L 210-01 Haalbaarheidsstudie schuifgolf reflectie seismiek Werkrapport CUR/COB-uitvoeringscommissie "Diepe detectie"
L 200
Auteursrechten Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieen, opnamen of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van CUR/COB. Het is toegestaan overeenkomstig artikel 15a Auteurswet 1912 gegevens uit deze uitgave te citeren in artikelen, scripties en boeken, mits de bron op duidelijke wijze wordt vermeld, alsmede de aanduiding van de maker, indien deze in de bron voorkomt, "@Rapport L 210-01 'Haalbaarheidsstudie schuifgolf reflectie seismiek' CUR/COB, Gouda, oktober 1998." Aansprakelijkheid CUR/COB en degenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt, hebben een zo groot mogelijke zorgvuldigheid betracht bij het samenstellen van deze uitgave. Nochtans moet de mogelijkheid niet worden uitgesloten dat er fouten en onvolledigheden in deze uitgave voorkomen. leder gebruik van deze uitgave en gegevens daaruit is geheel voor eigen risico van de gebruiker, en CUR/COB sluit - mede ten behoeve van al degenen die aan deze uitgave hebben meegewerkt - iedere aansprakelijk uit voor schade die mocht voortvloeien uit het gebruik van deze uitgave en de daarin opgenomen gegevens, tenzij de schade mocht voortvloeien uit opzet of grove schuld zijdens CUR/COB en/of degenen die aan deze uitgave hebben meegewerkt.
VOORWOORD
In het kader van het Centrum Ondergronds Bouwen is een onderzoek uitgevoerd naar de toepassing van schuifgolfreflectie seismiek (SRS) voor geotechnische toepassingen (L 200). Een eerste fase van dit onderzoekstraject (L 210) is een haalbaarheidstudie van de relatief nieuwe SRS techniek voor de geotechniek. Deze haalbaarheidsstudie is gesplitst in drie activiteiten: 1. locatiekeuze en definitie risicofactoren; 2. uitvoering van een vijftal veldonderzoeken; 3. evaluatie van SRS voor de geotechniek. Vervolgens is een deelproject uitgevoerd met betrekking tot kwaliteitsverbetering van data verkregen met schuifgolfreflectie seismiek (L 215, deel F). Dit rapport betreft aIle drie activiteiten van L 210 en het deelproject L 215. Na L 215 is besloten om vooralsnog te stoppen met L 200. Dit rapport betreft dan ook de complete rapportage over L 200. Het in dit rapport beschreven onderzoek is uitgevoerd door: OYO Center of Applied Geosciences; Fugro Ingenieursbureau BV; Grondmechnica Delft; Nederlands Instituut voor Toegepaste Wetenschappen TNO. De samenstelling van de commissie ten tijde van het onderzoek was: ir. J.A. de Ridder, voorzitter Arcadis Heidemij Advies B.V. dr. J.A.C. Meekes, secretaris NITG TNO dr. J.K. van Deen Grondmechanica Delft ir. A.A. Eijgenraam Holland Railconsult Civiele Techniek drs. V. Nijhof OYO CAG ir. M.L. Post Fugro Ingenieursbureau B.V. ir. G.M. Wolsink Bouwdienst Rijkswaterstaat ir. T.P. van der Lijke coordinator CUR/COB COB en CUR spreken hun dank uit aan al diegenen die de totstandkoming van dit rapport mogelijk hebben gemaakt.
j anuari 1999
Het bestuur van CUR Het bestuur van COB
3
INHOUD
SAMENV
ATTING..
""''''''''''
''''''
Deel
A
ALGEMENE INLEIDING
Hoofdstuk
1
... INLEIDING """'" Achtergrond """""""""'''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''' Overzicht project en indeling rapport
1.1 1.2 Deel
B
RISICODEFINITIE
Hoofdstuk
1
INLEIDING 1.1 1.2
Hoofdstuk
2 2.1 2.2
Hoofdstuk
3
Inleiding
9
"''''''''''
EN SELECTIE
,
TESTLOCA TIES
19
"""""""''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
en doelstelling
13 13 14
''''''''''''''''''''''''
"''''''''''''''''
. . . . . . . .. .. . . . . . . . . . . . . . .. . . .. .. .. . . . . . .. .. . .. . . . . . . . . . . .. 19
Werkwijze
19
INVENT ARISA TIE RISICO'S """"""""""""""""""""'" Rubriceren afwijkingen en gevolgen .. .,
Inventarisatie risico's
20 ..
"""
"
"'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
..... .... ... .. ... ... ... 20 " 20
SELECTIE VOORBEELDPROJECTEN 3.1 3.2
Locatie-eisen..
23
. .. . . .. . . .. . . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . .. . . . . .. . . .. . . . . . . . . . . . . .. .. . .. . .
23 "
Geselecteerdeproeflocaties
24
"""""""""""""""""""""""""""
Hoofdstuk
4.1 4.2 4.3 4.4
RISICOBESCHRIJVING VOORBEELDPROJECTEN """"""""'" Verdiepte weg Son Aquaduct Greuns Tunnelbak Tegelen """""'''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''' Spoortunnel ""'"''''''''''''''''''''''
4.4.1 4.4.2
Botlek Spoortunnel """'"'''''''''''''''''''''''''''''''''' Spoortunnel HSL-Zuid Rotterdam
4.5
Fly-overHoofddorp
4
:
5
CONCLUSIES ""'"''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
Deel
C
UITVOERING EN VERWERKING VELDMETINGEN
26
29
INLEIDING 1.1 1.2
Hoofdstuk 2 2.1 2.1.1
4
25 25 26
... .. ... ... ...... .... 27 27 27
Hoofdstuk
Hoofdstuk 1
25
Doelstelling
.. .. . . .. .. .. . . . .. . . . . . .
Indeling rapport
35 . . . ., . . .
"""
.. . .. . .
OVERZICHT ACTIVITEITEN " Data acquisitie De metingen """""""""''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
'"
. ... .
..... .. "
""''''''''
35
35 36 36 36
2.1.2 2.1. 3 2.2 2.3 2.4
'" ...
... 38 38 39 41 41
TUNNELBAK SON
Hoofdstuk: 3
43
3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.3
Problematiek.... .... Veldmetingen Schuifgolfreflectie seismiek Seismischesonderingen..... ... Gegevensverwerking
...... .............,
43 43 43 45 45
3.3.1 3.3.2 3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3 3.4.4 3.4.5 3.5
SRS gegevens """""'''''' SCPT Interpretatie Geologie onderzoeksgebied... ~ Beschikbare gegevens in de buurt van de seismische lijnen Tijd-diepte conversie Algemene interpretatie van de seismische profielen Detail-interpretatie en vergelijking met resultaten van sonderingen Conclusies Son
45 50 51 51 52 56 56 57 57
TUNNELBAK TEGELEN
58
Problematiek """"'''''''''''''''''''''''' Data acquisitie Schuifgolf reflectie seismiek Seismische sonderingen Verwerking van de gegevens SRS gegevens "''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''
58 58 58 60 60 60
Hoofdstuk: 4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.3 4.3.1
4.3.2
Hoofdstuk
Veldparameters , De OYO-CAG schuifgolfvibrator Dataverwerking ""'''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''' Interpretatie Seismische sonderingen
Seismische sondering
......
.......
......... ....
62
,
4.4.
Interpretatie
. . . .. . .. . . . .. . . . .. . . . . . . . . . .. .. . . . . . .. . .. . . . .. . .. . .. . . . . . . . . .. . . . . . . .
4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.4.5
Geologie gebied tunnelbak Tegelene Aanvullende gegevens bij de seismische lijn Tijd-diepte conversie Globale interpretatie van het seismisch profiel Detail-interpretatieen vergelijking met resultaten van sonderingen
4.5
Conclusies.
