NEDERLANDS JURISTENBLAD
CONSTITUTIONELE (ON)GELETTERDHEID ž Brandstichting gewelddadig? ž Opleidingshuis rechterlijke macht ž Aanwijzing 174 Ar P. 1106-1182 JAARGANG 88 26 APRIL 2013
10295523
17
Magna Charta Leergang
Contractenrecht 2013/2014 De Academie voor de Rechtspraktijk heeft onder de naam Magna Charta Webinars een leergang contractenrecht ontwikkeld. Dit is de eerste leergang contractenrecht die men volledig via internet kan volgen. Topsprekers vanuit de praktijk behandelen met u de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van het contractenrecht.
Uitleg van overeenkomsten | 17 juni 2013 | 14:00 - 17:15 uur Mr. M. de Koning, advocaat Kennedy Van der Laan Remedies | 20 september 2013 | 14:00 - 17:15 uur Mr. W.L. Valk, vice-president Hof Arnhem, redacteur Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek en Vermogensrecht, bestuurslid Vereniging Burgerlijk Recht Mededingingsrecht | 15 oktober 2013 | 09:00 – 12:15 uur Mr. N. van Nuland, advocaat AKD Elektronisch contracteren | 15 november 2013 | 14:00 – 17:15 uur Mr. M. Weij, advocaat SOLV IPR | 9 december 2013 | 14:00 - 17:15 uur Prof. dr. X. Kramer, hoogleraar Internationaal Privaatrecht en rechtsvergelijking Erasmus Universiteit Rotterdam Derden en overeenkomsten | 21 januari 2014 | 09:00 – 12:15 uur Mr. A.P. Koburg, advocaat Houthoff Buruma Arbitrage, mediation in contracten | 22 januari 2014 | 14:00 - 17:15 uur Mr. A.J. Kok, advocaat Loyens & Loeff N.V. Mr. J.G. Kuiper, mediator Loyens & Loeff N.V. Algemene voorwaarden | 4 maart 2014 | 09:00 – 12:15 uur Mr. J.H.M. Spanjaard, advocaat La Gro Advocaten English Contract Law | 4 april 2014 | 14:00 - 17:15 uur Mr. H.L. Swaffield, advocaat Harrington Law
Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht T 030 - 220 10 70 | F 030 - 220 53 27 E
[email protected] I magnacharta.avdrwebinars.nl
WEBINARS “ N O
F E A R .
N O
L I M I T S .
N O
E Q U A L . ”
Inhoud
1109
Prof. mr. T.N.B.M. Spronken Homo Monarchus anno 2013
Wetenschap 874
1110
Prof. mr. dr. L.H.J. Adams Constitutionele geletterdheid voor de democratische rechtsstaat
Focus 875
1119
Mr. drs. L. Dalhuisen Prof. dr. F. Koenraadt Hoe gewelddadig is brandstichting? Juridische versus gedragskundige gevaarskwalificatie
Focus 876
1129
Mr. T.J. Poppema Aanwijzing 174!
Rubrieken 878-911 Rechtspraak 912 Boeken 913-925 Tijdschriften 926-938 Wetgeving 939-944 Nieuws 945 Universitair nieuws 946 Personalia 947 Agenda
NEDERLANDS JURISTENBLAD
MONARCHIE ontdaan
CONSTITUTIONELE (ON)GELETTERDHEID
van (vrijwel) alle
ž Brandstichting gewelddadig? ž Opleidingshuis rechterlijke macht ž Aanwijzing 174 Ar P. 1106-1182 JAARGANG 88 26 APRIL 2013
POLITIEKE MACHT,
17
de VERWACHTINGEN ten aanzien van de KONING als instituut zijn HOOG Pagina 1109
1124
Mr. drs. K.G.F. van der Kraats Het nieuwe opleidingshuis kent vele kamers
O&M 877
Ook al is de
10295523
Vooraf 873
1130 1156 1157 1167 1173 1178 1180 1181
In het POLITIEKE en bij uitbreiding het MAATSCHAPPELIJKE leven lijkt de GRONDWET vaak als achtergronddocument te fungeren (MUURBLOEMPJE)
Pagina 1112
De nieuwe OPLEIDING kan als katalysator dienen voor een CULTUUROMSLAG in de RECHTSPRAAK, waarbij samenwerking, vertrouwen, diversiteit, feedback, openheid en ontwikkeling VANZELFSPREKEND zijn
Pagina 1128 GEWELDDADIGHEID bij brandstichting vanuit de GEDRAGSKUNDE bezien, is niet zo VASTOMLIJND als de JURIDISCHE kwalificatie Pagina 1121 voorstelt
Dat het op juiste wijze toepassen van AANWIJZING 174 in belangrijke mate VOORKOMT dat de uitvoeringspraktijk wordt OVERVALLEN door nieuwe REGELS en daardoor FOUTEN maakt, zal door niemand (kunnen) worden Pagina 1129 ontkend
“Het PROBLEEM dat ik met dergelijke ontwikkelingen heb, is dat burgers MINDER TOEGANG tot de RECHTER hebben en dat de CONTROLERENDE rol van de onafhankelijke rechter Pagina 1173 AFNEEMT”
De SECOND OPINIONprocedure biedt partijen een ALTERNATIEF voor de gewone bodem- of kortgedingprocedure in HOGER BEROEP
Pagina 1177
Omslag: Orange crowd © RATOCA/ Shutterstock.com
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Richard H. Happé, belastingrecht, Aart Hendriks,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechtssociologie, Martijn
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
W. Hesselink, rechtsvergelijking en Europees privaatrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, C.J.H.
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Jansen, rechtsgeschiedenis, Harm-Jan de Kluiver, onderne-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
mingsrecht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Theo de
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Roos, straf(proces)recht, Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J.
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
Schrijver, volkenrecht en het recht der intern. organisaties,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Ben Schueler, omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migra-
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
tierecht, Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G.
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Visser, intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
en recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Wibier, financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
HOE VER KIJK JIJ? (UNIVERSITAIR) DOCENT ONDERNEMINGSRECHT 1.0 FTE - Vacature nr. 1.2013.00075 Faculteit der Rechtsgeleerdheid
De faculteit verzorgt diverse opleidingen in de disciplines Rechtsgeleerdheid, Notarieel recht en Criminologie. Het facultaire onderzoek richt zich op de maatschappelijke functie en relevantie van het recht. De (universitair) docent verzorgt en coördineert het onderwijs in het vennootschaps- en rechtspersonenrecht in de bacheloren masteropleiding Rechtsgeleerdheid. De tweede hoofdtaak betreft het opzetten en uitvoeren van onderzoek op dit rechtsgebied. Kijk voor meer informatie op WWW.WERKENBIJDEVU.NL
Vooraf
873
Homo Monarchus anno 2013
17
Het is een week voor de kroning en het nationale Koningslied is gesneuveld. De kritiek die op het lied met name in de sociale media explodeerde was dodelijk. Waarschijnlijk was het de gewone radioluisteraar door het hoge rap-gehalte van het lied niet zo opgevallen, maar in Pauw en Witteman fileerde Wim Daniëls op 19 april jl. onder grote hilariteit de tekst. In de derde regel stonden maar liefst acht taalfouten in 14 lettergrepen en ook met iedere volgende regel was wel iets mis. De online petitie “Nee tegen het Koningslied” van Silvia Witteman en een negatieve twitter-storm aangewakkerd door bekende Nederlanders deden de rest. Hoe democratisch de gedachte ook was om een lied samen te stellen op basis van Crowdtexting, de neersabeling was minstens even democratisch als de tekstdichting. Zou het lot van het Koningslied een voorbode zijn van dat van de monarchie? Al hoopt het Republikeins Genootschap van wel, ik denk het niet. De meest gehoorde kritiek was immers dat men het lied beschamend vond voor het koningshuis. Dit kon je een koning toch niet aanbieden? En daarmee zijn we beland bij wat het overgrote deel van de bevolking en politici – ook in de huidige tijd – ziet in het koningschap als vertegenwoordiging van onze natie. Ook al is de monarchie ontdaan van (vrijwel) alle politieke macht, de verwachtingen ten aanzien van de koning als instituut zijn hoog. Deze moet ons niet alleen symbolisch vertegenwoordigen, maar ook een onpartijdige middelaar zijn, matigend als de populistische gemoederen te hoog oplaaien, van hoog democratisch en ethisch gehalte getuigen, voor binding zorgen en stabiliteit uitstralen. Ga er maar aan staan als mens met blauw bloed. In het blad 360 van april 2013 staat een compilatie van artikelen over de homo monarchus, waarvan ik de titel heb geleend, waarin de vraag centraal staat hoe het de monarchieën zal vergaan in de 21ste eeuw. Hillary Mantel, auteur van de bekroonde biografie over Thomas Cromwell, de eerste minister van Hendrik VIII1 en kenner van het Engelse koningshuis gaat vooral in op het paradoxale effect van het publieke karakter van het koningschap dat is gebaseerd op het uitgangspunt dat het koningshuis openbaar bezit van het volk is. Aan de ene kant is er de verering en het ontzag die leden van de Koninklijke familie te beurt vallen, maar tegelijkertijd kunnen we elk moment de sluier van respect wegtrekken en ze genadeloos behandelen. Even genadeloos als het Koningslied. Eigenlijk beschouwen we ze niet als mensen, aldus Mantel. Vroeger werden koningen en koninginnen onthoofd als ze in ongenade vielen, nu worden ze in de media terechtgesteld. De Spaanse koning die betrapt wordt op olifantenjacht, prins Harry die naakt op een feestje gefilmd wordt of ons toekomstige Koninklijke paar dat in een jetset compound in Mozambique een villa wil bouwen. Vorstenhuizen moeten balanceren op wankele tronen en zij worden met argusogen gevolgd. Naar het interview van Willem Alexander en Maxima dat op 17 april werd uitgezonden keken 4 miljoen Nederlanders. Het leek een lakmoesproef waarin onze toekomstige koning moest bewijzen geschikt te zijn voor het ambt en het interview werd door experts op het
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
gebied van gesprekstechnieken en lichaamstaal in een blog geanalyseerd.2 Het was niet live en er zal vast uitgebreid voor geoefend zijn, maar er mocht ook niks fout gaan want dat zou het vertrouwen in het gezag van de toekomstige koning schaden. Het leek wel een verkiezingsdebat waar maar één winnaar uit mocht komen. Past een monarchie als instituut wel binnen een volwassen samenleving die een democratische rechtsstaat is? Er zijn veel rationele argumenten tegenin te brengen. Erfelijk overdraagbare publieke functies passen daar niet in en meeregeren zonder dat duidelijk is waaruit dat meeregeren bestaat evenmin. Waarom zouden democratisch tot stand gekomen wetten moeten worden ondertekend door de Koning en nog wel bij de gratie Gods? Waarom kunnen ceremoniële functies niet worden uitgevoerd door een president die wordt gekozen op basis van zijn kwaliteiten? Toch is de Nederlandse bevolking en ook het politieke spectrum in meerderheid voor de handhaving van de status quo of een moderne vorm daarvan. De Koning als symbool van nationale eenheid en macht, zonder eigen macht, maar die wel gezag uitstraalt en de Nederlandse belangen in het buitenland dient. Die democratische waarden verdedigt en dienstbaar is aan de samenleving en de Nederlandse handelsbelangen. Die privé-gedragingen steeds zorgvuldig afweegt tegen het openbare belang onder voortdurend toezicht van de verantwoordelijke minister-president.3 Dat zijn de eisen die aan de moderne homo monarchus gesteld worden. Het honorarium daarvoor is niet gering, de huisvesting evenmin maar het blijft een glazen kasteel waar iedereen naar binnen kijkt. Ik vind het niet zo vreemd dat Willem Alexander in het interview van 17 april gemeld heeft dat hij geen bezwaren zou hebben tegen een puur ceremonieel koningschap als daarvoor langs democratische weg gekozen zou worden.4 Zijn leven zou heel wat lichter en vrijer zijn zonder, of met een ingeperkte, ministeriële verantwoordelijkheid voor alles wat hij zegt en doet. Hij vindt linten doorknippen ook belangrijk. Dat zijn zijn eigen woorden. Hij houdt van de franje van Oranje. Taru Spronken
1. Woolf Hall en Bringing Up the Bodies. 2. www.nu.nl/algemeen/3400360/liveblog-experts-duiden-interview-koningspaar.html 3. Notitie over modern koningschap d.d. 24 mei 2011 van minister-president Rutte alsmede het advies hierover van de Raad van State d.d. 23 december 2010. 4. Zie het initiatiefvoorstel van rijkswet van de leden Elissen en Helder strekkende tot modernisering van de rol van de Koning, Kamerstukken 2010-2011, 32 866, waarin wordt voorgesteld dat de koning geen deel meer uitmaakt van de regering en dat de ministeriële verantwoordelijkheid in zijn huidige vorm vervalt.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1109
874
Wetenschap
Constitutionele geletterdheid voor de democratische rechtsstaat Maurice Adams1 Onze constitutionele cultuur kan als wat relativistisch, pragmatisch of zelfs badinerend worden bestempeld. Maar iedere democratie rust op de pijlers van legitimiteit en slagkracht. Ter wille van de democratische rechtsstaat zou dat ook moeten worden bewerkstelligd en bevorderd vanuit constitutioneel perspectief. Zonder de conditio sine qua non van de geest van vrijheid, pluralisme en solidariteit gaat dat niet. Is die afwezig, dan is een revitalisering van het constitutionele domein een zinloze exercitie. Blijkt er echter ook maar iets van die geest aanwezig dan heeft het wel degelijk zin om ook vanuit een constitutioneel perspectief de democratische rechtsstaat te bevorderen. Want ‘when the spirit of liberty still lives in the hearts of men and women then law, courts, and constitutions are the indispensable oxygen, indispensable to keep that flame of liberty still alive.’ In deze op 24 april j.l. uitgesproken rede roept de auteur op te komen tot de ontwikkeling van wat hij ‘constitutionele geletterdheid’ noemt.
I De Vlaamse politicoloog Luc Huyse heeft eens geschreven dat elke democratie op twee pijlers rust.2 De eerste daarvan is legitimiteit: dat is de overtuiging, aanwezig in brede lagen van de bevolking, dat de politieke instellingen en hun equipage het vertrouwen waard zijn; dat wie de staat bestuurt daartoe ook het benodigde draagvlak heeft. Slagkracht is de tweede pijler: dat is het vermogen van de overheid om dat vertrouwen ook waar te maken. Voor constitutionalisten heeft dit inzicht uiteraard bijzondere betekenis, omdat constitutionele normen worden geacht de vermelde legitimiteit en slagkracht te begeleiden; onder meer voor wat betreft het erkennen en beschermen van de rechten van burgers, het hun verlenen van een stem, en ten aanzien van goed bestuur.3 Zo zijn de voorbije jaren constitutionele normen een belangrijk onderdeel geweest in het streven om een democratische en rechtsstatelijke cultuur te vestigen en te bevorderen in een heel aantal door conflict en geweld verscheurde samenlevingen:4 van Zuid-Afrika tot Bosnië-Herzegovina, in Oost-Europa en in Zuid-Amerika. Het concept van de democratische rechtsstaat, waarover later meer, verhoudt zich daarbij tot het constitutionele als waarden tot normen. Die democratische rechtsstaat kan dan begrepen worden als een abstract principe, dat zich door juridisch meer concrete normen, in de vorm van regels en beginselen, wil laten realiseren.5 Dergelijke normen liggen onder meer vervat in een veelheid aan nationale, Europese en internationale regelingen, waaronder, prominent maar niet exclusief, een grondwet.
1110
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
In meer gevestigde democratieën lijken constitutionele normen soms als een obstakel te worden ervaren voor wat diegenen die de politieke instellingen bemensen als rechtvaardige, noodzakelijke of voortvarende besluitvorming zien. Om een paar voorbeelden uit eigen land te geven: het vereiste van parlementaire informatie vooraf bij deelname aan militaire operaties wordt zo restrictief uitgelegd dat het parlement buiten spel komt te staan;6 uitvoering van Europese richtlijnen geschiedt soms niet bij wet in formele zin, zoals behoort, maar bij AMvB (zelfs als die in strijd zijn met de Nederlandse wet).7 En wat te denken van het feit dat grote ethische onderwerpen zoals die met betrekking tot abortus, euthanasie, prostitutie en softdrugs, nauwelijks geformuleerd of begrepen worden als constitutionele vraagstukken – onder meer in relatie tot de artikelen 2 en 8 EVRM – maar vooral als reguleringskwestie (‘al dit soort van zaken grijpen nu eenmaal plaats, we kunnen er dus maar beter grip op krijgen door ze onder begeleiding en toezicht toe te staan’). En waarom wordt een debat over de dubbele nationaliteit van bewindslieden niet steviger in het licht van art. 3 Grondwet getoonzet?8 En is de gretige wijze waarop de Tweede Kamer in maart 2012 de rol van de Koningin bij kabinetsformaties wegdacht niet tevens constitutioneel opmerkelijk?9
II Het zou kunnen dat de directe oorzaak voor de geschetste gang van zaken te vinden is in de systeemcrisis, economisch of anderszins, die heel wat landen al een aantal jaren ondergaan: die zet zowat alle verhoudingen op scherp, ook
de constitutionele. Als de dreiging groot is, meent men weinig houvast te vinden in beginselen, bevoegdheden en procedures die voor een geheel andere situatie lijken te zijn gedacht. Toch denk ik dat voor ons een dergelijke diagnose de kern van de zaak niet raakt, dat het althans tevens om uitingen gaat van iets wat dieper ligt; een kwestie die we zouden kunnen aanduiden met het begrip constitutionele cultuur. Daaronder versta ik hier, kort gezegd, de wijze waarop in een bepaalde samenleving met constitutionele normen wordt omgegaan. Het gaat dan om een meer structureel netwerk van uitgangspunten en daarop steunende praktijken die een bepaalde samenleving met betrekking tot constitutionele aangelegenheden stempelen.10 In ieder geval wordt in Nederland al jaren gesproken over een sobere cultuur ter zake, en over een grote afstand tussen politiek en Grondwet: ‘In Den Haag is er bijna geen politicus te vinden die een debat zou willen winnen of verliezen op de grond dat een in het geding zijnd besluit al dan niet in strijd met de Grondwet zou zijn.’11 Buiten de betrekkelijk kleine kring van constitutionele specialisten en rechtsstatelijk geoccupeerde juristen, lijken er inderdaad slechts weinigen te zijn die zich uitdrukkelijk als hoeder van de Grondwet begrijpen, dus ook niet in de schoot van de organen die daar bij uitstek voor zijn aangewezen, dat zijn regering en Staten-Generaal gezamenlijk.12 Ook als het om heel wezenlijke kwesties lijkt te gaan, speelt veel van het constitutionele leven zich in ieder geval af buiten de geschreven Grondwet om, bijvoorbeeld in de ontwikkeling van constitutionele gewoonten. En dit met alle onvastheid die dat met zich mee brengt: over politieke partijen, de onafhankelijkheid van de rechtspraak of de vertrouwensre-
gel, is alvast niets expliciets te vinden in de Grondwet zelf. Ook wordt de zelfstandigheid van de Staten-Generaal vooral op indirecte wijze benadrukt, via de bepaling die leert dat elk der kamers haar eigen griffier en voorzitter mag benoemen (art. 61). Over de rechtsstaat en de Europese Unie staat er geen uitdrukkelijk woord in de Grondwet, en een preambule of inspirerende prelude treffen we ook niet aan. De vormgeving van de Grondwet is al met al weinig
De vormgeving van de Grondwet is al met al weinig bevlogen; een ‘karakterloos gebouw’ waarvan de makers ‘slechts spaarzaam door de muze werden bezocht’ bevlogen; een ‘karakterloos gebouw’ waarvan de makers ‘slechts spaarzaam door de muze werden bezocht.’13 Ook kenmerkt zich het Nederlandse constitutionele discours niet wezenlijk, zoals bijvoorbeeld in België, door de taal van het behoren en de daaraan verbonden eisen van gehoorzaamheid.14 Misschien moeten we onze constitutionele cultuur als relativistisch, pragmatisch of zelfs badinerend bestempelen.
Auteur
Societies: Integration or Accomodation?,
kwaad gekund, nu het hoe dan ook een
Grondwet hadden gedaan. En het ene kan
1. Dit artikel is de geschreven versie van de
Oxford: Oxford University Press 2008 en H.
verandering van niet onbelangrijk constitu-
volgens hen niet met het andere samen-
rede die prof. mr. dr L.H.J. Adams op 24 april
Lerner, Making Constitutions in Deeply
tioneel gewoonterecht oplevert, waarbij de
gaan: ‘Wij zweren (beloven) dat wij Uw
j.l. uitsprak aan Tilburg University, bij gele-
Divided Societies, Cambridge: Cambridge
Koning ook steeds naar een vertrouwensre-
onschendbaarheid en de rechten van Uw
genheid van de aanvaarding van het ambt
University Press 2011.
latie met de Eerste Kamer vroeg! Het
Koningschap zullen handhaven’, is een al te
van hoogleraar Democratie en Rechtsstaat.
5. Over de relatie tussen waarden en nor-
betreffende Kamerdebat kenmerkte zich
dure eed, want niet verenigbaar met de
De leerstoel is ingesteld door het vfonds
men, zie verder onder meer WRR, Waarden,
door een vrijwel kritiekloze gedachtewisse-
plicht ‘zonder last of ruggespraak’ (art. 67
(www.vfonds.nl, Nationaal Fonds voor Vre-
normen en de last van het gedrag, Amster-
ling. Alleen Van der Staaij (SGP) manifes-
lid 3) de parlementaire taak uit te voeren.
de, Vrijheid en Veteranenzorg). Adams is
dam: Amsterdam University Press 2003.
teerde bedenkingen.
Zie echter art. 3 Wet beëdiging en inhuldi-
tevens gewoon hoogleraar Encyclopedie van
6. Hierover A. Kristic, De Staten-Generaal
10. Vergelijk R. Siegel, ‘Text in Context:
ging van de Koning. Bovendien hebben ze
het recht aan Tilburg Law School. De verba-
en de inzet van de Nederlandse krijgs-
Gender and Constitution from a Social
ook trouw gezworen aan de Koningin. En is
tim-stijl van de rede werd enigszins gehand-
macht, Deventer: Kluwer 2012 (er werd
Movement Perspective’, 150 University of
er geen reden die trouw als een persoonlijke
haafd. Dank aan de collega’s Ernst Hirsch
overigens wel een ruimere praktijk afge-
Pennsylvania Law Review 2001, p. 297.
in plaats van als een constitutionele eed op
Ballin, Karsten Meijer en Anne Meuwese,
dwongen, maar dit was constitutioneel
11. L.F.M. Besselink, ‘Constitutionele klima-
te vatten. Zie hierover het commentaar
allen Tilburg Law School, voor commentaar
onverplicht).
tologie’, Nederlands Juristenblad 1998, p.
door E.M.H. Hirsch Ballin bij art. 32 Grond-
op een eerdere versie van dit artikel.
7. E. Jurgens, ‘Hoe de regering hardnekkig
212. Zie tevens over de Nederlandse consti-
wet op www.nederlandrechtsstaat.nl
de Grondwet overtrad’, Socialisme en
tutionele cultuur G.F.M. van der Tang,
13. Hierover G. van der Tang, ‘Een Grond-
Noten
Democratie 7-8/2007, p. 70-76.
Grondwet en grondwetsidee, Arnhem: Gou-
wet voor de politieke samenleving’, in De
2. L. Huyse, De lange weg naar Neuf-
8. Met dank aan E.M.H. Hirsch Ballin voor
da Quint 1998, p. 373-375; De Grondwet
Grondwet herzien, 25 jaar later, p. 91 en 94.
château, Leuven: Uitgeverij Van Halewijck
het aanreiken van dit voorbeeld.
herzien, 25 jaar later, Directie Constitutione-
14. De recente Staatscommissie Grondwet
1996, p. 7 en 192.
9. De wijziging greep plaats door middel
le Zaken, 2008, en de evaluatie van de
nam juist daarom de ‘versterking van het
3. E.M.H. Hirsch Ballin, ‘Samenwerking in
van eenvoudige aanpassing van het intern
Grondwet door T. Barkhuysen, M.L. van
normatieve karakter van de Grondwet’ als
de waarborging van grondrechten’, in J.
werkende Reglement van Orde van de
Emmerik, W. Voermans e.a., De Nederlandse
leidraad van haar werkzaamheden. Rapport
Gerards en A. Terlouw (red.), Amici Curiae.
Tweede Kamer. Zie TK Handelingen
Grondwet geëvalueerd: anker- of verdwijn-
Staatscommissie Grondwet 2010, p. 13. En
Adviezen aan het Europees Hof voor de
2011/12, 32 759 nr. 66 item 6, vergadering
punt?, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2009.
dit in weerwil van het scepticisme hierover
Rechten van de Mens, Nijmegen: Wolf
21 maart 2012, p. 26-47. Het is overigens
12. Of het zouden die leden van de Staten-
bij heel wat academici, al sinds jaren. Zie
Legal Publishers 2012, p. 131.
niet zeker of dit strijdigheid met de Grond-
Generaal moeten zijn die verklaarden dat ze
het overzicht bij B. Oomen, ‘Constitutioneel
4. Hierover recent onder meer S. Choudhry
wet oplevert, met name met art. 43. Maar
geen trouw aan de nieuwe Koning wilde
bewustzijn in Nederland’, Recht der Werke-
(ed.), Constitutional Design for Divided
nader advies en discussie hierover had geen
zweren of beloven, omdat ze dat al aan de
lijkheid 2009/2, p. 55-59.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1111
Wetenschap
III Wat nu interessant is om te constateren is niet alleen dat de Grondwet of andere constitutionele normen zo nu en dan worden genegeerd of overtreden – dat is een ernstige zaak, maar desondanks zullen sommigen denken: join the club! –, maar ook dat die vaak niet eens voorwerp van discussie zijn op plaatsen en momenten waar dat bij uitstek mogelijk is. In het politieke en bij uitbreiding het maatschappelijke leven lijkt de Grondwet in ieder geval vaak als, maximaal, achtergronddocument te fungeren (muurbloempje);15 ver verwijderd van de alledaagse praktijk en weinig betrokken in ons denken over de inrichting van de samenleving en de oriëntatie daarvan. Het klinkt verontrustend allemaal, maar eigenlijk zou je een dergelijk gebrek aan urgentie ook als iets positiefs kunnen zien. Want ‘[g]ezegend zij het land dat kennelijk een zo vaste institutionele orde kent dat de Grondwet er geen gewoon mens interesseert.’16 Blijkbaar zijn we maatschappelijk zo prudent dat we ook aan het nationale constitutionele document bij uitstek zelf, de Grondwet, weinig aandacht menen te hoeven besteden. In dit beeld past dat rapporten van staatscommissies, ook als die uitdrukkelijk op de Grondwet betrekking hebben, wonderlijk genoeg al vóór verschijning in een spreekwoordelijke lade belanden.17 Hetzelfde voor wat betreft het ontbreken van grondwettigheidstoetsing door de rechter, gekoppeld aan veelvuldige proclamaties van het primaat van de politiek. Of nog, het feit dat een herziening van de Grondwet moet samenvallen met de periodieke Kamerverkiezingen; veel maatschappelijke of politieke aandacht voor dergelijke herziening kan er dan niet worden gegenereerd, aangezien de politieke strijd wordt overschaduwd door andere kwesties dan een grondwetsherziening.18 De oorzaak van dit alles zou gelegen zijn in het sociale pluralisme waarmee we al vanaf het begin van de Republiek te leven hebben: een eerder zwak ontwikkelde constitutionele cultuur – gecompenseerd door het zogenoemde harmoniemodel19 –, heeft als voordeel dat economische en sociale ontwikkelingen soepel kunnen worden gefaciliteerd en geabsorbeerd.20 Het constitutionele recht vergroot dan althans niet de spanningen die uit die veranderingen voortkomen. Om wat beter grip te krijgen op deze kwestie is nog steeds het proefschrift, uit 1958 alweer, van J. van der Hoeven inspirerend.21 Volgens Van der Hoeven geldt voor alle recht dat maatschappelijke, culturele en ethische verhoudingen bepalend zijn voor de inhoud daarvan; dat is heden ten dage natuurlijk een minder opzienbarend inzicht dan
Rapporten van staatscommissies, ook als die uitdrukkelijk op de Grondwet betrekking hebben, belanden wonderlijk genoeg al vóór verschijning in een spreekwoordelijke lade 1112
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Van der Hoeven zegt niet dat het politieke leven zich noodzakelijk arbitrair voltrekt. Wel zegt hij dat constitutionele regels voortvloeien uit de politieke praktijk, en niet andersom het destijds was. Bij het constitutionele recht is dat echter in versterkte mate het geval, omdat in het constitutionele recht de regels (mede) getoetst worden door de deelnemers aan het spel. Zodanig zelfs dat het eigen leven van de staat aan vele, vaak zelfs geschreven regels van constitutioneel recht, in het bijzonder die met betrekking tot het politieke staatsrecht – dat zijn de regels met betrekking tot de functies van, en de verhoudingen tussen, de hoogste politieke instellingen; staatsorganisatierecht – het karakter van norm ontneemt: ‘zij zijn dikwijls veeleer een min of meer correcte omschrijving van de politieke verhoudingen die bestonden op het ogenblik, waarop de regel werd geformuleerd, dan dat zij de verhoudingen zouden kunnen beheersen.’22 Deze ontwikkeling wordt nog versterkt doordat met de verdere ontwikkeling van politieke verhoudingen de constitutionele norm bovendien als momentopname aan scherpte verliest. De argumentatie van Van der Hoeven luistert nauw, en een kwalificatie is dus op zijn plaats. Van der Hoeven zegt niet dat het politieke leven zich noodzakelijk arbitrair voltrekt. Wel zegt hij dat constitutionele regels voortvloeien uit de politieke praktijk, en niet andersom.23 Uit het samenspel van de politieke machtsverhoudingen en de noden die de maatschappelijke praktijk stelt, groeien dus als het ware de normen die het constitutionele domein uitmaken; dat zijn dan de regels die uiteindelijk bij aanvaarding als constitutionele regel worden beschouwd, geschreven of ongeschreven. Zo bekeken worden we in Nederland met een luxeprobleem geconfronteerd: we hoeven ons niet druk te maken over de invloed of relevantie van het constitutionele recht; democratie en constitutioneel recht blijken immers zo met elkaar vergroeid dat we ons, inderdaad,24 gelukkig mogen prijzen. Om het met een beeld van Loewenstein te zeggen: het constitutionele kostuum lijkt ons goed te passen.25 Nederland als gidsland, stabiel en ferm doordrongen van het belang
van maatschappelijk pluralisme en tolerantie. Misschien soms wat constitutioneel onachtzaam, maar globaal genomen toch democratisch evenwichtig. In de polder bestaat tussen constitutie en politiek een gelukkig huwelijk. Indien het voorgaande inderdaad correct is, dan moeten de constitutionele vergissingen die zo nu en dan worden gemaakt vooral worden begrepen als accident de parcours: waar gehakt wordt, vallen nu eenmaal spaanders! Maar uiteindelijk is er niet echt iets problematisch aan de hand. In ieder huwelijk is wel eens wat. Maar daarna gaat het leven gewoon verder.
IV Recht is een creatie van de geest en dus een bij uitstek interpretatief gegeven; ook constitutionele normen zijn voor hun betekenis en (voort)bestaan afhankelijk van wat politici erover denken en ermee doen.26 In de mate dat Van der Hoeven beargumenteerde dat politiek en constitutie (constitutionele normen) geen los van elkaar staande entiteiten zijn, had hij het bij het juiste eind. Constitutionele normen fungeren althans niet als een neutrale en statische maatstaf waaraan het politieke handelen dan vervolgens kan worden afgemeten.27 Sterker nog, een zekere constitutionele elasticiteit en wederkerigheid tussen constitutie en maatschappij, is zelfs een goede zaak. De maatschappij waarvoor constitutionele normen dienen is immers steeds aan veranderingen onderhevig, en die normen moeten zich ook aan die veranderingen kunnen aanpassen. Waakzaamheid is desondanks geboden. Van Gunsteren heeft in de context van het politieke staatsrecht afdoende beargumenteerd waarom al te veel subjectiviteit en onachtzaamheid gevaarlijk kan zijn:28 zonder constitutioneel ankerpunt zou, in het ergste geval, iemand met behoefte aan daadkracht kunnen denken dat de greep
15. S.W. Couwenberg, ‘De grondwet als
belangrijke aandacht voor constitutionele
22. Ibid., p. 39.
de dat het onaanvaardbaar was dat de
bron van normativiteit en identiteit’, Civis
vragen: de inzet van de federale verkiezin-
23. Aldus ook D. De Prins, Handboek Poli-
normatieve kracht door regering en Staten-
Mundi 3/4 2003, p.127.
gen is immers steeds aanleiding om de ver-
tieke Partijen, Brugge: Die Keure 2011, p.
Generaal zouden worden veronachtzaamd.
16. W.J. Witteveen, ‘Hoe instructief moet
houdingen tussen de verschillende entiteiten
283-284.
Rechtsgeleerd Magazijn Themis 1959, p.
de Grondwet zijn?’, Socialisme en Demo-
van de federale staat ter discussie te stellen,
24. Zie voetnoot 16 en het daarbij horende
310-314. Gelijkaardige geluiden lieten
cratie 11/2008, p. 54.
en die verhouding is constitutioneel sterk
citaat.
Logemann en Prakke horen. Van der Hoe-
17. Over de Staatscommissie Grondwet: L.
verschanst. Zie hierover M. Adams, The
25. K. Loewenstein, Political power and
ven lijkt mij eerst en vooral een ‘idealist
Verhey, ‘De staatscommissie Grondwet: een
politics of the Belgian Constitution: Can it
the governmental process, Chicago/
zonder illusies’; hij meende vanuit een rea-
doodgeboren kind?’, Nederlands Juristen-
be explained? (nog niet gepubliceerd).
London: The University of Chicago Press
listisch perspectief beter de krijtlijnen te
blad 2010/2282, afl. 44/45, p. 2809 en A.
19. Die ook tot uiting komt in het systeem
1957 (2nd edition 1965).
kunnen identificeren waarbinnen het moge-
Meuwese, ‘Staatscommissie-Thomassen: de
van proportionaliteit bij verkiezingen en een
26. Aldus ook H. van Gunsteren, ‘Het
lijk is om door middel van een Grondwet
Grondwet als gereedschapskist voor de
groot aantal in het parlement vertegen-
staatsrecht in de politiek’, Nederlands Juris-
naar het betere in een samenleving te stre-
rechter’, Ars Aequi 2011, p. 291-298.
woordigde politieke partijen.
tenblad 2010/854, afl. 17, p. 1111-1113.
ven. Weliswaar is het vooral realpolitik –
18. S.W. Couwenberg, l.c., p. 127. Dat
20. L.F.M. Besselink, l.c., p. 213.
27. Ik meen overigens dat Van der Hoeven
het ‘recht der werkelijkheid’ – die wat hem
samenvallen met algemene verkiezingen
21. Zie J. van der Hoeven, De plaats van de
niet de cynicus of relativist is waarvoor hij
betreft uiteindelijk bepalend is voor de
geeft trouwens weer aanleiding tot een
grondwet in het constitutionele recht, Zwol-
door sommigen is versleten. Zo bijvoorbeeld
constitutionele maatvoering, het sluit een
aardig rechtsvergelijkend doorkijkje. In België
le: Tjeenk Willink, 1958 (met een aanvullen-
door F. Duynstee, die in zijn bespreking van
zeker idealisme niet uit.
genereren verkiezingen namelijk juist wel
de beschouwing heruitgegeven in 1988).
het proefschrift van Van der Hoeven meen-
28. H. Van Gunsteren, l.c., p. 1113.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1113
Wetenschap
naar geweld een aanvaardbare optie is. Democratische politiek zonder de hevel van constitutionele normen is een onzekere onderneming! Uiteraard is ook in de context van constitutionele normen die de verhouding tussen burger en overheid markeren, de fundamentele rechten dus, een al te stellig constitutioneel relativisme gevaarlijk. Wat nu opvalt, is dat de laatste jaren juist ten aanzien daarvan dat relativisme zich desondanks gemanifesteerd heeft. De ontwikkeling is veelal subtiel, en soms wat meer manifest. Opvallend is de situatie in het vreemdelingenrecht. Spijkerboer heeft laten zien hoe de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het rechterlijk toezicht in vreemdelingenzaken drastisch inperkt: voor wat betreft de rechterlijke toetsing van de aanhouding die aan de vreemdelingenbewaring vooraf gaat, of voor wat betreft de vaststelling van de feiten waarvan in dergelijke zaken wordt uitgegaan, of ook door middel van het formalisme dat de oordeelsvorming van de Afdeling bestuursrechtspraak kenmerkt. Hetzelfde gaat op voor wat betreft de gezinshereniging: ook ten aanzien daarvan wordt door Nederland al langer ‘scherp aan de wind’
Een zekere constitutionele elasticiteit en wederkerigheid tussen constitutie en maatschappij is zelfs een goede zaak gezeild.29 Spijkerboer wijst er ook op dat het om een situatie gaat die ook werd gesteund door het regeerakkoord van september 2010, waarin stond te lezen dat het kabinet de kaders van het EVRM zoveel als mogelijk zal benutten teneinde een ‘restrictief en selectief’ migratiebeleid te voeren. En dit ondanks dat Nederland ter zake al een heel aantal veroordelingen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) had opgelopen.
V Men zou nu kunnen zeggen dat onze constitutionele normen zelf niet meer aangepast zijn aan de noden van de tijd. Niet zozeer heeft het body politic onvoldoende aan constitutionele gewichtscontrole gedaan, maar het constitutionele kostuum zelf is versleten; de juridische werkelijkheid en de feitelijke werkelijkheid lopen dus al te zeer uiteen, ten koste van het laatste. Dat zou dan om het oplappen of misschien wel het vervangen van het constitutionele kostuum vragen.30 Dit was juist wat in het regeerakkoord van 2010 stond geschreven, voor wat betreft het migratiebeleid: als verdragen moeten worden gewijzigd om onze doelstellingen te halen, dan moet dat maar. Ik sluit de juistheid van dergelijke evaluatie niet op voorhand uit, maar het antwoord zal moeten worden geformuleerd in het licht van wat we als het meest fundamentele ethos van onze samenleving zouden kunnen begrijpen, en dat dus ook het ijkpunt moet vormen van het handelen van staat en rechter: dat is wat we plegen te
1114
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
duiden als de ‘democratische rechtsstaat’. Het gaat weliswaar om een veelvuldig gehanteerde frase, maar het kan geen kwaad daar desondanks (of juist daarom) wat meer helderheid over te creëren. Elk debat, en al helemaal dat over een ‘goede’ staatsinrichting, is immers geholpen met een zekere coördinatie van het begrippenapparaat waarvan gebruik wordt gemaakt. Democratie en rechtsstaat zijn twee los van elkaar bestaande begrippen, waartussen logisch gezien niet noodzakelijk verband bestaat. Toch zou het historisch en normatief niet vanzelfsprekend zijn ze van elkaar los te koppelen: de rechtsstaat – i.e. de entiteit waarin een overheid gebonden is om op basis van, liefst duidelijke, algemene rechtsregels gezag over de burgers uit te oefenen –, is vandaag niet zomaar zonder democratie te koop; het gaat om intieme verbondenheid. Historisch gezien gaat het om een verworvenheid die teruggaat tot de late Middeleeuwen en die West-Europa verbindt met de Verenigde Staten,31 en die een wezenlijk onderdeel van onze huidige politieke en sociale moraal en het daarbij horende zelfbegrip is gaan uitmaken. Het is een moraal die is ontleend aan of zich heeft ontwikkeld uit belangrijke historische gebeurtenissen, uit daaruit voortkomende documenten (zoals het Plakkaat van Verlatinghe, de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk, de Declaration of Independence, de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen, en uiteraard het EVRM), uit rechtspraak, maar ook uit ideeën over de samenleving als een ‘fair system of cooperation’ (om de terminologie van Rawls te gebruiken). Die moraal toont zich met name in de gelijkheidsgedachte, begrepen als het gegeven dat iedereen gelijk recht heeft op respect als autonome en dus vrije persoon; gelijkwaardigheid.32 Het gaat er dan niet om verschillen tussen mensen weg te denken en te komen tot een gehomogeniseerde samenleving, etnisch of anderszins. Het gaat er vooral om een politiek en moreel klimaat te scheppen en te onderhouden op basis waarvan eenieder minstens een begin van mogelijkheid krijgt om iets van zijn of haar leven te maken. Dit is overigens niet alleen een kwestie met een historische of normatieve dimensie; het is er althans ook een die uitdrukkelijk instrumenteel en empirisch relevant is: wat doet het met mensen als ze permanent worden uitgesloten van burgerschap, of tot buitenstaander worden verklaard – niet-deelgenoot aan de democratische rechtsstaat? Welke loyaliteit aan de democratische rechtsstaat mogen we dan verwachten? Tot wat voor onrust en maatschappelijke instabiliteit zal een gebrek aan erkenning van gelijkwaardigheid leiden?33 Al te weinig worden dit soort vragen gesteld. Wederkerigheid van sociale verhoudingen en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid zijn cruciaal in een democratische samenleving.34 Zo geformuleerd toont zich ook een andere dimensie van de democratische rechtsstaat, dat is er een die met de termen gematigdheid of evenwicht geduid zou kunnen worden.35 Niet toevallig is die dimensie ook juridisch verankerd in onder meer de artikelen 8-11 van het EVRM: steeds valt daarin te lezen dat beperkingen op fundamentele rechten mogelijk zijn, mits die nodig zijn in een democratische samenleving, bij wet voorzien, en ter borging van een legitiem doel. Op basis van de rechtspraak van het EHRM valt het op dat bij de toetsing van die criteria de vraag naar de
Wat doet het met mensen als ze permanent worden uitgesloten van burgerschap, of tot buitenstaander worden verklaard – niet-deelgenoot aan de democratische rechtsstaat? proportionaliteit van een bepaalde overheidsmaatregel (verhouding middel-doel) een centrale rol inneemt.36 De ontwikkeling naar een steeds repressiever en preventiever ‘totaalstrafrecht’, en dit onder druk van een bepaalde publieke opinie, is hier betekenisvol.37 Het gaat dan bijvoorbeeld om het voorstel invoering minimumstraffen, de ontwikkeling van DNA-verwantschapsonderzoek, het afschaffen en verlengen van verjaringstermijnen en de invoering van de herziening ten nadele.38 Of nog, het steeds maar uitdijende toezicht op het gedrag van burgers in de publieke ruimte. Er hangen en staan momenteel al meer dan tweehonderdduizend camera’s in openbaar gebied. Een recent voorbeeld is het voornemen om de automatische kentekenregistratie uit te breiden. Hiervoor moet een lan-
delijk dekkend camerasysteem boven openbare wegen komen. Dit helpt onder meer bij het oppakken van verdachten, maar zo kunnen ook kentekengegevens worden vastgelegd en bewaard van voertuigen die toebehoren aan personen die op het moment van waarneming van hun kenteken niet de aandacht van de politie behoeven. De Raad van State, Afdeling wetgeving, is erg kritisch over het voorstel: zo blijkt niet duidelijk wanneer de camera’s zullen worden gebruikt, terwijl de reikwijdte van dit gebruik enorm is! ‘Door de grootschaligheid (…) bestaat het risico dat beduidend meer onschuldige personen op wier naam het voertuig staat, in de positie kunnen komen dat zij worden gerelateerd aan een misdrijf.’39 Het genoemde proportionaliteitsbeginsel is hier uitdrukkelijk in het geding. Uiteindelijk gaat het hierbij om waarden die verwijzen naar idealen en opvattingen over hoe veiligheidszorg eruit moet zien, en over hoe mensen met elkaar moeten omgaan; naar de waarden die aan het samenleven van burgers ten grondslag moeten liggen, en die te maken hebben met de onderlinge verbondenheid tussen mensen, met onderling vertrouwen en solidariteit.40 Ook vanuit die optiek heeft de kwestie uitdrukkelijk een democratische en rechtsstatelijke dimensie. Maar behalve ferme taal vanwege de Raad van State, afdeling wetgeving, is er voor de constitutionele dimensie hiervan weinig aandacht. Zoals eerder in deze paragraaf gezegd is de situatie waarin democratie en rechtsstaat vrijwel onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, het resultaat van eeuwen demo-
29. T. Spijkerboer, ‘Subsidiariteit 2.0’, in J.
punt is te vinden in de discussie over de rol
verdere verwijzingen). Over Rosanvallon,
vers 2013, p. 221-223 en p. 424-425.
Gerards en A. Terlouw (red.), Amici Curiae.
die het EHRM moet of mag spelen in de
zie in het Nederlands met name zijn Demo-
37. De term komt van A.H. Klip, ‘Totaal-
Adviezen aan het Europees Hof voor de
rechtsordes van de Staten die door dat Hof
cratie en tegendemocratie, Amsterdam:
strafrecht’, Delikt en Delinkwent 2010, p.
Rechten van de Mens, Nijmegen: Wolf Legal
‘getroffen’ worden. De discussie is wat dif-
Boom 2012. Zie over Dworkin de instructie-
583-593. Zie uitgebreid De Hullu over de
Publishers 2012, p. 252 (met verdere verwij-
fuus, maar speelt zich vooral af over de boeg
ve monografie door Van Oenen, Conventie
omslag in (het denken over) de inzet van
zingen). Spijkerboer wijst er ook op dat het
van de eerder technische vraag naar de
en rechtsintrige, Zwolle: Tjeenk Willink
het strafrecht bij de bestrijding van crimina-
om een situatie gaat die ook werd gesteund
workload van het Hof en de meer normatie-
1994 (die de term ‘zelfbegrip’, dat ook ik
liteit. J. De Hullu. Materieel strafrecht,
door het regeerakkoord van september 2010,
ve vraag naar waar mensenrechten gestalte
hier hanteer, consequent gebruikt).
Deventer: Kluwer 2012, p. 9-13 (met vele
waarin stond te lezen dat het kabinet de
behoren te krijgen: op het nationale of het
33. Een mooie illustratie hiervan geeft Spij-
verder verwijzingen, nuances en voorbeel-
kaders van het EVRM zoveel als mogelijk zal
supranationale niveau (juridisch gezien gaat
kerboer: ‘Eigen landje van vluchtelingen’,
den). Verder K. Rozemond, ‘Wie zijn wij?’,
benutten teneinde een ‘restrictief en selectief’
het dan over de reikwijdte van de ‘margin of
NRC Handelsblad 20 oktober 2012. Ik heb
Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie
migratiebeleid te voeren. En dit ondanks dat
appreciation’)? In Nederland heeft de laatst
een en ander eerder proberen te thematise-
en Rechtstheorie 2005, p. 3-7.
Nederland ter zake al een heel aantal veroor-
vermelde vraag zich bovendien toegespitst
ren in de context van de veroordeling van
38. Zie hierover de Tilburgse afscheidsrede
delingen bij het Europees Hof voor de Rech-
op de vraag of het primaat van de rechtsvor-
het toenmalige Vlaams Blok wegens racisme
van Theo de Roos: Grimmig spiegelbeeld.
ten van de Mens (EHRM) had opgelopen.
ming moet liggen bij de supranationale
(althans de veroordeling van een aantal
Het strafrecht als weerspiegeling van de
Tevens over de behandeling van vreemdelin-
rechter of de nationale wetgever. Zo bijvoor-
satelliet-organisaties van die politieke partij).
maatschappelijke ontwikkelingen, 2013
gen in onze rechtsorde: E.M.H. Hirsch Ballin,
beeld S. Blok en K. Dijkhoff, ‘Leg het Euro-
M. Adams, ‘Geen woorden maar daden? De
(nog te verschijnen).
Burgerrechten, Amsterdam 2011 (over hoe
pees Hof aan banden’, Volkskrant 7 april
vrije meningsuiting van het Vlaams Blok’,
39. Raad van State, Advies d.d. 23 maart
een gesloten opvatting over staatburgerschap
2011. Dat de discussie bij ons aldus wordt
Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie
2012, No.W03.12.0008/II. Zie tevens F.
afbreuk doet aan het daadwerkelijk kunnen
vormgegeven, is gezien onze constitutionele
en Rechtstheorie 2004, p. 189-196.
Jensma, in NRC Handelsblad van 9 maart
realiseren van mensenrechten ten behoeve
cultuur en het daarbij passende art. 120
34. P. Rosanvallon, o.c., p. 41 (inleiding I.
2013: www.nrc.nl/rechtenbe-
van vreemdelingen): www.oratiereeks.nl/
Grondwet natuurlijk geen toeval.
de Haan) en p. 162-164.
stuur/2013/03/09/binnenkort-het-totale-
upload/pdf/PDF-3821Oratie_Hirsch_Ballin.
31. W.J. Witteveen, in WRR, De sociale
35. R. Foqué heeft deze kwestie gethema-
burgervolgsysteem
pdf Recent tevens A.B. Terlouw, ‘Fundamen-
rechtsstaat voorbij. Twee ontwerpen voor
tiseerd vanuit het gedachtegoed van Mon-
40. J. Terpstra, Het veiligheidscomplex.
tele rechten van niet rechtmatig in Nederland
het huis van de rechtsstaat, Den Haag: Sdu
tesquieu, hoewel ruimer dan ik dat hier doe:
Ontwikkelingen, strategieën en verant-
verblijvende vreemdelingen: een fata morga-
2002, p. 40.
‘Gematigdheid en rechtsstatelijkheid. De
woordelijkheden in de veiligheidszorg, Den
na’, Rechtsgeleerd Magazijn Themis 2013, p.
32. Ik steun hier op het gedachtegoed van
actualiteit van Montesquieus erfgoed’,
Haag: Boom Juridische Uitgevers 2010 (ik
9-19 (doordat illegaal verblijf in Nederland
Ronald Dworkin en Pierre Rosanvallon.
Trema 2006/3, p. 97-106 en De democrati-
parafraseer hier de inzichten die in hoofd-
strafbaar is gesteld, is het steeds moeilijker
Over de eerste M. Adams en K. Meier,
sche rechtsstaat: een onrustig bezit?,
stuk 9 van dit boek tot uiting komen (‘Vei-
om voor sommige vreemdelingen ook feite-
‘Ronald Dworkin (1931-2013) en de demo-
Amsterdam: Forum 2010.
ligheidszorg als publiek goed’).
lijk rechten te doen effectueren).
cratische rechtsstaat’, Nederlands Juristen-
36. Zie hierover F. Vlemminx, Het moderne
30. Een interessante variant van dit stand-
blad 2013/436, afl. 9, p. 550-553 (met
EVRM, Den Haag: Boom Juridische Uitge-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1115
Wetenschap
cratisch denken en de ontwikkeling van een overeenkomstige constitutionele praktijk. Belangrijk om te constateren is dat het dus niet om een louter toevallig gegeven gaat, maar om iets dat een fundamentele maatschappelijke en juridische betekenis heeft gekregen. Vanuit die optiek kan het dan ook niet zomaar worden ingeruild voor een andere opvatting; het komt een bijzondere status toe, en stevig verankerde fundamentele rechten moeten de democratie begeleiden. Aldus biedt de democratische rechtsstaat wel degelijk een richtinggevend interpretatief kader. Niet omdat de betekenis helemaal en voor altijd in al zijn dimensies en alle omstandigheden in steen gebeiteld staat, maar omdat die logischerwijze in ieder geval niet de dwang van het meerderheidsdenken of uitsluitingsdenken kan inhouden. ‘Totalitarisme begint wanneer een groep zegt: “wij zijn de gemeenschap.”’41 In dergelijke omstandigheden is er in ieder geval geen sprake van democratie.
onontbeerlijk is voor de zojuist bepleitte constitutionele cultuur.45 Het recht op vrije meningsuiting heeft immers niet alleen als implicatie dat ik moet kunnen zeggen wat ik wil, het gekste eerst; het betekent ook, en misschien zelfs vooral, de bijna onvoorwaardelijke mogelijkheid om überhaupt een gesprek te kunnen aangaan. Spreken is immers geen individuele aangelegenheid, het is spreken tot en aangesproken worden door.46 De vrijheid van meningsuiting bezit dus bij uitstek een publiek of sociaal gehalte. Hetzelfde geldt voor het recht op privacy, een recht dat onder meer ook tot gevolg heeft dat ik in principe ongehinderd socialiteit kan cultiveren. Privacy ontplooit zich aldus als dé basisvoorwaarde op basis waarvan iedere justitiabele zijn individualiteit in het sociaal verkeer in de grootst mogelijke vrijheid kan uitoefenen. Constitutionele normen lanceren ons in die zin in de vele netwerken, rollen en verbanden die het sociale leven rijk is.47
VI
VII
Van constitutionele normen moeten we geen overspannen verwachtingen hebben. En voor constitutionele normen die een weergave zijn van wat het recht ook feitelijk vermag, valt veel te zeggen.42 Maar wanneer de democratische en rechtsstatelijke cultuur aan het versloffen is, dan kan het desondanks een zinvolle optie zijn om daar over de boeg van de ontwikkeling van een beter politiek en maatschappelijk constitutioneel bewustzijn aan te werken. Tussen constitutie en politiek, tussen rechtsstaat en democratie, bestaat reciprociteit. Ik heb echter de indruk dat vandaag heel wat constitutionalisten de relatie tussen politiek en constitutionele normen veeleer vanuit het standpunt van de politiek bekijken: als eenrichtingsverkeer dus, waarbij het de politiek is die de inhoud van de constitutionele normen uitmaakt. Toch lijkt het me niet onredelijk te veronderstellen dat constitutionele normen ook invloed kunnen uitoefenen op de kwaliteit van de politiek en de democratie. De democratische rechtsstaat kan in ieder geval niet alleen op de automatische piloot vliegen,43 maar heeft ook actieve sturing en ondersteuning nodig. En het heeft wel degelijk meerwaarde om debatten die wezenlijk betrekking hebben op de richting die de samenleving uit gaat, waar mogelijk te ‘framen’ en te verrijken met het constitutionele perspectief. Daardoor bieden we onszelf de kans om beter in te zien dat aan democratische en rechtsstatelijke waarden, en de constitutionele normen die deze waarden belichamen, juridisch en maatschappelijk bijzondere status toekomt. We positioneren die waarden en normen dan bovendien midden in het politieke en maatschappelijke debat, en we kunnen daarmee laten zien dat de belangen die ermee verbonden zijn verder reiken dan wat veelal slechts binnen het kader van een specifieke casus wordt besproken. Maar om een robuuste constitutionele cultuur te kunnen bewerkstelligen moet er uiteraard wel een discussietraditie bestaan met interessante discussiepartners, steunend op bloeiende en mondige levensvisies en een beschouwend vermogen van burgers; ook wel civil society genoemd. Tevens moet er dan opvoeding en menselijke wijsheid zijn, naast morele ervaring die wordt herinnerd en doorgegeven.44 En laten we daarbij niet uit het oog verliezen dat constitutionele normen niet alleen een voor de overheid beperkende rol hebben, zoals zo vaak wordt gesteld. Ze conditioneren integendeel tegelijkertijd de debatsfeer die zo
Een van de uitdagingen waarvoor de samenleving ons stelt, is dat deze zich juist keert tegen het soort van abstracties en hoogdravende idealen, zoals zojuist onder woorden gebracht.48 Heel wat burgers zien en ervaren de democratische rechtsstaat als een concept om (vermeende) maatschappelijke problemen te negeren; dus als discussiestopper. In die zin houdt het respect voor de democratische rechtsstaat niet over, om nog maar te zwijgen over de constitutionele dimensie hiervan.49 Bas Heijne omschrijft het als volgt: ‘Wanneer er in de cultuur een tendens bestaat om alles steeds persoonlijker te maken, wanneer er in een commerciële massacultuur meer en meer de nadruk wordt gelegd op het primaat van de belevingswereld, de subjectieve blik als middel tot zelfverwer-
1116
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Constitutionele normen lanceren ons in de vele netwerken, rollen en verban den die het sociale leven rijk is kelijking, dan zal er weinig animo zijn voor begrippen waarin naar een zo groot mogelijke objectiviteit wordt gestreefd, naar instituten die benadrukken buiten, of liever gezegd, boven jouw kleine wereld te staan.’50 Hier manifesteert zich een paradox. Een gezonde democratie vereist immers dat het politieke en institutionele handelen, inclusief de ‘zegeningen’ van de democratische rechtsstaat, permanent moeten kunnen worden bevraagd door de civil society.51 Dat moet gebeuren in de debatsfeer waar in de vorige paragraaf over werd gesproken.52 Maar die bevraging mag tegelijkertijd niet leiden tot een teloorgang van het politieke en de instituties. Een democratische rechtsstaat zonder civil society zal teloorgaan, maar zonder politiek en stevige instituties zal een
democratie mét civil society evenmin overleven. De civil society zal, wil zij succesvol zijn en een positieve invloed hebben op het politieke gebeuren, verstarde verhoudingen moeten doorbreken, nieuwe thema’s op de agenda moeten plaatsen en de discussie over de richting van de samenleving mee moeten stimuleren. Maar een té sterke civil society – dat is er een die alles al te persoonlijk neemt – kan ontaarden in een belangengroependemocratie. Geïnstitutionaliseerde politiek en stevige instituties blijven wezenlijk in een hedendaagse democratie, omdat die worden geacht het ‘algemeen belang’, waarvan de democratische rechtsstaat een van de meest wezenlijke onderdelen is, te behartigen. Dat vraagt om speelruimte, nodig voor onderhandelingen en compromissen.53 Hierdoor opent zich de mogelijkheid, ook in temporele zin (niet alleen haastpolitiek!), om te bemiddelen tussen het algemene en abstracte enerzijds, en het bijzondere en concrete anderzijds; en tussen de ‘volonté de tous’ en de ‘volonté générale’. Kortom, civil society en professionele politiek en instituties moeten elkaar ondersteunen, controleren en corrigeren waar nodig, maar een zeker verschil tussen de twee blijft belangrijk.54 Als hard en zacht zijn ze tot elkaar veroordeeld zonder ooit gelijk te worden. Hoe nu kunnen we de democratische rechtsstaat en de juridische ondersteuning hiervan door het constitutionele, vitaal maken of houden in de hedendaagse mediacultuur? Want juist hierin wordt nu de door mij bepleite distantie ter discussie gesteld en zelfs betwist. En is dat laatste immers niet de kern van het populisme, onder woorden gebracht onder de bijtende en verwijtende vigeur van een gebrek aan politieke aandacht voor de ‘echte problemen’
(anti-establishment retoriek)? De politieke elite en haar elitaire politiek die tegenover de gewone burger, de volksmens, wordt geplaatst: als tegenstander.55 Als gevolg daarvan is de politiek zelf ook aan het ‘vermarkten’, is althans het marktprincipe de schaduwgezel van de democratische rechtsstaat geworden.56 Helaas verhouden die laatste twee zich niet goed tot elkaar; de democratische rechtsstaat, zo bleek, is meer dan een optelsom van neuzen.
VIII Eenvoudige recepten voor het omgaan met deze paradox zijn er niet, al was het maar omdat het ‘algemeen belang’ zelf wezenlijk betwist is. Ik bepleit afstand, maar geen afstandelijkheid. In die zin lijkt het welhaast onvermijde-
Het marktprincipe is de schaduwgezel van de democratische rechtsstaat geworden lijk om de eigenschappen van de hedendaagse mediacultuur zelf in te zetten bij een vitalisering van het constitutionele en van de democratische rechtsstaat. Want ‘[w]ie uit afkeer van de toenemende emotionaliteit en de daar-
41. P. Rosanvallon, o.c., p. 57. Zie tevens
45. Dit belang geldt temeer in Nederland,
recht 1993, p. 1407-1477. Vergelijk het
W. Witteveen, ‘Naar een heruitvinding
EHRM: ‘[The Court] has held that although
waar constitutionele toetsing door de rech-
negatieve en positieve constitutionalisme van
van de civil society’, in G. van den Brink
individual interests must on occasion be
ter ontbreekt (en er voorlopig ook niet
Stephen Holmes: Passions and Constraint.
