuwe mogelijkheden bieden. Voornamelijk schapenhouders met resistente leverbotten hebben ook aangegeven geïnteresseerd te zijn in een vaccin tegen leverbot. Onderzoek naar dit onderwerp zou bevorderd moeten worden. Een ander aandachtspunt wat betreft onderzoek is de leefwijze van de leverbot. De algemene aanname is dat in zoute gebieden leverbot niet voorkomt. Echter aan de zoute kant van de Friese zeedijk is veel last van leverbot. Dit zou veroorzaakt kunnen worden door een verandering van de watersamenstelling, maar ook door een aanpassing van de leverbotten aan de omgeving. Het is nodig dat er onderzoek gedaan wordt naar dit onderwerp om de kennis van de leverbot actueel te houden. Verder onderzoek Tijdens dit onderzoek, waarbij er 32 aanmeldingen waren binnen twee weken, is gebleken dat schapenhouders enthousiast zijn om mee te werken aan een onderzoek. Met name het feit dat schapenhouders zelf hun verhaal mochten doen bleek aantrekkelijk. In verder onderzoek is het aan te bevelen om weer naar schapenhouders te luisteren en hun visie op het probleem in de praktijk mee te nemen.
Er is vooral behoefte aan praktische, nieuwe en concrete informatie over hoe leverbot gecontroleerd kan worden. Dit kan vormgegeven worden in een leverbotprognose, informatiebrochures, vakbladen, behandelplan, advies medicatie, advies door dierenarts, leverbot diagnose en nieuw onderzoek.
30
8. Referentie Jansen, J., 2010, Mastitis and farmer mindset: towards effective communication strategies to improve udder health management on Dutch dairy farms. Thesis, Wageningen University, Wageningen, The Netherlands
31
Bijlage 1 Vragenlijst 1. Algemene bedrijfsgegevens A Bedrijf Hoe lang heeft u dit bedrijf al? Altijd op deze locatie? Is het een familiebedrijf/ overgenomen van? Hoeveel volledige arbeidskrachten werken er op uw bedrijf? ‘Wie’ zijn dit? Familie/ingehuurde krachten Wat is het doel van uw bedrijf? Hoofdinkomstenbron, neventak, hobbymatig Hoe ziet u de toekomstvisie voor uw bedrijf? B Dieren Hoeveel schapen heeft u? Van welk ras? Waar houdt u de schapen voor? Melk/Vlees**? Heeft u nog andere diersoorten op het bedrijf, welke en hoeveel? C Grond en weide (en waterstand) Hoeveel hectare grond heeft u? Waarvoor gebruikt u de grond? Welk stal type heeft u? Hoeveel grond gebruikt u voor weidegang van de schapen? Ligt uw land boven of onder NAP. Zitten er veel hoogteverschillen in de grond? Draineert u bepaalde stukken land/weide? Heeft u water aan de rand/door de weilanden. Is Natuurbeheer bezig met fluctueren van waterstanden? -Sinds wanneer? -Heeft u hierdoor bepaalde weidegang e.d aangepast?
2. Algemene bedrijfsvoering A Weidemanagement Hoeveel uur per dag lopen uw schapen buiten? Lopen ze allemaal samen/verschillende weilanden? Doet u aan omweiden, hoe vaak/wanneer? Lopen de schapen met andere diersoorten samen met- of op weilanden waar ook andere diersoorten hebben gelopen/gaan lopen? Maait u de weilanden waar de schapen lopen? Waarop baseert u deze strategieën? (ervaring, kennis, invloed buitenaf, te maken met verwachtingen buitenwereld?) Heeft u een idee hoe andere schapenhouders tegen dit beleid aankijken? B Wild Ziet u wel eens wild in de weilanden, herten/konijnen/hazen? Doet u hier iets tegen? Heeft u last van ongedierte, ratten/muizen op het bedrijf en verschilt dit per periode/jaar? Bestrijd u ongedierte? Hoe?
32
-
Wat is de reden van bestrijden? (ziekte-overdacht, algemene hygiëne, invloed buitenaf) Heeft u idee dat deze manier van bestrijden zin heeft?
