Commissie Integraal Waterbeheer
Emissie-immissie prioritering van bronnen en de immissietoets
juni 2000
Overzicht rapporten CIW werkgroep Emissies en diffuse bronnen (werkgroep Vi) ............................................................................... 1979 Verf-, lak- en drukinktfabrieken 1982 Grafische industrie 1 1986 Ziekenhuizen 1986 Diffuse bronnen 1987 Fotografische industrie 1987 Afvalstortplaatsen 1988 Hout reinigingsbedrijven 1988 Stralen en conserveren van mobiele objecten 198511989 Champignonteeltbedrijven 1989 Grondwaterbehandeling bij bodemsaneringsprojecten 198211989 Laboratoria 198011989 Bestrijdingsmiddelen-formulerende bedrijven, 197911989 Auto- en aanverwante bedrijven 1989 Zeefdrukkerijen 1 1990 Tandheelkundige verzorging 1990 Agrarische bedrijven en bestrijdingsmiddelen Het stralen en conserveren bij scheepswerven voor 1991 beroepsvaart en grote jachten Waterverontreinigingsproblematiek bij het afspuiten van 1991 recreatievaartuigen 198611992 Houtimpregneerbedrijven 1992 Overstortingen uit rioolstelsels en regenwaterlozingen 1992 Handhaving van Wvo-vergunningen 199211993 Glastuinbouw 1993 Bloembollenteelt - deelrapport 1 1993 Vatenwasserijen 1993 Farmaceutische industrie 1993 Autowrakkeninrichtingen 198811993 Textielveredelingsindustrie 1994 G FT-afvalverwerking 1994 Levensmiddelenindustrie, nutriëntenemissies Landbouwloonbedrijven 1994 1995 Melk(rund)veehouderijen Recirculatie drainagewater van grondgebonden 1996 glastuinbouwbedrijven Witloftrekkerijen 1996 Watersportinrichtingen 1996 Boom- en vaste-plantenteelt 1996 Handreiking regionale aanpak diffuse bronnen 1997 Bedrijven voor oppervlaktebehandeling van metalen/materialen 198711997 Lozingen uit tijdelijke baggerspeciedepots 1998 1998 Aansluiten glastuinbouw op bestaande rioleringssystemen Individuele behandeling van afvalwater: IBA-systemen 1999 Actieprogramma Diffuse Bronnen: Voortgangsrapportage 1999 1999
Aangevuld, gewijzigd of aangescherpt door Handboek milieumaatregelen grafische industrie en verpakkingsdrukkerijen
Emissie-imrr icsie
3
Handboek Wvo-vergunningverlening Handreiking membraanconcentraten Integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen
1995/1999 1999 1996/2000
Bovenstaande rapporten kunnen worden besteld bij het secreta-riaat van de CIW, Hoofdkantoor van de Waterstaat, postbus 20906, 2500 EX Den Haag, telefax 070 - 3519078, en e-mail
[email protected].
Emissie-immissie
4
Ten geleide .................................................................................. Ondanks de voortgaande vermindering van emissies uit punt- en diffuse bronnen wordt op diverse locaties (nog) niet voldaan aan de gewenste waterkwaliteit. Om tot een effectieve verdere verbetering van de kwaliteit te komen is een duidelijker afstemming tussen de waterkwaliteitsdoelstellingen en de daarvoor benodigde emissiereductie gewenst: de zogenaamde emissie-immissie benadering. De relatie emissie-immissie kan vanuit twee kanten worden benaderd: vanuit het watersysteem en vanuit een specifieke bron. De eerste benadering, genoemd prioritering, resulteert in een prioritering van stoffen en (groepen van) bronnen op watersysteemniveau. De tweede benadering, genoemd immissietoets, omvat het beoordelen van de toelaatbaarheid van de restlozing - de lozing die overblijft na toepassing van de bronaanpak (beste bestaande en best uitvoerbare technieken) - van een specifieke bron, voor het ontvangende oppervlaktewater. Centraal staat de te realiseren waterkwaliteitsdoelstellingen: het op korte termijn realiseren van het MTR en het realiseren van de streefwaarde op langere termijn. In het rapport wordt een uitwerking gegeven aan de volgende twee punten: een prioriteringsmethodiek om vast te stellen welke stoffen en/of emissie-bronnen het meest bijdragen aan de risico’s voor het watersysteem. de immissietoets als onderdeel van het emissiebeleid. De toets geeft een methode om te bepalen of een specifieke (punt)lozing -nadat deze gesaneerd is volgens de stand der techniek - een zodanig significante bijdrage levert aan de verslechtering van de waterkwaliteit dat verdergaande maatregelen nodig zijn. In de toets is tevens een uitwerking van het stand-still beginsel opgenomen. Op basis van deze prioriteringsmethodiek kan de waterbeheerder voor zijn beheersgebied nagaan welke stoffen en/of bronnen met voorrang aandacht behoeven voor een verdere reductie van de emissie. De immissietoets is van belang voor zowel de waterbeheerder bij het verlenen van Wvo-vergunningen en het beoordelen van diffuse emissies, als voor bedrijven zelf voor het beoordelen van hun restlozing. Ik hoop en verwacht dat dit rapport waar nodig zal bijdragen aan de verbetering van de waterkwaliteit door het emissiebeleid af te stemmen op de voorgenomen waterkwaliteitsdoelstellingen. Dr.lr. J. IJff voorzitter CIW
Emissie-immissie
5
~~~~
~
Inhoudsopgave ...................................................................................
Samenvatting 9 Summary 15 1
Inleiding 27
2 2.1 2.2 2.3
Probleemstelling, doelstelling en aanpak 23 Probleemstelling 23 Doelstelling 24 Aanpak op hoofdlijnen 24
3
Prioritering 27 Inleiding 27 Beleidsmatig kader voor het prioriteren 28 Kwaliteitsnormen voor water en waterbodem 28 Prioritering van stoffen 30 Prioritering van bronnen 33 Doorwerking prioritering stoffen en bronnen 35
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
4 4.1 4.2
4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 5
5.1 5.2 5.3
5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.4 5.4.1 5.4.2 5.4.3 5.4.4 5.5 5.5.1 5.5.2
Emissie-immissie
Uitgangspuntenen toepascingsgebied van de 37 immissietoets Inleiding 37 De plaats van de immissietoets binnen het emissiebeleid 37 voor water Uitgangspunten immissietoets 40 Toepassing immissietoets voor directe puntbronnen 47 Toepassing immissietoets voor diffuse bronnen 41 Toepassing immissietoets voor indirecte lozingen 43 Toepassing immissietoets bij overstortingen 43 Relatie met onvoorziene emissies 44
Uitwerking immissietoets voor bestaande directe 45 puntbronnen Inleiding 45 Stofgerichte- en een bio-assaygerichte benadering 46 Opzet immissietoets voor bestaande directe 46 puntbronnen Stapsgewijze benadering: van eenvoudig naar meer 46 detail indien nodig Afstand tot lozingspunt als ijkpunt 46 Acuut toxische effecten binnen de mengzone 47 Immissietoets voor bestaande lozingen 47 Toets uitgangspunt I voor bestaande lozingen 47 Toets uitgangspunt II 49 Toets uitgangspunt III 49 Resultaat 49 Implementatie immissietoets 50 Consequenties 50 Praktische uitvoering 57
7
6 6.1 6.2 6.3
7
Immissietoets en toepassing stand-still-beginsel 53 voor nieuwe lozingen Inleiding 53 Afstemming immissietoets en stand-still-beginsel 53 Immissietoets en toepassing van het stand-still-beginsel 54 voor nieuwe lozingen Concluciecen aanbevelingen 57 Literatuur 62
.................................................................................. Bij lagen
1 2 3 4 5 6
Emissie-immissie
Taakopdracht vervolgstudie emissie-immissie 66 Lijst met afkortingen en begrippen 70 Omgaan met diffuse emissies die vallen onder een AMvB 77 Toelichting op de achtergronden bij de immissietoets 72 Structuur en opbouw spreadsheet en instructie 75 Globale resultaten toetsing rwzi’s en papierfabrieken 82
8
Sa menvatting ................................................................................ De waterkwaliteit is in de meeste watersystemen in Nederland verbeterd door een brongerichte aanpak, met name door de sanering van de grote industriële puntbronnen en uitbreiding en verbetering van de rwzi's. In de laatste jaren is daarbij ook steeds meer aandacht besteed aan de aanpak van de diffuse bronnen. Toch wordt voor een aantal stoffen op vele locaties (nog) niet voldaan aan de waterkwaliteits- en waterbodemkwaliteitsdoelen die gesteld zijn in de vierde Nota waterhuishouding [NW4, lit I]. De vraag welke bronnen verder gereduceerd moeten worden, is echter minder gemakkelijk te beantwoorden dan in het verleden. Minder vaak is sprake van enkele dominante puntbronnen, maar is een groot aantal kleinere bronnen relevant voor de waterverontreinging. Bovendien zijn er per watersysteem verschillen in probleemveroorzakende stoffen en in de probleemveroorzakende bronnen. Naarmate de kwaliteit van het watersysteem de kwaliteitsdoelstellingen nadert, wordt ook vaker de vraag naar de effectiviteit van een verdere emissiereductie van een bepaalde bron gesteld. Om tot een effectieve verdere verbetering van de kwaliteit te komen is een duidelijker afstemming tussen de waterkwaliteitsdoelstellingen en de daarvoor benodigde emissiereductie gewenst: de zogenaamde emissie-immissie benadering. In NW4 wordt nadrukkelijk aandacht gevraagd voor een goede prioritering. De gecombineerde emissie-immissieaanpak wordt op Europees niveau ook als uitgangspunt gekozen en in de Kaderrichtlijn Water [Richtlijn 2000/60/EG; lit. 21 als beleidslijn voorgestaan. In de IPPC-richtlijn [Richtlijn 96/61/EG; lit. 31 wordt van de vergunningaanvrager gevraagd inzicht te geven in de mogelijke gevolgen van de lozing voor de milieukwaliteit. De relatie emissie-immissie kan vanuit twee kanten worden benaderd: vanuit het watersysteem en vanuit een specifieke bron. De eerste benadering, genoemd prioritering, resulteert in een prioritering van stoffen en (groepen van) bronnen op watersysteemniveau. De tweede benadering, genoemd immissietoets, omvat het beoordelen van de toelaatbaarheid van de restlozing - de lozing die overblijft na toepassing van de bronaanpak (beste bestaande en best uitvoerbare technieken) - van een specifieke bron, voor het ontvangende oppervlaktewater. Beide benaderingen en de samenhang hiertussen worden in dit rapport uitgewerkt. Het rapport heeft tot doel : het ontwikkelen van een prioriteringsmethodiek om op een gestructureerde, objectieve en verifieerbare manier op watersysteemniveau een volgorde vast te stellen van de stoffen en/of bronnen die het meest bijdragen aan de risico's voor het watersysteem; de ontwikkeling van een (beslisboom voor) een immissie-toets voor stoffen afkomstig van één enkele bron. Dit kan een puntbron zijn, maar ook een diffuse bron, zoals de landbouw in een bepaald gebied. De meest eenvoudige immissietoets wordt in de vorm van vuist- of rekenregels als handreiking uitgewerkt. het nagaan of door de uitwerking van de immissietoets tevens invulling kan worden gegeven aan het stand-still-beginsel.
Emissie-immissie
9
De drie opdrachten zijn in afzonderlijke hoofdstukken uitgewerkt. Dat wil evenwel niet zeggen dat de uitwerking onafhankelijk van elkaar is. De drie benaderingen kennen als belangrijkste punt van samenhang de te realiseren waterkwaliteitsdoelstellingen: het op korte termijn realiseren van het MTR en het realiseren van de streefwaarde op langere termijn. Prioritering In overeenstemming met NW4 is de mate van overschrijding van het MTR het belangrijkste criterium voor prioritering. In plaats van het MTR, kunnen - voor zover deze strenger zijn - ook specifieke functie-eisen worden gebruikt of de in het betreffende waterhuishoudingsplan of beheersplan vastgestelde kwaliteitsnormen. Voor het realiseren van het MTR geldt een inspanningsverplichting om dit niveau zo mogelijk voor 2000 te bereiken. In die situaties waarin aan het MTR voor een stof wordt voldaan, dient de streefwaarde te worden gebruikt voor prioritering. De streefwaarde dient conform het derde Nationaal Milieubeleidsplan [NMP 3, lit. 41 zo mogelijk in 2010 te worden bereikt. Voor de zoute wateren geldt de streefwaarde nu al als toetsingscriterium.
De volgende prioritering voor de aanwezige stoffen in zoete watersystemen wordt aanbevolen: Prioriteit 1
Kleurcodering
a. waarde 2 5 * MTR b. 2 * MTR < waarde < 5 *MTR c. MTR <waarde c 2 * MTR
(rood)
Prioriteit 2 ctreefwaarde
< waarde < MTR
Geen prioriteit waarde < ctreefwaarde
(oranje) (geel)
(groen)
(blauw)
Voor het mariene milieu is de prioritering in dit rapport niet uitgewerkt. De prioritering van bronnen dient gebaseerd te zijn op de daadwerkelijke belasting van het oppervlaktewater. De daadwerkelijke belasting op het oppervlaktewater omvat lozingen via directe puntbronnen, inclusief rwzi’s en overstorten, via directe diffuse bronnen en via de compartimenten bodem en lucht. Voor de definitie van de belasting van oppervlaktewater en voor de indeling van bronnen naar doelgroep worden de definities van het nationale emissieregistratiesysteem aangehouden. Voorgesteld wordt om in beginsel uit te gaan van de volgende prioriteitstelling van bronnen: Prioriteit 1: doelgroepen die meer dan 1O o/o aan de belasting bijdragen Prioriteit 2: doelgroepen die tussen 1o/o en 10% aan de belasting bijdragen Geen prioriteit: doelgroepen die minder dan 1% bijdragen. Het waterhuishoudings- en beheersplan is het geëigende instrument om de prioritaire stoffen en bronnen of doelgroepen beleidsmatig vast te leggen en esn plan van aanpak te formuleren om de emissies van deze stoffen terug te dringen. Het gaat daarbij zowel om de plannen om het MTR te bereiken als om op langere termijn de streefwaarde te bereiken. Bij de Wvo-vergunningverlening moet rekening worden gehouden met het beheersplan, waarbij evenwel uit jurisprudentie blijkt dat niet kan worden volstaan met enkel een verwijzing naar het beheersplan. Maatregelen om
Emissie-immissie
10
de emissies van deze stoffen vanuit bronnen terug te dringen moeten echter per geval worden gemotiveerd. De in het onderhavig rapport voorgestelde immissietoets kan hierbij behulpzaam zijn. Door middel van waterakkoorden of bestuursovereenkomsten zouden waterbeheerders afspraken moeten maken om afwenteling te voorkomen. Uitgangspunten en toepassingsgebied immissietoets Zowel op nationaal als op internationaal niveau wordt de gecombineerde aanpak bij het beoordelen van emissies als beleidslijn voorgestaan. Op nationaal niveau is dit verwoord in het Wvo-beleid en in het Europees beleid is dit verankerd in de IPPC-richtlijn en in de Kaderrichtlijn Water. Deze gecombineerde aanpak omvat twee elementen, te weten: het toepassen van de stand der techniek bij het terugdringen van emissies (bronaanpak) en de controle of waterkwaliteitsdoelstellingen worden gehaald. In de Uitvoeringsregeling Verontreiniging Rijkswateren is conform de Europese IPPC-Richtlijn opgenomen dat bij een aanvraag voor een Wvo-vergunning een overzicht van de significante emissies en de milieueffecten van die emissies overgelegd dienen te worden. Daardoor is de immissietoets ook voor die bedrijven zelf relevant.
Op basis van de motie Esselink en Feenstra uit 1993 kunnen aanvullende eisen op basis van de immissietoets voor bestaande lozingen alleen worden gemotiveerd als het MTR in het ontvangende oppervlaktewater wordt overschreden. Als de kwaliteit van het watersysteem zich tussen het MTR en de streefwaarde bevindt geldt dat verdergaande emissiereductie moet worden bereikt op basis van de voortschrijdende stand der techniek conform het ALARA-beginsel (As low as reasonably achievable). Aanvullende eisen boven de bronaanpak (ALARA, but/bbt) op grond van de immissietoets kunnen dan niet worden verlangd. In onderhavig rapport wordt een immissietoets uitgewerkt en voorgesteld voor toepassing. De volgende uitgangspunten dienen als basis voor deze immissietoets, waarbij aan elk van deze uitgangspunten moet worden voldaan. I. De lozing mag niet significant bijdragen aan het overschrijden van de kwaliteitsdoelstelling’) voor het watersysteem (water en waterbodem) waarop wordt geloosd. II. De lozing mag binnen de mengzone niet leiden tot acuut toxische effecten voor waterorganismen. Het ernstig risiconiveau voor oppervlaktewater is hierbij als maat te gebruiken. III. De lozing mag binnen de mengzone niet leiden tot acuut toxische effecten voor sediment bewonende organismen. De interventiewaarde (en bij ontbreken hiervan het ernstig risiconiveau) voor sediment is hierbij als maat te gebruiken. De genoemde uitgangspunten gelden zowel voor puntbronnen, inclusief rwzi’s, als voor diffuse bronnen. De toepassing van uitgangspunt I van de immissietoets op diffuse bronnen is afhankelijk van de wijze waarop de emissies van uit de betreffende diffuse bronnen op oppervlaktewater gereguleerd zij n. Voor diffuse bronnen gereguleerd via een AMvB in het kader van de WVO (bijvoorbeeld het lozingsbesluit glastuinbouw) dient de immissietoets in beginsel onderdeel te zijn van de AMvB. Daarbij is de keus nog open
1)
Emissie-immssie
De waterkwaliteitsdoelstelling voor zuurstof mag niet worden onderschreden
11
voor een generieke immissietoets met daarbij de eventuele generieke maatregelen, dan wel dat in de AMvB via nadere eisen ruimte wordt geboden tot het stellen van aanvullende eisen. Aanbevolen wordt de mogelijkheden apart te onderzoeken. Voor diffuse bronnen die gereguleerd worden buiten de WVOwordt aanbevolen om op landelijk, dan wel regionaal niveau na te gaan in welke mate bij de regulering rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het oppervlaktewater De toepassing van een immissietoets op een lozing op de riolering is mogelijk, maar in de praktijk is er slechts in een beperkt aantal gevallen sprake van een significante bijdrage door één enkele bron. De reden is dat het rioolwater voor een belangrijk deel wordt gezuiverd en in de lozing van de rwzi het aandeel van de afzonderlijke lozingen veelal moeilijk is te kwantificeren. Voor op de riolering lozende bedrijven omvat de immissietoets overigens ook een toets op de bescherming van de doelmatige werking van de rwzi. Deze toets is in dit rapport buiten beschouwing gelaten. Uitwerking immissietoets voor bestaande directe puntbronnen In de uitwerking van de immissietoets voor uitgangspunt I zijn een aantal beleidsmatige keuzen gemaakt die betrekking hebben op de concretisering van het begrip significante overschrijding. De volgende uitwerking is gehanteerd: ‘een lozing draagt significant bij aan het overschrijden van de waterkwaliteit, indien, na menging, de concentratieverhoging in het oppervlaktewater als gevolg van de lozing over een bepaalde maatgevende afstand meer bedraagt dan x% van de MTR’. Keuzes zijn gemaakt ten aanzien van de maatgevende afstand en het percentage.Voor lijnvormige systemen (rivieren,kanalen e.d.) is de stroomafwaarts gemeten concentratie op een afstand 1O maal de breedte van het watersysteem (de maatgevende afstand) een goede maat voor het vaststellen of de betreffende lozing een significante invloed heeft op de kwaliteit van het watersysteem. Uit model berekeningen is af te leiden dat op deze afstand voor de kleinere wateren volledige menging optreedt. De grens van 1O00 m is gekozen om te voorkomen dat voor grote wateren over een te grote afstand stroomafwaarts overschrijdingen optreden. Voor meren is de concentratie op van de diameter een vergelijkbare maat. Een bijdrage wordt significant genoemd als deze gelijk of meer dan 10% van het MTR bijdraagt aan de concentratie van de stof in het ontvangende watersysteem. Na 3 jaar zal worden geëvalueerd of dit percentage bijstelling behoeft. De immissietoets voor het mariene milieu is in dit rapport niet uitgewerkt. Voor de uitwerking van de toets kunnen wel de in dit rapport genoemde uitgangspunten worden gehanteerd.
Voor directe lozingen is de immissietoets voor uitgangspunt I zodanig opgezet dat in eerste instantie met behulp van relatief eenvoudige berekeningen kan worden bepaald of de emissie voldoet aan de geformuleerde uitgangspunten. In die gevallen waarbij uit deze berekeningen blijkt dat niet aan de uitgangspunten wordt voldaan, kunnen aanvullende eisen worden verlangd binnen het kader van de vergunningprocedure. Eventueel kan overwogen worden om eerst de analyse nogmaals uit te voeren met behulp van meer complexere modellen/berekeningen.Naar verwachting zal dit slechts in specifieke situaties tot andere conclusies leiden. De toetsing aan uitgangspunt I is in de meeste gevallen kritischer dan toetsing aan de uitgangspunten II en III. De uitgangspunten II en III zijn bij diffuse emissies niet van toepassing, omdat een mengzone niet goed kan worden onderscheiden.
Emissie-immissie
12
Naast een stofgerichte immissietoets kan een immissietoets op basis van bio-assays voor de toekomst een belangrijke toegevoegde waarde hebben. De meerwaarde ligt in het toetsen of onbekende stoffen en/of de combinatie van stoffen nadelige effecten op het oppervlaktewater kunnen hebben. Aanbevolen wordt om de bio-assaygerichte benadering verder uit te werken. Immissietoets en toepassing van het stand-still-beginsel voor nieuwe lozingen De afstemming tussen de immissietoets en het stand-still-beginsel betreft in de praktijk alleen nieuwe emissies of een uitbreiding van een bestaande emissie. Immers bij het opnieuw beoordelen van een bestaande emissie hoeft niet aan het stand-still-beginsel te worden getoetst, omdat een bestaande emissie niet zal leiden tot een verslechtering van de waterkwaliteit. Voor het beoordelen van een nieuwe emissie of uitbreiding van een bestaande emissie is een aparte immissietoets opgesteld, waarin ook het stand-still-beginsel is opgenomen. Voor zwarte-lijststoffen geldt dat op grond van het stand-still-beginsel in een beheersgebied het totaal van de emissies in beginsel niet mag toenemen. In beginsel kan de toets overigens wel gebruikt worden om voor een zwarte-lijststof na te gaan of er een significante verslechtering optreedt ingeval er sprake is van een restlozing. Resultaat immissietoets De immissietoets is vooral van betekenis (dat wil zeggen motiveert de noodzaak voor het stellen van aanvullende eisen) voor relatief grote lozingen op kleine wateren.
Voor combinaties van lozingsdebieten en verschillende watersystemen is de concentratie van zware metalen berekend die maximaal in effluent aanwezig mag zijn om een bijdrage aan de belasting van het watersysteem te leveren van 1, 5, 10%. Hieruit blijkt: Voor grote rivieren zal door de restlozing vanuit bedrijven in het algemeen geen bijdrage groter dan 1o/o aan de MTR worden geleverd. Voor kleinere watersystemen kunnen rwzi's tot meer dan 10% van het MTR bijdragen voor zowel koper, zink als nutriënten. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat grote emissies op relatief klein oppervlaktewater, of emissies van stoffen op oppervlaktewater waarvan de kwaliteit voor die stof op of boven het MTR ligt er toe leidt dat niet aan de uitgangspunten wordt voldaan. Aanvullende eisen kunnen dan in beginsel worden geëist. Voor de berekeningen voor rwzi's is dit ook wel duidelijk geworden. Emissies die leiden tot overschrijden van de MTR zijn emissies van koper, zink en in en aantal gevallen nikkel op kleiner oppervlaktewater (klein kanaal, kleine rivier/beek, polderwater). Bij de toepassing van de immissietoets bij een aantal cases zijn als belangrijkste problemen naar voren gekomen: het ontbreken van gegevens over de kwaliteit van het afvalwater, het ontbreken van gegevens over de kwaliteit van het oppervlaktewater en het ontbreken van MTR-waarden voor een aantal parameters als CZV en minerale olie. Voor een zinvolle toepassing van de immissietoets is aandacht nodig voor het meten van de relevante stoffen in afvalwater en oppervlaktewater.