(red.). De Lage Landen en het hogere,
subordinated to those of a group, democra-
gaat komen, hoewel het wetsvoorstel ter
On the Theory of Liberal Democracy, Chica-
Amsterdam: Amsterdam University Press
cy does not simply mean that the views of
zake in tweede lezing wel aanhangig is; de
go: University of Chicago Press 1995.
2012, p. 530.
the majority must always prevail.’ EHRM 2
toepassing van art. 94 Grondwet kan tot
48. B. Heijne, ‘Twee gezichten van de
52. Zie ook L. Huyse, ‘Politieke cultuur: van
February 2010, 25196/04 (Christian Demo-
op zekere hoogte natuurlijk als substituut
rechtsstaat’, in S. Harchaoui en J. Jonkers
oud naar nieuw en terug?’, in B. Raymae-
cratic People’s Party 2), par. 21.
worden gezien): de overheid wordt immers
(red.), Leve de rechtsstaat!, Den Haag:
kers en A. Van de Putte (red.), Denken voor
42. Vergelijk de visie van Russel Hardin: ‘A
geacht hoeder van de democratische
Boom Lemma 2010, p. 133.
morgen. Lessen voor de eenentwintigste
constitution, if it is to work in bringing
rechtsstaat te zijn (onder meer door funda-
49. Hoe zou dat ook kunnen nu de Neder-
eeuw, Leuven: Universitaire Pers/Davids-
about and maintaining social order, must
mentele rechten realistisch mogelijk te
landers bijzonder weinig kennis van de
fonds 1998, p. 220-222.
be self-enforcing.’ R. Hardin, Liberalism,
maken), maar is als beleidsmaker tegelij-
Grondwet hebben? Zie hierover B. Oomen,
53. Zie hierover pertinent D.H.M. Meeuwis-
Constitutionalism, and Democracy,
kertijd de bedreiging ervan. Deze dubbele
‘Constitutioneel bewustzijn in Nederland’,
sen, Capita Selecta van Rechtsfilosofie, Gro-
Oxford: Oxford University Press, 1999, p.
hoedanigheid kan wringen en vereist dus
Recht der Werkelijkheid 2009/2, p. 55-79.
ningen: University Press 2002, p. 208-209.
9. Hardin’s visie dat constitutionele nor-
nog meer dan gewoonlijk een publieke
50. B. Heijne, o.c., p. 132.
54. Juist in die handelingsruimte ten behoe-
men alleen maar nuttig zijn indien ze heel
debatcultuur die als extra controlemiddel
51. Civil society is een ruim begrip, met
ve van het algemeen belang, ligt volgens mij
direct aansluiten bij de politieke en maat-
fungeert. Vergelijk O. Floris, M. Burkens
uiteenlopende en elkaar overlappende
de betekenis van de frase van ‘het primaat
schappelijke realiteit (waardoor ze self-
en H. Kummeling, Grondrechtenbescher-
associaties. Het kan verwijzen naar de
van de politiek’ besloten. Hierover in gelijk-
enforcing zijn), mondt uit in een pleidooi
ming door algemene wetten, Zwolle:
verantwoorde of zorgzame samenleving,
aardige zin ook H.D. Tjeenk Willink, Niet de
voor een minimalistische constitutie. Dit
Tjeenk Willink 1994.
naar tegenmacht of naar verenigingen,
beperking, maar de ruimte. Beschouwingen
laatste standpunt deel ik niet, maar het
46. F. De Wachter, ‘Mensenrechten: de
ngo’s, verbanden van vrijwilligers etc. Hier
over democratie en rechtsstaat, Den Haag:
voert te ver hier al te diep op zijn gedach-
moraal van de 21ste eeuw?’, in B. Raymae-
versta ik het als de maatschappelijke sfeer
Boom Juridische Uitgevers 2012, p. 23.
tegoed in te gaan.
kers en A. Van De Putte (red.), Een nieuw
waarin burgers eerst en vooral als burgers
55. Zie verder M. Adams, ‘Populisme en
43. R. Foqué, De democratische rechts-
wereldbeeld voor een nieuwe mens? Lessen
– dus niet als vertegenwoordigers van een
parlementaire democratie’, Rechtsfilosofie
staat: een onrustig bezit?, p. 62-63.
voor de eenentwintigste eeuw, 1995, Leu-
specifiek belang: zieken, consumenten etc.
en Rechtstheorie 2008, p. 267-277.
44. Vergelijk F. De Wachter, ‘Politiek en het
ven: Universitaire Pers/Davidsfonds, p. 44.
– met elkaar relaties aangaan om zich te
56. Vergelijk F. Zakaria, De toekomst van
goede leven’, in B.J. De Clercq e.a. (red.),
47. Ibid. S. Gutwirth, ‘De toepassing van
engageren met het oog op kwesties van
de vrijheid. De paradoxen en schaduwzij-
De Burger en zijn Staat, Leuven, Davids-
het finaliteitsbeginsel van de privacywet van
algemeen of gemeenschappelijk belang. E.
den van democratie, Amsterdam: Contact
fonds, 1998, p. 45.
8 december 1992,’ Tijdschrift voor Privaat-
Borgman, G. van den Brink, P. Dekker en
2004, p. 207.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1117
Wetenschap
bij horende subjectiviteit de rechtsstaat ver buiten het dagelijkse gewoel probeert te houden, praat in het luchtledige.’57 Heijne heeft het over het bewerkstelligen van een nieuw vertrouwen in de rechtsstaat. Zoiets gaat natuurlijk niet vanzelf, daar moet aan gewerkt worden. Ook ‘de academie’, zéker de academie, mag op dit vlak niet afstandelijk zijn. Die moet en kan zich manifesteren als faciliterend intermediair. Ook de universiteiten moeten de voorwaarden scheppen voor het onderhouden en verder tot ontwikkeling brengen van een robuuste, constitutionele cultuur. Het is onvermijdelijk dat er op inhoudelijk gezaghebbende wijze leiding wordt gegeven aan die vitalisering. Constitutionele normen en de democratische rechtsstaat zijn geen concepten die zomaar vermarkt kunnen worden. We moeten durven erkennen dat zonder oriëntatie op enig inhoudelijk gezag er een risico van verkeerde keuzes is.58 Maar het door mij bepleite gezag zal wel – zoals gezegd – gebruik moeten maken van de moderne mediacultuur en zich onder meer hierdoor niet afstandelijk opstellen. Nu wordt het uitoefenen van gezag in de context van kennisoverdracht vaak als eenrichtingsverkeer gezien: van zender naar ontvanger, van inhoudsdeskundige naar (potentieel) leergierige, van docent naar student of leerling.59 In dergelijke exercities schuilt inderdaad het risico van afstandelijkheid. Kennisoverdracht op zijn best bedient zich echter van wederkerigheid, vooral in een complexe samenleving als de onze. Een van de manieren om hieraan tegemoet te komen is de ontwikkeling van websites waarin rechtswetenschappelijke gedegenheid wordt gecombineerd met een in de eenentwintigste eeuw passende open structuur; open niet alleen voor raadpleging, maar ook voor (het stimuleren en verwerken van) reacties, suggesties, vragen en ervaringen van degenen die met het constitutionele te maken hebben.60 Het gaat om het ontwikkelen van een constitutionele dialoog langs de elektronische snelweg, waarover al het moderne verkeer beweegt. Daarbij staat natuurlijk niet slechts een enkel historisch document, al weze het de Grondwet, centraal. En laten we bij dit alles steeds in het achterhoofd houden dat ook de democratische rechtsstaat onderdeel van een onvoltooid project is. In die zin staat deze voor een fenomeen dat ook wel een streefmoraal wordt genoemd (‘morality of aspiration’).61 Dat is niet zozeer een oudtestamentische moraal, maar een ideaal dat aanwezig is in de publieke en morele cultuur van een samenleving of groep, waarvan de voorstellingen verschillen en waaraan het praktisch handelen nooit helemaal tege-
moet kan komen.62 Het is geen kwestie van alles-ofniets, maar van voortdurend debat, ín die samenleving dus, niet erboven. Uiteindelijk moeten we komen tot de ontwikkeling van wat ik hier ‘constitutionele geletterdheid’ noem. Dit roept overeenkomsten op met het concept van cultural literacy zoals dat gemunt werd door de Amerikaanse letterkundige E.D. Hirsch.63 Hirsch stelt dat om op een betekenisvolle wijze te kunnen communiceren, burgers moeten steunen op een minimaal aanwezige gezamenlijke ‘body of knowledge’. Daarvoor is meer vereist dan kennis van woorden en feiten alleen, er is ook een breed gedeelde contextuele kennis (cultuur) voor nodig.64 ‘The complex undertakings of modern life depend on the cooperation of many people with different specialties in different places. Where communications fail, so do the undertakings. (That is the moral of the story of the Tower of Babel).’65 Hirsch benadrukt dat een te grote informatieasymmetrie communicatie zo kan bemoeilijken dat een bepaalde dienstverlening zelf niet meer kan worden uitgeoefend. Laat overigens duidelijk zijn dat het hierbij niet alleen om een instrumentele kwestie gaat. In de woorden van Hirsch: ‘Ultimately our aim should be to attain literacy at a very high level, to achieve not only greater economic prosperity but also greater social justice and more effective democracy.’66 Alle reden dus om werk te maken van constitutionele geletterdheid.
IX Ik keer terug naar de inleiding van mijn betoog. Ik begon met het aanhalen van de zienswijze dat iedere democratie rust op de pijlers van legitimiteit en slagkracht. Daarna volgde een pleidooi om hetzelfde te bewerkstelligen en te bevorderen vanuit constitutioneel perspectief, ter wille van de democratische rechtsstaat. Natuurlijk erken ik de conditio sine qua non van de geest van vrijheid, pluralisme en solidariteit. Is die afwezig, dan is een revitalisering van het constitutionele domein een zinloze exercitie. Blijkt er echter ook maar iets van die geest aanwezig, als een minimale waakvlam, dan heeft het wel degelijk zin om ook vanuit een constitutioneel perspectief de democratische rechtsstaat te bevorderen. Want ‘when the spirit of liberty still lives in the hearts of men and women then law, courts, and constitutions are the indispensable oxygen, indispensable to keep that flame of liberty still alive.’ 67 Sterker nog, juist om de waakvlam brandend te houden is er alle reden om te werken aan constitutionele geletterdheid.
57. B. Heijne, o.c., p. 134.
frisse juf?’, in De Grondwet herzien, 25 jaar
belang van idealen in recht, moraal en poli-
ogen heeft, begeeft zich op vele domeinen:
58. F. Zakaria, o.c., p. 207.
later, Directie Constitutionele Zaken, 2008,
tiek, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1998,
literatuur, geschiedenis, filosofie, staatkunde,
59. De poging in oktober 2007 om de
p. 9, voetnoot 10.
p.1-23. In gelijkaardige zin J. Griffiths,
aardrijkskunde, natuurwetenschappen, enz.
Grondwet in gewoon Nederlands te verta-
60. Zie bijvoorbeeld: www.nederland-
‘Bestaat de rechtsstaat?’, in J.W.M. Engels
65. E.D. Hirsch, o.c., p. 2.
len, is daar een interessant voorbeeld van.
rechtsstaat.nl
e.a. (red.), De rechtsstaat herdacht, Zwolle:
66. Ibid., p. 2.
Kortmann laat zien hoe dit overigens mis
61. L.L. Fuller, The Morality of Law, New
Tjeenk Willink, 1989, p. 87-103.
67. R. Dworkin, ‘What is Democracy?’, in
kan gaan: art. 3 van de Grondwet is daarin
Haven: Yale University Press, 1969, p. 5-6.
63. E.D. Hirsch, Cultural Literacy. What
G.A. Tóth (ed.), Constitution for a Disuni-
zo vertaald dat iedere Nederlander recht
62. Zie hierover W. van der Burg, ‘Het
Every American Needs to Know, New York:
ted Nation. On Hungary’s 2011 Fundamen-
heeft op een baan bij de overheid! C.A.J.M.
belang van idealen’, in W. van der Burg en
First Vintage Books, 1988.
tal Law, Budapest/New York: Central Euro-
Kortmann, ‘Wegwerprecht, oude dame of
F.W.A. Brom (red.), Over idealen. Het
64. De algemene kennis die Hirsch voor
pean University Press 2012, p. 33-34.
1118
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Focus
875
Hoe gewelddadig is brandstichting? Juridische versus gedragskundige gevaarskwalificatie Lydia Dalhuisen en Frans Koenraadt1
In deze bijdrage staat de vraag centraal in hoeverre brandstichting beschouwd kan worden als een geweldsdelict dat gevaar oplevert voor de samenleving. Bij de beantwoording van deze vraag wordt zowel vanuit juridisch als gedragskundig perspectief ingegaan op de (mate van) gewelddadigheid en gevaarlijkheid van het delict brandstichting. Daarnaast wordt kort ingegaan op de prevalentie, het belang van het gedragskundig perspectief en de relevantie van tbs voor dit delict.
O
m een tbs-maatregel te verlengen, is vereist dat deze maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, het moet gaan om een zogenoemd geweldsdelict (art. 38e lid 1 Sr). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in een recent arrest geoordeeld dat de opleggingsrechter hier een oordeel over geveld moet hebben, om te voldoen aan de voorzienbaarheid die een inbreuk op art. 5 EVRM vereist.2 Uit de daarop volgende richtinggevende beslissing van de Penitentiaire Kamer van het Gerechtshof Arnhem, volgt dat de maatregel niet zonder meer gemaximeerd is indien blijkens de bewezenverklaring, de kwalificatie en de oplegging van de straf en/of maatregel, in onderling verband en samenhang bezien, door een ieder zonder meer als evident kan worden vastgesteld dat sprake is van een geweldsdelict (het evidentiecriterium).3 In deze uitspraak werd de verlenging van de tbs-maatregel echter afgewezen, omdat volgens het Hof enkel door interpretatie, waarvoor in de verlengingsprocedure geen plaats is, beoordeeld kon worden of sprake is van een geweldsdelict. Hierop is door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld.4 De Hoge Raad stelt voorop
dat het de opleggingsrechter is die oordeelt dat de door hem opgelegde terbeschikkingstelling wel of niet is gemaximeerd. Indien dit is vastgelegd in de motivering kan de verlengingsrechter dit eenvoudig vaststellen. Het is echter ook mogelijk dit af te leiden ‘uit de – al dan niet in onderling verband en samenhang gelezen – overige inhoud van de einduitspraak van de opleggingsrechter, zoals bewezenverklaring, bewijsmiddelen, (…). Als op grond daarvan evident is dat sprake is van een geweldsmisdrijf, kan in elk geval niet worden gezegd dat de mogelijkheid van verlenging van de maatregel na vier jaren voor de terbeschikkinggestelde niet voorzienbaar was.’5 De verlengingsrechter kan het oordeel dat sprake was van een geweldsmisdrijf besloten achten in de einduitspraak van de opleggingsrechter, aldus de Hoge Raad. Uit deze uitspraak volgt dat de speelruimte voor de verlengingsrechter aanzienlijk is verbreed en zodoende ook het evidentiecriterium. In het recent gepubliceerde onderzoeksrapport van de Taskforce TBS krijgt het delict brandstichting (art. 157 Sr) bij de invulling van het evidentiecriterium (zoals opgevat door het Hof) bijzondere aandacht.6 Er wordt onderscheid
Noten
Auteurs
Uit deze uitspraak volgt dat de speelruimte voor de verlengingsrechter aanzienlijk is verbreed en zodoende ook het evidentiecriterium
1. Mr. drs. L. Dalhuisen is jurist en psycho-
2. EHRM 31 juli 2012, nr. 21203/10 (Van
loog, als onderzoeker werkzaam aan het
der Velden vs. Nederland).
Willem Pompe Instituut van de Universiteit
3. Hof Arnhem 1 oktober 2012, LJN
Utrecht en aan de FPK Assen. Prof. dr. F.
BX8788.
Koenraadt is hoogleraar forensische psychi-
4. HR 12 februari 2013, LJN BY8434.
atrie en psychologie aan de UU en tevens
5. HR 12 februari 2013, LJN BY8434, r.o.
verbonden aan het Pieter Baan Centrum
4.4.
(NIFP) en de FPK Assen. De auteurs danken
6. Onderzoeksrapport Taskforce TBS 2012,
mr. dr. Jos van Mulbregt en de redactie van
Den Haag: 2012, gepubliceerd op 30 janua-
het NJB voor hun commentaar op een
ri 2013.
eerdere versie van deze tekst.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1119
Focus
gemaakt naar brandstichting met gevaar voor goederen (gemaximeerde tbs) en brandstichting met gevaar voor personen (evident sprake van een geweldsdelict). Dit roept vanuit gedragskundig oogpunt vragen op met betrekking tot de kwalificatie van brandstichting als geweldsdelict in samenhang met het voornaamste doel van een tbs-maatregel, namelijk bescherming van de samenleving. De juridische gevaarskwalificatie hoeft namelijk niet altijd overeen te stemmen met de gedragskundige beoordeling van de gevaarlijkheid. In deze bijdrage staat de vraag centraal in hoeverre brandstichting beschouwd kan worden als een geweldsdelict dat gevaar oplevert voor de samenleving. Bij de beantwoording van deze vraag zullen we zowel vanuit juridisch als gedragskundig perspectief ingaan op de (mate van) gewelddadigheid en gevaarlijkheid van het delict brandstichting. Daarnaast wordt kort ingegaan op de prevalentie, het belang van het gedragskundig perspectief en de relevantie van tbs voor dit delict.
Het delict brandstichting vanuit juridisch perspectief In het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende handelingen die betrekking hebben op brand en brandstichting strafbaar gesteld in onderscheiden juridische kwalificaties (zie tabel 1).
1120
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Artikel 157 Sr Opzettelijke brandstichting Artikel 158 Sr Door schuld een brand veroorzaken Artikel 159 Sr Verhinderen of belemmeren van het blussen van een brand Artikel 285 Sr Bedreiging met brandstichting Artikel 328 Sr Brandstichting met het oogmerk verzekeringsbedrog te plegen Artikel 428 Sr Zonder verlof onroerende zaken verbranden Artikel 429 Sr Door handelen risico op brandgevaar Tabel 1: Juridische kwalificaties van brandstichting
Van de verschillende delicten, gerelateerd aan brandstichting, gaat het in deze bijdrage om art. 157 (opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen en/of personen). Het gaat hierbij om een misdrijf dat de algemene veiligheid bedreigt en waarvan de dader onmogelijk vooraf de omvang van de gevolgen van zijn handelen kan inschatten.7 Belangrijk criterium hierbij is dat gevaar voor personen of goederen te duchten moet zijn geweest. Dit betekent dat het gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels, dus objectief bezien, voorzienbaar moet zijn geweest.8 Als dit gevaar voor personen of
goederen ontbreekt, valt de handeling onder het delict vernieling (art. 350 Sr). Brandstichting kan dus juridisch verschillend gekwalificeerd worden, afhankelijk van de handeling, de intentie en de mate van schuld. Indien sprake is van opzettelijke brandstichting met gevaar voor personen, valt het delict brandstichting binnen de definitie van art. 38e lid 1 Sr. Er is dan immers sprake van ‘een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen’. Is enkel gevaar voor goederen te duchten, dan gaat deze definitie niet op en is de tbs gemaximeerd. Vanuit juridisch oogpunt is brandstichting met gevaar voor personen dus gevaarlijker dan brandstichting met gevaar voor goederen. Dit lijkt in eerste instantie ook plausibel. Wij zullen echter laten zien dat deze juridische werkelijkheid niet altijd strookt met de gedragskundige realiteit.
Gedragskundige visie op het delict brandstichting Waar de juridische kwalificatie van brandstichting geen problemen oplevert, blijken empirische gedragskundige onderzoeken niet eenduidig in de manier waarop het delict brandstichting geoperationaliseerd wordt. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat brandstichting een moeilijk te plaatsten delict is. In veel onderzoeken wordt brandstichting bestempeld als een agressief delict, of geschaard onder de geweldsdelicten.9 Daarnaast wordt brandstichting in veel onderzoeken gezien als een vorm van vernieling of vandalisme.10 Ook in de gedragskundige praktijk lijkt brandstichting als geweldsdelict te worden beschouwd. Zo wordt bij het beoordelen van de gevaarlijkheid frequent gebruik gemaakt van verschillende risicotaxatie-instrumenten die zijn ontwikkeld om gewelddadige recidive in te schatten, zoals de HKT-30 en de HCR-20. Hoewel deze classificatie van brandstichting als een geweldsdelict overeenstemt met de juridische kwalificatie, is deze nadruk op agressie opmerkelijk wanneer gekeken wordt naar de karakteristieken van brandstichting. Het is naar zijn aard juist een delict waarin de dader de confrontatie schuwt en het delict heimelijk kan uitvoeren.11 Hoewel er wel gevaar voor personen of goederen te voorzien moet zijn, is dit vanuit gedragskundig oogpunt toch wat anders dan directe interpersoonlijke agressie. Sommige onderzoekers zien brandstichting dan ook vooral als een delict zonder geweld.12 In andere onderzoeken wordt brandstichting als een aparte (delict)categorie opgevat, zelfs als andere delicten wel zijn
geclusterd.13 Ten slotte zijn er onderzoeken waarbij brandstichting samengenomen wordt met andere delicten, vaak in een categorie ‘overig’. Deze andere delicten lopen sterk uiteen, zoals belediging, graffiti, doorrijden na een verkeersoverval, joyriding en zelfs paradoxaal, zoals het vergiftigen van het drinkwater.14 De (mate van) gewelddadigheid bij brandstichting vanuit de gedragskunde bezien, is dus niet zo vastomlijnd als de juridische kwalificatie voorstelt.
Het vóórkomen van brandstichting In het jaar 2011 zijn er in Nederland 40 786 branden geregistreerd.15 Hierbij ging het om 24 692 buitenbranden, 14 341 binnenbranden en 1753 schoorsteenbranden. Brandstichting speelt hierbij een belangrijke rol. Het aantal binnenbranden in 2011 met brandstichting als oorzaak is 1 077 (7,5%). Bij de buitenbranden gaat het om 6 855 branden waarbij brandstichting de oorzaak is (27, 8%). Van de 39 033 binnen- en buitenbranden in 2011, werden 7932 branden veroorzaakt door brandstichting (20,3 %). In figuur 1 wordt een jaarlijks overzicht gegeven van de binnen- en buitenbranden en de binnen- en buitenbranden veroorzaakt door brandstichting in de periode 2000 tot en met 2011. 60.000 50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Totaal aantal binnen-en buitenbranden Binnen-en buitenbranden veroorzaakt door brandstiching Bron: CBS ‘Brandweerstatistiek 2000-2011’.
Figuur 1: Het totale aantal binnen- en buitenbranden en het aandeel van brandstichting daarin.
Gedragskundig onderzoek naar de dader Brandstichting is een delict dat vaak vragen oproept over de psychische gesteldheid van de dader. Uit onderzoek blijkt dat brandstichting, naast zedendelicten en moord met voorbedachte rade, een delict is waarbij relatief vaak
7. Aantekening 1 op Titel VII (suppl. 97,
ging van acht jaar of meer gepleegd door
12. S.M.J.J. Hamerlynck et al., Agressie en
PIJ. Cohortstudie naar het voortraject, de
juni 1998) in: T.J. Noyon, G.E. Langemeijer,
12 tot en met 17 jarigen in de periode
psychische stoornissen bij meisjes in justiti-
tenuitvoerlegging en het natraject van de
J. Remmelink, J.W. Fokkens & A.J. Machiel-
1998-2003, Den Haag: WODC 2008.
ele jeugdinrichtingen, Den Haag: WODC
PIJ-maatregel, Den Haag: WODC 2010; W.
se (red.), Het wetboek van strafrecht,
10. S.N. Kalidien & N.E. de Heer-de Lange,
2006.
van der Heide, Criminaliteit en rechtshand-
Deventer: Kluwer (losbl.).
Criminaliteit en rechtshandhaving 2010,
13. W.J. Canton, Gerapporteerd … en dan?
having 2001, Den Haag: WODC 2003; M.
8. HR 17 februari 2009, LJN BG1653, NJ
Den Haag: WODC 2011; J. Snippe, H.
Een onderzoek naar risicotaxatie, behande-
Kruissink & C. Verwers, Jeugdreclassering in
2009, 120.
Naayer & B. Bieleman, Hektor in 2005.
ling en recidieven bij personen over wie
de praktijk, Den Haag: WODC 2002;
9. Bijvoorbeeld K. Goethals, Diagnostic
Evaluatie aanpak drugsoverlast in Venlo,
pro Justitia is gerapporteerd (diss.), Breda:
W.F.J.M. van Kordelaar, Beslissingsonder-
comorbidity and circumstantial risks in
Den Haag: WODC 2006.
Twintype 2004; A. Slotboom, T.M.L. Wong,
steuning onderzoek geestvermogens in het
psychotic offenders: an exploratory study
11. F. Koenraadt, L. Dalhuisen & H. Nijman,
C. Swier & T.C. van der Broek, Delinquente
strafrecht voor volwassenen (diss. UvT),
(diss.), Enschede: PrintPartners Ipskamp
‘Pyromanie’ in: I.H.A. Franken, P. Muris &
meisjes. Achtergronden, risicofactoren en
Deventer: Kluwer 2002.
2008; A.M. van der Laan, P.P.J Groen & S.
D. Denys (eds.). Basisboek Psychopatholo-
interventies, Den Haag: WODC 2011.
15. Brandweerstatistiek CBS, 2011.
Bogaerts, Feiten die tellen. Een overzicht
gie. Utrecht: De Tijdstroom 2012, p. 695-
14. Respectievelijk A. Addink, L. Lekkerker-
van geregistreerde feiten met een strafdrei-
708.
ker & K. Vermeij, Dertig jongeren met een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1121
Focus
een pro Justitia onderzoek geïndiceerd is.16 Hierbij gaat het om zowel klinisch als ambulant gedragskundig onderzoek.17 Die verschillende gedragskundige pro Justitia onderzoeken wijzen veelvuldig psychische stoornissen aan.18 De meest voorkomende psychische problematiek bij ambulant onderzochte brandstichters is het gebruik van cannabis en alcohol, cluster B persoonlijkheidsstoornissen (antisociale, borderline, theatrale en narcistische persoonlijkheidsstoornissen) en persoonlijkheidsstoornissen niet anderszins omschreven (zie tabel 2). De diagnose pyromanie ontbreekt in de tabel.19 Hoewel in de media gesuggereerd wordt dat in gevallen van meervoudige brandstichting sprake is van pyromanie, blijkt uit onderzoek dat dit meestal niet zo is.20
Psychotische ziektebeelden Stemmingsstoornissen Cannabis- en alcoholgebruik Poly druggebruik Ontwikkelingsstoornis ADHD Gedragsstoornis Zwakbegaafdheid Zwakzinnigheid Organische ziektebeelden Parafilieën Cluster A persoonlijkheidsstoornis Cluster B persoonlijkheidsstoornis Cluster C persoonlijkheidsstoornis Persoonlijkheidsstoornis NAO Zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis
Totaal Totaal volwassenen jeugdigen 173 3 161 13 462 80 218 29 46 51 42 44 38 127 65 65 18 18 20 4 18 3 285
3
47
2
285 5
7 79
Bron: Van Kordelaar (2008) Tabel 2: Totaal aantal psychische stoornissen van volwassenen en jeugdigen verdacht van brandstichting die in 2004 tot en met 2006 ambulant pro Justitia zijn onderzocht
Brandstichting en tbs Brandstichting kan worden beschouwd als een delict met een bovengemiddelde kans op tbs-oplegging.21 Onderzoek naar geanonimiseerde gegevens uit het Justitieel Documentatiesysteem toont aan dat in de periode 1997 tot en met 2009 in 5,5% van de gevallen van brandstichting tbs werd opgelegd. Dit percentage is vergelijkbaar met het percentage van tbs-opleggingen bij levensdelicten (5,7%). Bij andere
Levensdelicten Brandstichting Seksuele geweldsdelicten Seksuele delicten met kinderen als slachtoffer Vermogensdelicten met een ernstige geweldscomponent Ernstige geweldsdelicten
delicten is dit percentage een stuk lager, zie tabel 3. Brandstichters lijken bovendien in bepaalde klinieken een groter deel uit te maken van de tbs-populatie dan deze 5,5% opleggingen doet vermoeden. Onderzoek naar patiënten die in 2007 onder de verantwoordelijkheid van tbs-kliniek Oldenkotte vielen, toont aan dat ruim 10% van de onderzochte mannelijke patiënten tbs is opgelegd vanwege brandstichting, terwijl dit bij vrouwen in bijna één op de drie zaken het geval was.22 In de Van der Hoevenkliniek is brandstichting het indexdelict bij zeven procent van 60 patiënten die in 2001 onderwerp waren van onderzoek naar risico-taxatie.23 In een gewogen steekproef van 180 ter beschikking gestelden (exclusief longstaypatiënten en illegalen) die na 1 februari 2000 in de dertien tbsklinieken waren opgenomen, is brandstichting in twaalf zaken het indexdelict (6,7%).24 Uit onderzoek naar de tbspopulatie in de periode 1995 tot 2000 blijkt dat ongeveer tien procent van de ter beschikking gestelden zich (mede) schuldig heeft gemaakt aan brandstichting.25 Ook recenter onderzoek naar tbs-delicten van 2006 tot en met 2010 laat een brandstichtingscomponent zien van gemiddeld 11 procent.26 De verblijfsduur in de tbs neemt toe.27 Voor brandstichters lijkt deze toename in tijdsduur echter minder sterk. Uit onderzoek van Brand en collega’s naar de verblijfsduur van ter beschikking gestelden in de jaren 1981 tot en met 1994 blijkt dat brandstichters een kortere verblijfsduur kenden dan niet brandstichters, namelijk 4,8 jaar versus 5,7 jaar.28 Daar komt bij dat het percentage brandstichters in longstay-afdelingen beduidend lager ligt dan in de reguliere tbs-afdelingen.29 Uit onderzoek blijkt dat brandstichters profiteren van de behandeling in de kliniek, zowel op het gebied van psychopathologie als dat van persoonlijkheidspathologie.30 Aan het eind van een tbs-behandeling bestaat meestal de mogelijkheid van verlof, wat de gelegenheid biedt om te oefenen met het verblijf buiten een kliniek. Uit het jaarverslag van 2008 van het Adviescollege verloftoetsing tbs blijkt dat de meerderheid van de brandstichters op verlof gaat (67,7%), maar dat het begeleid verlof wel later begint in vergelijking met andere typen delictplegers.31
Gedragskundige kanttekeningen bij de juridische gevaarskwalificatie Het hierboven beschreven feit dat brandstichters veelvuldig pro Justitia onderzocht worden en het gegeven dat er in die gevallen vaak sprake is psychische problematiek, toont het belang van het bespreken van de gedragskundige visie met betrekking tot brandstichting. De gedragskundige die zich buigt over de vraag naar de gevaarlijk-
N 16.179 5.215 9.484 2.733 1.961 8.702
aantal percentage tbs-opleggingen tbs-opleggingen 927 5,7 286 5,5 415 4,4 51 1,9 29 1,5 108 1,2
Bron: Van Dijk & Brouwers (2011) Tabel 3: Tbs-opleggingen in de periode 1997-2009 bij delicten met een bovengemiddelde kans op tbs
1122
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Daders van brandstichting met gevaar voor personen zijn vanuit gedragskundig oogpunt niet altijd gevaarlijker dan daders van brandstichting met gevaar voor goederen en vice versa heid van een onderzochte, zal zich hierbij richten op het gevaar voor recidive, agressieve neigingen en niet onbelangrijk het motief van de brandstichter. Deze noties van gevaarlijkheid zijn in het licht van het doel van de tbsmaatregel, bescherming van de maatschappij, erg belangrijk maar wezenlijk anders dan de juridische visie op de gevaarlijkheid van het delict. Vanuit het daadstrafrecht wordt gekeken naar het gepleegde feit om te bepalen of en zo ja in hoeverre er sprake is van juridische gevaarlijkheid. Dit is wezenlijk anders dan de gedragskundige visie, die zich richt op de (toekomstige) gevaarlijkheid van de dader. Dat brandstichting met gevaar voor personen valt binnen de definitie van art. 38e lid 1 Sr en derhalve voldoet aan het evidentiecriterium, lijkt ons duidelijk. Deze juridische constructie strookt echter niet altijd met de empirische realiteit. Vanuit gedragskundige optiek is het goed mogelijk dat een dader van brandstichting met
gevaar voor goederen gezien kan worden als een ‘tikkende tijdbom’, met een gevaarlijk motief en een hoog risico op herhaling van een soortgelijk delict, en waarbij het goed mogelijk is dat er in dat geval wél gevaar voor personen te duchten is. Daar staat tegenover de mogelijkheid dat een dader van brandstichting met gevaar voor personen uit onnadenkendheid eenmalig de fout is ingegaan en waarbij het risico op recidive als zeer klein wordt geschat. Met andere woorden, daders van brandstichting met gevaar voor personen zijn vanuit gedragskundig oogpunt niet altijd gevaarlijker dan daders van brandstichting met gevaar voor goederen en vice versa. De juridische kwalificatie is dus niet altijd in overeenstemming met de gedragskundige gevaarlijkheid van een dader voor de maatschappij.
16. W.F.J.M. van Kordelaar, Beslissingson-
teem van de huidige DSM-IV-TR is onder-
22. R. Graat, S. Lammers & G. Bloemsaat,
Emmerik, De behandelingsduur van groe-
dersteuning onderzoek geestvermogens in
gebracht bij de stoornissen in de impulsbe-
‘Sekseverschillen bij tbs-patiënten. Vrouwen
pen TBS-gestelden: Een verkennende studie
het strafrecht voor volwassenen (diss. UvT),
heersing. De diagnostische criteria zijn
gestoorder, mannen gevaarlijker?’, De Psy-
naar de behandelingsduur van verschillen-
Deventer: Kluwer 2002.
onderverdeeld in criteria ter insluiting en ter
choloog 2011-46(9), p. 10-20.
de instroomcohorten en van verschillende
17. Respectievelijk E.M. van der Berg, Toe-
uitsluiting. De exclusiecriteria zijn erg strin-
23. V. de Vogel & C. de Ruiter, ‘Differences
categorieën TBS-gestelden, Utrecht: Dr. F.S.
rekeningsvatbaarheid. Een onderzoek naar
gent. Wanneer bijvoorbeeld sprake is van
between clinicians and researchers in asses-
Meijers Instituut, afdeling Monitoring &
de bepaling van de mate van toerekenings-
een antisociale persoonlijkheidsstoornis of
sing risk of violence in forensic psychiatric
Research 1998.
vatbaarheid in het Pieter Baan Centrum,
indien de brand is gesticht onder invloed
patients’, The Journal of Forensic Psychia-
29. C.H. de Kogel & C. Verwers, De long-
Utrecht: Pieter Baan Centrum Interne Publi-
van alcohol, is er geen sprake van pyroma-
try & Psychology, 2004-15(1), p. 145-164.
stay-afdeling van Veldzicht, Den Haag:
catiereeks 12. 2004; W.J. Canton, Gerap-
nie. Zie verder F. Koenraadt, L. Dalhuisen &
24. Ch. van Nieuwenhuizen et al., TBS-
WODC 2003.
porteerd … en dan? Een onderzoek naar
H. Nijman, ‘Pyromanie’, in: I.H.A. Franken,
behandeling geprofileerd. Een gestructu-
30. P.G.J. Greeven, De intramurale behan-
risicotaxatie, behandeling en recidieven bij
P.E.H.M. Muris & D.A.J.P. Denys (red.),
reerde casussenanalyse, Den Haag: WODC
deling van forensische patiënten met een
personen over wie pro Justitia is gerappor-
Basisboek Psychopathologie, Utrecht: De
2011.
persoonlijkheidsstoornis (diss. UU), Deven-
teerd (diss.), Breda: Twintype 2004.
Tijdstroom 2012, p. 696.
25. J.L. van Emmerik, Een beschrijving van
ter: Gouda Quint 1997.
18. W.F. van Kordelaar, ‘Supplement: stoor-
20. A.E. Plinsinga, E.J. Colon & S. de Jong,
de tbs-populatie in de periode 1995-2000,
31. F. Koenraadt, P. Langbroek, J. Tigchelaar
nis en delict in cijfers’, in: B.A. Blansjaar,
‘Brandstichting is meestal geen pyromanie’,
Den Haag: Ministerie van Justitie 2001.
& M. van der Velde, Het verlof van de ter
M.M. Beukers & W.F. van Kordelaar (red.),
Nederlands Tijdschrift voor geneeskunde
26. N. van Gemmert & C. van Schijndel,
beschikking gestelde. Het adviescollege
Stoornis en delict: Handboek psychiatrische
(141) 1996, p. 129-131.
Forensische zorg in getal, Den Haag: DJI
Verloftoetsing TBS in de route van aan-
en psychologische rapportage in strafzaken,
21. E.M.H. van Dijk & M. Brouwers, Daling
2011.
vraag tot beslissing, Den Haag: Boom Juri-
Utrecht: de Tijdstroom 2008, p. 277-333.
opleggingen tbs met dwangverpleging.
27. N. van Gemmert, TBS in getal. Den
dische Uitgevers 2010 (Pompe reeks 64).
19. Pyromanie is een pathologische vorm
Ontwikkelingen en achtergronden, Den
Haag: DJI 2009.
van brandstichting die in het classificatiesys-
Haag: WODC 2011.
28. E.F.J.M. Brand, G.J.M. Diks & J.L. van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1123
876
Focus
Het nieuwe opleidingshuis kent vele kamers Kim van der Kraats1 In haar artikel ‘Kwaliteit en diversiteit van de rechterlijke macht in de krimp’ in NJB 2011, afl. 8 concludeerde de auteur dat met een bezuiniging op de raio-opleiding – die feitelijk de afschaffing van die opleiding betekende – de kwaliteit en diversiteit van de rechterlijke macht in het geding komt. Inmiddels is een geheel nieuw ‘opleidingshuis’ door SSR ontworpen. Tijd om de consequenties daarvan aan een nadere beschouwing te onderwerpen.
Een korte terugblik Een door de politiek beoogde bezuiniging van € 10 miljoen op de raio-opleiding was voor de Raad voor de rechtspraak aanleiding om op 31 januari 2011 een ingrijpende aanpassing van de raio-opleiding af te kondigen. De opleidingsduur werd van zes jaar naar vier jaar ingekort door het schrappen van de buitenstage (van maximaal twee jaar). Op basis van die schrapping had de politiek immers de bezuiniging berekend. Bijgevolg werd tenminste drie jaar werkervaring vereist, terwijl voorheen ook net afgestudeerde juristen zich voor de raio-opleiding konden aanmelden. Verder werd de raio-opleiding – die 20% tot 30% van de rechters voortbracht – ‘gemarginaliseerd’ door de instroom van 60 mensen per jaar te beperken tot 25 mensen per jaar. Er werd beoogd de opleidingen tot rechter en officier van justitie van elkaar te scheiden – de raioopleiding was een gezamenlijke opleiding waarbij de raio pas na ruim drie jaar tussen beiden beroepen hoefde te kiezen. Dit terwijl de gezamenlijkheid volgens 95% van de raio’s – en vele anderen in en buiten de rechterlijke macht – een duidelijke meerwaarde had. Meerdere mensen hebben zich tegen deze aanpassing van de raio-opleiding gekeerd. Naar mijn idee had de aanpassing negatieve gevolgen voor de kwaliteit en diversiteit van de rechterlijke macht. De raio-opleiding leverde immers jonge mensen die zorgen voor diversiteit in de leeftijdsopbouw en voor diversiteit in maatschappelijke achtergrond. Zo leverde de raio-opleiding een verhoudingsgewijs positieve bijdrage aan biculturele diversiteit binnen de rechterlijke macht. Daarnaast stond de raioopleiding voor kwaliteit. Raio’s waren bij uitstek generalis-
De raio-opleiding leverde een verhoudingsgewijs positieve bijdrage aan biculturele diversiteit binnen de rechterlijke macht 1124
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
ten door de opleiding in drie sectoren, werden technisch goed opgeleid en hebben een brede kennis van de organisatie alsook van het OM. Vanwege die kwaliteiten groeiden raio’s verhoudingsgewijs vaak door naar (bestuurlijke) topposities. Daarnaast werd met de reductie van het aantal raio’s onvoldoende rekening gehouden met het mogelijk toekomstige tekort aan magistraten, liep de rechtspraak door het eisen van voorervaring mogelijk veelbelovende juristen mis die in hun eerste werkkring blijven hangen en bestond weinig oog voor het feit dat de raio-opleiding de afgelopen decennia een succesvol internationaal exportproduct was geweest.
Het nieuwe opleidingshuis In de hiervoor genoemde aanpassing van de raio-opleiding heeft de Raad voor de rechtspraak aanleiding gezien om alle opleidingen tot rechter en raadsheer kritisch te heroverwegen. De Raad voor de rechtspraak heeft besloten dat er één heel nieuw ‘opleidingshuis’ diende te komen ter vervanging van de raio-opleiding, de rio-opleiding en de zogenaamde derdeweg (voor interne doorstromers). De Raad voor de rechtspraak heeft SSR opdracht gegeven dit nieuwe opleidingshuis te ontwerpen. Na gesprekken met opleiders, rio’s, raio’s, interne en externe experts (bijvoorbeeld op het gebied van de onderwijskunde en beroepsopleidingen) en de opleiding tot rechter in andere Europese landen, heeft SSR in januari 2013 een ontwerp aan de Raad voor de rechtspraak opgeleverd. Dit ontwerp is schematisch weergegeven in de figuur op de volgende pagina. De nieuwe opleiding (rio-opleiding geheten) kent een variabele duur van minimaal één jaar en drie maanden tot maximaal vier jaar. De opleidingsduur is afhankelijk van de voorervaring en wordt bij aanvang van de opleiding vastgesteld. De rio dient bij aanvang ten minste twee jaar werkervaring te hebben. De opleiding start op drie á vier vaste momenten per jaar. Het eerste startmoment wordt voorzien in januari 2014. De opleiding begint voor iedere rio – ongeacht de mate van voorervaring en opleidingsduur – met een voorfase van drie maanden. In de voorfase wordt de rio bekend gemaakt met de organisatie en het werk als rech-
Figuur afkomstig van www.ssr.nl
ter en wordt aandacht besteed aan thema’s die het inhoudelijke rechterswerk overstijgen, zoals magistratelijkheid en samenwerking. Doel van de voorfase is de rio in staat te stellen te inventariseren waar hij staat ten opzichte van de eindtermen en in samenspraak met opleiders zijn persoonlijk opleidingsplan op te stellen. Na de voorfase vindt de opleiding plaats in twee of drie leerwerkomgevingen, zijnde ofwel ingericht per rechtsgebied (de oude sectoren) dan wel thematisch (zoals bijvoorbeeld jeugd of financiën). De nadruk in de eerste leerwerkomgeving ligt op het schrijven om zo een voldoende analytische basis te leggen voor het doen van zittingen. In de leerwerkomgeving wordt de rio begeleid door praktijkopleiders die per leerwerkomgeving verschillen. Daarnaast wordt de rio gedurende de gehele opleiding begeleid door een kernopleider. Waar de praktijkopleider zich richt op de thema’s zittingen voorbereiden, zittingen en uitspraken, houdt de kernopleider zich bezig met de thema’s magistratelijkheid en samenwerking. Gedurende de opleiding volgt de rio cursussen bij SSR, die modulair zijn samengesteld en waarbij ruimte bestaat voor innovatieve leervormen als e-learning. Anders dan nu bij de opleidingen het geval is, vindt de beoordeling niet langer plaats door de opleider. De beoordeling zal plaatsvinden door een ressortelijke beoordelingscommissie in ieder geval negen maanden na aanvang van de opleiding en bij het einde van de opleiding. De mogelijkheid bestaat om nog een beoordelingsmoment in te voegen, als daarvoor aanleiding wordt gezien. Een extra beoordeling vindt in ieder geval plaats als de opleiding meer dan drie jaar duurt. De beoordelingscom-
missie zal op basis van een door de rio samengesteld portfolio met daarin zijn werk en feedback en input van de opleiders beoordelen of de rio op schema zit voor het behalen van de gestelde eindtermen ofwel deze (bij het
De eindtermen worden gevormd door de functieprofielen voor rechters en raadsheren einde van de opleiding) heeft gehaald. De eindtermen worden gevormd door de functieprofielen voor rechters en raadsheren.
Diversiteit De nieuwe rio-opleiding blijft toegankelijk voor jonge juristen, zij het niet meer voor juristen zonder werkervaring. Dat is jammer, omdat – zoals ik eerder schreef – op die manier het risico bestaat dat talentvolle jonge juristen die eenmaal in een bepaald beroep hun start hebben gemaakt, niet de overstap wagen. Wel is er een overstapbevorderende maatregel gecreëerd waardoor dat risico
Auteur 1. Mr. drs. K.G.F. van der Kraats is (kanton)rechter in de Rechtbank Midden-Nederland.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1125
Focus
enigszins wordt ingedamd. De voorfase van drie maanden dient namelijk ook ter oriëntatie van de rio op het beroep van rechter/raadsheer en om zonder schade – in de zin van gezichtsverlies door een negatieve beoordeling en baanverlies wanneer het rechterschap toch niet blijkt te voldoen aan de verwachting van de rio – de opleiding te verlaten. Gedurende die drie maanden zou immers de oude baan nog kunnen worden aangehouden. Mogelijk maakt dit een overstap naar de rechterlijke macht gemakkelijker.
Met de nieuwe opleiding wordt gewaarborgd dat ook de meest ervaren instromende juristen worden opgeleid Doordat jonge juristen – ondanks de vereist minimale twee jaar werkervaring – hun intrede in de rechterlijke macht kunnen blijven doen, blijft – wanneer die jonge rio’s zich ook daadwerkelijk aanmelden en worden geselecteerd – een evenwichtige leeftijdsopbouw binnen de organisatie en diversiteit, zoals bijvoorbeeld biculturaliteit, gewaarborgd. Misschien neemt die evenwichtige leeftijdsopbouw zelfs wel toe om twee redenen. Ten eerste is het niet alleen maar mogelijk voor jongeren (met zeer beperkte werkervaring, zoals de raio’s) of ouderen (met meer dan zes jaar werkervaring, zoals de oud-rio’s) om toe te treden, maar wordt het juist ook mogelijk voor iedereen daartussenin om mee te doen aan de opleiding. Door de verschillende instroom en duur van de opleiding kunnen de gerechten in de strategische personeelsplanning bovendien meer flexibel inspelen op de (wisselende) vraag naar rechters. Ten tweede is het aantal rio’s dat vier jaar in opleiding is volgens de plannen van SSR ruim 30% en dus verhoudingsgewijs groter dan het aantal rechters met een raio-achtergrond thans. Voorwaarde voor die (leeftijds)diversiteit is echter wel dat de gerechtsbesturen die nu alle rio’s aannemen (waar dat voorheen voor raio’s niet het geval was) ook voldoende oog hebben voor die diversiteit. Het aantal rio’s met de maximale opleidingsduur van vier jaar is weliswaar vastgelegd (thans op 22 per jaar) en de gerechten krijgen daarvoor budget, maar voorkomen moet worden dat de gerechtsbesturen in aanvulling uit financiële overwegingen kiezen voor rio’s die de kortste opleidingsduur behoeven ten koste van met name de middengroep met een opleidingsduur van bijvoorbeeld 2,5 jaar.
Kwaliteit De opleidingsduur binnen de organisatie blijft in de nieuwe opleiding gewaarborgd (het maximum van vier jaar is de zes jaar van de raio-opleiding minus de tweejarige buitenstage), zodat er voldoende tijd blijft voor een technisch gedegen opleiding waarin een brede kennis
1126
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
van de rechterlijke organisatie kan worden opgedaan. Voor sommigen wordt deze opleidingsduur zelfs uitgebreid. Het was immers geen uitzondering dat aanstaande raadsheren met zeer ruime werkervaring nauwelijks enige opleiding volgden, terwijl zij zich toch een aantal specifiek rechterlijke taken en competenties eigen dienden te maken zoals vonnissen schrijven, beslissen, etc. Met de nieuwe opleiding wordt gewaarborgd dat ook de meest ervaren instromende juristen worden opgeleid. Dit kan voor een kwaliteitsimpuls zorgen. Bovendien wordt in de voorfase iedere rio de gelegenheid geboden om brede kennis van de rechterlijke organisatie op te doen. Daarin vindt bijvoorbeeld een kennismaking met de Raad voor de rechtspraak plaats, iets dat tot op heden geen (vast) onderdeel vormde en gelet op de recente kritiek op de afstand tussen werkvloer en Raad voor de rechtspraak in het manifest van de Leeuwardense raadsheren een welkome aanvulling is. De voorfase biedt de gelegenheid om de ‘corporate identity’ te bevestigen en de rio te laten ervaren dat hij onderdeel vormt van de Rechtspraak. Ook vinden stages bij appelinstanties (voor beoogd rechters) of bij rechtbanken (voor beoogd raadsheren) plaats waardoor kennis van het werk en de organisatie zich kan verbreden. In de nieuwe opleiding hebben alle rio’s de mogelijkheid om in drie leerwerkomgevingen hun opleiding te volgen. Dit betekent dat niet wordt ingeboet aan ruimte voor een brede opleiding en ontwikkeling van generalisten ten opzichte van de raio-opleiding. De ruimte voor een brede opleiding wordt voor mensen met ruime werkervaring zelfs uitgebreid: tot op heden bleef de opleiding van oudrio’s beperkt tot twee sectoren. Een opleidingsperiode bij het OM blijft tot de mogelijkheden behoren. Voor raio’s bestond die periode uit één jaar en voor de nieuwe rio’s uit maximaal zes maanden. Deze mogelijkheid is nu voor alle rio’s gecreëerd, terwijl oud-rio’s die mogelijkheid voorheen niet hadden. Bovendien is een korte kennismaking in de voorfase voor alle nieuwe rio’s verplicht. Daarnaast zullen waar mogelijk ook cursussen voor toekomstige rechters en raadsheren en toekomstige officieren van justitie worden gecombineerd. De meerwaarde van de kruisbestuiving tussen OM en Rechtspraak lijkt op die manier geborgd en voor grote aantallen rio’s zelfs uitgebreid. Vele van de door mij eerder gesignaleerde kwaliteitsrisico’s lijken op deze manier te worden vermeden en de groep van oud-rio’s lijkt op die punten juist aan kwaliteit te winnen. Waar ik eerder schreef ‘Met de aanpassingen wordt de eigenheid aan de raio-opleiding voor een belangrijk deel ontnomen’, moet ik nu constateren dat die positieve eigenheden van de raio-opleiding misschien wel worden vergroot.
En verder… Maar ook op ander punten, dan die waar ik eerder risico’s signaleerde, wordt met de nieuwe opleiding winst geboekt. Dat komt met name door de leerfilosofie die aan de nieuwe opleiding ten grondslag is gelegd. De rio moet niet zozeer worden gezien als een opleiding met aan te vullen tekorten en die zichzelf nog moet bewijzen, maar veeleer als een collega met unieke talenten, kennis en vaardigheden die – na selectie – in basis moet worden
geacht alles in zich te hebben om een uitstekend rechter/ raadsheer te worden. De rio moet zich vrij voelen om datgene te bespreken en oefenen wat hij moeilijk vindt. Daarnaast moet de opleiding volgens deze leerfilosofie het vak weerspiegelen, in die zin dat de opleiding net als het vak moet worden gekenmerkt door zelfstandig denken en opereren en gericht moet zijn op de competenties waarover een rechter/raadsheer blijkend de functieprofielen dient te beschikken. Omdat de rio zich vrij moet voelen om te bespreken en te oefenen met wat hij moeilijk vindt, is ervoor gekozen om de rol van opleider en beoordelaar niet langer door één persoon te laten vervullen. Dat bracht immers bij de rio de neiging met zich mee om niet open te zijn over dat wat hij nog niet weet of kan, omdat hij daarop tevens bij een beoordeling kan worden afgerekend. De sterke afhankelijkheid van de opleider bij de beoordeling kon tevens zorgen voor een weinig autonome en meer behaagzieke houding van de rio ten opzichte van de opleider. Om dat te voorkomen zullen de opleiders uitsluitend de rol van begeleider vervullen. In die rol proberen ze de rio te stimuleren het beste uit zichzelf te halen en zich verder te ontwikkelen. De beoordeling zal plaatsvinden door een ressortelijke beoordelingscommissie, hetgeen kan zorgen voor meer objectiviteit en uniformiteit in de beoordeling. Bovendien worden de beoordelingsmomenten verminderd: het is niet meer vanzelfsprekend dat de rio na elke fase officieel wordt beoordeeld.
De nieuwe opleiding kan dus dienen als katalysator van een totale cultuuromslag Omdat de opleiding het vak moet weerspiegelen is ervoor gekozen de rio niet langer een standaardopleiding te laten doorlopen waarbij alles voor hem is bepaald en hij achteroverleunend de opleiding kan ‘ondergaan’, maar moet de rio zelf de regie over en verantwoordelijkheid voor zijn opleiding nemen en bijvoorbeeld een persoonlijk opleidingsplan vormgeven en aangeven wat hij nodig heeft voor een succesvol leerproces. Door uitdrukkelijk de competenties uit de (nieuwe) functieprofielen centraal te stellen, krijgen diverse competenties in de nieuwe opleidingen meer aandacht dan voorheen. Het gaat daarbij onder meer om competenties als samenwerking, omgevingsbewustzijn, externe oriëntatie, regievoering, zelfvertrouwen en authenticiteit. Deze competenties waren vanzelfsprekend al van belang maar kwamen in de huidige opleidingen, waarin de nadruk sterk lag op het dagelijkse werk van zittingen doen en uitspraken schrijven, niet uitdrukkelijk aan de orde. Om deze competenties nadrukkelijk aandacht te geven in de nieuwe opleiding, dient de voorfase en is gedurende de hele opleiding expliciet ruimte gecreëerd (weergegeven in oranje). Zo dienen nieuwe rio’s bijvoorbeeld in het kader
van de competentie samenwerken gezamenlijk opdrachten te maken in leerwerkteams en bestaat in het kader van de competenties omgevingsbewustzijn en externe orientatie de mogelijkheid om maatschappelijke stages te volgen. Het is de kernopleider die de ontwikkeling van deze competenties ondersteunt en de leerlijn in de opleiding bewaakt. Die kernopleiders, de beoordelingscommissie en de leerwerkteams zorgen bovendien voor meer samenwerking tussen de verschillende gerechten en kunnen bijdragen tot een gevoel van gezamenlijkheid en eenheid binnen de Rechtspraak. De rio niet langer als opleideling met tekortkomingen zien, maar als collega met talenten en de nadruk leggen op begeleiden in plaats van beoordelen, is alleen mogelijk als de selectie voldoende waarborgen biedt. Als dat lukt, zou dat werkelijk een cultuurverandering kunnen bewerkstelligen die een bredere werkingssfeer kent dan alleen de opleiding. Het vereist namelijk een ander instelling van iedereen die bij de opleiding betrokken is en dat is (idealiter) de gehele Rechtspraak. Het vereist samenwerking, vertrouwen, het erkennen van verschillen tussen rechters, feedback, openheid over fouten en streven naar ontwikkeling van ieder persoonlijk maar ook van elkaar. Kortom, de cultuur waar de Rechtspraak al zo lang naar streeft. De nieuwe opleiding kan dus dienen als katalysator van een totale cultuuromslag. Met deze wijzigingen in de nieuwe opleiding wordt tegemoet gekomen aan nagenoeg alle kritiekpunten die de afgelopen jaren zijn geuit in diverse interne (eind)rapporten over de verschillende opleidingen en in diverse publicaties. De instroom is flexibel, alle competenties komen aan bod, er is meer ruimte voor maatwerk, er wordt meer rekening gehouden met voorervaring, er is meer oog voor het individuele ontwikkelproces, de afhankelijkheid van de opleider wordt verkleind, de beoordeling wordt geobjectiveerd en geüniformeerd, de rio is meer zelfstandig en de samenhang tussen de diverse onderdelen binnen de opleiding wordt vergroot door een doorlopende leerlijn. Ook is er meer ruimte voor internationalisering; elke rio volgt een buitenlandse stage. Er vindt professionalisering van de opleiders plaats door certificering en de rol van de kernopleider gedurende de gehele opleiding. Uniformering is en blijft een punt van aandacht omdat de verschillende gerechten de formele autoriteit zijn en daarom invloed hebben om vorm en inhoud van de opleiding Gepoogd wordt voor voldoende uniformering zorg te dragen door betrokkenheid van diverse SSR-medewerkers, zoals kernopleiders (die gerechtsoverstijgend een hele ‘lichting’ groep volgen) en opleidingscoordinatoren en de betrokkenheid van SSR bij de intake en bepaling van de opleidingsduur.
Conclusie De Raad voor de rechtspraak heeft bij de opdracht tot het ontwerp van de nieuwe opleiding tot rechter en raadsheer (de nieuwe rio-opleiding) kwaliteit – en niet bezuiniging zoals de aanloop suggereerde – als voornaamste drijfveer voor verbetering en vernieuwing van de initiële opleidingen genoemd. En dat is terug te zien in het ontwerp van SSR. Mijn zorgen over diversiteit en kwaliteit zijn grotendeels weggenomen. De instroom van jonge juristen, een evenwichtige leeftijdsopbouw, diversiteit, een voldoende
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1127
Focus
duur van de opleiding om generalisten met brede kennis van de organisatie af te leveren en gezamenlijkheid met het OM, worden in de nieuwe opleiding geborgd. Sterker nog, met name voor de oud-rio’s gaat de opleiding er op voornoemde punten op vooruit. Maar minstens zo belangrijk is dat het ontwerp van de nieuwe opleiding is aangegrepen om te komen tot een meer fundamentele kwaliteitsverbetering en de kritiek weg te nemen die de afgelopen jaren op de raio- en rioopleiding is geuit. Door opleiding en beoordeling uit elkaar te trekken en de nieuwe rio als volwaardige collega met eigen talenten te zien, wordt een stimulerende werkomgeving gecreëerd. In die omgeving voert de nieuwe rio zelf de regie en is verantwoordelijk voor zijn eigen leerproces, waarbij alle competenties uit de functieprofielen worden ontwikkeld. De nieuwe opleiding kan als katalysator dienen voor een cultuuromslag in de Rechtspraak,
1128
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
waarbij samenwerking, vertrouwen, diversiteit, feedback, openheid en ontwikkeling vanzelfsprekend zijn. Het nieuwe opleidingshuis is daarmee een villa met designinterieur met vele kamers en ruimte voor iedereen. Voorwaarde is wel dat de bewoners (zowel rio’s als opleiders) goed worden geselecteerd en dat SSR en de gerechten de implementatie van het ontwerp voortvarend ter hand nemen en voldoende letten op het bewaken van de uniformiteit. Ik ben ervan overtuigd geraakt dat de nieuwe rio’s een aanwinst zullen zijn voor de Rechtspraak en de samenleving en dat de opleidingsvilla, waarin werkend leren nog steeds centraal staat, ook een topexportproduct kan worden. Zo blijkt dat samenwerking tussen Raad voor de rechtspraak, SSR en werkvloer – ingegeven door een bezuinigingsdoelstelling – tot veel moois en goeds kan leiden. Moge de Rechtspraak op die weg doorgaan!