5.1 5.2 5.3
Problematiek Veld-metingen Verwerking van de seismische gegevens
5.4
Interpretatie
70 """"""""""''''''''''''''
70 70 71
. . . . . . . .. .. . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . .. . . . . . . . . . .. . .. . . . . .. . . . .. . .. . ., 72
5.4.1 GeologiegebiedaquaductGreuns"'''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''' 5.4.2
63 63 66 66 67
.. . . . . .. .. .. .. . . . . . . . .. . . . .. . . .. .. .. . .. . . . . .. . .. .. . . .. . . . . . . . . . . .. .. .. .. .. 69
AQUADUCT GREUNS/HEMPENS
5
63
Aanvullende gegevens bij de seismische lijn .. .. .. ... .. ... .. ..
..
72 74 5
Hoofdstuk
Hoofdstuk
5.4.3 5.5
Interpretatie seismisch profiel.. Conclusies Hempens ... ...
6.1 6.2
HOOFDDORP . """ Probleemstelling '"'''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''''' Data acquisitie """""'"''''''''''''
6.3 6.4
Verwerkingsparameters.. 79 Interpretatie ... .... .... . .. .. .. .. .. .. ... . .... ... ... ... .. .. .. .. .. ....... . ... . ..... 81
6.4.1 6.4.2
Geologie onderzoeksgebied , Aanvullende gegevens in de buurt van de seismische lijn
6.4.3 6.4.4 6.5
Tijd-diepte relatie Interpretatie van het seismisch profiel Conc1usies Hoofddorp
6
"""""'"'''''''''''''''''' ...
Hoofdstuk
1
"""""""'"
Hoofdstuk
6
82 83 85
Probleemstelling """""""""'''''''''''''''''''''''' ..... ... ..... ......... ... Data acquisitie Verwerkingsparameters Interpretatie Geologie onderzoekslocatie Aanvullende gegevens in de buurt van de seismische lijn
87 87 87 89 90 90 90
7.4.3
Tijd-diepte relatie
97
7.4.4
Algemene interpretatie van de seismische sectie
,
: """''''''''''''''''''''''
Conc1usies Rotterdam CONCLUSIES
'''''''''''''''''''' """"""""""""'"
2
INLEIDING Kader Doelstelling
97 100 .101
102
GEOST A TIS TIS CHE ANALYSE
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 Hoofdstuk
77 77
81 81
LITERA TUUR
D
77
""""''''''''''
ROTTERDAM
8
Deel
74 75
7.1 7.2 7.3 7.4 7.4.1 7.4.2
7
7.5 Hoofdstuk
""""""'" ,
SON EN HOOFDDORP
105 105
''''''''
... . . . . . . . . . . .. . . . .. . . . .. .. . .. . . . . . . . . .. .. . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . .. 105
Achtergrond geostatistiek Geofysica en geostatistiek Methode DATA
105 106 ,
"""
.106
"''''''''''''''''''
.107
2.1 2.2
Hoofddorp. ~
107
3.1 3.2
DATA INTERPRET ATIE Algemeen Normalisering van de data
110 110 111
3
Son. . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . .. . . . . . . . .. . . . .. . .. . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . .. . .. . . . . . . . . . . . . .. 107
3.2.1 3.2.2
Achtergrond Berekeningswijze
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
DE RESULTATEN TRACE SON Algemeen Visuele inspectie """""""""""""""'''''''''''''''''''''''''''''''''''' De histogrammen De traces De sonderingen in 2D
4.6 4.6.1 4.6.2 4.7 4.7.1 4.7.2 4.8
Middeling en c1assificeringvan de data ""'''''''''''''''''''''''''''''''''' Evaluatie van de verticale middeling Criteria voor de c1assificeringnaar wrijvingsgetal 2D Kriging Gebruik alle sonderingen Gebruik van de helft van de sonderingen Correlatie sonderingen en SRS
5.1
DE RESULTATEN TRACE HOOFDDORP Algemeen
120 120
5.2
Visuele inspectie
120
5.3 5.4 5.5 5.5.1 5.5.2 5.5.3 5.6
De histogrammen De sonderingen in 2D Variogram evaluatie ""'"'''' """"""""""""""""" De normalisatie van de Hoofddorp data De middeling van de data .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. Criteria voor de c1assificering naar wrijvingsgetal Kriging
120 121 121 121 122 123 123
Hoofdstuk 6
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
125
Deel
EVALUATIE VAN SRS VOOR DE GEOTECHNIEK
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
E
Hoofdstuk 1
""""''''''''''''''
111 111
voor de normalisatie
112 112 112 112 113 113 113
.113 114 114 114 117 118
. .. .. . . . . .. .. .. . .. . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . .. . .. .
INLEIDING 1.1 1.2
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Doelstelling............ ...... .. .. "" .. . .... ....... Overzichtactiviteitenen indelingrapportdeel E
129
.....
BEOORDELING UITGEVOERDE SRS-ONDERZOEKEN Algemeen. .... , ... .. ... ... .. .. .. ...... ... ....... . ... ... .......... .. .
Verdieping Son Tunnelbak Son Aquaduct Greuns/Hempens Hoofddorp Rotterdam Conclusies
129 129 .130 130
130 131 131 132 132 133
7
3.1 3.2 Hoofdstuk
4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3
Hoofdstuk
5
Hoofdstuk
6
Kosten SRS onderzoek Conclusie ...
"""""""""""""
GEOFYSISCH TECHNISCHE PROBLEMEN SRS ONDERZOEK Factoren die een rol spelen tijdens het veldonderzoek Energievan de seismische bron Ruisniveau. """"""" De ondergrond geeft geen aanleiding tot reflectie van het uitgezonden seismische signaal ... Gevoeligheid koppeling bron .. .. .. .... .. .. . . .. Factoren die een rol spelen bij de verwerking De onnauwkeurigheid van de gebruikte snelheidsopbouw van de ondergrond Beperking snelheids-analyse in de verwerkingssoftware Scheiding van reflectie-informatie en oppervlakte-golven MOGELIJKE ONTWIKKELTRAJECTEN
Conclusies
.
Aanbevelingen
138 138 138 138 139 140 140 140 141 142 144
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 6.1 6.2
.. .. 135 137
...
""""'"
146 146
"""""""""" . .. . . .. .. . . .. . . .. . .. . . . . . . . .. . .. .. .. .. .. .. . . .. . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . .. 146
Appendix
1
ACHTERGRONDINFORMATIE
Deel
F
UITVOERING
Hoofdstuk
1
INLEIDING
Hoofdstuk
2
OVERZICHT ACTIVITEITEN
Hoofdstuk
3
TUSSENTIJDSE EV ALUATIE
Hoofdstuk
4
DISCUSSIE RESULT ATEN
169
Hoofdstuk
5
CONCLUSIES
172
Hoofdstuk
6
AANBEVELINGEN
174
Hoofdstuk
7
VERKLARENDE WOORDENLIJST
175
APPENDIX
A
SONDERINGEN
200
8
SEISMISCHE METHODE
EN VERWERKING
151
VELDMETINGEN
158 ...
161 ... 167
SAMENV A TTING
Deze rapportage behandelt het deelproject L 210: Haalbaarheidsstudie SRS (Schuifgolf Reflectie Seismiek) 5 - 50 m. Deze haalbaarheidsstudieis gesplitst in drie activiteiten: 1. locatiekeuze en definitie risicofactoren in verband met onbekendheid met ondergrond; 2. uitvoering van vijf veldonderzoeken: acquisitie, verwerking en interpretatie van de gegeyens; 3. evaluatie van inzetbaarheid van SRS voor de geotechniek. De verkregen seismische gegevens demonstreren dat de kwaliteit van de gegevens sterk varieert, ook binnen een lijn. Op sommige locaties zijn reflectiesignalen zichtbaar, maar op andere locaties niet. Hoewel de resultaten van de vijf testlocaties de meerwaarde van SRS voor de geotechniek niet eenduidig aantonen, wordt aanbevolen om de ontwikkeling van de SRS voort te zetten. SRS is namelijk in principe de enige geofysische techniek die op een diepte van 2 - 25 m continuegedetailleerdebeeldenvan de ondergrondkan opleveren.Teyens zijn er mogelijkheden geYdentificeerdom de kwaliteit van de reflectiesignalen te verbeteren.