C Mest Hoe vaak mest u de stallen uit/mest afvoeren? Wat doet u met de mest? Gebruikt u desinfectiemiddelen in de stal? Hoe vaak en in welke stal? D Aanvoer Koopt u wel eens nieuwe dieren aan? ram/ooi Koopt u nieuwe dieren aan van 1 vast bedrijf of wisselende bedrijven? Heeft u wel eens tijdelijk dieren (bijvoorbeeld ram) van een ander bedrijf op uw bedrijf? Van 1 vast bedrijf of wisselende bedrijven? Zijn er dingen waarmee u rekening houdt bij de keuze van een bedrijf voor aankoop/ huur van dieren? (goede ervaringen, ziektes, zelfde type, grootte, afstand, …?) Weet u of andere schapenhouders ook op deze manier handelen?
3. Algemene gezondheid Anti-parasieten Behandelt u uw dieren wel eens tegen parasieten (algemeen)? Wanneer besluit u dit te doen? Preventief/alleen na mogelijke besmetting/....vaccins/ ontwormen Waarom gebruikt u wel/geen preventieve medicatie? Wat zijn de voordelen? (kennis, ervaring, invloed buitenaf, houding) Heeft gebruik van preventieve medicatie ook nadelen? (resistentie) Behandelt u alle dieren? ooien/ rammen/ lammeren/ achterblijvers Gebruikt u dezelfde dosering voor alle dieren? ooien/ rammen/ lammeren/ achterblijvers Schat u de te gebruiken dosis zelf in? Op gewicht/dierenarts/ Bouwt u de dosis af als u eventuele symptomen zichtbaar afnemen? Dierenarts Heeft u een vaste dierenarts? Heeft u bewust voor deze dierenarts gekozen en waarom? Hoe vaak bezoekt de dierenarts gemiddeld het bedrijf? Wat zijn redenen voor u om de dierenarts te laten komen? Verschaft de dierenarts alle medicijnen die u gebruikt of komt u ook op andere manieren aan medicijnen? beurs/ welkoop etc. Geeft de dierenarts ook voorlichting over bepaalde ziektes, welke? Vraagt u hier zelf om? In hoeverre hecht u waarde aan zijn oordeel? En waarom? Is er naast de dierenarts ook iemand anders die u advies verschaft over diergezondheid? Wie? Hecht u meer/minder waarde aan zijn oordeel en waarom?
33
4. Leverbot Algemeen/stand van zaken Wat weet u over leverbot? Sinds wanneer heeft u leverbot infecties op uw bedrijf? Hoeveel geïnfecteerde dieren had u dit jaar op uw bedrijf, en vorig jaar? Verschilt het aantal gevallen veel per jaar? Zijn er ieder jaar geïnfecteerde dieren? Welke dieren worden het meest geïnfecteerd? ooi/ram/lam/ achterblijver Weet u hoe hoog de infectiedruk is in deze omgeving? Weet u welke maatregelen er zijn tegen leverbot? preventief en/of medicatie Heeft u bepaalde maatregelen waardoor u hoopt besmetting te voorkomen/verminderen? weidemanagement/soorten scheiden/... Wat maakt dat u dit doet? Bent u bekend met resistente leverbotten? Weet u waardoor resistentie veroorzaakt wordt? Weet u hoe resistentie verspreid? Herkennen symptomen Hoe herkent u leverbot infecties? uiterlijke kenmerken/bloedmonsters/mestmonsters Herkent u alle gevallen van leverbotinfecties /Weet u altijd zeker dat het leverbot betreft? Herkent u het verschil tussen chronisch en acute leverbotinfecties? Behandeling en medicatie Hoe relevant is het voor u om iets tegen leverbot te doen? - Heeft u er last van? - Behandelt u alle geïnfecteerde dieren? Wat zijn argumenten om (bepaalde) dieren wel of niet te behandelen? (Bijvoorbeeld snelle vernieuwing van ooien: behandelt u ooien en lammeren?) Wat doet u met geïnfecteerde dieren? medicatie/afvoeren/quarantaine.. Indien u gebruik maakt van medicatie: Welk medicijn gebruikt u? hoe wordt dit toegepast (pour up/pasta/..)? Hoe is de keuze gevallen op dit specifieke middel? Kosten/Ervaringen/aanbevelingen anderen (buren,dierenarts oid)/ Type toediening (arbeidsintensiteit) Heeft u het idee dat dit medicijn aanslaat? Hiervoor andere medicijnen gebruikt, wat waren de ervaringen daarmee? Wat heeft gemaakt dat u met dit medicijn gestopt bent? Wie voert de behandeling uit? Uzelf/ingehuurde kracht/dierenarts, in hoeverre controleert u of dit goed verloopt? In welke dosis gebruikt u dit medicijn (ml)? Volgt u altijd de handleiding op verpakking? Is de medicatie voor ieder dier hetzelfde? ooi/lam/achterblijvers Wat doet u wanneer een dier er bovenop is? Stoppen, lagere dosis, ook wanneer de kuur nog niet afgerond is1 Schat u zelf het gewicht in van uw schapen? Hoe doet u dit? Gemiddeld gewicht nemen, rammen zwaarder inschatten?