O&M
877
Aanwijzing 174! Timo Poppema1
H
et is een bekende trend dat aan het einde van het jaar extra vaart wordt gemaakt met het doorvoeren van wijzigingen in wet- en regelgeving. In de afgelopen jaren voert december dan ook de lijst aan als het gaat om de meeste publicaties in het Staatsblad en de Staatscourant in een maand. Niet zelden gaat het daarbij om nieuwe of gewijzigde regels die bij aanvang van het opvolgende jaar van kracht worden.2 In deze gevallen wordt afgeweken van aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.3 Het derde lid van deze bepaling noopt er toe dat de termijn tussen de publicatiedatum van een wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling en het tijdstip van inwerkingtreding minimaal twee maanden is, of – indien direct relevant voor medeoverheden – minimaal drie maanden is. In het vierde lid is een limitatieve lijst opgenomen van uitzonderingen ingeval kan worden gekozen voor een afwijkende minimuminvoeringstermijn, namelijk indien (1) dit, gelet op de doelgroep of de jaarindeling, aanmerkelijke ongewenste private of publieke voor- of nadelen voorkomt, (2) het spoed- of noodregelgeving betreft, (3) het reparatiewetgeving betreft, of (4) het implementatie van bindende EU-rechtshandelingen, verdragen of andere besluiten van volkenrechtelijke organisaties betreft. Het op 1 januari 2013 in werking getreden Besluit van 20 december 2012 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in verband met indexering van de bedragen en toevoeging van enkele proceshandelingen4 (Besluit) is een voorbeeld waarbij is afgeweken van het derde lid van aanwijzing 174. De Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben in dit verband gemotiveerd dat een invoe-
ringstermijn achterwege is gelaten omwille van de nauwe samenhang met de – eveneens per 1 januari 2013 in werking getreden5 – Wet aanpassing bestuursprocesrecht6 (Wab) alsmede vanwege het feit dat de belangrijkste doelgroepen zijn gebaat bij spoedige inwerkingtreding.7 De opmerkzame lezer valt gelijk op dat deze argumenten moeilijk onder de hiervoor genoemde uitzonderingen te brengen zijn, zodat een invoeringstermijn reeds daarom eigenlijk niet achterwege had mogen blijven. Een bijkomend punt van zorg is dat in het Besluit niet is voorzien in (enig) overgangsrecht, zodat de daarin vervatte wijzigingen onmiddellijke werking hebben. Concreet betekent dit dat vanaf 1 januari 2013 bij het nemen van een beslissing op bezwaar door een bestuursorgaan of het doen van een uitspraak door de bestuursrechter het bij het Besluit gewijzigde Bpb geldt. Deze gang van zaken druist ernstig in tegen de ratio van aanwijzing 174. Immers, met de laatste feestdagen van het jaar in het verschiet heeft men op 20 december 2012 een Besluit gepubliceerd dat met ingang van 1 januari 2013 van kracht is geworden en dat bovendien overgangsrecht ontbeert, terwijl bij de inwerkingtreding van nieuwe of gewijzigde regels nu juist verzekerd moet zijn dat de betrokken burgers (hier: belanghebbenden) als de uitvoeringsorganen (waaronder hier begrepen: de bestuursorganen en de bestuursrechter) redelijkerwijs in staat moeten zijn de gestelde bepalingen na te komen en uit te voeren. Een niet van relevantie ontblote vraag is vervolgens of het handelen van de ministers in dezen nu ook tot omissies in de uitvoeringspraktijk heeft geleid. Het antwoord luidt – in ieder geval ten aanzien van de uitspraken van de bestuursrechters8 – volmondig: ja! Eén van de wijzigingen van het Bpb betreft de verhoging van het proceskos-
tenforfait (van € 437 naar € 472). Een (snelle) screening van de uitspraken van de eerste weken van januari 2013 bevestigt het vermoeden dat bestuursrechters hierdoor zijn overvallen.9 Het voornemen van de ministers om de wijzigingen zo spoedig mogelijk in werking te laten treden omdat de belangrijkste doelgroepen – kennelijk enkel burgers – hierbij zijn gebaat, heeft daarmee (in een aantal gevallen) dus zelfs een averechts effect gehad aangezien bij de vaststelling van de hoogte van de proceskostenveroordelingen is uitgegaan van het vóór 1 januari 2013 geldende proceskostenforfait. Wat betreft het argument dat sprake is van nauwe samenhang met de Wab, hiermee wordt gedoeld op de toevoeging van enkele proceshandelingen die voor vergoeding in aanmerking komen. Wat daar ook van zij, het had, ter voorkoming van de gesignaleerde omissies, voor de hand gelegen om dit onderdeel van het Besluit in het wetgevingstraject van de Wab onder te brengen en de indexering van de diverse bedragen (waaronder het proceskostenforfait) op een eerder moment bekend te maken. Nu de indexering is gebaseerd op de ontwikkeling van de consumentprijsindex over de periode van 1 januari 2009 tot 1 augustus 2012 had dit overeenkomstig aanwijzing 174 op 1 oktober 2012 gekund. Een andere – ogenschijnlijk simpelere – mogelijkheid was geweest om de burgers en de uitvoeringsorganen al voortijdig in te lichten over deze wijziging zodat men voorbereid zou zijn geweest. Hopelijk betreft het hier een incident en zal de wet- en regelgever zich op dit aspect doorgaans wel op adequate wijze van zijn taak kwijten. Dat het op juiste wijze toepassen van aanwijzing 174 in belangrijke mate voorkomt dat de uitvoeringspraktijk wordt overvallen door nieuwe regels en als gevolg daarvan (onnodige) fouten maakt, zal door niemand (kunnen) worden ontkend.
Auteur
2113 (2012) publicaties (www.zoek.officielebekendmakingen.nl).
8. Cijfers over in hoeverre er bij de na 1 januari 2013 geno-
1. Mr. T.J. Poppema is werkzaam als juridisch medewerker bij
3. Deze aanwijzing is m.i.v. 11-5-2011 aanzienlijk uitgebreid
men beslissingen op bezwaar sprake is van strijdigheid met het
de Centrale Raad van Beroep. Deze bijdrage is op persoonlijke
(Stcrt. 2011, 6602).
Besluit waren de auteur ten tijde van schrijven niet bekend.
titel geschreven.
4. Stb. 2012, 683.
9. Bijvoorbeeld Rb. Oost-Brabant 4-1-2013, LJN BY8144, Hof
5. Stb. 2012, 684.
Arnhem 15-1-2013, LJN BZ0263, CBB 9-1-2013, LJN
Noten
6. Stb. 2012, 682.
BY8016, CRvB 8-1-2013, LJN BY8020, ABRvS 16-1-2013,
2. Het gaat om respectievelijk 2246 (2010), 2101 (2011) en
7. Nota van toelichting bij Stb. 2012, 684.
LJN BY8567 en HR 4-1-2013, LJN BX8543.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1129
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
matische stress. Dit maakte het afleggen van
C. Uitspraak van het Hof
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
een verdere verklaring onmogelijk. Hierdoor
(Derde Kamer: Casadevall (President), Gyulu-
was er geen mogelijkheid voor de aanklagers
myan, Bîrsan, Šikuta, Guerra, Tsotsoria en
EHRM
1130
en raadsman van de verdachte om nog vragen
Griţco).
Hoge Raad (civiele kamer)
1131
aan de getuige te stellen. De symptomen wer-
Bij het EHRM wordt door de klager over het
Hoge Raad (strafkamer)
1142
den medisch vastgelegd na afloop van de zit-
feit geklaagd dat voor alle feiten waarvoor hij
Hoge Raad (belastingkamer)
1145
ting. Aangezien bij een eerdere zitting dezelfde
veroordeeld is (met uitzondering van een
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
1150
symptomen bij N. waren opgetreden, besloot
veroordeling voor valsheid in geschrifte) de
Centrale Raad van Beroep
1150
de rechtbank om de verklaringen van N. uit
verklaringen van N. uit het vooronderzoek
het vooronderzoek voor het bewijs te gebrui-
het enige bewijs waren. Het feit dat de klager
ken. In het bijzonder besloot de rechtbank
in geen enkele fase van het strafproces de
daartoe omdat psychologische behandelingen
getuige heeft kunnen ondervragen moet wat
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
die ingezet waren om een herhaling van het
de klager betreft leiden tot een schending
eerdere incident te voorkomen niet hadden
van artikel 6 EVRM. Hij stelt dat de weigering
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
geholpen. De rechtbank kwam uiteindelijk tot
van N. om te verklaren niet haar medische
kers van de Universiteit Leiden, de VU
een veroordeling van de klager voor diverse
toestand was, maar de angst dat op de zitting
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
strafbare feiten, waaronder mishandeling, ont-
tegenstrijdigheden met haar eerdere verkla-
de bewerking is verzorgd door B.J.G. Leeuw
voering en bedreiging. De rechtbank gebruikte
ringen zouden opduiken.
(Universiteit Leiden). Alle uitspraken van het
met name de verklaringen van N. uit het voor-
De Spaanse regering stelt allereerst dat enkel
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
onderzoek voor het bewijs. De betrouwbaar-
de veroordeling van verkrachting wellicht in
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
heid van dit bewijs werd vergroot door de
doorslaggevende mate gebaseerd was op de
ments and Decisions. De uitspraken van
zwakte van de verklaringen van de klager. De
verklaring van N. Voor de overige feiten is er
kamers van het EHRM worden drie maanden
rechtbank meende dat het gebruik van de ver-
naar het oordeel van de Spaanse regering vol-
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
klaringen van N. uit het vooronderzoek geoor-
doende ander bewijs. De regering wijst ook op
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
loofd was vanwege het feit dat deze enkel wer-
het feit dat de raadsman van de klager niet bij
Kamer van het Hof.
den gebruikt nadat gebleken was dat N. niet
het verhoor in het vooronderzoek was zonder
ter zitting kon verklaren.
opgaaf van redenen. De regering stelt tenslot-
De klager ging in beroep bij het Hoogge-
te dat de rechtbank voldoende procedurele
rechtshof, het Hof paste de uitspraak van de
maatregelen heeft genomen om de onmoge-
rechtbank echter maar op een paar kleine
lijkheid om vragen te stellen te compenseren.
punten aan. Het Hof was van oordeel dat het
Bij de vraag of er in deze zaak sprake is van
recht van de verdachte om de getuige vragen
een schending van artikel 6 EVRM verwijst het
Art. 6 lid 1 en lid 3 sub d EVRM. Ondervra-
te stellen niet was beperkt door het gebruik
Hof allereerst naar de lijn van jurisprudentie
gingsrecht.
van de verklaringen uit het vooronderzoek.
die is uitgezet in de uitspraak Al Khawaja &
Hiervoor droeg het Hof drie redenen aan. Ten
Tahery vs. het Verenigd Koninkrijk. Het Hof
eerste het feit dat de rechtbank alles had
herhaalt dat wanneer er sprake is van een ver-
gedaan om een verklaring van N. op de zit-
klaring die ‘sole or decisive’ is deze verklaring
ting te krijgen, maar dat zelfs een medisch
enkel mag worden gebruikt als er voldoende
onderzoek niet hielp. Ten tweede het feit dat
compenserende maatregelen zijn getroffen
A. Feiten
hoewel in zijn algemeenheid getuigen ter
om het nadeel dat de verdachte ondervindt te
De klager werd op 3 juni 2004 gearresteerd
zitting moeten worden gehoord, er een uit-
compenseren. Het Hof meent dat voor twee
op de luchthaven van Barcelona. De aanhou-
zondering kan worden gemaakt als blijkt dat
feiten (mishandeling en verkrachting) de ver-
ding vond plaats naar aanleiding van
een verklaring ter zitting niet mogelijk is
klaringen van N. als ‘sole or decisive’ kunnen
beschuldigingen van zijn voormalige partner
door omstandigheden buiten de controle van
worden aangemerkt. Het EHRM meent dat er
(verder: N.), tevens de moeder van zijn zoon.
de partijen. Tot slot woog het Hof nog mee
voldoende compenserende maatregelen zijn
De onderzoeksrechter startte een onderzoek
dat de raadsman van de klager niet bij het
toegepast door de nationale autoriteiten. Zo
naar de beschuldigingen van onder andere
verhoor van N. in het vooronderzoek was ver-
wijst het Hof op de mogelijkheid die in het
mishandeling en verkrachting van N. door de
schenen, zonder opgaaf van redenen.
vooronderzoek is geboden om vragen aan N.
klager. Zowel de klager als N. legden verkla-
Een beroep van de klager bij het Constitutio-
te stellen. Daarnaast wijst het Hof op het feit
ringen af bij de onderzoeksrechter. Bij het
nele Hof werd niet-ontvankelijk verklaard
dat de klager in de gelegenheid is gesteld om
verhoor van N. was de raadsman van de kla-
vanwege het ontbreken van constitutionele
zin visie te geven over de verklaringen van N.,
ger afwezig, zonder opgaaf van redenen. N.
vraagstukken in de strafzaak.
en dat de nationale rechter de verklaringen
878 19 februari 2013, appl.nr. 61800/08
(EVRM art. 6 lid 1 en lid 3 sub d) Gani vs. Spanje
van N. en het verweer van de klager uitgebreid
bevestigde haar (beschuldigende) verklaring die zij eerder al bij de politie had afgelegd.
B. Procedure
heeft vergeleken. Tot slot meent het EHRM
N. was aanwezig bij de zitting in eerste aanleg
Gani heeft op 10 december 2010 een klacht
dat de betrouwbaarheid van de verklaringen
op 19 april 2006. Voorafgaand aan deze zitting
ingediend bij het EHRM. Hij klaagde over een
van N. wordt vergroot door de aanwezigheid
heeft zij een psychologisch onderzoek gedaan
vermeende schending van zijn recht op een
van steunbewijs.
waaruit bleek dat zij in staat was om een ver-
eerlijk proces aangezien zijn veroordeling
klaring ter zitting af te leggen. Echter, tijdens
was gebaseerd op een enkele verklaring van
D. Slotsom
het vragen stellen door de aanklager moest de
een getuige die hij in geen enkel stadium
Het EHRM oordeelt dat er geen sprake is van
beantwoording worden onderbroken omdat N.
van de strafprocedure heeft kunnen onder-
een schending van artikel 6 lid 1 en lid 3 sub
getroffen werd door symptomen van posttrau-
vragen.
d EVRM.
1130
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Rechtspraak
Hoge Raad (civiele kamer)
meren. Het faillissement is op 31 augustus
zijn indien de alimentatieplichtige onnodig
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
2010 uitgesproken. De man heeft de vrouw
zijn eigen faillissement heeft uitgelokt,
Lewin, raadsheer in het gerechtshof Amster-
eerst na het verstrijken van de termijn van ver-
zoals in dit geval de man naar de vaststel-
dam. De uitspraken zijn integraal in te zien
zet van art. 10 Fw op de hoogte gesteld van het
ling van het hof heeft gedaan. Volgens vaste
op www.rechtspraak.nl
faillissement. De rechter-commissaris heeft
rechtspraak geldt immers dat indien de
het vrij te laten bedrag als bedoeld in art. 21,
onderhoudsplichtige zelf een vermindering
aanhef en onder tweede, Fw bepaald op € 982
van zijn inkomen heeft teweeggebracht –
per maand. De echtscheidingsbeschikking is
waarvan ook sprake is indien de onder-
op 9 november 2010 ingeschreven.
houdsplichtige zijn eigen faillissement uit-
5 april 2013, nr. 12/01984
In dit geding heeft de man verzocht de onder-
lokt waardoor zijn inkomen in de boedel
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
houdsbijdrage te wijzigen in die zin dat de
valt voor zover niet op grond van art. 21,
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders en M.V.
bijdrage met ingang van 31 augustus 2010 op
aanhef en onder tweede, Fw vrijgelaten –,
Polak; A-G mr. F.F. Langemeijer)
nihil wordt gesteld, ten minste voor de duur
die vermindering onder omstandigheden
LJN BY8279
van zijn faillissement en van een eventueel
buiten beschouwing moet worden gelaten
daarop volgende toepassing van de WSNP. De
bij het bepalen van zijn draagkracht. Dat is
Alimentatie. Faillissement. Een faillietver-
rechtbank heeft het verzoek toegewezen. Het
in de eerste plaats het geval als de onder-
klaarde alimentatieplichtige verzoekt om
hof heeft het verzoek alsnog afgewezen.
houdsplichtige redelijkerwijs in staat moet
879
worden geacht opnieuw het oorspronkelijke
nihilstelling van de alimentatie. Het hof wijst het verzoek af. HR: Indien een alimen-
Hoge Raad
inkomen te verwerven en de onderhoudsge-
tatieplichtige failliet is verklaard, dient de
Het oordeel van het hof moet als volgt wor-
rechtigde dit ook van hem kan vergen. Dat
rechter, behoudens bijzondere omstandighe-
den verstaan. De man had ruim voldoende
kan onder omstandigheden echter ook het
den, een verzoek tot nihilstelling van de ali-
inkomen om te voldoen aan zijn verplichtin-
geval zijn als de onderhoudsplichtige daar-
mentatie toe te wijzen. Van bijzondere
gen uit zijn lopende schulden aan zijn groot-
toe geheel of ten dele niet in staat is. Bij de
omstandigheden kan sprake zijn indien de
ste schuldeisers, terwijl zijn andere, geringere
beantwoording van de vraag of een door de
alimentatieplichtige onnodig zijn eigen fail-
schulden geen rol hebben gespeeld bij zijn
onderhoudsplichtige zelf teweeggebrachte,
lissement heeft uitgelokt. Bij de beantwoor-
aangifte tot faillietverklaring. De in de
maar niet voor herstel vatbare inkomensver-
ding van de vraag of een door de onder-
beschikking van 27 juli 2010 vastgestelde
mindering in aanmerking moet worden
houdsplichtige zelf teweeggebrachte, maar
hogere alimentatie kon voor de man geen
genomen, zal in het bijzonder moeten wor-
niet voor herstel vatbare inkomensvermin-
probleem zijn ten tijde van die aangifte, nu
den bezien of de onderhoudsplichtige zich
dering in aanmerking moet worden geno-
deze hogere alimentatie eerst inging vanaf
uit hoofde van zijn verhouding tot de
men, zal in het bijzonder moeten worden
het tijdstip dat de echtscheidingsbeschikking
onderhoudsgerechtigde met het oog op
bezien of de onderhoudsplichtige zich uit
was ingeschreven in de registers van de bur-
diens belangen had behoren te onthouden
hoofde van zijn verhouding tot de onder-
gerlijke stand. De man was jegens de vrouw
van de gedragingen die tot de inkomensver-
houdsgerechtigde met het oog op diens
gehouden om, alvorens zijn eigen faillisse-
mindering hebben geleid. Bij een bevesti-
belangen had behoren te onthouden van de
ment aan te vragen, eerst minder ingrijpen-
gende beantwoording van deze vraag kan
gedragingen die tot de inkomensverminde-
de maatregelen te beproeven met betrekking
die inkomensvermindering ten dele of zelfs
ring hebben geleid. Bij een bevestigend ant-
tot het volgens hem door zijn inkomensach-
in het geheel buiten beschouwing worden
woord kan de inkomensvermindering ten
teruitgang in 2010 ontstane probleem.
gelaten (vgl. onder meer HR 23 januari 1998,
dele of zelfs geheel buiten beschouwing wor-
Gelet op een en ander bestaat (vooralsnog)
LJN ZC2556, NJ 1998/707, en HR 5 december
den gelaten. Indien het een relatief aanzien-
geen aanleiding om de alimentatie op nihil
2008, LJN BF8928, NJ 2009/2). Toepassing
lijke, onherstelbare inkomensvermindering
te stellen, anders dan normaal gesproken
van de hiervoor genoemde regels kan ertoe
betreft, is terughoudendheid geboden en
gebeurt in een geval als dit. De man dient
leiden dat sprake is van een oplopende ali-
dient de rechter voldoende inzicht in zijn
zodanige maatregelen te nemen dat hij als-
mentatieschuld doordat de vastgestelde ali-
gedachtegang te geven.
nog aan zijn verplichtingen jegens de vrouw
mentatie niet inbaar of verhaalbaar is. Dat
kan voldoen. Gelet op de aard en omvang van
staat echter niet zonder meer aan toepas-
(BW art. 1:157, 1:401; Rv art. 475c, 475d; Fw
zijn schulden is een akkoord met de schuld-
sing van die regels in de weg. Indien het een
art. 4 lid 2, 10, 20, 21, 100, 138, 295)
eisers in het faillissement daartoe een reële
relatief aanzienlijke, onherstelbare inko-
mogelijkheid.
mensvermindering betreft, is echter wel
De man, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. de vrouw, adv.
Het hof heeft terecht vooropgesteld dat
terughoudendheid geboden en dient de
mr. A.H.M. van den Steenhoven
indien een alimentatieplichtige failliet is
rechter voldoende inzicht in zijn gedachte-
verklaard en op die grond verzoekt om het
gang te geven. Verder dient in dat geval in
Feiten en procesverloop
bedrag van de alimentatieplicht op nihil te
het oog te worden gehouden dat het buiten
Partijen zijn in 1985 gehuwd. In de echtschei-
stellen, de rechter, behoudens bijzondere
beschouwing laten van de inkomensvermin-
dingsbeschikking van 9 maart 2010 heeft de
omstandigheden, ervan uit dient te gaan
dering in beginsel niet ertoe mag leiden dat
rechtbank partneralimentatie ten laste van de
dat de alimentatieplichtige niet over de
de onderhoudsplichtige bij voldoening aan
man vastgesteld. In hoger beroep heeft het hof
draagkracht beschikt om enige onderhouds-
zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer
bij beschikking van 27 juli 2010 de partnerali-
bijdrage te betalen, en hij dus het verzoek
over voldoende middelen beschikt om in de
mentatie op hogere bedragen vastgesteld.
dient toe te wijzen (HR 12 oktober 2012, LJN
noodzakelijke kosten van zijn eigen bestaan
Enkele dagen later heeft de man zijn eigen
BX5884, NJ 2012/585). Zoals het hof voorts
te voorzien. Het oordeel van het hof is in
faillissement aangevraagd, zonder medewer-
terecht heeft geoordeeld, kan van bijzondere
overeenstemming met het hiervoor overwo-
king van de vrouw als bedoeld in art. 4 lid 2
omstandigheden die een uitzondering op
gene. Het hof heeft in de bijzondere omstan-
Fw en zonder haar over deze aanvraag te infor-
deze regel kunnen rechtvaardigen, sprake
digheden van dit geval tot het oordeel kun-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1131
Rechtspraak
nen komen dat de man is gehouden
880
dergelijke restrictieve lezing doet echter geen recht aan het eigen karakter van de onteige-
zodanige maatregelen te nemen dat hij alsnog aan zijn verplichtingen jegens de vrouw
5 april 2013, nr. 12/02049
ningsprocedure, waarvoor specifieke deskun-
kan voldoen en dat hij in dat verband onder
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk,
digheid vereist is, en die gericht is op een
meer dient te trachten om tot een akkoord
C.E. Drion, G. Snijders en M.V. Polak; A-G mr.
spoedige afwikkeling. De rechtbanken wer-
te komen met zijn schuldeisers. Op grond
J. Wuisman)
ken veelal met lijsten van deskundigen die
van zijn vaststelling dat, gelet op de aard en
LJN BY8098
ervaring hebben met de onteigeningsregels, die gespecialiseerd zijn en die in staat zijn
omvang van de schulden van de man, het bereiken van een akkoord met de schuldei-
Onteigening. HR: 1. Hoor en wederhoor. Het
snel tot een onafhankelijk en onderbouwd
sers een reële mogelijkheid is, heeft het hof
beginsel van hoor en wederhoor speelt pas
advies te komen. Bij de benoeming van des-
mogen oordelen dat (vooralsnog) geen
een rol in een tegen het besluit gerichte
kundigen putten de rechtbanken uit die lijs-
reden bestaat voor wijziging van de beschik-
procedure. 2. Deskundigenbenoeming. De
ten, doorgaans zonder voorafgaand overleg
king van 27 juli 2010. Deze oordelen zijn
overlegverplichting van art. 194 lid 2 Rv is
met partijen. Het zou in strijd met het hier-
voldoende gemotiveerd en geven geen blijk
niet van toepassing op de benoeming van
voor genoemde karakter van de onteige-
van een onjuiste rechtsopvatting. Bij het
deskundigen in de onteigeningsprocedure.
ningsprocedure komen wanneer van die staande praktijk zou moeten worden afgewe-
vorenstaande verdient nog opmerking dat in het oordeel van het hof ligt besloten dat
(EVRM art. 6; Ow art. 2, 31, 32, 86 lid 2 (oud);
ken doordat in de onteigeningsprocedure
niet het gevaar dreigt dat de man niet meer
Rv art. 19, 194 lid 2)
omtrent de benoeming van iedere deskundige steeds eerst de zienswijze van de betrok-
over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan te
A, adv. mr. J.A.M.A. Sluysmans, vs. de
ken partijen zou moeten worden verkregen
voorzien. Door het faillissement zijn beslag
gemeente Sittard-Geleen, adv. mr. J.P. van
(hetgeen onverlet laat dat partijen desge-
en verhaal op zijn inkomen en vermogen
den Berg
wenst voorafgaand aan de benoeming opmerkingen kunnen maken). Daarom dient
niet mogelijk, terwijl op het op de voet van art. 21, aanhef en onder tweede, Fw vrij te
Feiten en procesverloop
art. 32 Ow aldus te worden begrepen dat de
laten bedrag – dat ingevolge die bepaling
Bij Koninklijk Besluit van 3 maart 2011 is
overlegverplichting van art. 194 lid 2 Rv niet
buiten het faillissement blijft – de beslag-
goedkeuring verleend aan een besluit om tot
van toepassing is op de benoeming van des-
vrije voet van art. 475d Rv van toepassing is.
onteigening over te gaan in verband met de
kundigen in de onteigeningsprocedure.
Alimentatie die verschuldigd wordt tijdens
uitbreiding van een bedrijventerrein.
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
het faillissement (en die, zoals in dit geval,
De rechtbank heeft de vervroegde onteige-
sie van de A-G.
niet wordt of kan worden voldaan uit het
ning van het desbetreffende perceel uitge-
De A-G bespreekt de vraag of bij het naar
vrij te laten bedrag), levert een concurrente
sproken, een voorschot bepaald en drie des-
voren brengen van bezwaren tegen een ont-
vordering op die voor verificatie in aanmer-
kundigen benoemd.
werpbesluit het beginsel van hoor en wederhoor moet worden in acht genomen onder
king komt en eventueel in een akkoord kan worden betrokken. Ook de klacht tegen het
Hoge Raad
2.6.1-2.6.6 en de vraag of partijen inspraak
oordeel van het hof dat het bereiken van
Onderdeel I klaagt dat de rechtbank heeft mis-
hebben bij de benoeming van onteigenings-
een akkoord met de schuldeisers een reële
kend dat de door de Kroon gevolgde wijze van
deskundigen onder 2.9.
mogelijkheid is, faalt. Duidelijk is immers
gehoor, waarbij A buiten aanwezigheid van de
dat het hof het oog heeft op een akkoord
Gemeente is gehoord, in strijd is met het fun-
waarbij wordt overeengekomen dat de schul-
damentele beginsel van hoor en wederhoor.
den – eventueel na herfinanciering – (mede)
De klacht faalt. Art. 86 lid 2 (oud) Ow strekt
door termijnen uit het inkomen worden
ertoe degene die bezwaren (‘zienswijzen’) tegen
5 april 2013, nr. 12/02336
afbetaald, hetgeen gelet op de gebleken aard
het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht,
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T.
en omvang van de schulden en de hoogte
de gelegenheid te bieden die bezwaren monde-
Heisterkamp en G. de Groot; A-G mr. P. Vlas)
van het inkomen van de man – en ook het
ling toe te lichten alvorens een definitief
LJN BY8282
door het onderdeel genoemde tegoed op de
besluit genomen wordt. Het beginsel van hoor
boedelrekening – een alleszins begrijpelijk
en wederhoor speelt pas een rol in een tegen
Nederlanderschap. Vaderschap. Een in 1985
oordeel is.
het besluit gerichte procedure.
in Ghana geboren kind wordt in 2002 in
Volgt verwerping.
Onderdeel II klaagt dat de rechtbank ten
Nederland erkend door een Nederlandse
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
onrechte A geen inspraak heeft gegeven bij
man. Het kind verzoekt om vaststelling dat
zing. Hij meent dat het hof onvoldoende heeft
de benoeming van de deskundigen. Art. 32
hij de Nederlandse nationaliteit bezit. De
gemotiveerd waarom te verwachten is dat de
Ow bepaalt dat de formaliteiten, bij het Wet-
rechtbank wijst het verzoek af op de grond
schuldeisers zullen instemmen met een
boek van Burgerlijke Rechtsvordering voorge-
dat verzoeker naar Ghanees recht al een
akkoord (2.14). Onder 2.2-2.11 bespreekt hij de
schreven omtrent het getuigenverhoor en
juridische vader had op de datum van
beslagvrije voet, de rol van alimentatiever-
het bericht van deskundigen, ten deze niet
erkenning. HR: De rechtbank heeft haar
plichtingen in de wettelijke schuldsanerings-
van toepassing zijn. Het onderdeel bepleit
oordeel dat het enkele biologische vader-
regeling en het faillissement, de bepaling van
dat de woorden ‘ten deze’ restrictief moeten
schap naar Ghanees recht familierechtelij-
de draagkracht van een alimentatieplichtige
worden uitgelegd en slechts betrekking heb-
ke betrekkingen doet ontstaan, onvoldoen-
in geval van onherstelbaar inkomensverlies
ben op het bijzondere geval voorzien in art.
de gemotiveerd.
en de gang van zaken bij het aanbieden van
31 Ow, inhoudende dat de rechter-commissa-
een akkoord in een faillissement.
ris ambtshalve te allen tijde personen en des-
881
(Rijkswet op het Nederlanderschap art. 17)
kundigen voor zich kan doen verschijnen voor het verstrekken van inlichtingen. Een
1132
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Verzoeker, adv. mr. W.E. Pors, vs. de Staat der
Rechtspraak
Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse
zoeker Y als zijn biologische vader beschouwt
in het stadium van de vaststelling van de
Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en
(2.3-2.5).
draagkracht van de man en de vrouw de kosten van verzorging en opvoeding van de
Naturalisatiedienst), adv. mr. J. van Duijvendijk-Brand
Feiten en procesverloop
882
zoon en de dochter buiten beschouwing te laten. In de door het hof toegepaste methodiek kwam aan de kosten van verzorging en
Verzoeker is in 1985 in Ghana geboren. Op
5 april 2013, nr. 12/02367
opvoeding van de zoon en de dochter eerst
zijn Ghanese geboorteakte uit 1985 staat Y
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion
betekenis toe in het stadium van de verde-
als vader genoemd. Op 6 mei 2002 is in
en M.V. Polak; A-G mr. L.A.D. Keus)
ling tussen de man en de vrouw van deze
Nederland een notariële akte van erkenning
LJN BZ2898
kosten, zulks aan de hand van een draagkrachtvergelijking. Middel II klaagt dat het
opgemaakt waaruit blijkt dat X, van Nederlandse nationaliteit, heeft verklaard verzoe-
Kinderalimentatie. Draagkrachtvergelij-
hof ook bij de draagkrachtvergelijking heeft
ker te erkennen zodat tussen hem en verzoe-
king. Ex-echtelieden hebben een dochter
verzuimd rekening te houden met de kosten
ker familierechtelijke betrekkingen ontstaan.
die bij de vrouw woont en een zoon die bij
van verzorging en opvoeding van de zoon.
In dit geding heeft verzoeker de rechtbank
de man woont. HR: Het hof heeft bij de
Deze klacht slaagt. De uitkomst van de door
verzocht vast te stellen dat hij de Nederland-
draagkrachtvergelijking miskend dat het
het hof verrichte draagkrachtvergelijking kan
se nationaliteit bezit. De rechtbank heeft het
geschil in hoger beroep weliswaar was
niet anders worden begrepen dan dat het hof
verzoek afgewezen op de grond dat verzoeker
beperkt tot de bepaling van de hoogte van
de geheel voor rekening van de man komen-
naar Ghanees recht al een juridische vader
het door de man aan de vrouw te betalen
de kosten van verzorging en opvoeding van
had op de datum van erkenning, zodat X in
bedrag ten behoeve van de dochter, maar
de zoon niet in aanmerking heeft genomen.
Nederland niet rechtsgeldig kon overgaan tot
dat partijen het erover eens waren dat hier-
Daarmee heeft het hof miskend dat het
erkenning van verzoeker.
bij de kosten van verzorging en opvoeding
geschil in hoger beroep weliswaar was
van de zoon in aanmerking dienden te wor-
beperkt tot de bepaling van de hoogte van
den genomen.
het door de man aan de vrouw te betalen
Hoge Raad
bedrag ten behoeve van de dochter, maar dat
De rechtbank heeft tot uitgangspunt genomen dat naar Ghanees recht tussen een
(BW art. 397 lid 2)
partijen het blijkens de processtukken erover eens waren dat bij de bepaling van de hoogte
vader en zijn (biologisch) kind bij de geboorte een familierechtelijke betrekking ontstaat,
De man, adv. mr. J.C.J. Smallenbroek, vs. de
van dit bedrag de kosten van verzorging en
waarbij geen onderscheid wordt gemaakt
vrouw, adv. mr. C.G.A. van Stratum
opvoeding van de zoon in aanmerking dienden te worden genomen.
tussen kinderen die zijn geboren binnen of buiten het huwelijk. De rechtbank heeft dit
Feiten en procesverloop
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
uitgangspunt kennelijk (mede) afgeleid uit
Partijen zijn in 1992 getrouwd. Uit het huwe-
komstig de conclusie van de A-G.
haar eerdere uitspraak van 10 maart 2008
lijk zijn een zoon en een dochter geboren. De
De A-G citeert onder 2.3 uit het Rapport ali-
(LJN BC6198). Het middel klaagt terecht dat
tussen partijen uitgesproken echtscheidings-
mentatienormen 2010 en geeft onder 2.7
het door de rechtbank aangenomen uit-
beschikking is in 2011 ingeschreven. De zoon
regels over de grenzen van de rechtsstrijd in
gangspunt niet volgt uit die eerdere uit-
woont bij de man, de dochter bij de vrouw.
alimentatiegeschillen.
spraak en evenmin steun vindt in het debat
In de echtscheidingsbeschikking heeft de
van partijen in de onderhavige zaak. Nu de
rechtbank bepaald dat voor rekening van de
rechtbank niet nader heeft uiteengezet op
man kwamen: de integrale kosten van de
welke gronden haar uitgangspunt steunt,
zoon van € 450 per maand, alsmede van de
heeft zij haar oordeel dat het enkele biologi-
integrale kosten van de dochter van € 450
5 april 2013, nr. 12/06012 (CW 2682)
sche vaderschap naar Ghanees recht familie-
per maand een gedeelte van € 297 per
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, M.A.
rechtelijke betrekkingen doet ontstaan,
maand, en dat voor rekening van de vrouw
Loth, C.E. Drion en G. Snijders; A-G mr.
onvoldoende gemotiveerd. Derhalve kon de
kwamen: het resterende gedeelte van de kos-
J.L.R.A. Huydecoper)
rechtbank zonder nadere motivering even-
ten van de dochter. In aansluiting hierop
LJN BY9084
min doorslaggevend gewicht toekennen aan
heeft de rechtbank bepaald dat de man als
omstandigheden die erop wijzen dat Y de
bijdrage in de kosten van verzorging en
Cassatie in het belang der wet. Betekening.
biologische vader van verzoeker is. Het mid-
opvoeding van de dochter € 297 per maand
Erfgenamen. Een verhuurster van een
del klaagt dan ook terecht dat onbegrijpelijk
aan de vrouw diende uit te keren. In hoger
woning stelt een vordering tot ontruiming in
is dat de rechtbank aan het oordeel dat Y de
beroep heeft de vrouw verzocht de door de
tegen de erfgenamen van een overleden
biologische vader is, de conclusie verbindt
man aan de vrouw uit te keren bijdrage ten
huurster. De dagvaarding vermeldt de namen
dat verzoeker naar Ghanees recht al vóór de
behoeve van de dochter hoger te bepalen en
en woonplaatsen van de erfgenamen niet, en
erkenning door X een juridische vader had.
heeft de man verzocht die bijdrage lager te
wordt betekend bij het Openbaar Ministerie,
Volgt vernietiging en verwijzing.
bepalen. Het hof heeft die bijdrage hoger
met publicatie in een dagblad, en aan het
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
bepaald.
adres van het gehuurde, tevens laatste woon-
dat de rechtbank haar oordeel dat verzoeker
883
plaats van de overledene. Het hof acht dit
naar Ghanees recht reeds vóór de erkenning
Hoge Raad
voldoende. De HR niet. De HR merkt op dat
in Nederland een juridische vader had, niet
Middel I klaagt dat het hof heeft verzuimd
kan worden verzocht om de benoeming van
heeft gebaseerd op het uitgangspunt dat het
om bij de berekening van de draagkracht van
een vereffenaar over de nalatenschap, waar-
enkele biologische vaderschap naar Ghanees
de man rekening te houden met de kosten
na betekening zonder vermelding van de
recht familierechtelijke betrekkingen doet
van verzorging en opvoeding van de zoon.
namen en woonplaatsen van de erfgenamen
ontstaan, maar op haar vaststelling dat ver-
Deze klacht faalt. Het stond het hof vrij om
kan geschieden aan de vereffenaar.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1133
Rechtspraak
(Rv art. 45 lid 3 aanhef en onder d, 53, 54 lid
exploot aan die woonplaats van de overlede-
de beschikking tot stand gekomen in strijd
2; BW art. 4:204; Wet RO art. 78 lid 6)
ne niet mogelijk is.
met het beginsel van hoor en wederhoor.
Het middel stelt subsidiair de vraag aan de
Feiten en procesverloop
orde of in het onderhavige geval het exploot
Ymere heeft een woning verhuurd aan X. Zij
rechtsgeldig is betekend op de voet van art.
was de enige bewoonster. Zij is overleden.
54 lid 2 Rv. Ook deze vraag moet ontken-
Betrokkene, adv. mr. E.A.E.G.J. Libosan, vs. de
In dit geding heeft Ymere een vordering tot
nend worden beantwoord. Anders dan bij
officier van justitie, niet verschenen
ontruiming ingesteld tegen de erfgenamen
betekening op de voet van art. 53 Rv dient
van X. Zij heeft de inleidende dagvaarding
bij betekening op de voet van art. 54 lid 2
Procesverloop
uitgebracht op de voet van art. 54 lid 2 Rv,
Rv het vereiste van art. 45 lid 3, aanhef en
De officier van justitie heeft verzocht om een
stellende dat de erfgenamen geen bekende
onder d, Rv in acht te worden genomen, in
voorlopige machtiging tot opname en ver-
woon- of verblijfplaats hebben. Tevens heeft
dier voege dat het exploot de naam ver-
blijf van betrokkene in een psychiatrisch zie-
zij een afschrift van de dagvaarding doen
meldt van degene voor wie het is bestemd.
kenhuis. Bij het verzoekschrift was een
betekenen aan het adres van het gehuurde.
In het onderhavige geval stond laatstge-
geneeskundige verklaring gevoegd van een
De kantonrechter heeft de dagvaarding nie-
noemde wijze van betekening derhalve
niet bij de behandeling betrokken psychiater.
tig verklaard. Ymere heeft ook de appeldag-
slechts open, indien de namen van de geza-
De rechtbank heeft het verzoek behandeld
vaarding uitgebracht op de hiervoor
menlijke erfgenamen in het exploot waren
op 22 november 2012. De advocaat heeft aan-
omschreven wijze. Het hof heeft verstek ver-
vermeld, hetgeen niet is gebeurd. Opmer-
gevoerd dat de geneeskundige verklaring het
leend en de vorderingen toegewezen. De P-G
king verdient dat art. 54 lid 2 Rv niet ertoe
verzoek niet kan dragen. De psychiater heeft
heeft een vordering tot cassatie in het belang
kan leiden dat het exploot wordt betekend
op 23 november 2012 op verzoek van de
der wet ingesteld.
aan de laatste woonplaats van de overlede-
rechtbank per fax aanvullende informatie
ne. Overigens verzet dat voorschrift zich
verstrekt. De rechtbank heeft bij beschikking
Hoge Raad
niet ertegen dat tevens een afschrift van het
van 26 november 2012 de voorlopige machti-
Nu niet is gebleken dat de erfgenamen met
exploot wordt toegezonden aan de laatste
ging verleend voor de duur van zes maan-
het arrest bekend zijn geraakt en de P-G niet
woonplaats van de overledene, zoals hier is
den. Zij heeft daartoe onder meer verwezen
vermeldt dat en wanneer het arrest ten uit-
geschied. In gevallen als het onderhavige
naar de aanvullende informatie van 23
voer is gelegd, bestaat onvoldoende zeker-
waarin derhalve noch art. 53 noch art. 54 lid
november 2012.
heid dat tegen dat arrest niet nog het rechts-
2 Rv voor toepassing in aanmerking komt,
middel van verzet openstaat. In verband
biedt art. 4:204 BW de mogelijkheid de
Hoge Raad
hiermee moet ervan worden uitgegaan dat
benoeming van een vereffenaar over de
Nu uit de beschikking en de gedingstukken
cassatie in het belang der wet in verband
opengevallen nalatenschap te verzoeken,
niet blijkt dat de rechtbank aan betrokkene
met het bepaalde in art. 78 lid 6 Wet RO nog
waarna, op de voet van art. 53, aanhef en
en zijn advocaat gelegenheid heeft geboden
niet openstaat. De Hoge Raad ziet echter aan-
onder b, Rv, betekening van een exploot aan
zich over de aanvullende informatie van de
leiding het volgende te overwegen. Het mid-
de gezamenlijke erfgenamen, zonder ver-
psychiater uit te laten, is de beschikking van
del stelt primair de vraag aan de orde of
melding van hun namen en woonplaatsen,
de rechtbank tot stand gekomen in strijd
betekening van een exploot aan de gezamen-
kan geschieden door betekening aan de per-
met het beginsel van hoor en wederhoor,
lijke erfgenamen van een overledene zonder
soon of de woonplaats van de vereffenaar.
zoals dat mede tot uitdrukking komt in art. 8
vermelding van de namen en woonplaatsen
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van de P-G
lid 9 Wet Bopz (vgl. HR 5 november 1999, LJN
van deze erfgenamen, rechtsgeldig kan
in zijn beroep.
ZC3128, NJ 2000/64).
geschieden aan de laatste woonplaats van de
De P-G (A-G) gaat ervan uit dat geen gewoon
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
overledene, wanneer aldaar niet (ten minste)
rechtsmiddel meer openstaat (9-10). Ook hij
komstig de conclusie van de A-G.
een van de in art. 53, aanhef en onder a, Rv
meent dat als men de namen en woonplaat-
genoemde personen woont. Het antwoord op
sen van de erfgenamen niet kan noemen, de
die vraag luidt ontkennend. In afwijking van
weg langs benoeming van een vereffenaar
de hoofdregel van art. 45 lid 3, aanhef en
moet worden gevolgd (22) .
onder d, Rv bepaalt art. 53 Rv dat bij betekening van een exploot ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een overlede-
(Wet Bopz art. 8 lid 9)
885 12 april 2013, nr. 10/00568
884
ne, de vermelding van hun namen en woon-
(Mrs. F.B. Bakels, M.A. Loth, C.E. Drion, G. Snijders en M.V. Polak; A-G mr. E.B. RankBerenschot)
plaatsen in het exploot achterwege kan blij-
5 april 2013, nr. 13/00028
ven, indien deze betekening geschiedt op
(Mrs. C.A. Streefkerk, C.E. Drion en G. de
een van de onder a-c van die bepaling
Groot; A-G mr. F.F. Langemeijer)
Vereniging van eigenaars. Ontstaan. Is de
omschreven wijzen. Gelet op zijn totstandko-
LJN BZ6381
eisende VvE een bestaande rechtspersoon?
mingsgeschiedenis moet art. 53 Rv aldus
LJN BY8733
HR: Ook indien alle appartementsrechten
worden verstaan dat dit voorschrift slechts
Wet Bopz. Hoor en wederhoor. De rechtbank
aanvankelijk nog in één hand zijn, ontstaat
kan worden toegepast in de onder a, b, en c
verleent een voorlopige machtiging op
een vereniging van eigenaars van rechtswe-
vermelde gevallen. Daaruit volgt dat in een
grond van na de behandeling door de psy-
ge bij de splitsing van een gebouw in
geval als het onderhavige, waarin niet is vol-
chiater toegefaxte aanvullende informatie.
appartementsrechten, mits de splitsingsak-
daan aan de eis van art. 53, aanhef en onder
HR: Nu niet blijkt dat de rechtbank aan
te mede de akte van oprichting en de statu-
a, Rv dat een van de daar genoemde perso-
betrokkene en zijn advocaat gelegenheid
ten van een VvE inhoudt.
nen nog op de laatste woonplaats van de
heeft geboden zich over de aanvullende
overledene woont, betekening van het
informatie van de psychiater uit te laten, is
1134
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
(BW art. 5:124, Rv art. 25)
Rechtspraak
X, adv. mr. J.W. Bogaardt, vs. de VvE, niet ver-
opnieuw de vraag aan de orde te stellen of
2009, nr. C-5/08, LJN BJ3749, NJ 2011/288
schenen
voldoende belang bestond bij de reconventi-
(Infopaq I)).
onele vordering. Hierbij is in aanmerking
(b) Deze maatstaf geldt evenzeer indien het
Procesverloop
te nemen dat in de memorie van grieven
een gebruiksvoorwerp betreft (vgl. BenGH 22
In dit geding heeft de VvE betaling van kwar-
uitdrukkelijk de stellingen in de eerste aan-
mei 1987, nr. A 85/3, LJN AK1803, NJ
taalbijdragen door X gevorderd op de grond
leg zijn gehandhaafd en is verzocht deze als
1987/881 en HR 15 januari 1988, LJN AG5738,
dat X, als enig erfgenaam van zijn inmiddels
herhaald en ingelast te beschouwen, en
NJ 1988/376 (Screenoprints)). Aanleiding voor
overleden ouders, eigenaar is van een van de
voorts de laatste grief beoogt het geschil in
de veronderstelling dat zulks naar Europees
appartementsrechten en dus lid van de VvE.
volle omvang aan het hof voor te leggen.
recht anders zou zijn, is er niet.
X heeft als verweer aangevoerd dat de VvE
Deze uitleg van de grieven wordt in cassatie
(c) Dit werkbegrip vindt haar begrenzing
geen bestaande rechtspersoon is. De kanton-
niet bestreden. 3. Belang. Verklaring voor
waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel
rechter en het hof hebben dit verweer ver-
recht. Nu de vordering ziet op de verkrij-
datgene betreft wat noodzakelijk is voor het
worpen.
ging van een verklaring voor recht, heeft
verkrijgen van een technisch effect. Elemen-
het hof, gelet op het gemotiveerde verweer,
ten van het werk die louter een technisch
Hoge Raad
geen blijk gegeven van een onjuiste rechts-
effect dienen of te zeer het resultaat zijn van
Het hof heeft, mede gelet op de bewoordin-
opvatting door het belang bij deze vorde-
een door technische uitgangspunten beperk-
gen en de daarbij behorende wetsgeschiede-
ring niet te veronderstellen, maar de eiser
te keuze, zijn van bescherming uitgesloten
nis van de in de tijd aan art. 5:124 BW vooraf-
in de gelegenheid te stellen zijn stelling
(vgl. HvJEU 22 december 2010, nr. C-393/09,
gegane bepalingen, miskend dat dit artikel,
dienaangaande te onderbouwen.
LJN BP0405, NJ 2011/289 (BSA) en HR 16 juni
(Aw art. 1, 10, 13; BW art. 3:303)
côme)). Daarbij verdient opmerking dat deze
2006, LJN AU8940, NJ 2006/585 (Kecofa/Lan-
ook in het geval alle appartementsrechten aanvankelijk nog in één hand zijn, aldus
uitsluiting zich niet uitstrekt tot alle elemen-
moet worden verstaan dat een vereniging van eigenaars van rechtswege ontstaat bij de
Stokke c.s., adv. mr. T. Cohen Jehoram, vs.
ten die een technische functie bezitten: daar-
splitsing van een gebouw in appartements-
Fikszo c.s., adv. mr. C.S.G. Janssen
mee zou de industriële vormgeving ten onrechte buiten het bereik van het auteurs-
rechten, mits de splitsingsakte mede de akte van oprichting en de statuten van een VvE
Feiten en procesverloop
recht geplaatst worden.
inhoudt. Dit laatste heeft het hof niet vastge-
Stokke brengt sinds 1972 de Tripp Trapp kin-
(d) Het feit dat het werk voldoet aan techni-
steld en dit is evenmin door de VvE gesteld
derstoel op de markt. In 2004 is een stoel,
sche en functionele eisen laat onverlet dat de
of uit de overgelegde splitsingsakte gebleken.
aangeduid als ‘Bambino’, in Nederland op de
ontwerpmarges of keuzemogelijkheden zoda-
Het middel treft dus doel. Nu de VvE haar
markt gebracht. De Bambino-stoel wordt
nig kunnen zijn dat voldoende ruimte
vordering uitsluitend heeft gebaseerd op de
geleverd door Fikszo c.s. Fikszo c.s. overwegen
bestaat voor creatieve keuzes van de maker
stelling dat X lid is van de VvE, zodat de vor-
stoelen op de Nederlandse markt te brengen
die een werk in auteursrechtelijke zin kun-
dering ook niet langs de weg van art. 25 Rv
onder de aanduidingen Amber, Tamara, Tho-
nen opleveren (vgl. HR 8 september 2006, LJN
geheel of ten dele toewijsbaar is, kan de Hoge
mas en Yasmine.
AX3171, NJ 2006/493 (Slotermeervilla’s)).
Raad zelf de zaak afdoen.
In dit geding hebben Stokke c.s. een verkla-
(e) Voor de beantwoording van de vraag of
Volgt vernietiging van het arrest van het hof
ring voor recht gevorderd dat inbreuk wordt
sprake is van inbreuk op een auteursrecht op
en van het vonnis van de rechtbank en afwij-
gemaakt op de auteursrechten op de Tripp
een gebruiksvoorwerp dient beoordeeld te
zing van de vordering.
Trapp, een bevel om de inbreuk te staken,
worden in welke mate de totaalindrukken
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
schadevergoeding en winstafdracht. Fikszo
van het beweerdelijk inbreuk makende werk
zing. Zij bespreekt onder 2.7-2.12 de wetsge-
c.s. hebben in reconventie een verklaring
en het beweerdelijk bewerkte of nagebootste
schiedenis van de voorlopers van art. 5:124
voor recht gevorderd dat de stoelen Amber,
werk overeenstemmen. De auteursrechtelijk
BW.
Tamara, Thomas en Yasmine geen inbreuk
beschermde trekken of elementen van laatst-
maken op de auteursrechten op de Tripp
bedoeld werk zijn daarbij bepalend, met dien
Trapp-stoel. De rechtbank heeft aangenomen
verstande dat ook een verzameling of bepaal-
dat van inbreuk op de auteursrechten geen
de selectie van op zichzelf niet beschermde
sprake is. Het hof heeft geoordeeld dat de
elementen, een (oorspronkelijk) werk kan
12 april 2013, nr. 11/00447
Bambino inbreuk maakt op de auteursrech-
zijn in de zin van de Auteurswet, mits die
(Mrs. E.J. Numann, F.B. Bakels, M.A. Loth,
ten op de Tripp Trapp-stoel, maar de Thomas
selectie het persoonlijk stempel van de
C.E. Drion en G. Snijders; A-G mr. D.W.F. Ver-
en de Yasmine niet.
maker draagt. Bij de vergelijking van de
886
totaalindrukken dienen dus ook onbe-
kade)
Hoge Raad
schermde elementen in aanmerking te wor-
Bij de beoordeling van de klachten wordt het
den genomen, voor zover de combinatie van
Auteursrecht. Tripp Trapp-stoel. Het hof
volgende vooropgesteld.
al deze elementen in het beweerdelijk nage-
oordeelt dat de Bambino-stoel wel en de
(a) Om voor auteursrechtelijke bescherming
bootste werk aan de ‘werktoets’ beantwoordt.
Thomas- en Yasmine-stoelen niet te veel
in aanmerking te komen, is vereist dat het
Voorts geldt dat de enkele omstandigheid dat
gelijkenissen vertonen met de Tripp Trapp-
desbetreffende werk een eigen, oorspronke-
het werk of bepaalde elementen daarvan,
stoel. De HR laat het arrest in stand. HR: 1.
lijk karakter heeft en het persoonlijk stempel
passen binnen een bepaalde mode, stijl of
Auteursrechtelijke bescherming. Voorop-
van de maker draagt (vgl. HR 30 mei 2008,
trend niet betekent dat het werk of deze ele-
stelling: zie hoofdtekst. 2. Tardieve grief.
LJN BC2153, NJ 2008/556). Het HvJEU heeft
menten zonder meer onbeschermd zijn.
Veeggrief. Het hof heeft de strekking van
de maatstaf aldus geformuleerd dat het moet
Onderzocht moet worden of de vormgeving
de grieven kennelijk aldus opgevat dat
gaan om ‘een eigen intellectuele schepping
van de (combinatie van de) verschillende ele-
daarmee ook beoogd werd in appel
van de auteur van het werk’ (HvJEU 16 juli
menten zodanig is dat aangenomen kan wor-
LJN BY1532
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1135
Rechtspraak
den dat met het ontwerp door de maker op
spronkelijke combinatie, bij de overeen-
toegepast bij een meegroeikinderstoel met
een voldoende eigen wijze uiting is gegeven
stemmingsvraag geen rol te spelen.
verticale staanders. Met dit oordeel heeft het
aan de vigerende stijl, trend of mode (HR 29
Onderdeel II faalt, omdat het miskent dat het
hof geen blijk gegeven van een onjuiste
december 1995, LJN ZC1942, NJ 1996/546
mogelijk is dat een bewerking van een werk
rechtsopvatting van de in het auteursrecht
(Decaux/Mediamax)).
daarvan noch een verveelvoudiging vormt,
toe te passen maatstaf.