9
L 210 Haalbaarheidsstudie schuifgolf reflectie seismiek Eindrapport Deel A Algemene InIe~ding
11
HOOFDSTUK
1
INLEIDING
1.1 Achtergrond Bij de uitvoering van ondergrondse bouwprojecten voor de grote en kleine infrastructuur (verkeerstunnels, respectievelijk kabels en leidingen) is kennis vooraf van de grondomstandigheden van groot belang. De verkenning van het trace gedurende het vooronderzoek is noodzakelijkerwijs globaal gezien de lange strekking van het trace (kilometers) en de gewenste diepte (20 - 30 meter onder maaiveldl waterbodem). Het gevolg is dat zich allerlei onverwachte omstandigheden kunnen voordoen. Met name gaat het daarbij om de grondslag die anders is dan verwacht doordat een laagovergang hoger of lager blijkt te liggen, dan wel dat de zijdelingse begrenzing van een laag onjuist gelokaliseerd blijkt te zijn. Tevens gaat het om obstakels van geologische en menselijke oorsprong die het bouwproces kunnen vertragen of zelfs stilleggen. Het basisprobleem is dat bij het traditioneel uitgevoerd grondonderzoek (vrijwel) uitsluitend gebruik gemaakt wordt van punt-metingen (sonderingen, boringen) waarvan de dichtheid in het algemeen onvoldoende is om alle 'verrassingen' in beeld te brengen. Een 'continu' beeld van de ondergrond kan worden verkregen door toepassing van geofysische technieken. De toepasbaarheid en het detail dat verkregen wordt verschillen sterk per techniek. De volgende technieken zijn onder meer te onderscheiden: - gebaseerd op reflectie: - grondradar; - seismische reflectie; - principe overige s: - geo-elektriek; - elektromagnetische metingen; - zwaartekracht. Geofysische technieken gebaseerd op het reflectieprincipe geven veel meer detail en eenduidigheid in het resultaat dan de andere technieken. Daarom worden hier alleen de reflectietechnieken beschouwd. Echter de reflectie technieken werken niet onder alle omstandigheden en voor elk dieptebereik. Grondradar Grondradar geeft informatie over de ondiepe ondergrond doordat de doordringing van de golven vaak beperkt is. Voor hoge weerstanden (meer dan 100 Om) is er een hoge doordringing (10 - 40 m). Voor gebieden met lagere weerstanden (bijvoorbeeld kleilagen nabij het oppervlak) is er nauwelijks doordringing. De doordringingsdiepte hangt ook af van de frequentie van de radargolven; hoe lager de frequentie, des te groter het doordringingsvermogen. De toename in de exploratiediepte gaat echter ten koste van een vermindering van de resolutie. In grote delen van (West) Nederland is de toepasbaarheid van grondradar beperkt tot de bovenste 2 m.
13
Ref/eetie seismiek
De 'traditionele' reflectie seismiek, zoals die ook voor olie- en gasexploratie wordt gebruikt, maakt gebruik van zogenaamde drukgolven (p-golven). Vanwege een aantal technische redenen (bijvoorbeeld de aanwezigheid van de grondwaterspiegel welke een grote snelheidssprong representeert) werkt deze techniek onder de meeste omstandigheden voor dieptes van ongeveer 20 meter en meer. Een alternatief hiervoor is het gebruik van schuifgolven (s-golven; deeltjesbeweging loodrecht op de voortplantingsrichting). In het verleden werden deze golven weinig toegepast aangezien geen geschikte bron bestond. Door het bedrijf OYO-CAG te Nieuwegein is de afgelopen jaren een schuifgolfvibrator ontwikkeld die selectief s-golven genereert hetgeen de ontwikkeling van schuifgolf reflectie seismiek (SRS) mogelijk maakt. Voor de toepassing in kwestie vertonen s-golven een aantal aantrekkelijke aspecten: de voortplantingssnelheid van s-golven is in oppervlakkige ongeconsolideerde sedimenten tot 5 en meer keer lager dan van p-golven, en de resolutiebepalende golflengte is bij dezelfde frequentie 5 maal hoger; het 'invangen' van energie in de onverzadigde zone treedt niet of althans veel minder op omdat de grondwaterspiegel voor s-golven geen reflector is; de transmissie door gashoudende lag en (veen, maar ook zand) is beter dan bij p-golven doordat slechts geringe demping optreedt; een bijkomend voordeel van de schuifgolf reflectieseismiek is dat de parameter waarvoor de techniek gevoelig is, de schuifgolfsnelheid, een relatie heeft met een geotechnische parameter, de dynamische schuifmodulus. Schuifgolfseismiek heeft in principe geen fysische beperkingen om atbeeldingen van de ondergrond te produceren in het dieptebereik van 2 - 25 m. Dit is juist het dieptebereik voor geotechnische toepassingen en het dieptebereik waarvoor momenteel nog geen andere reflectietechniek bestaat. SRS is hier de enige potentiele techniek. Een puntmetingen geeft een gedetailleerd beeld van de ondergrond op het punt waar de meting wordt gezet. Geofysische gegevens geven een continu, maar minder gedetailleerd beeld van de ondergrond. De combinatie van dit continue minder gedetailleerde beeld met het grote verticale detail verkregen uit puntmetingen kan in principe een bodemmodel opleveren dat veel beter bepaald is dan het model dat alleen op de puntmetingen is gebaseerd. Voor een zo kwantitatief mogelijk combineren van beide typen gegevens is een geostatistische benadering aan te bevelen. Dit geldt vooral voor het karteren van lagen en laagovergangen in de ondergrond. Voor de detectie van objecten zal alleen een geofysische reflectietechniek uitkomst bieden. Dit zal nooit met puntmetingen mogelijk zijn. 1.2 Overzicht project en indeling rapport Het L 210 deelproject kent de volgende opzet: selectie van een vijftallocaties voor veldonderzoeken; definitie van risico's welke gerelateerd zijn aan het ontbreken van kennis over de ondergrond en een detaillering van deze risico's op de geselecteerde locaties; het bemeten met SRS van de geselecteerde locaties; het inschatten van de reductie van de risico's door de additionele informatie verkregen uit de SRS; evaluatie van technische en economische haalbaarheid van SRS voor de geotechniek. 14
De selectie van testlocaties heeft plaatsgevonden op het criterium dat het om projecten gaat die in de toekomst baat zullen hebben bij de inzet van SRS. Hierbij gaat het vooral om langgerekte constructies als bovengrondse wegen en spoorwegen, alsmede dijken, en daarnaast weg- en spoorwegtunnels, omdat daar door de uitgestrektheid van het onderzoekgebied de dichtheid van puntmetingen vaak laag gekozen wordt. Een inventarisatie van risico's welke gerelateerd zijn aan het ontbreken van kennis over de ondergrond helpt bij het inschatten van de noodzaak van de inzet van een SRS techniek. Een detaillering van deze risico' s op de geselecteerde locaties ondersteunt het bepalen van de toegevoegde waarde van de SRS veldresultaten. Op vijf locaties zijn metingen uitgevoerd. Deze meting en zijn verwerkt tot een seismische sectie (een afbeelding van de structuur van de ondergrond). Deze seismische secties zijn voor zover mogelijk geinterpreteerd in geotechnische lagen. Door deze extra seismische gegevens ontstaat een risicoreductie in de projectuitvoering. Het was aanvankelijk de bedoeling om deze risicoreductie te schatten door het toevoegen van seismische gegevens aan sondeergegevens middels geostatistische technieken. Geostatistische technieken staan toe om de betrouwbaarheid van een bepaalde parameter in de ondergrond te bepalen op verschillende combinaties van gegevens. Echter door de onvoldoende kwaliteit van de seismische gegevens is dit in slechts zeer beperkte mate gebeurt. Op basis van de ervaringen van de veldmetingen is tevens bepaald welke kosten met het uitvoeren van de SRS-metingen gemoeid zijn in een routinematige opzet. Dit is beschouwd in een context waarbij de verwachte kostenbesparing en alternatieve mogelijkheden om tot risicoreductie te komen ook zijn bekeken. Binnen het L 215 deelproject zijn een aantal aandachtspunten met betrekking tot de kwaliteit van SRS-gegevens nader bestudeerd middels verschillende veldexperimenten. Al deze experimenten zijn uitgevoerd op een locatie. Dit rapport is het eindresultaat van de haalbaarheidsstudie (L 210 en het kwaliteitsverbeteringsdeelproject L 215). Voor de haalbaarheidsstudie zijn 4 deelrapporten, voor L 215 is 1 deelrapport gemaakt. Deze deelrapporten zijn alle in dit eindrapport verwerkt. In lijn met de activiteiten kent dit eindrapport de volgende delen: A. Algemene inleiding (het onderhavige deel). B. Locatiekeuze en definitie risicofactoren. C. Uitvoering en verwerking veldmetingen. D. Uitvoering geostatistische analyse van gegevens. E. Evaluatie van SRS voor de geotechniek. F. Kwaliteitsverbetering Schuifgolf Reflectie Seismiek. Deel B tot en met D betreft L 210, Deel F L 215. Tevens is een appendix met achtergrondgegevens voegd.