Emissie-imr issie
13
Summary .................................................................................. The water quality in most water systems in the Netherlands has now been improved by tackling pollution at the source (in particular in the case of major industrial point sources) and by expanding and improving municipal sewage treatment plants. Over the last few years there has also been an increasing effort to tackle diffuse sources. Despite this progress, levels of some specific substances are in many places still in excess of the objectives set for the quality of water and sediment in the Fourth National Policy Document on Water Management [NW4, lit i]. However, it is now less easy than it was to say what sources of pollution should be further alleviated. Water pollution is these days less frequently due to a few dominant point sources and more often the result of a large number of more minor sources. Moreover, both the substances involved and the sources of the problem vary from one water system to another. In addition, as the quality of the water system comes closer to achieving the quality objectives, the effectiveness of a further reduction in emissions from a particular source is more frequently in question. The achievement of effective further improvements in quality demands a clearer match between the water quality objectives and the emission reductions required to achieve them: this is known as the emissions-immissionsapproach. NW4 urges careful reflection on priorities. The combined emissionsimmissions approach is also the preferred methodology at European Union level and the Water Framework Directive [Directive 2000/60/EC), lit. 21 advocates this policy approach. The IPPC Directive [(Directive 96/6i/EC), lit. 31 asks applicants for permits to provide information on the potential consequences of discharges for the quality of the environment. The relationship between emissions and immissions can be approached from two angles: that of the water system and that of the particular source. The first approach, called prioritisation, produces an order of priorities for substances and sources (or categories of sources) at the level of the individual water system. The second approach, called the immission test, involves an evaluation of the admissibility of the residual emission from a particular source - i.e. the emission remaining after the source has been tackled (using the best technica1 means and best practica1 means) - from the point of view of the surface water receiving it. This report details both of these approaches and also the relationship between them. The terms of reference of the report were : to develop a method of prioritisation able to provide a structured, objective and verifiable means of establishing an order of priorities for substances and/or sources which pose the greatest risks to individual water systems; to develop (a decision tree for) an immission test for substances originating from a single source. This may be a point source but may also be diffuse, such as agriculture in a particular area. The simplest immission test wil1 be converted into guidelines containing a rule of thumb or method of calculation. to find out whether the development of the immission test can also assist in the implementation of the stand-still principle.
Emissie-immissie
15
These three aims are achieved in three separate sections of the report. This does not mean, however, that they are unconnected. Their most important common feature is the water quality objectives to be achieved: the maximum admissible risk level (MAR) in the short term and the target value in the longer run. Prioritisation
In line with NW4, the main criterion for prioritisation is the extent to which the MAR is exceeded. The MAR may be replaced in this criterion by specific functional criteria or by the quality standards set out in the relevant provincial or local water management plan, provided these are more stringent than the MAR. There is a duty to strive to achieve the MAR if possible by 2000. When the MAR for a particular substance has been achieved, prioritisation is to be based on the target value. Under the Third National Environmental Policy Plan [NMP 3, lit. 41, the target value is to be achieved wherever possible by the end of 2010. For salt waters, the target value is already the criterion. The following priority order is recommended for substances in freshwater systems: Priority 1
Colour code
a. value 2 5 * MAR b. 2 * MAR 5 value < 5 *MAR c. MAR 5 value < 2 * MAR
(red) (orange) (yellow)
Priority 2 target value < value < MAR
(green)
No priority value
(blue)
The report provides no method of prioritisation for the marine environment. The prioritisation of sources should be based on actual pollution of surface water. This includes emissions via direct point sources (including sewage treatment plants and stormwater overflows), direct diffuse sources and via the soil and air. The definition of pollution in surface water and the categorisation of sources by target group are based on the definitions used in the national emissions registration system. The report proposes the following prioritisation of sources: Priority 1: target groups creating more than 1O 'Yo of total pollution Priority 2: target groups creating between 1o/o and 10% of total pollution No priority: target groups creating less than 1%. Provincial and local water management plans are the appropriate policy documents in which to identify priority substances and sources (or target groups) and to formulate an action plan for reducing emissions of these substances. They should include plans to achieve not only the MAR but also, in the longer term, the target value. Permitting procedures under the Pollution of Surface Waters Act must take account of the local management plan, but it is apparent from jurisprudence that it is not enough simply to refer to it. In every case, reasons must be given for measures to reduce emissions of these substances from sources. The immission test proposed in this report may be helpful in this respect.
~
Emissie-immissie
16
Water managers should use water agreements and agreements between authorities to make arrangements to prevent transfer of problems to water systems further downstream. Principles and scope of application of the immission test Both national and international policies advocate a combined approach to the evaluation of emissions. At national level this is expressed in policies under the Pollution of Surface Waters Act, while at European Union level it is established in the IPPC Directive and in the Water Framework Directive. The combined approach comprises two elements: the application of the best available technology to reduce emissions (source-oriented approach) and monitoring to see whether water quality objectives are being achieved. In line with the European IPPC Directive, the Dutch Implementation Order for State Waters lays down that applications for permits under the Pollution of Surface Waters Act must be accompanied by details of significant emissions and the environmental impacts of those emissions. This means that the immission test is also relevant to individual companies.
Following the Esselink and Feenstra motion of 1993, parliament has decided that additional requirements for existing discharges can only justifiably be based on the immission test if the MAR is exceeded in the recipient surface water. If the quality of the water system is somewhere between the MAR and the target value, further emission reduction requirements must be based on advances in technology, in accordance with the ALARA (as low as reasonably achievable) principle. This means that it is not possible to use the immission test to impose additional requirements over and above the source-oriented approach (ALARA, BAT). This report provides a detailed description of an immission test and proposes its application. The immission test is based on the following criteria, al1 of which must be met. I. The discharge must not make a significant contribution to the exceeding of the quality objectives for the water system (water and sediment) into which it is made. ll. The discharge must not produce acute toxic effects on aquatic organisms within the dilution zone. The criterion for this is the serious risk level for surface waters. III. The discharge must not produce acute toxic effects on sedimentdwelling organisms within the dilution zone. The criterion for this is the intervention level (or, in its absence, the serious risk level). These criteria apply both to point sources, including sewage treatment plants, and to diffuse sources. How criterion I of the immission test is applied to diffuse sources wil1 depend on the method of regulating emissions to surface water from the relevant diffuse sources. In the case of diffuse sources regulated via an Order in Council under the Pollution of Surface Waters Act (for example, the decree on discharges from glasshouse horticulture), the immission test should in principle be part of the Order in Council. It may take the form either of a generic immission test, perhaps accompanied by generic measures, or specific requirements leaving scope for additional demands. The report recommends examining these possibilities separately. In the case of diffuse sources not regulated under the Pollution of Surface Waters Act, the report recommends that investigations should be conducted at national or regional level to determine the extent to which the regulations take account of the consequences for suríace water.
Emissie-immissie
17
It is possible to apply an immission test to discharges int0 the sewerage system, but in practice it is rare fora single source to make a significant contribution in this case. The reason for this is that a major proportion of the sewage is subsequently treated and it is generally difficult to quantify the contribution of individual sources to the effluent eventually discharged from the sewage treatment plant. For companies discharging into the sewerage system, the immission test in fact includes a test safeguarding the efficient functioning of the sewage treatment plant, but this test is not described in the present report. Development of immission test for existing direct point sources In developing the immission test for criterion I, a number of policy chokes were made in order to crystallise the concept of significant breaches. The following formula was eventually used: 'a discharge makes a significant contribution to the breaches in water quality if, following dilution, the increased concentration in the surface water as a result of the discharge is more than x% of the MAR over a specific standard distance'. Choices were then made with regard to the standard distance and the percentage. In the case of linear systems (rivers, canals, etc.), a good measure of whether the relevant discharge has a significant impact on the quality of the water system is the downstream concentration measured at a distance equal to 1O times the width of the water system (the standard distance). Model calculations have shown that for smal1 scale water systems dilution is usually complete at that distance. A maximum of 1O00 m was imposed in order to prevent breaches occurring too far downstream in the case of large-scale water systems. For lakes, the concentration at ' i 4of the diameter is a comparable measure. A contribution is regarded as significant if it is more than 10% of the MAR for the concentration of the substance in the recipient water system. This percentage wil1 be evaluated after 3 years to see whether it requires modification.The report does not include details of an immission test for the marine environment, but the criteria identified in it can be used to devise one.
In the case of direct discharges, the immission test for criterion I is designed in such a way that only fairly simple calculations are required in the first instance to determine whether the emission satisfies the criteria. Where the results of these calculations indicate that this is not the case, additional requirements can be imposed as part of the permitting procedure. Alternatively, consideration can be given to repeating the analysis using more complex modelskalculations before imposing additional requirements, but this is rarely expected to produce different conclusions. Criterion I wil1 in most cases provide the crucial test. In any case, Criteria I 1 and I I I cannot be applied to diffuse emissions, because there is then no clear definition of the dilution zone. In addition to a substance-based immission test, a future immission test based on bio-assays may be valuable because it wil1 test whether unknown substances and/or combinations of substances may have adverse effects on the surface water. The report recommends further development of an approach based on bio-assays. Immiscion test and application of the stand-still principle in relation to new discharges In practice, the problem of co-ordinating the immission test and the standstill principle applies only to new emissions or increases in existing ones. After all, when re-evaluating an existing emission, there is no need to
Emissie-immissie
18
check whether it complies with the stand-still principle, since an existing emission wil1 not produce any deterioration in water quality. A separate immission test encompassing the stand-still principle has therefore been developed for the evaluation of new emissions or increases in existing ones. On the basis of the stand-still principle, the rule for black-listed substances is that total emissions must not be allowed to increase in a particular management area. In principle, however, the test can be used to identify any significant deterioration in a black-listed substance in a residual emission.
R e s u l t of immission t e s t The immission test is primarily important (in terms of justifying the imposition of additional requirements) in relation to relatively major discharges into small volumes of surface water. Calculations have been made in relation to various combinations of discharge flows and different water systems with a view to establishing the maximum concentrations of heavy metals required in effluent to contribute 1 , 5 and 10% of total pollution in the water system. The results are as follows: in the case of major rivers, the residual emissions from industry wil1 not generally contribute more than 1% of the MAR. In the case of less major water systems, sewage treatment plants may contribute more than 10% of the MAR for copper, zinc and nutrients. In general, the criteria wil1 not be met where major emissions are made into relatively small volumes of surface water, or emissions are made into surface waters where the existing concentrations of the relevant substances are already at or above the MAR. Additional requirements may then be imposed. The calculations for sewage treatment plants clearly demonstrate this point. Emissions leading to breaches of the MAR are those of copper, zinc and - sometimes - nickel to smaller volumes of surface water (minor canals, small riversktreams and polder waters). The greatest problems likely to emerge in relation to the application of the immission test are: lack of information about the quality of effluent and/or of the surface water and absence of MAR values for a number of parameters such as COD and mineral oil. Before the immission test can usefully be applied, efforts wil1 have to be made to measure the relevant substances in effluent and surface water.
Emissie-immissie
19
1
Inleiding
.................................................................................. Vanuit het waterbeheer bestaat al geruime tijd behoefte aan een duidelijker koppeling tussen het emissiebeleid en het bereiken van de waterkwaliteitsdoelstellingen. Deze behoefte hangt samen met de behoefte om prioriteiten te stellen bij de verdere reductie van emissies. In de vierde Nota waterhuishouding (NW4, [lit.l]) is het belang van prioriteitstelling nadrukkelijk onderstreept. Ook bij de beoordeling van vergunningsaanvragen in het kader van de WVOis er behoefte aan een betere toetsing aan de waterkwaliteitsdoelstellingen. De koppeling tussen het emissiebeleid en de waterkwaliteitsdoelstellingen is ook in de Europese regelgeving aan de orde. Zowel in de Kaderrichtlijn Water [Richtlijn2000/60/EG; lit. 21 als in de IPPC-richtlijn [Richtlijn 96/61/EG, lit. 31 wordt de zogenaamde 'combined approach' gevolgd: een op preventie gerichte aanpak van bronnen, aangevuld met een beoordeling van de gevolgen van de resterende lozingen voor het ontvangende oppervlaktewater. De implementatie van de IPPC-richtlijn in de WVObrengt met zich mee dat bij een aanvraag voor een Wvo-vergunning door de aanvrager inzicht moet worden gegeven in de gevolgen van de emissie voor het oppervlaktewater. In 1995 is een gezamenlijke subwerkgroep Emissie-immissie onder werkgroep V en VI van de CIW ingesteld. Na analyse van het emissieimmissie probleem heeft de subwerkgroep aanbevelingen opgesteld die gericht zijn op de beoordeling van emissies uit puntbronnen in relatie tot de waterkwaliteit in de nabije omgeving (lokaal) van het lozingspunt en op wat grotere afstand (regionaal); de immissietoets. Ook werden aanbevelingen geformuleerd voor uitgangspunten die moeten worden gehanteerd bij de uitwerking van een concrete immissietoets voor puntbronnen [lit. 51. De aanbevelingen zijn in 1996 door CIW vastgesteld, waarbij opdracht is gegeven voor een vervolgstudie met het oog op de praktische uitwerking en implementatie van de immissietoets. Voor de uitvoering van de vervolgstudie werd in 1997 een subwerkgroep onder CIW V en VI ingesteld. De taakopdracht en samenstelling van de werkgroep is opgenomen in bijlage 1. De opdracht omvat: het ontwikkelen van een prioriteringsmethodiek om op een gestructureerde, objectieve en verifieerbare manier op watersysteemniveau een volgorde vast te stellen van de stoffen en/of bronnen die het meest bijdragen aan de risico's voor het watersysteem; de ontwikkeling van een (beslisboom voor) een immissie-toets voor stoffen afkomstig van één enkele bron. Dit kan een puntbron zijn, maar ook een diffuse bron, zoals de landbouw in een bepaald gebied. De meest eenvoudige immissietoets wordt in de vorm van vuist- of rekenregels als handreiking uitgewerkt. Later is daar aan toegevoegd: het nagaan of door de uitwerking van de immissietoets tevens invulling kan worden gegeven aan het stand-still-beginsel. Bij de uitwerking moet de praktische toepasbaarheid van de producten worden bewaakt. Ook moeten de (beleidsmatige) consequenties worden aangegeven.
Emissie-immissie
21
In de rapportage is getracht beide vragen in onderlinge samenhang te beantwoorden. Daarvoor heeft zij het accent gelegd op het formuleren van heldere, op elkaar afgestemde uitgangspunten en criteria voor de prioriteitsstelling en de beslisboom voor een immissietoets. Het rapport biedt een duidelijk kader voor de aanpak van de emissie-immissieproblematiek op hoofdlijnen. De subwerkgroep heeft er in sterke mate naar gestreefd om de aanpak zo eenvoudig mogelijk te houden en aan te sluiten bij reeds bestaande afspraken en rapporten. De hier gepresenteerde methodiek voor het prioriteren is te beschouwen als een aanvulling op de eerdere verschenen Handreiking regionale aanpak diffuse bronnen [iit. 61 door alle bronnen in beschouwing te nemen. Ook is het praktische toepassingsgebied van een immissietoets verkend. Met de immissietoets wordt nagegaan of de restlozing, nadat beste bestaande of best uitvoerbare technieken zijn getroffen om de emissie te reduceren, leidt tot onaanvaardbare concentraties in een watersysteem. De immissietoets is in principe zowel van toepassing op puntbronnen als op diffuse bronnen. In dit rapport is echter alleen de immissietoets voor puntbronnen uitgewerkt. Voor diffuse bronnen is veelal geen sprake van afzonderlijke vergunningenverlening en vraagt de invulling van de emissie-immissierelatie om een meer generieke aanpak dan een eenvoudige toets. Verder is nagegaan of door de uitwerking van de immissietoets invulling kan worden gegeven aan het stand-still-beginsel. Achtergrond hierbij is dat het stand-still-beginsel zoals dat als leidend principe in het emissiebeleid voor water gehanteerd wordt, in wezen ook een beoordeling is van een lozing op basis van de gevolgen voor het ontvangende oppervlaktewater. Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de probleemstelling, doelstelling en aanpak op hoofdlijnen. In hoofdstuk 3 komt de prioriteringsmethodiek aan de orde. De uitgangspunten en het toepassingsgebied van de immissietoets worden in hoofdstuk 4 toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt een eenvoudige immissietoets voor bestaande puntbronnen gepresenteerd, waarna in hoofdstuk 6 voor nieuwe lozingen de koppeling met het stand-stillbeginsel wordt uitgewerkt. De conclusies zijn opgenomen in hoofdstuk 7.
Emissie-immissie
22
2 ProbleemstelIing, doelstelIing en aanpak .................................................................................. 2.1
Probleemstelling
De waterkwaliteit is in de meeste watersystemen in Nederland verbeterd door een brongerichte aanpak, met name door de sanering van de grote industriële puntbronnen en uitbreiding en verbetering van de rwzi’s. In de laatste jaren is daarbij ook steeds meer aandacht besteed aan de aanpak van de diffuse bronnen. Toch wordt voor een aantal stoffen op vele locaties (nog) niet voldaan aan de waterkwaliteits- en waterbodemkwaliteitsdoelen die gesteld zijn in NW4. De vraag welke bronnen verder gereduceerd moeten worden, is echter minder gemakkelijk te beantwoorden dan in het verleden. Minder vaak is sprake van enkele dominante puntbronnen, maar is een groot aantal kleinere bronnen relevant voor de waterverontreinging. Bovendien zijn er per watersysteem verschillen in probleemveroorzakende stoffen en in de probleemveroorzakende bronnen. Naarmate de kwaliteit van het watersysteem de kwaliteitsdoelstellingen nadert, wordt ook vaker de vraag naar de effectiviteit van een verdere emissiereductie van een bepaalde bron gesteld. Om tot een effectieve verdere verbetering van de kwaliteit te komen is een duidelijker afstemming tussen de waterkwaliteitsdoelstellingen en de daarvoor benodigde emissiereductie gewenst: de zogenaamde emissieimmissie benadering. Voor de provincie en de waterbeheerder komt de afstemming tussen het emissie- en immissiebeleid op twee verschillende momenten expliciet aan de orde: Bij het opstellen van het waterhuishoudingsplan en het daarvan afgeleide beheersplan. Voor het waterhuishoudingsplan en het beheersplan is inzicht nodig in de aard en omvang van de lozingen en in de kwaliteit van het oppervlaktewater en het sediment. Bij overschrijding van de waterkwaliteitsdoelstellingen zullen prioriteiten moeten worden gesteld om emissies verder terug te dringen. Dit vraagt om een goede prioriteringsmethodiek. Bij het beoordelen van een emissie in het kader van de Wvovergunningverlening. Hierbij dient de invloed van de restlozing - de lozing die overblijft na toepassing van de best uitvoerbare of beste bestaande technieken (butíbbt) - op oppervlaktewater te worden beoordeeld via een zogenaamde immissietoets. In de praktijk ontbreken echter een heldere methodiek en goede criteria om aan deze immissietoets invulling te geven. De gecombineerde emissie-immissieaanpak wordt op Europees niveau ook als uitgangspunt gekozen en in de Kaderrichtlijn Water [lit. 21 als beleidslijn voorgestaan. In de IPPC-richtlijn [iit. 31 wordt van de vergunningaanvrager gevraagd inzicht te geven in de mogelijke gevolgen van de lozing voor de milieukwaliteit.Implementatie van dit beleid in Nederland betekent dat in vergelijking met het sterk brongerichte spoor in het verleden, ook meer aandacht dient uit te gaan naar de relatie tussen emissie en immissie.
Emissie-immissie
23
2.2
Doelstelling
In de taakopdracht van CIW V en VI zijn de volgende doelen van dit rapport aangegeven: het ontwikkelen van een prioriteringsmethodiek om op een gestructureerde, objectieve en verifieerbare manier op watersysteemniveau een volgorde vast te stellen van de stoffen en/of bronnen die het meest bijdragen aan de risico's voor het watersysteem; de ontwikkeling van een (beslisboom voor) een immissie-toets voor stoffen afkomstig van één enkele bron. Dit kan een puntbron zijn, maar ook een diffuse bron, zoals de landbouw in een bepaald gebied. De meest eenvoudige immissietoets wordt in de vorm van vuist- of rekenregels als handreiking uitgewerkt. Door CIW-V en VI is later een derde doelstelling aan de opdracht toegevoegd, vanuit de gedachte dat de methodiek voor de immissietoets en het stand-still-beginsel mogelijk dicht bij elkaar aan sluiten. het nagaan of door de uitwerking van de immissietoets tevens invulling kan worden gegeven aan het stand-still-beginsel. Met de te kiezen werkwijze kan invulling worden gegeven aan een meer op een specifiek watersysteem toegespits-te uitvoering van het emissiebeleid, waarbij de diverse bronnen in hun samenhang worden beoordeeld. De combinatie van beide onderdelen (prioritering en immissietoets) dient tot meer inzicht te leiden in de keuzes die in de uitvoering van het waterbeheer moeten worden gemaakt, bij zowel de aanpak van emissies vanuit de verschillende bronnen op een watersysteem als bij de aanpak van een individuele bron. 2.3
Aanpak op hoofdlijnen
Met zowel de prioriteringsmethodiek als de immissietoets wordt beoogd inzicht te krijgen in het effect van emissies op de kwaliteit van het ontvangende water en de waterbodem. Met andere woorden, beide benaderingen geven invulling aan de analyse van de relatie emissieimmissie. De invalshoeken van beide benaderingen zijn evenwel tegenovergesteld. De prioriteringsmethodiek is een generieke benadering die start vanuit het watersysteem. Vanuit een analyse van de waterkwaliteit van het betreffende watersysteem en het vervolgens in kaart brengen van de overschrijding van waterkwaliteitsdoelstellingen komen de belangrijkste problemen boven tafel. Vervolgens kunnen de belangrijkste bronnen voor de probleemstoffen worden geselecteerd. Op basis van de prioritering van de bronnen kan een generiek plan van aanpak voor een watersysteem worden opgesteld. Een plan dat zijn weerslag kan vinden in het beheersplan. De immissietoets is een instrument in het kader van de Wvo-vergunningverlening en richt zich op de beoordeling van de gevolgen van een specifieke restlozing voor de waterkwaliteit (na toepassing van de beste bestaande c.q. best uitvoerbare technieken). In beginsel kunnen op basis van de effecten van de restlozing aanvullende eisen worden verlangd. Voor nieuwe lozingen en uitbreidingen van bestaande lozingen dient de toelaatbaarheid van de restlozing getoetst te worden aan het standstill-beginsel.
Emissie-immissie
24
. . . .
Prioritering: Vanuit het watersysteem 4voldoet kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem aan gestelde waterkwaliteitsdoelen (risicobeoordeling; monitoring) + zo niet + inventarisatie van bronnen van relevante stoffen 4 selectie prioritaire bronnen + generiek plan van aanpak. Immissietoets in kader WVO: Vanuit de individuele bron -$ treffen maatregelen conform bronaanpak (but/bbt) + significante gevolgen restlozing voor de waterkwaliteit (immissietoets/stand-still-beginsel) + zo ja + aanvullende eisen bij bron. In dit rapport zijn de twee benaderingen dan ook apart behandeld. Dat wil evenwel niet zeggen dat de twee benaderingen onafhankelijk van elkaar staan. De twee benaderingen kennen als belangrijkste punt van samenhang de te realiseren waterkwaliteitsdoelstellingen. In figuur 2.1 is deze samenhang geschetst. In het deel boven de stippellijn wordt uitgaande van de waterkwaliteit aangegeven dat stoffen geprioriteerd kunnen worden op grond van overschrijding van de waterkwaliteitsdoelstelling. Vervolgens worden voor die stoffen de bronnen geïnventariseerd die een relevante bijdrage leveren aan de belasting van het oppervlaktewater. Vervolgens moet in plannen worden aangegeven op welke wijze de belasting van het watersysteem vanuit deze bronnen kan worden teruggedrongen. In het gedeelte onder de stippellijn wordt de benadering vanuit de individuele bron aangegeven. Met behulp van de immissietoets wordt de lozing die resteert na toepassing van de stand der techniek (but/bbt) beoordeeld. Als niet aan de toets wordt voldaan kunnen aanvullende eisen worden verlangd. In dit rapport is er van uitgegaan dat voor de prioritering en voor de immissietoets in beginsel dezelfde doelstellingen gelden: prioriteit geven aan het realiseren van het MTR (Maximaal Toelaatbaar Risico) op kortere termijn en het realiseren van de streefwaarde (Verwaarloosbaar Risico) op langere termijn. Beide benaderingen vragen inzicht in de mate waarin normen worden overschreden en in de verantwoordelijke bronnen. In de uitwerking van de prioriteringsmethodiek (hoofdstuk 3) is uitgegaan van de uitgangspunten ten aanzien van prioritering in NW4. Ingegaan wordt op de prioritering van stoffen en bronnen en de doorwerking van de resultaten. De feitelijk aanpak van de bronnen en prioritering van maatregelen valt buiten de scope van dit rapport. Prioritering is primair beschouwd als een sturingsinstrument zonder dat er directe -juridische consequenties aan verbonden zijn voor individuele lozingen. De resultaten van prioritering moeten doorvertaald worden naar verschillende beleidsinstrumenten willen ze tot resultaat leiden. Voorbeelden hierbij zijn landelijke beleidsmaatregelen als AMvB’s en het gebiedsgericht beleid. Ook de Wvo-vergunningverlening is één van de beleidsinstrumenten waarmee invulling kan worden gegeven aan de uitkomsten van de prioritering. De maatregelen om emissies terug te dringen moeten echter wel per geval gemotiveerd worden. De immissietoets kan daarbij behulpzaam zijn. Voor de ontwikkeling van de immissietoets zijn een drietal uitgangspunten geformuleerd. Op basis van deze uitgangspunten is het toepassingsgebied van de immissietoets verkend (hoofdstuk 4). Voor puntlozingen die direct op het oppervlaktewater lozen is een toets ontwikkeld (hoofdstuk 5). Vervolgens is voor nieuwe lozingen uitgewerkt hoe de immissietoets gebruikt kan worden voor de invulling van het stand-still-beginsel(hoofdstuk 6).