(f) De beoordeling van de auteursrechtelijke
noch een bewerking die een nieuw, oorspron-
Onderdeel 3.1 bestrijdt het oordeel dat aan
beschermingsomvang van een bepaald werk
kelijk werk is. De klacht dat het ontwerp van
de Tripp Trapp-stoel een ruime
en van de vraag of daarop door een ander
de Tripp Trapp-stoel te herkennen valt in de
beschermingsomvang moet worden toege-
werk inbreuk wordt gemaakt, is in hoge mate
stoelen Thomas en Yasmine, mist evenzeer
kend. Hoewel het onderdeel terecht betoogt
feitelijk van aard en derhalve slechts in (zeer)
doel, nu die omstandigheid op zichzelf niet
dat niet de reputatie van een werk bepalend
beperkte mate vatbaar voor toetsing in cassa-
de conclusie kan dragen dat van een verveel-
is voor de beschermingsomvang, kan het, bij
tie (vgl. HR 5 januari 1979, LJN AB7291, NJ
voudiging sprake is.
gebrek aan feitelijke grondslag, niet tot cassa-
1979/339 (Heertje/Hollebrand)). Klachten die
Onderdeel III klaagt met een beroep op het
tie leiden. Het hof heeft vastgesteld welke de
in wezen een nieuwe feitelijke beoordeling in
Infopaq(I)-arrest dat het hof heeft miskend
auteursrechtelijk beschermde trekken van de
cassatie vragen, miskennen de grenzen van
dat sprake is van inbreuk op de auteursrech-
Tripp Trapp zijn en heeft daartoe bezien wel-
de cassatierechtspraak. Overigens dient de
ten op een gebruiksvoorwerp als in de
ke kenmerken van deze stoel het in het bij-
wijze waarop de toetsing door de feitenrech-
gewraakte bewerking iets terug te vinden is
zonder als oorspronkelijk aanmerkt. Het
ter is uitgevoerd in overeenstemming te zijn
van datgene wat het werk tot een auteurs-
heeft aan het ontwerp vervolgens een ‘ruime
met de hiervoor weergegeven rechtsregels en
rechtelijk beschermd werk maakt. Het onder-
beschermingsomvang’ toegekend in die zin
moet de uitspraak tenminste zodanig zijn
deel faalt omdat in het Infopaq(I)-arrest niet
dat het overnemen van slechts één van de
gemotiveerd dat deze voldoende inzicht
anders is beslist dan dat voor de auteursrech-
twee auteursrechtelijk beschermde trekken
geeft in de aan haar ten grondslag liggende
telijke bescherming van delen van een werk
niet meebrengt dat op die grond van inbreuk
gedachtegang om de beslissing zowel voor
de eis geldt dat zij als dusdanig de oorspron-
geen sprake kan zijn. Daarvoor heeft het hof
partijen als voor derden – in geval van open-
kelijkheid van het volledige werk in zich dra-
niet redengevend geacht dat aan het ontwerp
staan van hogere voorzieningen: de hogere
gen, hetgeen meebrengt dat de eis geldt dat
prijzen zijn toegekend en dat de Tripp Trapp-
rechter daaronder begrepen – controleerbaar
zij bepaalde van de bestanddelen bevatten
stoel is opgenomen in een museum, maar
en aanvaardbaar te maken (HR 4 juni 1993,
die de uitdrukking vormen van de eigen
het heeft aan die omstandigheden de gevolg-
LJN ZC0986, NJ 1993/659).
intellectuele schepping van de auteur van dit
trekking verbonden dat sprake is van een
Daartoe is evenwel niet steeds vereist dat alle
werk. De totaalindrukken-toets is daarmee
revolutionair ontwerp met een hoge mate
door een partij aangedragen stellingen door
niet onverenigbaar.
van oorspronkelijkheid en is op die grond tot
de rechter uitdrukkelijk in de motivering
In het incidentele beroep: onderdeel 2.1
zijn oordeel omtrent de beschermingsom-
worden betrokken (HR 22 februari 2013, LJN
bestrijdt het oordeel dat het hof in het bij-
vang gekomen. Dat getuigt niet van een
BY1529, RvdW 2013/331).
zonder als oorspronkelijk aan de Tripp Trapp
onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrij-
In het principale beroep: onderdeel I
beschouwt de schuine staanders waarin alle
pelijk.
bestrijdt het oordeel dat voor de beant-
elementen van de stoel zijn verwerkt, aange-
Onderdeel 3.4 klaagt dat het hof blijk heeft
woording van de inbreukvraag moet wor-
zien die schuine staanders noodzakelijkerwijs
gegeven van een onjuiste rechtsopvatting
den beoordeeld of het beweerdelijk
voortvloeien uit de keuze van de L-vorm.
voor zover het bedoeld heeft dat het totaalin-
inbreukmakende werk de auteursrechtelijk
Deze klacht faalt, nu niet valt in te zien dat
drukken-criterium ruimte laat voor nuance-
beschermde trekken van het eerdere werk
het eerstgenoemde kenmerk onverbrekelijk
ring, in die zin dat sprake kan zijn van meer
vertoont, zodanig dat de totaalindrukken
is verbonden met het tweede.
of minder uiteenlopende totaalindrukken.
overeenkomen. Betoogd wordt dat in de
Onderdeel 2.2 bestrijdt het oordeel dat de
De klacht faalt. Zoals hiervoor in 4.1 onder
beoordeling van de totaalindrukken reke-
schuine stand van de staanders niet louter
(e) is vooropgesteld, vergt de beantwoording
ning dient te worden gehouden met alle
technisch is bepaald. De klacht faalt. Uit het
van de vraag of sprake is van auteursrechtin-
elementen, en dus niet alleen met de
hiervoor onder (c) en (d) overwogene volgt
breuk een beoordeling van de mate waarin
auteursrechtelijk beschermde trekken. Het
dat de enkele omstandigheid dat elementen
de totaalindrukken van het beweerdelijk
onderdeel faalt omdat het bestreden oor-
voldoen aan technische en functionele eisen
inbreuk makende werk en het beweerdelijk
deel juist is. Zoals volgt uit het hiervoor
niet meebrengt dat deze elementen van
bewerkte of nagebootste werk overeenstem-
overwogene, zijn bij de vergelijking van de
auteursrechtelijke bescherming zijn uitgeslo-
men (Zie ook HR 29 november 2002, LJN
totaalindrukken de auteursrechtelijk
ten en dat het feit dat het werk voldoet aan
AE8456, NJ 2003/17 (Una Voce Particolare),
beschermde trekken of elementen van het
technische en functionele eisen dus onverlet
rov. 3.5).
beweerdelijk bewerkte of nagebootste werk
laat dat de ontwerpmarges of keuzemogelijk-
De onderdelen 4.1 en 4.2 zijn gericht tegen
– in voorkomend geval: met inbegrip van
heden zodanig kunnen zijn geweest dat vol-
het oordeel dat Fikszo c.s. geen belang heb-
onbeschermde elementen, voor zover de
doende ruimte bestond voor creatieve keuzes
ben bij hun in reconventie gevorderde verkla-
combinatie van al deze elementen in het
van de maker. In het bestreden oordeel ligt
ring voor recht voor zover het de Amber
beweerdelijk nagebootste werk aan de
het – geenszins onbegrijpelijke – oordeel
betreft. Betoogd wordt dat Stokke c.s. geen
‘werktoets’ beantwoordt – bepalend. Daar-
besloten dat de in de Tripp Trapp-stoel geko-
grief van die strekking hebben aangevoerd
aan doet niet af dat bij de bepaling van de
zen hoek van de staanders niet noodzakelijk
en zich eerst bij pleidooi in hoger beroep op
totaalindruk die een gebruiksvoorwerp
is voor de toepassing van het sleuvensysteem
het ontbreken van voldoende belang hebben
maakt, de niet auteursrechtelijk bescherm-
bij een in hoogte verstelbare kinderstoel, in
beroepen. De onderdelen falen. Voor zover
de trekken niet kunnen worden wegge-
welk verband het hof van belang heeft
niet reeds te gelden heeft dat Fikszo c.s. de
dacht. Zij behoren evenwel, afgezien van
geacht het gemotiveerde betoog van Stokke
rechtsstrijd op dit punt hadden aanvaard,
het zojuist bedoelde geval van een oor-
c.s. dat het sleuvensysteem ook kan worden
volgt uit de beoordeling dat het hof de strek-
1136
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Rechtspraak
king van de door Stokke c.s. voorgedragen
met de Tripp Trapp-stoel. HR: 1. Auteurs-
doorhaling van het door Stokke gedeponeer-
grieven I tot en met VI kennelijk aldus heeft
rechtelijke bescherming. Vooropstelling: zie
de merk en schadevergoeding.
opgevat, dat daarmee ook beoogd werd in
hoofdtekst van HR 12 april 2013, 11/00447,
Het hof heeft geoordeeld dat op de Tripp
appel (opnieuw) de vraag aan de orde te stel-
LJN BY1532, hiervóór afgedrukt. 2. Winstaf-
Trapp-stoel auteursrecht rust, dat de Alpha-
len of Fikszo c.s. voldoende belang hebben bij
dracht. Gezag van gewijsde. De wet laat de
en Beta-stoelen daarop inbreuk maken, en
hun reconventionele vordering. In dit ver-
rechter een grote mate van vrijheid bij het
dat de rechtbank het vormmerk terecht nie-
band is in aanmerking te nemen dat Stokke
vaststellen van de wijze van winstbereke-
tig heeft verklaard.
c.s. in hun memorie van grieven uitdrukke-
ning, zodat een oordeel daaromtrent in de
lijk hun stellingen in de eerste aanleg heb-
regel verweven zal zijn met waarderingen
Hoge Raad
ben gehandhaafd en hebben verzocht deze
van feitelijke aard en daarom gezag van
Vooropstelling: zie HR 12 april 2013,
als herhaald en ingelast te beschouwen, en
gewijsde kan verkrijgen. 3. Vordering tot
11/00447, hiervóór afgedrukt.
voorts met hun laatste grief (grief VII) heb-
het doen van opgave van namen en adres-
Onderdeel IA bestrijdt het oordeel dat de
ben beoogd het geschil in volle omvang aan
sen van afnemers. De rechter dient bij zijn
schuine stand van de staanders niet louter
het hof voor te leggen. Deze uitleg van de
oordeelsvorming over de toewijsbaarheid
technisch is bepaald. De klacht faalt. De
grieven wordt door Fikszo c.s. in cassatie niet
van een dergelijke vordering steeds te let-
enkele omstandigheid dat elementen vol-
bestreden.
ten op de wederzijdse belangen en de ver-
doen aan technische en functionele eisen
Onderdeel 4.3 klaagt dat het hof, door Fikszo
dere omstandigheden van het geval, zoals
brengt niet mee dat deze elementen van
c.s. bij tussenarrest in de gelegenheid te stel-
de aard en de ernst van de onrechtmatige
auteursrechtelijke bescherming zijn uitgeslo-
len hun belang aan te tonen, een onjuist cri-
daad en het belang van de aansprakelijke
ten. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat
terium heeft gehanteerd. Het onderdeel mist
persoon zijn commerciële gegevens niet
de ontwerpmarges zodanig waren dat vol-
doel. Nu de reconventionele vordering van
aan de concurrentie ter beschikking te stel-
doende ruimte bestond voor creatieve keuzes
Fikszo c.s. ziet op de verkrijging van een
len. 4. Verminking. Het antwoord op de
bij het ontwerpen van de Tripp Trapp. Dit
(negatieve) verklaring voor recht, heeft het
vraag of een auteursrechtelijk werk door
oordeel is toereikend gemotiveerd en niet
hof, gelet op het gemotiveerde verweer van
een ingreep verminkt is, berust op een in
onbegrijpelijk. Ook onderdeel IB faalt. Het
Stokke c.s., geen blijk gegeven van een onjuis-
hoge mate subjectief oordeel, dat zich niet
hof heeft geoordeeld dat met de vormgeving
te rechtsopvatting door het belang van Fiks-
goed leent voor onderwerping aan een
van de auteursrechtelijk beschermde trekken
zo c.s. bij deze vordering niet te veronderstel-
maatstaf anders dan dat door de ingreep
op voldoende eigen wijze uiting is gegeven
len, maar Fikszo c.s. in de gelegenheid te
nadeel kan worden toegebracht op de wijze
aan de sobere stijl die past binnen (onder
stellen hun stelling te onderbouwen dat de
als aan het slot van art. 25 lid 1 Aw is ver-
meer) de Scandinavische ontwerptraditie. Dit
Amber, de Yasmine en de Thomas thans
woord. Het oordeel dienaangaande is sterk
oordeel is niet onjuist of onbegrijpelijk.
reeds op de markt zijn of binnenkort zullen
verweven met waarderingen van feitelijke
Onderdeel II faalt. Indien geoordeeld wordt,
zijn. Het hof heeft voorts opgemerkt dat Fiks-
aard. 5. Vormmerk. De HR stelt prejudiciële
zoals het hof heeft gedaan, dat binnen het
zo c.s. hun belang slechts aannemelijk hoe-
vragen over de betekenis van de richtlijn-
kader van de technische en functionele eisen
ven te maken en dat daaraan niet te hoge
teksten ‘vorm die door de aard van de waar
en de vigerende stijl voldoende ruimte
eisen mogen worden gesteld. Van de toepas-
wordt bepaald’ en ‘vorm die een wezenlijke
bestond voor het maken van creatieve keuzes
sing van een te strenge maatstaf bij de
waarde aan de waar geeft’.
en deze ruimte ook is benut, dan is de
beoordeling van het belangvereiste op de
bescherming die aan dat ontwerp toekomt
voet van art. 3:303 BW, dan wel een gebrek
(Aw art. 1, 10, 13, 17a, 25 lid 1; Richtlijn
niet beperkter dan zonder het voldoen aan of
aan terughoudendheid – wat van die eis ove-
89/104/EEG, zoals gecodificeerd in Richtlijn
passen binnen bedoelde eisen of stijl het
rigens zij – is dus geen sprake.
2008/95/EG, art. 3 lid 1 aanhef en onder e)
geval zou zijn geweest.
Volgt in het principale beroep en in het inci-
In het incidentele beroep: onderdeel I.a faalt.
dentele beroep verwerping, overeenkomstig
Hauck, adv. mr. K. Aantjes, vs. Stokke c.s.,
Art. 17a Aw laat de rechter een grote mate
de conclusie van de A-G.
adv. mrs. T. Cohen Jehoram en V. Rörsch
van vrijheid bij het vaststellen van de wijze
De A-G begint zijn conclusie met een inhouds-
van winstberekening, zodat een oordeel daar-
opgave. Hij verwijst onder 1.3 naar twee ande-
Feiten en verloop
omtrent in de regel verweven zal zijn met
re zaken over inbreuk op het auteursrecht op
Stokke brengt sinds 1972 de Tripp Trapp-kin-
waarderingen van feitelijke aard en daarom
de Tripp Trapp-kinderstoel (11/02739, beoor-
derstoel op de markt. Hauck brengt de Alpha-
gezag van gewijsde kan verkrijgen.
deeld in HR 22 februari 2013, LJN BY1529, en
stoel en de Beta-stoel op de markt. In 1998
De onderdelen II.3 en II.4 komen op tegen de
11/04114, hierna afgedrukt).
heeft Stokke bij het Benelux-Merkenbureau
afwijzing van de nevenvordering van Stokke
het uiterlijk van de Tripp Trapp-kinderstoel
c.s. tot het doen van opgave door Hauck van de
als merk gedeponeerd. Het is als vormmerk
namen en adressen van de afnemers. De
ingeschreven.
onderdelen missen doel. Daargelaten of een
In dit geding hebben Stokke c.s. een verkla-
bevel tot het verstrekken van een lijst van
12 april 2013, nr. 11/04114
ring voor recht gevorderd dat inbreuk wordt
(namen en adressen van) afnemers onder
(Mrs. E.J. Numann, F.B. Bakels, M.A. Loth,
gemaakt op de auteursrechten op de Tripp
omstandigheden ook kan worden gegeven om
C.E. Drion en G. Snijders; A-G mr. D.W.F. Ver-
Trapp, een bevel om de inbreuk te staken,
een benadeelde in de gelegenheid te stellen de
kade)
schadevergoeding en winstafdracht. Hauck
omvang te bepalen van door hem als gevolg
LJN BY1533
heeft in reconventie een verklaring voor
van inbreukmakende handelingen geleden
recht gevorderd dat op de Tripp Trapp-stoel
schade – en dus niet enkel als een aanvaard-
Auteursrecht. Merkenrecht. Tripp Trapp-
geen auteursrecht rust, of dat de stoelen
baar zijdelings middel om nakoming van een
stoel. Het hof oordeelt dat de Alpha-stoel en
Alpha en Beta geen inbreuk maken op het
veroordeling tot een recall te verzekeren, zoals
de Beta-stoel te veel gelijkenissen vertonen
auteursrecht, en voorts nietigverklaring en
aan de orde was in HR 23 februari 1990, LJN
887
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1137
Rechtspraak
AD1044, NJ 1990/664 (Hameco) – dient de
meer wezenlijke gebruikskenmerken van een
Borg. Toestemming echtgenoot. Zorgplicht
rechter bij zijn oordeelsvorming over de toe-
waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs
bank. De bank heeft rechten van eerste,
wijsbaarheid van een dergelijke vordering
in de waren van concurrenten zoekt?
tweede en derde hypotheek op de echtelijke
steeds te letten op de wederzijdse belangen en
b. Indien geen van deze alternatieven juist is,
woning. De man stelt zich met toestem-
de verdere omstandigheden van het geval,
hoe dient het voorschrift dan te worden uit-
ming van de vrouw borg voor de schulden
zoals de aard en de ernst van de onrechtmati-
gelegd?
van zijn vennootschap. De vennootschap
ge daad en het belang van de aansprakelijke
2a. Gaat het bij de weigerings- of nietigheids-
gaat failliet. De bank verhaalt de schulden
persoon zijn commerciële gegevens niet aan
grond van art. 3 lid 1, aanhef en onder e (iii),
van de vennootschap op de verkoopop-
de concurrentie ter beschikking te stellen. Ken-
van de Richtlijn 89/104/EEG, zoals gecodifi-
brengst van de woning, waarna een aan-
nelijk en niet onbegrijpelijk is het hof van oor-
ceerd in Richtlijn 2008/95/EG, te weten dat
zienlijke privéschuld resteert. HR: 1. Zorg-
deel geweest dat, gelet op de in dit geding te
(vorm)merken niet uitsluitend mogen
plicht schuldeiser jegens echtgenoot van de
hanteren methodiek van winstberekening en
bestaan uit een vorm die een wezenlijke
borg. De zorgplicht van de schuldeiser
de voor Stokke c.s. ook zonder een opgave van
waarde aan de waar geeft, om het motief (of
jegens de borg strekt zich in beginsel niet
de namen en adressen der afnemers bestaan-
de motieven) van de aankoopbeslissing van
uit tot de echtgenoot die op grond van art.
de mogelijkheden om tot een berekening van
het in aanmerking komende publiek?
1:88 BW toestemming dient te geven voor
de mogelijk alsnog door haar te eisen schade-
b. Is van ‘een vorm die een wezenlijke waarde
de borgtocht. 2. Zorgplicht bank jegens
vergoeding te geraken, de belangenafweging
aan de waar geeft’ in de zin van evenbedoeld
klant. Het hof is ten onrechte zonder enige
in het nadeel van Stokke c.s. uitvalt.
voorschrift slechts sprake indien die vorm
motivering voorbijgegaan aan stellingen
Onderdeel III.2 klaagt over het oordeel van
moet worden aangemerkt als de voornaam-
die – indien juist, en afhankelijk van de
het hof dat geen sprake is van een vermin-
ste of overheersende waarde in vergelijking
overige omstandigheden van het geval –
king die nadeel zou kunnen toebrengen aan
tot andere waarden (zoals bij kinderstoelen:
kunnen meebrengen dat de bank bij het
de eer of de naam van de ontwerper van de
de veiligheid, het comfort en de deugdelijk-
aangaan van de borgstelling en de verle-
Tripp Trapp-stoel of aan zijn waarde als ont-
heid) of kan daarvan ook sprake zijn, indien
ning van de derde hypotheek gehouden
werper (art. 25 lid 1, onder d, Aw). Dit oordeel
naast die waarde ook andere, eveneens als
was om de vrouw te waarschuwen voor het
geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvat-
wezenlijk aan te merken waarden van die
risico dat haar privévermogen daardoor
ting. Het antwoord op de vraag of een
waar bestaan?
liep. Het tekortschieten in deze plicht kan
auteursrechtelijk werk door een ingreep ver-
c. Is voor de beantwoording van vragen 2a en
meebrengen dat de bank wordt beperkt in
minkt is, berust op een in hoge mate subjec-
2b beslissend de opvatting van de meerder-
de mogelijkheid tot verhaal op het pri-
tief oordeel, dat zich niet goed leent voor
heid van het in aanmerking komende
vévermogen van de vrouw.
onderwerping aan een maatstaf anders dan
publiek, of kan de rechter oordelen dat reeds
dat door de ingreep nadeel kan worden toe-
de opvatting van een deel van het publiek
gebracht op de wijze als aan het slot van art.
volstaat om de betrokken waarde als ‘wezen-
25 lid 1 Aw is verwoord. Het bestreden oor-
lijk’ in de zin van voormelde bepaling aan te
X en Y (de klanten), adv. mr. G.R. den Dekker,
deel is dan ook sterk verweven met waarde-
merken?
vs. de Rabobank, adv. mr. J. de Bie Leuveling
ringen van feitelijke aard, zodat het voor het
d. Indien het antwoord op vraag 2c in laatst-
Tjeenk
overige in cassatie niet op juistheid kan wor-
bedoelde zin luidt, welke eis dient dan aan de
den onderzocht. Waar in onderdeel III.6 nog
omvang van het betrokken deel van het
Feiten en procesverloop
wordt betoogd dat de toevoeging van een
publiek te worden gesteld?
X en Y zijn in gemeenschap van goederen
element aan een ontwerp van een gebruiks-
3. Dient art. 3 lid 1 van de Richtlijn 89/104/
gehuwd. Op 23 februari 2001 hebben X en Y
voorwerp een verminking kan opleveren, ook
EEG, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95/
aan de Bank een recht van eerste hypotheek
als die toevoeging aan een niet beschermde
EG, aldus uitgelegd te worden dat de in dat
verleend op hun woning. Op 13 november
trek van het ontwerp heeft plaatsgevonden,
artikel onder (e) bedoelde uitsluitingsgrond
2003 heeft de Bank aan X en Y een geldle-
is die opvatting juist. Dat het hof dat heeft
ook bestaat, indien het vormmerk een teken
ning verstrekt en hebben X en Y een recht
miskend, kan uit het arrest evenwel niet wor-
behelst waarvoor het aldaar onder (i) bedoel-
van tweede hypotheek op hun woning geves-
den afgeleid, zodat de klacht ook in zoverre
de geldt, en dat voor het overige voldoet aan
tigd ten behoeve van de Bank. In november
faalt.
het aldaar onder (iii) bedoelde?
2005 heeft de Bank een krediet verstrekt aan
Onderdeel IV stelt vragen van uitleg aan de
De A-G concludeert dienovereenkomstig. Ook
Peko-Group B.V., waarvan X directeur-groot-
orde die in de rechtspraak van het HvJEU tot
deze conclusie begint met een inhoudsopgave
aandeelhouder was. X en Y hebben op 8
dusverre geen beantwoording heeft gevon-
en een inleiding, waarin de samenhang wordt
november 2005 een derde hypotheek op hun
den. De Hoge Raad zal daarom aan dat Hof
weergegeven met twee andere zaken over de
woning gevestigd ten behoeve van de Bank,
de hierna te vermelden prejudiciële vragen
Tripp Trapp-kinderstoel (11/02739, beoor-
mede ter zekerheid van hetgeen de Bank van
voorleggen.
deeld in HR 22 februari 2013, LJN BY1529, en
Peko-Group B.V. te vorderen mocht hebben.
Volgen als vragen van uitleg
11/00447, hiervóór afgedrukt).
Bij akte van 9 november 2005 heeft X zich
1a. Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1, aanhef en onder e (i), van de Richtlijn 89/104/EEG zoals gecodifi-
(BW art. 1:88, 6:248 lid 2)
borg gesteld tot zekerheid voor de betaling
888
ceerd in Richtlijn 2008/95/EG, te weten dat
van al hetgeen de Bank van Peko-Group B.V. te vorderen mocht hebben. Y heeft de akte mee ondertekend. Op 12 september 2006 is
vormmerken niet uitsluitend mogen bestaan
12 april 2013, nr. 11/04553
het faillissement van Peko-Group B.V. uitge-
uit een vorm die door de aard van de waar
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
sproken. Medio januari 2007 is de woning
wordt bepaald, om een vorm die voor de func-
Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders; plv.
van X en Y in opdracht van de Bank onder-
tie van de waar onontbeerlijk is, of is daarvan
P-G mr. C.L. de Vries Lentsch-Kostense)
hands verkocht. De Bank heeft de opbrengst
reeds sprake bij aanwezigheid van een of
LJN BY8651
in de eerste plaats doen strekken in minde-
1138
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Rechtspraak
ring op de schulden waarvoor X de borgtocht
ling en hypotheek. Het hof is ten onrechte
A.P.J.M. de Bruyn q.q. en P.G.S. Disberg q.q.,
had afgegeven. Daardoor resteerde een pri-
zonder enige motivering voorbijgegaan aan
curatoren in het faillissement van Megapool,
véschuld van X en Y aan de Bank. Bij brief
deze stellingen die – indien feitelijk juist, en
adv. mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk, vs. Laser,
van 5 mei 2008 heeft de Bank aan X en Y
afhankelijk van de overige omstandigheden
adv. mrs. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt
meegedeeld de aan hen verstrekte leningen
van het geval – kunnen meebrengen dat de
en M.M. Stolp
met onmiddellijke ingang op te zeggen.
Bank bij het aangaan van de borgstelling en
In dit geding heeft de Bank betaling van ruim
de verlening van de derde hypotheek gehou-
Feiten en procesverloop
€ 1 miljoen gevorderd. X en Y hebben in
den was om Y te waarschuwen voor het risico
Megapool was een retail-keten, gericht op de
reconventie onder andere terugbetaling gevor-
dat haar privévermogen daardoor liep. Het
verkoop van witgoed en huishoudelijke appa-
derd van hetgeen zij hebben voldaan van de
tekortschieten in deze waarschuwingsplicht
ratuur. Laser en Megapool hebben op 23 sep-
schulden van de Peko-Group B.V. De rechtbank
kan meebrengen dat de Bank door de wer-
tember 1999 een retail-overeenkomst geslo-
heeft de vordering van de Bank toegewezen
king van art. 6:248 lid 2 BW wordt beperkt in
ten, die verlengd is tot 1 april 2008. Op grond
en die van X en Y afgewezen. Het hof heeft
de mogelijkheid tot verhaal op het privéver-
van die overeenkomst werden consumenten
het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
mogen van Y voor de gemeenschappelijke
in staat gesteld om bij financiering van aan-
schulden van X en Y. Daarbij verdient opmer-
kopen bij Megapool gebruik te maken van
Hoge Raad
king dat de zorgplicht die de Bank in dit
kredietfaciliteiten van Laser. Consumenten
De onderdelen keren zich mede tegen het
geval volgens de onderdelen heeft, geen ver-
kregen daartoe een kaart, de MegaCard, waar-
oordeel van het hof dat de taak van de
band houdt met het vereiste van art. 1:88 BW
mee zij binnen de grenzen van de hun door
schuldeiser om de borg te informeren
en dus niet afhangt van het antwoord op de
Laser ter beschikking gestelde kredietfacili-
omtrent de betekenis, gevolgen en risico’s
vraag of voor de borgstelling de toestem-
teit aankopen konden doen. Als een consu-
van de borgstelling zich niet uitstrekt tot het
ming van Y was vereist.
ment voor een aankoop bij Megapool gebruik
tevens informeren van de echtgenoot die op
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
maakte van deze kaart, werd het aankoopbe-
grond van art. 1:88 BW toestemming dient te
komstig de conclusie van de plv. P-G.
drag door Laser direct aan Megapool voldaan.
geven. Voor zover de onderdelen opkomen
De plv. P-G bespreekt art. 1:88 BW onder 13-15
Consumenten waren bij gebruik van de
tegen dat oordeel, zijn ze ongegrond. De
en de bijzondere zorgplicht van banken onder
MegaCard gehouden om de koopsom binnen
zorgplicht van de schuldeiser jegens de borg
16-22. Zij geeft haar oordeel onder 26-27.
zes maanden aan Laser te voldoen. Voor de kredietfaciliteit bracht Laser aan de consu-
strekt zich in beginsel niet uit tot de echtgenoot die op grond van art. 1:88 BW toestemming dient te geven voor de borgtocht. Een
889
ment een ‘transactie-fee’ in rekening ter hoogte van 3,25%. Dit bedrag werd in mindering gebracht op het aankoopbedrag dat
andere beslissing zou niet in overeenstemming zijn met de rechtszekerheid en de eisen
12 april 2013, nr. 12/00168
Laser aan Megapool moest voldoen. Als de
van een vlot en ongestoord rechtsverkeer.
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
consument het aankoopbedrag niet binnen
De onderdelen zijn echter gegrond voor
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders en G. de
zes maanden aan Laser had voldaan, was hij
zover zij betrekking hebben op het verwijt
Groot; A-G mr. L. Timmerman)
verplicht om een lening af te sluiten bij Laser
van X en Y aan de Bank dat zij is tekortge-
LJN BY9087
met een looptijd van maximaal drie jaar. In dat geval ontving Megapool provisie van
schoten in haar zorgplicht jegens Y als haar klant. X en Y hebben in dit verband onder
Insolventieclausule. Redelijkheid en billijk-
Laser, aangeduid als uitloopprovisie. Met
meer aangevoerd (i) dat, gelet op de vast-
heid. Megapool verkoopt middels een win-
betrekking tot die uitloopprovisie bepaalt de
staande feiten dat Y, net als X, reeds geruime
kelketen huishoudelijke apparatuur. Zij
overeenkomst: ‘Het recht op provisie vervalt
tijd (privé) vaste klant was van de Bank, dat
sluit een overeenkomst met Laser, op grond
bij beëindiging van deze overeenkomst en in
zij tezamen met X een eerste en tweede
waarvan Laser kredietfaciliteiten verstrekt
zijn algemeenheid indien de relatie tussen
hypotheek aan de Bank had verleend voor
aan klanten van Megapool. Wegens faillis-
PrimeLine en Megapool om één van de rede-
ten dele hun gemeenschappelijke privéschul-
sement van Megapool zegt Laser de over-
nen genoemd in artikel 10.2 vroegtijdig
den aan de Bank en dat zij tezamen met haar
eenkomst met Megapool op met een beroep
wordt beëindigd (...).’
echtgenoot in verband met de borgstelling
op een in de overeenkomst opgenomen
Megapool is met ingang van 8 april 2004 in
een derde hypotheek aan de Bank verleende,
insolventieclausule, met als gevolg dat
staat van faillissement verklaard. Laser heeft
een contractuele relatie bestond tussen Y en
Megapool geen ‘uitloopprovisie’ meer van
de overeenkomst met Megapool met ingang
de Bank waaruit voor de Bank een zorgplicht
Laser ontvangt. De curatoren vallen de
van 5 april 2004 beëindigd. Deze beëindiging
voortvloeide jegens haar, ook met betrekking
insolventieclausule aan. HR: In het oordeel
is gebaseerd op art. 10.2 van de overeen-
tot de verlening van de borgtocht, (ii) dat de
van het hof ligt besloten dat de uitlooppro-
komst, dat diverse beëindigingsgronden ver-
Bank wist dat Y (een aanzienlijk) privévermo-
visie mede de tegenprestatie vormde voor
meldt, waaronder dat de andere partij in
gen had, (iii) dat de Bank wist en overzag dat
de prestaties en voordelen die zijn wegge-
staat van faillissement wordt verklaard.
borgstelling en hypotheek tot gevolg konden
vallen door het faillissement van Megapool.
In dit geding hebben de curatoren vorderin-
hebben dat dit privévermogen zou (moeten)
Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Daarom
gen ingesteld op grond van hun standpunt
worden aangesproken voor de gemeenschap-
heeft het hof geen onjuist of niet naar
dat de beëindiging van de overeenkomst
pelijke schulden van X en Y aan de Bank die
behoren gemotiveerd oordeel gegeven door
door Laser niet tot gevolg heeft gehad dat
voordien geheel gedekt werden door de reeds
de insolventieclausule niet nietig te oorde-
het recht van Megapool op de uitloopprovi-
verleende eerste en tweede hypotheek, en (iv)
len en het beroep daarop niet onaanvaard-
sie is komen te vervallen. Dit baseren zij
dat Y dit voor haar ernstige gevolg – haar
baar naar maatstaven van redelijkheid en
daarop dat het hiervoor genoemde beding
privévermogen fungeerde als pensioenvoor-
billijkheid.
nietig is wegens strijd met de openbare orde of de goede zeden omdat dat beding de
ziening – niet heeft voorzien en overzien ten tijde van (haar medewerking aan) borgstel-
(Fw art. 20, BW art. 3:40, 6:248 lid 2)
schuldeisers bij een faillissement onevenre-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1139
Rechtspraak
dig benadeelt. Voorts menen de curatoren
lissement van de schuldeiser, is in deze zaak
ring toegewezen tot € 1 000. Het hof heeft
dat het beroep van Laser op genoemd beding
dus geen sprake. Daarom heeft het hof geen
zich door een deskundige laten voorlichten
naar maatstaven van redelijkheid en billijk-
onjuist of niet naar behoren gemotiveerd
over de waarde van de auto. De deskundige
heid onaanvaardbaar is. De rechtbank en het
oordeel gegeven door het onderhavige
heeft gerapporteerd dat de auto op 19 mei
hof hebben de vorderingen van de curatoren
beding niet nietig te oordelen en het beroep
2006, na aftrek in verband met de in juni en
niet toewijsbaar geoordeeld.
daarop van Laser niet onaanvaardbaar naar
juli 2006 gemaakte kosten van € 1 373, een
maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
waarde had van € 3 027. Het hof heeft het
Hoge Raad
Volgt verwerping.
vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Vooropgesteld wordt dat indien genoemd
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
beding zo moet worden begrepen als de cura-
zing. Onder 2.1-2.11 gaat hij in op insolventie-
Hoge Raad
toren betogen, het een onaanvaardbare
clausules en de wijze waarop die dienen te
De middelen klagen dat het hof bij de vast-
inbreuk kan opleveren op art. 20 Fw. Dat
worden getoetst. Hij meent dat het oordeel
stelling van het toewijsbare bedrag tweemaal
beding doet dan immers het recht op een
van het hof onvoldoende is gemotiveerd (3.3-
rekening heeft gehouden met de reparatie-
prestatie vervallen enkel en alleen vanwege
3.5, 3.10 en 3.14).
kosten van € 1 373. Voor zover de middelen
het in staat van faillissement raken van de schuldeiser of een daarop gebaseerde opzegging, met als gevolg dat de wederpartij die de
klagen dat het hof ten onrechte heeft geoor-
890
tegenprestatie daarvoor al heeft ontvangen,
deeld dat B op grond van art. 6:206 in samenhang met art. 3:120 lid 2 BW recht heeft op vergoeding van de in juni en juli 2006 aan de
zijn eigen prestatie niet meer behoeft te ver-
12 april 2013, nr. 12/00677
auto gemaakte reparatiekosten, falen zij. Dit
richten. Een dergelijk beding kan, afhankelijk
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T.
oordeel van het hof is juist, uitgaande van
van de context en de overige omstandighe-
Heisterkamp en G. de Groot; A-G mr. M.H.
het in dat oordeel besloten liggende en door
den van het geval, nietig zijn wegens strijd
Wissink)
de middelen niet bestreden oordeel dat B in
met genoemd wetsartikel. Daarnaast bestaat
LJN BY8732
juni en juli 2006 nog niet ervan op de hoogte
de mogelijkheid dat een beroep op zo’n
was dat op haar een ongedaanmakingsver-
beding in de gegeven omstandigheden naar
Ongedaanmakingsverplichting. De koper
plichting zou komen te rusten. De klachten
maatstaven van redelijkheid en billijkheid
van een tweedehands auto laat reparaties
slagen echter voor zover zij zich richten
onaanvaardbaar is.
aan de auto verrichten en vernietigt daarna
tegen de waarde die het hof aan de auto
Laser heeft evenwel bestreden dat het beding
de koop rechtsgeldig wegens dwaling, maar
heeft toegekend. De gehoudenheid tot scha-
zo moet worden begrepen als de curatoren
voldoet niet aan zijn verplichting om de
devergoeding van B is gegrond op het tekort-
betogen. Hetgeen zij daartoe heeft aange-
auto terug te leveren. HR: Bij het uitgangs-
schieten in de nakoming van haar verplich-
voerd, komt erop neer dat het wegvallen van
punt dat de koper ten tijde van de repara-
ting de auto terug te geven. Die teruggave
de uitloopprovisie redelijk is omdat deze
ties nog niet ervan op de hoogte was dat op
diende te geschieden in de staat waarin de
mede de tegenprestatie vormde voor de
hem een ongedaanmakingsverplichting
auto zich bevond toen de koopovereenkomst
bemiddelende en administratieve rol die
zou komen te rusten, is het oordeel van het
werd vernietigd. De deskundige heeft de
Megapool speelde bij het sluiten van nieuwe
hof juist dat de koper recht heeft op vergoe-
reparatiekosten van € 1 373 tot dat volledige
kredietovereenkomsten. Door het wegvallen
ding van de reparatiekosten.
bedrag medebepalend geacht voor de waarde
van die rol als gevolg van het faillissement van Megapool lijdt Laser aanmerkelijke scha-
van de auto op 19 mei 2006. Dit laat geen (BW art. 3:120 lid 2, 6:206)
de. Dit is niet alleen het geval omdat geen
andere uitleg toe dan dat de auto, die op 19 mei 2006 een waarde had van € 3 027, in juni
nieuwe kredietovereenkomsten meer via
A (de verkoper), adv. mr. R.F. Thunnissen, vs.
en juli 2006 met een bedrag van € 1 373 in
Megapool tot stand komen, maar ook omdat
B (de koper), niet verschenen
waarde is gestegen. Ofwel heeft het hof mis-
de investering die zij heeft gedaan in de rela-
kend dat de auto diende te worden terugge-
tie met Megapool (systemen en opleiding
Feiten en procesverloop
geven in de staat waarin deze zich bevond op
personeel Megapool) vervroegd moet worden
Op 19 mei 2006 heeft A een auto aan B ver-
26 september 2006, ofwel is onbegrijpelijk
afgeschreven en het risico is toegenomen op
kocht en geleverd voor een koopprijs van
hoe het is gekomen tot het oordeel dat op
niet-betaling door klanten die ten gevolge
€ 10.000. B heeft een aanbetaling verricht van
die datum met de waardestijging in juni en
van het faillissement van Megapool proble-
€ 1 000. In juni en juli 2006 heeft B voor
juli 2006 geen enkele rekening meer behoef-
men ondervinden met de levering of garan-
€ 1.373 reparaties aan de auto laten verrich-
de te worden gehouden. Het arrest van het
tie van de door hen aangeschafte producten.
ten. Daarna heeft zij de auto laten keuren. In
hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad
De rechtbank en het hof hebben geoordeeld
het keuringsrapport staat vermeld dat de kilo-
kan zelf de zaak afdoen. De waarde van de
dat deze - door de curatoren betwiste - stel-
meterstand niet klopt. Op 25 september 2006
auto wordt bepaald op (€ 3 027 + € 1 373 =)
lingen van Laser gegrond zijn. In hun oordeel
heeft B een buitengerechtelijke vernietigings-
€ 4 400. Voorts klaagt A terecht dat de werke-
ligt derhalve besloten dat de uitloopprovisie
verklaring uitgebracht op grond van dwaling.
lijke reparatiekosten ten bedrage van € 1 373
mede de tegenprestatie vormde voor de pres-
B heeft de auto echter niet teruggegeven aan
dienen in aanmerking te worden genomen. B
taties en voordelen die zijn weggevallen door
A, maar doorverkocht aan een derde.
zal derhalve worden veroordeeld tot betaling
het faillissement van Megapool. Dat oordeel
In dit geding heeft A betaling gevorderd van
aan A van een bedrag van € 4 400 (waarde
is niet onbegrijpelijk, zulks onder meer gelet
de restantkoopprijs van € 9 000. De rechtbank
auto), verminderd met bedragen van € 1 000
op het feit dat de uitloopprovisie volgens de
heeft geoordeeld dat B de overeenkomst
(aanbetaling) en € 1 373 (reparatiekosten),
onderhavige beding vervalt bij ieder einde
rechtsgeldig heeft vernietigd, maar gehouden
derhalve € 2 027 in plaats van het door de
van de overeenkomst. Van een beding als
is schadevergoeding te betalen omdat zij is
rechtbank bepaalde bedrag van € 1 000.
hiervoor bedoeld, waardoor een prestatie niet
tekortgeschoten in de verplichting de auto
Volgt vernietiging van het arrest van het hof
meer is verschuldigd enkel vanwege het fail-
terug te geven. De rechtbank heeft de vorde-
en van het vonnis van de rechtbank en ver-
1140
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Rechtspraak
oordeling tot betaling van € 2 027, met rente.
ling van rechtsvorderingen in art. 25-30 Fw
De A-G concludeert tot verwerping. Hij geeft
ziet op alle vorderingen als bedoeld in art. 25
onder 2.3.3 een uitleg aan het deskundigen-
en 26 Fw, ongeacht of de procedure met een
Hoge Raad
rapport en meent onder 2.4 dat de overwe-
dagvaarding of met een verzoekschrift wordt
De onderdelen nemen terecht tot uitgangs-
ging van het hof niet onbegrijpelijk is.
ingeleid (vgl. Van der Feltz I, p. 365). Het door
punt dat art. 7:764 lid 2 BW meebrengt dat
de man nog aangevoerde feit dat de curator
de opdrachtgever die aanvoert dat de door
heeft laten weten dat hij geen bezwaar erte-
hem verschuldigde ‘voor het gehele werk gel-
gen heeft dat de man cassatieberoep instelt,
dende prijs’ dient te worden verminderd met
maakt hem niet bevoegd om cassatieberoep
‘de besparingen die voor de aannemer uit de
12 april 2013, nr. 12/01393
in te stellen tegen de beschikking van het hof.
opzegging voortvloeien’, stelplicht en bewijs-
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, C.E. Drion,
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van de man
last heeft van het bestaan en de omvang van
G. Snijders en M.V. Polak; A-G mr. E.B. Rank-
in het cassatieberoep.
die besparingen. In dit verband rust echter
Berenschot)
De A-G concludeert tot verwerping. Zij acht de
op de aannemer ‘een belangrijke medede-
LJN BZ1065
man ingevolge art. 426 lid 1 Rv ontvankelijk
lingsplicht’ (Kamerstukken II 1992-1993,
in het cassatieberoep, ondanks zijn faillisse-
23 095, nr. 3, p. 39). Het bestreden oordeel
Faillissement. Procespartij. HR: De overna-
ment, omdat de man belanghebbende is en in
van het hof moet aldus worden verstaan dat
me van het geding door de curator heeft tot
hoger beroep ter zitting is verschenen en het
B aan zijn stelplicht in dit verband heeft vol-
gevolg dat de gefailleerde geen procespartij
woord heeft gevoerd (2.4-2.5).
daan met de door het hof genoemde stelling
891
dat A zijn werknemers op andere klussen
meer is. De regeling van rechtsvorderingen in art. 25-30 Fw ziet op alle vorderingen als bedoeld in art. 25 en 26 Fw, ongeacht of de
892
(Fw art. 25, 26, 27 lid 3; Rv art. 426 lid 1) De man, adv. mr. J.C.J. Smallenbroek, vs. de
heeft kunnen inzetten, en dat A die stelling, gelet op de op hem rustende mededelingsplicht, onvoldoende heeft bestreden. Het hof
procedure met een dagvaarding of met een verzoekschrift wordt ingeleid.
de vordering toegewezen tot € 7 917.
12 april 2013, nr. 12/04261
heeft overwogen dat het inzetten van men-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
sen op andere, reeds aangenomen klussen
Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders en M.V.
weliswaar in beginsel geen besparing ople-
Polak; A-G mr. J. Spier)
vert, maar het wel mogelijk maakt om ande-
LJN BY8728
re klussen – waarvan vaststaat dat A die had – eerder dan gepland af te ronden en
vrouw, niet verschenen Aanneming van werk. Opzegging door de
zodoende weer eerder aan ander werk te
Feiten en procesverloop
opdrachtgever. Besparingen. Bewijslastver-
kunnen beginnen. Dit oordeel geeft geen
Partijen zijn in 1989 gehuwd onder huwelijk-
deling. HR: De opdrachtgever die aanvoert
blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is
se voorwaarden en in 2009 gescheiden.
dat de door hem verschuldigde ‘voor het
niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpe-
In dit geding hebben zij over en weer verzoe-
gehele werk geldende prijs’ dient te worden
lijk.
ken gedaan. De man heeft verzocht te bepa-
verminderd met ‘de besparingen die voor
Volgt verwerping.
len dat de vrouw aan bedrag aan de man
de aannemer uit de opzegging voortvloei-
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
dient te voldoen op grond van verrekening
en’, heeft stelplicht en bewijslast van het
zing. Hij gaat onder 3.6.1-3.28 in op het
overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden.
bestaan en de omvang van die besparingen.
begrip “besparingen” uit art. 7:764 lid 2 BW,
Bij beschikking van 27 januari 2011 heeft de
In dit verband rust echter op de aannemer
met aandacht voor de parlementaire geschie-
rechtbank dit verzoek (deels) afgewezen. Op
‘een belangrijke mededelingsplicht’. Het
denis, buitenlands recht en de verschillende
5 april 2011 is de man in staat van faillisse-
oordeel van het hof dat de opdrachtgever
gevolgen van opzegging en ontbinding. Hij
ment verklaard. Op 27 april 2011 is hij zelf in
aan zijn stelplicht heeft voldaan, en dat de
acht het kennelijke oordeel van het hof dat de
hoger beroep gekomen. Op 29 september
aannemer de stelling van de opdrachtgever
aannemer zijn werknemers elders heeft kun-
2011 heeft de curator het geding overgeno-
onvoldoende heeft bestreden, geeft geen
nen inzetten, niet begrijpelijk (4.12-4.13).
men. Het hof heeft een beschikking gegeven
blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is
op naam van de curator q.q. De man is zelf in
niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrij-
cassatie gekomen.
pelijk.
893
Hoge Raad
(BW art. 7:764 lid 2)
12 april 2013, nr. 12/05848 (Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
Gelet op het feit dat de curator het geding heeft overgenomen, is de man niet-ontvanke-
A (de aannemer), adv. mr. H.H.M. Meijroos,
van Kan, M.A. Loth, Y. Buruma en J. Wortel;
lijk in zijn cassatieberoep. De overname van
vs. B (de opdrachtgever), niet verschenen
A-G mr. F.F. Langemeijer) LJN BZ7016
het geding door de curator heeft immers tot gevolg – in dit geval op grond van art. 27 lid 3
Feiten en procesverloop
Fw – dat de gefailleerde buiten het geding
In de zomer van 2009 heeft B aan A opdracht
Strafoplegging. Tenuitvoerlegging. Over-
wordt gesteld en derhalve geen procespartij
verstrekt werkzaamheden te verrichten aan
gangsrecht. Op 1 maart 2012 krijgt een
meer is. Alleen de curator kwam dan ook het
de woning van B. Op 8 oktober 2009 heeft B
gedetineerde bericht dat hij op 9 april 2012
recht toe om cassatieberoep in te stellen
de overeenkomst met onmiddellijke ingang
voorwaardelijk vrijkomt. Op 4 april 2012
tegen de beschikking van het hof (HR 11 janu-
beëindigd.
krijgt hij bericht dat hij in verband met een
ari 2002, LJN AD4929, NJ 2003/311 en HR 23
In dit geding heeft A betaling van € 16 731
wetswijziging niet voor voorwaardelijke
april 2010, LJN BL5450, NJ 2010/245). Dit
gevorderd, het onbetaalde gedeelte van de
invrijheidstelling in aanmerking komt. HR:
wordt niet anders door het feit dat deze zaak
aanneemsom. De rechtbank heeft de vorde-
Het oordeel van het hof dat de wetswijzi-
een verzoekschriftprocedure betreft. De rege-
ring toegewezen tot € 16 131. Het hof heeft
ging onmiddellijke werking heeft, zodat het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1141
Rechtspraak
gewijzigde voorschrift toepasselijk is,
tenuitvoerlegging van de aan X opgelegde
Hoge Raad
getuigt niet van een onjuiste rechtsopvat-
gevangenisstraf met ingang van 1 april 2012
Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank ten
ting. Het oordeel van het hof dat de wets-
toepasselijk is, getuigt niet van een onjuiste
onrechte een stoornis van de geestvermo-
wijziging het rechterlijk oordeel betreffen-
rechtsopvatting.
gens heeft aangenomen. De klacht faalt. Voor
de de strafoplegging onaangetast laat, geeft
Middel 2 kan evenmin tot cassatie leiden. Het
de toepassing van de Wet Bopz wordt volgens
niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting
hof is voor de vraag gesteld of toepassing van
art. 1 lid 1, aanhef en onder d, van die wet
en is niet onbegrijpelijk.
het gewijzigde art. 15 lid 3 Sr tot gevolg heeft
onder een stoornis van de geestvermogens
dat een straf wordt ten uitvoer gelegd waarvan
verstaan: een gebrekkige ontwikkeling of zie-
niet kan worden gezegd dat zij door de bevoeg-
kelijke stoornis van de geestvermogens. Geen
de rechter is opgelegd. Kennelijk heeft het hof
rechtsregel brengt mee dat een stoornis van
X (de gedetineerde), adv. mr. R.A.J. Verploegh,
bij de beantwoording van die vraag betekenis
de geestvermogens in de zin van deze bepa-
vs. de Staat der Nederlanden (Ministerie van
toegekend aan de jurisprudentie van het
ling slechts kan worden aangenomen indien
Veiligheid en Justitie), adv. mr. M.M. van
EHRM ten aanzien van art. 7 EVRM, inhouden-
die is omschreven in de ‘Diagnostic and Sta-
Asperen
de dat wettelijke maatregelen die verband
tistical Manual of Mental Disorders’, vierde
houden met de tenuitvoerlegging van een
versie, van de American Psychiatric Associati-
Feiten en procesverloop
door de rechter opgelegde straf in beginsel
on voor diagnose en statistiek van psychiatri-
Op 9 augustus 2010 is X tot ongewenst
niet als ‘penalty’ in de zin van die bepaling
sche aandoeningen (DSM IV). De rechtbank
vreemdeling verklaard. Bij strafvonnis van 12
kunnen worden aangemerkt (vgl. EHRM 12
heeft dan ook niet blijk gegeven van een
augustus 2010 is X veroordeeld tot een gevan-
februari 2008, LJN BC8753, NJ 2009/90) en
onjuiste rechtsopvatting door niet beslissend
genisstraf van 36 maanden. Ter tenuitvoerleg-
daaraan de gevolgtrekking verbonden dat de
te achten of betrokkene leed aan een stoor-
ging van deze gevangenisstraf heeft een aan-
wijziging van art. 15 lid 3 Sr het rechterlijk
nis van de geestvermogens die was vermeld
vang genomen. Bij brief van 1 maart 2012
oordeel betreffende de strafoplegging onaan-
in de DSM IV.
heeft een advocaat-generaal in het ressorts-
getast laat. Dat oordeel van het hof geeft niet
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
parket aan X kennis gegeven dat zijn voor-
blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is
sie van de A-G.
waardelijke invrijheidstelling op dat moment
ook zonder nadere motivering niet onbegrijpe-
De A-G gaat onder 3.5 en 3.6 in op de beteke-
was voorzien op 9 april 2012. Bij brief van 4
lijk, terwijl het hof de verwijzing naar die
nis van het begrip stoornis van de geestver-
april 2012 heeft een (andere) advocaat-gene-
rechtspraak bij zijn verwerping van het beroep
mogens in de zin van de Wet Bopz.
raal in het ressortsparket X bericht dat hij in
op schending van in art. 5 EVRM gewaarborg-
verband met de op 1 april 2012 in werking
de rechten heeft kunnen en mogen betrekken.
getreden wijziging van art. 15 lid 3 Sr niet
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
Hoge Raad (strafkamer)
voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aan-
sie van de A-G.
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
merking komt. Gerekend vanaf 4 april 2012
Art. 15 lid 3 Sr is per 1 april 2012 gewijzigd.
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
moest X uit hoofde van het strafvonnis nog
De A-G citeert onder 2.1-2.8 uit de parlemen-
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
365 dagen detentie ondergaan.
taire geschiedenis en gaat onder 2.8 in op het
megen.
In dit kort geding heeft X een verbod op de
overgangsrecht. Hij bespreekt onder 2.15-2.26
verdere tenuitvoerlegging van de gevangenis-
de wetswijziging in het licht van art. 5 en 7
straf en een bevel tot onmiddellijke invrij-
EVRM.
(Sr art. 15 lid 3 onder c; EVRM art. 5, 7)
895
heidstelling gevorderd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen. Het
26 maart 2013, nr. 12/00615
hof heeft het vonnis bekrachtigd.
894
Hoge Raad
12 april 2013, nr. 13/00256
(Na conclusie van A-G Aben, strekkende tot
3.3.1 Middel 1 berust op het onjuiste uit-
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion
niet-ontvankelijkverklaring in het cassatie-
gangspunt dat het de rechter bij het ontbre-
en G. de Groot; A-G mr. F.F. Langemeijer)
beroep; adv. mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse)
ken van een overgangsrechtelijke regeling
LJN BZ1477
LJN BZ5401
de gevolgen van een wetswijziging gerichte
Wet Bopz. Stoornis van de geestvermogens.
Een rechtsmiddel staat ingevolge art. 14j lid
regel van overgangsrecht te formuleren. Ook
Geen rechtsregel brengt mee dat een stoor-
1 Sr niet open tegen een beslissing tot ten-
overigens kan het middel geen doel treffen.
nis van de geestvermogens in de zin van de
uitvoerlegging voor zover zij geen deel uit-
Het oordeel van het hof dat, nu uit de parle-
Wet Bopz slechts kan worden aangenomen
maakt van een uitspraak over andere straf-
mentaire geschiedenis van de wetswijziging
indien die is omschreven in de DSM IV.
bare feiten; aldus staat tegen zodanige
(Mrs. B.C. de Savornin Lohman, W.F. Groos en N. Jörg)
vrij zou staan om naar eigen inzicht een op
tenvoerleggingsbeslissing ook geen beroep
niet kan worden afgeleid dat de wetgever een (Wet Bopz art. 1 lid 1 aanhef en onder d)
in cassatie open.
wet is opgenomen, de wijziging van art. 15
Verzoeker, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de offi-
(Sr art. 14j, 77dd en 77ee)
lid 3 Sr – waarbij geen sprake is van een wij-
cier van justitie, niet verschenen
specifieke overgangsregeling heeft beoogd die door een kennelijke omissie niet in de
Hoge Raad, onder meer:
ziging van de wet ten aanzien van de strafbaarstelling of van het op grond van een
Procesverloop
2.1. Het beroep in cassatie betreft de niet-
nieuwe wet opleggen van een andere straf
Op verzoek van de officier van justitie heeft
ontvankelijkverklaring door het Hof van de
dan wettelijk was bedreigd ten tijde van het
de rechtbank een voorlopige machtiging ver-
veroordeelde in het door deze ingestelde
plegen van het feit – onmiddellijke werking
leend tot opname en verblijf van betrokkene
hoger beroep tegen de beslissing tot tenuit-
heeft, zodat het gewijzigde voorschrift op de
in een psychiatrisch ziekenhuis.
voerlegging van een straf die voorwaardelijk
1142
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Rechtspraak
was opgelegd bij uitspraak van de Rechtbank
Beroep in cassatie staat niet open tegen een
‘s-Gravenhage.
beschikking waarbij verlof is verleend tot
Inleiding beoordeling aanvraag:
2.2. Ingevolge art. 14j, eerste lid tweede vol-
tenuitvoerlegging van lijfsdwang als
Aanvrager is veroordeeld wegens poging
zin, Sr staat tegen een beslissing tot tenuit-
bedoeld in art. 577c Sv. Daaraan doet ook in
doodslag. De bewezenverklaring steunt onder
voerlegging voor zover zij geen deel uit-
samenhang met art. 13 EVRM niet af dat de
meer op de verklaring die het slachtoffer bij
maakt van een uitspraak ter zake van andere
in art. 577c Sv voorziene maatregel van
de politie heeft afgelegd.
strafbare feiten geen rechtsmiddel open. Dat
lijfsdwang heeft te gelden als ‘penalty’ in
brengt enerzijds mee dat het Hof de veroor-
de zin van art. 7 lid 1 EVRM.
deelde terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep en anderzijds dat
Hoge Raad, onder meer: 3.3. In de aanvraag wordt ten aanzien van het
(EVRM art. 7 en 13; Sv art. 445 en 577c)
voor de veroordeelde ook geen beroep in cas-
uitgangspunt van het Hof ‘dat het slachtoffer de Nederlandse taal voldoende machtig was’
satie openstaat. De veroordeelde kan niet in
Hoge Raad, onder meer:
met een beroep op een aantal bijgevoegde
het beroep worden ontvangen.
Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen
schriftelijke verklaringen aangevoerd ‘dat het
Volgt niet-ontvankelijkverklaring in het cas-
beroep in cassatie alleen open in de gevallen
hof niet tot die aanname was gekomen
satieberoep.
in dat wetboek bepaald.
indien het hof bekend was geweest met de
Nu in dat wetboek geen bepaling voorkomt
inhoud van bovenvermelde verklaringen, en
volgens welke tegen een beschikking als de
het hof dan was overgegaan tot bewijsuitslui-
onderhavige, waarbij verlof is verleend tot
ting van de ten overstaan van de politie in de
tenuitvoerlegging van lijfsdwang als bedoeld
Nederlandse taal afgelegde verklaringen’ van
26 maart 2013, nr. 12/04771 B
in art. 577c Sv, beroep in cassatie openstaat,
het slachtoffer.
(Mrs. J. de Hullu, J. Wortel en N. Jörg)
kan de veroordeelde in het ingestelde beroep
3.4. Blijkens zijn hiervoor weergegeven over-
(Na conclusie van A-G Vellinga, strekkende
niet worden ontvangen.
wegingen heeft het Hof de vraag onder ogen
tot niet-ontvankelijkverklaring in het cas-
Dit wordt niet anders doordat in HR 20
gezien of het slachtoffer de Nederlandse taal
satieberoep; adv. H.J. Bettink, Haarlem)
december 2011, LJN BP9449, NJ 2012/237 is
voldoende machtig was om zonder bijstand
LJN BZ5410
geoordeeld dat de in art. 577c Sv voorziene
van een tolk door de politie te worden
maatregel van lijfsdwang heeft te gelden als
gehoord. Die vraag heeft het Hof bevestigend
Beroep in cassatie staat niet open tegen een
‘penalty’ in de zin van art. 7, eerste lid, EVRM.
beantwoord. Hetgeen in de herzieningsaan-
beschikking als bedoeld in art. 12i Sv inza-
Ook in het licht van dit oordeel kan immers
vraag wordt aangevoerd, is onvoldoende voor
ke een beklag over het niet vervolgen van
uit art. 13 EVRM niet volgen dat tegen de
de slotsom dat het Hof daaromtrent tot een
strafbare feiten.
rechterlijke beslissing waarbij die maatregel
ander oordeel zou zijn gekomen en tot
is opgelegd steeds een rechtsmiddel moet
bewijsuitsluiting van de ten overstaan van de
openstaan.
politie in de Nederlandse taal afgelegde
Volgt niet-ontvankelijkverklaring in het cas-
verklaringen van het slachtoffer zou zijn
satieberoep.
overgegaan. De Hoge Raad neemt daarbij het
896
(Sv art. 445 en 12i)
Hoge Raad, onder meer:
volgende in aanmerking.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep 2.1. Het cassatieberoep is gericht tegen een
898
De bij de aanvraag overgelegde verklaring van [betrokkene 1] houdt in dat naar zijn mening het slachtoffer destijds ‘geen, hoog-
beschikking van een gerechtshof inhoudende de ongegrondverklaring van het beklag als
26 maart 2013, nr. 12/01266 H
stens zeer gebrekkig, Nederlands spreekt en
bedoeld in art. 12i Sv.
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J.P. Balkema, J.
haar woordenschat extreem beperkt is’. Nog
2.2. Volgens art. 445 Sv staat tegen beschik-
de Hullu, J. Wortel en N. Jörg)
daargelaten dat deze verklaring een persoon-
kingen beroep in cassatie alleen open in de
(Adv. mr. M. Mulder, Amsterdam)
lijke indruk weergeeft, is deze niet onverenig-
gevallen in dat wetboek bepaald. Nu in dat
LJN BZ5568
baar met het oordeel van het Hof. Uit de overgelegde verklaringen van [betrok-
wetboek geen bepaling voorkomt volgens welke beroep in cassatie openstaat tegen een
Herzieningsgrond: informatie dat het zon-
kene 2] blijkt dat zij zelf geen Nederlands
beschikking als bedoeld in art. 12i Sv kan de
der bijstand van een tolk gehoorde slacht-
spreekt en verstaat, zodat moet worden voor-
verdachte in het ingestelde beroep niet wor-
offer, wier verklaring voor het bewijs is
bijgegaan aan haar stelling dat het slachtof-
den ontvangen.
gebruikt, onvoldoende de Nederlandse
fer ‘does not speak fluent Dutch’. Ook voor
Volgt niet-ontvankelijkverklaring in het cas-
taal machtig zou zijn in casu geen novum.
het overige houden de verklaringen van
satieberoep.
Herzieningsprocedure: redelijke uitleg
[betrokkene 2] niets in waaruit zou moeten
van art. 464a Sv brengt mee dat de leden
worden afgeleid dat het slachtoffer de Neder-
van de strafkamer van de Hoge Raad die
landse taal onvoldoende machtig was om
een inhoudelijke beslissing hebben geno-
zonder bijstand van een tolk te worden
men over het eerder ingestelde cassatiebe-
gehoord.
26 maart 2013, nr. 12/04413 B
roep bij voorkeur niet beslissen op een
Dat geldt ook voor de overgelegde verklaring
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu en J.
ontvankelijke herzieningsaanvraag die
van [betrokkene 3], welke inhoudt dat het
Wortel)
later in dezelfde strafzaak wordt inge-
slachtoffer in de Spaanse en de Engelse taal
(Na conclusie van A-G Vellinga, strekkende
diend.
placht te communiceren, aangezien zij ‘de
897
Nederlandse taal voor zover [hij] weet niet
tot niet-ontvankelijkverklaring in het cassatieberoep; adv. mr. J.W. Soeteman,
(Sv art. 457 en 464a)
machtig is’.
Amsterdam)
4. Slotsom
LJN BZ5408
4.1. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1143
Rechtspraak
voort dat het aangevoerde niet een ernstig
sprake is van een goed dat ‘aan een ander
onder omstandigheden aanleiding zijn voor
vermoeden kan wekken als hiervoor onder
toebehoort’.
het oordeel dat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uit-
3.1 vermeld. Dat brengt mee dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat de aanvraag
(Sr art. 310)
komst aangaande de bewezenverklaring zal leiden, zodat een klacht over de bewijsvoe-
moet worden afgewezen.