34
Wanneer besluit u tot behandeling? zichtbare symptomen/preventief na verdenking/na vastgestelde besmetting Wat zijn voor u de duidelijke/doorslaggevende symptomen? Geeft de dierenarts hierbij advies? Waar koopt u de medicijnen tegen leverbot? Beurs/welkoop/dierenarts Indien er een vaccin beschikbaar komt, zou u overwegen deze te gebruiken? Waarom wel/niet Bespreekt Bespreekt -
u de medicatie en preventie mogelijkheden met collega schapenhouders? Wisselt u adviezen uit, met wie? buurman, broer, studieclub Hoeveel waarde hecht u aan ervaringen van collega’s? Wanneer en hoe treft u deze collega’s? Studieclub, fokkerijdagen etc. u de medicatie en preventie mogelijkheden met de dierenarts? Geeft de dierenarts u concrete informatie over leverbot? Geeft de dierenarts u concrete adviezen daartegen? Hoeveel waarde hecht u aan informatie en adviezen van de dierenarts?
Kijkt u bij aankoop van nieuwe dieren naar leverbotinfectie/resistentie? Bijvoorbeeld of. ze uit bepaald gebied komen?
5. Media Welke vakbladen leest u? Leest u alles/gedeeltelijk en welke delen? Heeft u wel eens iets over leverbot gelezen en wat? In geval van prognose: houdt u hier dan rekening mee? Waarom wel/niet? Op welke manier? In geval van preventie/medicatie: past u dit toe op uw bedrijf? Waarom wel/niet? Op welke manier? (indien bij vorige vraag geen prognose is geantwoord) Heeft u weleens een leverbotprognose gezien/gelezen? Waar? Wat vind u daar van? Gelooft u daar wel/niet in? Haalt u ergens anders informatie over de sector vandaan? internet/studieclub/nieuwsbrieven/buren Hoe vaak per jaar, Hoe vaak over leverbot Hoeveel waarde hecht u aan deze informatie?
35
6. Afsluiting Zou u willen dat er meer aandacht zou worden besteed aan (het bestrijden van) leverbot? Op welke manier? Zou u beter geïnformeerd willen worden over de ontwikkelingen rondom leverbot? infecties, resistentie, maatregelen… Op welke manier? Heeft u nog bepaalde klachten/opmerkingen over huidige regelgevingen, beleidvoering, informatievoorzieningen, etc?
Bij alle vragen, indien relevant, vragen naar achtergrond/beweegreden van een bepaalde handeling of keuze. Prikkelen op gebied van arbeid en kosten: bij geen antwoord, op het einde toch direct vragen
36
Bijlage 2 brief GD
Aan geadresseerde Zoetermeer, 29 september 1010 Ons kenmerk Afdeling Tel. Direct e-mail
: : : :
2010-050-MV-LvdV-nr. 102855 Beleid 06-24141815
[email protected]
Betreft
: Deelname onderzoek
Geachte schapenhouder, Gaarne vragen wij u medewerking aan een onderzoek naar de bestrijding van leverbot bij schapen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door studenten van Wageningen Universiteit (WUR) in opdracht van Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE). In het kader van het onderzoek zijn zij op zoek naar bedrijven met leverbotresistentie tegen triclabendazol (Fasinex, Tribex en Endex) en bedrijven zonder leverbotresistentie. De studenten zullen op korte termijn middels een interview enkele vragen willen stellen. Hierbij zal de privacy worden gegarandeerd en uw gegevens niet aan derden worden verstrekt. Heeft u interesse om bij te dragen aan mogelijke oplossingen tegen leverbot, dan stel ik het zeer op prijs als u reageert op deze oproep. Wilt u zich opgeven voor deelname of wilt u meer informatie dan kunt u een e-mail sturen naar
[email protected]. Opgeven kan ook schriftelijk via het bijgevoegde antwoordkaartje. Gezien de tijdsdruk van de studenten zou ik u willen vragen zo snel mogelijk te reageren. Met vriendelijke groet, mw. ir. M.C. Vonk Afdeling Beleid Bijlage
37
Bijlage 3 Oproep op www.boerenvee.nl Onderzoek naar praktische aanpak leverbotproblemen 29-09-2010 Studenten van Wageningen Universiteit zijn op zoek naar knelpunten die de aanpak van leverbotproblemen op de bedrijven van schapenhouders in de weg staan.