Emissie-immissie
25
................................... Figuur 2.1
Samenhang en positionering van de prioritering en de immissietoets in het waterbeleid
Strategie aanpak (prioriteit, in waterbeheersplan) Aanvullende eisen bij bron(nen): - in kader WVO - in andere kaders, bijv.
Prioritering stoffen en bronnen 0.b.v. overschrijden kwaliteitsdoelstelling (MTR, VR)
-
Kwaliteit
Evt. eisen maatregelen
1
I
Positie Immissietoets voldoet
voldoet
Emissie-immissie
Bouwstoffenbesluit
I J
per bron, nadere eis
Immissietoets na bronaanpak
Positie prioritering
bij de bron (butibbtlbep)
26
3 Prioritering .................................................................................. 3.1
Inleiding
Vanuit de diverse bronnen wordt het watersysteem belast met verontreinigende stoffen. Onder bronnen worden in dit verband zowel puntbronnen (bedrijven, rwzi's) als diffuse bronnen (landbouw, verkeer, atmosferische depositie, etc.) verstaan. De prioritering van stoffen en bronnen kan op verschillende niveau's worden uitgevoerd, bijvoorbeeld internationaal op stroomgebiedsniveau, nationaal, regionaal op watersysteemniveau of lokaal. In dit rapport wordt conform de opdracht ingegaan op de prioritering op watersysteemniveau: het ontwikkelen van een prioriteringsmethodiek om op een gestructureerde, objectieve en verifieerbare manier op watersysteemniveau een volgorde vast te stellen van de stoffen en/of bronnen die het meest bijdragen aan de risico's voor het watersysteem. Het risico van een stof voor het watersysteem wordt in dit rapport gedefinieerd als de concentratie van die stof in het watersysteem afgezet tegen de waterkwaliteitsdoelstelling voor dat watersysteem.Met andere woorden, de prioritering wordt gerelateerd aan de mate waarin de waterkwaliteitsdoelstellingen worden overschreden. (Hiermee wordt aangesloten bij N W4)
In hoofdlijn ziet de benadering voor prioritering er als volgt uit: Vanuit het watersysteem + voldoet kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem aan gestelde waterkwaliteitsdoelen +zo niet-prioriteren stoffen, waarbij mate van overschrijden prioriteit aangeeft + inventarisatie van bronnen van relevante stoffen selectie van prioritaire bronnen + generiek plan van aanpak.
-
In paragraaf 3.2. wordt allereerst kort aandacht geschonken aan het beleidskader bij het prioriteren zoals geformuleerd in NW4. Vervolgens wordt de prioriteringsmethodiek in 3 stappen gepresenteerd: te gebruiken waterkwaliteitsdoelstelllingen, het prioriteren van stoffen en het prioriteren van bronnen. Tot slot wordt ingegaan op de doorwerking van de uitkomsten in beleid en uitvoering. Hierbij komen naast de verdere aanpak op regionaal niveau, ook de relatie met het landelijk niveau en met stroomopwaarts en -afwaarts gelegen watersystemen aan de orde. Het selecteren en prioriteren van de verschillende mogelijke maatregelen om emissiereductie te bereiken is geen onderdeel van dit rapport. Voor een beschrijving van de aanpak van diffuse bronnen kan verwezen worden naar de Handreiking regionale aanpak diffuse bronnen [iit. 61. Voor de aanpak van bronnen in het kader van de WVObiedt het Handboek Wvo-vergunningverlening [lit. 71 de geëigende toelichting. De immicsietoetc als methode om voor individuele lozingen te bepalen of aanvullende eisen nodig zijn komt in hoofdstuk 4 en 5 van dit rapport aan de orde.
Emissie-immissie
27
3.2
Beleidsmatig kader voor het prioriteren
In NW4 is nadrukkelijk aandacht gegeven aan prioritering. Ten aanzien van prioritering wordt in NW4 gesteld: "De mate van overschrijding van het MTR vormt een belangrijk toetsinstrument voor het brongerichte beleid. Prioriteit wordt op basis van risicobeoordeling gegeven aan de beperking van de emissies van stoffen waarvan de overschrijding van het MTR en de effecten het grootst zijn."
De mate van overschrijding van het MTR wordt hiermee als een belangrijk criterium opgevoerd voor prioritering. Voor het realiseren van het MTR geldt een inspanningsverplichting om dit niveau zo mogelijk voor 2000 te realiseren. In plaats van het MTR, kunnen - voor zover deze strenger zijn - ook specifieke functie-eisen worden gebruikt of de in het betreffende waterkwaliteitsplan vastgestelde kwaliteitsnormen. In die situaties waarin aan het MTR voor een stof wordt voldaan, dient de streefwaarde te worden gebruikt voor prioritering: "Aanvullende eisen en verdere prioritering om op termijn de streefwaarde te bereiken, vindt gebiedsgericht per watersysteem plaats, afgestemd op de functies van de watersystemen."
Het bereiken van de streefwaarde blijft als langetermijn doel richtinggevend. Het NMP3 [iit. 41 stelt dat zo mogelijk in 2010 de streefwaarde dient te worden bereikt. Voor de zoute wateren geldt de streefwaarde reeds voor de korte termijn [Lit. 81. Voor stoffen waarvan de waterkwaliteit beneden het MTR ligt mag derhalve geen normopvulling plaatsvinden. NW4 stelt dat binnen de regio een zekere vrijheid is om prioriteiten te stellen bij het realiseren van de doelen. Daarbij dient echter wel rekening gehouden te worden met (inter)nationale afspraken over emissiereductie en eisen vanuit benedenstrooms gelegen watersystemen (voorkomen van afwenteling). Zo is in internationaal verband voor een aantal persistente organische stoffen afgesproken dat wordt gestreefd naar beëindiging van deze emissies in 2020. Voor deze groep stoffen wordt in feite een zuiver brongericht beleid voorgestaan in plaats van een prioritering op basis van de watersysteemkwaliteit. Ook op stroomgebiedsniveau zijn soms doelstellingen vastgelegd en voor prioriteitstoffen worden door de Europese Commissie kwantitatieve waterkwaliteitsdoelstellingen opgesteld op grond van de Kaderrichtlijn Water.
3.3
Kwaliteitsnormen voor water en waterbodem
Uitgangspunt voor de prioritering zijn de kwaliteitsnormen voor water en waterbodem (sediment) zoals die zijn vastgelegd in NW4. Hierin wordt uitgegaan van twee vaste ijkpunten voor het waterkwaliteitsbeleid: het MTR als minimumkwaliteitsniveauen de streefwaarde (VR). Voor verontreinigende stoffen gelden deze normen voor alle wateren, waarbij voor metalen wel rekening mag worden gehouden met de van nature voorkomende achtergrondgehalten. Voor nutriënten zijn alleen kwaliteitsnormen (MTR en streefwaarde) gedefinieerd voor stagnante wateren. Voor de overige wateren zijn deze richtinggevend.
Emissie-immissie
28
Afhankelijk van de functies van een watersysteem en de natuurlijke omstandigheden kan van de landelijke waarden afgeweken worden. Hiermee is het mogelijk geworden om voor van nature voorkomende macrochemische parameters (zoals chloride, nutriënten, sulfaat) gebiedsgerichte normen vast te stellen. Voorwaarde is dat hierbij tenminste moet worden uitgegaan van een bescherming van het watersysteem op het laagste ecologische niveau. Door CIW wordt een rapport opgesteld over hoe met gedifferentieerde normstelling voor nutriënten kan worden omgegaan. Voor het betreffende beheersgebied dienen de milieukwaliteitsnormen te zijn vastgelegd in het provinciaal waterhuishoudingsplan en/of het beheersplan. Dit kunnen de landelijke normen zijn, maar ook strengere normen die gerelateerd zijn aan specifiek toegekende functies binnen het beheers gebied of gebaseerd zijn op afspraken tussen verschillende waterbeheerders vastgelegd in de vorm van waterakkoorden of bestuursovereenkomsten. In het laatste geval wordt de motivatie voor aanvullende eisen gevonden in strengere waterkwaliteitsdoelstellingenvoor watersystemen gelegen buiten het beheersgebied (voorkomen van afwenteling). De totstandkoming van kwaliteitsnormen vindt plaats in twee stappen: 1. Afleiding van risiconiveaus (wetenschappelijk traject), 2. Vertaling van risiconiveaus naar kwaliteitsnormen (beleidsmatig traject). In figuur 3.1 zijn de verschillende risiconiveaus en normen voor het compartiment oppervlaktewater schematisch weergegeven.
................................... Figuur 3.1 Risiconiveaus en normen voor het cornpartir'ent water
-
Risiconiveau
Kwaliteitsnorm
l~
ER
Ernstig risico
+c
Interventiewaarde
Maximaal toelaatbaar risico MTR
MTR
Verwaarloosbaar risico 1/1 O0 van het MTR
Streefwaarde
VR
Bij de verschillende risiconiveaus horen kwaliteitsnormen.Voor oppervlaktewater en sediment zijn zowel Interventiewaarden,MTR's als Streefwaarden vastgesteld. De interventiewaarde ligt, met uitzondering van die voor zware metalen op het niveau van het ernstig risico (ER), het MTR op het niveau van het Maximaal Toelaatbaar Risico en de streefwaarde op het niveau van het Verwaarloosbaar Risico. De interventiewaarde,het MTR en de streefwaarde zijn niet-wettelijke kwaliteitsnormen. De verschillende risiconiveaus kunnen als volgt worden omschreven.
Emissie-immissie
29
Ernstig Risico De op basis van wetenschappelijke gegevens afgeleide grens per stof, die aangeeft bij welke concentratie in een milieucompartiment bij 50% van de soorten of processen in het ecosysteem nadelig te waarderen effecten te verwachten zijn. Maximaal Toelaatbaar Risico Concentratie van een stof, waarbij voor mens of ecosysteem geen als negatief te waarderen effecten de verwachten zijn. Verwaarloosbaar Risico Concentratie van een stof, die aangeeft wanneer er sprake is van verwaarloosbare effecten op mens of ecosysteem, rekening houdend met mogelijke effecten als gevolg van gecombineerde werking van grote aantallen stoffen die gelijktijdig in een watersysteem aanwezig kunnen zijn. Het afleiden van risiconiveaus gebeurt volgens een afgesproken methodiek onder verantwoordelijkheid van de interdepartementale Stuurgroep Integrale Normstelling Stoffen [INS, lit. 91. De normen worden beleidsmatig vastgesteld door de Regering, bijvoorbeeld in NW4. Voor een meer uitgebreide toelichting op de afleiding van de normen en voor een uitgebreid overzicht van alle voor het waterbeheer relevante normen wordt verwezen naar de Nota Normen voor het waterbeheer [iit. 1O]. Beschikbaarheid MTR De in het voorgaande aangegeven aanpak gaat er vanuit dat voor alle stoffen een MTR is afgeleid. Dit is echter niet het geval. Voor de stoffen waarvoor door de Stuurgroep INS geen MTR is vastgesteld, kan een zogenaamd (tijdelijk) 'ad-hoc MTR" worden afgeleid. Deze 'ad-hoc MTR' heeft geen beleidsmatige status, maar kan wel gebruikt worden als ijkwaarde voor de specifieke situatie. Na inventarisatie en beoordeling van beschikbare (acute) toxiciteitsgegevens, kan deze 'ad-hoc MTR' worden afgeleid. Als deze 'ad-hoc MTR' niet wordt overschreden kan er, gelet op de ruime veiligheidsmarge, vanuit worden gegaan dat het geen te prioriteren stof betreft. Indien het 'ad-hoc MTR' veel wordt overschreden kan een verzoek worden gedaan aan de Interdepartementale werkgroep INS om een formele MTR vast te tellen.^
3.4
Prioritering van stoffen
In de Handreiking regionale aanpak diffuse bronnen [lit. 61 worden voor de analyse van de waterkwaliteit de in tabel 3.1. aangegeven stappen onderscheiden.
'Ad-hoc MTR' = laagst beschikbare acute toxiciteitswaarde voor aquatisch organisme x 0,001. Stoffen die dit betreft kunnen worden aangemeld via het Steunpunt Emissies van het RIZA (tel. 0320 - 298428; fax 0320 - 298480; e-mail:
[email protected])
Emissie-immissie
30
................................... Tabel 3.1 Stappen voor analyse waterkwaliteit
Stappen Gebruik bestaande informatie over de water(bodem) kwaliteit Baken onderzoek af
gebied afbakenen tijd afbakenen stoffenlijst opstellen
Maak overzicht waterkwaliteitsnormen
landeliike normen functie-eisen natuurdoeltypen toekennen in regio's met een specifieke natuurfunctie en voor kritische stoffen lokale waterkwaliteitsnormen afleiden
Maak overzicht bestaande kwaliteitsgegevens
debieten water(bodem)kwaliteit
Toets meetwaarden aan de norm
Vul waterkwaliteitsgegevens aan
extrapoleer bestaande gegevens zet aanvullend meetprogramma op en voer uit
Als de verschillende stappen zijn doorlopen kan een overzicht worden opgesteld van stoffen die in het betreffende gebied of watersysteem de kwaliteitsdoelstelling overschrijden. Deze analyse is een belangrijke basis voor de prioritering. Prioriteringssysteem voor stoffen De mate van overschrijding van het MTR, de (strengere) functie-eis, of de in het betreffende waterhuishoudingsplan vastgelegde strengere kwaliteitsdoelstelling is de basis voor de prioritering. Verdere prioritering is nodig om op termijn de streefwaarde te bereiken. Op basis van de huidige waterkwaliteitsclassificatie en kleurcodering van de CIW wordt de volgende prioriteringsystematiek aanbevolen voor het zoete oppervlaktewater: Prioriteit 1
Kleurcodering
a) waarde 2 5 ' MTR b) 2 * MTR < waarde < 5*MTR c) MTR 5 waarde < 2 * MTR
(rood) (oranje) (geei)
Prioriteit 2 streefwaarde <waarde < MTR
(groen)
Geen prioriteit waarde < streefwaarde
(blauw)
Voor het mariene milieu moet nog een prioriteringssystematiek worden uitgewerkt. Indien bij de prioritering behoefte is aan meer nuancering dan kan in plaats van de mate van overschrijding van het MTR ook een alternatieve, meer sophisticated manier van risico-indeling gebruikt worden. De mate van overschrijding van het MTR geeft niet voor elke stof eenzelfde mate van risicotoename. Zo kan voor de ene stof een overschrijding met een factor 2 meer risico inhouden dan de overschrijding met een factor 5 voor een andere stof [iit. 1I]. Ingeval een nauwkeurigere prioriteitsstelling van stoffen die de MTR overschrijden gewenst is kan de verhouding tussen het Ernstig Risiconiveau (ER) en het MTR gebruikt worden voor prioritering. Voor nadere informatie zie het hiervoor gerefereerde rapport. De ER-waarden zijn opgenomen in de Nota Normen voor het waterbeheer [iit 101.
Emissie-immissie
31
Frequentie van overschrijden Het is gewenst om onderscheid te maken tussen een incidentele overschrijding van het MTR op een bepaalde locatie en een structurele overschrijding in een groot watersysteem. Om die reden wordt voorgesteld om aan te sluiten bij CIW aanbevelingen op dit punt [lit. 121. Dit houdt in dat voor het bepalen of voor een stof de waterkwaliteitsnorm wordt overschreden, bij meer dan 10 metingen gebruik wordt gemaakt van de 90-percentiel in ruimte en tijd, d.w.z. de 90-percentiel van het aantal monsterlocaties en monstertijdstippen. Indien het aantal metingen minder is geldt de hoogste meetwaarde. Hieruit wordt duidelijk dat zowel het monitoringprogramma als de afbakening van het watersysteem een belangrijke rol speelt. Afbakening watersysteem Voor de begrenzing van een watersysteem wordt voorgesteld om de hydrologische eenheden te gebruiken die door de waterkwaliteitsbeheerder worden gehanteerd. Door CIW is een aantal jaren geleden de ’Leidraad begrenzing watersystemen’ uitgebracht [lit. 131.Voor de begrenzing wordt de stroming van het oppervlaktewater in de afvoersituatie als ordenend principe gekozen. Op deze wijze wordt aangesloten bij de hydrologische kringloop. Afwateringseenheden zijn hierin de kleinste eenheden. Door het aggregeren van deze afwateringseenheden komt de waterkwaliteitsbeheerder via afwateringsgebieden, deelafvoergebieden en afvoergebieden uiteindelijk bij hoofdsystemen zoals boezems, grote rivieren, estuaria en kustzeeën. De begrenzing van het watersysteem wordt bepaald door de waterkwaliteitsbeheerder. Hierbij wordt bij het prioriteren in beginsel uitgegaan van het hoofdwatersysteem. Maar er kan ook worden ingezoomd op het niveau van subsystemen wanneer er op het niveau van het hoofdsysteem geen grote problemen meer zijn of wanneer erop subsysteemniveau specifieke problemen voordoen in termen van normoverschrijding, c.q strengere doelstellingen zijn vastgelegd. Afwenteling In NW4 is opgenomen dat afwenteling naar benedenstrooms gelegen watersystemen moet worden voorkomen. Overschrijding van waterkwaliteitsdoelstellingen of een significante verslechtering van de waterkwaliteit in een watersysteem door water afkomstig uit een bovenstrooms beheersgebied is reden om ook bovenstrooms actie te ondernemen. Bij de prioritering moet hiermee rekening worden gehouden. Dit speelt met name als voor het oppervlaktewater in het benedenstroomse beheersgebied strengere functie-eisen gelden. Het MTR is landelijk bepaald en is in zijn algemeenheid op alle watersystemen van toepassing. In een bestuursovereenkomst of waterakkoord tussen de beheerder van het benedenstroomseen bovenstroomse gebied kunnen hieromtrent afspraken worden vastgelegd. Daar waar deze problemen zich voordoen biedt een stroomgebiedsbenadering aanknopingspunten voor oplossingen. Met een stroomgebiedsbenadering wordt bedoeld dat het stroomgebied van een watersysteem van oorsprong tot aan de zee in zijn geheel in beschouwing wordt genomen.
Emissie-immissie
32
Voorbeeld Het riviertje de Eem mondt uit in het Eemmeer en levert een bijdrage aan de belasting van het Eemmeer met eutrofiërende stoffen. In het beheersplan voor het Eemmeer is opgenomen dat de emissie van eutrofiërende stoffen op dit meer sterk moet worden gereduceerd. In een bestuursovereenkomst of waterakkoord tussen de beheerder van het Eemmeer en de beheerder van het riviertje de Eem kunnen eutrofiërende stoffen ook voor de Eem prioriteit krijgen. Op grond hiervan kunnen maatregelen voor verdergaande reductie van de emissie van eutrofiërende stoffen op het riviertje de Eem worden uitgewerkt.
3.5
Prioritering van bronnen
In de Handreiking Regionale aanpak diffuse bronnen [lit 61 is aangeven hoe de bronnen die bijdragen aan de belasting van het oppervlaktewater bepaald kunnen worden en hoe de mate waarin deze bronnen bijdragen aan de belasting bepaald kan worden door middel van metingen en brononderzoek of met behulp van modelschattingen. In tabel 3.2 staan de verschillende stappen samengevat. Tabel 3.2 Stappen ter bepaling van de bronnen van de probleemstoffen
Bepaal de bronnen van de probleemstoffen Baken emissie-onderzoek af
kieren van stoffen kiezen van mee te nemen bronnen indelen van het gebied kiezen van het basisjaar
Stel per bron de emissies vast
verzamel bestaande emissiegegevens voor het geselecteerde gebied maak overzicht van bronnen waarvoor gegevens ontbreken plan opstellen voor verzamelen ontbrekende gegevens uitvoeren meetplan Inventarisatie m b v emissiefactoren
Trek conclusies over de bronnen van stoffen
opstellen lijst met prioritaire bronnen rapporteren over bronneninventarisatie
Valideer emissiegegevens
opstellen stoffenbalansen evt waterkwaliteitsmodel gebruiken
Op basis hiervan kan een overzicht worden opgesteld, gerangschikt naar grootte, van de bronnen die bijdragen aan de belasting van het watersysteem voor de betreffende stoffen. Prioriteringssysteem Het prioriteren van bronnen vraagt om een goede definitie en indelingsstruktuur van de bronnen. Gekozen wordt voor een indeling naar doelgroep. Daarmee wordt aangesloten bij het nationale emissieregistratiesysteem [iit. 141 Deze keuze voorkomt ook de vraagstelling of je bepaalde (kleine) bronnen als afzonderlijk of als groep moet meewegen in de prioritering. Op drie andere punten is het nodig om keuzes te maken voor een eenduidige prioritering; Betrekken we primair de lozing van de RWZI of de achterliggende bronnen in de prioritering? Betrekken we de indirecte lozingen via bodem en lucht in de prioritering? Betrekken we de voorbelasting in de prioritering?
~
Emissie-immissie
33
Om deze vragen te beantwoorden zijn in figuur 3.2 de belangrijkste emissieroutes en belastingsbronnen weergegeven. In het nationaal emissieregistratiesysteemwordt een helder onderscheid gemaakt tussen emissies naar water (inclusief riool) en de belasting van het oppervlaktewater. De volgende definities te gebruiken. Emissies naar water: vrachten die uit een bron vrijkomen en die direct naar het oppervlaktewater of indirect naar het rioolstelsel gaan. Belasting van oppervlaktewater: vracht die daadwerkelijk in het oppervlaktewater terecht komt. Dus na de rwzi, maar inclusief uit- en afspoeling en atmosferische depositie Om redenen van uniformiteit en mede omdat het nationaal emissieregistratiesysteem ook in regionale emissiegegevens kan voorzien heeft het de voorkeur bij deze definities aan te sluiten. De prioritering van bronnen dient primair gebaseerd te zijn op de daadwerkelijke belasting van het oppervlaktewater. Dat wil zeggen dat emissies op het riool niet apart meetellen in de prioritering van bronnen op het watersysteem, maar wel de resulterende emissie van de RWZI. De emissie naar lucht en bodem voorzover ze leiden tot een belasting van het oppervlaktewater tellen logischerwijs wel mee in de prioritering. Ook de voorbelasting telt mee in deze prioritering. Immers daaruit wordt duidelijk in welke mate bronnen in het eigen gebied bijdragen en in welke mate de lozingen stroomopwaarts verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het water.