Inleiding:
ring kan worden afgedaan met toepassing
Inleiding op aanvullende opmerkingen:
Verdachte is veroordeeld wegens diefstal van
van art. 81 lid 1 RO of, indien het cassatie-
een fiets (art. 310 Sr). Het middel klaagt dat de
beroep uitsluitend deze klacht bevat, met
De Hoge Raad heeft bij arrest van 21 septem-
bewezenverklaring door het Hof voor zover
toepassing van art. 80a RO.
ber 2010 het door de verdachte tegen de uit-
behelzende dat de verdachte een fiets heeft
spraak van het Hof waarvan herziening
weggenomen ‘toebehorende aan een ander of
wordt gevraagd ingestelde cassatieberoep
anderen dan aan verdachte’ onbegrijpelijk is,
verworpen. Dit arrest is gewezen door de
althans ontoereikend gemotiveerd is.
vice-president Van Dorst en de raadsheren
(RO art. 80a en 81)
Inleiding: Verdachte is veroordeeld bij arrest van het
Ilsink en Splinter-Van Kan. De onderhavige
Hoge Raad, onder meer:
hof dat het vonnis van de kinderrechter
aanvraag tot herziening is bij de Hoge Raad
2.3. Het oordeel van het Hof dat de door de
bevestigt. Ten laste van de verdachte heeft de
ingekomen op 8 maart 2012. Nadien is de
verdachte weggenomen fiets toebehoorde ‘aan
kinderrechter onder 1 bewezenverklaard dat
Wet hervorming herziening ten voordele tot
een ander of anderen dan aan de verdachte’ is
‘hij in de periode van 8 oktober 2010 tot en
stand gekomen (Stb. 2012, 275), die op 1 okto-
niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking
met 12 oktober 2010 te Rotterdam, opzette-
ber 2012 in werking is getreden. Sedertdien
genomen dat blijkens de overwegingen van het
lijk een ING bankpas (op naam van [betrok-
is onder meer art. 464a Sv van kracht.
Hof door de raadsman een beroep is gedaan
kene 1]) en een identiteitskaart (op naam
op de uit het dossier blijkende omstandigheid
van [betrokkene 1]), toebehorende aan
Hoge Raad, onder meer:
dat ‘door een bewoonster in de buurt is ver-
[betrokkene 1], welk(e) goed(eren) verdachte
4.2.4. In art. 464a Sv is het uitgangspunt van
klaard dat de mountainbike naar alle waar-
anders dan door misdrijf, te weten door vin-
de wetgever neergelegd dat raadsheren van
schijnlijkheid van de bewoners van de [a-straat
ding, onder zich had, wederrechtelijk zich
de Hoge Raad die een beslissing hebben
1] was maar dat deze bewoners “gisteren”
heeft toegeëigend.’ Het middel klaagt over de
genomen over het eerder ingestelde cassa-
waren verhuisd’ en dat de raadsman het ver-
bevestiging door het hof van het vonnis van
tieberoep niet beslissen op een herzienings-
weer heeft gevoerd dat de fiets een ‘res nullius’
de kinderrechter, nu in dat vonnis de bewe-
aanvraag die later in dezelfde strafzaak
was en dus aan niemand toebehoorde.
zenverklaring van het onder 1 ten laste
wordt ingediend. Een redelijke uitleg van
Indien een goed wordt weggenomen dat ten
gelegde ontoereikend is gemotiveerd.
het eerste lid van art. 464a Sv, in overeen-
tijde van het wegnemen niet toebehoort ‘aan
stemming met hetgeen in het tweede lid is
een ander’, is geen sprake van diefstal. Het
Hoge Raad, onder meer:
bepaald ten aanzien van de leden van het
kennelijk oordeel van het Hof dat voor het
2.3. Aangezien de bewezenverklaring, voor
strafparket bij de Hoge Raad voor wie blij-
antwoord op de vraag of de fiets niet aan een
zover inhoudende dat de verdachte zich ‘in
kens de toelichting een overeenkomstig uit-
ander toebehoort bepalend is dat ‘de verdach-
de periode van 8 oktober 2010 tot en met 12
gangspunt geldt, brengt mee dat de leden
te, gelet op de staat van de fiets, niet heeft
oktober 2010’ goederen heeft toegeëigend
van de strafkamer die een inhoudelijke
mogen aannemen dat de eigenaar hier
niet kan worden afgeleid uit de inhoud van
beslissing hebben genomen over het eerder
afstand van heeft gedaan’ en dat ‘niet van
de gebezigde bewijsmiddelen, is het vonnis
ingestelde cassatieberoep bij voorkeur niet
belang is wat de bewoners precies van plan
van de Kinderrechter wat betreft de bewezen-
beslissen op een ontvankelijke herzienings-
waren met die fiets’, is onjuist.
verklaring niet naar de eis der wet met rede-
aanvraag die later in dezelfde strafzaak
Volgt vernietiging en terugwijzing.
nen omkleed. Dit brengt mee dat het Hof het
wordt ingediend. 4.2.5 In de onderhavige zaak hebben de hiervoor in 4.2.1 bedoelde leden van de Strafka-
vonnis niet had mogen bevestigen zonder de
900
mer daarom niet deelgenomen aan de
gronden aan te vullen. Het middel is terecht voorgesteld. 2.4. Opmerking verdient dat in gevallen als
behandeling van en beslissing op de onder-
2 april 2013, nr. 12/00573 J
het onderhavige waarin niet alle onderdelen
havige herzieningsaanvraag.
(Mrs. A.J.A. van Dorst, Y. Buruma, J. Wortel,
van de bewezenverklaring kunnen worden
N. Jörg en V. van den Brink)
afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, het
(Na conclusie van A-G Hofstee, strekkende
verhandelde ter terechtzitting – waaronder
tot vernietiging uitsluitend wat betreft
begrepen de inhoud van de aldaar voorge-
beslissingen ter zake van het onder 1 ten-
houden stukken van het dossier alsmede het-
2 april 2013, nr. 11/01405
lastegelegde en de daarvoor opgelegde straf,
geen aldaar naar voren is gebracht – onder
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G.
en in zoverre tot terugwijzing; adv. mr. R.J.
omstandigheden aanleiding kan zijn voor
Splinter-van Kan en W.F. Groos)
Baumgardt, Spijkenisse)
het oordeel dat een hernieuwde behandeling
(Na conclusie van A-G Knigge, strekkende
LJN BZ5960
van de zaak niet tot een andere uitkomst ten
899
aanzien van de bewezenverklaring zal leiden,
tot vernietiging en tot terugwijzing dan wel verwijzing; adv. mr. A.B. Baumgarten,
Aanvulling op art. 80a RO-overzichtsarrest
zodat de verdachte in cassatie niet een vol-
’s-Gravenhage)
(HR 11 september 2012, LJN BX0132 NJB
doende in rechte te respecteren belang heeft
LJN BZ5952
2012/2044). Ingeval niet alle onderdelen
bij zijn klacht over de toereikendheid van de
van de bewezenverklaring kunnen worden
bewijsvoering. In dergelijke gevallen zal zo
Diefstal art. 310 Sr. Diefstal van een ‘res nul-
afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen,
een klacht met toepassing van art. 81, eerste
lius’ niet mogelijk aangezien dan geen
kan het verhandelde ter terechtzitting
lid, RO kunnen worden afgedaan of, indien
1144
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Rechtspraak
het beroep in cassatie uitsluitend deze klacht
A-G Aben, onder meer:
zowel de verdachte als diens raadsman zijn
bevat, met toepassing van art. 80a RO.
6. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van
verschenen.
Volgt vernietiging en terugwijzing opdat de
de stukken van het geding volgt dat het pro-
7 Vgl. ten aanzien van het verzuim om een
zaak wat betreft het onder 1 ten laste gelegde
ces-verbaal van de terechtzitting in eerste
proces-verbaal van de terechtzitting in hoger
op het bestaande hoger beroep opnieuw
aanleg van 7 maart 2006 niet is opgemaakt
beroep te ondertekenen HR 27 september
wordt berecht en afgedaan.
en dus niet meer beschikbaar zal komen.
2011, LJN BP0761, NJ 2011/453, rov. 2.
Gelet hierop kan niet worden gecontroleerd
901
of ter terechtzitting in eerste aanleg alle voorgeschreven procedurevoorschriften in
Hoge Raad (belastingkamer)
acht zijn genomen. Het middel klaagt daar-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs.
2 april 2013, nr. 11/01623
over terecht.(5)
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en V. van
7. Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te
Instituut Tilburg van de Tilburg University en
den Brink)
leiden, nu de verdachte geen rechtens te res-
werkzaam bij het Ministerie van Financiën.
(Na conclusie van A-G Aben, strekkende tot
pecteren belang heeft bij vernietiging op
niet-ontvankelijkverklaring in het beroep
grond van het hiervoor geconstateerde ver-
wat betreft de beslissingen over het onder 3
zuim. Het hof heeft het vonnis van de recht-
tenlastegelegde feit en tot verwerping voor
bank immers vernietigd en opnieuw recht
het overige; adv. mr. A.M. Seebregts, Rotter-
gedaan. Voorts heeft de behandeling in eer-
12 april 2013, nr. 12/01372
dam)
ste aanleg bij verstek plaatsgevonden, zodat
(Mrs. Van Vliet, Lourens, Punt, Feteris en
LJN BZ5953
aannemelijk is dat het proces-verbaal – als
Koopman; na conclusie Van Hilten tot
dat wel conform de regels zou zijn opge-
gegrondverklaring van het beroep in cassa-
Rechtsverwerking processuele klacht: dat
maakt – slechts een zeer summiere inhoud
tie)
het proces-verbaal van de terechtzitting
zou hebben bevat. Bovendien hebben noch
LJN BX9444
in eerste aanleg bij de aan de Hoge Raad
de verdachte noch diens raadsman op de
toegezonden stukken ontbreekt en ook
terechtzittingen in hoger beroep(6) over
Gelijkheidsbeginsel als behoorlijk bestuur.
niet meer beschikbaar zal komen, leidt
voornoemd verzuim geklaagd. Daarnaast
Verbod van discriminatie als norm voor
niet tot nietigheid van het onderzoek in
heeft de steller van het middel niet aangege-
wetgeving. Geen proliferatie van ongerecht-
hoger beroep nu daarover niet voor het
ven welke procedurevoorschriften in eerste
vaardigd begunstigend beleidsbesluit. Het
eerst met vrucht kan worden geklaagd in
aanleg niet in acht zouden zijn genomen. Ten
onderhavige begunstigende beleidsbesluit
cassatie.
slotte heeft in hoger beroep een geheel nieu-
voor de BTW met betrekking tot auto’s met
we behandeling van de zaak plaatsgevonden,
een lage CO2-uitstoot leidt ertoe dat gelijke
(Procesreglement Strafkamer Hoge Raad
terwijl het hof voor het bewijs geen gebruik
gevallen ongelijk worden behandeld. Hier-
2008 art. IV lid 3)
heeft gemaakt van op de terechtzitting in
voor bestaat geen redelijke rechtvaardiging.
eerste aanleg afgelegde verklaringen (als daar
De milieudoelstellingen kunnen niet recht-
Inleiding:
al verklaringen zouden zijn afgelegd). Hier-
vaardigen dat een met de grondslagen van
Het middel klaagt dat het proces-verbaal van
aan doet niet af dat het arrest van het hof
de BTW-richtlijn 2006 strijdige belastingver-
de terechtzitting in eerste aanleg zich niet bij
mede is gewezen naar aanleiding van het
mindering wordt toegepast (enkel) voor
de stukken bevindt zodat het bestreden
onderzoek op de terechtzitting in eerste aan-
auto’s met een lage CO2-uitstoot. Niettemin
arrest, dat mede is gewezen naar aanleiding
leg.(7)
geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbe-
902
ginsel omdat (i) uitbreiding van de begun-
van het aldaar gehouden onderzoek, aan nieVoetnoten:
stiging leidt tot een nog omvangrijker
5 Vgl. ten aanzien van het ontbreken van de
inbreuk op de btw-regelgeving, en (ii) uit-
Hoge Raad, onder meer:
in hoger beroep overgelegde pleitnotities HR
breiding in strijd zou zijn met de milieu-
3.2. Het in het middel bedoelde proces-verbaal
20 september 2011, LJN BR0466, HR 17
doelstellingen van het van het beleid. Het
ontbreekt bij de aan de Hoge Raad toegezon-
november 2009, LJN BJ8565, HR 13 oktober
gelijkheidsbeginsel en de rechtsplicht tot
den stukken. Naar aanleiding van een door de
2009, LJN BJ3446, HR 16 december 2008, LJN
naleving van het Unierecht brengen mee
raadsman op de voet van art. IV lid 3 van het
BF0754 en HR 15 februari 2005, LJN AR5742,
dat het beleid moet worden gestaakt, het-
Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2008
NJ 2005/384. Vgl. ten aanzien van het ontbre-
geen reeds is gebeurd. Overweging ten
gedaan verzoek is bij het Hof nadere informa-
ken van meerdere dossierstukken HR 22
overvloede: een ander geldt ook met betrek-
tie ingewonnen. Op grond daarvan moet wor-
december 2009, LJN BG4412 en HR 6 novem-
king tot een in de Uitvoeringsbeschikking
den aangenomen dat bedoeld proces-verbaal
ber 2007, LJN BB4965. Vgl. ten aanzien van
omzetbelasting 1968 opgenomen regeling,
niet meer beschikbaar zal komen.
het verzuim een proces-verbaal van het
maar dan niet op grond van het gelijk-
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de
onderzoek door de raadkamer op te maken
heidsbeginsel als beginsel van behoorlijk
terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch
HR 19 december 2006, LJN AZ1663, HR 31
bestuur, maar op grond van het verbod van
door de aldaar aanwezige verdachte noch
augustus 2004, LJN AQ1084, HR 16 juni 1998,
discriminatie als norm voor wetgevende
door zijn raadsman beroep gedaan op het
NJ 1998/838 m.nt. Schalken en HR 22 april
maatregelen.
ontbreken van bedoeld proces-verbaal. Gelet
1986, NJ 1986/783 m.nt. Van Veen.
daarop kan niet voor het eerst in cassatie
6 Op de eerste terechtzitting in hoger
(Wet OB 1968 art. 16; Besluit uitsluiting
met vrucht worden geklaagd over het ontbre-
beroep op 22 juli 2010 is de verdachte zelf
aftrek omzetbelasting 1968 art. 1; Uitv.besch.
ken van dat proces-verbaal. Het middel is
niet verschenen maar is wel een gemachtig-
OB 1968 art. 15)
derhalve tevergeefs voorgesteld.
de raadsvrouw verschenen, terwijl bij de
Volgt verwerping van het beroep.
inhoudelijke behandeling op 17 maart 2011
tigheid lijdt.
Cassatieberoep Staatssecretaris
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1145
Rechtspraak
Hoge Raad, onder meer:
begunstigend beleid voert met betrekking
bestaat. Ook dat oordeel is juist. De milieu-
3.1.6. (…) In onderdeel 2.2 van het Besluit van
tot auto’s met een lage CO2-uitstoot.
doelstellingen die ten grondslag liggen aan
2009 (…) wordt rekening gehouden met een
3.2.2. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld
het onderscheid in bijtellingspercentages in
wijziging van de wettelijke regeling voor de
dat uit een oogpunt van heffing van omzet-
artikel 3.20, lid 1, van de Wet IB 2001 (tekst
inkomstenbelasting die met ingang van 2008
belasting over het privégebruik van een auto
vanaf 2008), kunnen niet rechtvaardigen dat
van kracht is, en op grond waarvan de vast-
geen verschil bestaat tussen auto’s met een
een met de grondslagen van de BTW-richtlijn
stelling van de hoogte van het forfaitaire
lage CO2-uitstoot en andere auto’s, en dat in
2006 strijdige belastingvermindering wordt
bedrag van de onttrekking met het oog op de
zoverre sprake is van gelijke gevallen.
toegepast (enkel) voor auto’s met een lage
bescherming van het milieu afhankelijk
3.2.3. Naar het oordeel van het Hof brengen
CO2-uitstoot. Daaraan doet niet af dat – naar
wordt gesteld van de CO2-uitstoot van de
de hiervoor in 3.2.1 en 3.2.2 omschreven oor-
het middel terecht aanvoert – die milieudoel-
desbetreffende auto (artikel 3.20, lid 1, aan-
delen met zich dat belanghebbende een
stellingen als fiscale beleidsdoelstellingen een
hef en letters a en b, van de Wet IB 2001). In
beroep kan doen op de voor anderen gelden-
aanvaardbare grond vormen voor het maken
afwijking van de hoofdregel dat 25 percent
de begunstigende regeling.
van dit onderscheid in de Wet IB 2001.
van de waarde van een auto als onttrekking
3.3.1. Met zijn hiervoor in 3.2.1 weergegeven
Het middel faalt ook voor zover het uitgaat
in aanmerking wordt genomen, geldt op
oordelen heeft het Hof tot uitdrukking
van een andere rechtsopvatting.
grond van die regeling voor een auto die wat
gebracht dat de Wet, het BUA noch de BTW-
3.6.1. Het Hof heeft aan zijn oordeel dat het
CO2-uitstoot betreft onder een bepaalde
richtlijn 2006 toestaat dat bij de berekening
Besluit van 2009 met betrekking tot auto’s
grens blijft, dat 14 percent van de waarde van
van de omzetbelasting die is verschuldigd ter
met een lage CO2-uitstoot een inbreuk
de auto als onttrekking in aanmerking wordt
zake van het privégebruik van een auto een
maakt op het gelijkheidsbeginsel echter ten
genomen (…). Onderdeel 2.2 van het Besluit
forfaitaire berekeningswijze wordt gehan-
onrechte de gevolgtrekking verbonden dat
van 2009 houdt in dat dit relatief lage forfai-
teerd die erin resulteert dat de belasting voor
belanghebbende, hoewel zij niet een dergelij-
taire bedrag van de onttrekking bij dergelijke
sommige auto’s wordt verlaagd (louter) op
ke auto heeft, toch een beroep kan doen op
auto’s ook als grondslag kan worden gebruikt
grond van hun relatief lage CO2-uitstoot. Het
die begunstigende regeling.
voor de berekening van het bedrag dat de
aldus tot uitdrukking gebrachte oordeel is
3.6.2. Het Besluit van 2009 houdt gelet op het
ondernemer aan het eind van het boekjaar
juist. Voor zover het middel zich hiertegen
hiervoor in 3.4 en 3.5 overwogene een onge-
aan omzetbelasting verschuldigd wordt ter
verzet, faalt het derhalve.
rechtvaardigde begunstiging in van onderne-
zake van het privégebruik van een personen-
3.3.2. Voor het overige zijn de hiervoor in
mers met auto’s met een lage CO2-uitstoot,
auto die aan een werknemer ter beschikking
3.2.1 omschreven oordelen van het Hof ver-
waarmee inbreuk wordt gemaakt op de ver-
is gesteld. Dat bedrag aan omzetbelasting
weven met waarderingen van feitelijke aard,
plichtingen die het recht van de Unie, in het
kan aldus voor deze auto’s worden gesteld op
zodat zij in zoverre in cassatie niet op juist-
bijzonder de BTW-richtlijn 2006, aan Neder-
12 percent van 14 percent van de waarde van
heid kunnen worden getoetst. Zij zijn ook
land oplegt.
de auto.
niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemoti-
3.6.3. De door het Hof aanvaarde uitbreiding
Hoewel de CO2-uitstoot van de onderhavige
veerd. Ook voor zover het middel voor het
van deze begunstiging tot auto’s met een
auto niet onder de hiervoor bedoelde grens
overige tegen die oordelen is gericht faalt het
hogere CO2-uitstoot leidt tot een nog
ligt, verdedigt belanghebbende met een
derhalve.
omvangrijker inbreuk op de btw-regelgeving,
beroep op het gelijkheidsbeginsel dat voor de
3.4.1. Het Besluit van 2009 heeft op het
doordat daarmee ook aan ondernemers met
berekening van het verschuldigde bedrag aan
omstreden punt ten doel het milieu te
andere auto’s een gelijk, net zo ongeoorloofd
omzetbelasting ter zake van het privégebruik
beschermen door de aanschaf van zeer zuini-
voordeel wordt verleend. Een zodanige uit-
van deze auto het bedrag van dat privége-
ge auto’s te stimuleren. Vanuit die doelstel-
breiding van het begunstigende beleid zou
bruik op gelijke wijze als bij auto’s met een
ling bezien heeft de verschillende behande-
bovendien in strijd zijn met de – op zichzelf
lage CO2-uitstoot moet worden gesteld op 14
ling van auto’s met een relatief lage
aanvaardbare – milieudoelstellingen daar-
percent van de waarde van de auto.
CO2-uitstoot en andere auto’s geen betrek-
van. Zo ver strekt het gelijkheidsbeginsel
3.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de in het
king op gelijke gevallen.
niet. Het brengt mee dat de onderhavige
Besluit van 2009 voorziene regeling, waarin
3.4.2. Doorslaggevend is echter dat het hier
ongeoorloofde begunstiging van de bevoor-
onderscheid wordt gemaakt al naar gelang
gaat om een regeling ter vaststelling van de
deelde groep moet worden gestaakt. Ook de
de mate van CO2-uitstoot van een auto, tot
omzetbelasting die verschuldigd is ter zake
rechtsplicht tot naleving van het recht van
gevolg heeft dat het verband tussen de feite-
van het privégebruik van de desbetreffende
de Unie brengt dat mee. De Staatssecretaris
lijke kosten met betrekking tot het privége-
auto. Daarvoor is de mate van CO2-uitstoot
heeft dit beleid dan ook terecht beëindigd bij
bruik en de op basis van het forfait vastge-
niet relevant, zoals volgt uit het hiervoor in
het Besluit van 29 juni 2011, nr. BLKB
stelde kosten geheel verloren gaat en dat
3.3.1 overwogene.
2011/1233M, V-N 2011/35.18.
toepassing van het forfait niet meer kan wor-
3.4.3. Het Hof is met zijn hiervoor in 3.2.2
3.6.4. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.6.3 is
den geacht een benadering te zijn van de
weergegeven oordeel dan ook terecht ervan
overwogen heeft de onderhavige schending
voorbelasting die op het privégebruik van de
uitgegaan dat voor de toepassing van de
van het gelijkheidsbeginsel niet tot gevolg
desbetreffende auto betrekking heeft. Het
onderhavige regeling sprake is van gelijke
dat belanghebbende zich op de ongerecht-
Hof heeft in dit verband overwogen dat niet
gevallen. Ook voor zover het middel zich
vaardigde begunstigende beleidsregel kan
aannemelijk is dat de kosten van een milieu-
daartegen verzet faalt het daarom.
beroepen.
vriendelijke auto aanleiding geven tot het in
3.5. In het hiervoor in 3.2.3 vermelde oordeel
3.6.5. Voor zover het middel betoogt dat het
aanmerking nemen van een (zoveel) gunsti-
van het Hof ligt het oordeel besloten dat voor
Hof het hiervoor in 3.6.2 tot en met 3.6.4
ger forfait dan bij andere auto’s met dezelfde
het onderhavige begunstigende beleid met
overwogene heeft miskend, slaagt het. Het
waarde. Op grond van dit een en ander heeft
betrekking tot auto’s met een lage CO2-uit-
behoeft voor het overige geen behandeling.
het Hof geoordeeld dat de Staatssecretaris
stoot, waardoor gelijke gevallen ongelijk wor-
3.7. Opmerking verdient nog dat hetgeen in
van Financiën met het Besluit van 2009 een
den behandeld, geen redelijke rechtvaardiging
dit arrest is overwogen met betrekking tot
1146
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Rechtspraak
het privégebruik van een personenauto die
vermeld. Op het briefpapier dat de gemach-
vangstbevestiging, en wanneer bij gewone
ter beschikking is gesteld aan een werkne-
tigde daarbij heeft gebruikt, staat in het
brief. De rechtbank kan echter bepalen dat
mer van de ondernemer, van overeenkomsti-
briefhoofd het adres van diens kantoor en
hiervan wordt afgeweken.
ge toepassing is op de tot 1 juli 2011 in arti-
tevens een faxnummer vermeld.
3.5.2. Indien een gerecht gebruik maakt van
kel 15 van de Uitvoeringsbeschikking
3.1.2. Op 24 maart 2011 heeft de griffier van
faxverkeer dient het er rekening mee te hou-
omzetbelasting 1968 opgenomen regeling
de Rechtbank naar het hiervoor in 3.1.1
den dat die wijze van communicatie van de
over het privégebruik van een personenauto
bedoelde faxnummer een bericht gefaxt,
geadresseerde vereist dat deze bijzondere
die aan de ondernemer zelf ter beschikking
inhoudende de mededeling dat het beroep-
maatregelen neemt om veilig te stellen dat
staat. Dat betreft dan niet het gelijkheidsbe-
schrift niet de gronden van het beroep bevat
een hem aldus toegezonden bericht dezelfde
ginsel als beginsel van behoorlijk bestuur,
alsmede het verzoek dat verzuim binnen vier
aandacht krijgt als hij gewoon is te geven
maar het verbod van discriminatie als norm
weken te herstellen.
aan bij hem bezorgde brieven, in het bijzon-
voor wetgevende maatregelen.
3.1.3. De gronden van het beroep zijn de
der brieven van gerechtelijke instanties. Dit
3.8. Gelet op het hiervoor in 3.6 overwogene
Rechtbank meegedeeld op 4 mei 2011.
brengt mee dat een gerecht een besluit om
kan ‘s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De
3.2. Bij haar uitspraak van 24 mei 2011 heeft
per fax een termijn te stellen voor herstel
Hoge Raad kan de zaak afdoen. In de omstan-
de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk
van een in potentie fataal verzuim, bekend
digheid dat belanghebbende terecht heeft
verklaard wegens de omstandigheid dat de
dient te hebben gemaakt alvorens zich van
geklaagd over een schending van het gelijk-
gronden van het beroep niet binnen de daar-
een dergelijk communicatiemiddel te bedie-
heidsbeginsel door het Besluit van 2009
toe gestelde termijn alsnog zijn meegedeeld.
nen (vgl. HR 7 december 2007, nr. 43106, LJN
vindt de Hoge Raad aanleiding om de beslis-
In haar thans in cassatie bestreden uitspraak
BB9537, BNB 2008/155).
sing van de Rechtbank over vergoeding van
heeft de Rechtbank het daartegen gerichte
3.5.3. In het onderhavige geval heeft de grif-
het griffierecht in stand te laten.
verzet ongegrond verklaard. Daartoe heeft de
fier van de Rechtbank in het hiervoor in 3.1.2
Rechtbank onder meer overwogen dat de
bedoelde faxbericht aan de gemachtigde een
gemachtigde door vermelding van het fax-
eerste en tevens laatste termijn gesteld, waar-
nummer op zijn briefpapier heeft kenbaar
na een vereenvoudigde afdoening is gevolgd
gemaakt dat hij via deze weg te bereiken is.
als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb. In arti-
12 april 2013, nr. 11/05101
3.3. In cassatie voert belanghebbende onder
kel 2, lid 2, van de Procesregeling bestuurs-
(Mrs. Van den Berge, Feteris, Van Loon,
meer aan dat de Rechtbank onder de gegeven
recht 2010 (Stcrt. 2010, nr. 12031) hebben de
Koopman en Groeneveld; na conclusie IJzer-
omstandigheden de fax niet als communica-
rechtbanken bepaald dat toezending van die
man tot ongegrondverklaring van het
tiemiddel mocht gebruiken voor het verstu-
stukken aangetekend of met bericht van ont-
beroep in cassatie)
ren van een processtuk als het onderhavige
vangst of per fax kan geschieden. Daarmee
LJN BY3238
waarin gelegenheid wordt geboden tot her-
heeft echter geen bekendmaking plaatsge-
stel van het verzuim, bestaande in het niet
vonden zoals vereist door het zojuist vermel-
Elektronisch verkeer tussen rechter en
aanvoeren van de gronden van het beroep.
de arrest van 7 december 2007. Het hiervoor
belanghebbende. Rechtseenheid. Mocht
3.4.1. Op grond van artikel 8:40a, lid 1, in ver-
vermelde artikel 2, lid 2, noemt slechts de
Rechtbank beroep niet-ontvankelijk verkla-
binding met artikel 2:14, lid 1, van de Awb kan
mogelijkheid van het gebruik van de fax,
ren na overschrijding van de gestelde ter-
de bestuursrechter een bericht aan een partij
evenwel zonder vermelding van een beslis-
mijn om de gronden van het beroep aan te
of diens gemachtigde per fax verzenden voor
sing dat, en in welke (categorieën) gevallen
voeren, in aanmerking genomen dat die
zover de geadresseerde kenbaar heeft
daarvan gebruik zal worden gemaakt. Bij een
termijn per faxbericht is gesteld? Dat in de
gemaakt dat hij langs deze weg voldoende
zodanige mate van onzekerheid over het
Procesregeling bestuursrecht 2010 is
bereikbaar is. Uit de wetsgeschiedenis van de
gebruik van de fax door de rechtbank kan van
bepaald dat toezending van stukken waar-
laatstbedoelde bepaling, weergegeven in
betrokkenen niet worden verlangd dat zij de
in een laatste termijn wordt gesteld, aange-
onderdeel 4.14 van de conclusie van de Advo-
hiervoor in 3.5.2 bedoelde bijzondere maatre-
tekend of met bericht van ontvangst of per
caat-Generaal, volgt dat aan deze voorwaarde
gelen nemen. Dat kan eerst van hen worden
fax kan geschieden, kan niet worden aange-
in beginsel is voldaan indien iemand in cor-
verlangd als de procesregeling van het
merkt als een bekendmaking als bedoeld in
respondentie zijn faxnummer opgeeft.
gerecht inhoudt dat alle stukken, dan wel alle
het arrest HR BNB 2008/155, aangezien
3.4.2. In overeenstemming hiermee heeft de
stukken van een categorie waartoe het onder-
slechts wordt genoemd de mogelijkheid
Rechtbank geoordeeld dat de gemachtigde
havige stuk behoort, in de regel of in alle
van het gebruik van de fax, evenwel zonder
kenbaar heeft gemaakt dat hij per fax te
gevallen per fax worden verzonden indien de
vermelding van een beslissing dat, en in
bereiken is. Immers, de gemachtigde heeft
geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij
welke (categorieën) gevallen daarvan
zijn faxnummer vermeld in het briefhoofd
langs deze weg voldoende bereikbaar is (vgl.
gebruik zal worden gemaakt.
van het beroepschrift, en de uitspraak van de
Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak
Rechtbank of de stukken van het geding
12 april 2012, nr. 201200811/1/V3, LJN
(Awb art. 2:14, 6:6, 8:37 en 8:40a; Procesrege-
bevatten geen aanwijzingen dat het voor de
BW4068, AB 2012/180, en Centrale Raad van
ling bestuursrecht 2010 art. 2)
Rechtbank kenbaar was dat de gemachtigde
Beroep 21 december 2012, nr. 10/05759 ANW,
niettemin via dat faxnummer niet bereik-
LJN BY7511).
baar was of langs die weg geen berichten van
3.5.4. Nu uit de uitspraak van de Rechtbank
de Rechtbank wenste te ontvangen.
of de stukken van het geding niet blijkt dat
Hoge Raad, onder meer:
3.5.1. Artikel 8:37 van de Awb houdt de regel
de Rechtbank haar beslissing om van faxver-
3.1.1. De gemachtigde (…) heeft bij brief
in dat de rechtbank processtukken verzendt
keer gebruik te maken anderszins aan de
beroep ingesteld tegen de uitspraak van de
bij brief. Daarbij is bovendien geregeld wan-
gemachtigde bekend had gemaakt, brengt
heffingsambtenaar op het bezwaar. In die
neer een stuk moet worden verzonden bij
het voorgaande mee dat zij aan het niet-nale-
brief waren de gronden van het beroep niet
aangetekende brief of bij brief met ont-
ven van een in het onderhavige faxbericht
903
Cassatieberoep belanghebbende
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1147
Rechtspraak
gestelde termijn, geen voor de geadresseerde
heropening van het onderzoek verlangen ten-
menten vormt van het begrip gezamenlijke
nadelige gevolgen mocht verbinden. Voor
einde alsnog een beroep te doen op overschrij-
huishouding in (thans) artikel 3, lid 3, van de
zover de klachten hierop betrekking hebben
ding van de redelijke termijn en een verzoek
WWB (Kamerstukken II 1985/86, 19 259, nr.
slagen zij; voor het overige behoeven de
te doen tot vergoeding van daaruit voortvloei-
10 en 13). In deze aansluiting ligt niet beslo-
klachten geen behandeling.
ende immateriële schade. Het verzoek hoeft
ten dat ook de eisen worden overgenomen
3.6. De uitspraak van de Rechtbank kan niet
dan niet beperkt te blijven tot immateriële
die in de rechtspraak over artikel 1:160 BW
in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet
schade die het gevolg is van het tijdsverloop
worden gesteld aan de aard van de relatie
afdoen. Het verzet dient gegrond te worden
na de zitting. Middel 7 slaagt derhalve.
tussen de samenwonenden waaruit die wederzijdse zorg voortvloeit. Uit de parle-
verklaard.
905
904
mentaire geschiedenis van de wet waarbij het criterium van wederzijdse zorg in de Algemene bijstandswet is opgenomen volgt
12 april 2013, nr. 12/03264
daarentegen dat de wetgever subjectieve ele-
12 april 2013, nr. 12/01609
(Mrs. Van den Berge, Schaap, Feteris, Koop-
menten, zoals de aard van de relatie, niet
(Mrs. Van den Berge, Schaap en Koopman)
man en Groeneveld)
relevant heeft geacht voor de beoordeling of
LJN BZ6820
LJN BZ6828
sprake is van een gezamenlijke huishouding
Hoe omgaan met een na sluiting van het
Wet werk en bijstand. Begrip gezamenlijke
opvatting is ook tot uitdrukking gekomen bij
rechterlijk onderzoek gedane verzoek om
huishouding. Wederzijdse zorg. Verhouding
de parlementaire behandeling van de opvol-
immateriële schadevergoeding in verband
tot de rechtspraak over art. 1:160 BW: wel
gende overeenkomstige bepaling in de Alge-
met overschrijding redelijke termijn?
aansluiting bij die rechtspraak over de voor-
mene bijstandswet (zie Kamerstukken II
waarde van wederzijdse zorg maar geen
1991/92, 22 545, nr. 3 en Kamerstukken I
overname van de eisen die in die recht-
1994/95, 22 545, nr. 75c). Van dit standpunt
spraak worden gesteld aan de aard van de
is de wetgever bij de invoering van de WWB
relatie tussen de samenwonenden waaruit
niet teruggekomen. Ook voor de toepassing
die wederzijdse zorg voortvloeit. (Subjectieve
van artikel 3, lid 3, van de WWB moet daar-
Hoge Raad, onder meer:
of duurzame) aard van de relatie tussen
om worden aangenomen dat de subjectieve
3.2.1. Het Hof heeft de zaak behandeld ter
samenwonenden niet van belang.
aard van de relatie tussen de samenwonen-
(Handelingen II 1985/86, 66, p. 4367). Deze
(Awb art. 8:73) Cassatieberoep belanghebbende
den niet van belang is (vgl. ook HR 27 sep-
zitting van 17 juni 2011 en het onderzoek toen gesloten. Het heeft vervolgens op 3
(Wet werk en bijstand art. 3)
3.2.2. Na de sluiting van het onderzoek op 17
tember 1991, rek. nr. 7922, NJ 1991/787, overweging 3.4).
februari 2012 uitspraak gedaan. Cassatieberoep belanghebbende
3.5.1. De klachten betogen voorts dat de in artikel 3, lid 3, van de WWB vervatte eis van
juni 2011, maar vóór de uitspraak op 3 februari 2012, heeft belanghebbende bij brief van
Hoge Raad, onder meer:
wederzijdse zorg een relatie van duurzame
5 januari 2012 het Hof verzocht om het
3.2. Volgens artikel 3, lid 3, van de WWB is
aard tussen de samenwonenden veronder-
onderzoek te heropenen teneinde met over-
van een gezamenlijke huishouding sprake
stelt.
eenkomstige toepassing van artikel 8:73 Awb
indien twee personen hun hoofdverblijf in
3.5.2. Bij de beoordeling hiervan moet wor-
een verzoek te kunnen doen tot vergoeding
dezelfde woning hebben en zij blijk geven
den vooropgesteld dat niet iedere incidenteel
van immateriële schade. Het Hof heeft dit
zorg te dragen voor elkaar door middel van
verleende zorg de slotsom rechtvaardigt dat
geweigerd. Daartegen richt zich middel 7.
het leveren van een bijdrage in de kosten van
sprake is van (wederzijdse) zorg in de zin van
3.2.3. Indien vóór de sluiting van het onder-
de huishouding dan wel anderszins.
artikel 3, lid 3, van de WWB. De voorwaarde
zoek door het Hof reeds sprake is van over-
(…)
in deze wetsbepaling dat de betrokkenen
schrijding van de redelijke termijn, dient een
3.4.1. De klachten betogen verder dat de Cen-
zorg voor elkaar dragen, strekt ertoe de toe-
verzoek om daarmee bij het doen van uit-
trale Raad is uitgegaan van een te ruime uit-
passing van de regeling te beperken tot die
spraak rekening te houden als regel uiterlijk
leg van het hiervoor in 3.2 bedoelde begrip
gevallen waarin op grond van de omstandig-
op de zitting te worden gedaan. Hetzelfde
gezamenlijke huishouding. Daartoe wordt
heden van het geval redelijkerwijs mag wor-
heeft te gelden indien de redelijke termijn
aangevoerd dat de wetgever met dit begrip
den aangenomen dat tussen hen een weder-
nog niet is overschreden op het moment van
heeft beoogd aan te sluiten bij jurisprudentie
zijdse verzorgingsrelatie bestaat (vgl.
de zitting maar wel zal zijn overschreden op
van de Hoge Raad over artikel 1:160 BW, op
overweging 3.5 van het hiervoor in 3.4.2 ver-
het moment waarop de termijn van zes
grond waarvan dat artikel restrictief moet
melde arrest van 27 september 1991).
weken voor het doen van uitspraak, bedoeld
worden uitgelegd en slechts kan worden toe-
3.5.3. De bestreden uitspraak geeft er geen
in artikel 8:66, lid 1, Awb, verstrijkt.
gepast indien tussen de samenwonenden
blijk van dat de Centrale Raad dit zou hebben
3.2.4. Het onderhavige geval kenmerkt zich
een affectieve relatie bestaat van duurzame
miskend en zich zou hebben gebaseerd op
daardoor dat de wettelijke termijn voor het
aard (zie HR 13 juli 2001, nr. R00/120HR, LJN
zorg van een onvoldoende omvang of fre-
doen van uitspraak door het Hof niet in acht is
ZC3603, NJ 2001/586). Volgens de klachten
quentie. De klachten falen daarom ook in
genomen. Belanghebbendes betoog brengt
moet aansluiting worden gezocht bij een als
zoverre.
mee dat (mede) daardoor de redelijke termijn
“normaal” te beschouwen huwelijk.
3.6.1. In onderdeel 4.6 van de bestreden uit-
verder is overschreden dan ten tijde van de
3.4.2. De klachten falen ook in zoverre. Blij-
spraak is een reeks feiten en omstandigheden
zitting kon worden voorzien. In een zodanig
kens de wetsgeschiedenis heeft de aanslui-
vermeld op grond waarvan de Centrale Raad
geval lijdt de hiervoor onder 3.2.3 vermelde
ting bij rechtspraak van de Hoge Raad over
tot de slotsom is gekomen dat in de te beoor-
regel uitzondering, en kan de belanghebbende
artikel 1:160 BW betrekking op de voorwaar-
delen periode sprake was van wederzijdse zorg
tot het tijdstip waarop het Hof uitspraak doet
de van wederzijdse zorg, die een van de ele-
tussen belanghebbende en A. De klachten
1148
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Rechtspraak
betogen tot slot dat die feiten en omstandig-
oktober 2010 en 8 november 2010 heeft de
in de weg staat. De hiervoor in 3.2 omschre-
heden, waaronder het samen ondernemen
Inspecteur belanghebbende in de gelegen-
ven oordelen van het Hof zien op de uitleg
van activiteiten, onvoldoende zijn om daarop
heid gesteld het bezwaarschrift vóór 5 okto-
en de toepassing van het Besluit, waaraan de
die slotsom te kunnen baseren.
ber 2010, 2 november 2010 respectievelijk 30
Inspecteur zich dient te houden bij de behan-
3.6.2. De klachten falen ook in zoverre. Ook
november 2010 te motiveren. In die brieven
deling van bezwaarschriften. Aangezien het
indien buiten beschouwing wordt gelaten
heeft hij niet opnieuw gewezen op de hier-
Hof, binnen de grenzen van het geschil, het
dat belanghebbende en A samen activiteiten
voor in 3.1.3, laatste volzin, omschreven
Besluit in de beoordeling heeft betrokken,
ondernamen zoals samen op vakantie gaan
mogelijkheid.
had het niet zonder meer ervan mogen uit-
(zie HR 15 juni 2012, nr. 11/03810, LJN
3.1.5. Met dagtekening 4 januari 2011 heeft
gaan dat belanghebbende een bepaalde uit-
BV1924, BNB 2012/224), geeft het hiervoor in
de Inspecteur de tegen de naheffingsaanslag
leg of toepassing van die beleidsregel stil-
3.6.1 bedoelde oordeel van de Centrale Raad
en de boetebeschikking gemaakte bezwaren
zwijgend voorstond, zeker niet wanneer die
– gelet op de overige in onderdeel 4.6 van
niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat
uitleg of toepassing (evident) niet strookt
zijn uitspraak in aanmerking genomen
belanghebbende nalatig is gebleven de gron-
met de door belanghebbende verdedigde uit-
omstandigheden – geen blijk van een onjuis-
den van het bezwaar te verstrekken.
komst.
te opvatting omtrent het begrip wederzijdse
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspec-
3.4.1. Het middel betoogt voorts dat in het
zorg.
teur in de omstandigheden van het geval
onderhavige geval het bepaalde in paragraaf
zonder schending van enige rechtsregel kon
4 van het Besluit aan de niet-ontvankelijkver-
overgaan tot niet-ontvankelijkverklaring van
klaring van het bezwaar in de weg staat.
de onderwerpelijke bezwaren.
3.4.2. Onderdeel 4 van het Besluit met het
Het Hof heeft, bij wijze van vooropstelling en
opschrift “Niet-ontvankelijk bezwaar” houdt
12 april 2013, nr. 12/03956
van ambtswege, (onder meer) geoordeeld dat
in:
(Mrs. Overgaauw, Bavinck, Punt, Sterk en
partijen, stilzwijgend, eenparig van mening
“Als een bezwaarschrift niet voldoet aan één
Fierstra)
zijn dat aan het ontbreken van de peremp-
van de vormvereisten van artikel 6:5 van de
LJN BZ6831
toirstelling zoals bedoeld in paragraaf 4 van
Awb, dan geeft de inspecteur de indiener vier
het Besluit fiscaal bestuursrecht, een beleids-
weken de gelegenheid dat verzuim te herstel-
Ongemotiveerd bezwaarschrift. Vertrou-
regel van de Staatssecretaris van Financiën
len. Mocht het verzuim niet binnen die vier
wensbeginsel. Invloed beleidsbesluit op
van 9 december 2008, nr. CPP2008/2635M,
weken hersteld zijn, dan krijgt de indiener
bevoegdheid tot niet-ontvankelijkverkla-
Stcrt. 2008, nr. 253 (tekst 2010; hierna: het
van de inspecteur nog een termijn van twee
ring over te gaan op grond van art. 6:6 Awb.
Besluit), niet de gevolgtrekking hoeft te wor-
weken. Daarbij deelt de inspecteur mee dat
Gelet op beleidsvoorschrift – waaraan
den verbonden dat de Inspecteur, op die
hij het bezwaarschrift op grond van artikel
belanghebbende vertrouwen mocht ontle-
grond niet tot niet-ontvankelijkverklaring
6:6 van de Awb niet-ontvankelijk zal verkla-
nen – staat de omstandigheid dat bij het
van het bezwaar mocht overgaan. Gezien het
ren als het verzuim niet binnen de termijn
laatst door de inspecteur aan belangheb-
feit dat belanghebbende in de brief van 17
wordt aangevuld. In alle gevallen waarin het
bende verleende uitstel voor de indiening
augustus 2010 is gewezen op de mogelijk-
bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, wordt
motivering niet erop is gewezen dat bij
heid van niet-ontvankelijkverklaring van het
het voorzover mogelijk (ambtshalve) in
overschrijding van de termijn voor motive-
bezwaar bij het uitblijven van motivering en
behandeling genomen.
ring het bezwaar niet-ontvankelijk zal wor-
het feit dat belanghebbende te kennen heeft
(...)”
den verklaard, in de weg aan niet-ontvanke-
gegeven dat hij in de veronderstelling heeft
3.4.3. Onderdeel 4 van het Besluit strekt ertoe
lijkverklaring van het bezwaar wegens het
verkeerd dat 29 november 2010 de uiterste
de inspecteur te verplichten de indiener van
ontbreken van een motivering.
datum was voor indiening van de bezwaar-
een bezwaarschrift opmerkzaam te maken
gronden, heeft het Hof geen grond gezien
op het feit dat wanneer bij de in dat onder-
(Awb art. 6:5 en 6:6; Besluit fiscaal bestuurs-
om, in afwijking van de eenparige opvatting
deel 4 bedoelde gelegenheid het verzuim
recht onderdeel 4)
van partijen, te oordelen dat de Inspecteur
(wederom) niet wordt hersteld, het bezwaar
door niet (strikte) naleving van de bedoelde
op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ont-
beleidsvoorschriften zijn recht heeft ver-
vankelijk zal worden verklaard.
werkt om het bezwaar niet-ontvankelijk te
Aan deze beleidsregel kunnen belastingplich-
Hoge Raad, onder meer:
verklaren.
tigen het vertrouwen ontlenen dat wanneer
(…)
3.3.1. Het middel is gericht tegen het oordeel
een inspecteur vorenbedoelde mededeling
3.1.2. Belanghebbende heeft (…) tegen de
van het Hof dat de Inspecteur zonder schen-
niet doet, de inspecteur ingeval het verzuim
naheffingsaanslag en de boetebeschikking
ding van enige rechtsregel kon overgaan tot
niet binnen de gestelde termijn is hersteld,
bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift bevatte
niet-ontvankelijkverklaring van de onderwer-
niet zonder meer tot niet-ontvankelijkverkla-
niet de gronden van de bezwaren.
pelijke bezwaren. Aangezien de Inspecteur
ring van het bezwaar zal overgaan. Het Hof is
3.1.3. De Inspecteur heeft belanghebbende bij
niet had voldaan aan de in paragraaf 4 van
derhalve van een onjuiste rechtsopvatting
brief van 17 augustus 2010 in de gelegenheid
het Besluit voorgeschreven procedureregel,
uitgegaan. Het middel slaagt derhalve ook in
gesteld het bezwaarschrift vóór 14 septem-
had hij, aldus het middel, nog niet tot niet-
zoverre.
ber 2010 van gronden te voorzien. Daarbij
ontvankelijkverklaring van de bezwaren
3.5. Gelet op het hiervoor in 3.3.2 en 3.4.3
heeft hij gewezen op de mogelijkheid dat het
mogen overgaan.
overwogene kan ‘s Hofs uitspraak niet in
bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard
3.3.2. Het middel voert in dit kader in de eer-
stand blijven. Het middel voor het overige
indien de motivering van het bezwaar niet
ste plaats aan dat onbegrijpelijk is de vast-
behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan
vóór de in die brief vermelde datum zou zijn
stelling van het Hof dat belanghebbende van
de zaak afdoen.
ontvangen.
mening zou zijn dat het Besluit niet aan de
Vast staat dat de Inspecteur voorafgaand aan
3.1.4. Bij brieven van 21 september 2010, 5
niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren
de niet-ontvankelijkverklaring van de onder-
906
Cassatieberoep belanghebbende
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1149
Rechtspraak
havige tegen de naheffingsaanslag en de boe-
b. de verplichtingen, vervat in, voor zover
van rechtswege het karakter krijgt van
te gerichte bezwaren, heeft nagelaten om
thans van belang, artikel 5:20, eerste lid, van
intrekking voor onbepaalde tijd, zou het niet
belanghebbende bij het laatstelijk verlenen
de Awb, niet nakomt, of
mogelijk zijn het oordeel van de bestuurs-
van uitstel tot herstel van verzuimen te wij-
c. handelt in strijd met een of meer andere
rechter in te roepen over de vraag of in het
zen op de omstandigheid dat hij bij niet tij-
uit de erkenning voortvloeiende verplichtin-
concrete geval die voorwaarden zijn vervuld
dig herstel zou overgaan tot niet-ontvanke-
gen.
en zo ja of een intrekking van de erkenning
lijkverklaring van de bezwaren. De Inspecteur
(…)
voor onbepaalde tijd daardoor is gerechtvaar-
heeft de bezwaren ten onrechte niet-ontvan-
3. Bij besluit van 9 juni 2011 heeft de RDW de
digd.
kelijk verklaard.
aan [wederpartij] verleende erkenning inge-
Het voorgaande brengt mee dat eerst met de
trokken voor een periode van zes weken. In
brief van de RDW van 7 september 2011 het
dit besluit is vermeld dat [wederpartij] een
rechtsgevolg intreedt dat de erkenning voor
Raad van State
afspraak voor een herschouwing dient te
onbepaalde tijd is ingetrokken. De voorzie-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs. B.
maken om de erkenning na de intrekking
ningenrechter heeft die brief dan ook terecht
Veenman en mr. drs. J. de Vries van de direc-
weer van kracht te laten zijn. In het besluit is
aangemerkt als besluit in de zin van artikel
tie Bestuursrechtspraak van de Raad van Sta-
daarnaast vermeld dat de RDW de erkenning
1:3, eerste lid, van de Awb.
te. Volledige versies van deze uitspraken zijn
voor onbepaalde tijd intrekt op grond van
(…)
te vinden op www.raadvanstate.nl.
artikel 65, tweede lid, van de Wvw 1994 als de RDW binnen zes weken geen reactie van [wederpartij] krijgt of als [wederpartij] bij de
Centrale Raad van Beroep
herschouwing niet voldoet aan de erkennings-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
eisen en de daaraan verbonden voorschriften.
van der Ham, vice-president van de Centrale
3 april 2013, nr. 201113407/1/A3
[wederpartij] heeft tegen dit besluit geen
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
(Mrs. Van der Beek-Gillessen, Bijloos,
rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
Feteris)
in rechte onaantastbaar is geworden.
Raad van Beroep.
LJN BZ7537
Bij brief van 7 september 2011 heeft de RDW
907
de aan [wederpartij] verleende erkenning
908
Uit een oogpunt van rechtsbescherming
bedrijfsvoorraad voor onbepaalde tijd inge-
kan niet worden aanvaard dat intrekking
trokken. Bij het besluit op het daartegen
van een erkenning voor bepaalde tijd bij
gerichte bezwaar van 27 oktober 2011 heeft
niet-naleving van voorwaarden van rechts-
de RDW de intrekking gehandhaafd, onder
15 maart 2013, nr. 10/4208 AOW
wege het karakter krijgt van intrekking
aanvulling en verbetering van de motivering.
(Mrs. De Vries, Lenos, Stroink)
voor onbepaalde tijd. Intrekking van een
De RDW heeft aan dat besluit ten grondslag
LJN BZ5709
erkenning voor onbepaalde tijd vergt nade-
gelegd dat [wederpartij] artikel 65, tweede lid,
re besluitvorming.
aanhef en onder b en c, van de Wvw 1994 en
De Svb is terecht overgegaan tot intrekking
artikel 11, tweede lid, van de [Regeling erken-
van de afgegeven E104-verklaringen.
(Awb art. 1:3 en 5:20; Wvw 1994 art. 62 en 65;
ning bedrijfsvoorraad] heeft overtreden.
Regeling erkenning bedrijfsvoorraad art. 11)
[wederpartij] heeft niet alle medewerking
(Verordening (EEG) nr. 1408/71 art. 14quater
verleend aan het toezicht, nu hij voldoende
aanhef en onder b; Verordening (EEG) nr.
Uitspraak op het hoger beroep van: de direc-
in de gelegenheid is gesteld om een afspraak
574/72 art. 12bis)
tie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de
voor een herschouwing te maken, maar geen
RDW), appellante, tegen de uitspraak van de
afspraak heeft gemaakt, aldus de RDW.
voorzieningenrechter van de rechtbank
4. De RDW betoogt dat de voorzieningenrech-
Amsterdam van 16 november 2011 in zaak
ter heeft miskend dat de brief van 7 septem-
Overwegingen
nrs. 11/4921 en 11/5194 in het geding tus-
ber 2011 niet als besluit is aan te merken, nu
4.1.6. De stelling van de Svb, dat er aanwijzin-
sen: [wederpartij] en de RDW.
deze brief niet op rechtsgevolg is gericht. Het
gen zijn dat appellant in de periode in
rechtsgevolg, de intrekking van de erkenning
geding geen (substantiële) werkzaamheden
(…)
voor onbepaalde tijd, was al in het leven
in Nederland heeft verricht moet voor juist
1. (…)
geroepen door het besluit van 9 juni 2011,
worden gehouden. Niet is gebleken van een
Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Wegen-
aldus de RDW.
arbeidsovereenkomst, jaaropgaven, loonstro-
verkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) kan de
4.1. Dit betoog faalt. Uit de tekst van het
ken of een loonadministratie. Van een filiaal
Dienst Wegverkeer aan een natuurlijk per-
besluit van 9 juni 2011 volgt dat de erken-
in Nederland is evenmin gebleken. Appellant
soon of rechtspersoon een erkenning verle-
ning voor een periode van zes weken was
had een postbusadres in Baarle-Nassau. Een
nen, waardoor deze gerechtigd is motorrijtui-
ingetrokken. Uit dat besluit kan niet worden
aangifte als bedoeld in artikel 12bis van Ver-
gen en aanhangwagens, waarvan hij de
opgemaakt dat intrekking voor onbepaalde
ordening (EEG) nr. 574/72 heeft niet plaatsge-
eigendom heeft verkregen, in zijn bedrijfs-
tijd plaatsvindt zonder nadere besluitvor-
vonden.
voorraad op te nemen.
ming, indien niet wordt voldaan aan de in
4.1.7. Appellant heeft gesteld dat de (Neder-
(…)
dat besluit vermelde voorwaarden. Dat nade-
landse) belastingdienst onderzoek heeft
Ingevolge artikel 65, tweede lid, kan de
re besluitvorming in dat geval achterwege
gedaan naar zijn werkzaamheden in Neder-
Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken
blijft, kan uit een oogpunt van rechtsbescher-
land en voorts dat hij de benodigde bewijs-
of wijzigen, indien degene, aan wie de erken-
ming niet worden aanvaard. Als intrekking
stukken eerder aan de belastingdienst heeft
ning is verleend:
van een erkenning voor bepaalde tijd bij
overgelegd en niet terugontvangen. Appellant
(…)
niet-naleving van een of meer voorwaarden
kan in deze stellingen niet worden gevolgd,
1150
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
(…)
Rechtspraak
nu deze door de Svb zijn betwist en appellant
van de Europese Unie, C-202/97 (Fitzwilliam),
ten over bezwaar en beroep, met een besluit
geen begin van bewijs ervan heeft aangedra-
volgt dat de Svb verplicht is een E104-verkla-
gelijk worden gesteld. De wetsgeschiedenis
gen. In de gedingstukken zijn geen aanwijzin-
ring te herzien onder meer in het geval hij de
stelt buiten twijfel dat dit artikelonderdeel
gen aanwezig voor het beweerdelijke onder-
juistheid ervan niet kan garanderen. Overwo-
mede betrekking heeft op de schriftelijke
zoek door de belastingdienst aanwezig of het
gen wordt – in navolging van de rechtbank
afwijzing van een verzoek van een niet-
overleggen van de benodigde bewijsstukken
– dat de Svb bij afgifte van de verklaringen
belanghebbende om een besluit te nemen
aan de belastingdienst. Appellant heeft geen
zonder controle is uitgegaan van de juistheid
(PG Awb II, p. 383-384). Bij het nemen van het
informatie gegeven aan de hand waarvan de
van de opgave van appellant dat hij in Neder-
bestreden besluit is dit niet onderkend.
resultaten van het beweerdelijke onderzoek
land werkzaamheden in loondienst verricht.
2.4. Toch is het bezwaar terecht niet-ontvan-
hadden kunnen worden achterhaald. In het
Derhalve zijn deze verklaringen – anders dan
kelijk verklaard. Op grond van de artikelen
e-mailbericht van 4 juli 2000 zijn geen aanwij-
appellant meent – niet afgegeven na onder-
7:1 en 8:1 van de Awb staat bezwaar alleen
zingen aanwezig voor een (inhoudelijk) onder-
zoek naar zijn verzekeringspositie en berus-
open voor een belanghebbende. Dat is appel-
zoek van de belastingdienst naar de werk-
ten deze op onjuiste informatie. Immers bij
lant – als gezegd – niet. Ook de onder 2.3
zaamheden van appellant in Nederland. De
de Svb was ten tijde van de afgifte in 2000
bedoelde wetsgeschiedenis maakt duidelijk
opmerking van een Svb-medewerker dat de
niet bekend dat appellant bij het bevoegde
dat in deze situatie niet-ontvankelijkverkla-
belastingdienst een standpunt daarover heeft
Belgische orgaan geen melding heeft
ring moet volgen.
ingenomen is onvoldoende.
gemaakt van het feit dat hij tevens in een
4.1.8. Appellant heeft gewezen op een verkla-
andere lidstaat werkzaamheden uitoefent.
ring van 1 oktober 2009 van Van Puffelen en
Ook is niet gebleken dat de Svb op dat
een verklaring van een Rabobank-medewer-
moment ermee bekend was dat de eenmans-
ker van 5 oktober 2009. De rechtbank heeft
zaak in 1994 is opgeheven en doorgehaald in
25 maart 2013, nr. 05/6963 MAW-T e.a.
terecht geoordeeld dat deze verklaringen
het handelsregister.
(Mrs. Zeilemaker, Kooper, Kraan)
onvoldoende zijn om aan te nemen dat appellant in Nederland in de perioden in geding (substantiële) werkzaamheden heeft
910
LJN BZ1164
909
verricht, omdat de verklaringen te weinig
Minister van Defensie verantwoordelijk voor schade ‘Dutchbatter’.
gespecificeerd zijn, deels zien op tijdvakken
21 maart 2013, nr. 12/1877 WUV
in het verleden en op geen enkele wijze zijn
(Mrs. Beuker-Tilstra, Kooper, Stevens)
onderbouwd met schriftelijke stukken uit het
LJN BZ5123
verleden terwijl die stukken er wel zouden
(BW art. 7:658) (….)
moeten zijn.
Aanvraag van niet-belanghebbende, schrif-
4.1.9. Appellant heeft betoogd dat sprake is
telijke afwijzing van verzoek van niet-
Overwegingen
van discriminatie van niet-inwoners van
belanghebbende, bezwaar terecht niet-ont-
2.1. Betrokkene, thans gewezen militair, is
Nederland ten opzichte van inwoners, omdat
vankelijk verklaard.
van januari tot en met juli 1995 als lid van
aan niet-inwoners de voorwaarde wordt
Dutchbat III uitgezonden naar het voormali-
gesteld dat zij in Nederland arbeid hebben
(Awb art. 1:2; 1:3 lid 3; 6:2 aanhef en onder a;
ge Joegoslavië. Hij is daar in het kader van de
verricht en niet aan de inwoners. Dit betoog
7:1; 8:1)
UNPROFOR-vredesoperatie van de Verenigde
kan niet worden gevolgd. In zijn uitspraken van 3 januari 2008, LJN BH5599, en 2 maart
Naties (VN) als pionier-verkenner gestatio(….)