Eerdere onderzoeken benaderden het leverbotprobleem van bovenaf (bijv. medicijnontwikkeling), maar in dit onderzoek zal de focus liggen op de problemen die de schapenhouders zelf aangeven. De studenten Dierwetenschappen voeren het onderzoek uit in opdracht van de Productschappen Vlees en Eieren (PVE). ,,Er is veel bekend over hoe je leverbot kunt aanpakken met weidemanagement en medicijnen. Toch lijkt het probleem in de praktijk niet kleiner te worden", zegt Roos Vonk, een van de studenten die het onderzoek uitvoeren. ,,We hopen door het interviewen van schapenhouders op het spoor van mogelijke knelpunten te komen. Wellicht is bijvoorbeeld de voorlichting onvoldoende of zijn de geadviseerde maatregelen in de praktijk lastig uitvoerbaar."
De onderzoekers willen in contact komen met schapenhouders die willen meewerken aan het onderzoek. Ze zoeken bedrijven met leverbotresistentie tegen triclabendazol (Fasinex, Tribex en Endex) en bedrijven zonder leverbotresistentie. Deelnemende schapenhouders zullen geïnterviewd worden.
Wie als schapenhouder wil bijdragen aan mogelijke oplossingen tegen leverbot, kan contact opnemen met Roos Vogelzang (
[email protected]; 06-24141815).
38
Bijlage 4 Overzicht van Behoeften Resistente bedrijven Informatie/voorlichting Specifiekere prognose: wat te doen in welk seizoen en welke regio. Moet getallen bevatten en eerder uitgegeven worden. GD o Moet beter bereikbaar zijn, en sneller antwoorden o Organiseren van info avonden (regionaal) o Specialist o Informatie over medicijngebruik, niet te snel koppelbehandeling adviseren o Persoonlijk advies o Moet pro actief zijn o Moeten regionale specifieke kennis hebben o Moeten per regio specifiek aanpakken Meer concrete informatie, informatie specifiek voor persoon Meer informatie gericht op hobby (dit is groot deel van de sector) Vakbladen o Diepgaandere info (niet alleen algemeen) over leverbot o Nieuwe info Geïnformeerd worden over nieuw onderzoek/nieuwe ontwikkelingen Concrete actie vanuit bedrijven Informatie vanuit officiële organen Duidelijkheid met welke probleem je naar welke instantie moet (LNV, VWA, GD..) Hobbyschapenhouder starterspakket geven Informatie over ontwormen Informatie over behandelen van geiten Dierenarts Betere kennis wat betreft schapen en leverbot (leidt tot meer vertrouwen) Meer persoonlijk advies Moet duidelijk uitleg geven Behandelplan opstellen Meer pro actief zijn Moet zelf analyse van mestmonsters kunnen doen Kosteloos onderzoek uitvoeren Moet een zorgvuldige diagnose geven Moet (meer) voorlichtingsavonden organiseren Medicatie Nieuwe medicijnen (liever geen combimiddel) Meer medicijnen op de markt (minder beperkte regelgeving, betere internationale handel) Grotere letters, duidelijke bijsluiters Vaccin tegen leverbot Iedereen moet zich aan protocol van doseren houden Producent moet meer betrokken zijn bij medicijn en meer garantie geven
39
Regelgeving Praktischer, handiger I&R Minder problemen door actief waterbeheer, meer zeggenschap over waterpeil Praktischere regels, vooral wat betreft medicatie Regels met betrekking tot gezondheidsonderzoeken moeten goedkoper Behandelplan Lijst medicijnen: welke wanneer te gebruiken zijn Meerjarig behandelplan Duidelijke brochure uitgeven: cyclus, wanneer, welke tijd en welke middelen Onderzoek Hoe verspreiding gaat Meedoen als proefpersoon Er moet meer internationale samenwerking komen (Engeland) Overheid Vergoeding (stimuleren met bijvoorbeeld bonussen) voor vrij zijn bepaalde ziektes