................................... Figuur 3.2
Emissieroutes en belasting van oppervlaktewater
Emissies naar water bij de bron
Belasting oppervlaktewater
Riolen
Directe emissie
-
Landbouw
t
Industrie
t
rrt
Raffinaderijen Energiesector
+
Verkeer en Vervoer
t
Consumenten
F
Bouw
t
Afvalverwijdering
t
Ongezujiverd gerioleerd
HDO
J
Emissies naar tucht
Emissies naar bodem
Overstorten
lr-1 Lucht
Bodem
Regenwaterriolen
t
Directe depositie
t
Directe emissies
,
Uit- en afspoeling
Aanvoer rivieren
Emissie-immissie
34
De volgende prioriteitstelling van bronnen kan gehanteerd worden : doelgroepen die meer dan 1O o/o aan de belasting Prioriteit 1 bijdragen : doelgroepen die tussen de 1% en 10% aan de Prioriteit 2 belasting bijdragen Geen prioriteit : doelgroepen die minder dan 1o/o bijdragen. De volgende doelgroepen worden bij de prioritering op de belasting onderscheiden: Landbouw Industrie Raffinaderijen Energiesector Afvalverwijderingsbedrijven Verkeer en vervoer Consumenten Handel, diensten en overheid (exclus ief rwzi’s) Overige doelgroepen (exclusief rwzi’s, inclusief overstorten en regenwaterriolen) Natuur en overige processen (directe atmosferische depositie) Effluenten rwzi’s Bij elk van deze doelgroepen gaat het in beginsel om de optelsom van de directe emissies naar water en de emissies via lucht en bodem die leiden tot een belasting van het oppervlaktewater. De keuze voor belasting als grondslag voor de prioritering betekent overigens niet dat geen inzicht nodig is in de indirecte bronnen die lozen op het riool. Bij het opstellen van een plan van aanpak is dat inzicht nadrukkelijk nodig. In de praktijk betreft dit inzicht in de mate waarin diverse doelgroepen bijdragen aan de resulterende emissie van een rwzi. Op landelijk niveau zijn globale schattingen beschikbaar van deze bijdrage, maar lokaal en regionaal kunnen verschillen optreden. Een nadere secundaire prioritering van de bronnen die verantwoordelijk zijn voor de concentraties in het effluentvan de rwzi wordt zinvol geacht. De wijze waarop prioriteiten gesteld moeten worden tussen mogelijke maatregelen per doelgroep of per individuele bron is geen onderdeel van de taakopdracht van de subwerkgroep Emissie-immissie.
3.6
Doorwerking prioritering stoffen e n bronnen
Als voor het watersysteem bekend is voor welke stoffen met prioriteit de emissies moeten worden gereduceerd en welke bronnen aan de emissie van deze stoffen een bijdrage leveren, dient deze informatie een doorwerking te krijgen in de uitvoering van het waterbeheer. Voor rijk, provincie en waterkwaliteitsbeheerder is het de taak om de gesignaleerde prioriteiten te vertalen in beleid en de wijze van uitvoering aan te geven. Tevens dient naar andere betrokkenen, met name de doelgroepen duidelijk te worden gemaakt hoe met de verkregen informatie wordt omgegaan. De belangrijkste instrumenten voor de waterbeheerder om de resultaten van prioritering door te laten werken zijn de volgende.
Waterhuishoudings- en beheersplan De essentie van bovenstaande benadering is dat ingeval het MTR, dan wel - voor zover deze strenger is - de eis voor oppervlaktewater met een speciale functie, wordt overschreden, in het waterhuishoudingsplan en -
Emissie-immissie
35
beheersplan prioriteit wordt gegeven aan de emissiereductie van de stoffen en bronnen die het meest bijdragen aan de overschrijding van de kwaliteitsdoelen. In het beheersplan wordt een plan van aanpak opgenomen die de basis vormt voor verdere actie naar de diverse doelgroepen. Tevens dient in het beheersplan aan gegeven te worden welke activiteiten ondernomen worden om de emissies uit deze bronnen verder terug te dringen om op termijn de streefwaarde te bereiken. Waterakkoorden/bestuursovereenkomst Als in een watersysteem waterkwaliteitsdoelen worden overschreden voor stoffen waarvoor bronnen in bovenstroomse beheersgebieden een significante bijdrage aan de emissie leveren zouden deze stoffen ook in het bovenstroomse beheersgebied prioriteit moeten krijgen. Waterbeheerders kunnen hieromtrent afspraken maken door ook waterkwaliteitsdoestellingen op te nemen in de waterakkoorden of bestuursovereenkomsten. Door deze afspraken over te nemen in het waterhuishoudingsplan en -beheersplan van het bovenstroomse beheersgebied kan aan de stoffen en bronnen ook hier prioriteit worden gegeven. Wvo-vergunning Bij de Wvo-vergunningverlening moet rekening worden gehouden met het beheersplan. In het beheersplan kan worden aangegeven dat de emissies van bepaalde stoffen binnen een bepaalde periode verder moeten worden teruggedrongen. Maatregelen om de emissies van deze stoffen vanuit bronnen terug te dringen moeten echter specifiek per geval worden gemotiveerd. Er kan niet worden volstaan met een verwijzing naar het beheersplan. Dit blijkt bijvoorbeeld uit jurisprudentie aangaande een verbod op het gebruik van gecreosoteerd hout als oeverbeschoeiing van het Hoogheemraadschap van Rijnland en een verbod op glastuinbouw in ongerioleerde gebieden van het Hoogheemraadschap Delfland. [Uitspraak van 20 april 1994, G05.93.0306 en Uitspraak van 8 februari 1999, E03.98.0990 p90, FO3.98.07261. De motivering per geval betekent dat specifieke eisen kunnen worden opgenomen in de Wvo-vergunning. Daartoe kunnen ook extra eisen verlangd worden die verder gaan dan but/bbt, namelijk eisen op grond van de immissietoets. Zie hiervoor hoofdstuk 4 en 5. AMvB in kader WVO Een apart aandachtspunt zijn de diffuse lozingen waarvoor geen aparte Wvo-vergunningen worden verleend, maar regulering in kader van een AMvB of in het kader van de Wm is vastgelegd. Zie hiervoor paragraaf 4.5. Overige instrumenten De uitkomsten van de prioritering van stoffen en bronnen werken niet direct door naar wet-en regelgeving in andere beleidsterreinen. Wel kunnen de resultaten van invloed zijn op die wet- en regelgeving en de daaraan verbonden eisen. Het gaat hierbij onder meer om de wet-en regelgeving op het gebied van de meststoffen, bestrijdingsmiddelen, bouwstoffen, lucht- en bodemverontreiniging en ruimtelijke ordening.
Emissie-immissie
36
4 Uitgangspunten en toepassingsgebied van de immissietoets .................................................................................. 4.1
Inleiding.
De immissietoets is een instrument in het kader van de Wvo-vergunningverlening dat zich richt op de beoordeling van de gevolgen van een specifieke lozing voor de waterkwaliteit na toepassing van de beste bestaande c.q. best uitvoerbare technieken, de zogenaamde restlozing. Zonodig kunnen op basis van de effecten van de restlozing aanvullende eisen worden verlangd. Voor nieuwe lozingen of uitbreidingen van bestaande lozingen dient de toelaatbaarheid van de restlozing getoetst te worden aan het stand-still-beginsel. De hoofdlijn voor de beoordeling van de individuele lozing in het kader van de WVOziet er als volgt uit: Vanuit de individuele bron 3 treffen maatregelen conform bronaanpak (butlbbt) 4 significante gevolgen restlozing voor de waterkwaliteit (immissietoets/stand-stillbeginsel) + zo ja + aanvullende eisen bij bron.
In dit hoofdstuk wordt de plaats van de immissietoets binnen het nationale emissiebeleid voor water toegelicht en worden de uitgangspunten voor de immissietoets geformuleerd. Ingegaan wordt op de toepassing van de immissietoets bij verschillende bronnen (punt- en diffuse bronnen) en lozingssituaties (directe en indirecte lozingen). De koppeling van de immissietoets met het stand-still-beginsel,die van toepassing is voor nieuwe lozingen en uitbreidingen van bestaande lozingen, komt in hoofdstuk 6 aan de orde.
4.2
De plaats van de immissietoets binnen het emissiebeleid voor water.
Nationaal emissiebeleid voor water In NW4 is aangegeven dat het nationale emissiebeleid geldt voor zowel puntlozingen van industriële en communale bronnen als voor diffuse bronnen. In tabel 4.1 staan de hoofdlijnen van het emissiebeleid voor water weergegeven. Het nationale emissiebeleid voor water kent twee hoofduitgangspunten, te weten: vermindering van de verontreiniging en het stand-still-beginsel. Binnen het eerstgenoemde hoofduitgangspunt "Vermindering van de verontreiniging" wordt de algemene aanpak van emissies (preventie, hergebruik, verwijderen) gevolgd door de stofspecifieke aanpak. Voor een aantal in OSPAR-kader geselecteerde stoffen die zeer gevaarlijk zijn als gevolg van hun gecombineerde toxiciteit, persistentie en potentiële bioaccumulatie wordt gestreefd naar beëndiging van emissies, lozingen en verliezen voor 2020 [iit. 151.Verder wordt onderscheid aangebracht in de saneringsinspanning voor zwarte-lijststoffen en overige verontreinigingen. Bij de uitvoering van de stofspecifieke aanpak wordt een gecombineerde aanpak gehanteerd, waarbij de aanpak bij de bron middels de toepassing stand de best uitvoerbare/bestaande techniek (but/bbt)) voor
Emissie-immissie
37
puntbronnen en de meest milieuvriendelijke handelswijze ('best environmental practice', bep) voor diffuse bronnen gelden. In aanvulling hierop heeft het bevoegd gezag op grond van het emissiebeleid de mogelijkheid om verdergaande eisen te stellen, indien als gevolg van de restlozing voor zwarte-lijsstoffen de restlozing leidt tot een onaanvaardbare concentratie en de restlozing van overige stoffen leidt tot overschrijding van de waterkwaliteitsdoelstellingen (immissietoets). Het tweede hoofduitgangspunt, het stand-still-beginsel, maakt ook onderscheid tussen zwarte-lijststoffen en overige stoffen. Voor zwartelijststoffen mogen de emissies niet toenemen, voor de overige mag de waterkwaliteit niet significant verslechteren. Overigens bestaat de mogelijkheid dat genoemd onderscheid tussen zwarte en grijze-lijststoffen op basis van de nieuwe Europese Kaderrichtlijn Water op termijn komt te vervallen. Dan geldt voor alle stoffen dat de waterkwaliteit niet achteruit mag gaan. IPPC-Richtlijn 96/61/EG De gecombineerde aanpak wordt ook op Europees niveau voorgestaan. In de IPPC-Richtlijn 96/61/EG [iit. 31 is deze koppeling tussen emissie en immissie opgenomen. De onder de Richtlijn vallende bedrijven moeten bij een aanvraag voor een vergunning een beschrijving geven van: de aard en omvang van de te voorziene emissies van de installatie in elk milieucompartiment, met een overzicht van de significante milieu-effecten van de emissies. Bovendien stelt de Richtlijn: "Indien met het oog op een milieukwaliteitsnorm strengere voorwaarden moeten gelden dan die welke door toepassing van de best beschikbare technieken haalbaar zijn, moeten met name in de vergunning extra voorwaarden worden gesteld, onverminderd andere maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de milieukwaliteitsnormen te voldoen." De implementatie van de IPPCrichtlijn in Nederland heeft geleid tot aanpassing van het Uitvoeringsbesluit Verontreiniging Rijkswateren (UVR) [lit. 161 en dient ook in verordeningen van waterkwaliteitsbeheerders te worden geïmplementeerd. Europese Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG) In de Europese Kaderrichtlijn Water wordt in artikel 10, lid 3 een duidelijke koppeling gelegd tussen emissie-immissie. Gesteld wordt dat "wanneer op grond van een kwaliteitsdoelstelling of kwaliteitsnorm, vastgesteld overeenkomstig deze richtlijn, in de bijlage IX genoemde richtlijnen of overeenkomstig communautaire wetgeving, strengere voorwaarden vereist zijn dan die welke zouden voortvloeien uit de toepassing van lid 2, er dienovereenkomstig strengere emissiebeheersingsmaatregelengevraagd worden ." In de Kaderrichtlijn Water wordt daarmee uitgegaan van een gecombineerde aanpak, waarbij een toets op de restlozing moet plaats vinden nadat bronmaatregelen zijn genomen. Terzijde, maar niet onbelangrijk is hierbij op te merken dat de Kaderrichtlijn Water ook een gecombineerde aanpak voor puntbronnen en diffuse bronnen voorstaat. Artikel 10, lid 2 stelt dat de lidstaten zorgdragen voor de invoering en/of toepassing van a) de op de best beschikbare technologie gebaseerde emissiebeheersingsmaatregelen, of b) de toepasselijke emissiegrenswaarden, of c) in geval van diffuse effecten, de emissiebeheersingsmaatregelen, met inbegrip van de beste milieupraktijk, indien van toepassing, die vervat zijn in een aantal nader genoemde richtlijnen.
Emissie-immissie
38
................................... Tabel 4.1
Schematische weergave van de hoofdlijnen van het emissiebeleid voor water (bron: CIW Handboek Wvo-vergunningverlening [lit. 71)
I
bermindering van de verontreiniging A
algemene aanpak ernissies (ketenbenadering):
stap 1 preventie: (voorkomen van verontreiniging)
stap 2 hergebruik: hergebruik van water en stoffen waar mogelijk)
bronaanpak gericht op grond- en hulpstofkeuze oepassing van schone technologie in het productieproces of de bedrijfsvoering nieuw(e) productieproces of bedrilfsvoering toepassing van procesgeintegreerde oplossingen ~
stap 3 verwgderen: ('end-of-pipe')
stofspecifieke aanpak emissies:
1
imolementatie 'E:;bjerg/OSPA R'
Overige verontreinigen
organohalogeenverbindingen, kwik, cadmium, etc.
zware metalen, zuurstofbindende stoffen, P, N, etc.
sulfaat, chloride, warmte
sanering op basis van:
emissie-aanpak
emissie-aanpak
waterkwaliteitsaanpak
2a
primair inspanningsbeginsel:
beste bestaande technieken"0
best uitvoerbare technieken"0
toelaatbaarheid van lozingen en te nemen maatregelen afhankelijk van de nagestreefde rnilieukwaliteitsnormen"**O
2b
verdere eisen op grond van (= imrnissietoets)
MTR"*) of andere van toepassing zijnde rnilieukwaliteitsnormen"'*O
MTR**') of andere van toepassing zijnde milieukwaliteitsnormen""0
emissies in een beheersgebied mogen niet toenemen
de waterkwaliteit de waterkwaliteit mag niet significant mag niet significant verslechteren verschelchteren
-
~~
(stand-still-b eginsel
C
bij nieuwe lozingen of toename van bestaande lozingen:
0)
*O)
Geldt in ieder geval voor 15 in OSPAR-kader aangewezen prioritaire stoffen/stofgroepen, te weten: dioxiries en furanen, PCB's, PAK, PCP, chloorparaffines met korte ketens, lindaan en isomeren, kwik, cadmium, lood, organotin-verbindingen, nonylfenol ethoxylaten, rnusk xyleen, gebrorneerde vlamvertragers en bepaalde ftalaten. Het ili internationaal kader vaak gebruikte begrip 'best available techniques' (bat) omvat zowel bbt als bLlt.
*-)
Gelet op de lage concentraties in het mariene milieu gelden daar de streefwaarden in plaats van de MTR's als inspanningcverplichting.
a***)
Bij inoirecte lozingen vanuit amvb-inrichtingen (zie hoofdstuk 111, paragraaf 1.3.1) omvat de irnmissietoets c.q. de waterkwaliteitsaanpak - naast de bescherming van het ontvangende oppervlaktewater - ook de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringstechnische werken.
Emissie-immissie
39
P r i
e g r a
O
I
e r i n g
e
streven naar beeindiging van de lozing uiterlijk in 20207
Zwarte-lijststoffen
.. 2
-
afvalwaterbehandeling, zuivering
B
i n t
kringloopsluiting (hergebruik binnen het productieproces / de bedrijfsvoering) hergebruik buiten het productieproces / de bedijfsvoering opwerking t.b.v. mogelijk hergebruik
.............................................................................................................................................
-
a f w e g i n
4
__
r i t
4.3
Uitgangspunten immissietoets.
Met de beoordeling van de restlozing (immissietoets, zie 2b in tabel 4.1) wordt beoogd bescherming te bieden aan de kwaliteit van het watersysteem. In 1993 is door de Tweede Kamer de motie Esselink en Feenstra aangenomen [lit. 171. In deze motie wordt de regering verzocht zich bij het milieubeleid te concentreren op het maximaal toelaatbaar risiconiveau en verdere risicoreductie primair te bewerkstelligen via het ALARA-principe (as (OW as reasonably achievable). Deze motie is door het kabinet overgenomen [lit.18, 191. Deze motie is voor het emissiebeleid voor water als volgt geïnterpreteerd. Als de kwaliteit van het watersysteem nog boven het MTR is kunnen aanvullende eisen worden verlangd op grond van de immissietoets. Als de kwaliteit van het watersysteem zich echter tussen het MTR en de streefwaarde bevindt geldt dat verdergaande emissiereductie moet worden bereikt op basis van de voortschrijdende stand der techniek conform ALARA. Aanvullende eisen boven de bronaanpak (ALARA, but/bbt) op grond van de immissietoets kunnen dan niet meer worden verlangd. Zoals in paragraaf 3.2. is aangegeven geldt voor de zoute wateren de streefwaarde als doelstelling voor de korte termijn.
................................... Figuur 4.1:
Schematische voorstelling toepassingsgebied immissietoets
Waterkwaliteit
t butíbbt + evt. aanvullende eisen op grond van de immissietoets
MTR
St reefwaarde
I
-
tijd
De volgende uitgangspunten dienen als basis voor de immissietoets, waarbij aan elk van deze uitgangspunten moet worden voldaan. I. De lozing mag niet significant bijdragen aan het overschrijden van de kwaliteit~doelstelling~ voor het watersysteem (water en waterbodem) waarop wordt geloosd; I I . De lozing mag binnen de mengzone niet leiden tot acuut toxische effecten voor waterorganismen; III. De lozing mag binnen de mengzone niet leiden tot acuut toxische effecten voor sediment bewonende organismen. Bij het eerste uitgangspunt gaat het om de kwaliteit van het effluent in relatie tot de huidige kwaliteit en de (in het beheersplan en/of provinciaal waterhuishoudingsplan vastgelegde) kwaliteitsdoelstelling
de waterkwaliteitsdoelstelling voor zuurstof mag niet significant worden onderschreden.
Emissie-immissie
40
voor zowel water als waterbodem van het watersysteem waarop de emissie plaatsvindt. Een bijdrage wordt significant genoemd als deze gelijk of meer dan 10% van het MTR bijdraagt aan de concentratie van de stof in het ontvangende watersysteem. Voor zowel zwarte-lijststoffen als overige stoffen wordt het MTR gehanteerd. De bezwaarlijkheid van zwarte-lijststoffen is verwerkt in het MTR, waardoor deze in het algemeen lager is dan die van de overige stoffen. Voor de uitwerking van dit eerste uitgangspunt is het verder belangrijk om vooraf vast te stellen wat de grenzen van het te beschouwen watersysteem zijn. Zie voor begrenzing par. 3.4. Bij het tweede en derde uitgangspunt gaat het om de bescherming van water en sediment bewonende organismen binnen de mengzone. De mengzone is het gebied rondom een lozingspunt waar het effluent zich mengt met het oppervlaktewater. Indien in de mengzone strikt zou worden vastgehouden aan de realisatie van de waterkwaliteitsdoelstelling, leidt dit er toe dat de eisen die aan een emissie worden gesteld op het niveau van de waterkwaliteitsdoelstelling moeten liggen. In het tweede IMP-water [lit. 201 is reeds aangegeven dat in de mengzone rond een lozingspunt de waterkwaliteitsdoelstelling niet geldt. Om te voorkomen dat het gebied rondom een lozingspunt te sterk wordt verontreinigd is een bovengrens gekozen. Hiervoor is het risiconiveau boven het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau gekozen, te weten het Ernstig Risiconiveau (zie figuur 3.1). Voor zwevend stof en sediment is het Ernstig risiconiveau gekoppeld aan de interventiewaarde. Bij hantering van het Ernstig Risiconiveau als bovengrens wordt echter de vorming van klasse-lV baggerspecie voorkomen. Dit criterium geldt in de nabijheid van het lozingspunt en kan direct worden gerelateerd aan de kwaliteit van het effluent. Het kostenaspect dat samenhangt met de verwijdering van verontreinigde waterbodem mag op grond van jurisprudentie niet worden meegewogen in de immissietoets.
4.4
Toepassing immissietoets voor directe puntbronnen.
Bij de aanvraag voor een Wvo-vergunning moet aandacht worden besteed aan de gevolgen van de lozing voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Voor directe puntbronnen zijn de uitgangspunten voor de immissietoets uitgewerkt in hoofdstuk 5.
4.5
Toepassing immissietoets voor diffuse bronnen.
Het emissiebeleid geldt zowel voor puntbronnen als voor diffuse bronnen. Onder diffuse bronnen worden alle niet vaste puntlozingen verstaan5. De beoordeling van de restlozing, de immissietoets, geldt daarmee in beginsel ook voor diffuse bronnen. Dit betekent dat ook diffuse bronnen aan de in paragraaf 4.3 beschreven uitgangspunten moeten voldoen. Conform uitgangspunt I houdt dit in dat ook een emissie uit een diffuse bron niet significant mag bijdragen aan de overschrijding van de waterkwaliteitsdoelstelling voor het betreffende watersysteem (water en
door het Europese Hof is het begrip diffuse bron in recente uitspraken anders geinterpreteerd Het Hof beschouwd alle lozingen waarvoor een veroorzaker is aan te wiizen als niet-diffuus
Emissie-immi ssie
41
waterbodem). De uitgangspunten I1 en III zijn bij diffuse emissies niet van toepassing, omdat een mengzone niet goed kan worden onderscheiden. Zij kenmerken zich door het feit dat de emissie niet geconcentreerd is op een vaste plek, maar verspreid over het gehele watersysteem plaats vindt. De belangrijkste voorbeelden zijn atmosferische depositie, uit- en afspoeling van landbouwgronden, verontreiniging door scheepvaart. De toepassing van uitgangspunt I van de immissietoets op diffuse bronnen is afhankelijk van de wijze waarop de emissies van uit de betreffende diffuse bronnen op oppervlaktewater gereguleerd zijn. Daarbij is een onderscheid te maken in 4 categorieën: Directe diffuse bron met aparte Wvo-vergunning Directe diffuse bron gereguleerd via een AMvB in het kader van de WVO Directe diffuse bron gereguleerd buiten het kader van de WVOof niet gereguleerd. Indirecte diffuse bron (belasting oppervlaktewater via rioolstelsel en zuivering) Onder direct wordt ook begrepen de lozing via af- en uitspoeling; m.a.w. al die lozingen die niet via een zuiveringsinrichting plaatsvinden. Directe diffuse bron met Wvo-vergunning Voor een directe diffuse bron met een aparte Wvo-vergunning (bijvoorbeeld oeverbeschoeiing) kunnen aanvullende eisen gevraagd worden als sprake is van een significante bijdrage aan de overschrijding van de geldende waterkwaliteitsdoelstelling. Uitgangspunt I kan hierbij conform de uitwerking in hoofdstuk 5 worden toegepast. Directe diffuse bron gereguleerd via een WVO-AMvB Voor directe diffuse bronnen gereguleerd via een AMvB in het kader van de WVO(zie bijlage 3 voor een overzicht) dient de immissietoets in beginsel onderdeel te zijn van een AMvB. Daarbij is de keus nog open voor een generieke immissietoets met daarbij de eventuele generieke maatregelen, dan wel dat in de AMvB ruimte wordt geboden voor een individuele immissietoets door de waterkwaliteitsbeheerder waarbij ook de ruimte wordt gegeven voor het eisen van aanvullende eisen (via nadere eisen). Aanbevolen wordt de mogelijkheden apart te onderzoeken. Directe diffuse bron gereguleerd buiten kader WVOof niet gereguleerd Voor diffuse bronnen die gereguleerd worden buiten de WVO(bijvoorbeeld atmosferische depositie) wordt aanbevolen om op landelijk niveau na te gaan in welke mate bij de regulering rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het oppervlaktewater en zonodig stappen te ondernemen om de regulering te verbeteren. Daarnaast kan via een regionale of gebiedsgerichte aanpak van deze diffuse emissies in kaart worden gebracht in welke mate dit type bronnen de waterkwaliteit beïnvloeden. Zie hiervoor het hoofdstuk 3, Prioritering. Indirecte diffuse bronnen Voor de indirecte diffuse bronnen (diffuse bronnen via het riool) wordt de immissietoets niet uitvoerbaar geacht. Zie voor verdere toelichting paragraaf 4.6.
Emissie-immissie
42
.