over schuifgolf reflectie seismiek toege-
15
L 210 Haalbaarheidsstudie schuifgolf reflectie seismiek Eindrapport Deel B Risicodefmitie en selectie testlocaties
17
HOOFDSTUK
1
INLEIDING
1.1 InIeiding en doelstelling Dit deel B van het eindrapport betreft activiteit 1 van de haalbaarheidsstudie: het selecteren van een vijftallocaties voor veldonderzoek en het inventariseren van risico's gerelateerd aan de onbekendheid met de ondergrond. Voor de vijf geselecteerde locaties worden deze risico's gedetailleerd. Het in dit deel B beschreven onderzoek is uitgevoerd door: - Fugro Ingenieursbureau B.V.; - Grondmechnica Delft. 1.2 Werkwijze Het in dit rapport beschreven onderzoek is als voIgt uitgevoerd: 1. het inventariseren van risico' s gerelateerd aan afwijkingen van het ondergrondmodel ten opzichte van het ondergrondmodel zoals verkregen uit traditioneel grondonderzoek (boren en sonderen). Dit betreft een algemene inventarisatie van mogelijke afwijkingen en de gevolgen van het missen van deze afwijkingen; 2. het selecteren van proeflocaties voor het uitvoeren van SRS testmetingen en het defmieren van mogelijke risico's (afwijkingenen gevolgen) per locatie; 3. het aangeven van de mogelijke risicovermindering door het uitvoeren van een SRSmeting en daarmee samenhangend de vraagstelling waarop de SRS-interpretatie gericht dient te zijn.
19
HOOFDSTUK 2
INVENTARISATIE RISICO'S
2.1 Rubriceren afwijkingen en gevolgen Aan de hand van de mogelijke verschillen (afwijkingen) tussen de werkelijkheid en een geotechnisch profiel geconstrueerd op basis van traditioneel onderzoek (boringen en sonderingen), worden de risico's gemventariseerd. Deze afwijkingen zijn gerubriceerd in 4 groepen: A. B. C. D.
afwijkingen in de bodemopbouw (afwijkendelaagopbouw; geologische breuken); missen van obstakels; missen van gaten/holtes; verkeerde inschatting van laageigenschappen.
Per afwijking wordt een inschatting gegeven van het gevolg, voor het geval dat de afwijking optreedt. Dit gevolg kan zowel betrekking hebben op de uitvoeringsfase als op de gebruiksfase, waarbij de eerste in het algemeen het meest relevant is. De omvang van het gevolg wordt kwalitatief weergegeven in drie gevolgklassen: I. geringe gevolgen, beperkt tot langere doorlooptijd en uitvoeringskosten of simpel te verdisconteren in het ontwerp (oversterkte); ll. grotere gevolgen, met materiele schade aan de omgeving of het project; lll. calamiteit, met grote schade aan project en omgeving en/of slachtoffers.
2.2 Inventarisatie risico's In tabel 1 is een inventarisatie gegeven van afwijkingen van het ondergrondmodel ten opzichte van de werkelijkheid en mogelijke gevolgen voor verschillende situaties. De lijst biedt een overzicht maar is niet uitputtend, met name niet in de detaillering.
20
Tabel 1. Inventarisatie afwijkingen in ondergrondmodel en bijbehorende gevolgen.
A A. 1
Afwijking ten opzichte van de werkelijkheid afwijking in bodemopbouw missen van (zandige) geulen
A. 2 A. 3
missen watervoerende tussenlaag
A. 4
slappe lagen (lokaal) dikker dan gedacht
A. 5
missen van grindlagen
A. 6
laagovergang niet op verwachte diepte (bijvoorbeeld door missen breuklijn)
A.
Missen van vaste zandlaag.
7 B B. I
gemiste obstakels missen objecten bijv. boom, zwerfkeien, grindnesten, etc.
missen lokale onderbreking afsluitende laag
Gevolg (situatie) funderingsdiepte (paallengte) fout 1. TI. zettingsvloeiing/liquifaction (grindwinning) TI/(TIl). piping (dijk) opbarsteOOn (bouwput) TI. TI/(TIl). piping (dijk) groter waterbezwaar (bouwput) 1. groter waterbezwaar (verdiepte ligging) TI. TI. opbarsten (bouwput) milieuprobleem: weglekken van TI. verontreiniging (stortplaats) consolidatie, voorbelasting dnurt langer 1. (ophoging); sec. zettingen (ophoging); instabiliteit (ophoging) langsvlakheid (spoor)wegen 1. ill. stabiliteit opritten/(spoor)dijken stagnatie heiproces (heien damwanden of 1. palen) onjuiste afschatting grindwinning TI. verandering van geohydrologische situatie als gevolg van laagafsluiting door constructie (verdiepte aanleg van wegen of spoorlijnen) afstemming boorproces niet optimaal, 1. stagnatie boorproces (boortunnel) heipalen te kon omdat vaste zandlaag dieper zit (paalfunderingen) funderingsdiepte (paallengte) fout 1. zettinggen a.g.v onvoldoende draagvermogen TI. 1.
TI.