Niet-resistente bedrijven Informatie/voorlichting Prognose moet specifieker per regio GD moet meer betrokken zijn Vakbladen duidelijker informatie (efficiënt), concreet, praktisch en specifiek Meer voorlichting over behandelmomenten, leverbot en wormen Specifieke behandelinformatie op het moment dat het nodig is Kennis van infectiedruk op eigen bedrijf Kennis hoe cyclus doorbreken Nieuwe informatie Blad voor professionele schapenhouders Schapenhouders die er weinig mee bezig zijn bereiken Dierenarts Moet meer kennis hebben van schapen Gratis informatie van dierenarts Medicatie Nieuwe medicijnen Antileverbotmiddelen zonder antiwormmiddel als bestanddeel Meer klein verpakkingen voor hobbyhouders Geen onnodige behandelingen
40
Overheid Meer begrip Meer stem als kleine sector Preventieve maatregelen Meer preventieve maatregelen i.p.v. medicatie Leverbot analyse Iedereen moet mest en bloedonderzoek doen Bloedmonsters goedkoper maken Regelgeving Praktischere en handigere I&R Minder regels/bureaucratie Meer invloed op stukken grond (nu niet door bijvoorbeeld natuurbeheer) Certificaat of iemand leverbot/resistent is
41
Bijlage 5 Wat gezegd wordt over andere schapenhouders Resistente bedrijven Informatie/voorlichting Anderen moet voorgelicht worden Schapenhouder zijn te gemakzuchtig, er is genoeg informatie beschikbaar Contact collega’s Iedereen eigen manier van handelen, moeilijk te overtuigen Dierenarts Hobbyschapenhouder luisteren altijd naar dierenarts en die zegt altijd dat er behandeld moet worden Medicatie Anderen doseren onder of doen maar wat Om de zes weken behandelen is slecht Melkveehouders niet bewust van leverbot, behandelen niet vaak genoeg daardoor blijft leverbot in stand Gezondheid Niet iedereen kijkt bij aankoop nieuwe dieren naar ziektes Beweiding Anderen wisselen koeien en schapen: hoge infectiedruk Veel vinden omweiden te veel gedoe Algemeen Hobbyhouders zijn er niet genoeg mee bezig en hebben te weinig kennis Het probleem komt bij de professionele sector vandaan Schapenhouders in de buurt zijn niet bezig met resistentie Probleemgevallen: mensen die aan het afbouwen zijn
Niet-resistente bedrijven Informatie/voorlichting Niemand komt naar informatiedagen, internet is voldoende Veel hobbyhouders lezen te weinig Hobbyhouders hebben vaak maar een informatiebron Hobbyhouders zijn moeilijk te bereiken Schapenhouders moeten bewust worden Contact collega’s Onbekend hoe buren handelen, er is geen contact Medicatie Veel schapenhouders ontwormen niet vlak na het aflammeren Veel schapenhouders spelen eigen doktertje, bijvoorbeeld medicijnen die over waren worden alsnog gebruikt
42
-
Teveel behandelen is slecht
Gezondheid Veel schapenhouders zijn zich niet bewust van leverbot, kijken niet naar nieuw dier wat ze aankopen, dier gaat zo bij de kudde Beweiding Er zijn schapenhouders die niet maaien alleen omweiden Er zijn schapenhouders die schapen het land injagen en verder niets doen o Vaak niet bijvoeren in het land Algemeen Er is veel onkunde in de schapenwereld Schapenhouders die er niet mee te maken hebben onderschatten leverbot Veel schapenhouders vinden dat schapen houden niets mag kosten
43