I -
4.6
Toepassing immissietoets voor indirecte lozingen.
Op grond van het emissiebeleid moet ook voor indirecte lozingen vanuit AMvB-inrichtingen een immissietoets worden uitgevoerd. Deze immissietoets omvat voor indirecte lozingen twee elementen de bescherming van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater de bescherming van de doelmatige werking van de zuivering. De doelmatige werking van de zuivering is in de hier gepresenteerde immissietoets niet uitgewerkt. In de praktijk wordt de bescherming van de doelmatige werking van de rwzi betrokken op de gehele afvalwaterstroom. Parameters die dan worden gebruikt zijn de nitrificatieremming of respiratieremming, en de verhouding tussen P, N en CZV. Een immissietoets toepassen op een indirecte lozing ter bescherming van het ontvangende oppervlaktewater is in principe mogelijk, maar in de praktijk is er slechts in beperkte gevallen sprake van een significante bijdrage door één enkele bron. In het in opdracht van de werkgroep door Haskoning opgestelde rapport [lit. 211 blijkt dat de relatie tussen een individuele emissie op het riool en de kwaliteitsverslechtering van het oppervlaktewater in het algemeen moeilijk is te leggen. De reden is dat het afvalwater, met daarin de verontreinigende stoffen na het lozen op het riool ‘blootgesteld’ wordt aan een grote verscheidenheid aan processen en invloeden zoals: verdunning door menging met andere afvalwaterstromen; fluctuaties in afvoer regenwater en verdwijnen via overstorten; adsorptie aan slib; biologische en fysisch-chemische omzetting. Afhankelijk van de aard van de verontreinigingen die door het bedrijf worden geloosd zullen deze processen meer of minder invloed hebben op de uiteindelijke lozing op de rwzi. Het is veelal onmogelijk om voldoende nauwkeurige stoffenbalansen op te stellen om de bijdrage van een individuele lozer aan de kwaliteit van het effluent van een rwzi te kwantificeren. Daarmee kan ook de invloed van de individuele lozer op de kwaliteit van het ontvangend oppervlaktewater in de meeste gevallen niet goed worden bepaald. Alleen in situaties waarbij vanuit een bedrijf specifieke stoffen in relatief grote hoeveelheden indirect worden geloosd kan m.b.v. kentallen over het rendement van de RWZI worden ingeschat wat de uiteindelijke concentratie van deze stoffen in het effluent van de rwzi zal zijn. De immissietoets kan worden toegepast op het effluent van de rwzi (puntlozing) die als directe puntbron is te beschouwen. Voor die stoffen die niet voldoen aan de immissietoets kunnen aanvullende eisen worden verlangd. Deze eisen dienen bij voorkeur aan de primaire bron te worden gesteld en hoeven daarom niet per definitie te leiden tot maatregelen op de rwzi.
4.7
Toepassing immissietoets bij overstortingen.
Hoewel incidentele emissies kunnen leiden tot forse, kortstondige overschrijdingen van de MTR, is in het algemeen te verwachten dat incidentele emissies gemiddeld over het jaar slechts beperkt bijdragen aan de overschrijding van het MTR. M.a.w. voor incidentele emissies wordt in de meeste situaties geen significante bijdrage verwacht zodat uitgangspunt I buiten beschouwing kan blijven. Voor incidentele lozingen zoals overstortingen blijven de uitgangspunten I1 en III (de mengzone) wel van betekenis. Zie voor een eerste uitwerking voor toxische stoffen
Emissie-immissie
43
par. 5.4.2. en 5.4.3. Voor het beoordelen van effecten van overstortingen op de kwaliteit van oppervlaktewater in relatie tot de zuurstofproblematiek en de bacteriologische kwaliteit wordt verwezen naar [lit.22].
4.8 Relatie met onvoorziene emissies.
Voor onvoorziene lozingen (calamiteiten) is geen sprake van een vergunning, en daardoor is de immissietoets niet aan de orde. Het beleid m.b.t. onvoorziene emissies is gebaseerd op het voorkómen van calamiteiten waarbij een risicoanalyse wordt gebruikt. Door CIW is een rapport opgesteld m.b.t. het voorkómen van onvoorziene lozingen [lit. 231
Emissie-immissie
44
5 Uitwerking immissietoets voor bestaande directe puntbronnen .................................................................................. 5.1
Inleiding
De immissietoets richt zich op de beoordeling van de gevolgen van een specifieke lozing op de waterkwaliteit na toepassing van de beste bestaande c.q. de best uitvoerbare technieken. In dit hoofdstuk wordt de immissietoets voor direct op oppervlaktewater lozende puntbronnen uitgewerkt tot een in de praktijk toepasbare methode. De immissietoets biedt zowel de vergunningaanvrager als de vergunningverlener een toetsingsinstrument voor de beoordeling van de gevolgen van de lozing. De basis voor de uitwerking zijn de drie uitgangspunten geformuleerd in hoofdstuk 4 te weten: I . De lozing mag niet significant bijdragen aan het overschrijden van de kwaliteitsdoelstelling6 voor het watersysteem (water en waterbodem) waarop wordt geloosd; II. De lozing mag binnen de mengzone niet leiden tot acuut toxische effecten voor waterorganismen; III. De lozing mag binnen de mengzone niet leiden tot acuut toxische effecten voor sediment bewonende organismen.
................................... Figuur 5.1
Schematisch overzicht emissie uit puntbron.
O bron lozingspunt watersysteem
x
criterium
In dit hoofdstuk wordt een immissietoets gepresenteerd voor individuele verbindingen of groepen van verbindingen. Het zwaartepunt van de immissietoets ligt op de uitwerking van uitgangspunt I. In paragraaf 5.3.3 is nader toegelicht dat als aan de voorgestelde toets voor uitgangspunt I voldaan wordt, in de meest gevallen ook aan de uitgangspunten II en III vo Idaan wordt.
.................................. de waterkwaliteitsdoelstelling voor zuurstof mag niet significant worden onderschreden.
Emissie-immissie
45
5.2
-
Stofgerichte en een bio-acsaygerichte benadering.
De stofgerichte benadering houdt in dat voor emissies van individuele verbindingen en/of groepen van verbindingen de immissietoets wordt uitgevoerd. Naast een stofgerichte benadering kan ook een bio-assaygerichte benadering worden gevolgd [lit. 241. De bio-assaygerichte benadering betreft de toepassing van acute of chronische biologische toetsen ('bio-assays') van afval- of oppervlaktewater of extracten daarvan. Deze bio-assay benadering kan een meerwaarde hebben ten opzichte van de stofgerichte benadering, omdat: dergelijke toetsen direct inzicht geven in de actuele effecten in het oppervlaktewater van de gecombineerde werking van stoffen. onbekende stoffen en stoffen waarvoor toxiciteitsgegevens ontbreken, worden meegenomen in de beoordeling. Naast deze punten waarop de bio-assays een meerwaarde kunnen hebben kennen de bio-assays bij de toepassing in de immissietoets ook beperkingen. Zo is het niet goed mogelijk om de verspreiding van deze effecten in het watersysteem te modelleren/voorspellen.Verdwijnprocessen als afbraak, adsorptie en vervluchtiging zijn stofspecifiek en kunnen niet worden toegekend aan een somparameter als toxiciteit. Ook is het niet zonder meer mogelijk aan te geven welke stoffen de oorzaak zijn van de negatieve biologische effecten. Samenvattend kan gesteld worden dat een immissietoets op basis van bio-assays in bepaalde gevallen duidelijk een toegevoegde waarde kan hebben op de stofgerichte beoordeling. Het gebruik van bio-assays is vooral van belang voor de beoordeling van complexe effluenten waarvan de samenstelling goeddeels onbekend is. Aanbevolen wordt om een immissietoets op basis van bio-assays nader uit te werken.
5.3
Opzet immissietoets voor bestaande directe puntbronnen.
5.3.1 Stapsgewijze benadering: van eenvoudig naar meer detail indien nodig De immissietoets is stapsgewijs opgezet en zodanig dat in de eerste stappen met relatief weinig gegevens en met behulp van eenvoudige berekeningen kan worden bepaald of de emissie voldoet aan de uitgangspunten. Daarmee wordt bereikt dat zowel door de vergunningaanvrager als door de vergunningverlener snel beoordeeld kan worden voor welke stoffen geen aanvullende eisen overwogen hoeven te worden op basis van de immissietoets. Voor de stoffen waarvoor eventueel aanvullende eisen nodig zijn kunnen eerst meer gedetailleerde berekeningen uitgevoerd worden, waarbij de specifieke lokale condities (bijvoorbeeld afvoerfluctuaties) en snelle verdwijnprocessen (bijvoorbeeld verdamping) mee in beschouwing worden genomen.
5.3.2 Afstand tot lozingspunt als ijkpunt Om te bepalen of een lozing een significante bijdrage levert aan de overschrijding van de MTR is het maken van een complete stofbalans de geëigende methode. Het opstellen van zo'n stofbalans heeft in de meeste gevallen nogal wat voeten in de aarde, vanwege de omvangrijke hoeveelheid gegevens die hiervoor nodig zijn en die vaak maar ten dele beschikbaar zijn. Daarom is gezocht naar een eenvoudiger te toetsen criterium op basis waarvan de significantie van de invloed van een lozing op een watersysteem kan worden bepaald.
Emissie-immissie
46
Uit model berekeningen is gebleken dat voor lijnvormige watersystemen toetsing op een afstand stroomafwaarts van het lozingspunt van 1O x de breedte van het systeem met een maximum van 1O00 meter een goed ijkpunt is. Met andere woorden: als de concentratie stroomafwaarts op 1O x de breedte minder is dan 10% van de MTR dan zal ook de bijdrage van de lozing aan de kwaliteitsvermindering van het watersysteem als geheel minder zijn dan 10% van het MTR. Voor een nadere onderbouwing hiervan zie bijlage 4. De concentratie op 10 x de breedte kan met behulp van een eenvoudig spreadsheet model worden berekend. Dit model is als bijlage 5 bij het rapport gevoegd. Voor meren wordt in plaats van op een afstand van 10 x de breedte van het watersysteem, de concentratie berekend op een afstand die gegeven wordt door de formule:
Ook hierbij geldt een maximum afstand van 1O00 m.
5.3.3 Acuut toxische effecten binnen d e mengzone Als concentratieniveau waarboven acuut toxische effecten voor waterorganismen kunnen gaan optreden is het ernstig risiconiveu (ER) gekozen. Het ER-niveau ligt voor de meeste stoffen een factor 1O boven het MTR. Zie voor toelichting op de ER paragraaf 3.3. Met de vastlegging van een afstandscriterium als ijkpunt kan in beginsel ook een mengzone worden gedefinieerd: namelijk de pluim van de lozing tot op genoemde afstand. Uit berekeningen blijkt dat als de concentratieverhoging op een afstand van 1O x de breedte (voor meren van de diameter) minder is dan 0.1 van het MTR dan zal het ER alleen op enkele meters van de lozingspijp overschreden kunnen worden. Daarmee worden ook acute effecten nagenoeg uitgesloten.
5.4
Immissietoets voor bestaande lozingen
5.4.1 Toets uitgangspunt I voor bestaande lozingen In figuur 5.2 is de toets voor uitgangspunt I voor de bestaande lozingen conform het stappenschema weergegeven.
Stap1 Toets of de effluentconcentratie reeds voldoet aan het MTR. Met deze stap wordt bereikt dat stoffen die in lage concentratie in het effluent voorkomen verder buiten beschouwing kunnen blijven. Als de concentratie van stoffen in het effluent gelijk of lager is dan de MTR voor die stoffen hoeft de immissietoets niet verder te worden uitgevoerd. Door de lozing van dit afvalwater zal dan immers de MTR in het ontvangend oppervlaktewater niet (verder) worden overschreden. Ingeval de concentratie in het afvalwater wel hoger is dan de waterkwaliteitsdoelstelling kan dit leiden tot overschrijding van de waterkwaliteitsdoelstelling voor het watersysteem en volgt stap 2.
Emissie-immissie
47
Stap 2 Toets of de concentratieverhoging na menging over een bepaalde afstand gelijk of meer is dan 10 % van het MTR. in deze toets wordt nagegaan of door de emissie de concentratie op een bepaalde afstand van het lozingspunt leidt tot een verhoging van de concentratie in het watersysteem met 10% van het MTR Als dit niet het geval is dan hoeft de toets niet verder uitgevoerd te worden. Indien dit wel het geval is dan dient voorafgaand aan de volgende stap nagegaan te worden of de concentratie in het ontvangende oppervlaktewater bekend is c.q. geschat kan worden (evt. aan de hand van bovenstroomse meetgegevens). Het betreft hier de concentratie van een stof in het oppervlaktewater voor of stroomopwaarts van het lozingspunt.Voor meren wordt de concentratie in het meer gebruikt. De concentratie op een bepaalde afstand kan met behulp van een eenvoudig spreadsheet model worden berekend, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen lijnvormige systemen en meren. Het model is als bijlage bij het rapport gevoegd. Stap 3 Toets of de concentratie, na menging over een bepaalde afstand en rekening houdend met de concentratie bovenstrooms van het lozingspunt, boven het MTR ligt. Is er geen sprake van overschrijding van de MTR dan hoeven aanvullende eisen niet overwogen te worden. Zie voor toelichting paragraaf 5.4.4., figuur 5.3. Met deze stap wordt nagegaan of de concentratie bovenstrooms van het lozingspunt en de bijdrage van de lozing tezamen leiden tot overschrijding van het MTR. Stap 4 Eventueel meer gedetailleerde berekeningen In beginsel kunnen op basis van stap 3 verdere eisen aan de lozing gesteld worden binnen het kader van de vergunningsprocedure. Indien er duidelijke redenen voor zijn kunnen meer gedetailleerde berekeningen over de effecten van de lozing worden uitgevoerd en de resultaten ervan getoetst worden aan het genoemde uitgangspunt 1.
................................... Figuur 5.2 Immissietoets bestaande emissies
MTR?
CE 2
stap 1
stap 2
I Is concentratie in
1
Bepaal Cw
oppervlaktewater bekend?
n e e + m
stap3
A C,+ C ,
Sto
MTR?
2 I
CE
stap 4
=
effluentconcentratie in effluent
ACL=
concentratie verhoging op afstand L
C,
concentratie bovenstrooms van het lozingspunt
Aan vullende eisen kunnen worden gesteld bij =
eventueel complexe berekening i.0.m. waterkwaliteitesbeheerder door bedrijf uit te voeren *
Emissie-immissie
48
5.4.2 Toets uitgangspunt II Wordt overschrijding van het ERaquabsch binnen de mengzone voorkomen? In deze toets wordt in beginsel nagegaan of in de mengzone het wordt overschreden. ERaquatiSc,,
Zoals in paragraaf 5.3.3 is aangegeven kunnen de toetsen voor uitgangspunt I een goede eerste indicatie geven voor het al of niet overschrijden van het ER binnen de mengzone. Als er geen sprake is van een significante bijdrage aan de overschrijding van de MTR voor het water zal in vrijwel alle gevallen ook geen sprake zijn van acute effecten in de mengzone. Dit betekent dat alleen voor die stoffen waarvoor er sprake is van een significante bijdrage aan de overschrijding van de waterkwaliteitsnorm ook de kans op acute toxiciteit in de mengzone moet worden nagegaan. De eerste stap kan zijn na te gaan of de concentratie in het effluent hoger is dan het ER. Indien dit niet het geval is zullen acute toxische effecten in de mengzone (in de meeste gevallen) niet voorkomen. Indien dit wel het geval is wordt voorgesteld om per geval te bezien welke model geschikt is om te bepalen of sprake is van acute toxiciteit in de mengzone. In deze berekening kan ook het effect van een diffusor ter voorkoming van acute toxiciteit in de mengzone worden meegenomen.
5.4.3 Toets uitgangspunt 111 Wordt overschrgding van ERsedlment binnen de mengzone voorkomen?
Zoals in paragraaf 5.3.3 is aangegeven kunnen de toetsen voor uitgangspunt I een goede eerste indicatie geven voor het al of niet overschrijden van het ER voor de waterbodem in de mengzone. Als er geen sprake is een significante bijdrage aan de overschrijding van de MTR voor verontreinigingen aan zwevende stof zal in de meeste gevallen ook geen sprake zijn van acute effecten in de mengzone. Dit betekent dat alleen voor die stoffen waarvoor er sprake is van een significante bijdrage aan de overschrijding van de zwevend stofnorm/ bodemnorm ook de kans op acute toxiciteit in de mengzone moet worden nagegaan. De eerste stap kan zijn na te gaan of de totaalconcentratie of concentratie in particulair materiaal hoger is dan de Interventiewaarde (c.q. het ER). Indien dit niet het geval is zullen acute toxische effecten of vorming van klasse IV sediment in de mengzone (in de meeste gevallen) niet voorkomen. Indien dit wel het geval is wordt voorgesteld om per geval te bezien welk model geschikt is om te bepalen of sprake is van acute toxiciteit in sediment binnen de mengzone. In deze berekening kan ook het effect van een diffusor ter voorkoming van acute toxiciteit worden voorkomen.
5.4.4 Resultaat In figuur 5.3 wordt voor bestaande emissies weergegeven in welke situatie op grond van uitgangspunt I aanvullende eisen verlangd kunnen worden als 10% als significant wordt bechouwd.
Emissie-immissie
49
Aanvullende eisen kunnen worden verlangd als: bij huidige kwaliteit hoger dan het MTR: de concentratieverhoging op 1O*b 2 10% van het MTR (stap 2, figuur 5.2); bij huidige waterkwaliteit lager dan MTR: de som van huidige concentratie en de concentratieverhoging op 10*b groter is dan het MTR en de concentratieverhoging op 1O*b 2 10% van het MTR (stap 3, figuur 5.2). Voor meren is een vergelijkbare benadering gekozen als voor lijnvormige systemen. Het verschil is dat het ijkpunt hier op 1/4 van de diameter van het meer ligt met een maximum van 1000 m. Voor wateren waar niet of nauwelijks verversing optreedt (stilstaande wateren) is genoemde benadering niet mogelijk. Indien de concentratie in het effluent de kwaliteitsdoelstelling overschrijdt zal de concentratie in het stilstaand oppervlaktewater op korte of langere termijn ook de kwaliteitsdoelstelling gaan overschrijden. Wel kan bezien worden of verdwijnprocessen (verdamping, afbraak) de toevoer kunnen compenseren. Hiervoor is dan een meer gedetailleerde berekening nodig.
5.5
Implementatie immissietoets
5.5.1 Praktijkcases Voor een aantal praktijkcases is nagegaan of de immissietoets in de praktijk uitvoerbaar is [iit. 211. De praktijkcases hebben betrekking op emissies vanuit industriële en communale bronnen op verschillende soorten oppervlaktewater (rivier, kanaal, sloot). Ofschoon dit onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een conceptvorm van de immissietoets heeft het een aantal bruikbare conclusies opgeleverd.Zo is met name het ontbreken van gegevens naar voren gekomen. Het gaat hierbij om de volgende soort gegevens: a) ontbreken gegevens kwaliteit afvalwater Bij het uitvoeren van de casestudies is gebruik gemaakt van gegevens uit de aanvraag en de Wvo-vergunning. In de meeste gevallen is maar van een beperkt aantal stoffen informatie in de aanvraag opgenomen. In de vergunning staan in zijn algemeenheid lozingseisen geformuleerd voor een beperkt aantal stoffen of groepsparameters (BZV,CZV e.d.) waarmee de lozing gelimiteerd kan worden.
~~~
~
Emissie-immissie
50
b) ontbreken gegevens kwaliteit oppervlaktewater Gebleken is dat er maar een beperkte hoeveelheid gegevens beschikbaar is over de concentraties van stoffen in het oppervlaktewater in de omgeving van het lozingspunt. Dit geldt met name als het gaat om emissies van minder algemeen voorkomende stoffen. c) ontbreken MTR voor CZV e.d. Uit de cases kwam verder naar voren dat voor parameters die veelal wel worden gemeten in afvalwater geen normen beschikbaar zijn. Het gaat hier dan om bijv. minerale olie, CZV, BZV, ijzer. In plaats van een norm voor CZV en BZV kan gewerkt worden met een berekening van de daling van het zuurstof gehalte in het watersysteem. Voor het criterium 10% bijdrage aan overschrijding van de MTR’ moet dan een 10% afname in het zuurstofgehalte’ worden genomen. Op grond van het voorgaande kan worden opgemerkt dat meer accent moet worden gelegd op welke stoffen relevant zijn voor het watersysteem en het meten van deze stoffen in afvalwater en oppervlaktewater.
5.5.2
Resultaten
De toepassing van de emissie-immissie benadering bij de beoordeling van een lozing betekent ten principale dat de toelaatbaarheid van een specifieke lozing op een specifiek oppervlaktewater beoordeeld wordt. De vraag is: in welke mate is een concentratieverhoging van het watersysteem als geheel of in de mengzone toelaatbaar? Of in andere woorden: is de concentratieverhoging door een emissie, na verdunning en andere verdwijnprocessen, acceptabel. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat relatief grote emissies op relatief klein oppervlaktewater, en emissies van stoffen op oppervlaktewater waarvan de kwaliteit voor die stof op of boven het MTR ligt, kunnen leiden tot nadere eisen aan de lozing op grond van de immissietoets. Aanvullende eisen kunnen dan nodig zijn. Voor twee typen lozingen zijn de resultaten bepaald: lozingen vanuit rwzi’s en van een aantal Papierfabrieken (zie bijlage 6). Voor effluenten uit rwzi’s is duidelijk geworden dat op grond van de immissietoets voor de emissies van de zware metalen: koper, zink en in een aantal gevallen ook nikkel, en voor nutriënten (Ptot en Ntot) aanvullende eisen verlangd kunnen worden. Dit betreft dan met name de rwzi’s die lozen op klein oppervlaktewater (klein kanaal, kleine riviedbeek, polderwater) Hierbij zal eerst voor de indirecte lozingen moeten worden nagegaan of aanvullende eisen bij deze bronnen leiden tot verbetering. Voor lozingen van papierfabrieken zijn de concentraties zware metalen soms kritisch, maar doordat veelal op grotere wateren wordt geloosd leidt de immissietoets in de meeste gevallen niet tot aanvullende eisen.
Emissie-immissie
51
6 Immissietoets en toepassing stand-still-beginsel voor nieuwe lozingen. .................................................................................. 6.1
Inleiding
De afstemming tussen de immissietoets en het stand-still-beginsel betreft in de praktijk alleen nieuwe emissies of een uitbreiding van een bestaande emissie. Immers bij het opnieuw beoordelen van een bestaande emissie hoeft niet aan het stand-still-beginsel te worden getoetst, omdat een bestaande emissie niet zal leiden tot een verslechtering van de waterkwaliteit. Het eerste uitgangspunt van de immissietoets (geen significante bijdrage aan het overschrijden van het MTR) en het stand-still-beginsel ("geen significante verslechtering") komen qua doelstelling dicht bij elkaar in de buurt. Bij beide gaat het om een toets of er sprake is van een significante invloed op de kwaliteit van het watersysteem. Als er sprake is van een significante invloed kunnen in principe verdergaande eisen voor de reductie van de emissie worden gevraagd.
6.2
Afstemming immissietoets en stand-still-beginsel
Om twee redenen kan de in hoofdstuk 5 beschreven immissietoets in die vorm niet worden toegepast voor nieuwe lozingen of uitbreidingen van bestaande. Ten eerste. Bij het stand-still-beginsel wordt onderscheid gemaakt tussen zwarte-lijststoffen en overige stoffen. Voor zwarte-lijststoffen geldt dat volgens het stand-still-beginsel het totaal aan emissies in het beheersgebied niet mag toenemen. Deze controle moet worden uitgevoerd. In beginsel kan de toets overigens wel gebruikt worden om voor een zwarte-lijststof om na te gaan of er een significante verslechtering optreedt ingeval er sprake is van een restlozing. Ten tweede. Uitgangspunt I van de immissietoets richt zich op een significante bijdrage aan de overschrijding van het MTR (streefwaarde voor Waddenzee en Noordzee), terwijl het stand-still-beginsel niet gerelateerd is aan een waterkwaliteitsdoelstelling. Dit betekent dat bij de beoordeling op basis van het stand-still-beginsel voor nieuwe emissies wordt getoetst of de bijdrage aan de verslechtering van de waterkwaliteit significant is, ongeacht of de waterkwaliteitsdoelstelling wordt overschreden. In figuur 6.1 wordt dit schematisch weergegeven. Verwerking van het stand-still-beginsel in de immissietoets voor nieuwe emissies betekent dat de concentratie in het effluent en in het oppervlaktewater in beginsel niet bepalend zijn voor de vraag of aanvullende eisen getroffen moeten worden. Het gaat er bij het stand-still-beginsel immers om dat de emissie geen significante bijdrage levert aan de verslechtering van de waterkwaliteit. In de praktische uitwerking van de toets is aangenomen dat als de concentratie in het effluent beneden de streefwaarde voor oppervlaktewater ligt, er zonder meer geen sprake is van een significante verslechtering.