B.
missen explosieve objecten (bommen)
ill.
verwijderen onder moeilijke omstandigheden, stagnatie uitvoering, herstel schade (boortunnel, baggeren) schade aan constructie door het achterblijven scherpe de1en na gedeeltelijk verwijderen (vliesconstructie) stagnatie, aanpassen uitvoeringsmethode (heien damwanden of palen) grote schade, slachtoffers (algemeen)
2
B. 3
missen kabels/leidingen (oude leidingen of III1. a~ijkendeligging) 1.
verwijderen (boortunnel, dijk) directe schade door water, gas, elektriciteit (algemeen) gevolgschade omgeving door falen toevoer van stroom-, gas-, watenoevoer etc. (algemeen)
21
Gevolg (situatie)
Afwijking ten opzichte van de werkelijk-
heid C C. 1 C. 2 D D. 1 D. 2 D. 3 D. 4 D. 5
22
missen gaten/holtes
missen van kleine gatenlholtes
missen gangen I doorlopende holten
1.
piping (boortunnel)
n.
lokale verz!l1dcine (weg, spoorweg)
1.
achterloopsheid damwand piping / blow-out (dijk, boortunnel)
n.
verkeerde laageigenschappen
kwellpiping (dijk); langdurige consolidatie (ophoging) zettingen(ophoging); draagvermogen
verkeerde inschatting doorlatendheid
1.
verkeerde inschatting stijtheid
1.
missen los gepakte lagen
n.
verkeerde inschatting schuifsterkte
m.
zettingsvloeiing (grindwinning, dijk); blow out (boortunnel) instabiliteit (ophoging, fundering)
verkeerde inschatting soortelijk gewicht
n.
opbarstenlopdrijven (bouwput, tunnel, dijk)
HOOFDSTVK
3
SELECTIE VOORBEELDPROJECTEN
3.1 Locatie-eisen In het basisprojectplan is een aantal criteria opgesteld voor de te selecteren proeflocaties. In totaal wordt op vijf locaties een SRS-survey uitgevoerd langs een lijn op de locatie. In het deelprojectplan worden op basis van het criterium "geologische provincie" reeds vijf mogelijke gebieden genoemd. De eisen die aan de locaties gesteld worden zijn:
a.
representatieve locaties met betrekking tot toekomstige infrastructurele projecten waar de inzet van SRS met hoge waarschijn1ijkheideen meerwaarde heeft: relatief grootschalige (langgerekte) traces met constructies waarvoor de grondopbouw tussen MV - 5 m en MV - 50 m van belang is; b. representatieve locaties in Nederland met betrekking tot de grondslag en obstakels; c. locaties waarvan reeds voldoende traditioneel onderzoek beschikbaar is om de seismische interpretatie uit te voeren; d. in verband met de operationele beperkingen van de huidige versie van de SRSapparatuur: gebieden die goed toegankelijk zijn en waar weimg bovengrondse obstakels, zoals bebouwing, aanwezig zijn alsmede weinig achtergrondruis; e. een aaneengesloten tracelengte van circa 500 m, om een goede correlatie tussen de seismische metingen en grootschalige fenomenen te kunnen afleiden; f. bij voorkeur een grondeigenaar/gebruiker voor het gehele trace, in verband met toestemmingen om de werkzaamhedenuit te kunnen voeren; g. de werkzaamheden voor de geplande constructie bevinden zich nog niet (of eventueel: met meer) in de uitvoeringsfase. De laatste twee eisen zijn belangrijk voor een soepele uitvoering van de werkzaamheden. Vit het bovenstaande zijn de volgende acht criteria afgeleid voor de definitieve selectie van de proeflocaties:
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
8.
verdeling over geologische provincies (b); verdeling over civieltechnische constructies (a); beschikbare tracelengte ~ 500 m (a, e); grondonderzoek beschikbaar (c); relatief maagdelijk gebied; met opof nabij bestaande complexe infrastructuur in verband met achtergrondruis (d, g); omvang van het infrastructurele project> NLG 1.000.000 (a); potentiele meerwaarde seismisch onderzoek aanwezig in relatie tot de aan te leggen infrastructuur (a); terrein goed toegankelijk en weinig verschillende eigenarenlgebruikers van de grond (d, t).
23
3.2 Geselecteerde proeflocaties Door de Bouwdienst van Rijkswaterstaat, Holland Railconsult en Grondmechanica Delft, zijn 29 potentiele proeflocaties geidentificeerd. Deze zijn samengevat in bijlage 1 met de mate waarin zij aan de criteria voldoen; daarbij moet worden opgemerkt dat een project afzonderlijk uiteraard nooit aan de criteria 1 en 2 kan voldoen; deze criteria gelden voor de groep van projecten. Bij een eerste scbifting zijn 16 projecten afgevallen op basis van het niet voldoen aan een of meerdere criteria 3 tot en met 8. Hierbij zijn met name criteria 5 (relatief maagdelijk gebied) en criteria 8 (toegankelijkheidvan het terrein) de struikelblokken. Bij deze eerste selectie zijn ook aIle proeflocaties met dijken afgevaIlen, deze voldoen niet aan criterium 7 (meerwaarde seismisch onderzoek). De belangrijkste overweging biervoor is dat de meerwaarde van SRS bier beperkt is omdat andere geofysische methoden zoaIs de elektromagnetische en de geo-elektrische methode voldoende informatie geven over de relevante laterale variaties in de ondergrond. Onder de resterende 13 potentiele proeflocaties bevinden zich 7 constructies voor een spoortunnel. Om aan criterium 2 te voldoen (verdeling over civieltechnischeconstructies) is slechts een beperkte keuze uit deze groep mogelijk. Aanvankelijk is een selectie gemaakt op basis van met name criterium 1 (regionale spreiding). De definitieve proeflocaties zijn met name beoordeeld op de mogelijke meerwaarde van seismisch onderzoek, de verscheidenheid aan geplande infrastructuur, waaraan de risicodefmitie is gekoppeld en een spreiding in verschillende geologische ondergronden. Onder de 5 defmitieve proeflocaties beyond zich aanvankelijk de Botlekspoortunnel. Echter, het gedeelte waar gemeten zou kunnen worden voldeed, na ruggespraak met OYO-CAG, uiteindelijk niet aan criterium 5 (te hoge achtergrondruis). In verband met criterium 1 (regionale spreiding) is toen gekozen voor een tunnel in dezelfde regio: HSL-Zuid ten noorden van Rotterdam. De selectie is uitgevoerd op basis van de gegevens die op dat moment aangeleverd waren door de bovengenoemde partijen. Na de definitieve selectie is het volledige bestaande grondonderzoek voor de betreffende locaties beschikbaar gekomen. De uiteindelijk geselecteerde proeflocaties zijn: 1. 2. 3. 4. 5.
Verdiepte weg Son. Aquaduct Greuns. Tunnelbak Tegelen. Spoortunnel HSL-Zuid, Rotterdam, vervanger van Botlek Spoortunnel. Fly-over Hoofddorp.
In hoofdstuk 4 is per project een korte beschrijving gegeven van de te bouwen constructie, het bestaande grondonderzoek en het daarop gebaseerde ondergrondmodel. Verder is aangeyen met welk doel de schuifgolfvibrator wordt ingezet, met andere woorden welke afwijking wordt gezocht. Waar geen gegevens over de te realiseren constructie ter beschikking zijn gesteld, zijn aannamen gedaan. Kenmerken met betrekking tot geologie en/of de gebiedseigen risico's zijn door de ontwerper zeer globaal aangegeven.
24
HOOFDSTUK 4
RISICOBESCHRIJVING VOORBEELDPROJECTEN
4.1
Verdiepte weg Son
Constructie en ondergrondmodel Het betreft hier het verdiept aanleggen van rijksweg 50 tussen Eindhoven en St. Oedenrode over een traject van ca. 2 lan. De verdiepte ligging wordt gerealiseerd met behulp van een folie-constructie. De bodem bestaat uit vast zand op meerdere niveaus doorsneden door stoorlagen (klei en leem). Het niveau van de stoorlaag die van belang is voor deze constructie bevindt zich op circa MV "- 23 m. Op 3 raaien langs het te verdiepen trace zijn in totaal ca. 130 sonderingen en 25 boringen uitgevoerd. Op basis van de sonderingen en boringen zijn voor de drie raaien geotechische lengteprofielen gemaakt. Uit de geotechnische lengteprofielen blijkt dat op een beperkt gedeelte geen klei- en leemlaag is aangetroffen. Mogelijk is de bereikte diepte van de sonderingen op dit gedeelte onvoldoende om de aanwezigheid van de leemlaag te constateren en ligt deze dieper, mogelijk ook ontbreekt de leemlaag plaatselijk. Betere informatie omtrent het precieze voorkomen van de stoorlagen (ligging, maar vooral de onderbrekingen) is wenselijk omdat dan meer zekerheid verkregen kan worden omtrent het functioneren van de retourbemaling (en daarmee gepaard gaande risico's voor de aanwezige naastliggendebebouwing). Inzet SRS De inzet van SRS heeft tot doel de ligging (diepte en dikte) van de leemlaag, en in het bijzonder de mogelijke onderbrekingen, in kaart te brengen. Voor het functioneren van de retourbemaling is het in kaart brengen van deze onderbrekingen van belang.