2012, LJN BV7609, heeft de Raad het onder-
neerd in of nabij de moslimenclave Srebrenica. Begin juli 1995 is de (Bosnisch) Servische
scheid tussen ingezetenen en niet-ingezete-
Overwegingen
aanval op deze enclave ingezet. Op 11 juli
nen aangemerkt als een indirect onderscheid
2.1. Het inleidend verzoek van appellant
1995 is in de onmiddellijke nabijheid van
naar nationaliteit, dat gerechtvaardigd moet
strekt tot vergoeding van kosten die zijn
betrokkene, terwijl deze een observatiepost
worden geacht, gelet op de doelstelling van
gemaakt ten behoeve van zijn inmiddels
bemande, een mortiergranaat ingeslagen. Na
de volksverzekeringswetten. Daarbij moet
overleden echtgenote. Verweerder heeft zich
de val van de enclave is betrokkene gecon-
worden opgemerkt dat de voorwaarde dat in
terecht op het standpunt gesteld dat appel-
fronteerd met (de gevolgen van) gruweldaden
Nederland arbeid is uitgeoefend hier van
lant bij dit verzoek geen belanghebbende is
jegens de moslimbevolking, die Dutchbat
belang is voor de vraag of appellant in de
in de zin van artikel 1:2 van de Awb (CRvB 16
niet heeft kunnen voorkomen. Bij de terug-
periodes in geding onderworpen is geweest
maart 2006, LJN AV7750). Het verzoek van
trekking uit Srebrenica is hij ongeveer een
(mede) aan de Nederlandse wetgeving en dat
appellant is daarom geen aanvraag in de zin
etmaal onder bedreigende omstandigheden
deze voorwaarde rechtstreeks voortvloeit uit
van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
afgesneden geraakt van zijn bataljon. Als
artikel 14quater, aanhef en onder b van Vo.
2.2. Dit betekent dat de brief van 30 januari
gevolg van deze – hier kort samengevatte –
1408/71.
2012 – die blijkens het verhandelde ter zit-
ervaringen heeft betrokkene psychische
4.2. In geschil is voorts of de Svb terecht is
ting moet worden aangemerkt als een
klachten ontwikkeld.
overgegaan tot intrekking van de E104-ver-
afwijzing van het verzoek – geen beschik-
2.2. Na een beroepsprocedure heeft de minis-
klaringen. Appellant heeft gesteld dat de
king is als bedoeld in het tweede lid. Een
ter het gebeurde erkend als dienstongeval in
rechtszekerheid meebrengt dat de Svb de
afwijzing zoals deze is naar haar aard ook
de zin van artikel 147 van het Algemeen
E104-verklaringen gestand doet. Deze stelling
niet gericht op rechtsgevolg. De brief is dus
militair ambtenarenreglement (AMAR). Daar-
moet worden verworpen. Met de Svb moet
geen besluit.
bij is ervan uitgegaan dat de mortierinslag
worden vastgesteld dat uit jurisprudentie
2.3. Op grond van artikel 6:2, aanhef en
bij betrokkene een acute stressstoornis heeft
van het Hof van Justitie, waaronder het arrest
onder a, van de Awb moet de brief echter,
doen ontstaan, welke zich onder invloed van
van 10 februari 2000 van het Hof van Justitie
voor de toepassing van wettelijke voorschrif-
de verdere schokkende gebeurtenissen heeft
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1151
Rechtspraak
ontwikkeld tot een posttraumatische stress-
vraag in hoeverre daarbij rekening moet wor-
kader van een verzoek om vergoeding van
stoornis (PTSS).
den gehouden met de inmiddels aan betrok-
door de uitzending opgelopen schade.
2.3. Bij brief van 29 juni 2000 heeft betrokke-
kene toegekende ereschulduitkering ter
4.2.4. Niet in geding is dat betrokkene – als
ne de minister verzocht om vergoeding van
hoogte van € 125 000 netto.
lid van de luchtmobiele brigade – voldoende
alle door hem ten gevolge van de uitzending
Het hoger beroep van de minister
was opgeleid en getraind om in algemene
geleden schade. Hij heeft zich op het stand-
4.2.1. De minister bestrijdt de onder 3 weer-
zin een militaire missie, van welke aard ook,
punt gesteld dat voorzienbaar was dat de
gegeven overwegingen van de rechtbank. Hij
te kunnen uitvoeren. Verder is niet aanneme-
missie op een ramp zou uitlopen, nu sprake
heeft daarbij vooral gewezen op het in hoge
lijk gemaakt dat het aan Dutchbat ter
was van een ontoereikend mandaat en
mate politiek en volkenrechtelijk bepaalde
beschikking gestelde materieel in de aanvang
ontoereikende middelen. Doordat noodzake-
karakter van de besluitvorming rond de
al niet voldeed aan de daaraan te stellen
lijke maatregelen zijn uitgebleven, is bij hem
UNPROFOR-missie. De politieke dimensie kan
technische eisen. Dat conditie en beschik-
een PTSS ontstaan, die als gevolg van het ont-
voorrang hebben boven hetgeen vanuit mili-
baarheid van dit materieel gaandeweg zijn
breken van adequate nazorg een chronisch
tair gezichtspunt wenselijk is. Met de weten-
verslechterd, is toe te schrijven aan de oor-
karakter heeft gekregen.
schap van nu zou de besluitvorming inzake
logsomstandigheden, en meer in het bijzon-
2.4. Bij besluit van 19 maart 2003, na
Srebrenica anders zijn verlopen, maar dit
der aan het afsnijden van nagenoeg alle
bezwaar gehandhaafd bij het bestreden
betekent nog niet dat jegens het defensieper-
bevoorradingsmogelijkheden door de strij-
besluit van 3 juni 2004 (besluit 1), heeft de
soneel onrechtmatig is gehandeld, aldus de
dende partijen, en kan niet aan de minister
minister geweigerd aansprakelijkheid voor
minister.
worden toegerekend. Dat geldt ook voor de
de geleden schade te erkennen en de
4.2.2. Het uitgangspunt van de rechtbank dat
problemen die betrokkene heeft ondervon-
gevraagde schadevergoeding afgewezen.
de hier aan de orde zijnde weigering moet
den bij de aftocht en die zijn toe te schrijven
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
worden getoetst aan de maatstaf of de minis-
aan de ondeugdelijke toestand waarin zijn
bank het beroep van betrokkene gegrond ver-
ter de volgens vaste rechtspraak (CRvB 22
voertuig was komen te verkeren.
klaard, het bestreden besluit vernietigd en de
juni 2000, LJN AB0072) op de overheidswerk-
4.2.5. Zoals eerder is overwogen (CRvB 5 juni
minister opgedragen een nieuw besluit te
gever rustende zorgplicht is nagekomen, is
2003, LJN AN8521) verzet de aard van het
nemen met inachtneming van haar uit-
juist. In die rechtspraak is als norm geformu-
militaire bedrijf zich ertegen dat onder oor-
spraak. Daartoe heeft zij overwogen dat de
leerd dat de ambtenaar – voor zover zulks
logsomstandigheden of in daarmee vergelijk-
minister niet heeft voldaan aan de op hem
niet reeds voortvloeit uit de van toepassing
bare situaties genomen operationele beslis-
als werkgever rustende zorgplicht, nu niet is
zijnde rechtspositionele voorschriften – recht
singen door de rechter aan de zorgplicht
aangetoond dat hij heeft gedaan wat redelij-
heeft op vergoeding van de schade die hij
worden getoetst. Daarvan uitgaande, kan niet
kerwijs mocht worden verlangd om de veilig-
lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamhe-
worden geconcludeerd dat door de feitelijke
heid van de betrokken militairen te waarbor-
den, tenzij het betrokken bestuursorgaan
uitvoering van de missie als zodanig een
gen. Mede op grond van de uitgebrachte
aantoont dat het zijn verplichtingen is nage-
schending van de zorgplicht heeft plaatsge-
onderzoeksrapporten concludeerde de recht-
komen de werkzaamheden van de ambtenaar
vonden. Ook hier geldt dat wandaden van de
bank dat is nagelaten de benodigde voor-
op zodanige wijze in te richten alsmede voor
strijdende partijen, waaronder de mortieraan-
zorgsmaatregelen te treffen, dat teveel is
het verrichten van die werkzaamheden zoda-
val op de observatiepost en de gruwelijkhe-
afgegaan op de inschatting van de legerlei-
nige maatregelen te treffen en aanwijzingen
den jegens de burgerbevolking, niet voor
ding dat de uitzending een verantwoord risi-
te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om
rekening van de minister kunnen worden
co was, dat zowel bij de bevoorrading als bij
te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoe-
gebracht.
de terugtrekking te zeer is vertrouwd op de
fening van zijn werkzaamheden schade lijdt,
4.2.6. De overweging van de rechtbank dat,
beschikbaarheid van luchtsteun en dat de
of aantoont dat de schade in belangrijke
gelet op de toepasselijke aansprakelijkheids-
ontstane ‘hopeloze, gevaarlijke en traumati-
mate een gevolg is van opzet of bewuste roe-
norm, niet van belang is of de schade ook
sche situatie’ (rapport-Van Kemenade 1998)
keloosheid van de ambtenaar.
zou zijn opgetreden indien wèl voldoende
althans ten dele het gevolg was van het ont-
4.2.3. Bij deze toetsing moet, anders dan de
voorzorgsmaatregelen zouden zijn genomen,
breken van voldoende voorbereiding op een
rechtbank overwoog, de aanwijzing van
wordt door de minister eveneens terecht
mogelijke aanval. Tevens heeft de rechtbank
betrokkene voor daadwerkelijke operationele
bestreden. De onder 4.2.2 geformuleerde
geoordeeld dat, gelet op de toepasselijke aan-
inzet in het kader van UNPROFOR als een
norm vereist dat een oorzakelijk verband kan
sprakelijkheidsnorm, niet van belang is of de
gegeven worden beschouwd. Het opdragen
worden aangenomen tussen de schending
schade ook zou zijn opgetreden indien wèl
van een bepaalde functie of militaire
van de zorgplicht en de schade. Indien de
voorzorgsmaatregelen waren genomen.
bestemming moet worden onderscheiden
rechtbank heeft bedoeld dat die norm een
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
van het treffen van de maatregelen en voor-
risicoaansprakelijkheid vestigt, getuigt dit
4.1. Gelet op de erkenning als dienstongeval,
zieningen die op grond van de zorgplicht zijn
ook van een onjuiste rechtsopvatting (CRvB
staat vast dat betrokkene aanspraak kan
vereist voor het uitoefenen van de daaruit
26 april 2007, LJN BA4539).
maken op alle voorzieningen die voortvloei-
voortvloeiende werkzaamheden. Betrokkene
4.2.7. Het hoger beroep van de minister treft
en uit zijn rechtspositie als militair ambte-
heeft zich, voor zover bekend, niet tegen zijn
in zoverre doel.
naar, waaronder een invaliditeitspensioen en
uitzending verzet. De rechtmatigheid van de
Het hoger beroep van betrokkene
een bijzondere invaliditeitsverhoging. Het
missie en de politiek beleidsmatige vragen of
4.3.1. De beroepsgrond van betrokkene dat de
gaat in dit geschil om de vergoeding van vol-
deze verantwoord is, welk mandaat haar
rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan
gens betrokkene nog resterende schade, die
wordt verleend en van welke militaire mid-
zijn stelling dat onvoldoende nazorg is gebo-
niet door deze rechtspositionele voorzienin-
delen zij zich mag bedienen kunnen daarge-
den, waardoor de PTSS zich heeft kunnen
gen wordt gedekt. Welke schadeposten con-
laten welke rol zij spelen indien een militair
ontwikkelen en een chronisch karakter heeft
creet voor vergoeding in aanmerking komen,
de uitzending als zodanig aanvecht niet pas
kunnen aannemen, slaagt eveneens.
is thans nog niet aan de orde. Evenmin de
achteraf ter discussie worden gesteld in het
4.3.2. Op dit punt berust het bestreden
1152
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Rechtspraak
besluit op de overweging dat, waar het de
punt dat indien er sprake zou zijn van
van onderscheidingen.
nazorg betreft, jegens betrokkene niet
gebrekkige nazorg, betrokkene zijn PTSS niet
4.5.2. Ten aanzien van Dutchbat III is voorts
onrechtmatig is gehandeld. Daarmee heeft
aan dit gebrek aan nazorg kan worden toege-
nog voorzien in aanvullend beleid:
de minister, gelet op hetgeen hem door
schreven.
f) nazorg relaties. In november 1995 is een
betrokkene wordt verweten, een onjuiste
4.4.2. Betrokkene bestrijdt dit oordeel van de
brief uitgegaan aan de relaties om de nazorg-
maatstaf aangelegd. In een situatie zoals hier
minister. Volgens hem is de door de minister
behoefte te inventariseren. Door middel van
aan de orde, waarin zich bij de uitoefening
geboden nazorg volstrekt onvoldoende
een antwoordbrief konden relaties kenbaar
van de werkzaamheden een of meer inciden-
geweest. Dit geldt zowel voor de nazorg in
maken dat zij een gesprek wensten met een
ten hebben voorgedaan met een mogelijk
Srebrenica, tijdens de opvang in Zagreb, bij
psycholoog of een maatschappelijk werker of
traumatiserend karakter, is het bieden van
terugkeer in Assen en gedurende de jaren
dat zij behoefte hadden aan een bijeenkomst
nazorg één van de maatregelen die van de
daarna.
met lotgenoten.
overheidswerkgever kunnen worden verlangd
4.5. Het algemene beleid van de minister ten
g) in mei 1996 zijn vragenlijsten verzonden
om te voorkomen dat de ambtenaar ten
aanzien van de psychologische ondersteu-
aan de militairen. Afhankelijk van de ant-
gevolge van zijn werkzaamheden schade lijdt.
ning bij uitzendingen is beschreven in het
woorden is contact opgenomen met de mili-
Dat nazorg pas aan de orde is nadat de daad-
handboek Psychologische ondersteuning bij
tair en is hij eventueel doorverwezen naar
werkelijke uitoefening van de werkzaamhe-
operationeel optreden (1992). In dit hand-
een hulpverlener. Militairen die niet reageer-
den heeft plaatsgevonden, is onvoldoende
boek wordt de zorg voorafgaand, tijdens en
den op de brief zijn voor de tweede maal
om het bieden ervan – waar dit is vereist –
na de uitzending beschreven. De maatrege-
schriftelijk of telefonisch benaderd.
niet te rangschikken onder de op de over-
len hebben als doel het individueel en/of
h) peletonsterugkomdagen in 1996 en 1997.
heidswerkgever rustende zorgplicht. Uit de
groepsdisfunctioneren ten gevolge van
i) informatievoorziening bij het uitkomen
door de minister genoemde rechtspraak
gevechtsstress te voorkomen of te verminde-
van het NIOD-rapport ‘Missie zonder vrede’
(CRvB 9 oktober 2003, LJN AM2530) valt niet
ren. Dit beleid was ten tijde van de uitzen-
en tijdens de parlementaire enquête. Psycho-
het tegendeel af te leiden. De gestelde schade
ding naar Srebrenica van Dutchbat III van
logen van de AIH waren stand-by.
tengevolge van onvoldoende nazorg moet
toepassing. In 1994 is een beleidskader vast-
j) overige nazorg, herdenking van overleden
worden beoordeeld in het kader van de op de
gesteld, met daarin de hoofdlijnen van perso-
militairen, het inrichten van een tentoonstel-
minister als werkgever rustende zorgplicht
neelszorg voor, tijdens en na de uitzending
ling en het maken van een videoband en het
en niet zoals in het bestreden besluit is
en na dienstverlating. Uit de Nazorgbrief van
houden van kleinere reünies.
gedaan in het kader van het al dan niet ple-
1996 (Kamerstukken Tweede Kamer, 1996-
4.5.3. De minister betwist niet dat, gelet op
gen van een onrechtmatige daad.
1997, 25 000 X, nr. 18) blijkt van een op het
de uitzonderlijke omstandigheden waarin
4.4. Het vorenstaande is voor de Raad aanlei-
individu toegesneden adaptatieprogramma,
Dutchbat III was komen te verkeren, het niet
ding geweest na het eerste onderzoek ter zit-
gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en
mogelijk was het hiervoor onder 4.5.1 weer-
ting de minister te vragen de kwestie van de
praktische – internationaal opgedane – erva-
gegeven standaard nazorgbeleid volledig uit
nazorg opnieuw te beoordelen aan de hand
ring. Nadien is het veteranenbeleid ontwik-
te voeren. Zo heeft er niet in alle gevallen
van het juiste criterium en, met het oog op
keld, zoals thans neergelegd in de Veteranen-
een psychologische debriefing in het uitzend-
finale geschilbeslechting met betrekking tot
wet.
gebied kunnen plaatsvinden. Ook ten aan-
de nazorg, een nieuwe beslissing op bezwaar
4.5.1. In concreto voorzag het algemene
zien van betrokkene was dit het geval. Na de
te nemen. Bij dit verzoek is aangegeven dat
nazorgbeleid in de volgende standaard activi-
mortierinslag op 11 juli 1995 nabij de obser-
wat betreft de aard en de omvang van de
teiten:
vatiepost Alpha heeft betrokkene niet met
nazorg in beginsel op de minister de last rust
a) psychologische einddebriefing. Kort voor
een psycholoog gesproken, want die bevond
om aannemelijk te maken dat die nazorg
het einde van de uitzending vond met de
zich in Potocari. De minister kan worden
voldoende is geweest, uitgaande van de
militair (individueel of groepsgewijs) een
gevolgd in zijn standpunt dat de onmogelijk-
omstandigheden van het geval en van de
psychologische einddebriefing plaats onder
heid om de debriefing in het uitzendgebied
toenmalige stand van de wetenschap. Indien
leiding van een psycholoog van de Afdeling
te laten plaatsvinden, gelet op de uitzonder-
dusdanige tekortkomingen naar voren
individuele hulpverlening (AIH). Dit gesprek
lijke omstandigheden van destijds, niet als
komen dat deze als een schending van de
was onder meer bedoeld om de koudwater-
een voor zijn rekening komende tekortko-
zorgplicht moeten worden aangemerkt,
vrees van militairen om hulp te zoeken bij
ming is aan te merken. Veeleer is sprake van
wordt het causaal verband met de PTSS als
psychische problemen te verminderen.
overmacht.
een gegeven beschouwd, tenzij de minister
b) aan de militairen werd de brochure ‘Terug-
4.5.4. Die psychologische debriefing heeft
aannemelijk maakt dat de PTSS niet aan het
keer en thuiskomst’ verzonden. In deze folder
echter, naar op grond van de stukken kan
gebrek aan nazorg kan worden toegeschre-
staan diverse telefoonnummers van dienst-
worden vastgesteld, evenmin plaatsgevon-
ven.
verleners en wordt aandacht besteed aan
den in Zagreb, waar de militairen na de val
4.4.1. Bij de nadere beslissing op bezwaar van
spanningsklachten.
van Srebrenica naartoe zijn gebracht. Vol-
27 januari 2012 (besluit 2) heeft de minister
c) acht weken na thuiskomst vond groepsge-
gens de minister is in Zagreb gekozen voor
het standpunt ingenomen dat hij heeft vol-
wijs een re-integratiegesprek plaats onder lei-
een zogenoemde ‘low-level’ opvang, bestaan-
daan aan de plicht tot nazorg. Daarbij is uit-
ding van de Maatschappelijke Dienst Defensie
de uit de aanwezigheid van hulpverleners
voerig ingegaan op het ten tijde van de
(MDD). Doel is na te gaan hoe de militair zich
van zowel de AIH als de MDD. Dit team van
uitzending(en) naar Srebrenica van toepas-
heeft aangepast aan de normale thuissituatie.
hulpverleners was beschikbaar voor wie
sing zijnde beleid met betrekking tot nazorg-
Het gesprek kon leiden tot psychosociale
daar behoefte aan had. Deze manier van
activiteiten, het aanvullend beleid ten behoe-
begeleiding van de militair of zijn relaties.
nazorg is naar huidige opvattingen, aldus de
ve van Dutchbat III-militairen en de wijze
d) eventuele behandeling of begeleiding door
minister, de meest geëigende. Betrokkene
waarop dit beleid op betrokkene is toegepast.
hulpverleners.
heeft verklaard dat hij geen behoefte had
Subsidiair stelt de minister zich op het stand-
e) het houden van reünies en het toekennen
om te feesten, zoals in Zagreb gebeurde, en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1153
Rechtspraak
dat hij in verband met vermoeidheid zijn
tientallen schriftelijke verklaringen van
zijn uitzending had overgehouden werd
bed heeft opgezocht. De aanwezigheid van
mede Dutchbatters en de getuige [naam
manifest toen hij na een operatie op 21
low-levelopvang was hem niet bekend. De
getuige] gaat de Raad uit van de juistheid
augustus 1996 een herbeleving kreeg. Betrok-
gedingstukken, waaronder gedeelten van
van die stelling. Bovendien zijn de afwezige
kene heeft toen diezelfde dag nog een
het NIOD-rapport, laten zien dat in Zagreb
militairen niet alsnog voor een re-integra-
gesprek gehad met een medewerker van de
met name aandacht bestond voor de zoge-
tiegesprek uitgenodigd. Een en ander brengt
MDD. Naar aanleiding van een herbeleving in
noemde operationele debriefing: het feiten-
mee dat de minister hier wel degelijk is
oktober 1996 is betrokkene door een ser-
onderzoek in verband met de val van de
tekortgeschoten.
geant aangeraden hulp te zoeken, hetgeen
enclave, de achtergelaten wapens en het lot
4.5.6. Voorts heeft betrokkene betwist door
betrokkene heeft gedaan. Bij de MDD heeft
van de moslimmannen. Daartoe werden
middel van de folder ‘Terugkeer en thuis-
hij tussen oktober 1996 en juli 1997 een tien-
sleutelfiguren gedebriefd. Voor gewone
komst’ te zijn geattendeerd op de hulpverle-
tal gesprekken gevoerd. Daarnaast is betrok-
teruggekeerde militairen als betrokkene
ningsmogelijkheden. Ook heeft betrokkene
kene van februari tot juni 1997 onder behan-
bestond geen gelegenheid om te worden
gesteld de door defensie in april/mei 1996
deling geweest bij de Sectie Individuele
gedebriefd, niet psychologisch en ook niet
toegezonden vragenlijst niet te hebben ont-
Hulpverlening (SIH). Betrokkene heeft kritiek
operationeel. Hoe begrijpelijk de aandacht
vangen en evenmin, zoals door de minister
geuit op de hem aangeboden behandeling,
voor de militaire en politieke implicaties
gesteld, persoonlijk of schriftelijk te zijn
maar dat is onvoldoende om te constateren
van de val van Srebrenica ook is, juist nu
herinnerd aan het verzoek de vragenlijst
dat de minister hierbij heeft gehandeld in
geen debriefing in het uitzendgebied had
ingevuld terug te zenden. Betrokkene heeft,
strijd met zijn zorgplicht. Dit kan evenmin
kunnen plaatsvinden, had daarvoor in
zoals hiervoor al is aangegeven, enkele tien-
worden gezegd van de behandeling die vanaf
Zagreb uit een oogpunt van personeelszorg
tallen door mede Dutchbatters ingevulde
1999 heeft plaatsgevonden op de afdeling
wel degelijk aanleiding moeten zijn. Gecon-
vragenlijsten overgelegd, waaruit naar
psychiatrie van het Centraal Militair Hospi-
stateerd moet worden dat de ‘low-level’
voren komt dat de door betrokkene gesigna-
taal (CMH).
opvang klaarblijkelijk onvoldoende was en
leerde tekortkomingen in de door de minis-
4.7. Dat de vanaf augustus 1996 geboden
in elk geval voor betrokkene niet kenbaar.
ter geboden nazorg niet alleen hem troffen,
nazorg niet is tekortgeschoten, laat onverlet
Dat is iets anders dan dat hij de aanwezige
maar dat ook andere militairen niet de
dat de aan betrokkene geboden nazorg in de
hulp niet heeft benut, zoals de minister
beweerde nazorg hebben ontvangen. De
periode onmiddellijk na de val van de encla-
stelt. Na terugkeer in Nederland is, zonder
minister heeft ook deze door betrokkene
ve Srebrenica tot aan de tweede helft van
dat enig gesprek met militairen als betrok-
gesignaleerde tekortkomingen niet dan wel
1996, niet heeft voldaan aan de normen die
kene was gevoerd, aan hen acht weken
onvoldoende weerlegd. Zo heeft de minister
daaraan kunnen worden gesteld, zodat de
vakantieverlof verleend. Ook dat is geen
niet kunnen aantonen dat de vragenlijsten
minister heeft gehandeld in strijd met zijn
zorgvuldige nazorg te noemen.
aan alle ex-Dutchbat III-militairen zijn ver-
zorgplicht zoals bedoeld in de rechtspraak
4.5.5. De onder 4.5.1, onder c, genoemde
zonden en evenmin dat er een herinnering
van de Raad. Herhaaldelijk is medisch vastge-
debriefing heeft plaatsgevonden in Assen in
is uitgegaan. Weliswaar is volgens de minis-
steld dat zich in die periode PTSS heeft ont-
september 1995 en was, naar betrokkene
ter ongeveer een derde van de verzonden
wikkeld en dat deze een chronisch karakter
onweersproken heeft gesteld, operationeel
vragenlijsten retour gezonden, hetgeen een
heeft aangenomen.
van aard. Dat wordt onderstreept door het
niet ongebruikelijk aantal is, maar daarmee
4.7.1. Nu sprake is van schending van de
feit dat die debriefing werd uitgevoerd door
is nog niet aangetoond dat de vragenlijst
zorgplicht moet het causaal verband met de
personeel van de Militaire Inlichtingen-
aan betrokkene is gezonden.
PTSS als een gegeven worden beschouwd,
dienst en de Koninklijke Marechaussee. Psy-
4.5.7. Samenvattend moet geconstateerd
tenzij de minister aannemelijk maakt dat de
chologische opvang is daarbij volgens
worden dat in het dossier geen enkel bewijs
PTSS niet aan het gebrek aan nazorg kan
betrokkene niet, althans niet actief geboden.
is te vinden waaruit blijkt dat aan betrokke-
worden toegeschreven. De minister stelt zich
De minister heeft niet aannemelijk gemaakt
ne onmiddellijk na het vertrek uit Srebreni-
– subsidiair – op het standpunt dat de PTSS
dat deze stellingen van betrokkene onjuist
ca, dan wel binnen korte tijd daarna, enige
te wijten is aan de andere stoornissen die bij
zijn, zodat daarvan uit wordt gegaan. Dat
actieve nazorg is geboden. Zo is er geen psy-
betrokkene zijn vastgesteld en/of zijn weige-
betrokkene toen ook niet om psychologische
chologische debriefing verricht, terwijl even-
ring passende therapieën te ondergaan en/of
opvang heeft gevraagd, maakt dat niet
min gezegd kan worden dat anderszins een
medicatie te gebruiken.
wezenlijk anders. Het gaat er om of de gebo-
adequate psychologische opvang heeft
4.7.2. De minister kan hierin niet worden
den nazorg, en dus het aanbod van de
plaatsgevonden. Weliswaar heeft betrokkene
gevolgd. Aan welke andere stoornissen de
minister, voldoende zorgvuldig is geweest.
enkele bijeenkomsten bijgewoond in die
PTSS in dat geval te wijten zou zijn is in
De nadien gehouden, meer op de persoon
periode, maar uit hetgeen betrokkene daar-
besluit 2 niet nader onderbouwd, terwijl
toegespitste, re-integratiegesprekken in
over heeft verklaard, kan niet worden afge-
evenmin is aangetoond dat de PTSS zich bij
oktober 1995 heeft betrokkene niet bijge-
leid dat daarbij zodanige nazorg is aangebo-
betrokkene, al aannemende dat hij daadwer-
woond. Naar zijn stelling was hij daarvoor
den. Hieraan kan niet afdoen dat, zoals door
kelijk zou hebben geweigerd therapieën te
niet uitgenodigd, en overigens was betrok-
de minister aangevoerd, het opdringen van
ondergaan en/of medicatie te gebruiken,
kene destijds wegens een operatie verhin-
hulp of behandeling niet werkt, indien
anders of in het geheel niet zou hebben ont-
derd om in die periode aanwezig te zijn.
iemand daar zelf niet aan toe is. De hier aan
wikkeld. Ook hier rust de bewijslast op de
Hoewel de minister heeft verklaard er zeker
de orde zijnde nazorg behoefde niet zover te
minister. Voor zover de minister zich daarbij
van te zijn dat alle militairen van Dutchbat
gaan dat van het opdringen van hulp of
beroept op de rapportage van de door hem
III voor een zodanig gesprek werden uitge-
behandeling sprake was. Op duidelijke wijze
ingeschakelde psychiater prof. dr. R.J. van den
nodigd, is hij er niet in geslaagd deze stel-
ter beschikking stellen, zou voldoende zijn
Bosch, wordt aangetekend dat deze arts niet
ling van betrokkene te weerleggen. Aange-
geweest.
meer dan enkele vraagtekens heeft gesteld
zien die stelling wordt onderschreven door
4.6. Dat betrokkene psychische klachten aan
bij de – overigens door de minister erkende
1154
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Rechtspraak
– diagnose PTSS. De medische situatie van
Overwegingen
te met ingang 12 februari 2000 een WAZ-uitke-
betrokkene is in het licht van de overige aan-
4.2. Vast staat dat een besluit waarbij (afwij-
ring toe te kennen, moet daarom voor de
wezige medische rapportages voldoende dui-
zend) is beslist op de aanvraag van appellan-
toetsing door de bestuursrechter op één lijn te
delijk, zodat de weigering van betrokkene om
te van 13 januari 2000 om een WAZ-uitkering
worden gesteld met een weigering om van een
zich bij de voorbereiding van besluit 2
met ingang van 12 februari 2000 ontbreekt.
besluit terug te komen als bedoeld in artikel
opnieuw te laten onderzoeken door een psy-
De stelling van het Uwv dat aannemelijk is
4:6 van de Awb (zie de uitspraak van de Raad
chiater hem niet euvel valt te duiden.
dat wel een besluit is genomen en verzonden
van 22 maart 2007, LJN BA3085).
kan er, nu appellante heeft ontkend dat zij
4.4. De beoordeling van de rechter dient zich
een besluit op haar aanvraag van 13 januari
in beginsel te beperken tot de vraag of spra-
2000 heeft ontvangen en het Uwv zijn beslui-
ke is van feiten en omstandigheden in de zin
ten niet aangetekend verzendt, niet toe lei-
van artikel 4:6 van de Awb en, indien dat het
27 maart 2013, nr. 11/4803 WAZ
den dat de Raad ervan kan uitgaan dat in
geval zou zijn, of het bestuursorgaan daarin
(Mrs. Goorden, Van den Corput, Stroink)
2000 afwijzend is beslist op de aanvraag van
aanleiding had behoren te vinden de oor-
LJN BZ5774
appellante en dat het desbetreffende besluit
spronkelijke beslissing te herzien.
911
op de in de Awb voorgeschreven wijze aan De weigering appellante met ingang 12
betrokkene bekend is gemaakt.
februari 2000 een WAZ-uitkering toe te ken-
4.3. Nu een eerdere afwijzende beschikking
Rectificatie
nen, moet voor de toetsing door de
ontbreekt is het inleidende verzoek van appel-
In NJB 2011, afl. 13 is boven nummer
bestuursrechter op één lijn te worden
lante dan ook niet aan te merken als een ver-
664, onder het kopje ‘Internationaal
gesteld met een weigering om van een
zoek om terug te komen van een eerder
Gerechtshof’ abusievelijk komen te
besluit terug te komen als bedoeld in arti-
besluit. Dit neemt niet weg dat tot aan de
staan: ‘Onderstaande bijdrage is van de
kel 4:6 van de Awb.
datum van haar verzoek van 31 maart 2010
hand van prof. mr. Fred Soons.’ Dit had
appellante formeel heeft berust in de weige-
moeten zijn: ‘Onderstaande bijdrage is
ring haar met ingang van 12 februari 2000 een
van de hand van mr. dr. Otto Spijkers
WAZ-uitkering toe te kennen. De bij het bestre-
MA.’
(Awb art. 4:6)
den besluit gehandhaafde weigering appellan-
(….)
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
bij voorkeur in de tekst zelf.
Voor Auteurs
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1155
912
Boeken
De Koning Continuïteit en perspectief van het Nederlandse koningschap De inhuldiging van koning WillemAlexander op 30 april 2013 is een gebeurtenis met een bijzondere constitutionele betekenis. Vanaf het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid tweehonderd jaar geleden, kreeg het ritueel van de inhuldiging van een nieuwe vorst de vorm van een dialoog. Eerst belooft de Koning trouw aan de Grondwet en aan zijn constitutionele plichten jegens de burgers, daarna beantwoorden de leden van de StatenGeneraal dit met een bevestiging van hun trouw aan wat de Grondwet over het koningschap en het staatsbestel bepaalt. De symboliek van wederkerigheid is blijven bestaan maar de grondwettelijke bepalingen hebben met de opkomst van democratie en rechtsstaat andere betekenissen gekregen. In de huidige verhoudingen ontleent het koningschap zijn waarde en betekenis niet aan politieke macht - die behoort tot het verleden - maar aan het leggen van verbindingen waar de politiek dat niet kan. In deze herziene versie van het boek zijn nieuwe ontwikkelingen en commentaren van vakgenoten verwerkt en enkele onderdelen toegevoegd. Deze betreffen allereerst de inhuldiging en de koninklijke titulatuur, alsook de gewijzigde rol van de Koning in de kabinetsformatie. E. Hirsch Ballin Boom Juridische uitgevers 2013, 52 p., € 14,95 ISBN 978 90 8974 775 4
The Technology Criterion in Patent Law A controversial but indispensable requirement Dat in Europa alleen octrooi wordt verleend op techniek en bijvoorbeeld niet op business methods is algemeen bekend en aanvaard: wij willen geen Amerikaanse toestanden! Minder bekend is hoe problematisch de juridische afbakening van het octrooirechtelijke domein is. Dit boek constateert dat de betreffende rechtspraak van het Europees Octrooibureau, en in Nederland, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en zelfs de V.S. wordt beheerst door
1156
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
een innerlijk tegenstrijdig woordenspel dat op gespannen voet staat met de regelgeving, zonder ruimte voor afwegingen. Het laat echter zien, dat er wel degelijk inhoudelijke redenen zijn om alleen octrooi te verlenen op techniek, en dat verdragen en wetten wel worden gerespecteerd als het begrip “techniek” correct wordt verstaan. In de V.S. is nu de vraag actueel of fundamentele biomedische kennis voor octrooi vatbaar is. Het boek laat zien dat dit logischerwijze niet het geval kan en hoeft te zijn, hoe kostbaar de research ook is. Octrooien zijn niet geschikt en zelfs niet nodig voor de toe-eigening van willekeurige ideeën en theorieën, maar alleen voor werkelijke, technische uitvindingen. Het boek is een actualisering van een proefschrift dat in 2008 werd verdedigd in Maastricht. Promotor was destijds prof. mr. A.W.J. Kamperman Sanders. Reinier B. Bakels Wolf Legal Publishers 2012, 275 p., € 29,95 ISBN 978 90 5850 862 1
Hoogste gerechtshoven in Europa Een historisch portret Dit boek behandelt de geschiedenis van de hoogste rechtscolleges in Europa, van de middeleeuwen tot op heden. Het kadert de huidige rol van de internationale gerechtshoven in een opmerkelijk rijke Europese nalatenschap van rechtstradities en culturen. Ondanks alle verscheidenheid kunnen opvallende gemeenschappelijke thema’s en motieven, die de rechtspraktijk op het hoogste niveau hebben beïnvloed, voor het voetlicht worden gebracht. Het eerste deel van het boek beslaat de middeleeuwen tot aan de 19de en 20ste eeuw. De geschiedenis van de hoge colleges in Italië, Frankrijk, het Heilige Roomse Rijk, Scandinavië, Duitsland en Oostenrijk, Zwitserland, Spanje en Portugal, Polen-Litouwen, Rusland, Engeland, Schotland, de Lage Landen, Zuidoost Europa en het Ottomaanse Rijk en Turkije wordt door vooraanstaande experts uitgebreid beschreven. In het tweede deel komt de hoge rechtspraak in de 20ste en 21ste eeuw aan de orde. Eerst wordt ingegaan op
de internationale hoven en vreedzame geschilbeslechting in de 20ste eeuw alvorens het Hof van Justitie van de Europese Unie aan de orde komt en diens verhouding tot de nationale rechtscolleges. Het portret eindigt met het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De tekst is aangevuld met ruim 160 illustraties uit archieven en collecties uit heel Europa, aangevuld met moderne afbeeldingen van onder andere Europese en nationale hoven en instellingen. De originele Nederlandse vertaling werd onlangs voltooid samen met de oorspronkelijke Engelse uitgave en werd als geschenk aangeboden aan de abonnees van het Tijdschrift voor Privaatrecht ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van dat tijdschrift. A.A. Wijffels, C.H. van Rhee (red.) Maklu-uitgevers 2013, 288 p., € 62 ISBN 978 90 4660 563 9
De stempel van de meester Complexe besluitvorming in het bestuursrecht Op 30 november 2012 vond de jaarlijkse bijeenkomst van de Jonge VAR plaats te Rotterdam. Het onderwerp waar de preadviseurs dit jaar hun licht op lieten schijnen was: Complexe besluitvorming. Jan van Beuningen en Jeroen van Bergenhenegouwen beschrijven in hun preadvies Energiewetgeving in transactie het project STROOM waarvan zij beiden projectleider zijn. Dit project heeft tot doel de herziening van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet meer gestroomlijnd te laten verlopen door de verschillende betrokken private en publieke partijen ‘probleemeigenaar’te laten zijn. Olaf Kwast onderzoekt in zijn preadvies Complexe besluitvorming in het omgevingsrecht en het onbehagen over projectbesluitvorming wat de mogelijkheden zijn ‘het project’ als juridisch concept (in de zin van de Awb) aan te merken. Erwin Noordover bekijkt het onderwerp in zijn preadvies Een duiding van complexe besluitvorming en een voorstel voor de beoordeling van complicerende factoren op een meer abstract niveau. O. Kwast, J. van Buiningen, J. van Bergenhenegouwen, E. Noordover en M.W. Holtkamp VAR Vereniging voor Bestuursrecht (deel 11) Boom Juridische uitgevers 2013, 155 p., € 25 ISBN 978 90 8974 767 9
Tijdschriften
913 Burgerlijk (proces) recht Aansprakelijkheid, Verzekering en Schade Nr. 1, 2013 Mr. L. Di Bella, AV&S 2013/2 De relativiteit van de onrechtmatige overheidsdaad. De toepassing van het relativiteitsvereiste bij schending van publiekrechtelijke normen door de overheid in vergelijking met schending van privaatrechtelijke normen door andere (rechts)personen – In vijf recente arresten heeft de Hoge Raad een nieuwe impuls gegeven aan de toepassing van het relativiteitsvereiste. Het lijkt erop dat de Hoge Raad bij schending van publiekrechtelijke normen door de overheid strengere eisen aan de aanwezigheid van relativiteit stelt dan bij andere onrechtmatige daden. In dit artikel komen het genoemde verschil en de gevolgen hiervan aan de orde door bespreking en vergelijking van de betreffende arresten. Ook worden mogelijke verklaringen voor het geconstateerde onderscheid gezocht.
Maandblad voor vermogensrecht 23e jrg. nr. 3, 2013 Mr. A.N.L. de Hoogh, mr. drs. M. van Kogelenberg Schuldeisersverzuim belicht vanuit theorie en praktijk – In deze bijdrage nemen schrs. het leerstuk van het schuldeisersverzuim in ogenschouw. Aan de orde komt de kritiek uit de doctrine op (de invoering van) de regeling van het schuldeisersverzuim in het verbintenissenrecht. Vervolgens wordt rechtspraak uit 2012 geanalyseerd om te toetsen of het schuldeisersverzuim in de praktijk tot problemen leidt. Schrs. komen tot een genuanceerde conclusie, waarbij een deel van de kritiek op het leerstuk wordt gedeeld, maar ook wordt geconstateerd dat de praktijk in het algemeen goed uit de voeten kan met dit leerstuk. Mr. E. Koops De hanteerbaarheid van een akte
uit 1700. Beschouwingen naar aanleiding van Hof Amsterdam 2 oktober 2012, LJN BY1161 – Het Amsterdamse hof bepaalde recent dat een in 1700 gevestigd ‘nakoopsrecht’ gerespecteerd moet worden door de huidige eigenaar van de bezwaarde grond. Dit recht heeft de invoering van het oud en nieuw BW overleefd. Schr. gaat in op de oude zakelijke rechten. Hoe bezwaarlijk zijn zij voor de huidige praktijk?
Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht Nr. 2, april 2013 Prof. mr. R.M. Wibier Financiering op basis van vorderingen: de positie van het vorderingsrecht in het Burgerlijk Wetboek Zie onder Handels- & economisch recht
Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade Nr. 1, maart 2013 Mr. dr. E.J. Wervelman De Gedragscode Behandeling Letselschade 2012; tekst en uitleg – Naar aanleiding van de vele problemen in de letselschadebehandeling werd in 2006 de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL) opgesteld. Hierin werden enkele beginselen opgenomen voor de afwikkeling van letselschadeclaims. Schr. bespreekt de totstandkoming van de GBL en gaat kort in op enkele gedragsregels uit de GBL. Hoewel de code zijn waarde in de praktijk moet bewijzen is het volgens schr. te verwachten dat door de GBL bij de schadeafwikkeling de benadeelde centraal komt te staan. Mr. M.A. Mouris De zorgplicht van de werkgever met betrekking tot een overval – Het nieuwsbericht dat de WA-verzekeraar van een winkel aansprakelijkheid heeft erkend voor de gevolgen van een overval heeft tot commotie geleid. In de bijdrage wordt ingegaan op de vraag wanneer een werkgever aansprakelijk kan zijn voor schade die een werknemer lijdt als gevolg van een overval. Daarbij wordt ingegaan op zowel art. 7:658 als art. 7:611 BW. Aandacht wordt ook besteed aan de arresten van de Hoge Raad van 11 november 2011 en de rechtspositie van ambtenaren.
914 Fiscaal recht Forfaitair 26e jrg. nr. 233, april 2013 Prof. dr. D. Criclivaia How to ensure that the right amount of tax is collected?: The difference in tax culture of Moldova and the Netherlands – Schr. gaat in op de verschillen in belastingcultuur tussen Moldavië en Nederland in het kader van enhanced relationships. Mr. drs. P.B.N. van Os Toekomstig internationaal opererend beursfonds zoekt fiscale woonplaats: Nederlands of het Verenigd Koninkrijk? – Schr. behandelt de vraag of een internationaal opererend beursfonds Nederland of het Verenigd Koninkrijk moet prefereren als vestigingsplaats. E. Kuznetsova LL.M. Russian Tax Law: a view from the Netherlands – Het Russische belastingsysteem is de afgelopen tijd veel veranderd. Schr. neemt onder andere de veranderingen en ontwikkelingen van het systeem onder de loep. B. da Silva, LL.M. Moving to global fiscal consolidation? The OECD BEPS report and the ever-changing world of international taxation – In deze tijd van crisis staat bij de Europese Unie en Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) agressieve tax planning hoog op de agenda. Schr. bespreekt wat er wordt gedaan om deze tax planning tegen te gaan. C. Le Thi Nguyet Vietnam Tax System – Sinds de jaren tachtig veranderde Vietnam van een centraal geleide in een marktgeoriënteerde economie. Schr. beschrijft het huidige Vietnamese belastingsysteem.
Praktijkblad Salarisadministratie 14e jrg. nr. 6, 12 april 2013 D. van Baarle Bezwaar tegen crisisheffing. Wat is er aan de hand en wat kunt u doen? – De crisisheffing is de laatste tijd veel in het nieuws geweest vanwege
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1157
Tijdschriften
mogelijke strijdigheid met het Europees Recht. In dit artikel worden de juridische bezwaren besproken die er zijn tegen de crisisheffing. Ook hoe en wanneer bezwaar kan worden gemaakt komt aan bod. Verder is er aandacht voor de mogelijke verlenging en de samenloop met de vrijval van levensloopsaldi.
Weekblad Fiscaal recht 142e jrg. nr. 6995, 4 april 2013 Drs. H.A.A.M. Rutten, WFR 2013/418 Innovatie van werkprocessen Belastingdienst en een andere kijk op rechtsbescherming – In enig jaar te weinig betaalde belasting zou eigenlijk altijd alsnog moeten worden betaald. De bescherming van degenen die hun aangifte juist invullen dient bovenaan te staan. Het accent dient te verschuiven van individuele naar collectieve rechtsbescherming. Het nieuwe Voorstel Herziening Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is onvoldoende gebaseerd op bovenstaande uitgangspunten en daarmee niet akkoord voor de Vereniging van Hogere Ambtenaren bij het Ministerie van Financiën (VHMF). Zo is de verkorte navorderingstermijn voor de VHMF bij een ondernemersregime absoluut onacceptabel. De overstap naar Voldoening op aangifte met verschillende naheffingstermijnen voor verschillende groepen belastingplichtigen doet daarentegen veel meer recht aan de maatschappelijke realiteit. Het kan flinke besparingen opleveren, die kunnen worden geïnvesteerd in meer en betere controle achteraf ten behoeve van de rechtsbescherming van het collectief en in meer zekerheid vooraf voor de individuele belastingplichtigen. Mr. M.L.A. van Rij, WFR 2013/422 Innovatie in de werkprocessen van de Belastingdienst, belicht vanuit een rechtstatelijk perspectief – De Belastingdienst is de grootste uitvoeringsinstantie in het land, die ervoor moet zorgen dat de inkomsten, zoals jaarlijks in de Rijksbegroting geraamd, ook daadwerkelijk worden geheven en geïnd. Maar de Belastingdienst moet er ook op toezien dat bij de uitvoering van haar taken de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid worden gerespecteerd. Schr. gaat nader in op de vraag of de Belastingdienst steeds meer noodge-
1158
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
dwongen de bij wet opgelegde taken verder met anderen moet delen en onder welke rechtstatelijke randvoorwaarden. In het bijzonder wordt ingegaan op horizontaal toezicht. A.S.G. Kamminga, WFR 2013/426 WFR Fiscaal Café 2013. Innovatie in de werkprocessen van de Belastingdienst – Verslag van het WFR Fiscaal Café, gehouden op 21 maart 2013 in Nieuwspoort te Den Haag. Mr. E.M.E. van der Enden, mr. M.E. Oenema, WFR 2013/430 Horizontaal toezicht 2.0. Gereguleerde zelfcontrole. Een derde tak aan de fiscale toezicht- en handhavingsboom – In deze publicatie gaan schrs. in op het ontbreken van normatieve kaders voor een objectieve toetsing onder horizontaal toezicht. Zij concluderen aan de hand van onder meer het rapport van de commissie-Stevens dat het wel degelijk wenselijk is een normenkader te ontwikkelen voor de interne beheersingssystemen van de belastingplichtige onderneming. Ze zien een derde tak aan de fiscale handhavingboom, naast de verticale en de horizontale tak, namelijk die van gereguleerde zelfcontrole. Daartoe stellen zij voor een nieuw artikel toe te voegen aan de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), waarin de gereguleerde zelfcontrole, als middenweg tussen klassiek verticaal toezicht en horizontaal toezicht, is opgenomen.
Weekblad Fiscaal recht 142e jrg. nr. 6996, 11 april 2013 Drs. H. Bergman, mr. F.R. Herreveld, WFR 2013/452 “Verplichte procesvertegenwoordiging bevordert de kwaliteit van de cassatierechtspraak” – Jaap van den Berge (1948) nam op 1 april afscheid van de Hoge Raad. Van den Berge was vice-president en voorzitter van de belastingkamer van de Hoge Raad der Nederlanden. Prof. mr. dr. P.G.H. Albert, WFR 2013/459 Wet fiscale behandeling eigen woning: gammele, kwetsbare wetgeving – Schr. bespreekt aan de hand van enkele cijfervoorbeelden de samen-
loop van het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden (hfdst. 10bis Wet inkomstenbelasting 2001) en de nieuwe regels voor eigenwoningrenteaftrek (art. 3.119a e.v. Wet inkomstenbelasting 2001). Daaruit blijkt dat de samenloop soms onduidelijk, maar altijd complex is. De Wet fiscale behandeling eigen woning had veel eenvoudiger, beter uitvoerbaar en rechtvaardiger kunnen zijn als bestaande en nieuwe gevallen hetzelfde zouden zijn behandeld, en wel door een (in de tijd toenemend) deel van de eigenwoningrente van aftrek uit te sluiten (volgens een annuïtair of lineair schema), ongeacht de aankoopdatum van de eigen woning. J.P. van den Berg MSc, mr. M.M.A. van Graafeiland, WFR 2013/466 Over de teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting aan buitenlandse beleggingsinstellingen – Op 28 november 2012 heeft advocaat-generaal P.J. Wattel (A-G) zijn conclusie genomen in een zaak waarin de vraag centraal staat of een naar Nederlandse maatstaven niet-transparante Finse entiteit op basis van de vrijheid van kapitaalverkeer recht heeft op een teruggaaf van te haren laste ingehouden Nederlandse dividendbelasting. De A-G is van mening dat dit niet het geval is. Naar aanleiding van deze conclusie gaan schrs. in op de vraag onder welke voorwaarden een niet-ingezeten entiteit vergelijkbaar is met een Nederlandse fiscale beleggingsinstelling ex. art. 28 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en recht heeft op een teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting. Schrs. zijn van mening dat er goede redenen zijn om de Finse entiteit vanuit Europeesrechtelijk perspectief vergelijkbaar te achten met een Nederlandse fiscale beleggingsinstelling (FBI). Nu de belemmering waarmee de Finse entiteit wordt geconfronteerd niet danwel op een niet-proportionele wijze wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang, zou de Finse entiteit derhalve recht moeten hebben op een teruggaaf van de Nederlandse dividendbelasting.
Tijdschriften
915 Handels- & economisch recht
Een saneringskrediet en een dwangakkoord – Bespreking van de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 24 januari 2012, LJN BW2714.
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 7, april 2013 Mr. O. Salah, Bb 2013/16 Certificering van aandelen en stemrechtloze aandelen na invoering flex-bv – In deze bijdrage betoogt schr. dat naar huidig BV-recht met de certificering van aandelen en stemrechtloze aandelen twee verschillende typen effecten kunnen worden uitgegeven door een BV. Het juridisch kader voor ieder van deze typen effecten verschilt van elkaar. Afhankelijk van de doeleinden waarvoor effecten worden uitgegeven, en de wensen en behoeften van de BV, kan men kiezen voor een bepaald type effect, aldus schr. Deze verschillen worden in het artikel nader toegelicht. Mr. J. Heurkens, mr. drs J.H. Tonino, Bb 2013/17 Invloed van internationale sancties op verplichtingen van Nederlandse partijen – Het gebruik van sancties door de internationale gemeenschap is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Internationale financiële sancties zijn erop gericht bepaalde personen of bedrijven economisch te raken. In dit artikel komen de volgende vragen aan de orde: kan een partij zich beroepen op overmacht op basis van sancties en kan een partij aansprakelijk zijn voor het uitvoeren van sancties? Aan de hand van de beantwoording van deze vragen schetsen schrs. het karakter van internationale sancties en de mogelijke gevolgen. Mr. R.A. Veldman, mr. N.H.J. van der Ven, Bb 2013/18 Het ‘eigen’ belang van de verhuurder bij ‘dringend eigen gebruik’ – In deze bijdrage bespreken schrs. het arrest van de Hoge Raad d.d. 18 januari 2013 in de zaak tussen Stichting IJscomplex Jaap Eden (verhuurder) en Paviljoen De Skeeve Skaes B.V. (huurder). Zij staan stil bij het ‘eigen belang’ van de verhuurder in geval van opzegging van de huurovereenkomst en wederverhuur aan een ander. Wanneer kan een belang van de verhuurder worden aangemerkt als ‘eigen belang’? Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2013/19
Contracteren 15e jrg. nr. 1, 2013 Mr. drs. M.Y. Schaub Richtlijnconforme interpretatie bij de informatieplicht van algemene voorwaarden voor dienstverleners – Schr. betoogt vrijstelling voor dienstverleners van de verplichting tot terhandstelling van algemene voorwaarden (art. 6:234 BW). Deze uit de Dienstenrichtlijn voortgekomen vrijstelling kent een ongelukkige geschiedenis wat betreft de introductie ervan in het Nederlands recht, en dat roept interpretatievraagstukken op. De Nederlandse regering heeft voor de betreffende vraagstukken een antwoord gepresenteerd dat helaas niet werkbaar is voor de praktijk. Schr. betoogt hoe het beter kan. Mr. H.E. Urlus De gevolgen van beëindiging van agentuurovereenkomsten (vertraagd) verduidelijkt – Het begin november 2012 gewezen arrest in de zaak T-Mobile Netherlands/agenten inspireerde schr. tot een artikel over de toepassing van de (eveneens aan een richtlijn ontsproten) regel dat bij beëindiging van een agentuurovereenkomst door de agent aanspraak kan worden gemaakt op een klantenvergoeding (art. 7:442 BW). Met dit arrest heeft de Hoge Raad na veel jaren duidelijk gemaakt hoe die klantenvergoeding moet worden berekend, en schr. presenteert op zijn beurt een concreet stappenplan voor de berekening. Opmerkelijk is dat voortaan aansluiting moet worden gezocht bij het Duitse recht om tot een richtlijnconforme uitleg te komen. Mr. M.A. de Jong Internetverkoop onder het mededingingsrecht – Schr. gaat in op de verkoop via het internet, en dan meer in het bijzonder op de mededingingsrechtelijke aspecten ervan. Webwinkels vormen door de kostenbesparingen op fysieke winkelruimte en werknemers
geduchte concurrenten voor traditionele middenstanders. Hierdoor worden producenten bijna onvermijdelijk voor dilemma’s geplaatst, omdat ze aan de ene kant de aantrekkelijke afzet via het web niet willen mislopen, maar aan de andere kant willen vermijden dat er roofbouw wordt gepleegd op hun bestaande distributienetwerk. Producenten proberen zulke dilemma’s met allerlei contractuele sturingsmechanismen op te lossen, variërend van prijsdiscriminatie tot exclusiviteit per gebied of zelfs een totale blokkade op internetverkoop. Schr. legt nauwgezet uit welke oplossingen door de beugel kunnen en welke niet. Mr. drs. J.H.M. Spanjaard De crisis te lijf door aangescherpte regeling over betalingsachterstanden – De Richtlijn 2011/7/EU betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEU 2011, L48/1) is gewijd aan het terugdringen van betalingsachterstanden. Schr. ontleedt aanvullende regelingen waarmee voor business-to-business (B2B)- en business-to-government (B2G)-transacties wordt beoogd betalingsachterstanden terug te dringen, zoals de invoering van een forfaitaire boete van 40 euro die zonder aanmaning wordt verschuldigd bij te laat betalen. Schr. is sceptisch of de extra instrumenten van deze Richtlijn tot het door de Europese regelgever gewenste resultaat leiden.
Maandblad voor vermogensrecht 23e jrg. nr. 3, 2013 Mr. M.G. van den Boogerd, mr. E.J. Luten De nieuwe flex-bv en doorbraak van aansprakelijkheid in concernverhoudingen – Per 1 oktober 2012 is artikel 2:239 lid 4 BW gewijzigd, in die zin dat de in de statuten van een vennootschap op te nemen aanwijzingsbevoegdheid niet langer is beperkt tot algemene beleidslijnen. Het bestuur is gehouden de aanwijzingen op te volgen, tenzij deze in strijd zijn met het belang van de vennootschap. De reeds in de praktijk bestaande feitelijke instructiemacht van de algemene vergadering van aandeelhouders van een besloten vennootschap (AVA) krijgt daarmee een wettelijke basis.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1159
Tijdschriften
In deze bijdrage wordt stilgestaan bij de mogelijke gevolgen die deze wetswijziging heeft voor het leerstuk van de doorbraak van aansprakelijkheid in concernverband. Mr. R. van Tricht, mr. D.J. Beenders De implementatie van de richtlijn betalingsachterstanden: een kritische beschouwing en enkele wenken voor de praktijk – Onlangs is de wet ter implementatie van de Richtlijn 2011/7/EU betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties in werking getreden. Bij de wijze waarop de wetgever deze Richtlijn in het Burgerlijk Wetboek heeft geïmplementeerd, is een aantal vermogensrechtelijke kanttekeningen te plaatsen die niet bijdragen aan het beoogde doel van wet en richtlijn: het verminderen van betalingsachterstanden.
Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht Nr. 2, april 2013 – Dit betreft een bijzonder nummer over ‘Financiering en zekerheden’. Hierin staan vijf bijdragen die werden gepresenteerd tijdens het NTHR-symposium 2013 over ‘Ontwikkelingen in de internationale financieringspraktijk.’ Mr. J. Diamant ‘Macht’, ‘bezit’ en ‘controle’: gedachten over het controlevereiste in de Collateral Richtlijn – Implementatie van de Collateral Richtlijn heeft een vereenvoudigd regime voor de totstandkoming (en uitwinning) van zekerheidsrechten op financiële activa met zich meegebracht. Art. 3 van de Collateral Richtlijn bepaalt dat de totstandkoming van zekerheidsrechten niet mag afhangen van het vervullen van enige formaliteit. EU-lidstaten mogen alleen eisen dat de in zekerheid gegeven financiële activa (collateral) in het bezit of onder controle komen van de zekerheidsnemer of een persoon die namens de zekerheidsnemer optreedt (controlevereiste). In deze bijdrage staat centraal wanneer giraal geld en girale effecten in het bezit of onder de controle van de zekerheidsnemer zijn. In het bijzon-
1160
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
der wordt onderzocht of aan het controlevereiste kan worden voldaan wanneer de pandgever onbeperkt kan blijven beschikken over in zekerheid gegeven giraal geld of girale effecten. Er wordt beoordeeld of sprake is van een geldig openbaar pandrecht wanneer de pandgever vrijelijk over het in zekerheid gegeven girale saldo kan blijven beschikken. Prof. mr. R.M. Wibier Financiering op basis van vorderingen: de positie van het vorderingsrecht in het Burgerlijk Wetboek – In deze bijdrage wordt ingegaan op de verhouding tussen zaken en vermogensrechten in het Burgerlijk Wetboek. Schr. geeft aan geen voorstander te zijn van het verwijderen van vorderingen uit het goederenrecht omdat vorderingen goederen en dus verhandelbare vermogensobjecten zijn. De vordering heeft een eigen plaats in het goederenrecht. De vraag is of het zinvol is voor vorderingsrechten een apart vermogensrecht te ontwerpen, dat minder op zaken en meer op vorderingen is afgestemd. Hiertoe zou het Burgerlijk Wetboek moeten worden uitgebreid met specifieke bepalingen gericht op vorderingsrechten. Schr. grijpt in deze bijdrage terug naar een discussie die hij vijf jaar geleden voerde met J. Biemans in het Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht. Daarin ging het om de vraag of vorderingsrechten door verkrijgende verjaring kunnen overgaan en de daarmee nauw samenhangende vraag of bezit van vorderingsrechten mogelijk is. Prof. mr. T.H.D. Struycken Zekerheidsrechten in het internationale handelsverkeer – Sinds 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht goederenrecht geïncorporeerd in het Burgerlijk Wetboek als titel 10 van Boek 10. Uitgangspunten en hoofdregels van het IPR inzake goederenrechtelijke zekerheidsrechten zijn hierin van een wettelijke basis voorzien. Zo moet er een steviger kader zijn dan daarvoor bestond alleen op basis van jurisprudentie. In deze bijdrage staan enige IPR-vragen centraal die in de dagelijkse praktijk rijzen in verband met goederenrechtelijke zekerheidsrechten. In deze bijdrage wordt vooral aandacht besteed aan de vestiging van zekerheidsrechten, in het bijzonder aan de verpanding van roerende zaken die gedu-
rende de vestiging worden verplaatst en de verpanding bij voorbaat van in de toekomst te verkrijgen zaken en aan de verpanding van vorderingsrechten. Ook wordt aandacht besteed aan diverse aspecten van de accessoriteit van zekerheidsrechten, zoals de overgang van zekerheidsrechten in geval van overgang van de gesecureerde vordering door cessie of door een fusie of splitsing, en verjaring van de gesecureerde vordering. Prof. mr. P.M. Veder Zekerheidsrechten en de Insolventieverordening: op zoek naar balans – Voor de handels- en financieringspraktijk is het van groot belang dat er duidelijkheid is over de positie van zekerheidsrechten in het geval van insolventie. Wanneer er onduidelijkheid is over de positie van zekerheidsrechten in insolventie kan dat de ontwikkeling van de handels- en financieringspraktijk belemmeren en kostenverhogend werken. In deze bijdrage wordt beoordeeld welke gevolgen de insolventie van een schuldenaar-zekerheidsgever heeft op zekerheidsrechten die rusten op goederen die zich in een andere lidstaat bevinden dan de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend. Art. 5 EUInsolventieverordening (IVO) geeft zekerheid omtrent de positie die een zekerheidsgerechtigde inneemt in een grensoverschrijdende insolventie. De zekerheidsgerechtigde is wel in het voordeel gekomen ten opzichte van de overige bij de insolventie betrokken partijen. Toch zijn er geen geluiden dat de Europese Commissie de Insolventieverordening wijzigt. Prof. mr. R.D. Vriesendorp, mr. R. van den Sigtenhorst Herstructureringen in de moderne financieringspraktijk: Nederland vs. de V.S. – In deze bijdrage wordt aan de hand van een casus ingegaan op de juridische aspecten die van belang kunnen zijn bij de aanpak van een onderneming in financiële moeilijkheden. Mede vanuit een bedrijfseconomische invalshoek wordt op deze materie ingegaan. Schrs. trekken een parallel tussen de Nederlandse aanpak bij het herstructureren van ondernemingen en die in de Verenigde Staten, meer specifiek een herstructurering op basis van chapter 11 U.S. Bankruptcy Code. Nu er aandacht is voor het hervormen van de Neder-
Tijdschriften
landse Faillissementswet, zou het Amerikaanse systeem of elementen daaruit mogelijk als inspiratie kunnen dienen, vooral waar het wijzigingen betreft gericht op effectief herstructureren met behoud van de continuïteit van de onderneming en de daarbij behorende waarde voor stakeholders en de economie als geheel.