Emissie-immissie
53
................................... Figuur 6.1
Relatie immissietoets en stand-still-beginsel voor nieuwe emissies of uitbreiding van bestaande emissies.
waterkwaliteit
i
but/bbt + evt. aanvullende eisen 0.b.v. de immissietoets + stand-still
MTR
but/bbt
Streefwaarde Streefwaarde
+ stand-still
1 tijd
Het hieronder gepresenteerde stappenplan voor de immissietoets voor nieuwe lozingen wijkt dan ook af van die voor bestaande lozingen in hoofdstuk 5. Dit betreft de toets op uitgangspunt I. De toetsen voor uitgangspunt II en III zijn voor nieuwe en bestaande lozingen hetzelfde.
Immissietoets en toepassing van het stand-still-beginsel voor 6.3 nieuwe lozingen.
Voor zwarte-lijststoffen is onderstaande procedure van toepassing indien een restlozing van een zwarte-lijststof wordt toegestaan. Stap 1 Toets of de effluentconcentratie reeds voldoet aan de streefwaarde Indien de effluentconcentratie voldoet aan de streefwaarde (=VR) wordt veronderstelt dat er geen sprake is van een significante verslechtering van de waterkwaliteit. Daarmee wordt dan ook verondersteld dat aan het stand-still-beginsel voldoende invulling wordt gegeven. Stap 2. Toets of de concentratieverhoging na menging over een bepaalde afstand gelijk of meer is dan 70 % van het MTR. Als de concentratie verhoging gelijk of meer dan 1O is leidt dit voor nieuwe lozingen tot aanvullende eisen. Dan is er immers sprake van een significante verslechtering van de waterkwaliteit. De concentratie op een bepaalde afstand kan met behulp van een eenvoudig spreadsheet model worden berekend, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen lijnvormige systemen en meren. Het model is als bijlage bij het rapport gevoegd. Indien de concentratieverhoging geringer is dan dient voorafgaand aan de volgende stap nagegaan te worden of de concentratie in het ontvangend oppervlaktewater bekend is c.q. geschat kan worden (evt. aan de hand van bovenstroomse meetgegevens). Het betreft hier de concentratie van een stof in het oppervlaktewater voor of stroomopwaarts van het lozingspunt. Bij meren wordt de waterkwaliteit in het meer gebruikt.
Emissie-immissie
54
.
Stap 3. Toets of de relatieve bijdrage van de lozing ten opzichte van de concentratie vóór het lozingspunt gelijk of meer dan 10 % is. Met deze stap wordt nagegaan of er sprake is van een significante overschrijding van het stand-still-beginsel.
Stap 4 Eventueel meer gedetailleerde berekeningen In beginsel kunnen op basis van stap 3 verdere eisen aan de lozing gesteld worden binnen het kader van de vergunningprocedure. Indien er duidelijke redenen voor zijn kunnen meer gedetailleerde berekeningen over de effecten van de lozing worden uitgevoerd en de resultaten ervan getoetst worden aan het genoemde uitgangspunt 1
................................ Figuur 6.2 Irnmissietoets nieuwe emissies
-m
CE 2 VR?
stap 1 stap 2
1 bij deze bron* Bepaal C,
oppervlaktewater bekend? stap 3
* eventueel complexe berekening I o rn waterkwaliteitsbeheerder door bedrijf uit te voeren
In figuur 6.3 staat aangegeven voor welke situaties aanvullende eisen verlangd kunnen worden. Bij het opstellen van de figuur is een bijdrage van 10% als significant beschouwd. Figuur 6.3 Situaties waarin voor nieuwe lozingen op grond vaii uitgangspunt I aanvullende eisen kunnen worden gesteld (indien 10% als siginificant wordt beschouwd).
100
7
f
90
-
-
EO
I1I ò?
+
Conc. verhoging op 10*b
~
70 ?
a
60 -
.-
50 -
kunnen worden
2
40 -
verlangd
-
30 -
O
Aanvullende eisen
m a,
5 ._ L
a, t
"
"
20 10 -
O
" O
Emissie-immissie
4
4
O
i
i 20
55
f
# 40
8
I
60
I
Geen aanvullende eisen ,
80
I
I
100
,
,
120
,
.
Aanvullende eisen kunnen worden verlangd als: bij huidige kwaliteit hoger dan het MTR: de concentratieverhoging op 10*b 2 10% van het MTR (stap 2, figuur 6.2); bij huidige waterkwaliteit lager dan MTR: de concentratieverhoging op 10*b 2 10% van de huidige waterkwaliteit (stap 3, figuur 6.2).
Emissie-immissie
56
7 Conclusies en aanbevelingen .................................................................................. Algemeen Om tot een effectieve verdere verbetering van de water- en waterbodemkwaliteit te komen is een duidelijker afstemming tussen de beoogde waterkwaliteitsdoelstellingen en de daarvoor benodigde emissiereductie gewenst. Deze zogenaamde emissie- immissie benadering is ook in het Europees beleid verankerd in de IPPC richtlijn en in de Kaderrichtlijn Water. Voor de provincie en de waterbeheerder komt de afstemming tussen emissie- en immissiebeleid op twee verschillende momenten expliciet aan de orde: bij het opstellen van het waterhuishoudingsplan en het daarvan afgeleide beheersplan, en bij het beoordelen van een emissie in het kader van de vergunningverlening. De relatie emissie-immissie kan vanuit twee kanten worden benaderd: vanuit het watersysteem en vanuit een specifieke bron. De eerste benadering, genoemd prioritering, resulteert in een prioritering van stoffen en bronnen op watersysteemniveau. De tweede benadering, genoemd immissietoets, omvat het beoordelen van de toelaatbaarheid van de restlozing van een specifieke bron voor het ontvangende oppervlaktewater. De opgestelde prioriteringssystematiek en de immissietoets zijn onafhankelijk van elkaar te gebruiken. In beide benaderingen wordt uitgegaan van dezelfde waterkwaliteitsdoelstellingen. Voor het mariene milieu is zowel de prioriteringssystematiek als de immissietoets in dit rapport niet uitgewerkt.
Prioritering Uitgangspunten De prioritering van stoffen en bronnen kan op verschillende niveaus worden uitgevoerd, bijvoorbeeld internationaal op stroomgebiedsniveau, nationaal, regionaal op watersysteemniveau of lokaal. Afhankelijk van de omvang van de problematiek kan van (internationaal) stroomgebiedsniveau worden ingezoomd op regionaal of lokaal niveau. De keuze voor wat betreft de begrenzing van het watersysteem is hierbij een belangrijk aandachtspunt. In dit rapport wordt conform de opdracht ingegaan op de prioritering van stoffen en bronnen op watersysteemniveau. Het selecteren en prioriteren van maatregelen om de gewenste emissiereductie te bereiken is geen onderdeel van dit rapport. Voor de begrenzing van een watersysteem wordt voorgesteld om de hydrologische eenheden te gebruiken die door de waterkwaliteitsbeheerder worden gehanteerd.
Emissie-immissie
57
In overeenstemming met NW4 is de mate van overschrijding van het MTR het belangrijkste criterium voor prioritering. In plaats van het MTR, kunnen - voor zover deze strenger zijn - ook specifieke functieeisen worden gebruikt of de in het betreffende waterhuishoudingsplan of beheersplan vastgestelde kwaliteitsnormen.voor het realiseren van het MTR geldt een inspanningsverplichting om dit niveau zo mogelijk voor 2000 te bereiken. In die situaties waarin aan het MTR voor een stof wordt voldaan, dient de streefwaarde te worden gebruikt voor prioritering. De streefwaarde dient conform het NMP 3 zo mogelijk in 2010 te worden bereikt. Voor de zoute wateren geldt de streefwaarde nu al als toetsingscriterium.
Prioriteringssystematiek De volgende prioritering voor de aanwezige stoffen in zoete watersystemen wordt aanbevolen: Prioriteit 1 a. waarde z 5 * MTR b. 2 * MTR 5 waarde c MTR * 5 c. MTR 5 waarde < 2 * MTR
Kleurcodering (rood) (oranje) (geei)
Prioriteit 2 streefwaarde 5 waarde c MTR
(groen)
Geen prioriteit waarde < streefwaarde
(blauw)
De prioritering van bronnen dient gebaseerd te zijn op de daadwerkelijke belasting van het oppervlaktewater. Daartoe is het noodzakelijk een helder onderscheid te maken tussen de daadwerkelijke belasting op het oppervlaktewater via directe puntbronnen, inclusief rwzi’s en overstorten, via directe diffuse bronnen en via de compartimenten bodem en lucht enerzijds, en de totale emissies naar water inclusief de lozing op de riolering anderzijds. Voor het onderscheid tussen emissies naar water en de belasting van oppervlaktewater en voor de indeling van bronnen naar doelgroep worden de definities van het nationale emissieregistratiesysteem aangehouden. Voorgesteld wordt om in beginsel uit te gaan van de volgende prioriteitstelling van bronnen: Prioriteit 1: doelgroepen die meer dan 1O Y. aan de belasting bijdragen Prioriteit 2: doelgroepen die tussen 1o/o en 10% aan de belasting bijdragen Geen prioriteit: doelgroepen die minder dan 1% bijdragen. Doorwerking prioritering Het waterhuishoudings- en beheersplan is het geëigende instrument om de prioritaire stoffen en bronnen beleidsmatig vast te leggen en een plan van aanpak te formuleren om de emissies van deze stoffen terug te dringen. Het gaat daarbij zowel om de plannen om het MTR te bereiken als om op langere termijn de streefwaarde te bereiken. Bij de Wvo-vergunningverlening moet rekening worden gehouden met het beheersplan. Maatregelen om de emissies van deze stoffen vanuit bronnen terug te dringen moeten echter per geval worden
Emissie-immissie
58
gemotiveerd. De in onderhavig rapport voorgestelde immissietoets kan hierbij behulpzaam zijn. Er kan niet worden volstaan met een verwijzing naar het beheersplan. Door middel van waterakkoorden of bestuursovereenkomsten zouden waterbeheerders afspraken moeten maken om afwenteling te voor komen.
Immissietoets Uitgangspunten Toepassing van een immissietoets is formeel reeds onderdeel van het huidig algemene Wvo-beleid. Ook in de voorgestelde Kaderrichtlijn Water wordt voor het terugdringen van de emissies van verontreinigende stoffen een gecombineerde aanpak voorgesteld waarvan een immissietoets onderdeel uitmaakt. In de Uitvoeringsregeling Rijkswateren is conform de Europese IPPCRichtlijn opgenomen dat de onder de richtlijn vallende bedrijven bij een aanvraag voor een vergunning een overzicht van de significante emissie en de milieueffecten van die emissies te overleggen. Daardoor is de immissietoets ook voor die bedrijven zelf relevant. Op basis van de motie Esselink en Feenstra uit 1993 kunnen aanvullende eisen op basis van de immisietoets voor bestaande lozingen alleen worden gemotiveerd als het MTR in het ontvangende oppervlaktewater wordt overschreden. Als de kwaliteit van het watersysteem zich tussen het MTR en het VR bevindt geldt dat verdergaande emissiereductie moet worden bereikt op basis van de voortschrijdende stand der techniek conform ALARA. Aanvullende eisen boven de bronaanpak (ALARA, but/bbt) op grond van de immissietoets kunnen dan niet worden verlangd. Voor de zoute wateren geldt de streefwaarde als toetsingscriterium. In onderhavig rapport wordt een imissietoets uitgewerkt en voorgesteld voor toepassing. De volgende uitgangspunten dienen als basis voor deze immissietoets, waarbij aan elk van deze uitgangspunten moet worden voldaan. 1. De lozing mag niet significant bijdragen aan het overschrijden van de kwaliteit~doelstelling~ voor het watersysteem (water en waterbodem) waarop wordt geloosd. Een bijdrage wordt significant genoemd als deze gelijk of meer dan 10% van het MTR bijdraagt aan de concentratie van de stof in het ontvangende watersysteem. 2. De lozing mag binnen de mengzone niet leiden tot acuut toxische effecten voor waterorganismen. Het ernstig risiconiveau voor opervlaktewater is hierbij als maat te gebruiken. 3. De lozing mag binnen de mengzone niet leiden tot acuut toxische effecten voor sediment bewonende organismen. Het ernstig risiconiveau (en bij ontbreken hiervan de interventiewaarde) voor sediment is hierbij als maat te gebruiken. De invulling van de uitgangspunten zal over circa 3 jaar worden geëvalueerd, waarbij zal worden bezien of aanpassing nodig is.
De waterkwaliteitsdoelstelling voor zuurstof mag niet worden onderschreden
Emissie-immissie
59
Toepassingsmogelijkheden immissietoets De genoemde uitgangspunten gelden zowel voor puntbronnen, inclusief rwzi's, als voor diffuse bronnen. De toepassing van uitgangspunt I van de immissietoets op diffuse bronnen is afhankelijk van de wijze waarop de emissies van uit de betreffende diffuse bronnen op oppervlaktewater gereguleerd zijn. Voor diffuse bronnen gereguleerd via een AMvB in het kader van de WVO( bijvoorbeeld het lozingsbesluit glastuinbouw) dient de immissietoets in beginsel onderdeel te zijn van de AMvB. Daarbij is de keus nog open voor een generieke immissietoets met daarbij de eventuele generieke maatregelen, dan wel dat in de AMvB via nadere eisen ruimte wordt geboden tot het stellen aanvullende eisen. Aanbevolen wordt de mogelijkheden apart te onderzoeken. Voor diffuse bronnen die gereguleerd worden buiten de WVOwordt aanbevolen om op landelijk, dan wel regionaal niveau na te gaan in welke mate bij de regulering rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het oppervlaktewater De toepassing van een immissietoets op een lozing op de riolering is mogelijk. In de praktijk is er slechts in een beperkt aantal gevallen sprake van een significante bijdrage door één enkele bron. De reden is dat het afvalwater voor een belangrijk deel wordt gezuiverd en in de lozing van de rwzi het aandeel van de afzonderlijke lozingen veelal moeilijk is te kwantificeren. Voor op de riolering lozende bedrijven omvat de immissietoets overigens ook een toets op de bescherming van de doelmatige werking van de rwzi. Deze toets is in dit rapport buiten beschouwing gelaten. Uitwerking immissietoets Voor lijnvormige oppervlaktewateren en meren is een immissietoets opgezet zodanig dat in eerste instantie met behulp van vereenvoudigde berekeningen kan worden bepaald of de emissie voldoet aan de geformuleerde uitgangspunten. In die gevallen waarbij uit de vereenvoudigde berekeningen blijkt dat niet aan de uitgangspunten wordt voldaan, wordt voorgesteld om aanvullende eisen te stellen binnen het kader van de vergunningprocedure. Eventueel kan nog overwogen worden om eerst de analyse nogmaals uit te voeren met behulp van meer complexere modellen/berekeningen. Naar verwachting zal dit slechts in specifieke situaties tot andere conclusies leiden. Voor lijnvormige systemen is de stroomafwaarts gemeten concentratie op een afstand 1O x de breedte van het watersysteem een goede maat voor het vaststellen of de betreffende lozing een significante invloed heeft op de kwaliteit van het watersysteem. Voor meren geldt een afstand op 1/4 van de diameter. In beide gevallen wordt een maximum afstand van 1O00 m. gehanteerd. Uit uitgevoerde analyses blijkt dat toetsing aan uitgangspunt I (d.w.z. geen significante bijdrage van de lozing aan de concentratie in het ontvangende oppervlaktewater) in de meeste gevallen kritischer is dan toetsing aan de uitgangspunten II (geen acute aquatische sterfte in de mengzone) en III (geen acute sterfte van bodemorganismen in de mengzone). Er is daarom besloten de toetsing aan uitgangspunten I I en I I I niet te operationaliseren als standaard onderdeel van de immissietoets.
Emissie-immissie
60
De uitgangspunten I1en III zijn bij diffuse emissies echter niet van toepassing, omdat een mengzone niet goed kan worden onderscheiden. Naast een stofgerichte immissietoets kan een immissietoets op basis van bio-assays voor de toekomst een belangrijke toegevoegde waarde hebben. Aanbevolen wordt om de bio-assaygerichte benadering verder uit te werken. Implementatie immissietoets De immissietoets is vooral van betekenis (d.w.z. motiveert de noodzaak voor het nemen van aanvullende eisen) voor relatief grote lozingen op kleine wateren Uit de toepassing van de immissietoets bij een aantal cases zijn als belangrijkste problemen naar voren gekomen: het ontbreken van gegevens over de kwaliteit van het afvalwater, het ontbreken van gegevens over de kwaliteit van het oppervlaktewater en het ontbreken van MTR-waarden voor een aantal parameters als CZV en minerale olie. Voor een zinvolle toepassing van de immissietoets is aandacht nodig voor het meten van de relevante stoffen in afvalwater en oppervlaktewater Stand-still-beginsel Voor het beoordelen van een nieuwe emissie of uitbreiding van een bestaande emissie is een aparte immissietoets opgesteld, waarin ook het stand-still-beginsel is opgenomen. Voor zwarte-lijststoffen geldt dat in een beheersgebied het totaal van de emissies in beginsel niet mag toenemen. Voor de zwarte-lijststoffen is de toets dan ook alleen te gebruiken ingeval een restlozing van de betreffende stof na toepassing van de stand der techniek wordt toegestaan. Resultaten immissietoets In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat grote emissies op relatief klein oppervlaktewater, of emissies van stoffen op oppervlaktewater waarvan de kwaliteit voor die stof op of boven het MTR ligt er toe leidt dat niet aan de uitgangspunten wordt voldaan. Aan de lozing kunnen dan nadere eisen worden gesteld binnen het kader van de vergunningprocedure. Voor kleinere watersystemen kunnen rwzi’s 5 tot meer dan 10°/o van het MTR bijdragen voor zowel koper, zink als nutriënten. Voor grote rivieren zal door papierfabrieken geen bijdrage groter dan 1% aan de MTR worden geleverd.
Emissie-immissie
61
Literatuur ......................................................
.......................... 1.
Ministerie Verkeer en Waterstaat, 1998, Regeringsbeslissing vierde Nota waterhuishouding 'Waterkader', Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 401, nr. 1.
2.
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid. Vastgesteld oktober 2000.
3.
Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC-richtlijn), Publicatieblad nr. L 257 van 10 oktober 1996.
4.
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 1998, Nationaal Milieubeleidsplan 3, Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25887, nr. 1.
5.
CIW/CUWVO V en VI, 1996, Emissie-immissie: Koppeling van emissiebeleid en waterkwaliteitsdoelstellingen; uitgangspunten voor een immissietoets voor puntlozingen. 'Handreiking Regionale aanpak diffuse bronnen', CIW/CUWVO, februari 1997. 'Handboek Wvo-vergunningverlening', CIW/CUWVO, mei 1999. Brief van de Minister van VROM d.d. 18 oktober 1996, 'Omgaan met risico's voor mariene ecosystemen' (RISMARE-notitie), Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 21 250 en 21 990 nr. 40.
9.
Beleidsnotitie 'Milieukwaliteitsnormen voor water, bodem en lucht'. Werkgroep Integrale Normstelling Stoffen, 1997.
1o.
Normen voor het waterbeheer, achtergronddocument bij NW4, CIW 1999.
11. Beek, M.A. en R.A.E. Knoben, 'Ecotoxicologische risico's van stoffen voor watersystemen', Riza-rapport 97.064. 12. 'Aanbevelingen voor de beoordeling en presentatie van kwaliteitsgegevens', CUWVO 1984. 13. 'Leidraad begrenzing watersysteem', CIW/CUWVO februari 1998. 14. 'Emissies in Nederland, Trends, thema's en doelgroepen 1995 en ramingen 1996. Nr. 38, augustus 1997, Publicatiereeks Emissieregistratie. 15. 4th International Conference on the protection of the North Sea. Progress report, 8-9 June 1995, Esbjerg Denmark.
Emissie-immissie
62
16. Besluit van 24 augustus 1999, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren met betrekking tot bij een vergunningaanvraag te verstrekken gegevens. Staatsblad 1999, 379.
17. Motie van de leden Esselink en Feenstra van 21 oktober 1992, Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XI Nr. 23 18. Brief van de Minister van VROM d.d. 10 november 1992, Risicobenadering in het milieubeleid, Tweede Kamer vergaderjaar 19921993,22 666 Nr. 2. 19. Brief van de Minister van VROM d.d. 25 oktober 1993, Omgaan met het verwaarloosbaar risico in het milieubeleid, DGM/SVS/14093005
Emissie-immissie
20.
Indicatief Meerjarenprogramma Water 1985-1989, 9 september 1985, Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 19 153 nrs 1-2.
21.
'De immissietoets getoetst- rapportage case-studies'. Haskoning Ingenieurs- en architectenbureau. Mei 1999.
22.
Riooloverstorten. CIW- werkgroep VI, (in voorbereiding).
23.
'Integrale aanpak van risico's van onvoorziene lozingen, CIW, maart 2000
24.
Omgaan met bio-assays. Achtergronddocument NW4 (In voorbereiding).
63
Bijlagen .................................................................................. 1. Taakopdracht vervolgstudie emissie-immissie
2. Lijst met afkortingen en begrippen 3. Omgaan met diffuse emissies die vallen onder een AMvB 4. Toelichting op de achtergronden bij de immissietoets
5. Structuur en opbouw spreadsheet en instructie 6. Globale resultaten toetsing rwzi’s en papierfabrieken
Emissie-immissie
65
Bijlage 1
Taakopdracht vervolgstudie emissie-immissie
.................................................................................. Inleiding Door CIW zijn de uitgangspunten voor het uitvoeren van een immissietoets voor puntlozingen vastgesteld. Hiermee is een eerste fase van de studie naar de afstemming tussen emissie en immissie afgerond. Deze afstemming moet ook in de uitvoering van het waterbeleid concreet vorm worden gegeven. Voor de verdere uitwerking van deze afstemming kunnen zowel het watersysteem als de bronnen als vertrekpunt worden gekozen. Onder watersysteem wordt een hydrologische eenheid verstaan (stroomgebied, poldersysteem). Onder bronnen worden in dit verband zowel puntbronnen (W.O.rwzi's en overstorten) als diffuse bronnen (landbouw, verkeer, atmosferische depositie, etc.) verstaan. De vervolgstudie omvat twee onderling samenhangende delen, te weten de ontwikkeling van een prioriteringsmethodiek en een beslisboom ten behoeve van het uitvoeren van een immissietoets. In het volgende zal e.e.a. nader worden uitgewerkt. Prioritering Vanuit zowel de diverse punt- als de diffuse bronnen wordt het oppervlaktewater belast met verontreinigende stoffen. Niet alle bronnen en stoffen belasten de verschillende watersystemen in dezelfde mate. Ook zal één en dezelfde stof niet in alle watersystemen de meest kwaliteitsbepalende verontreiniging zijn. Om op watersysteemniveau te kunnen bepalen welke bron c.q. welke stof het meest bijdraagt aan de risico's (afgezet tegen het MTR) voor het watersysteem is het gewenst te beschikken over een prioriteringsmethodiek. Bij de uitwerking zal rekening worden gehouden met de funktie van het stroomgebied waarvan het watersysteem deel uitmaakt. Met betrekking tot de prioritering van bronnen kan worden opgemerkt dat naast stofspecifieke gegevens ook som/groepsparameters of bioassays hiervoor een goede basis kunnen zijn, De relatie tussen emissie en immissie staat hierbij steeds centraal. In de Handreiking regionale aanpak diffuse bronnen van CIW is een methodiek uitgewerkt. Deze methodiek kan als basis dienen voor deze studie. Met name op het punt van de bijdrage van emissies aan de risico's voor een watersysteem en prioriteitsstelling binnen delen van een watersysteem moet de methodiek nog verder worden uitgewerkt. Voorgesteld wordt om in deze studie primair aandacht te besteden aan de nadere uitwerking van een methodiek voor het prioriteren van stoffen en/of bronnen die het meest bijdragen aan de risico's (MTR) voor watersystemen.