4.2
Aquaduct Greuns
Constructie en ondergrondmodel
Het betreft het bouwen van een aquaduct en de aanleg van bijbehorende toeritten. Het aquaduct is gesitueerd nabij Leeuwarden. Het aquaduct wordt vermoedelijk gemaakt in een grote foliekuip. De folie wordt daarbij afgezonken. Deze methode is eerder toegepast bij het aquaduct te Akkrum. De bodem bestaat uit zand, klei, veen en keileem. Ter plaatse van het aquaduct en de toeritten (traject van ca. 800 m) zijn 43 sonderingen en 19 boringen uitgevoerd. Op basis van het grondonderzoek zijn twee geotechnische lengteprofielen gemaakt: een op de as van de rijksweg en een op de as van het (toekomstige) kanaal. Uit de geotechnische profielen blijkt dat er in het beschouwde gebied een deklaag van klei en veen met een dikte van ca. 4 m aanwezig is. Onder de deklaag bevindt zich een zandlaag en een keileemlaag. Een belangrijk risicopunt is de mate van aanwezigheid van keien in de keileem. Tijdens het sonderen en boren zijn geen keien aangetroffen, maar dat is geen garantie dat ze niet aanwezig zijn. Keien kunnen door het cutteren atbreken en dus niet afgeronde delen hebben. Deze scherpe randen kunnen scheuren in de folie veroorzaken. Indien niet de methode van een 25
foliekuip wordt toegepast, kunnen de keien een obstakel vormen tijdens het heien van een damwand tot in de keileem. Tijdens het baggeren van de keileem zal de aanwezigheid van grote keien (diameter vanaf circa 0,5 m) tot extra onkosten leiden omdat deze apart verwijderd moeten worden. Inzet SRS Het doel van de SRS-metingen is voorafgaande aan de werkzaamheden een goed inzicht te krijgen in de te verwachten obstakels tijdens de uitvoering. 4.3
Tunnelbak Tegelen
Constructie en ondergrondmodel Het betreft hier de verdiepte aanleg van rijksweg 73 ter plaatse van Tegelen (nabij VenIo). De rijksweg wordt over een lengte van ca. 500 m in een tunnelbak aangelegd. De tunnelbak wordt gerealiseerd in een tijdelijke bouwput met een onderwaterbetonvloer. In de eindsituatie worden de bouwputdamwandenverwijderd. Op het trace zijn 4 sonderingen en twee boringen uitgevoerd. Er is geen geotechnisch lengteprofiel beschikbaar. De sonderingen geven een hoge conusweerstand te zien wat kan duiden op zeer vastgepakt zand of grind. In beide boringen is voornamelijk grindig zand aangetroffen, daarnaast is in een boring een circa 2 m. dikke grindlaag aangetroffen. Daarnaast varieert de gelaagdheid van de ondergrond sterk per sondering. Vit de geologie en morfologie van het gebied is bekend dat er breuklijnen in het gebied voorkomen. Mogelijk duidt de variatie in gelaagdheid op een breuklijn in het onderzoeksgebied. In verband met de heibaarheiden watervoerendheid van de grindlagen, de geplande tunnel ligt evenwijdig aan de Maas en vormt daarmee een potentiele barriere voor de grondwaterstroming, is het belangrijk te weten hoe de gelaagdheid van de ondergrond verloopt en waar zich breuklijnen bevinden. Ook is van belang grindlagen in kaart te brengen in verband met de economische winbaarheid van het grind. Inzet SRS Met de schuifgolfvibrator wordt getracht een driedimensionaal beeld te krijgen van de ligging van het watervoerende zandlgrindpakket. Bij het bepalen van de ruimtelijke gelaagdheid is de ligging van de breuklijn en de verticale verschuiving van de lagen aan weerszijden van de breuklijn van belang. 4.4 Spoortunnel Voor een infrastructuur met een spoortunnel was in eerste instantie de te boren Botlektunnel geselecteerd. Echter, het gedeelte waar de SRS metingen uitgevoerd zouden kunnen worden, is gesitueerd direct naast RW 15. In verband met het intensieve (vracht)verkeer van en naar Europoort voldeed deze locatie niet aan criterium 5 (te hoge achtergrondruis). In verband met criterium 1 (regionale spreiding) is toen gekozen voor een tunnel in dezelfde regio: HSL-Zuid nabij Rotterdam. Voor beide locaties is hieronder de constructie en het ondergrondmodel weergegeven alsmede de inzet van SRS.
26
4.4.1 BotlekSpoortunnel Ter plaatse van het tunneltrace wordt vanaf maaiveld tot een diepte van ongeveer MV - 5 m een kunstmatig opgebrachte zandlaag aangetroffen. Deze zandlaag is sterk siltig en is opgebracht in de jaren '50 - '60. Plaatselijk bestaat deze laag uit opgebrachte klei. Onder de opgebrachte laag bevindt zich een holoceen pakket dat voornamelijk bestaat uit klei en kleiig zand, waarbij in het algemeen geldt dat het bovenste deel van het pakket (tot MV 10 a 15 m) voornamelijk uit kleilagen bestaat en daaronder de zandlagen aangetroffen worden. Het totale pakket holocene lagen is ongeveer 20 meter dik. De onderzijde van het holocene pakket wordt gevormd door een laag basisveen. Op grote delen van het trace zijn deze slappe lagen doorsneden door oude getijdengeulen. Dergelijke oude getijdengeulen zijn doorgaans opgevuld met een sterk gelaagd pakket bestaande uit dunne zand- en kleilaagjes. Onder het holocene pakket wordt pleistoceen zand aangetroffen, veelal tot MV - 40 m. De freatische grondwaterstandenter plaatse van het trace varieren in dit gebied sterk. Globaal geldt dat de grondwaterstand tussen MV -1,0 m en MV - 3,0 m ligt. Plaatselijk worden echter diepere grondwaterstanden aangetroffen. Inzet SRS Op deze locatie, een voorbeeld van een getijdengebied, zal de eerste geboorde spoortunnel van Nederland aangelegd worden. Het doel van SRS is het vooraf bepalen van de laagopbouw bij de noordelijke toegang van de boortunnel, tot aan het pleistocene zand. Hierbij dienen ook de getijdengeu1en ter plaatse van het geplande trace in kaart gebracht te worden.
4.4.2 SpoortunnelHSL-ZuidRotterdam De grondopbouw ter plaatse van het HSL-deeltrace van de spoortunnel is als voIgt. Het maaiveld ter plekke ligt op NAP - 5,0 a - 5,5 m Vanaf maaiveld komt een pakket slappe lagen voor tot een diepte van NAP
- 14 a - 17 m.