Tijdschrift voor Arbeid & Onderneming 2e jrg. nr. 1, maart 2013 Mr. dr. M.A. Verbrugh Grensoverschrijdende omzetting na het Vale-arrest en de positie van werknemers Zie Sociaal Recht
Tijdschrift voor Bouwrecht 6e jrg. nr. 4, april 2013 Prof. mr. C.A. de Kam PPS-constructies als motor van de economie – Economen - zowel hier als elders in de wereld - twisten over de vraag of en via welke gerichte maatregelen de overheid het economisch herstel zou moeten bevorderen. Schr. betoogt dat investeren middels een publiek-private samenwerking (PPS)-constructie bij overheidsinvesteringen in infrastructuur een mogelijke deeloplossing voor de huidige budgettaire krapte zou kunnen zijn. Prof. mr. G.W.A. van de Meent, mr. A. Stellingwerff Beintema, mr. R.S. Damsma De (nieuwe) Aanbestedingswet (Deel 2) – Beschrijving in twee delen van de nieuwe Aanbestedingswet 2012. Hierbij wordt eerst kort ingegaan op het wetgevingstraject. Daarna wordt het juridische regime geschetst, waarna verder wordt ingegaan op de Aanbestedingswet.
Tijdschrift voor Consumentenrecht & handelspraktijken Mr. Th.J.M. van Mierlo Klachtencommissie Zuivelhandel. Eén kan er maar de eerste zijn – In dit persoonlijk getinte verhaal schetst schr. de moeizame relatie die de Consumentenbond vanaf haar oprichting in 1953 onderhield tot ‘de schappen’: de (publiekrechtelijke) product- en bedrijfschappen. Ze worden binnenkort opgeheven.
Mw. mr. drs. C.M.D.S. Pavillon Legaliteit en evenredigheid van de sancties op de schending van de open normen uit de Wet oneerlijke handelspraktijken – Deze bijdrage bespreekt in het bijzonder de betekenis en invulling van de beginselen van legaliteit en evenredigheid bij de bestuursrechtelijke handhaving van de open normen uit de Wet oneerlijke handelspraktijken (Wet OHP). Uit de publiekrechtelijke omgang met deze normen kunnen mogelijk lessen worden getrokken voor de toekomstige handhaving en sanctionering van civielrechtelijke open normen als de ‘onredelijk bezwarend’-norm uit art. 6:233 onder a BW. Eerst gaat schr. in op de bestuursrechtelijke handhaving van de open OHPnormen en de hierbij met het oog op de legaliteit en evenredigheid van sancties geplaatste kanttekeningen. Het tweede deel van de bijdrage werpt een kritische blik op de manier waarop, binnen de bestuursrechtelijke kolom, tegen de gestelde spanning tussen de openheid van de OHP-normen en het legaliteitsbeginsel wordt aangekeken. In het derde en laatste deel wordt nagegaan hoe de openheid van de normen doorwerkt in de vaststelling van de hoogte van de op de normovertredingen gestelde boetes en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel.
WPNR 144e jrg. nr. 6969. 6 april 2013 Prof. mr. L. Timmerman Structuur en gedragsnorm in de ondernemingsrechtspraak van de Hoge Raad – Schr. verdedigt in deze bijdrage de stelling dat bij de beoefening van het ondernemingsrecht onderscheid moet worden gemaakt tussen gedragsnormen en de structuur van een onderneming. Dit onderscheid kan helpen bij het bepalen van de rechtsgevolgen. Bij kwesties die zien op de manier waarop de vennootschapsfunctionarissen zich moeten gedragen, speelt de normering door de redelijkheid en billijkheid de grootste rol en is de rechtszekerheid daarbij ondergeschikt. Bij vraagstukken die de structuur van een onderneming betreffen, moet juist de rechtszekerheid voorop staan. De redelijkheid en billijkheid zijn dan alleen in uitzonderlijke gevallen van
belang. In de praktijk heeft de Hoge Raad volgens schr. onbewust met dit onderscheid gewerkt. Hij haalt een aantal arresten aan, waarin dit onderscheid naar voren komt.
916 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Berichten industriële eigendom 4e jrg., maart 2013 M. Senftleben The WIPO Development Agenda and European Trademark Law - Will the debate on the public domain lead to additional measures to keep signs free? – Besides legal instruments that can be employed to keep public domain material free from trademark protection, EU trademark law offers certain user freedoms. This breathing space follows from inherent limits of protection and the adoption of exceptions. The influence of inherent limits, however, is shrinking because the CJEU applies general limitations - the requirement of use in the course of trade and use in relation to goods or services more and more elastically. Against this background, the development of exceptions plays an increasingly important role.
Mediaforum 25e jrg. nr. 3, maart 2013 Mr. A.J. Nieuwenhuis Tussen verdachtmaking en vergetelheid. Grondrechtelijke grenzen aan de berichtgeving over misdrijven – Schr. bespreekt de verhouding tussen de persvrijheid en het respect voor het privé-leven, en onderzoekt de aanvullende rol van het onschuldbeginsel en het ‘recht op resocialisatie’ bij de beoordeling van berichtgeving over misdrijven. Aan de hand van Straatsburgse, Nederlandse en Duitse jurisprudentie wordt de grondwettelijke grens aan berichtgeving over misdrijven geschetst. Daartoe worden drie fasen onderscheiden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1161
Tijdschriften
De eerste fase is die waarin de pers bericht over iemand zonder dat er sprake is van opsporing of vervolging (verdachtmakingen), de tweede is de fase waarin het gaat om berichtgeving over een verdachte en in de derde fase gaat het om berichtgeving over een veroordeelde.
Tijdschrift voor Internetrecht Nr. 13, 2013 H. Atzema De Cookiewet: Nederland vs. Engeland – In dit artikel vergelijkt schr. de Nederlandse cookieregels met de regels die al veel eerder in Engeland zijn ingevoerd. Aanleiding hiervoor is de aankondiging van minister Kamp van Economische Zaken om op zoek te gaan naar een manier om de regels beter werkbaar te maken. Na een uitleg over de verschillende soorten cookies bespreekt schr. de e-Privacyrichtlijn, de Engelse en de Nederlandse cookiewetgeving, de verwerking van persoonsgegevens, en het toezicht in Engeland en in Nederland. T. van den Heuvel Linke links – Auteursrechtinbreuk onrechtmatig, of slechts een wegwijzer? – In dit artikel gaat schr. in op een aantal rechterlijke uitspraken over hyperlinks. De vraag is of het verwijzen naar een specifieke plek op internet door middel van een hyperlink is toegestaan zonder expliciete toestemming van de ‘rechthebbende’. Deze uitspraken worden kort besproken en in het kader geplaatst van de criteria die naar voren komen uit de rechtspraak van het Europese Hof. Het gaat om de volgende algemene criteria: interventie, nieuw publiek en winstoogmerk. Volgens schr. zijn deze criteria niet ontwikkeld op basis van diensten, maar zijn ze wel degelijk geschikt om toe te passen op internetvraagstukken.
917 Internationaal privaatrecht WPNR 144e jrg. nr. 6969. 6 april 2013 Mr. drs. R. Zwitser Weigering, met terugwerkende
1162
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
kracht en goederenrechtelijke werking – In tegenstelling tot onder het oude BW is naar het huidige Nederlands burgerlijk recht het verlenen van terugwerkende kracht aan een ontbindende voorwaarde niet meer mogelijk. Bij internationale handelskoop is vaak wel behoefte aan terugwerkende kracht en wordt daarom gebruik gemaakt van het instrument van weigering. Als de koper de zen-ding weigert, is er juridisch gezien geen levering geweest en is het risico en de eigendom dus niet op de koper overgegaan. Schr. pleit voor de weigering als juridisch instrument naast ontbinding. De weigering zou dan het gat kunnen opvullen dat is ontstaan door het verdwijnen van de ontbindende voorwaarde met terugwerkende kracht. Aan de weigering moet terugwerkende kracht worden toegekend: de aflevering kan bij weigering met terugwerkende kracht worden teruggedraaid of vernietigd, mits de weigering terecht is gedaan. Volledige ontbinding van de overeenkomst houdt naar zijn mening overigens altijd een weigering van de goederen. Dit betekent dat door ontbinding de goederen met terugwerkende kracht aan de verkoper toebehoren.
919
918
Omgevingsrecht
Jeugd-, relatie- & erfrecht
Tijdschrift voor Agrarisch recht
Tijdschrift voor Erfrecht 14e jrg. nr. 2, 2013 Mr. P.C. van Es De ontaarde hereditatis petitio – De vordering waarmee een erfgenaam de afgifte van de nalatenschap kan vorderen (de hereditatis petitio), is met de invoering van het nieuwe erfrecht wezenlijk van karakter veranderd. De hereditatis petitio, zoals deze is neergelegd in artikel 4:183 BW, vormt een mengeling van de revindicatie (art. 5:2 BW) en de hereditatis petitio zoals wij die onder het oude recht kenden (art. 881 BW (oud)). Dit heeft tot gevolg dat de eiser niet altijd meer kan volstaan met het bewijs van zijn erfgenaamschap, maar dat hij onder
omstandigheden – afhankelijk van het verweer van de gedaagde – ook zijn eigendomsrecht moet bewijzen. Voorts betekent het dat ook goederen die op het moment van overlijden van de erflater niet meer in diens macht waren (zoals van hem gestolen goederen) met de hereditatis petitio kunnen worden opgeëist. Dit kan de termijn waarbinnen een dief op grond van artikel 3:105 lid 1 BW eigenaar wordt, aanzienlijk verlengen. Zaaksvervanging ten aanzien van de met de hereditatis petitio op te eisen goederen van de nalatenschap vindt alleen in verbintenisrechtelijke zin plaats. Voor een vervreemd goed van de nalatenschap komt een persoonlijke aanspraak tot vergoeding van het door de pseudo-erfgenaam genoten voordeel in de plaats. Prof. mr. E.A.A. Luijten, prof. mr. W.R. Meijer Actualiteiten bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 – In deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van de recente ontwikkelingen op het terrein van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Successiewet 1956.
73e jrg. nr. 3, maart 2013 Preadviezen Verenging voor Agrarisch recht Mr. drs. M.M. Kaajan Ontwikkelingsruimte met de PAS, of toch niet? – Op 31 maart 2010 wijzigde de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) ingrijpend door de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet (Chw). In de Nbw werd een uitgebreide regeling opgenomen om te komen tot een programmatische aanpak tot vermindering van stikstofdepositie (PAS). De termijn voor de wettelijke vaststelling van de PAS, namelijk 31 maart 2012, is verstreken en het is nog maar de vraag of de PAS dit jaar wordt vastgesteld. In dit artikel bespreekt schr. in hoeverre de PAS voor nieuwe activiteiten de oplossing kan bieden die wordt gehoopt. Mr. R. Benhadi
Tijdschriften
Decentralisatie van het natuurbeleid: ontwikkelingen op het vlak van provinciale natuursubsidies – In deze bijdrage wordt ingegaan op de aanleiding en totstandkoming van het Natuurakkoord en de gevolgen van het Natuurakkoord voor het provinciale subsidiestelsel natuuren landschapsbeheer. Dit Natuurakkoord is gesloten tussen Rijk en provincies en betreft de decentralisatie van het natuurbeleid naar de provincies. Schr. stipt kort enkele ontwikkelingen aan die van belang zijn voor natuursubsidies. Mr. drs. L. Boerema, prof. mr. A.A. Freriks, mr. W. Lambooij Soortenbescherming en de agrarische sector – In dit preadvies wordt op drie voor de agrarische sector relevante thema’s nader ingegaan. Aan de orde komen de (gewas)schade in de agrarische sector, de complicaties bij de realisering van ruimtelijke ontwikkelingen en de effecten van reguliere bedrijfsactiviteiten en hoe daarmee om te gaan in het licht van het vigerende soortenbeschermingsregime. Er wordt ingegaan op het voorstel voor de Wet natuurbescherming. Wat zijn belangrijke veranderingen en hoe raken deze de agrarische sector?
Tijdschrift voor Bouwrecht 6e jrg. nr. 4, april 2013 Prof. mr. A.G.A. Nijmeijer Toetsversie Omgevingswet: het gemeentelijk omgevingsplan. Over locatieontwikkelingen en gedelegeerde wijzigingsbevoegdheden – Schr. maakt enkele opmerkingen over locatieontwikkelingsregels en de mogelijkheid voor de gemeenteraad om de bevoegdheid tot wijziging van zo’n plan te delegeren. Naar een nieuw omgevingsrecht (Deel 2). Verslag van de jaarvergadering van de Vereniging voor Bouwrecht gehouden op 12 december 2012 te Amersfoort – Verslag in twee delen van de jaarvergadering van de Vereniging voor Bouwrecht, gehouden op 12 december 2012 te Amersfoort. Mr. drs. F.J. van Velsen Degeneratieschade bij glasvezels – Het glasvezelnet wordt gestaag uit-
gebreid en daarbij wordt niet alleen de reeds bestaande ondergrondse infrastructuur regelmatig beschadigd, maar de glasvezelnetten zelf worden nu ook steeds vaker onderwerp van schadeprocedures. Een bijzonder gegeven daarbij is dat, anders dan bij alle andere leidingen, een glasvezel voor wat zijn functie betreft - namelijk ‘het geleiden van laserlicht’ - nooit honderd procent is te repareren. Dat werpt een juridisch interessante vraag op, want na beschadiging van een glasvezel en reparatie daarvan blijft er dus een restschade over, in het jargon van de branche aangeduid als ’degeneratieschade’. Er zijn inmiddels door het Arnhemse hof twee arresten gewezen over glasvezelschades met sterk contrasterende uitkomsten. Schr. bespreekt en analyseert beide arresten en gaat in op de betekenis van de degeneratieschade als zodanig in het schadevergoedingsrecht. Mr. dr. W.R. Möhlmann Gebiedsontwikkeling en Europees aanbestedingsrecht – Europese regelgeving heeft in veel gevallen een ruim bereik. Echter, vaak is de verleiding groot bij in lidstaten bestaande situaties of constructies aan te nemen dat deze niet worden geraakt door deze regelgeving. Dit is niet anders op het terrein van overheidsopdrachten, in het bijzonder in het kader van de algemene aanbestedingsrichtlijn 2004/18/EG. Een interessant en belangrijk terrein is in dit verband gebiedsontwikkeling. In deze bijdrage gaat schr. allereerst in op de doelstellingen van de Europese Richtlijnen inzake overheidsopdrachten en vervolgens op de definities van overheidsopdrachten voor werken en concessieovereenkomsten voor openbare werken. Daarna worden de verschillende elementen van deze definities nader uitgewerkt aan de hand van de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Afgesloten wordt met een conclusie.
920
Verplichtingen voor verzekeraars op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens – Een verzekeraar die persoonsgegevens verwerkt, bijvoorbeeld door het opslaan van klantgegevens en dossiervorming, is in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (de Wbp) ‘de verantwoordelijke’. Op grond van art. 35 lid 1 Wbp heeft de betrokkene (degene op wie het persoonsgegeven betrekking heeft) het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of en zo ja (lid 2), hoe de hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag welke gegevens een verzekeraar als verantwoordelijke desgevraagd dient te verstrekken op grond van genoemd artikel.
921 Rechten van de mens Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 4e jrg. nr. 1, 2013 S. van Bijsterveld De staat als neutral organiser of religions? Een analyse van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (I) – Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens legt in godsdienstzaken de staat de maatstaf aan van een neutral organiser of religions. Deze typering heeft geen uitdrukkelijke basis in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Waar komt die uitdrukking vandaan, wat bedoelt het Europees Hof ermee, in welk type zaken hanteert het die uitdrukking en welk beeld over de verhouding tussen de staat en religie gaat daarachter schuil? Deze bijdrage beoogt deze vragen te beantwoorden. De conclusie is dat de uitdrukking neutral and impartial organiser of religions een ongeschikte beoordelingsmaatstaf vormt.
Privacy Aansprakelijkheid, Verzekering en Schade Nr. 1, 2013 Mr. J.P. Grauss, AV&S 2013/3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1163
Tijdschriften
922
923
Rechtspleging & procesrecht
Sociaal Recht
TREMA
Tijdschrift voor Arbeid & Onderneming
36e jrg. nr. 3, maart 2013 Prof. dr. R.W.M. Giard Waarheidsvinding. Hoe de juridische werkelijkheid het methodologische ideaal kan naderen – In deze zoektocht naar mogelijkheden om accuraat feitenonderzoek en een goede toepassing van het recht nader tot elkaar te brengen, onderzoekt schr. tevens welke rol de rechter bij waarheidsvinding kan spelen. Hierbij wordt met name naar de civiele rechtspraak gekeken. Onderzocht wordt hoe een feitenonderzoek moet worden vormgegeven. Daarnaast is voor een optimale rechtspraak domeinkennis vereist. Deze bestaat uit het positieve recht en daaraan gerelateerde doctrine. Schr. betoogt dat inzichten over hoe fouten bij de feitenvaststelling worden gemaakt (en hoe deze te vermijden) in de praktijk van het recht moeten worden opgenomen. Deze inzichten uit de sociale wetenschappen, wetenschapsfilosofie en methodologie zullen langs de weg van het interdisciplinair onderzoek hun weg naar de rechtspraktijk moeten vinden teneinde een effectievere en efficiëntere rechtspraak mogelijk te maken. Mr. K.G.F. van der Kraats Klacht een gratis advies, maar we moeten er wel wat mee doen – Recentelijk is het rapport ‘Klagen helpt’ van de evaluatiecommissie onder leiding van Peter Duinkerken gepubliceerd. Hierin wordt de in 2002 opgestelde en in 2009 gewijzigde landelijke klachtenregeling geëvalueerd. Schr. bespreekt een aantal aanbevelingen uit dit rapport en vraagt de landelijke klachtencoördinator Mariëtte Lokman en professor Miek Laemers om een toelichting op een aantal punten. De conclusie is dat voor de effectiviteit van een klachtenregeling uniformiteit een vereiste is, maar ook dat gerechtsbesturen klachten moeten gebruiken om te komen tot organisatie- en kwaliteitsverbetering.
1164
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
2e jrg. nr. 1, maart 2013 Mr. H.J.Th. Biemond, F.C.A. van de Bult, A.P.P. Witteveen De positie van werkgever en werknemer bij een intern onderzoek – Vrijwel alle werkgevers worden met enige regelmaat geconfronteerd met kleine of grote gevallen van onregelmatigheden door werknemers. Inmiddels is het gangbaar in het geval er aanwijzigingen zijn van onregelmatigheden een intern onderzoek te (laten) uitvoeren. Allereerst natuurlijk om te achterhalen wat er precies is gebeurd. Maar de belangrijkste reden om een intern onderzoek uit te voeren, is de mogelijkheid die het biedt de kwestie intern op te lossen voordat de onregelmatigheden openbaar worden. In dit artikel belichten schrs. de juridische positie van de werkgever en de werknemer in het interne onderzoek. Daarvoor onderzoeken zij de aard van het interne onderzoek in een arbeidsrechtelijke context en wegen de rechten van de werkgever af tegen de rechten van de werknemer. Mr. dr. M.A. Verbrugh Grensoverschrijdende omzetting na het Vale-arrest en de positie van werknemers – In deze bijdrage staat de positie van werknemers bij een grensoverschrijdende omzetting centraal. Zoals blijkt, is het meest belangrijke aspect daarvan het behoud van medezeggenschapsrechten. Voordat daarop nader wordt ingegaan, worden enkele algemene kenmerken van de rechtshandeling uiteengezet, wordt de mogelijkheid tot grensoverschrijdende omzetting in Nederland onderzocht, evenals de mogelijke gevolgen voor werknemers, dit laatste mede in het licht van de voorgestelde regeling door de Commissie Vennootschapsrecht. Voor die regeling wordt onderzocht of zij in voldoende mate rekening houdt met bestaande medezeggenschapsrechten bij een structuurvennootschap die wordt omge-
zet in een buitenlandse vennootschap. Gezien het belang van de vrijheid van vestiging voor dit onderwerp, wordt de belangrijkste rechtspraak op dit gebied besproken. Mr. I. Zaal Herziening van het enquêterecht – In 2007 kondigde de Minister van Justitie een evaluatie van het enquêterecht aan. In het kader daarvan is onder meer het advies ingewonnen van de Sociaal-Economische Raad (SER), empirisch onderzoek gedaan door de Rijksuniversiteit Groningen en heeft een aantal rondetafelgesprekken met experts plaatsgevonden. De algemene conclusie was dat het enquêterecht een nuttig instrument is voor de beslechting van geschillen bij rechtspersonen en geen ingrijpende aanpassing behoeft. Op bepaalde onderdelen is echter verbetering wenselijk. Een voorstel tot wijziging is ter consultatie neergelegd en heeft vervolgens geleid tot het wetsvoorstel wijziging enquêterecht dat per 1 januari 2013 is ingevoerd. In deze bijdrage gaat schr. in het bijzonder in op de gevolgen van de wijziging voor de vakbonden en ondernemingsraad.
Arbeidsrecht Nr. 4, 2013 Mr. R. Kingma, ArbeidsRecht 2013/22 De weging van de vennootschappelijke medezeggenschap binnen de EU: geen appels met peren vergelijken – Sinds de introductie van de Europese vennootschap (SE)-Richtlijn in 2001 wordt de hoogste-aantaldoctrine gehanteerd voor weging van de vennootschappelijke medezeggenschap binnen de EU-lidstaten. Deze weging is van belang bij grensoverschrijdende fusies en bij de oprichting van een Europese vennootschap (SE). In deze bijdrage stelt schr. een inhoudelijk benadering van deze weging voor. Het doel van deze inhoudelijke benadering is te laten zien dat er betere wegingsmethoden denkbaar zijn dan de hoogste-aantaldoctrine. Een inhoudelijke benadering hoeft volgens schr. niet te complex te zijn. Schr. beschrijft de wegingsproblematiek in het licht van de grensoverschrijdende juridische fusie. Mr. P. Hufman, ArbeidsRecht 2013/23 De bestuurder en zijn arbeidsovereenkomst in faillissement – Op 13 juli 2012 overwoog de Hoge Raad dat een werknemer die indirect
Tijdschriften
enig aandeelhouder was van zijn eigen werkgever, een arbeidsovereenkomst had in de zin van art. 40 Faillissementswet. Hiermee kon de loonvordering die deze werknemer had ingediend in het door hemzelf aangevraagde faillissement worden toegelaten. Naast een bespreking van dit arrest komen in dit artikel de positie, het ontslag en de toepasselijke arbeidsrechtelijke bescherming van een bestuurder in faillissement aan de orde. Mr. F.C. van Uden, ArbeidsRecht 2013/24 Klokkenluiden: verder van het huis met het Huis (2) – Twee uitersten op klokkenluidersgebied hebben vorig jaar het licht gezien. Enerzijds het op 1 oktober 2012 gestarte Adviespunt klokkenluiders, anderzijds het in mei 2012 ingediende Initiatiefwetsvoorstel tot oprichting van het Huis voor klokkenluiders. Daarnaast heeft de Hoge Raad zich recentelijk in Quirijns/TGB voor het eerst sinds jaren weer over klokkenluiden uitgelaten. Schr. betoogt dat het Adviespunt too little too late is en het Huis op zijn best too much too soon. Volgens schr. kunnen partijen, advocaten en rechters hun blik voorlopig beter op Straatsburg richten waar het Europese Hof voor de Rechten van de Mens flink aan de weg timmert. In deel 1 (ArbeidsRecht 2013/18, afl. 3) van deze bijdrage is de stand van zaken in de Straatsburgse en Nederlandse jurisprudentie besproken. In deel 2 komen het Adviespunt en het Huis aan de orde. Mr. R. van Arkel, ArbeidsRecht 2012/25 Staken bij essentiële diensten – Met enige regelmaat proberen werkgevers een aangekondigde staking door de rechter te laten verbieden. Meestal worden hun vorderingen afgewezen. Als een staking wél onrechtmatig wordt geacht, komt dit vaak doordat een essentiële dienst door een staking wordt geraakt. Het is onduidelijk wat precies onder een essentiële dienst moet worden verstaan. Ook ontbreekt een duidelijk toetsingskader waarbinnen de rechter beoordeelt of een staking bij een essentiële dienst onrechtmatig is. In dit artikel gaat schr. nader in op deze problematiek. Schr. stelt voor om bij het oordeel over de onrechtmatigheid
onderscheid te maken tussen zuiver essentiële diensten, essentiëlere diensten, en niet-essentiële diensten. Mr. drs. R.J. van der Ham, ArbeidsRecht 2012/26 Moeder help! Aansprakelijkheidsrisico’s voor sociale maatregelen bij reddingsoperaties van een dochter – Nederland heeft het economisch gezien zwaar. Met regelmaat steken moedermaatschappijen hun noodlijdende dochters een reddende hand toe, al dan niet in de vorm van toezeggingen over sociale maatregelen. Daarbij wordt de moedermaatschappij in toenemende mate voor die reddende hand aansprakelijk gesteld. In dit artikel staat schr. stil bij de aansprakelijkheidsrisico’s die zich kunnen voordoen bij een dergelijke reddingsactie.
PS Documenta 47e jrg. nr. 4, 2013 Mr. J. van Hoof, mr. H. Nacinovic, PS Documenta 2013/47 De nieuwe Participatiewet – Eén van de belangrijkste hervormingsoperaties uit het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ is het tot stand brengen van de Participatiewet. Bij die wet worden de doelgroepen van de huidige Wet sociale werkvoorziening (Wsw), Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) en Wet werk en bijstand (WWB) grotendeels gebundeld. In haar aan de Kamer gezonden contourennota Participatiewet schrijft Staatssecretaris Kleinsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat hiertoe dit voorjaar een wetsvoorstel wordt ingediend, dat per 1 januari 2014 in werking moet treden. Op dit moment is er formeel nog een wetsvoorstel aanhangig dat min of meer hetzelfde beoogt, het voorstel Invoeringswet Wet werken naar vermogen. Dit wetsvoorstel is met de val van het vorige kabinet in de ijskast terecht gekomen en komt daar, naar het zich laat aanzien, niet meer uit. In dit artikel geven schrs. een inhoudelijke bespreking van het nieuwe wetsvoorstel. D. Janssen, PS Documenta 2013/48 Geboortedatum onbekend – Een geboortedatum lijkt een gegeven. Voor ruim 78.000 mensen in Nederland is dit echter niet het geval. Socialezekerheidswetgeving gaat uit van de registratie in de basisadministratie. Hoe verloopt dit praktisch gezien in het geval van een
onbekende geboortedatum? Schr. bespreekt de (inschrijving in de) basisadministratie, de socialezekerheidswetgeving, de fictieve geboortedatum en de praktijk. Schr. sluit af met een blik op de toekomst.
924 Staats- & bestuursrecht Aansprakelijkheid, Verzekering en Schade Nr. 1, 2013 Mr. L. Di Bella, AV&S 2013/2 De relativiteit van de onrechtmatige overheidsdaad. De toepassing van het relativiteitsvereiste bij schending van publiekrechtelijke normen door de overheid in vergelijking met schending van privaatrechtelijke normen door andere (rechts)personen Zie onder Burgerlijk (proces) recht
Juridisch up to date Mr. J.H.W. Koster Verdeling van schaarse publieke rechten: maximalisering en rechtsbescherming – Jurisprudentie over perikelen rondom de verdeling en toekenning van schaarse publieke rechten blijft zich ontwikkelen. In 2012 hebben het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB 24 mei 2012, AB 2013, 66) en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 11 juli 2012, AB 2013, 64) hierover interessante uitspraken gedaan. In de CBb zaak ging het over maximalisering van toe te kennen rechten (algemene cap en individuele cap) in een zogenaamde ‘2,6 Ghz-veiling’. In de Afdelingszaak betrof het toekenning van een schaarse subsidie die ten onrechte bleek te zijn afgewezen en stonden rechtsbescherming en rechtsherstel centraal. Schr. bespreekt beide uitspraken.
Tijdschrift voor Praktisch Bestuursrecht Nr. 2, maart 2013 R.J. Boogers & R.E. Wannink Onvoldoende documenten ter inzage gelegd: benadeeld of niet?
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1165
Tijdschriften
– Als aannemelijk is dat belanghebbenden niet zijn benadeeld mag ingevolge art. 6:22 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een besluit ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel in stand worden gelaten. Schrs. onderzoeken de verhouding tussen art. 6:22 Awb en de vormvoorschriften van artt. 3:11 Awb en 3:12 Awb. In deze laatste artikelen wordt bepaald dat het ontwerpbesluit en daarop betrekking hebbende stukken ter inzage moeten worden gelegd en de wijze waarop dat moet geschieden. Na een bespreking van relevante rechtspraak wordt door schrs. de parlementaire geschiedenis van art. 3:11 Awb besproken, gevolgd door art. 3:12 Awb in relatie tot art. 6:22 Awb. De conclusie is dat als er stukken ontbreken bij de terinzagelegging, art. 6:22 Awb terughoudend wordt toegepast. Het bestuursorgaan is en blijft hiervoor verantwoordelijk; een gebrek mag niet eenvoudigweg op de burger worden afgewenteld. Dit zou het vertrouwen niet ten goede komen en afbreuk doen aan de rechtsbeschermingsgedachte.
Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 4e jrg. nr. 1, 2013 P. van Sasse van Ysselt Financiële verhoudingen tussen overheid, kerk en religieuze organisaties – Publieke financiering van gebedshuizen of religieuze organisaties blijkt regelmatig onderwerp te zijn van een stevig politiek en maatschappelijk debat. Bijzonder aan de financiën is evenwel
1166
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
dat zij van oudsher een belangrijke en soms onmisbare schakel hebben gevormd tussen voornoemde entiteiten. Die financiële betrekkingen zijn er vaak (geweest) vanuit wederkerige belangen. Het algemeen belang vormde daarbij een gemeenschappelijk referentiekader, zowel in het begin van de negentiende eeuw als met de opkomst van de (sociale) verzorgingsstaat. Hoe kan tegenwoordig worden aangekeken tegen de financiële betrekkingen tussen overheid, kerk en religieuze organisaties? Deze vraag staat centraal in dit artikel. Ter beantwoording daarvan wordt eerst stilgestaan bij de constitutioneel historische context van genoemde financiële betrekkingen, waarna afzonderlijke deelthema’s aan de orde komen. Daarna volgt een slotbeschouwing.
925 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Rechtskundig Weekblad 76e jrg. nr. 31, 30 maart 2013 S. Raats De beïnvloedbare strafrechter. Een empirisch onderzoek naar het ankereffect van de strafeis van het openbaar ministerie – (België) Uit de verankeringstheorie vloeit voort dat een numeriek oordeel, waarbij de beslisser geen zekerheid heeft over de uitkomst, wordt beïnvloed door de numerieke standaard of het ankerpunt dat de beslisser voordien in overweging heeft genomen. Dit betekent dat een cijfer waaraan de beslisser wordt blootgesteld voorafgaand aan de beslissing, een rol speelt in het uiteindelijke
oordeel. Toegepast op de straftoemetingsbeslissing blijkt dat de strafrechter bij het nemen van de straftoemetingsbeslissing steeds wordt geconfronteerd met één cijfer dat meteen in het oog springt, namelijk de strafeis van het Openbaar Ministerie. De resultaten van dit onderzoek, uitgevoerd door masterstudenten Rechten, geven aan dat de strafeis daadwerkelijk fungeert als ankerpunt voor de straftoemeting. Dit betekent dat de straf die wordt opgelegd in een specifieke strafzaak gerelateerd is aan de straf geëist door de parketmagistraat.
Rechtskundig Weekblad 76e jrg. nr. 32, 6 april 2013 K. Lammens De verruimde minnelijke schikking van artikel 216bis Sv. in fiscale strafzaken - Theorie en praktijk – (België) Ingevolge de wetten van 14 april 2011 en 11 juli 2011 werden de mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie om een minnelijke schikking voor te stellen gevoelig uitgebreid. Ondertussen werd een praktijk van minnelijke schikkingen opgebouwd, voornamelijk in fiscale strafzaken. In deze bijdrage wordt vanuit de praktijk stilgestaan bij de minnelijke schikking in fiscale strafzaken.
Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 4e jrg. nr. 1, 2013 J. Janssen De rol van religie bij het afbakenen, verklaren en aanpakken van eergerelateerd geweld – Het afgelopen decennium heeft eergerelateerd geweld zich in politiek en media in een grote belangstelling mogen verheugen. Maar welke gedragingen gaan er onder dit paraplubegrip schuil en hoe wordt de relatie met religie gelegd?
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
ne veiligheid buisleidingen. Hiertoe wordt de definitie van het begrip buisleiding aangepast. Ook wordt een wijziging aangebracht met betrekking tot het bevoegd gezag voor buisleidingen. Ten slotte wordt hoofdstuk 12 van de Wet milieubeheer, alsmede de definitie van ‘Onze Minister’ in hoofdstuk 1 van die wet aangepast aan de departementale herindeling. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip.
Wijziging Politiewet 2012
Wet van 28-03-2013, Stb. 2013, 128
Inwerkingtreding
(Kamerstukken 33 300)
926 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A en H, voor zover het betreft de invoeging van artikel 38c, van de Wet van 20 december 2012 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de positie van de korpschef en van de regioburgemeester alsmede enkele andere verbeteringen (Stb. 2012, 660) – De genoemde onderdelen van de wet treden in werking met ingang van 1 mei 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 03-04-2013, Stb. 2013, 126
Beheer risicoregister 927 - Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet veiligheidsregio’s in verband met het beheer van het openbaar register met gegevens over de externe veiligheid, regels inzake buisleidingen en de departementale herindeling – In titel 12.2 van de Wet milieubeheer is het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) aangewezen als beheerder van het risicoregister. Sinds enkele jaren wordt dit beheer feitelijk uitgevoerd door een in de verwerking van dergelijke gegevens gespecialiseerde beheersorganisatie van het Interprovinciaal Overleg (IPO). Met deze wet wordt beoogd titel 12.2 in overeenstemming te brengen met de huidige situatie ten aanzien van de uitvoering van de publieke beheerstaak met betrekking tot het risicoregister. In verband hiermee is tevens een wijziging van de Wet veiligheidsregio’s opgenomen. De wet voorziet er daarnaast in dat titel 12.2 van de Wet milieubeheer in overeenstemming wordt gebracht met het Besluit exter-
Openbaarheid WOZ 928 - Wet tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken in verband met een verruiming van de openbaarheid van de WOZ-waarde en enkele technische aanpassingen – In de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) zijn de algemene regels ten aanzien van de waardebepaling en de waardevaststelling van onroerende zaken opgenomen. Gemeenten stellen op grond van de Wet WOZ de waarde vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De rijksbelastingdienst, de waterschappen en de gemeenten gebruiken de objectief vastgestelde WOZwaarde voor de belastingheffing en zijn dan ook afnemers van de WOZwaarde. Waarvoor zij de WOZ-waarde afnemen is geregeld in verschillende wetten, zoals de Wet inkomstenbelasting 2001, de Gemeentewet en de Waterschapswet. Vanwege de objectiviteit en de betrouwbaarheid van de WOZ-waarde wordt deze waarde steeds breder gebruikt. Deze wet bevat een aantal wijzigingen van de Wet WOZ. Het betreft de verruiming van de openbaarheid van de WOZ-waarde van woningen, de regeling van de landelijke voorziening WOZ bij het Kadaster en het schrappen van de zogenoemde Fierensmarge. Al deze onderwerpen hangen met elkaar samen en dragen volgens het kabinet juist door die onderlinge samenhang bij aan een verbetering van het WOZ-stelsel als geheel. De verwachting is dat meer openbaarheid kan bijdragen aan een grotere maatschappelijke controle van waardegegevens, die de kwaliteit en de toepasbaarheid ervan ten goe-
de zou kunnen komen. Bovendien kan transparantie bijdragen aan een hoger acceptatieniveau van de WOZbeschikkingen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat er op termijn minder bezwaar- en beroepschriften worden ingediend. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 28-03-2013, Stb. 2013, 129 (Kamerstukken 33 462)
Broeikasgasemissies 929 - Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met de vaststelling van Verordening (EU) nr. 600/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de verificatie van broeikasgasemissie- en tonkilometerverslagen en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 181) en van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 181) – Met ingang van 1 januari 2013 start de derde handelsperiode van het Europees systeem van handel in broeikasgasemissierechten (hierna: EU-ETS). Het EU-ETS is in 2009 herzien met het vaststellen van het Europees klimaat- en energiepakket (Richtlijn 2009/29/EG). De herziening van het EU-ETS heeft het systeem sterk geharmoniseerd. Een onderdeel van deze harmonisering is het vaststellen van de twee in de aanhef genoemde verordeningen ter uitvoering van de artikelen 14 en 15 van de herziende richtlijn ETS, die de aanleiding vormen voor deze wet. Deze verordeningen vervangen met ingang van 1 januari 2013 de nationale regels omtrent monitoring, rapportage en verificatie die zijn opgenomen in hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer en onderliggende regelgeving. Beide verordeningen (en dientengevolge ook deze wet) brengen geen ingrijpende veranderingen voor Nederlandse bedrijven of verificateurs met zich mee. De wet betreft dan ook louter een redactionele en juridisch-technische aanpassing aan
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1167
Wetgeving
de verschuiving van voorschriften voor monitoring en verificatie naar een ander niveau van regelgeving (van ministeriële regeling naar EUverordening). Wet van 28-03-2013, Stb. 2013, 130 (Kamerstukken 33 466)
Wet financiering politieke partijen Inwerkingtreding 930 - Besluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de Wet van 7 maart 2013 houdende regels inzake de subsidiëring en het toezicht op de financiën van politieke partijen (Wet financiering politieke partijen) (Stb. 2013, 93) – De wet treedt in werking met ingang van 1 mei 2013, met uitzondering van artikel 40, onderdeel A. Inwerkingtredingsbesluit van 28-03-2013, Stb. 2013, 131
Commissie toezicht financiën politieke partijen 931 - Besluit houdende regels met betrekking tot de werkwijze van de Commissie toezicht financiën politieke partijen (Besluit financiering politieke partijen) – Bij de Wet financiering politieke partijen wordt de Commissie toezicht financiën politieke partijen (hierna: de commissie) ingesteld. De commissie is een onpartijdige commissie (die onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt) bestaande uit drie gezaghebbende deskundigen op het terrein van partijfinanciering. De commissie adviseert de minister van BZK over onderwerpen met een bepaalde mate van beoordelingsruimte of beleidsruimte. Het gaat om het aanwijzen van een rechtspersoon als neveninstelling van een politieke partij, het mogelijk om veiligheidsredenen achterwege laten van de gegevens van natuurlijke personen op de overzichten van bijdragen en schulden en het opleggen van een bestuurlijke boete. De commissie kan tevens adviseren een bestuurlijke boete op te leggen zonder dat de minister daartoe een voornemen heeft. Bij dit besluit worden nadere regels gesteld over de werkwijze van de commissie. Besluit van 28-03-2013, Stb. 2013, 132
1168
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Geheimhoudersgesprekken 932 - Besluit houdende aanpassing van het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken met het oog op de vernietiging van geheimhoudersgesprekken – Met dit besluit wordt voorzien in aanpassing van artikel 4 van het Besluit bewaren en vernietigen nietgevoegde stukken, zodat de procedure voor de vernietiging van de zogenaamde geheimhoudersgesprekken wordt vereenvoudigd. De regeling voorziet erin dat de officier van justitie bij voorbaat een generiek bevel tot vernietiging aan de opsporingsambtenaar kan verstrekken, op grond waarvan de daarvoor in aanmerking komende communicatie terstond wordt vernietigd. Gebleken is dat de huidige regeling veel administratieve inspanningen vergt en een onevenredig groot beslag legt op de personele capaciteit van de politie. In 2011 is ter verlichting reeds een systeem van nummerherkenning voor geheimhoudersgesprekken ingevoerd, dat echter alleen betrekking heeft op advocaten. Thans wordt een regeling voorgesteld die van toepassing is op geheimhouderscommunicatie die niet onder het systeem van nummerherkenning valt. Besluit van 10-04-2013, Stb. 2013, 135
Nieuwe wetsvoorstellen Aanpassingen Wgr 933 - Wetsvoorstel (03-04-2013) tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en een aantal andere wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur en de invoering van een bedrijfsvoeringsorganisatie met rechtspersoonlijkheid, alsmede regeling van diverse andere onderwerpen – Het onderhavige wetsvoorstel bevat diverse wijzigingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Ten eerste betreffen dit wijzigingen die verband houden met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur. Tot nu toe is via
tijdelijke overgangsrechtelijke voorzieningen geregeld dat doorwerking van de Gemeentewet en de Provinciewet van ná de dualisering wordt verhinderd. Deze voorzieningen worden permanent gemaakt. Dat vergt wijziging en een zelfstandige, uitgebreidere regeling van het (intergemeentelijk) openbaar lichaam, waardoor een einde komt aan de vangnet-functie die artikel 33 van de Wgr vervult en bovendien niet langer verwezen hoeft te worden naar gemeentewettelijke regels van vóór de dualisering. Bovendien is nu voor onderwerpen zoals taakverwaarlozing, schorsing en vernietiging en inwerkingtreding van algemeen verbindende voorschriften een zelfstandige regeling in de Wgr nodig. Het vervallen van artikel 33 van de Wgr brengt voorts met zich dat, los van de dualisering, een aantal bevoegdheden van het openbaar lichaam worden geëxpliciteerd als gevolg van de rechtsontwikkeling. Verder wordt een nieuwe organisatievorm geïntroduceerd, met rechtspersoonlijkheid, die beter is toegesneden op gemeenschappelijke regelingen die zijn gericht op bedrijfsvoering en uitvoering. Ten slotte vindt nog een aantal aanpassingen van uiteenlopende aard plaats, waaronder een versterking van de invloed van de raden op de begroting en de jaarrekening van het openbaar lichaam en het gemeenschappelijk orgaan en een regeling voor de bekendmaking van gemeenschappelijke regelingen. Kamerstukken II 2012/13, 33 597, nrs. 1-4
Stichting en opheffing openbare scholen 934 - Wetsvoorstel (03-04-2013) tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES in verband met de stichting en opheffing van openbare scholen door verzelfstandigde besturen in het primair onderwijs – Dit wetsvoorstel strekt ertoe de stichtings- en opheffingssystematiek in het primair onderwijs voor verzelfstandigde besturen van openbaar onderwijs en voor de besturen van bijzonder onderwijs meer met elkaar gelijk te trekken. Het openbaar onderwijs is in nagenoeg iedere
Wetgeving
gemeente verzelfstandigd. Met die verzelfstandiging is het bevoegd gezag van openbare scholen op afstand van de gemeente geplaatst. Verzelfstandigde besturen voor openbaar onderwijs oefenen dan ook, net als besturen voor bijzonder onderwijs, alle taken van het bevoegd gezag uit. Vooralsnog is de bevoegdheid om scholen te stichten en op te heffen echter voorbehouden gebleven aan de gemeente. Het stichten en opheffen van scholen is een wezenlijk onderdeel van het besturen van een onderwijsorganisatie. Door verzelfstandigde besturen de mogelijkheid te bieden zelf te besluiten over stichting en opheffing van scholen, brengt dit wetsvoorstel hen in een volwaardige positie als bevoegd gezag. Tevens worden hiermee de voorschriften voor openbaar en bijzonder onderwijs meer gelijkwaardig aan elkaar, hetgeen past binnen het duale onderwijsstelsel. Kamerstukken II 2012/13, 33 598, nrs. 1-3
Vervalste geneesmiddelen 935 - Wetsvoorstel (03-04-2013) tot wijziging van de Geneesmiddelenwet ter implementatie van richtlijn 2011/62/EU om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden – Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2011/62/ EU tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden. In Nederland is richtlijn 2001/83 verwerkt in de Geneesmiddelenwet. Dit implementatievoorstel wijzigt dan ook met name de Geneesmiddelenwet en de daaronder hangende regelingen. Daarnaast zullen enkele overtredingen worden aangemerkt als economische delicten in de zin van de Wet op de economische delicten. Richtlijn 2011/62 brengt in de eerste plaats aanscherpingen aan bij reeds bestaande verplichtingen voor fabrikanten, groothandelaars en apotheekhoudenden. Daarnaast wordt een aantal nieuwe verplich-
tingen geïntroduceerd voor actoren die tot dusver niet zelfstandig onder de geneesmiddelenregelgeving waren gebracht. Hierbij moet worden gedacht aan de zogeheten ‘bemiddelaars’ in geneesmiddelen en aan fabrikanten, importeurs en groothandelaars van werkzame stoffen. Bemiddelaars worden verplicht zich vooraf te registreren. Bemiddeling zonder registratie is verboden. Er komen verder nieuwe regels ten aanzien van werkzame stoffen die gebruikt worden bij de vervaardiging van geneesmiddelen. Tot dusver rustte in hoofdzaak op de geneesmiddelenfabrikant de verplichting om zich te vergewissen van de kwaliteit van door hem gebruikte werkzame stoffen. In de toekomst zullen importeurs en fabrikanten van werkzame stoffen hiermee ook zelf worden belast. Werkzame stoffen mogen verder voortaan uitsluitend worden ingevoerd (dat wil zeggen: van buiten de Europese Unie binnen de Europese Unie worden gebracht) indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. Importeurs, fabrikanten en groothandelaars in werkzame stoffen dienen hun activiteiten voorts vooraf te melden. Twee andere nieuwe maatregelen zijn het verplicht aanbrengen van veiligheidskenmerken op de verpakking van (voornamelijk) receptgeneesmiddelen, alsmede de invoering van een nationale website en een gemeenschappelijk logo bij de zogeheten ‘verkoop op afstand’ van geneesmiddelen. Kamerstukken II 2012/13, 33 599, nrs. 1-4
Ernstige criminaliteit NL-VS 936 - Wetsvoorstel (05-04-2013) houdende goedkeuring van de op 19 november 2010 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake verbetering van de samenwerking bij het voorkomen en bestrijden van ernstige criminaliteit (Trb. 2010, 321) – De in de aanhef genoemde overeenkomst (hierna te noemen: het PCSC-verdrag) houdt verband met het zogenoemde ‘Visa Waiver Pro-
gram’ (VWP), op grond waarvan ingezetenen van andere landen vrijgesteld van een visumplicht voor de Verenigde Staten. In dat verband is Nederland, net als andere lidstaten van de Europese Unie die tot het VWP zijn toegelaten, verzocht te participeren in een ‘Preventing and Combating of Serious Crime Agreement’ (het PCSC-verdrag). Het PCSCverdrag voorziet in een verdere verdieping van de politiële samenwerking tussen Nederland en de Verenigde Staten en vormt een aanvulling op de bestaande afspraken en overeenkomsten. Het PCSC-verdrag voorziet ten eerste in de verplichting voor de verdragspartijen om linkgegevens ten aanzien van DNA-profielen en vingerafdrukken die in overeenstemming met het nationale recht zijn verzameld, beschikbaar te stellen. De verdragspartijen bepalen welke DNA-profielen en vingerafdrukken zij in hun nationale databank opslaan. Voor Nederland gaat het dan om DNA-profielen van sporen van onbekende verdachten, profielen van verdachten en veroordeelden wegens misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, en profielen van personen die hun straf of maatregel hebben ondergaan ter zake van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en die hebben toegestemd in het afnemen van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van hun DNA-profiel. Het PCSC-verdrag voorziet voorts in de mogelijkheid voor de verdragspartijen om, ter voorkoming van ernstige strafbare feiten en terroristische misdaden, in overeenstemming met het nationale recht in individuele gevallen ook zonder voorafgaand verzoek persoonsgegevens te verstrekken aan het bevoegde contactpunt van de andere verdragspartij. Vereist is dat bijzondere omstandigheden reden geven tot het vermoeden dat de betrokken subjecten betrokken zijn bij terroristische activiteiten of bij ernstige strafbare feiten dan wel dat deelgenomen wordt aan een criminele groepering of organisatie. Verder bevat het regels over de bescherming van persoonsgegevens. De verdragspartijen zijn gehouden te waarborgen dat de verstrekte persoonsgegevens adequaat en ter zake
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1169
Wetgeving
dienend zijn voor het specifieke doel van de overdracht, de persoonsgegevens slechts zo lang te bewaren als nodig is voor het specifieke doel waarvoor de gegevens zijn verstrekt of verder verwerkt en te waarborgen dat mogelijk onjuiste persoonsgegevens tijdig onder de aandacht van de ontvangende partij worden gebracht, zodat passende maatregelen kunnen worden genomen ter verbetering. Het gebruik van de verstrekte gegevens in een strafzaak is slechts mogelijk op grond van een verzoek om rechtshulp. Het verdrag voorziet ten slotte in waarborgen op het gebied van de rechtsbescherming en regeling van het toezicht op de verwerking van de persoonsgegevens. Kamerstukken II 2012/13, 33 603, nrs. 1-4
937
Vervolgstukken Cliëntenrechten zorg Verslag van een schriftelijk overleg (16-4-2013) over het wetsvoorstel tot vaststelling Wet cliëntenrechten zorg. Kamerstukken I 2012/13, 32 402, B
Wijziging Wet op de orgaandonatie Eindverslag (16-4-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de orgaandonatie in verband met nieuwe medisch-technische ontwikkelingen. Kamerstukken I 2012/13, 32 711, B
Drugs- en vuurwapencriminaliteit Voorlopig verslag (16-4-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie in verband met de verruiming van de kring van ambtenaren, belast met de opsporing van de in deze wetten strafbaar gestelde feiten, alsmede van enkele andere wettelijke voorschriften van strafvorderlijke aard. Kamerstukken I 2012/13, 33 012, B
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie. Kamerstukken I 2012/13, 33 032, C
Verkleining gemeenteraden Voorlopig verslag (9-4-2013) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met het terugbrengen van het aantal gemeenteraadsleden tot op het niveau van voor de dualisering van het gemeentebestuur. Kamerstukken I 2012/13, 33 084, B
Winstuitkering medisch-specialistische zorgaanbieders Nader verslag (16-4-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medischspecialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren. Kamerstukken II 2012/13, 33 168, nr. 9
Intrekking Wet overleg minderheden Voorlopig verslag (16-4-2013) 0ver het wetsvoorstel tot intrekking van de Wet overleg minderhedenbeleid in verband met de herijking van de overlegvorm over het integratiebeleid. Kamerstukken I 2012/13, 33 297, A
Verhoging alcoholleeftijd Voorlopig verslag (11-4-2013) over het initiatiefwetsvoorstel houdende wijziging van de Drank- en Horecawet teneinde enkele leeftijdsgrenzen te verhogen van 16 naar 18 jaar en de preventie en handhaving te verankeren. Kamerstukken I 2012/13, 33 341, B
Transgenders Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (9-4-2013) tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met het wijzigen van de voorwaarden voor en de bevoegdheid ter zake van wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte. Kamerstukken I 2012/13, 33 351,A
Lesbisch ouderschap Memorie van antwoord (12-4-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van
1170
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Nationaliteitseis notaris Nota n.a.v. het verslag (9-4-2013) bij
het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met de uitbreiding van de nationaliteitseis voor benoeming tot notaris tot personen met de nationaliteit van een andere lidstaat van de Europese Unie, van een overige staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse Bondsstaat. Kamerstukken II 2012/13, 33 419, nr. 5
Maximering meeneembare stufi Memorie van antwoord (11-4-2013) en eindverslag (16-4-2013) bij en over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het creëren van de mogelijkheid tot maximering van het gebruik van meeneembare studiefinanciering. Kamerstukken I 2012/13, 33 453, B en C
Hoogwaterbescherming Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (9-4-2013) tot wijziging van de Waterwet (doelmatigheid en bekostiging hoogwaterbescherming). Kamerstukken I 2012/13, 33 465, A
Financiering terrorisme Nota n.a.v. het verslag (12-4-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafrecht BES, en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het financieren van terrorisme. Kamerstukken II 2012/13, 33 478, nr. 6
Beperkende maatregelen gesloten jeugdzorg Memorie van antwoord (17-4-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een grondslag voor het nemen van beperkende maatregelen of controlemaatregelen jegens een jeugdige in de gesloten jeugdzorg tijdens vervoer van de jeugdige en tijdens het verblijf van de jeugdige in het gerechtsgebouw. Kamerstukken I 2012/13, 33 494, B
Lesbisch ouderschap (Rijkswet) Nota n.a.v. het verslag (12-4-2013) bij het voorstel van rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het
Wetgeving
Nederlanderschap in verband met de wijziging van Boek 1 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek betreffende het ontstaan van het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie. Kamerstukken II 2012/13, 33 514 (R1998), nr. 5
Novelle verhuurderheffing Brief van de Minister voor WenR (114-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verhuurderheffing. – Brief met een reactie op het amendement van het lid Klein (33 515, nr. 8) over het verlenen van terugwerkende kracht aan het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verhuurderheffing. Kamerstukken II 2012/13, 33 515, nr. 9
Vreemdelingenketen (RVK) aanbiedt over de periode januari tot en met december 2012. - Het doel van de RVK is om inzicht te geven in de cijfermatige resultaten in de verschillende processen die vreemdelingen in de keten doorlopen. Er is minder informatie beschikbaar over reguliere toelating en toelating in het kader van asiel dan in de edities vóór 2012. Dit is een gevolg van de gefaseerde invoering van het nieuwe systeem van de IND, INDiGO, waarvan inmiddels bekend is dat het niet feilloos werkt, waardoor tijdelijk op beperkte schaal informatie kan worden verstrekt. Zie over deze RVK de Rubriek nieuws van de vorige aflevering (NJB 2013/869, afl. 16, pag. 1100). Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1645
Wijzigingswet kinderopvang Brief van de minister van SZW (9-42013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. – Brief met een reactie op het Actaladvies regeldruk in de kinderopvang. Kamerstukken II 2012/13, 33 538, nr. 16
Verzamelwet SZW 2013 Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (12-4-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Kamerstukken II 2012/2013, 33 556, nrs. 6 en 7
Pensioenleeftijd (Appa) Verslag (12-4-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en de pensioenrichtleeftijd.