Beslisboom t.b.v. een eenvoudige immissietoets Naast het ontwikkelen van een prioriteringsmethodiek voor stoffen c.q. bronnen is er ten behoeve van de uitvoering van het emissiebeleid behoefte aan een methodiek voor het beoordelen van de restemissie van punt en diffuse bronnen na toepassing van but/bbt; de immissietoets. Hiermee wordt het mogelijk om voor een (toekomstige) emissie vanuit een individuele bron op het watersysteem na te gaan wat de gevolgen voor de huidige of de gewenste waterkwaliteit zijn. Een immissietoets kan
Emissie-immissie
66
in zijn meest eenvoudige vorm bestaan uit een reken- of vuistregel en in zijn meest complexe vorm uit modelberekeningen.Een beslisboom kan voor de individuele situatie de keus tussen een eenvoudige of een complexe immissietoets helpen structureren. Voorgesteld wordt dat in deze studie in aansluiting op de ontwikkeling van een prioriteringsmethodiekvoor stoffen en bronnen ook aan de ontwikkeling van een beslisboom en een eenvoudige immissietoets wordt gewerkt.
Doelstelling. Het doel van de studie is het ontwikkelen van een prioriteringsmethodiek om op een gestructureerde, objectieve en verifieerbare manier op watersysteemniveau een volgorde vast te stellen van de stoffen en/of emissies die het meest bijdragen aan de risico's voor het watersysteem. Een ander doel is de ontwikkeling van een beslisboom voor een immissietoets voor stoffen afkomstig van één enkele bron. Dit kan zowel een puntbron zijn, maar ook een diffuse bron, zoals de landbouw in een bepaald gebied. De meest eenvoudige uitvoering van een immissietoets wordt in de vorm van vuist- of rekenregels als handreiking uitgewerkt. Omschrijving De studie zal een methodiek moeten opleveren die antwoord geeft op de vraag welke stoffen en bronnen het meest bijdragen aan de risico's voor het watersysteem. De kosten van maatregelen om bepaalde bronnen te saneren zullen niet worden meegenomen in het ontwikkelen van de methodiek. De methodiek is ook niet bedoeld voor het prioriteren van maatregelen om emissies te saneren. Hiervoor zijn andere prioriteringsmethodieken zoals bijv. Multi criteria analyse e.d. van toepassing. Bij de prioritering van bronnen en stoffen zal rekening gehouden moeten worden met de voorbelasting, de belasting uit diffuse bronnen en verschillende puntbronnen in het beschouwde gebied. Onlangs is de 'Handreiking regionale aanpak diffuse bronnen' door CIW vastgesteld, waarin een methodiek wordt aangereikt voor het uitvoeren van een dergelijke emissieanalyse. Deze Handreiking kan van nut zijn bij de verdere uitwerking van de prioriteringsmethodiek. De studie moet verder een beslisboom opleveren voor een immissietoets. Met behulp van deze beslisboom moet het mogelijk zijn in de individuele situatie een keus te maken of kan worden volstaan met een eenvoudige immissietoets (vuist-, rekenregels) of dat het noodzakelijk is dat een (meer) complexe immissietoets (waterkwaliteitsmodellen) uitgevoerd moet worden. Het ontwikkelen van een dergelijke complexe immissie-toets behoort niet tot de taak van de subwerkgroep. De prioriteringsmethodiek, de beslisboom en de eenvoudige immissietoets zullen worden getest in een aantal case studies. Voor de prioriteringsmethodiek wordt hierbij gedacht aan twee casestudies voor resp. een polder met boezem en voor een kleine rivier. Voor de beslisboom en de immissietoets wordt gedacht aan drie casestudies voor resp. puntbronnen op een groot watersysteem, puntbronnen op een relatief klein watersysteem en een diffuse bron op een middel groot watersysteem. Deze werkzaamheden zullen zo veel mogelijk worden in- of uitbesteed.
Emissie-immissie
67
Resultaat Door de gekozen werkwijze kan invulling worden gegeven aan een meer op de regio toegespitste uitvoering van het emissiebeleid, waarbij de diverse bronnen in hun samenhang worden beoordeeld. De combinatie van beide onderdelen (prioritering en immissietoets) leidt tot meer inzicht in de keuzes die in de uitvoering van het waterbeheer moeten worden gemaakt bij zowel de aanpak van emissies vanuit verschillende bronnen op een watersysteem als bij de aanpak van een individuele bron. Organisatie Voor de uitvoering van de studie wordt voorgesteld een subwerkgroep onder CIW V en VI in te stellen, waarin personen zitting hebben met een aantal jaren ervaring met de uitvoering van het beleid op de onderscheiden beleidsvelden voor zowel de rijkswateren als de regionale wateren. Belangrijke taak van de subwerkgroep is het opstellen van de prioriteringsmethodiek, een beslisboom en een eenvoudige immissietoets, alsmede het bewaken van de praktische toepasbaarheid van de produkten, het aangeven van de (beleidsmatige) consequenties en het begeleiden van de verschillende casestudies. Een suggestie voor het aansturen van de studie is om op een aantal toetsmomenten in breder verband te discussiëren (kleine workshop met wkb ca. 1O - 15 personen) over de stand van zaken. Als toetsmomenten worden beschouwd: de startnotitie, het gereedkomen van de prioriteringsmethodiek, het gereedkomen van de eenvoudige immissietoets en de het gereedkomen van de beslisboom. De samenstelling van de subwerkgroep wordt hieronder weergegeven: Ir. P.B.M. Stortelder (vz), RWS RIZA RWS RIZA G. Niebeek (secr), Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht Drs. J.C.A. van Alphen ing. F.A.N.van Baardwijk Waterschap Vallei en Eem RWS RD Noord-Holland ing. J. Graansma (namens FWVO, vanaf januari 1998) Ministerie VROM Drs. D.A. Jonkers RWS RD Zuid-Holland ing. H van der Meulen Shell Nederland B.V. (namens VNO/NCW) Dr. W. Veerkamp RWS RD Limburg ing. P. Warnier (namens FWVO, tot januari 1998) Voorlopige planning De start van de studie zal naar verwachting in mei 1997 zijn. In de tussenliggende periode moet worden gewerkt aan: inventarisatie reeds lopende werkzaamheden het schrijven van een startnotitie het uitwerken van de projectvoorstellen het plannen van personele en financiële inzet eventueel vragen offertes e.d. Verwacht wordt dat de studie ca. 2 jaar doorloop-tijd zal vergen. Vergaderfrequentie subwerkgroep ca. 1 maal per 3 maanden De inzet van de leden van de subwerkgroep wordt afhankelijk van de taakverdeling ingeschat op ca. 2 à 3 mensweken.
Emissie-immissie
68
Een definitieve planning v.w.b. inzet personeel en financiën kan eerst worden gegeven nadat de (dee1)projectvoorsteIlen in de startnotitie concreet zijn uitgewerkt.
Emissie-immissie
Bijlage 2
Lijst met afkortingen en begrippen
..................................................................................
Begrip
Omschrijving
Ad hoc MTR
Laagst beschikbare acute toxiciteitswaarde voor aquatische organismen x 0,001 As low as reasonably achievable Algemene maatregel van bestuur tegengaan van verontreiniging conform but/bbt biochemisch zuurstofverbruik Commissie Integraal Waterbeheer chemisch zuurstofverbruik groep van soortgelijke bronnen Europese Commissie lozing Ernstig risico niveau de lozing die in het watersysteem wordt ontvangen beoordelen van de restlozing Integrated Prevention and Poolution Control gebied rond een lozingspunt waar effluent zich mengt met het ontvangend oppervlaktewater maximaal toelaatbaar risico niveau Oslo en Parijse Commissie de lozing die overblijft nadat maatregelen volgens de bronaanpak (best uitvoerbare techniekedbeste bestaande technieken) zijn getroffen rioolwaterzuiveringsinrichting stilstaande wateren die niet in openstaande verbinding staan met ander oppervlaktewater verwaarloosbaar risico niveau Overeenkomst tussen twee waterbeheerders over hoeveelheid en kwaliteit water hydrologische eenheid Wet milieubeheer Wet verontreiniging oppervlaktewateren
ALARA AMvB bronaanpak BZV CIW
czv doelgroepen EC emissie ER immissie immissietoets IPPC mengzone MTR OSPAR restlozing rwzi stagnante wateren VR Waterakkoord Watersysteem Wm WVO
Emissie-immissie
70
Bijlage 3
Omgaan met diffuse emissies die vallen onder een AMvB
..................................................................................
Titel
Lozingenbesluit Wvo-glastuinbouw
Lozingenbesluit WVOopenteelt en veehouderij (concept)
immissietoets generiek
,
nadere eis m.b.t. emissie
nee, gebaseerd op bronaanpak
nee, gebaseerd op bronaanpak
volume en debiet bij lozing op riolering chloride , Ijzer, zuurstof en organische stof in brijn en koelwater gehalte grondontsmettingsmiddelen of omzet- of afbraakprodukten in drainagewater gehalte meststoffen in drainagewater hergebruik drainagewater naspoelwater spoelen producten
teeltvrije zone
Bouwstoffeilbesluit bodem- en oppervlaktewaterbeschermirg
ja, emissie-immissieberekeningen moeten worden uitgevoerd
Lozingenbesluit WVO Stedelijk afvalwater
ja, immissietoets moet uitgevoerd worden, maar is niet geoperationaliseerd
Lozingenbesluit WVO bodemsanering en proefbronnering
nee
beïnvloeding zuiveringstechnisch werk zuiveringsmaatregel lozingseisen
Lozingenbesluit WVO huishoudelijk afvalwater
nee
beperkt lozen
Lozingenbe:;luit WVO vaste objecten
algemeen, maar niet geoperationaliseerd
gehalte stoffen in ontvetters t.a.v. de hulpconstructie
IPPC-richtlij I
Overige regelgeving Regelgeving
generiek
Bestrijdingsmiddelenwei Wms (stoffen)
ja, gericht op toelating
Emissie-immissie
ja, gericht op risico voor milieu
71
opmerking
nadere eis begrensd
nadere eis begrensd
nadere eis begrensd
0.b.v. toxiciteit naspoelwater of bijzondere functie oppervlaktewater 0.b.v. bijzondere functie oppevlaktewater
0.b.v. bijzondere functie oppervlaktewater
Bijlage 4
Toelichting op de achtergronden bij de immissietoets
.................................................................................. Toets op de significante bijdrage aan het overschrijden van het MTR. Het eerste uitgangspunt van de immissietoets houdt in dat de emissie van een bestaande lozing niet significant mag bijdragen aan het overschrijden van het MTR in het ontvangende oppervlaktewater. De eerste drie stappen in de immissietoets voor bestaande emissies zijn een selectieprocedure om de lozingen die niet significant bijdragen te bepalen en dus die lozingen over te houden die mogelijk wel significant bijdragen. Stap 1 is simpel. Als de concentratie van een bepaalde stof in de lozing niet hoger is dan het MTR, dan draagt die lozing ook niet bij aan het overschrijden van het MTR in het ontvangende watersysteem. Immers als de concentratie in het oppervlaktewater vóór het lozingspunt nog beneden het MTR is kan een lozing met een concentratie beneden het MTR nooit tot een overschrijding van het MTR leiden. Ingeval de concentratie voor het lozingspunt al boven het MTR ligt zal de lozing met een concentratie beneden het MTR zelfs tot een verlaging van de concentratie in het ontvangende water leiden.
Als de concentratie van een stof in de lozing groter is dan het MTR kan er in beginsel sprake zijn van een bijdrage aan het overschrijden van het MTR in het oppervlaktewater. In een beperkt gebied rondom het lozingspunt zal in ieder geval het MTR overschreden worden. De vraag is dan of er sprake is van een significante bijdrage aan het overschrijden van het MTR voor het watersysteem. Afgesproken is dat een bijdrage van 10% van het MTR als significant wordt beschouwd. Gezocht is naar een methode om op eenvoudige wijze te berekenen of er sprake is van een significante bijdrage aan het overschrijden van het MTR. Om de invloed van een lozing op de waterkwaliteit te bepalen is uitgegaan van die verspreidingsmechanismenwaarvan kan worden aangenomen dat ze bij de gekozen instellingen de geringste menging zullen opleveren. In de directe omgeving van het lozingspunt is dat een benadering volgens een drie-diemensionale pluim of een jet. Op enige afstand van het lozingspunt is dit een benadering volgens een twee-dimensionale pluim. Dit betekent dat de werkelijke mengzone altijd kleiner of gelijk is aan de afmetingen berekend met het model. De mengzone is een gebied waar de lozing nog niet volledig is opgemengd met het ontvangende water. Door deze aanpak is de werkelijke concentratie in het watersysteem gelijk of lager dan de berekende concentratie op basis van het gehanteerde model. De berekeningswijze is kort beschreven in figuur 1 in bijlage 5. Uit modelberekeningen is af te leiden dat voor kleinere wateren op een afstand van 1Ox de breedte nagenoeg sprake is van volledige menging. Dat wil zeggen dat als we op die plaats de concentratie berekenen en vervolgens toetsen of de concentratieverhoging minder is dan 0,l MTR we er ook zeker van kunnen zijn dat de invloed op het watersysteem als geheel niet groter is dan de gestelde eis, te weten: maximaal 10% bijdrage aan het overschrijden van het MTR.
Emissie-immissie
72
Voor grotere wateren is op een afstand van 1Ox de breedte nog geen sprake van volledige menging. Bij breed oppervlaktewater zou het hanteren van het criterium op 1Ox de breedte betekenen dat over een relatief grote afstand in de pluim langs de oever een hoge concentratie kan optreden. Om die reden is voor brede watersystemen (breder dan 1O0 meter) een beperking van de lengte tot 1000 meter gehanteerd. In andere woorden, voor brede watersystemen wordt niet op 1Ox de breedte, maar wordt op 1O00 meter getoetst of de concentratieverhoging niet groter is dan 0,l MTR. In stap 2 van de immissietoets zijn de bovengenoemde toetsen op 1Ox de breedte c.q. 1000 meter opgenomen. Als de concentratie op die punten niet boven de 0 , l MTR uitstijgt is er geen sprake van een significante invloed op het overschrijden van het MTR in het ontvangende watersysteem. In stap 3 wordt vervolgens nagegaan of de concentratie vóór het lozingspunt wellicht zodanig laag is dat de som van deze concentratie en de concentratie op 1Ox de breedte c.q. 1O00 meter niet boven het MTR uitkomt. In dat geval is er immers geen sprake van een overschrijding van het MTR, en dus ook geen sprake van een significante bijdrage aan het overschrijden van het MTR. Voor nieuwe lozingen zijn de berekeningsprincipes vergelijkbaar, maar gelden afwijkende criteria. Zie hiervoor de hoofdtekst (hoofdstuk 6), Voor meren wordt niet de afstand op 1Ox de breedte gehanteerd, maar een vergelijkbare afstand. Zie paragraaf 5.3.1. Toets op de overschrijding van het ernstig risiconiveau Bij het vaststellen van een ongewenst effect van een lozing op het oppervlaktewater wordt de emissie niet alleen beoordeeld op een significante bijdrage aan het overschrijden van het MTR, maar ook op een mogelijke overschrijding van het ER in het water en in de waterbodem in een relatief klein gebied rondom het lozingspunt. Dit zijn de uitgangspunten 2 en 3 van de immissietoets.
Uit modelberekeningen blijk dat vrijwel altijd de toets of de lozing een significante bijdrage aan het overschrijden van de MTR levert, maatgevend is. Dit kan ook worden afgeleid uit de gebruikte formulering. Zoals in het bovenstaande al is aangegeven, wordt de (minimale) verspreiding van de emissie redelijk weergegeven door een twee dimensionale pluimverspreiding. De bijdrage aan de MTR (maximaal 1O0/,) wordt getoetst op een afstand van maximaal 1O00 meter; de toets op de ER vindt plaats op een minimale afstand van 10 meter. De maximale verhouding tussen de concentratieverhoging op de grens van het ER en op de grens van het MTR gebied is omgekeerd evenredig met de afstand :
met:
AC
X
ER MTR
Emissie-imm ssie
= concentratie verhoging [g/m3] = afstand [m] = op grens ER-gebied = op grens MTR-gebied
73
Bij de ER-toetsing wordt getoetst op het feit dat Ac kleiner is dan het ER, bij de MTR toetsing wordt getoetst of Ac kleiner is dan 0,l maal MTR (bestaande lozing). Uit de formule blijkt dat als ,A ,c, gelijk is aan 0,l MTR, Ac, gelijk is aan de MTR. Dit betekent dus dat als het ER groter is dan het MTR de toetsing op het MTR-gebied altijd maatgevend is. Daar dit altijd het geval is, kan worden geconcludeerd dat de MTR toetsing maatgevend is. Alleen in zeer bijzondere lozingssituaties waarin de verspreiding sterk afwijkt van een twee-dimensonale pluimverspreiding kan het voorkomen dat het ER-criterium een rol speelt. De controle, of aan de toetsing van het ER wordt voldaan, wordt overigens wel standaard uitgevoerd op een gekozen afstand van 25 meter.
Emissie-immissie
74
Structuur en opbouw spreadsheet en instructie
Bijlage 5
............................................................................. 1. Algemeen
De immissietoets is uitgevoerd in de vorm van een Excel-spreadsheet en is opgebouwd uit drie gekoppelde werkbladen en twee macro's. De werkbladen zijn: het blad "Immissietoets", waarop de invoer plaats vindt en het resultaat van de toetsing wordt getoond. het blad "Mengberekening" het blad "Toetswaarden", waarin voor een aantal stoffen de waarden voor het ER, MTR en VR zijn verzameld Alleen het eerste blad is voor de gebruiker zichtbaar. De andere bladen en de macro's zijn niet zichtbaar, zij werken op de achtergrond. Op het blad "Immissietoets" kan de gebruiker de gegevens van het betreffende watersysteem en de te toetsen emissie invoeren en wordt het resultaat van de toetsing getoond. Hoewel de toetsprocedures voor een bestaande en een nieuwe lozing op enkele punten verschillen kunnen met het spreadsheet beide typen worden getoetst. Onderstaande figuur geeft een impressie van het werkblad Immissietoets. Immissietoets bestaande en nieuwe lozingen -
~VOERGEGEVENS OPPERVLAKTEWATER' ~~
Lp---
-
bemande loz ncl m u w e lorinq
-~
Li T
debiet
'
-
Methyl kwik KWiK
achtergrond Cw
L
-
~
1000000 = 500 ~
ugll
m~
~
I
-
I
IMMISSIETOETS NIEUWE LOZING stap 1
Ce >= VR
MTR VR
=
=
84 O00000 2400000
iiiii ugil
Chroom
7
delta C25 > ER
t
7
+
NEE
JA
1 stap2
i delta C > [ l O o O ] MTR7
i
+ +
NEE achtergrond Cw bekend?
1
JA
~
stap 3
delta C > [10%] C
7
~
STOP
NEE
De invoer van gegevens is alleen mogelijk op enkele plaatsen in de geel gekleurde invoervakken; het overige gebied in het spreadsheet is voor wjzigingen geblokkeerd. B j de opzet is er naar gestreefd de gebruiker te melden indien foutieve of oneigenlijke invoer plaats heen gevonden. De invoer moet altijd bestaan uit cijfers, de getallen moeten positief zijn. Voor het decimale teken dient consequent het door de gebruiker ingestelde symbool (, of .) te worden gebruikt. Tegen invoeren van letters in de invoervakken is het spreadsheet niet beveiligd, dit leidt op enkele plaatsen tot delen door nul en vastlopen van bet spreadsheet. Dit geldt ook voor een verkeerde toepassing van het decimale teken.
Emissie-immissie
75
2. De invoervakken
Invoergegevens Oppervlaktewater In het gele vak links boven in het werkblad "lmmissietoets" dienen de gegevens van het watersysteem te worden ingevoerd. In het keuzelijstje kan uit drie verschillende typen watersystemen worden gekozen. Door een keuze wordt in het blad "Mengberekening" automatisch een defaultwaarde voor de hydraulische ruwheid voor de bodem van het systeem gekozen. Deze waarde wordt gebruikt bij de bepaling van de dispersiecoëfficiënt. Indien men heeft gekozen voor "rivier", "kanaal" of "sloot of vaart" dient vervolgens het debiet, de diepte en de breedte van het systeem te worden ingevoerd. Bij een keuze voor "meer" moet ook de lengte van het meer worden ingevoerd. In dat geval wordt onder het vak "Invoergegevens Oppervlaktewater" aangegeven wat de afmeting van de "vervangende diameter" van het meer is. Dit is de diameter van een cirkelvormig meer met dezelfde oppervlakte als een rechthoekig meer met de opgegeven lengte en breedte. Er verschijnt een melding indien de ingevoerde lengte van het meer kleiner is dan de ingevoerde breedte. Ten aanzien van de invoer van het debiet en de systeemdimensies worden enkele controles uitgevoerd. Er verschijnen in het spreadsheet meldingen indien oneigenlijke waarden worden ingevoerd. Zo dienen bijvoorbeeld het debiet, de breedte, diepte en lengte (bij een meer) groter te zijn dan nul. Indien dit niet het geval is wordt de toets niet uitgevoerd. Ook verschijnen er meldingen indien voor de breedte en lengte onrealistische waarden zijn ingevoerd. De toets wordt dan overigens wel uitgevoerd. In het invoervak voor het oppervlaktewater kan ook het gehalte (Cw) worden ingevoerd. Indien men hiervoor geen waarde invoert zal de toets voor een bestaande lozing slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd. Voor een nieuwe lozing zal in dit geval als gehalte automatisch worden gekozen voor een waarde gelijk aan 10% van de waarde voor het VR. Onder het vak voor de invoergegevens van het watersysteem is de berekende afstand vanaf het lozingspunt waarop de toetsing plaatsvindt (L) vermeld. Deze afstand bedraagt 10 maal de breedte bij een lijnvormig van de vervangende diameter bij een meer, beide watersysteem of met een maximum van 1000 m. Invoergegevens Lozing Het middelste invoervak heeft betrekking op de gegevens van de lozing. In een keuzevakje kan men aangeven of de toets moet worden uitgevoerd voor een bestaande of voor een nieuwe lozing. Vervolgens dient men het lozingsdebiet (in m3/uur) in te voeren, alsmede de diameter van de lozingspijp en de (totaa1)concentratievan de te toetsen verontreiniging. Indien men voor het lozingsdebiet een waarde kleiner of gelijk aan nul invoert, volgt de melding "Geen Lozing". De toets wordt dan niet uitgevoerd. Ook indien men een te kleine diameter voor de lozingspijp of een te hoog lozingsdebiet invoert, volgt een melding. Als criterium is daarbij een uitstroomsnelheid van 5 m/s aangehouden. De toets wordt dan eveneens niet uitgevoerd. Stoffenlijst In de "Stoffenlijst" kan men de te toetsen verontreiniging kiezen. Na een keuze verschijnen automatisch de waarden voor het ER, MTR en de VR
Emissie-immissie
76
voor de betreffende stof. Het spreadsheet biedt ook de mogelijkheid de toets uit te voeren voor een niet in het blad "Toetswaarden" opgenomen stof. In dat geval kiest men in de Ctoffenlijst voor stof X (laatste in de lijst). Het is dan echter noodzakelijk om in het gele vakje onder Invoergegevens Lozing handmatig de waarden voor het ER, MTR en VR in te voeren (in mg/l). Indien men daarna weer een andere stof uit de Stoffenlijst kiest, worden deze waarden gewist en verschijnen automatisch de bij de gekozen stof behorende toetswaarden. 3. Toetsresultaat
In het onderste blok van het blad Immissietoets wordt het resultaat van de toetsing getoond. In de kop van dit blok is aangegeven of de toetsing betrekking heeft op een bestaande of een nieuwe lozing en voor welke stof de toetsing is uitgevoerd. De presentatie van het toetsresultaat komt overeen met de blokschema's zoals die zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van deze nota. in het volgende wordt de toetsing kort toegelicht. 3.1 Immissietoets bestaande lozing De immissietoets voor een bestaande lozing bestaat uit tenminste 1 en maximaal 4 stappen.