Dit pakket bestaat in het algemeen uit een
toplaag van humeuze en siltige klei (circa 1 m). Onder deze toplaag wordt een kleilaag van 3 a 4 meter dikte aangetroffen. In deze kleilaag bevindt zich lokaal een zandlens. Rond NAP - 10 a-II m komt een veenlaag voor van ongeveer 1 meter dik, waaronder weer een kleilaag wordt aangetroffen. Deze kleilaag reikt tot de bovenkant van het Pleistocene zand-
- 37
a - 40 m. Onder dit pakket wordt de laag van Kedichem aangetroffen, die ter plekke voornamelijk uit klei- en leemlagen bestaat. De grondwaterstand bevindt zich ter plekke rond MV - 0,5 men MV - 3,0 m.
pakket. Dit pakket reikt veela1 tot NAP
Inzet SRS Ter plaatse van een deel van het tunneltrace, tussen km 4,9 en km 5,5 zal de ondergrond in kaart worden gebracht middels de SRS. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de ligging van de bovenkant van de Pleistocene zandlaag en het vaststellen van de laagopbouw van het pakket slappe lagen dat boven het Pleistocene zand gelegen is. 4.5 Fly-over Hoofddorp Het maaiveld ter plaatse ligt tussen NAP - 2,5 m en NAP - 4,5 m. Tot ongeveer NAP - 18,0 a - 19,0 m. wordt een pakket zand, soms silthoudend, aangetroffen. Onder deze laag bevindt zich een cohesieve laag met een dikte van 0,2 a 1,5 meter. Vanaf NAP - 19 m tot NAP - 25 a 30 m wordt een draagkrachtige zandlaag aangetroffen. Plaatselijk ontbreekt deze zandlaag of 27
is de dikte van de zandlaag zeer gering (circa 1 meter). Op die locaties blijkt het zand vervangen door klei. Onder het niveau van NAP - 25 a - 30 m komt een stijve, soms zandige, kleilaag voor. De dikte van de kleilaag varieert van 2 tot 6 m. Beneden de kleilaag wordt wederom zand aangetroffen. Het freatisch grondwater ligt tussen NAP - 5,75 m en NAP - 6,5 m. Inzet SRS Door de variatie in de dikte van de draagkrachtige zandlaag treden differentiele zettingen op die zijn weerslag hebben op het kunstwerk. Het doel van de SRS is het in kaart brengen van de dikte en de variatie van deze zandlaag.
28
HOOfDSTUK 5 CONCLUSIE~
In tabel 2 is aangeveninheeveJ:Te het toepassen vaQ,S~S met de schuifgolfvibrator voor de hierboven omschreven'projec~ zou kunnen leiden tot een risicoreductie. De codering met betrekking tot de afwijkingen is terug te vinden in tabel 1. Per afwijking is aangegeven: -
het effect en de gevolgklasse van het niet meenemen van de afwijking in het ondergrondmodel, dus het niet meenemen van de afwijking in ontwerp/uitvoering; of de afwijking al is geconstateerd op basis van het aanwezige grondonderzoek (sonderingen en boringen); of de afwijking kan worden gemeten met SRS. Dit deel van de tabel kan pas defmitief worden ingevuld na het beschikbaar komen van de geinterpreteerde meetresultaten; het belang van SRS met betrekking tot risicoreductie. Dit hangt samen met de meetbaarheid van afwijkingen met behulp van SRS, de toegevoegde waarde van SRS ten opzichte van het traditionele grondonderzoek en het effect van het missen van een afwijking.
29
Tabel 2. Risicoreductie
A.3
B.l
Afwijking ondergrondmodel (project)
Afwijking gemeten zander SRS
Afwijking Effect meetbaar met SRS
Afwezigheid afsluitende leemlaag (Verdieping SON)
Ja, sonderingen te ondiep uitgevoerd
Mogelijk wel Stagnatie uitvoering (extra bemalingcapaciteit) en/of verlagen grondwaterstand Stagnatie door aanpassing ontwerp/uitvoering Mogelijk wel Stagnatie uitvoering
Nee Zwerfkeien in keileernlaag (Aquaduct Greuns)
Watervoerende grindlzandlaag ondieper (Tunnel Tegelen) A.6 LakaaI afwijkende bodemopbouw/laagovergang niet op verwachte diepte (IISL) A.7 Missen van vaste zandlaag. (Fly-over Hoofddorp) A.5 Grindlaag dikker/ vaster (Tunnel Tegelen) A.6
30
SRS voorbeeldprojecten. Klasse
UII
I I
Beschadiging vliesconstructie Mogelijk wel Doorsnijden watervoerende laag
II
Athankelijk van intensiteit grondonderzoek
Mogelijk wel Aanpassing aan ontwerp en bouwproces
I
Ja, bij paalfundering is het gangbaar enkele sonderingen uit te voeren Nee
Mogelijk wel Differentiele zettingen als gevolg van onvoldoende draagvermogen palen Mogelijk wel Aanpassen uitvoeringsmethode
II
Ja
I
I
BIJLAGE 1:
Potentiele proeflocaties voor Schuifgolf Reflectie Seismiek (SRS). Er is in de tabel alleen aangegeven indien een locatie zeker niet (-) aan het criterium voldoet. Criteria: 5 3 4
Locatie 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
15 16 17 18
19 20 21 22 23
24 25 26 27 28 29 ")
6
7
8
Verdiepte weg Son RW14 Noordelijk.eRandweg RW A73 Tege1en
Aquaduct te Greuns Spoortunne1HSL-Zuid, Rotterdam Spoortunnel HSL-Zuid, Barendrecht Spoortunne1,Zevenaar ~y-over, Hoofddorp
-'"
Botlek Spoortunnel Spoortrace Hemboog Spoortunnel, Anna Paulowna Spoortunnel, Zaandijk Spoortunnel, Traject Groningen-Leeuwarden Verdiepte weg Etten-Leur Aquaduct Walcheren
-
RW A73 Roermond RW A73 Swalmen
Trace Maastricht A4, Delft-Vlaardingen
-
-
-
-
-
Opritten Westersche1detunnel
Opritten Tweede Beneluxtunnel Opritten Tweede Coentunnel A12-HSL-Oost, Maam gecombineerde verdiepte ligging Opritten Calandtunnel Brielse Dijkring (toetsing) A5, Schiphol Ijsseldijken (toetsing) Linschoten (proeflocatie grondonderwek) Westfriese ringdijken (toetsing)
-
-
-
-
-
te veel achtergrondruis.
De onderstaande criteria zijn in bovenstaande tabel gehanteerd: 3. beschikbare tracelengte ~ 500 m; 4. grondonderzoek beschikbaar; 5. relatief maagdelijk gebied; niet op of nabij bestaande complexe infrastructuur in verband met achtergrondruis; 6. omvang van het infrastructurele project> NLG 1.000.000; 7. potentiele meerwaarde seismisch onderzoek aanwezig in relatie tot de aan te leggen infrastructuur; 8. terrein goed toegankelijk en weinig verschillende eigenarenlgebruikers van de grand.
31
L 210 Haalbaarheidsstudie schuifgolf reflectie seismiek Eindrapport Deel C Uitvoering en verwerking veldmetingen
33
HOOFDSTUK 1
INLEIDING
1.1 Doelstelling Dit deel C van het eindrapport betreft activiteit 2 van de haalbaarheidsstudie: het uitvoeren van een vijftal grondonderzoeken met schuifgolfseismiek. De resultaten hiervan worden gebruikt om in een volgende fase (activiteit 3) te evalueren of schuifgolfreflectieseismiek met een schuifgolfvibrator als bron, voor de geotechniek in principe een technisch interessante onderzoeksmethodiek is en welke ontwikkeling(en)nodig zijn om de inzetbaarheid ook commercieel te realiseren. Het in dit deel beschreven onderzoek is uitgevoerd door: -
OYO Center of Applied Geoscience (uitvoering veldmetingen, bewerking van de gegeYens, rapportage);
-
Grondmechnica Delft (advisering interpretatie); Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO (leider, data-interpretatie, rapportage) .
1.2 Indeling rapport Allereerst wordt een algemeen overzicht gegeven van de uitgevoerde activiteiten zoals die op aIle locaties zijn uitgevoerd: acquisitie, verwerking en interpretatie en wordt informatie over de OYO-schuifgolfvibratorgegeven (Hoofdstuk 2). Vervolgens worden per locatie specifieke zaken over de data acquisitie, de dataverwerking en de interpretatie van de gegevens besproken (Hoofdstuk 3 tlm 7). Tot slot zijn conclusies gegeven welke naar aanleiding van het veldwerk zijn opgesteld. In Appendix 1 van het rapport wordt achtergrondinformatie gegeven over de schuifgolf reflectie seismiek.