Milieuraad Brief van de Staatssecretaris van I&M (5-4-2013) met het verslag van de Milieuraad van 21 maart 2013. - De Europese milieuministers voerden oriënterende debatten over drie wetgevende dossiers: - het voorstel voor herziening van de richtlijn hernieuwbare energie en de richtlijn brandstofkwaliteit met het oog op de duurzaamheidsaspecten van biobrandstoffen (ILUC); - het voorstel voor herziening m.e.r.-richtlijn, en - het voorstel voor een verordening ter implementatie van het Nagoya Protocol inzake toegang tot genetische bronnen. Daarnaast wisselde de Raad van gedachten over de evaluatie van de REACH verordening en is er gesproken over de recente mededeling van de Commissie over het vervolg op de Rio+20 Duurzaamheidsconferentie. Kamerstukken II 2012/13, 21 501-08, nr. 456
Kamerstukken II 2012/13, 33 565, nr. 5
Studiefinanciering
938
Nota’s, rapporten & verslagen Vreemdelingenketen Brief van de Staatssecretaris van V&J (8-4-2013) waarbij hij de Rapportage
Brief van de Minister van OCW (5-42013) ter aanbieding onderzoeken over nieuw stelsel studiefinanciering. - Er wordt een drietal onderzoeken aangeboden die relevant zijn in het kader van de vraag of via een sociaal leenstelsel ruimte gecreëerd kan worden om structureel meer in de kwaliteit van het onderwijs te investeren. Het betreft de volgende onderzoeken: - International Experiences with Student Financing, tuition fees and student financial support in perspective; - Toegankelijkheid hoger
onderwijs, relatie tussen instroom in het hoger onderwijs en huishoudinkomen van jongeren die op 1 oktober 2005 zestien jaar waren; - Bekendheid van de plannen voor het hoger onderwijs, onderzoek onder leerlingen en ouders in opdracht van OCW. In haar brief beschrijft de minister de onderzoeken en hun meest belangrijke uitkomsten en voorziet zij ze van een beleidsreactie. Kamerstukken II 2012/13, 24 724, nr. 114
Toegang GBA Brief van de Minister van BZK (4-42013) met een overzicht dat inzicht geeft in welke organisaties toegang hebben tot de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). - Achtereenvolgens wordt ingegaan op: (1) de systematische verstrekking uit de GBA aan derden, met een overzicht van derden aan wie kan worden verstrekt; en (2) de specifieke grondslag voor verstrekking aan de Stichting Interkerkelijke Ledenadministratie (SILA). Kamerstukken II 2012/13, 27 859, nr. 63
AIVD Jaarplan 2013 Brief van de Minister van BZK (5-42013) over de hoofdlijnen van het AIVD Jaarplan 2013. - Daarbij gaat hij in op: - trends en ontwikkelingen met impact op de nationale veiligheid; - de operationele speerpunten voor 2013; - de strategische prioriteiten voor 2013; - doorlopende operationele onderzoeken en activiteiten 2013; - posterioriteiten voor 2013. Kamerstukken II 2012/13, 30 977, nr. 51
Nareisbeleid Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 4-4-2013) tussen de vaste commissie voor I&A/JBZ-raad en de Staatssecretaris van V&J inzake nareisbeleid (gezinshereniging van vluchtelingen). - De gestelde vragen hebben betrekking op DNA-onderzoek en onderzoek naar de feitelijke gezinsband. Kamerstukken I 2012/13, 31 549, M
Rechtsbijstand Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 9-4-2013) tussen de vaste commissie voor V&J en de Staatssecretaris van V&J over rechtsbijstand. - Er zijn vragen gesteld over het ont-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1171
Wetgeving
werpbesluit eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandverleners. De vragen hebben betrekking op de lagere vergoeding indien de instantie eindigt door een beslissing ‘kennelijk ...’ en op de verhoging van de eigen bijdrage bij verzoeken voortkomend uit de verbreking van een huwelijkse relatie. Kamerstukken I 2012/13, 31 753, C
Jeugdzorg Brief van de Staatssecretarissen van VWS en V&J (9-4-2013) waarbij zij twee rapporten van de Inspectie Jeugdzorg en het rapport Leren van calamiteiten van het Samenwerkend Toezicht Jeugd aanbieden. - De IJZ verwacht bij gebruik van onderaannemers dat er jeugdzorg wordt geleverd van voldoende kwaliteit en dat hoofdaannemers hier voldoende zicht op hebben. Om de kwaliteit van de zorg bij onderaannemers en het toezicht hierop te borgen, is het Protocol voorwaarden inzet particuliere zorgaanbieders in de jeugdzorg als onderaannemer opgesteld. Hiermee worden de hoofdaannemers verantwoordelijk voor het bieden van verantwoorde zorg door de onderaannemers. Het eindoordeel van de IJZ luidt dat bij vijf van de acht hoofdaannemers de uitbesteding van de jeugdzorg voldoende verantwoord plaatsvindt. Bij één hoofdaannemer is de uitbesteding matig te noemen. Bij twee hoofdaannemers luidde het oordeel van de IJZ dat de uitbesteding onvoldoende verantwoord plaatsvond. Op basis van de onderzochte calamiteiten blijkt dat, in verschillende stadia van betrokkenheid bij deze kinderen en gezinnen, professionals en organisaties uit de verschillende sectoren niet voldoende inhoud hebben kunnen geven aan hun handelingsplicht. Het overnemen van de verbeteringen door professionals en hun organisaties vergt enerzijds implementatie van concrete maatregelen, anderzijds vraagt het om een aanpassing in houding, gedrag en aansturing. Het rapport noemt onder andere het gebruik van de Verwijsindex Risicojongeren, scholing en opleiding, ontwikkelen van kennis en het (her)inschatten van veiligheidsrisico’s als punten van verbetering. De inspecties hebben per casus aanbevelingen gedaan aan de betrokken instellingen en de inspecties zien
1172
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
eveneens toe op de implementatie van de verbeteringen. Zoals ook in het rapport vermeld, biedt de decentralisatie van de jeugdzorg, de invoering Passend Onderwijs, de overheveling van de begeleidingsfunctie naar de Wmo en de invoering van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling gemeenten de mogelijkheid om risico’s vroegtijdig te signaleren, zorg- en hulpverlening op maat aan te bieden en zorg integraal te organiseren. Kamerstukken II 2012/13, 31 839, nr. 284
Vluchtelingen oostelijke Middellandse zee regio Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 11-4-2013) tussen de vaste commissie voor I&A/JBZ-raad en de Staatssecretaris van V&J over het rapport ‘Migration and Asylum: mounting tensions in the Eastern Mediterranean’ en de bijbehorende resolutie en aanbevelingen van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa (PACE), over het Griekse nationale actieplan voor asiel- en migratiemanagement en over opvang Syrische vluchtelingen. Kamerstukken I 2012/13, 32 317, CT
Piraterij Brief van de Minister van Defensie (29-3-2013) met een appreciatie van het rapport ‘State or Private Protection against Maritime Piracy?’ van Instituut Clingendael. Tevens gaat zij in op de vraag ‘welke mogelijkheden het kabinet ziet voor aanvullende private security companies, en welke maatregelen het kabinet van zins is te nemen om een geïsoleerde Nederlandse positie te voorkomen’. - Het kabinet is van oordeel dat het rapport van Instituut Clingendael een nuttige bijdrage levert aan de discussie over de bescherming van kwetsbare schepen die varen onder de vlag van het Koninkrijk. Wel kunnen bij het rapport enkele kanttekeningen worden geplaatst. Het kabinet volgt intussen de internationale ontwikkelingen om een level playing field te behouden voor de onder Koninkrijksvlag varende koopvaardij, conform de uitspraken rondom het rapport van de Commissie de Wijkerslooth. Daarbij worden regelmatig relevante factoren zoals vraag, aanbod, prijs en flexibiliteit gemonitord en gewogen. Wanneer
met militaire VPD-capaciteit geen toereikend niveau van bescherming kan worden geboden, en de internationale positie van Nederland negatief wordt beïnvloed, zal het kabinet een besluit nemen over het al dan niet mogelijk maken van gewapende particuliere beveiliging. Kamerstukken II 2012/13, 32 706, nr. 42
EU-regels persoonsgegevens Brief van de vice-voorzitter van de Europese Commissie (22-2-2013) met een reactie op opmerkingen vanuit de Eerste Kamer inzake de voorstellen van de Commissie voor een EUverordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging. - Sefkovic bespreekt in de brief (onder meer) de volgende aspecten van het voorstel voor de verordening: - doelstelling van de voorgestelde verording en - verplichtstelling mechanismen om de beginselen van doelbinding, minimale gegevensverwerking en evenredigheid te handhaven (op grond van het beginsel ‘privacy by default’). Ten aanzien van het richtlijnvoorstel worden de doelstellling en de verplichting om persoonsgegevens eerlijk te verwerken besproken. ž`äėěÿÐðĭÐąääąěÜóėôíġäÿôüýĊĭäėÿäð (vastgesteld 11-4-2013) tussen de vaste commissies I&A/JBZ-raad en V&J en de Staatssecretaris van V&J over de stand van zaken van de onderhandelingen over de EU-verordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging. - Er zijn vragen gesteld met betrekking tot de samenhang tussen richtlijn en verordening, de ruimte voor de publieke sector, informatieverstrekking aan de betrokkene, recht van toegang van de betrokkene, doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen, de cloud en tot slot gedelegeerde regelgeving. Kamerstukken I 2012/13, 33 169, G en H
AWBZ en eigen vermogen Brief van de Staatssecretaris van VWS (4-4-2013) waarin hij meedeelt dat er, in tegenstelling tot wat sommige kamerleden menen, geen akkoord is over de verzachting van de vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdrage in de AWBZ en Wmo. Kamerstukken II 2012/13, 33 204, nr. 30
Nieuws
939
Jaarverslag Hoge Raad 2012 “Ik zeg daarop: de rechtsstaat kost wat” Op 19 april is het digitale jaarverslag van de Hoge Raad over het jaar 2012 gepubliceerd. In dit jaarverslag blikken president Geert Corstens en procureur-generaal Jan Watse Fokkens terug op het afgelopen jaar zowel wat betreft de Hoge Raad als de rechtspraak in brede zin. De directeur bedrijfsvoering geeft zijn visie op wat er nodig is om aan de bezuinigingsopgave waar de Hoge Raad zich voor gesteld ziet, tegemoet te komen. De drie kamers van de Hoge Raad selecteerden ieder vijf relevante eigen uitspraken uit 2012 en in het verslag van het parket wordt aandacht besteed aan de bijzondere taken van de procureur-generaal. Onderdeel van het jaarverslag is verder de klachtbehandeling door de Hoge Raad.
O
ndanks dat de verhoging van de griffierechten voorlopig van de baan is heeft president Corstens voor de lange termijn toch nog wel zorgen. Dan denkt hij aan het afkalvende terrein van de rechter. “Steeds meer delicten worden bestuurlijk afgedaan, zonder tussenkomst van de rechter. Denk aan bestuurlijke boetes, en ook aan taakstraffen door het openbaar ministerie opgelegd. Die verschuiving is niet zonder risico’s. Het kan leiden tot een al te geautomatiseerde handhaving, waarbij te weinig rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het geval. Ook kan er een voor de burger onoverzichtelijk geheel ontstaan aan handhavingstrajecten en kan gemakkelijker rechtsongelijkheid optreden omdat sommige burgers daarin beter de weg kennen dan anderen. Anders dan bij openbare
rechtspraak het geval is, is ook minder zichtbaar wat er bijvoorbeeld in het kader van de OM-afdoening gebeurt. Daar zal de vinger aan de pols moeten worden gehouden. Het probleem dat ik met dergelijke ontwikkelingen heb, is dat burgers minder toegang tot de rechter hebben en dat de controlerende rol van de onafhankelijke rechter afneemt. Als burgers het niet eens zijn met de boete die hun wordt opgelegd, moeten ze zelf actie ondernemen. Dat kost tijd en geld, en niet iedereen kan dat opbrengen. Dan kan het dus zo zijn dat iemand in zijn recht staat maar dat recht niet kan halen. Daar heb ik grote moeite mee. Jazeker, het zal goedkoper zijn, ik zeg daarop: de rechtsstaat kost wat.”
Bestuursrechtspraak Verder herhaalt Corstens, naar aanleiding van de plannen in het Regeerakkoord omtrent de bestuursrechtspraak, nog maar eens het standpunt dat de Hoge Raad al decennialang verkondigt in deze: de bestuursrechtspraak moet worden geïntegreerd in de gewone rechtspraak. Dat is nodig voor de rechtseenheid en geeft de rechtzoekende duidelijkheid: voor welke zaak dan ook ga je eerst naar de rechtbank, kun je in hoger beroep bij een gerechtshof en in cassatie bij de Hoge Raad. Volgens het regeerakkoord gaan de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven samen met de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat zorgt weliswaar voor meer eenheid in het bestuursrecht maar niet voor eenheid binnen het grotere geheel van de drie takken van het recht: burgerlijk recht, strafrecht en bestuursrecht.
De Hoge Raad is voorstander van het toetsen van wetgeving aan de grondwet
Dissenting opinions? Over de aanbeveling van de WRR, gedaan in het rapport over Transparante rechtspraak, om in vonnissen meer pro en contra-argumenten te laten zien zegt Corstens: “Als je dit verder doorvoert, kom je uit bij dissenting opinions, dus dat een rechter in de zetel die het oneens is met de einduitspraak dat ook kenbaar maakt. Ik ben daar een voorstander van, tenminste voor de hoogste rechter, en dan niet in iedere zaak maar in die zaken waarin principiële knopen worden doorgehakt. Door een afwijkende mening kenbaar te maken, laat je zien dat het in zo’n zaak niet altijd een gelopen race is, dat andere argumenten niet zomaar van tafel zijn geveegd maar serieus zijn overwogen. Dat kan het vertrouwen in de rechtspraak goed doen.”
Toetsingsrecht Op de vraag wat hij van de respectieve wetsvoorstellen vindt die toetsing van wetten aan de Grondwet door de rechter mogelijk maakt (Halsema) of juist toetsing aan internationale verdragen onmogelijk (Taverne) antwoordt de president als volgt. “Als de rechter niet meer zou mogen toetsen aan internationaal recht zou dat een grote stap terug betekenen. Dan zou een burger niet meer naar zijn eigen rechter kunnen stappen als hij meent dat de wetgever verdragenrecht niet heeft gerespecteerd. Hij moet, als het om mensenrechten gaat, zijn rechtsbescherming dan zoeken bij de Europese rechter. Dat zou onze rechtsstaat een stuk armer en poverder maken. En Nederland zou in vergelijking met de rechtssystemen om ons heen nog meer een buitenbeentje worden. In andere landen is het wel gebruikelijk om te toetsen aan de grondwet. De Hoge Raad is voorstander van het toetsen van wetgeving aan de grondwet. Je kijkt daarmee naar de concrete toepassing van de wet vanuit de rechts-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1173
Nieuws
sector
civiel
straf
belasting
2012
2012 in % 2011
2011
totaal
2012
2012 in % 2011
2011
2012
2012 in % 2011
2011
2012
2012 in % 2011
instroom
557
564
101%
3919
3895
99%
1042
1140
109%
5518
5599
101%
uitstroom
652
648
99%
4070
3688
91%
1033
1256
122%
5755
5592
97%
uitspraken
610
576
3868
3461
905
1081
5383
5118
39
31
186
198
95
105
320
334
16
29
17
46
33
75
3
41
intrekkingen/ royementen
2011
afdoening griffier
0
0
schorsing
3
41
16
24
16
24
conclusies*
642
664
103%
2281
1992
87%
140
135
96%
3063
2791
91%
eindwerkvoorraad
612
528
86%
3314
3521
106%
969
853
88%
4895
4902
100%
0
uitstroom op verzet
*Vanaf oktober 2012: inclusief toepassing artikel 80a RO-zaken Totaal overzicht van de zaakontwikkeling in de sectoren civiel, straf en belasting in 2012 ten opzichte van 2011
bescherming die de grondwet aan ons allen biedt. Het zou de grondwet die nu op het belangrijk terrein van de grondrechten vooral een slapend bestaan leidt tot leven wekken.’’
Artikel 80a RO Over de eerste ervaringen met het in het afgelopen jaar ingevoerde art. 80a RO, dat de Hoge Raad de mogelijkheid geeft zaken vrij snel na binnenkomst niet-ontvankelijk te verklaren, laat procureur-generaal bij de Hoge Raad Fokkens zich zo uit: “80a is een goede stap in die zin dat de wet nu duidelijk maakt dat het niet vanzelfsprekend is dat ieder cassatieberoep volledig in behandeling wordt genomen, ook als het kansloos is. Met name voor het parket kan dat verschil maken omdat er voorheen in iedere civiele en strafzaak een conclusie moest worden genomen, ook in zaken die vervolgens met een verkorte motivering volgens 81 RO door de Hoge Raad werden afgedaan omdat het middel niet kan slagen en geen rechtsvragen van belang aan de
orde stelt. Op basis van de eerste ervaringen is de winst in de civiele sectie gering: zo’n 10 procent van de zaken wordt nu afgedaan met 80a. Bij de strafsectie is dat meer, zo’n 30 tot 40 procent van de na 1 september 2012 binnengekomen strafzaken is met toepassing van artikel 80a afgedaan en dat op basis van bijna altijd zeer summiere conclusies. (...) Overigens is de tijdwinst die wordt behaald met artikel 80a veel minder dan het percentage van zaken dat ermee wordt afgedaan lijkt aan te geven. Bij toepassing van artikel 80a gaat het immers om de kansloze zaken, die ook in het verleden de minste tijd vroegen en 30% afdoen met 80a levert zeker geen 20% besparing op.”
Uitgelichte uitspraken Zowel de civiele, de straf- als de belastingkamer selecteerden een vijftal uitspraken die zij het relevantst vonden het afgelopen jaar. De civiele kamer koos voor arresten die de volgende kwesties behandelen:
Wat er in het kader van de OM-afdoening gebeurt is, anders dan bij openbare rechtspraak het geval is, minder zichtbaar
1174
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
- kan (standaard)software worden verkocht en doorverkocht of staat het onstoffelijke karakter daaraan in de weg? - flexibele arbeidsrelaties, zzp-ers en aansprakelijkheid voor arbeidsongevallen, - de geldigheid van de door banken gehanteerde ‘verzamel-pandakte’ en de rol van de wetgever, - sanctieregeling Iran 2007 onverbindend verklaard wegens discriminatie naar nationaliteit, - staat mocht opvang uitgeprocedeerde asielzoekster met kinderen niet volledig beëindigen. De strafkamer selecteerde als volgt: - herziening in de ‘zes van Breda’, - wanneer is er sprake van voorbedachte raad? - vernietiging van een vrijspraak, - is het wegnemen van een virtueel masker in het spel Runescape diefstal? - wie heeft spreekrecht in het strafproces? De belastingkamer tot slot koos voor: - vergoeding kosten taxatierapport bij gegrond woz-bezwaar, - dga niet langer aangemerkt als ondernemer voor heffing btw, - geen aftrek van btw bij misbruik van recht, - motorrijtuigenbelasting heffen over auto met Duits kenteken, - uitsluiting van kinderbijslagverzekering is geen discriminatie.
Nieuws
940
Bescherming persoonsgegevens in 2012 en 2013 Het College Bescherming Persoonsgegevens constateert in zijn terugblik op 2012 dat de overheid in toenemende mate persoonsgegevens verzamelt en aan elkaar koppelt. Hierdoor neemt het gevaar van een onzorgvuldige en met de Wet bescherming persoonsgegevens strijdige omgang met persoonsgegevens door de overheid toe. uist omdat burgers in veel gevallen verplicht zijn om persoonsgegevens aan de overheid af te staan, is het essentieel dat burgers erop kunnen vertrouwen dat met die gegevens zorgvuldig en in overeenstemming met de principes uit de Wbp wordt omgesprongen. Uit de praktijk blijkt echter dat de overheid - aangemoedigd door de technologische ontwikkelingen in combinatie met de wens om efficiënt en klantvriendelijk te zijn - steeds meer persoonsgegevens uit de verschillende databases aan elkaar koppelt om deze gegevens vervolgens te gebruiken voor geheel andere doeleinden dan waarvoor zij oorspronkelijk verzameld werden. Daarmee handelt de overheid in strijd met het in de wet verankerde principe van doelbinding. Bovendien is de burger veroordeeld tot spoorzoeken als hij wil weten welke gegevens zich waar en waarom over hem bevinden.
onderzoeken of aan de vereisten van een rechtsgeldige toestemming was voldaan. De beveiliging van persoonsgegevens was een volgend belangrijk thema voor het CBP in 2012. Het besteedde daarom veel aandacht aan het onderzoeken van (mogelijke) datalekken. Bij de onderzochte datalekken werd betrokkenen bijvoorbeeld vaak gevraagd op een webformulier persoonsgegevens in te vullen, die vervolgens onbeveiligd via het internet werden verstuurd. Het beveiligingsaspect speelde ook een grote rol bij een onderzoek naar WhatsApp, een app voor smartphones waarmee berichten, foto’s en video’s kunnen worden verstuurd. De beveiliging van de app was op verschillende punten onder de maat. Hierdoor konden derden de inhoud daarvan onderscheppen. Naar aanleiding van het onderzoek heeft WhatsApp terstond maatregelen genomen om het berichtenverkeer te versleutelen. Het CBP constateerde in dit onderzoek tevens dat gebruikers van WhatsApp verplicht zijn toegang te geven tot het volledige adresboek op hun telefoon, met als gevolg dat het bedrijf álle telefoonnummers uit die adresboeken verzamelt, ook de nummers van contacten die geen WhatsApp gebruiken.
Thema’s 2012
Samenwerking
Veel mensen hebben geen zicht op de aard en de gevolgen van het (her) gebruik van hun persoonsgegevens, dat onder invloed van de groeiende technologische mogelijkheden enorm toeneemt. Het CBP richtte zich in het afgelopen jaar daarom vooral op het blootleggen van voor burgers veelal onbekende gegevensverwerkingen. Van de rechtsgronden waarop persoonsgegevens verzameld en verwerkt mogen worden, is die van toestemming in die situatie vaak de zwakste schakel. Daarom bestudeerde het CBP in veel van zijn
Op internationaal gebied richtte het CBP zich in 2012 op het versterken van de effectiviteit van het toezicht op de bescherming van persoonsgegevens door samen te werken met buitenlandse collega-toezichthouders. Het genoemde onderzoek naar WhatsApp heeft het CBP dan ook samen met de Canadese privacytoezichthouder verricht. Samen met zijn Europese collega-toezichthouders deed het CBP onderzoek naar de nieuwe privacyvoorwaarden van Google. De nieuwe voorwaarden bleken op verschillende
J
punten strijdig met Europese regelgeving, onder meer omdat Google geen toestemming vroeg voor het koppelen van bepaalde gegevens.
Agenda 2013 In 2013 geeft het CBP bijzondere aandacht aan de volgende principes uit de Wet bescherming persoonsgegevens: žàĊäÿÛôąàôąðŨ žġĊäěġ䥥ôąðŨ žġėÐąěĔÐėÐąġôäŨ žÛäĭäôÿôðôąðŪ Daarnaast hanteert het CBP in 2013 deze thematische speerpunten: žĔėĊîÿäėôąðŨ žÛäěÜóäėĄôąðĄäàôěÜóäðäðäĭäąěŨ žðäðäĭäąěĭäėĮäėýôąðÛôąąäąàä ÐėÛäôàěėäÿÐġôäŨ žÛäěÜóäėĄôąðĭÐąĔäėěĊĊąěðäðävens van kinderen. Beoogde onderzoeksthema’s zijn: žàäĊąàĊĊėijôÜóġôðóäôàĭÐąàäĭäėwerking van persoonsgegevens voor profilering en gebruik van ĔėĊîäÿäąŨ žàääĔĔÐÜýäġôąěĔäÜġôĊąàĊĊėðėĊġä ġäÿäÜĊĄÐÐąÛôäàäėěŨ žàäąÐÿäĭôąðĭÐąóäġġĊäěġ䥥ôąðěvereiste voor opname in het landelijk elektronisch patiëntendossier ƀHƁŨ žàäąÐÿäĭôąðĭÐąàäĔėôĭÐÜİĮäġðäĭôąðàĊĊėijĊėðôąěġäÿÿôąðäąŨ žóäġðäÛėĤôýĭÐąĄäàôěÜóäðäðäĭäąě voor andere doeleinden dan directe ĄäàôěÜóäijĊėðŨ žàäĮôüijäĭÐąÛäĭäôÿôðôąðĭÐąäÿäýtronische communicatie tussen ÛĤėðäėěäąĊĭäėóäôàŨ žàäÜĊąġėĊÿäĭÐąƀġĊäýĊĄěġôðäƁĮäėýąäĄäėěàĊĊėĮäėýðäĭäėěŨ žàäðäðäĭäąěĭäėĮäėýôąðàĊĊėÐĔĔěŧ met bijzondere aandacht voor de verwerking van medische gegevens äąĔäėěĊĊąěðäðäĭäąěĭÐąýôąàäėäąŨ žąÐÿäĭôąðĭÐąàäÜĊĊýôäĮäġðäĭôąðŪ www.cbpweb.nl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1175
Nieuws
941
Hoge Raad stelt voorwaarden aan gebruik fax door rechtbank De Hoge Raad heeft op 12 april j.l. beslist onder welke voorwaarden een rechtbank per fax met procespartijen mag communiceren.
E
en rechtbank mag weliswaar gebruik maken van de fax als communicatiemiddel, ook voor het stellen van fatale termijnen, oordeelt de Hoge Raad. Maar dan moet wel vooraf duidelijk zijn in welke gevallen de rechtbank dit doet. Anders bestaat het gevaar dat mensen onvoldoende aandacht besteden aan het binnenkomende faxbericht.
De zaak De zaak draaide om een belastingplichtige die zijn gemachtigde per brief beroep bij de rechtbank had laten aantekenen in een geschil over
een belastingaanslag. Op het briefpapier van de gemachtigde was ook zijn faxnummer vermeld. De rechtbank heeft naar dit faxnummer een brief gestuurd waarin een termijn is gesteld om de gronden van het beroep aan te voeren. De gemachtigde heeft niet binnen die termijn op dit faxbericht gereageerd. Om die reden heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De gemachtigde had aangevoerd dat hij geen fax van de rechtbank verwachtte en hierop ook niet bedacht hoefde te zijn. Dat vond de rechtbank echter geen excuus. Tegen de uitspraak van de rechtbank, heeft de belastingplichtige met succes beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. In dit geval was volgens de Hoge Raad door de rechtbank niet voldoende duidelijk gemaakt dat gebruik zou worden gemaakt van de
fax voor het stellen van een termijn. De Procesregeling bestuursrecht 2010 vermeldt weliswaar de mogelijkheid dat een rechtbank dergelijke berichten per fax verstuurt, maar dat biedt volgens de Hoge Raad onvoldoende zekerheid. In dit geval bleek evenmin dat de rechtbank haar beslissing om van de fax gebruik te maken op een andere manier aan de betrokkene had meegedeeld. De rechtbank had daarom aan overschrijding van de termijn die in het faxbericht gesteld was geen fatale gevolgen mogen verbinden. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar de rechtbank om de behandeling ervan voort te zetten. LJN BY3238
942
Amateurvoetballen is geen arbeid De Centrale Raad van Beroep oordeelt in een uitspraak van 10 april 2013 (LJN BZ6883) dat het als speler beoefenen van de voetbalsport in een amateurclub naar gangbare maatschappelijke opvatting geen arbeid in het economisch verkeer is.
N
adat zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst als professioneel voetballer bij FC Eindhoven niet werd verlengd is betrokkene per 1 juli 2010 een WW-uitkering toegekend. Vervolgens is gebleken dat hij zich heeft verbonden vanaf 1 juli 2010 voor KFC Dessel Sport in België te voetballen. Daaraan heeft hij gemiddeld 13,5 uur per week besteed en heeft hij een onkostenvergoeding en
1176
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
een winstpremie ontvangen. In verband hiermee is de WW-uitkering per 19 juli 2010 herzien. Betrokkene zou voor 13,5 uur per week de hoedanigheid van werknemer hebben verloren.
Werknemer? De CRvB overweegt dat uit de gedingstukken blijkt dat KFC Dessel Sport ten tijde in geding geen betaaldvoetbalorganisatie was, maar een amateurclub in de Derde Klasse van de Belgische voetbalcompetitie waarbij uitsluitend amateurvoetballers speelden. Het als speler beoefenen van de voetbalsport in een amateurclub als hier aan de orde is naar gangbare maatschappelijke opvatting geen arbeid in het economisch verkeer.
Anders dan appellant heeft betoogd komt in dit verband geen betekenis toe aan het feit dat betrokkene tot 1 juli 2010 werkzaam is geweest als professioneel voetballer. De stelling van appellant dat KFC Dessel Sport destijds gericht was op promotie naar het gaan spelen van betaald voetbal is, wat er van die stelling ook zij, in dit verband evenmin relevant. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de activiteiten van betrokkene bij KFC Dessel Sport niet aan te merken zijn als arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht. Van het verrichten van werkzaamheden uit hoofde waarvan betrokkene niet als werknemer wordt beschouwd was dan ook geen sprake.
Nieuws
943
Korte procedure Hof Den Haag Het Gerechtshof Den Haag opent vanaf 1 mei 2013 de mogelijkheid van een snelle, goedkope procedure, de second opinion. Het betreft een pilot van één jaar voor civiele zaken in hoger beroep.
D
e second opinion-procedure geeft partijen de mogelijkheid om aan het hof een herbeoordeling te vragen van het vonnis van de eerste rechter, zonder dat in
hoger beroep stukken worden gewisseld. De second opinion-procedure biedt partijen een alternatief voor de gewone bodem- of kortgedingprocedure in hoger beroep, met als voordelen minder proceskosten en een snelle volledige herbeoordeling. Aan de andere kant is er geen mogelijkheid om nieuwe feiten aan te dragen, bewijs bij te brengen of nieuwe producties in het geding te brengen. De procedure is alleen mogelijk wanneer
beide partijen daarvoor kiezen. De dekens in het rechtsgebied van het hof zijn over de nieuwe procedure geconsulteerd. De mogelijkheid van een second opinion-procedure zal voor een proefperiode van één jaar worden opengesteld. Nieuwsberichten www.rechtspraak.nl, alwaar ook het Reglement inzake deze procedure is te vinden.
944
Successiewet discrimineert niet De belastingrechter in hoger beroep heeft op 18 april de Belastingdienst in het gelijk gesteld in een erfbelastingzaak. De vraag die hierbij centraal stond was: discrimineert de Nederlandse Successiewet als het gaat om het onderscheid in erfbelasting over privévermogen en die op ondernemingsvermogen? De rechtbank vond van wel maar het hof beslist van niet.
D
e zaak draait om een erfgenaam die in 2007 een boerderij met woning en landbouwgronden erft van een familielid. Tot 2004 maakten deze bezittingen deel uit van het ondernemingsvermogen van dit familielid. In dat jaar is de onderneming beëindigd en behoorden deze bezittingen tot het privévermogen van het overleden familielid. Direct na zijn overlijden is de erfgenaam de boerderij met woning en landbouwgronden gaan gebruiken in zijn eigen onderneming: een grondverzet- en bestratingbedrijf. De Belastingdienst legde hem een aanslag op voor het volle pond. De erfgenaam vond dat hij in aanmerking kwam voor de gedeeltelijke vrijstelling die geldt bij de ver-
krijging van een onderneming. De rechtbank gaf de erfgenaam op 13 juli 2012 gelijk door te beslissen dat het niet verlenen van die vrijstelling in strijd is met het internationale verbod op discriminatie (artikel 26 BUPO en artikel 14 EVRM). In de Successiewet wordt een onderscheid gemaakt tussen privévermogen en ondernemingsvermogen. Gaat het om privévermogen dan betaalt de erfgenaam het volle pond. In geval van bedrijfsopvolging (en dus ondernemingsvermogen) geldt een vrijstelling. De vrijstelling is in de loop der tijd in stappen verhoogd van 30% in 2002 tot 100% in 2010. In eerste instantie was de achtergrond van die vrijstelling voorkomen dat vanwege betaling van erfbelasting een bedrijf moest stoppen of moest worden verkocht. De rechtbank volgde deze redenering, maar zei tegelijk: een particulier zou ook in een verge-
lijkbare situatie kunnen belanden, bijvoorbeeld als iemand een huis erft. De erfgenaam zou - om de erfbelasting te kunnen betalen - gedwongen kunnen worden het huis te verkopen. Daarmee, zei de rechtbank, zijn het vergelijkbare gevallen en dus moet die particulier ook die vrijstelling krijgen, want anders is er sprake van discriminatie. Maar het hof bekijkt de situatie anders: De wetgever heeft inmiddels een ander doel aan de vrijstelling toegekend, namelijk in alle gevallen de continuïteit van ondernemingen waarborgen. Uitgaande van de ruime beoordelingsmarge die de wetgever heeft bij de vraag of sprake is van discriminatie, mag de wetgever bij dat andere doel van de vrijstelling wel degelijk onderscheid maken tussen ondernemers en particulieren. LJN BZ7841
Gaat het om privévermogen dan betaalt de erfgenaam het volle pond
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1177
945
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Onpartijdigheid Op 22 maart heeft prof. mr. Fred Hammerstein, benoemd tot hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen/ Faculteit der Rechtsgeleerdheid vanwege de CPO-leerstoel met de leeropdracht Geschilbeslechting zijn ambt aanvaard, met het uitspreken van een rede getiteld: Onpartijdigheid in het geding. De onpartijdigheid van de rechter, een van de kernwaarden van de rechtspraak, is mede verankerd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Een van de instrumenten waarmee de onpartijdigheid kan worden gewaarborgd is de mogelijkheid om de rechter te wraken. Ondanks dat in toenemende mate gebruik gemaakt wordt van het middel, is het aantal wrakingen nog steeds bescheiden en slagen wrakingsverzoeken niet vaak. Hammerstein ging mede aan de hand van twee recente (rechtsvergelijkende en empirische) rapporten die zijn uitgebracht in opdracht van de Raad voor de Rechtspraak in op mogelijke verbeteringen van de regeling van de wraking tegen de achtergrond van de jurisprudentie over dit onderwerp. Hij besprak daarnaast andere ontwikkelingen in de organisatie van de rechtspraak die beter dan wraking de onpartijdigheid van de rechter kunnen bevorderen, zoals een professionele standaard.
Sport en recht Op 12 april hield prof. mr. dr. M. Olfers, hoogleraar Sport en Recht aan de Vrije Universiteit Amsterdam, ter gelegenheid van de aanvaarding van haar ambt haar oratie, getiteld: Grenzen tussen de sport en het recht. Een wezenskenmerk van sport is het streven naar ‘winst’ in termen van resultaat. Dit streven gebeurt binnen het ‘sportsamenwerkingsverband’ binnen de vrijwillig aanvaarde grenzen, die de deelnemers
1178
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
(bonden, clubs, sporters, enz.) na onderlinge afspraak bepalen. De sportwereld creëert eigen ‘monopolisten’. Het streven naar ‘winst’ levert spanning op met het beginsel van ‘fair play’. Het beginsel van ‘fair play’ verwijst zowel naar de ‘eerlijke krachtmeting’ - dus niet vals spelen - als ook naar algemene normen en waarden, zoals respect of gelijkheid. Van sporters wordt bijvoorbeeld verwacht dat zij geen doping gebruiken, van de organisatie dat zij de deelnemers aan het verband ‘eerlijk’ en rechtvaardig behandelt. De organisatie laat echter weinig ruimte voor de toepassing van het evenredigheidsbeginsel waardoor uitkomsten niet altijd rechtvaardig zijn. Om nu en in de toekomst als sport maatschappelijk acceptabel te blijven behandelde Olfers in haar oratie drie onderzoeksthema’s: 1) De bescherming van de eigen identiteit van de sport ten opzichte van het recht. 2) De rechtsbescherming van de sporter en andere deelnemers aan het sportsamenwerkingsverband (de bond). 3) De mogelijkheden om via het recht een eventueel protectionistische machtselite aan de top van de monopolistische structuur het hoofd te bieden.
Promoties Rechterlijke toetsing in asielzaken Dana Baldinger heeft naast haar werk als rechter bij de rechtbank Amsterdam onderzoek gedaan naar standaarden voor rechterlijk onderzoek en omgang met bewijs in internationaal en Europees asielrecht. Twee arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) vormden de directe aanleiding voor dit onderzoek: Said tegen Nederland (2005) en Salah Sheekh tegen Nederland (2007). Uit deze arresten sprak ontevredenheid bij het EHRM over het onderzoek door de nationale rechter in Nederland in zaken over de uitzetting van asielzoekers. Het onderzoek was erop gericht te ontdekken wat internationaal en Europees asielrecht eisen van de nationale asielrechter ten aanzien van: 1) de vereiste intensiteit van rechterlijk onderzoek, en 2) de
omgang met vraagstukken van bewijs. Het onderzoek omvat de bepalingen over procedures voor de nationale rechter in het Vluchtelingenverdrag, het IVBPR, het VN-Antifolterverdrag, het EVRM en EU recht. Onderzocht is ook hoe het VN-Mensenrechtencomité, het VN-Comité tegen Foltering en het EHRM zelf individuele klachten van asielzoekers over uitzetting beoordelen, waarbij specifiek is onderzocht hoe deze instanties omgaan met een elftal aspecten: de bewijsstandaard, de bewijslast, relevante feiten en omstandigheden, de vereiste mate van individualisering, de beoordeling van de geloofwaardigheid, de toelating en waardering van bewijs, de toepassing van onderzoeksbevoegdheden, kansen voor het aandragen van bewijs, termijnen voor indiening van verklaringen en bewijs, en, tot slot, het moment van risicobeoordeling. Uit het internationale en EU-recht volgen concrete standaarden over rechterlijk onderzoek en omgang met bewijsvraagstukken. Nationale rechters mogen deze standaarden niet naast zich neer leggen omdat dat een schending betekent van primair bindend EU-recht, namelijk de artikelen 18 (recht op asiel) 19 (refoulement-verbod) en 47 (eerlijk proces) van het EU Handvest van de grondrechten. Uit het internationale en EU-recht volgt als gemene deler dat de nationale rechter een onafhankelijk, onpartijdig en grondig onderzoek moet verrichten bij de beoordeling van beslissingen waarbij asiel is geweigerd. Deze standaard van een onafhankelijk, onpartijdig en grondig onderzoek is in het proefschrift nader uitgewerkt voor de genoemde elf aspecten. Daarbij is allereerst aansluiting gezocht bij de rechtspraak van het EHRM. Op grond van artikel 52(3) EU Handvest, maar ook het EVRM zelf, dient de nationale rechter de standaarden die uit de jurisprudentie van het EHRM volgen als minimumnormen toe te passen. Geconcludeerd is ook dat daar waar een standaard van een andere internationale verdragstoezichthouder dan het EHRM, dus het HvJEU, de UNHCR, het VN-Mensenrechtencomité, of het VN-Antifoltercomité, meer bescherming biedt, de nationale rechter op grond van de internationaalrechtelijke conflictregels die standaard moet toepassen. Op grond van de standaard van een onafhankelijk, onpartijdig en grondig
Universitair Nieuws
onderzoek dient de nationale rechter bewijs dat de asielzoeker levert serieus en zorgvuldig te onderzoeken. Ook moet de nationale rechter in staat zijn om zelfstandig en onafhankelijk de feiten, inclusief de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker, vast te stellen. In dat kader moet de rechter in staat zijn om onderzoek te verrichten als hij of zij dit nodig vindt om de feiten op te helderen. De Nederlandse rechtspraak is op onderdelen in strijd met genoemde standaard. Vooral de marginale toetsing van de geloofwaardigheid is problematisch omdat de rechter niet zijn eigen oordeel over die geloofwaardigheid mag vellen en daardoor niet toekomt aan een eigen zelfstandig onderzoek hiernaar. Baldinger promoveerde op 16 april 2013 aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Haar promotores waren prof. dr. E. Guild en prof. mr. C.A. Groenendijk. Dana Baldinger Rigorous Scrutiny versus Marginal Review Standards on judicial scrutiny and evidence in international and Europan Asylum law Wolf Legal Publishers 2013, 509 p., € 31,95 ISBN 978 90 5850 952 9
Patentstrategieën Dit proefschrift van Meltem Bayramli betreft een rechtseconomische analyse van het functioneren van het patentensysteem in complexe producten industrieën in het licht van gefragmenteerde intellectuele eigendomsrechten en coöperatieve marktoplossingen. Uitgangspunt van de analyse is de vraag of er daadwerkelijk sprake is van marktfalen zoals vaak wordt gesteld in de literatuur. Door het onderzoek naar de mogelijke inefficienties in het patentensysteem geeft dit proefschrift een kwantitatief begrip van het huidige patentgedrag van bedrijven en de gevolgen daarvan. Een eerste observatie is dat bedrijven in complexe producten industrieën met elkaar interageren als het gaat om patentportfolio’s. Een tweede observatie is dat zulke patentportfolioraces vooral plaatsvinden in sectoren die voorheen op andere mechanismen vertrouwden, zoals handelsgeheimen of de voorde-
len van de voorsprongperiode, in plaats van het aanvragen van patenten om een rendement op hun investeringen te halen. De gangbare opvatting is dat deze patentportfolioraces vooral voortvloeien uit strategische overwegingen met als doel de marktconcurrentie negatief te beïnvloeden en transactiekosten te creëren voor andere bedrijven, werkzaam op dezelfde of vergelijkbare technologische gebieden. Daarom, zo stellen sommige onderzoekers, dient het beleid zich te richten op het voorkomen van grote aantallen patentaanvragen. Dit proefschrift onderschrijft dat de belangrijkste drijfveren achter de portfolioraces inherent zijn aan de complexiteit van de huidige moderne technologie en voor een deel onvermijdelijk zijn. Aangezien de productie van veel nieuwe high-tech producten vaak verschillende aanvullende innovatieve componenten vergt, elk beschermd door een of meerdere patenten, is het onvermijdelijk dat complexe producten industrieën in verband worden gebracht met de fragmentatie van intellectuele eigendomsrechten. Het doel van deze studie is het ontwerpen van een kader voor patentenactiviteiten bij gefragmenteerde intellectuele eigendomsrechten. Een dergelijk kader dient een oplossing te bieden voor de met elkaar in verband staande problemen als gevolg van de technologische complexiteit in het hedendaagse patentenlandschap. Ook de ex-post gesloten licentie-overeenkomsten maken deel uit van deze analyse. Meer in het bijzonder: door het gebruiksrecht van patenten die nodig zijn om een product te commercialiseren te consolideren, wordt het makkelijker voor bedrijven om de problemen als gevolg van de fragmentatie van intellectuele eigendomsrechten tegen te gaan door middel van private marktoplossingen, zoals onderlinge licentieverleningen en patentenpools. Daarbij moet bedacht worden dat private onderhandelingen tussen partijen niet los kunnen worden gezien van het juridische kader. Een uitkomst van deze analyse is dat beleid dat voorbijgaat aan marktoplossingen en dat zich uitsluitend richt op statische voordelen de dynamische efficiencyvoordelen als gevolg van het patentensysteem beperkt. Het bewijs aangedragen in dit proefschrift onderschrijft de mening dat juridische hervormingen gericht op het beperken of helemaal uitschakelen
van de patentbescherming het functioneren van het huidige systeem kunnen belemmeren. Een tweede beleidsniveau, los van het optimale kader voor de bescherming van patenten in complexe producten industrieën, kan worden gevonden in de concurrentieregels die de private marktoplossingen van onderlinge licentieverleningen, patentenpools of standaardregelingen beheersen. Dure rechtszaken in complexe producten industrieën zoals we die de laatste jaren hebben gezien, hebben geleid tot discussies over een meer strikte behandeling van deze marktoplossingen. Deze beperkingen zijn echter alleen gerechtvaardigd als er niet genoeg efficiencyvoordelen te behalen zijn met deze onderlinge overeenkomsten. Het empirisch bewijs dat in dit proefschrift wordt aangevoerd, toont aan dat er in ieder geval een aantal sectoren is waar de voordelen die samenhangen met deze praktijken, vooral als gevolg van toegenomen R&D prikkels, een meer soepele benadering van deze regelingen rechtvaardigen. Bayramli promoveerde op 31 januari 2013 aan de Erasmus School of Law en nam deel aan het Erasmus Mundus European Doctorate in Law and Economics programma. Haar promotores waren prof. dr. Klaus Heine en prof. dr. Vincenzo Denicoló. Meltem Bayramli Patent Strategies and R&D in Complex Product Industries (Nog) niet gepubliceerd
Scriptie Ondervragen staat vrij? Deze scriptie van Justus Reisinger handelt over art. 6 lid 3 sub d EVRM dat de verdachte – onder andere – het recht geeft om hem belastende getuigen zelf te kunnen ondervragen. Het belang hiervan is te vinden in enerzijds het bevorderen van een betrouwbare waarheidsvinding in het strafproces en anderzijds in de beginselen van een eerlijk proces voor de verdachte. Sinds de uitspraak van het EHRM in de zaak Al-Khawaja & Tahery is er een nieuwe lijn te ontdekken in de manier waarop het ondervragingsrecht in Straatsburg wordt uitgelegd. In de daaropvolgende jurisprudentie van het EHRM wordt deze nieuwe lijn
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1179
Universitair Nieuws
nader ingekleurd. Hierin wordt duidelijk dat de aanwezigheid van compenserende factoren een belangrijke plaats is gaan innemen. Enkel op die manier kan een schending van art. 6 lid 3 sub d EVRM worden voorkomen als een effectieve ondervragingsgelegenheid voor de verdediging ontbreekt, aldus het EHRM. De Hoge Raad heeft in zijn ‘grenzen getuigenbewijs’-jurisprudentie echter andere maatstaven aangelegd. In de scriptie wordt geconcludeerd dat deze maatstaven zich niet (meer) laten verenigen met het beslissingsmodel van het EHRM. Voornamelijk omwille van het belang dat het ondervragingsrecht vertegenwoordigt, zal de Hoge Raad het EHRM moeten volgen en zijn ‘grenzen getuigenbewijs’-jurisprudentie bij moeten stellen. In een recent arrest lijkt de Hoge Raad dit gedaan te hebben.
ten aanzien van belastende getuigen, in het Nederlandse strafproces Masterscriptie Nederlands recht, Universiteit Utrecht Richting: Strafrecht (Excellent Mastertracé) Begeleider: prof. mr. A.A. Franken Beoordeling: 8,5 De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia
946
Hoogleraar Mw. prof. dr. A. Veneziano (1966) is benoemd tot hoogleraar European Property Law aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam (UvA). In haar onderzoek richt Veneziano zich zowel op internationaal en Europees contracten- en kooprecht, als op Europees zekerhedenrecht. Ze treedt toe tot de onderzoeksgroep ‘Property, publiciteit, prioriteit’ van het Centre for the Study of European Contract Law (CSECL) van de UvA. Daarnaast gaat Veneziano college geven in het kader van de mastervakken European Property Law en Financiering & Zekerheid.
Advocatuur Allen & Overy heeft Zeeger de Jongh per 1 mei benoemd tot partner in de praktijkgroep Projects & Real Estate. De Jongh is gespecialiseerd in bank- en
1180
J.C. Reisinger Art. 6 (3)(d) EVRM: ondervragen staat vrij? Een evaluatie van het waarborgen van de verdedigingsrechten in het geval van beperkingen op het ondervragingsrecht ex art. 6 lid 3 sub d EVRM,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
effectenrecht, in het bijzonder op het gebied van publiek-private samenwerking, ziekenhuis- en projectfinanciering. Hij is in 2001 afgestudeerd aan de Universiteit van Leiden en studeerde tevens aan de Université Catholique de l’Ouest te Angers en aan de Boston University School of Law. Advocaten- en notariskantoor AKD heeft mr. drs. Hugo Doornhof per 1 april 2013 tot partner benoemd. Hij versterkt als advocaatpartner de praktijkgroep Overheid en Onderneming bij AKD Amsterdam. Doornhof is sinds 2002 advocaat en een expert op het gebied van algemeen omgevingsrecht, bestuursrecht en overheidsprivaatrecht. Daarnaast houdt hij zich bezig als gemeenterechtspecialist met intergemeentelijke samenwerking en gemeentelijke herindeling. Naast zijn juridische expertise heeft Doornhof dertien jaar ervaring als lokaal fractievoorzitter en viceraadsvoorzitter.
VBR Publicatieprijs 2012 De Vereniging voor Burgerlijk Recht heeft de VBR Publicatieprijs 2012 toegekend aan het artikel Blijvende onmogelijkheid van prof. mr. A.C. van Schaick, hoogleraar en advocaat te Tilburg. Op 12 april j.l. ontving de winnaar de prijs uit handen van prof. mr. G.E. van Maanen, voorzitter van de jury. Van Maanen roemde de winnaar als een praktijkgerichte en rechtsvergelijkende academicus die met het winnende artikel beargumenteert dat het begrip ‘blijvende onmogelijkheid’ te ruim wordt geïnterpreteerd en dat vergelijking met Duits recht aantoont dat een betere afbakening tussen ‘blijvende onmogelijkheid’ en de verzuimregeling mogelijk is.
Agenda
15 05 2013 Openbare orde in het migratierecht
geheimhoudingsplicht van de hulpverleners.
FORUM organiseert deze werkcursus, waar wordt ingegaan op actuele Europese ontwikkelingen rond de openbare orde in het migratierecht. Naast de migratierechtelijke actualiteit wordt ook aandacht besteed aan de ontwikkelingen op het snijvlak van het strafrecht en het migratierecht.
Plaats: Collegezalencomplex van de Radboud Universiteit
Tijd: maandag 29 mei van 13.00 tot 17.15 uur
Nijmegen, zaal CC5, Mercatorpad 1 te Nijmegen Inlichtingen en aanmelding: aanmelden kan via het digitale aanmeldformulier. Voor meer informatie over het programma en sprekers: http://www.ru.nl/rechten/alumni/onderwijs/symposium-medisch/. Deelname aan het symposium kost €75 voor alumni van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid + alumni van het UMC St Radboud. Overige deelnemers betalen €150.
Tijd: woensdag 15 mei van 12.30 tot 17.00 uur Plaats: Forum, Kanaalweg 86 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: in de cursus is plaats voor maximaal 30 deelnemers. Aanmelden kan tot 8 mei 2013 via www.forum.nl/wrvcursussen. Er zijn 3 NOvA PO te behalen. Kosten: € 250 voor WRV leden, € 295 voor niet-WRV leden.
27 en 28 05 2013 European Energy Law Seminar De Nederlandse Vereniging voor Energierecht (NeVER) organiseert het 26ste European Energy Law Seminar. Het tweedaagse programma behandelt de volgende actuele onderwerpen: Consumer Protection and Market Liberalisation; Competition Law and the Energy Sector; European Network Regulation; Renewables, State Aid and Investment Protection; Infrastructure Investments and Supply Security; Renewables, Infrastructure and Supply Security. Sprekers zijn experts afkomstig uit de energiesector, het bedrijfsleven, overheden (o.a. Europese Commissie), advocatuur, toezichthouders en de academische wereld. Tijd: maandag 27 mei vanaf 9.15 uur tot en met dinsdag 28 mei 17.15 uur Plaats: Grand Hotel Huis ter Duin, Koningin Astrid Boulevard 5 te Noordwijk aan Zee Inlichtingen en aanmelding: volledig programma en aanmelding: www.never.nl. Contactpersoon: Margreeth Snoei, telefoon: +31(0)6 5089 2434 of e-mail: seminar@ never.nl. Er zijn 12 NOVA punten te behalen.
29 05 2013 Symposium Medisch beroepsgeheim De Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit Nijmegen organiseert het symposium ‘Heeft het medisch beroepsgeheim nog toekomst?’. Een onderwerp dat momenteel op veel aandacht van de media, de wetgever en het beroepenveld mag rekenen. Tijdens dit symposium gaan experts in op het maatschappelijk belang, de individuele belangen van de patiënt en de
31 05 2013 Jaarlijkse ALV Christen Juristenvereniging
12 06 2013 Actualiteitencursus vreemdelingenbewaring FORUM organiseert deze actualiteitencursus, waar wordt ingegaan op recente ontwikkelingen rond vreemdelingenbewaring. Specifiek wordt aandacht besteedt aan de invloed van het Europees recht op vreemdelingenbewaring in Nederland. Aan de hand van de bespreking van nationale en Europese jurisprudentie, met name met betrekking tot de toepassing van de Terugkeerrichtlijn, worden de belangrijkste ontwikkelingen op een rij gezet en uitgediept.
Pre-adviseur is prof. mr. B. Wessels, juridisch adviseur te Dordrecht en hoogleraar internationaal Insolventierecht aan de Universiteit Leiden. Het pre-advies is: De rechtspositie van de faillissementscurator en diens onafhankelijkheid, in het bijzonder het waarborgen daarvan tegen invloed of druk door de schuldenaar, schuldeisers, rechter of kantoorgenoten.
Tijd: woensdag 12 juni van 12.00 tot 17.15 uur
Tijd: vrijdag 31 mei van 13.00 tot 16.30 uur
WRV leden, € 425 voor niet-WRV leden.
Plaats: Forum, Kanaalweg 86 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: in de cursus is plaats voor maximaal 30 deelnemers. Advocaten wordt de mogelijkheid geboden vooraf casusgerichte vragen in te dienen, waarop nader kan worden ingegaan tijdens de cursus. Hiervan kan worden gebruikgemaakt door bij de inschrijving een mail te sturen aan:
[email protected] o.v.v. deze cursus. Aanmelden kan tot 5 juni 2013 via: www.forum.nl/wrvcursussen. Er zijn 4 NOvA PO te behalen. Kosten: € 365 voor
Plaats: Hodshonhuis, Spaarne 17 te Haarlem Inlichtingen en aanmelding: bij CJV, Postbus 3206, 3760 DE Soest, telefoon: 033-4328288 of e-mail:
[email protected]. Voor leden is het gratis, niet-leden betalen €15.
05 06 2013 Seminar Fact Finding in Human Rights Litigation The Europa Institute of the Leiden University Law School hosts a seminar titled ‘Fact Finding in Human Rights Litigation: Perspectives on Questions of Evidence before the European Court of Human Rights’. The theme of the seminar is inspired by cases concerning discriminatory violence before the European Court of Human Rights (‘ECtHR’ or ‘Court’). The purpose of this seminar is to reflect and to comment on the Court’s evidentiary system from different, and perhaps overlapping or rather competing, perspectives. Tijd: woensdag 5 juni van 13.30 tot 17.30 uur Plaats: Sterrewacht, kamer C104 (De Sitterzaal), Kaiserstraat 63 te Leiden Inlichtingen en aanmelding: inschrijven kan tot uiterlijk donderdag 30 mei via http://research.leiden.edu/ research-profiles/interaction-legal-systems/news-andevents. Contactpersoon: Jasmina Mackic, telefoon: 071 527 5868
20 06 2013 Symposium RUG De Radboud Universiteit Nijmegen organiseert het symposium ‘De administratie: een quick win voor de faillissementsfraudebestrijding!’ Onder dagvoorzitterschap van prof. mr. Tineke Hilverda, hoogleraar Faillissementsfraude aan de Radboud Universiteit Nijmegen worden verscheidene onderwerpen besproken. Curatoren, rechters-commissarissen, (forensisch) accountants en medewerkers bij het Openbaar Ministerie, Ministerie van Veiligheid en Justitie, FIOD en politie worden uitgenodigd om met elkaar van gedachten te wisselen over een effectieve bestrijding van faillissementsfraude. Tijd: donderdag 20 juni van 09.30 tot 17.30 uur Plaats: Wyndham Apollo Hotel, Apollolaan 2 te Amsterdam. Inlichtingen en aanmelding: via www.symposia.cpo.nl
24 06 2013 VMR Themamiddag De Vereniging voor Milieurecht (VMR) organiseert en themamiddag met het onderwerp ‘Due diligence voor milieu bij internationaal ondernemen. Welke zorgvuldigheid is gepast bij internationaal (maatschappelijk verantwoord) ondernemen?’ Tijdens deze studiemiddag van de VMR staat de vraag
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
1181
947
Agenda
centraal welke zorgvuldigheid voor het milieu is geboden bij internationaal ondernemen. Tijd: maandag 24 juni van 15:30 tot 18:00 uur Plaats: Allen&Overy, Apollolaan 15 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: www.milieurecht.nl.
29 en 30 11 2013 NJLP conferentie Het thema van de tweejaarlijkse internationale conferentie van het Netherlands Journal of Legal Philosophy (NJLP) is de onschuldpresumptie. De onschuldpresumptie wordt beschouwd als een fundamenteel en onschendbaar uitgangspunt van het strafrecht. De laatste decennia is het accent in het strafrecht verschoven van de rechten van verdachten naar een eenzijdiger instrumentele nadruk op strafrecht als middel om veiligheid te realiseren. De instrumentele benadering zet fundamentele beginselen zoals nulla poena, ne bis in idem, nemo tenetur, in dubio pro reo, het schuldbeginsel, en ook
de onschuldpresumptie onder druk. Het congres vindt mede plaats naar aanleiding van een themanummer waarin een bijdrage van de strafrechtsfilosoof Antony Duff centraal staat.
Inlichtingen en aanmelding: aanmelden kan via: http://
Tijd: vrijdag 29 en zaterdag 30 november
[email protected].
www.verenigingrechtsfilosofie.nl/njlp-congress/?lang=en Registratie dient te geschieden vóór 1 oktober. De kosten bedragen €150. Onderzoekers die een paper willen presenteren wordt gevraagd voor 1 juni een samenvatting van 400 woorden en een cv op te sturen naar:
Plaats: Vrije Universiteit Amsterdam
Koningsheide-Prijs De Stichting Koningsheide subsidieert projecten in het grensgebied van de reguliere geestelijke gezondheidszorg en de samenleving. Ter verdere stimulering van dit wetenschapsterrein heeft het bestuur van de Stichting een prijs ingesteld. Deze is bestemd voor de gedragskundige die met een publicatie een bijzondere bijdrage heeft geleverd aan de wetenschappelijke ontwikkeling van het terrein van de forensische psychiatrie en/of psychologie. In december 2013 wordt de prijs ten bedrage van € 5.000 voor de derde maal uitgereikt. Auteurs worden uitgenodigd publicaties die zijn verschenen in de periode van 1 januari 2011 tot 1 september 2013 onder de aandacht van de jury te brengen door deze te zenden aan mr. Th.A. Ritsema, secretaris van de Stichting. Het adres is: Nysingh advocaten, Postbus 9220, 6800 KA Arnhem. De sluitingsdatum voor aanmelding van publicaties is 1 september 2013. Nadere informatie over de Stichting Koningsheide en over het voor de prijs opgestelde reglement is te vinden op www.koningsheide.nl.
Agenda kort 16 05 2013 Congres Afgeluisterde Advocaten
29 05 2013 Symposium Medisch beroepsgeheim
NJB 2013/718, afl. 13, p. 869
NJB 2013/947, afl. 17, p. 1181
08 05 2013 Sports Law Lunch & Learn
16 en 17 05 2013 More efficient legal remedies in EU criminal justice
30 05 2013 Prospectusaansprakelijkheid
NJB 2013/872, afl. 16, p. 1103
NJB 2013/718, afl. 13, p. 869
13 05 2013 Conference 50th anniversary of the Van Gend en Loos judgment
23 05 2013 Jaarcongres ZIFO
31 05 2013 The Legal Position of the Accused and Convicted Citizen in the EU
NJB 2013/872, afl. 16, p. 1103
NJB 2013/718, afl. 13, p. 869
23 05 2013 TEDxRadboudU 2013
31 05 2013 Arbitragerecht op de scheidslijn van oud naar nieuw
25 en 26 04 2013 TILTing Perspectives 2013 NJB 2013/604, afl. 11, p. 731
NJB 2013/718, afl. 13, p. 869
NJB 2013/493, afl. 9, p. 592
14 05 2013 Nationale politie en strafrechtspleging
NJB 2013/872, afl. 16, p. .1104
NJB 2013/718, afl. 13, p. 869
NJB 2013/784, afl. 14, p. 942
24 o5 2013 Jaarvergadering VAR
15 05 2013 CIROC: Grensoverschrijdende recherche
NJB 2013/784, afl. 14, p. 942
NJB 2013/784, afl. 14, p. 942
27 en 28 05 2013 European Energy Law Seminar
31 05 2013 Jaarlijkse ALV Christen Juristenvereniging NJB 2013/947, afl. 17, p. 1181
NJB 2013/947, afl. 17, p. 1181
15 05 2013 Openbare orde in het migratierecht NJB 2013/947, afl. 17, p. 1181
1182
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-04-2013 – AFL. 17
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
Universiteit Docent Algemene Rechtswetenschap (1,0 fte) Faculteit der Rechtsgeleerdheid Als universitair docent Algemene rechtswetenschap doceert u onder meer de bachelorvakken Inleiding tot de rechtswetenschap en Academische vaardigheden en het mastervak Rechtsvinding. U bent een gedreven, (bijna) gepromoveerde onderzoeker die uitstekende publicaties tot stand brengt. Uw belangstelling ligt bij voorkeur bij het staats- en bestuursrecht of de rechtstheorie. Ook gemotiveerde docenten met een andere achtergrond worden echter van harte uitgenodigd te solliciteren.
www.ru.nl/vacatures
Hoe hoog staat compliance bij u op de agenda? Ongetwijfeld zal compliance hoog op de agenda staan en zal er blijvende aandacht zijn voor de bescherming van de reputatie van de organisatie. Zeker in het huidige klimaat, met toenemende regeldruk en actievere toezichthouders. Maar waar vindt u de HUYDUHQVSHFLDOLVWHQGLHGRHOWUHʔHQGLQYXOOLQJDDQFRPSOLDQFHNXQQHQJHYHQ" DPA Compliance is hét niche kantoor met een focus op de specialistische arbeidsmarkt van compliance professionals. Door deze IRFXV]LMQZLMLQVWDDWGHEHKRHƮHYDQGHRSGUDFKWJHYHUJRHGLQNDDUWWHEUHQJHQHQ]LMQZLMRSGHKRRJWHYDQGHRQWZLNNHOLQJHQ in dit vakgebied. Wij verdiepen ons in de vraag van de opdrachtgever en voorzien in de juiste professional. Op deze wijze kunnen wij onze opdrachtgevers de beste oplossing bieden. Onze professionals worden ingezet voor strategisch advies en het formuleren van beleid, het opzetten en uitvoeren van projecten en operationele ondersteuning.
D PA Compliance Parklaan 48 1405 Bussum T +31 (0)35 625 05 05
[email protected] www.dpacompliance.nl