In stap 1 wordt getest of de concentratie van de emissie (Ce) al dan niet hoger is dan het MTR. Tevens wordt aangeven of de berekende concentratieverhoging op 25 m afstand benedenstrooms van het lozingspunt (A C2J de waarde voor het ER van de betreffende stof al of niet overschrijdt. Een overschrijding zal overigens nimmer het geval zijn. Indien de concentratie van de emissie de MTR-waarde niet overschrijdt stopt de toets. Er zijn dan geen maatregelen noodzakelijk. Als in stap 1 blijkt dat de concentratie van de emissie gelijk aan of hoger is dan het MTR wordt stap 2 uitgevoerd. In stap 2 wordt getoetst of de concentratieverhoging op afstand L benedenstrooms van het lozingspunt (A C) meer bedraagt dan 1O o/o van het MTR. Voor L wordt 1O maal de breedte van het watersysteem met een maximum van 1O00 m aangehouden. Bij een meer wordt voor L een kwart van de vervangende diameter aangehouden (maximum 1000 m), Als A C lager is dan 10 O/ van het MTR dan stopt de toets. Er zijn dan geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. Als A C hoger is dan 10 o/o van het MTR dan volgt stap 3. In stap 3 wordt getoetst of de concentratie op afstand L benedenstrooms van het lozingspunt (A C + Cw) het MTR al of niet overschrijdt. Voor deze toets is informatie nodig over het gehalte in het oppervlaktewater bovenstrooms van het lozingspunt (Cw). Daarom wordt voorafgaand aan stap 3 getest of in het vak Invoergegevens Oppervlaktewater bij Cween waarde is ingevoerd. Als dit niet het geval is, volgt de melding "Bepaal Cw" en stopt de toets. Men dient dan of wel een redelijke schatting voor het gehalte in te voeren dan wel deze waarde door middel van metingen vast te stellen en vervolgens in te voeren. Als bij de invoer een waarde voor het gehalte van het oppervlaktewater is ingevoerd wordt de toets in stap 3 uitgevoerd. In het geval dat A C + Cw lager is dan het MTR stopt de immissietoets. Er zijn dan geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Emissie-immissie
77
Als in stap 3 blijkt dat de concentratie op afstand L benedenstrooms van het lozingspunt hoger is dan het MTR volgt in stap 4 de mededeling "Aanvullende eisen aan de bron". 3.2 Immissietoets nieuwe lozing
De immissietoets voor een nieuwe lozing bestaat eveneens uit tenminste 1 en maximaal 4 stappen. In stap 1 wordt getest of de concentratie van de lozing al dan niet hoger is dan het VR, alsmede of de concentratieverhoging op 25 m afstand benedenstrooms van het lozingspunt de ER-waarde overschrijdt. Dit laatste komt echter niet voor (zie bijlage 4). Indien in stap 1 blijkt dat de concentratie van de lozing lager is dan de waarde voor het VR stopt de immissietoets. Er zijn dan geen aanvullende maatregelen nodig. In het geval dat de concentratie van de emissie hoger is dan de waarde voor het VR wordt in stap 2 getoetst of de concentratieverhoging op afstand L benedenstrooms van het lozingspunt (A C) meer dan 1O 'Iovan de waarde voor het MTR bedraagt. Indien dit het geval is volgt de melding dat aanvullende eisen aan de bron nodig zijn en dat nader onderzoek gewenst is.
. van de waarde van het MTR wordt in stap 3 Als delta C lager is dan 1O Y getest of de concentratieverhoging al of niet meer bedraagt dan 1O o/o van de concentratie op afstand L benedenstrooms van het lozingspunt (C = A C + Cw).Omdat voor deze toets informatie over het gehalte in het oppervlaktewater nodig is wordt voorafgaand aan stap 3 getest of bij de invoergegevens voor het oppervlaktewater een waarde voor Cw is ingevoerd. Als dit het geval is wordt de test in stap 3 met deze waarde uitgevoerd. In het geval geen waarde voor Cw is ingevoerd volgt een melding dat men het gehalte moet bepalen. In tegenstelling tot de immissietoets voor een bestaande lozing wordt de toets voor een nieuwe lozing echter vervolgt, waarbij het spreadsheet automatisch een (voorlopige) concentratie kiest. Hiervoor wordt 1O van de waarde voor het VR van de betreffende stof aangehouden. Indien in stap 3 blijkt dat de concentratieverhoging op afstand L benedenstrooms van het lozingspunt minder dan 10 Y . van de concentratie ter plaatse bedraagt, stopt de toets. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig. In het geval de concentratieverhoging meer dan 1O bedraagt volgt in stap 4 de melding "Aanvullende eisen aan de bron". 4. De mengberekening
De berekening van de immissie in het werkblad "Mengberekening" geschiedt voor de gebruiker niet zichtbaar op de achtergrond. In deze paragraaf wordt ter informatie een globale beschrijving van de berekeningswijze gegeven. Het werkblad berekent op grond van de in het werkblad "Immissietoets" ingevoerde gegevens over het watersysteem en de lozing, de mate van menging (Mx) van het geloosde water met het oppervlaktewater als functie van de afstand stroomafwaarts van het lozingspunt (Mx = Ce/ Cx met Ce = concentratie van de lozing en Cx = concentratie op afstand x stroomafwaarts van het lozingspunt). Onderscheid wordt gemaakt in: een situatie waarbij in eerste instantie sprake is van een uitstroming in de vorm van een jet die vervolgens overgaat in een tweedimensionale pluim
Emissie-immissie
78
een situatie waarbij de uitstroming direct plaatsvindt in de vorm van een driedimensionale pluim die daarna overgaat in een tweedimensionale pluim. Van de eerste situatie zal sprake zijn bij een uitstroming met grote snelheid in langzaam stromend oppervlaktewater, de tweede situatie zal optreden bij een geringe uitstroomsnelheid in snel stromend water. Voor de mengberekening is naast de invoergegevens op het werkblad "lmmissietoets" informatie nodig over de hydraulische ruwheid van de bodem van het watersysteem en de plaats van de lozing. Voor de hydraulische ruwheden (k-waarden in de formule van Manning) zijn in het werkblad "Mengberekening" defaultwaarden opgenomen. De in deze eerste versie ingevoerde waarden zijn: k-waarde rivier = 0,05 m k-waarde kanaal = 0,l m k-waarde sloot of vaart = 0,l m k-waarde meer = 0,l m Ook ten aanzien van de lozing is een default-situatie ingevoerd, te weten een lozing via een ronde uitstroomopening, met de stroom mee, op halve diepte en aan de oever van het watersysteem. Op grond van de berekeningsprocedure in het werkblad "Mengberekening" wordt voor de op het werkblad "lmmissietoets" berekende afstand L benedenstrooms van het lozingspunt de mengfactor M vastgesteld. Tevens wordt dit gedaan voor een vaste afstand van 25 m benedenstrooms van het lozingspunt. Beide mengfactoren worden in het werkblad "lmmissietoets" gebruikt bij de toetsing. Figuur 1 toont een blokschema van de berekeningsprocedure van de menging. De toegepaste formuleringen zijn afgeleid uit "Mixing in inland and coastal waters" (Fischer e.a.)
Emissie-immissie
79
................................ Figuur 1
Blokschema berekeningswijze werkblad "Mengberekening"
lnvoergegevens (uit werkblad "lmmissietoets'y Watersysteem: type, debviet, breedte, lengte (meer) lozing: debiet, pijpdiameter
Is uitstroming in eertste
>= M . Q lozing
~
586. /lozing
m . Qlozing eerst 3D-pluim daarna 2D-pluim
r
5,'. 'lozing
eerst jet daarna PD-pluim
De overgang van de 3D-pluim naar de 2D-pluim vindt plaats op'
I Als de waterdiepte geen beperkende factor IS geschiedt de overgang van de let naar de pluim op een afstand
4.71.D ,
benedenstrooms van het lozingspunt gelijk aan De menging in de 3D-pluim als functie vanxis:
Als de bodem of het wateroppervlak wel een beperkende factor is vindt de overgang plaats op een afstand:
m. Qlozing De menging in de PD-pluim als functie van x is :
Voor verdere berekening wordt de laagste van deze waarden aangehouden. let let(v) let(b/o) Xmax = m N x max Xmax I
.egenda: I.*<= mengfactor als functie van x; Mx = Ce/& met: Ce = concentratie lozing cx = concentratie op afstand x de minimum waarde voor M treedt op bij x= O ?n bedraagt Mmjn=&/G =1; de maximum waarde treedt op na volledige menging van de lozing en het oppervlaktewater en bedraagt wmax
I
De menging in de let als functie van x IS.
=Q opp /Q/ozing)
= dispersiecoëficient in y-richting 72 = dispersiecoeficient in z-richting gopp =debiet oppervlaktewater Z?/ozing= lozingsdebiet Dlozing = diameter lozingspijp vlozing = uitstroomsnelheid lozing flOzjng = $A met A= oppervlakte lozingspop (= karakteristieke lengteschaal voor een jet) uopp = gemiddelde snelheid oppervlaktewater h = waterdiepte oppervlaktewater a, b = coeficiënten voor positie lozingspijp a=l lozing in het midden v h . watersysteem a=2 lozing aan de oever b=l lozing nabo oppervlak of bodem b=2 lozing op halve diepte c = verhouding snelheden bij overgang jet/pluim: IIy
I menging in de 2D-pluim als functie van x is:
iet:
gekozen defaultwaarden a = 2; b = 2; c = 2
Emissie-immissie
80
5. Het werkblad "Toetsgegevens"
In het werkblad "Toetsgegevens" zijn de waarden voor het ER, MTR en VR voor de totaal concentratie van een aantal stoffen verzameld. Als bron voor de MTR en VR (of streefwaarde) is gebruik gemaakt van tabel 1 uit de Vierde Nota Waterhuishouding. De ER-waarden zijn overgenomen uit Bijlage 1O bij het rapport "Omgaan met Normen binnen het Waterbeheer" (C. van der Guchte e.a). De toegepaste waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven.
................................... Tabel 1.
nr
Totaal concentraties voor het ER, MTR en VR van de in het werkblad "Toets- 1 gegevens" opgenomen stoffen 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
Emissie-imm issie
Stof
ER (W)
Arseen Cadmium Chroom Koper Methyl-kwik Kwik Lood Nikkel Zink Naftaleen Anthraceen Fenantreen Fluorantheen Benzo(a)pyreen Chryseen Benzo(k)fluorantheen Benzo(a)pyreen Benzo(ghi)peryleen Indenopyreen Pentachloorbenzeen Hexachloorbenzeen Aldrin Dieldrin Endrin DDT DDD DDE alpha-Endosulfan alpha-HCH bèta-HCH gamma-HCH Heptachloor Heptachloorepoxide Chloordaan
1150 79 21 O0 45 0.12 13 3000 600 370 280 2.9 55 59 3.2 4.2 1.8 9.4 1.5 4.9 134 22 0.75 1.2 0.38 0.009 0.005 0.005 7.4 111 62 54 1.2 0.061 0.089
81
MTRiWI)
VR (!@)
32 2 84 3.8
1.3 0.4 2.4 1.I O 06 0.07 5.3 4.1
o. 1 1.2 220 6.3 40 1.2 0.08 0.3 0.5 0.03 0.9 0.2 0.2 0.5 0.4 0.3 0.009 0.001 0.039 0.004 0.0009 0.0005 0.0004 0.02 3.3 0.86 0.92 0.0005 0.0005 0.002
112
0.01 0.0008 0.003 0.005 0.0003 0.009 0.002 0.002 0.005 0.004 0.003 0.00009 0.00001 0.0004 0.00004 0.0000009 0.000005 0.000004 0.0002 0.033 0.009 0.009 0.000005 0.000005 0.00002
Bijlage 6
Globale resultaten immissietoets rwzi’s en papierfabrieken
.................................................................................. Aanpak De immissietoets is opgebouwd uit 4 stappen(zie rapport). In deze notitie wordt specifiek ingegaan op stap 1 en 2. De toets is uitgevoerd voor lozingen met verschillende concentraties van een stof en met verschillende debieten op watersystemen van verschillende omvang. Dit geefî in algemene zin informatie over de concentratie die, voor verschillende combinaties lozingsdebiet en omvang van het ontvangend oppervlaktewater, maximaal in effluent (restlozing) aanwezig mag zijn om een bijdrage van X% aan de belasting van het oppervlaktewater te leveren. Voor rwzi’s is een overzicht beschikbaar van lozingsdebieten, concentraties verontreinigingen (zware metalen, N en P), verontreinigingsvrachten en lokaties waar lozing plaatsvindt. Daarmee kan een inschatting worden gemaakt van de resultaten van de immissietoets voor de lozing door rwzi’s. Voor de industrie zijn de emissies uit 6 papierfabrieken beoordeeld. De immissietoets is uitgevoerd voor de emissies op verschillende modelwatersystemen. In tabel 1 wordt een overzicht van deze watersystemen gegeven. De volgende watersystemen zijn in beschouwing genomen.:
................................... Tabel 6-6.1
oppervlaktewater grote middelgrote kleine rivier rivier riviedbeek
Overzicht watersystemen
debiet breedte diepte snelheid
262 125 38 0,552
25 50 2,6 0,192
1 10 1 3 0,067
groot kanaal
40 200
6 0,033
klein kanaal
2 25 2 0,040
polderwater
0,15 5 1 0,030
meer
m3is m
1,5 m 0,Ol m/s
Resultaten. Het is in het beschikbare tijdstraject niet mogelijk gebleken om voor alle soorten emissies (rwzi’s, industrie) de gevolgen aan te geven. Er is gekozen voor een benadering waarbij voor verschillende combinaties van afvalwaterdebieten en debieten van het watersysteem waarop wordt geloosd berekeningen zijn uitgevoerd. Stap 1: Is effluent concentratie groter of gelijk aan de MTR.
Emissie-immissie
82
.................................. Tabel B-6.ii
Overzicht effluentconcentraties per rwzi.
Landelijke verdeling mediane effluent concentraties per rwzi [ Rienks] (minder gevoelig voor jaarspecifieke omstandigheden) 2,5% min
arseen cadmium chroom koper kwik nikkel lood zink
5-perc
1,oo 0,03 1,oo 2,oo 3,OO 6,50 0,oo 0,Ol 1,60 5,OO 0,80 0,80 24.00 46,OO
0,lO
2,OO 0,OO 0,90 0,50 15,OO
97,50% mediaan
1.40 0,05 2,OO 7,50 0,Ol 5,90 3,OO 52,OO
2.00 0,06 3,50 9,OO 0,03 6,50 3,90 57,OO
95-perc
max
7,30 0.35 12,oo 40,OO 0,17 19,oo 12,oo 117,OO
8,80 0,80 19,oo 100,oo 0,99 77,OO 17,OO 304,OO
MTR medIMTR (t) (t)
32 2 84 3,8 1.2 6,3 220 40
0,04 0,03 0,02 1,97
0,Ol 0,94 0,Ol 1,30
................................... Tabel 8-6.3
Capaciteit (103 i.e.)
Overzicht gehalten nutrienten voor rwzi’s
Ntot
Ptot
5-10 14,7 16,2 10 - 25 15,3 25 - 50 50 - 100 17,3 100 - 250 17,6 > 250 22,4 opm. als MTR IS de zomerwaarde voor
NtotlMTR
PtoVMTR
23 2S 13 2.6 1,7
6,7 15,3 7.4 16,7 7,O 12,7 7,9 17,3 8 11,3 1,s 10,2 10 eutrofieringsgevoelige, stagnante wateren gebruikt
Uit deze tabellen blijkt dat de (mediaan)concentraties voor de metalen koper en zink en voor Ntot en Ptot hoger is dan het MTR. Dit houdt in dat de emissie van deze stoffen uit rwzi’s kan leiden tot overschrijding van het MTR in het oppervlaktewater. Voor deze effluenten moet stap 2 van de immissietoets worden uitgevoerd.
Stap 1 Effluentconcentraties papierindustrie.
................................... Tabel 8-6.4
Overzicht gehalten zware metalen in effluenten papierindustrie
Gegevens papierindustrie
ug/l arseen cadmium chroom koper nikkel
lood zink
a
b
C
3,39
3.46
9,51
d
e
f
9
2,15 4,29
3,39
10,37
22,05
4,57
2,15
12,86
-
26,96
23,63
1,18 29,04
6,57 12,86
-
-
64,64 60,84
34,65
4,30
33,82 10,OO
20,86
89,52
40,82
536,32
-
11,19 126,93
125,48
9,05
MTR (t)
32 2 84 3,8 6,3 220 40
- = niet bepaald
Uit deze tabel blijkt dat voor een aantal bedrijven de concentratie koper, nikkel en zink in het effluent groter is dan het MTR. Voor cadmium is dit voor één bedrijf ook het geval, maar ontbreken de cijfers voor andere bedrijven. Voor de effluenten waar het MTR wordt overschreden moet stap 2 van de immissietoets worden uitgevoerd. Stap 2: Is CL groter dan
X
% MTR.
Voor rwzi’s is gebruik gemaakt van gegevens uit de CBS-enquête van 1995. De gemiddelde debieten per uur zijn bepaald door het dagdebiet te delen door 16 (6.00 u - 22.00 u). Voor de concentratie is de mediane
-
Emissie-immissie
83
effluent concentratie per rwzi uit het onderzoek van Rienks [Gezuiverde cijfers over zuiveren] gebruikt. Oppervlaktewater 'Grote rivier'. Voor grote rivieren is er vanuit gegaan dat hierop de grotere rwzi's vanaf 50.000 i.e. lozen. In de tabellen is de concentratie van stoffen in het effluent ten opzichte van het MTR aangegeven. Rwzi:
................................... Tabel 8-6.5
Ovezicht gehalten zware metalen in effluenten rwzi's
Capaciteit (103 i.e.)
Debiet
50-100 100-250 > 250
0,24 052 1,51
Q,ozlQ,p,
CuIMTR
ZnlMTR
NtoffMTR
PtoffMTR
0,0009 0,0020 0,0058
1,97 1,97 1,97
13 13 13
7,9
a
17,3 11,3
10,2
10
(,+IS)
Industrie:
................................... Tabel B-6.6
Bedrijf
Debiet (m3/s)
a b
0,094 0,046
Overzicht gehalten zware metalen in effluenten papierindustrie
Q,,lQoppCu [MTR] 0,0004 0,0002
7,1
Zn [MTR]
0,28 3,17
................................... Figuur B-6.1
Situatie "Grote rivier" Q=262m3/s
Situatie grote rivier. 1O000
1O00
a
z l-
100
1%
c r
t 5%
c(
t 10% 10
1
0,l 0,00001
0,0001
0,001
0.01
QlodQopp
Conclusie Voor grote rivieren leveren de relatief grote emissies vanuit rwzi's groter dan 250.000 i.e. een bijdrage van 5% van het MTR is voor zink en meer dan 10% voor koper en nutriënten. Rwzi's tussen de 100.000 i.e. en 250.000 i.e. leveren een bijdrage van meer dan 1o/o voor de metalen zink en koper en van meer dan 10% voor nutriënten. Rwzi's tussen 50.000 en 100.000 i.e. leveren een bijdrage van meer dan 1% voor koper en Ntot en meer dan 5% voor Ptot. Emissies uit papierfabrieken leveren een bijdrage die lager is dan 1o/o van het MTR.
Emissie-immissie
a4
Oppervlaktewater 'Middelgrote rivier'.
................................... Tabel 8-6.7
Capaciteit
Debiet
Overzicht gehalten zware metalen in effluenten rwzi'c
(103i.e.)
(m%)
25 - 50 - 100 100 - 250 > 250
50
Qlo)Qopp
0,13 0,24 0,52 1,51
0,0052 0,0096 0,0208 0,0604
Cu [MTR]
Zn [MTR]
Ntot [MTR]
Ptot [MTR]
1,97 1,97 1,97 1,97
1.3 13 13 1,3
7.0 7,9 8,O 10,2
12,7 17,3 11,3 10,o
Voor rwzi's is gebruik gemaakt van gegevens uit de CBS-enquête van 1995. De gemiddelde debieten per uur zijn bepaald door het dagdebiet te delen door 16 (6.00 u - 22.00 u). Voor de concentratie is de mediane effluent concentratie per rwzi uit het onderzoek van Rienks [Gezuiverde cijfers over zuiveren] gebruikt. Industrie:
................................... Tabel 8-6.8
Bedrijf
Debiet (m3/s)
9
0,133
Overzicht gehalten zware metalen in effluenten papierindustrie
Q l O ~ Q O p p Cu [MTR]
0,021
8,9
Zn [MTR]
13,4
............................ Figuur B-6.2
Situatie middelgrote rivier
Situatie "Middelgrote rivier",Q=25m3/s
100.
10.(L
I-
5 5 O
1.-
- 1
I O 1 t
_ i
o o1
o 0001
o 001
o o1
I
o1
Qloz./Qopp
Conclusie: Voor de emissies op een middelgrote rivier wordt voor rwzi's groter dan 25.000 i.e. tot 50.000 i.e. een bijdrage van tussen 1 en 5% van het MTR geleverd voor koper en zink en tot meer dan 10% van het MTR voor Ntot en Ptot. Voor rwzi's van 50.000 i.e. tot 100.000 i.e. wordt voor koper een bijdrage van meer dan 5% geleverd. Voor rwzi's groter dan 100.000 i.e. wordt voor zowel koper als Ntot en Ptot een bijdrage van meer dan 10% van het MTR geleverd. Voor het papierbedrijf wordt voor zowel koper als zink een bijdrage van meer dan 10% van het MTR geleverd.
Emissie-immiscie
85
Oppervlaktewater 'Klein kanaal' rwzi:
................................... Tabel 6-6.9
Capaciteit
Overzicht gehalten zware metalen in effluenten rwzi's
(lo3 i.e.)
Debiet (m3/s)
5-10 10 - 25 25 - 50 50 - 100
0,030 0,065 0,13 0,24
...................................
Q,,,/Qo,,
0,015 0,0325 0,065 o, 120
Cu [MTR]
Zn [MTR]
Ntot [MTR]
Ptot [MTR]
1,97 1,97 1,97 1,97
13 13 13 1,3
6,7 7,4 7,O 7,9
15,3 16,7 12,7 17,3
Voor rwzi's is gebruik gemaakt van gegevens uit de CBS-enquête van 1995. De gemiddelde debieten per uur zijn bepaald door het dagdebiet te delen door 16 (6.00 u - 22.00 u). Voor de concentratie is de mediane effluent concentratie per rwzi uit het onderzoek van Rienks [Gezuiverde cijfers over zuiveren] gebruikt.
Tabel 6-6.10
Overzicht gehalten zware metalen in effluenten papierindustrie
industrie: Bedrijf
Debiet
Q,,,/Qopp
Cu [MTR]
Zn [MTR]
0,005
62
1,o2
(m3/s)
f
0,015
................................... Figuur 6-6.3 Situatie "Klein kanaal" Qopp= 2m3/s
Situatie klein kanaal
1:ó f 5%
A
o O01
o o1
o1
1048
1
Qloz./Qopp
Conclusie: Voor de emissies op een klein kanaal wordt voor rwzi's van 5.000 i.e. tot 10.000 i.e. een bijdrage van tussen 1 en 5% voor zink en voor meer dan 5% van het MTR voor koper geleverd. Voor Ntot en Ptot wordt een bijdrage tot meer dan 10% van het MTR geleverd. Voor rwzi's van10.000 i.e. tot 25.000 i.e. wordt een bijdrage van meer dan 10% van het MTR geleverd voor zowel koper, zink als Ntot en Ptot. Voor het papierbedrijf wordt voor koper een bijdrage van 5 totlO% van het MTR geleverd.
Emissie-immissie
86
Bespreking resultaten
Scenario berekeningen. Voor combinaties van lozingsdebieten en verschillende watersystemen is de concentratie van zware metalen berekend die maximaal in effluent aanwezig mag zijn om een bijdrage aan de belasting van het watersysteem te leveren van 1, 5, 10%. Hieruit blijkt: Voor grote rivieren zal door papierfabrieken geen bijdrage groter dan 1% aan de MTR worden geleverd. Voor kleinere watersystemen kunnen rwzi’s 5 tot meer dan 10% van het MTR bijdragen voor zowel koper, zink als nutriënten. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat grote emissies op relatief klein oppervlaktewater, of emissies van stoffen op oppervlaktewater waarvan de kwaliteit voor die stof op of boven het MTR ligt er toe leidt dat niet aan de uitgangspunten wordt voldaan. Aanvullende maatregelen kunnen dan in beginsel worden geëist. Voor de berekeningen voor rwzi’s is dit ook wel duidelijk geworden. Emissies die leiden tot overschrijden van de MTR zijn emissies van koper, zink en in en aantal gevallen nikkel op kleiner oppervlaktewater (klein kanaal, kleine riviedbeek, polderwater).
Emissie-immissie
87