35
HOOFDSTUK
OVERZICHT
2.1
2
ACTIVITEITEN
Data acquisitie
2.1.1 De metingen Ten behoeve van het onderzoek zijn op vijf verschillende locaties seismische retlectiemetingen uitgevoerd. De locaties zijn geselecteerd in een eerder stadium (activiteit 1, deel B) Informatie over de metingen is samengevat in tabel 2.1. De locaties van de metingen in Nederland zijn aangegeven in figuur 2.1. Tabel 2.1. Informatie over de uitgevoerde seismische metingen. Meting Hempens
Lengte 517 m
#schoten 253
Son Tegelen Hoofddorp Rotterdam
386m 362m 397m 315 m
265 234 257 311
Positie B2A (576103N, 185714E ) -> B38 (576052N, 186172E) (392823,160698) -> (393177,160851) Glazenapveldweg (N- > Z) (477768,106990) -> (478333,107711) (91055,441258) -> (91133,441564)
Eventuele regen en wind leveren een hoog niveau van achtergrondruis. Daarom wordt per locatie dit aspect van de weersomstandighedengenoemd. Verder is het zo dat naar verwachting het materiaal nabij de oppervlakte een belangrijke invloed heeft op de kwaliteit van de gegevens. Zo hebben slappe klei of een asfalt wegdek andere elastische eigenschappen. Vanwege het verwachte belang wordt ook dit aspect voor iedere lijn kort toegelicht.
36
~e:::==c;:::?
-
()
/
0
Tegelen
Figuur 2.1. Kaart met locaties van test metingen met SRS.
37
2.1.2 Veldparameters De parameters die voor de veldmetingen zijn gebruikt staan vermeld in tabel 2.2. Tabel 2.2. Data acquisitie parameters. 48 0,5 m OYO Geospace 28Hz horizontale geofoon
Aantal geofoons Geofoon interval Type geofoon Type seismische bron Signaallengte Signaal frequenties Bron interval InIijn bron-geofoon stand Aantal schoten per stack
OYO CAG schuifgolf vibrator, zie paragraaf 2.1.3 7500 IDS 20-200 Hz 1,0, 1,5 en 2,0 m af- 2,0 en 3,0 m
Type veld-configuratie Type opname apparatuur Bemonstering interval Opname tijd voor correlatie Opname tijd na correlatie Laagdoorlaat fIlter Hoogdoorlaat fIlter
4 End-on OYO Instruments DAS-1 0,5 IDS 8190 IDS 690 IDS 1 kHz 3 Hz
Eventueel afwijkende parameters per survey worden in de volgende hoofdstukken behandeld. 2.1.3
De OYO-CAG schuifgolfvibrator
Seismische bronnen laten zich onderscheiden in een tweetal categorieen te weten impulsieve bronnen, die gedurende korte tijd een relatief sterk signaal genereren, en seismische vibratoren die gedurende langere tijd een relatief zwak signaal afgeven. Daarnaast maakt men op basis van de koppelingsmethode veelal nog een onderscheid in oppervlakte bronnen en 'down-hole' bronnen. De horizontale vibrator is gebaseerd op de eerder door OYO, speciaal voor ondiep hogeresolutie seismisch onderzoek ontwikkelde verticale vibrator en wordt ingezet als oppervlakte bron. Het grote voordeel van de horizontale en venicale OYO vibrator systemen is dat zowel de bandbreedte van het bronsignaal als ook de sterkte van dat signaal onafhankelijk van elkaar kunnen worden gecontroleerd. Dit in tegenstelling tot de conventionele impuls bronnen. Omdat de nieuw ontwikkelde vibratoren elektromagnetisch worden aangedreven treden er bij hogere frequenties weinig of geen verliezen op (zoals bij hydraulisch aangedreven systemen het geval is) en kan een breedbandig seismisch signaal worden gegenereerd. Zo kunnen met 38
de hOrlzentalevibrator seismische sigill:llenin een bandbreedte van ca...10tot 500 Hz worden opgeW~l\.tmeteen tnaXirnalekrachtbinnen dezefrequentie band van 500 N. De elektromag.,. netische kracht wordt opgewekt met behulp.vari een.1000 Watt versterker. Hetgewichtvan hettotalesysreemisdrcal00kgmaar kan middels aanwending van een hold-downmassa worden vergioottot.ZOOkg~..Hietdoorwordt vooral bij lage frequenties..de .
koppelingvandebronverbeterd.
Om gebruikva.nde broD.tevergemakkelijkerl.. is..een veldveertuig ontwikkeld.w
Figuur ..2..2 I>e..OYQ-CA.G...Scnl.llfgolf\librator. 2.2.D?tayeryv~I'king De Inetingen v,.rordynmet..behulpvan.. seismische ..data verwerkings-software "ProMAX" op .
een.il3MRS\5000yerwerkttot een recOIlStructie.vande structuur van de ondergrond. De algeJ11eIl~vqwerkingsst:appenwelkevoor elkelocarie zijn uitgevoerd betreffen die aangegeveri. in .fu.b612.3.
39
Tabel 2.3. Overzicht dataverwerkingsstappen en parameters. Deconvolutie Geometrie Trace editing
True Amplitude Recovery (TAR) Frequentieband-doorlaatfilter ..
Spectral shaping FK filters, snelheidsfllters
CDP sorting ..
Snelheids Analyse Hoogte correctie ,
Normal Moveout Correction
",'
(NMO) Residual Statics
Post Residual Snelheids Analyse CDP Stacking
Plotten
Datacompressie van de meetgegevens (van sweep naar pulsvorm) . Insta1leren van de geometrie van de veld-opstelling in de verwerkings-software. Verifieren van de kwaliteit van de meetgegevens slechte kanalen uit de verdere verwerking halen (trace kill) ruis-storingen zovee1 mogelijk onderdrukken (trace mute) Correctie aanbrengen voor de afname van de amplitude van het signaal met de afstand tot de bron. Ben frequentie fllter toepassen om aanwezige ruis, welke buiten de spectraal inhoud van het seismische signaalligt, te verwijd{",ren. Het signaal spectrum bewerkenzodat elke frequentie .component even sterk aanwezig is. De meetgegevens fllteren in frequentie en golflengte (2 dimensies) om nog aanwezige stoorsignalen die zich qua schijnbare snelheid onderscheidenvan reflectie-informatie verder te onderdrukken . De data sorteren zodat elkkanaal in een collectie (CDPgather) betrekking heeft op hetzelfde reflectie-punt in de ondergrond. Ben snelheidsmodel vaststellen langs de meetraai, als functie van de aankornst-tijd (diepte). Een correctie aanbrengen aan de aankornst-tijden als gevolg van eventuele hoogtevreesschi1len lang~ de meetraai. Correctie van de aankornst-tijden van de metingen als functie van de. afstand tussenbron en ontvanger. Ben. dynamische correctie ~~15rengel1voot~fwijkingenin de aankornst -tijd van reflecties van een rechte lijn, bv als gevolg van kleine variaties in de ongeconsolideerde toplaag. Na alle correcties een verfijnder snelheidsmodel vaststellen. AIle gegevens die betrekking hebben op hetzelfde reflectiepunt in de ondergrond optellen. Dit leidt tot een verbetering van de signaal/ruis verhouding en het onderdrukken van meervoudige reflecties in de ondergrond (multiples). Plotten van de resultaten in tijd: een tijdsectie, of in diepte: een diepte-sectie
Het resultaat van de bewerking van de seismische gegevens is een zogenaamde gestackte seismische sectie. Dit is een afbeelding van de geregistreerde reflecties tegen de tijd zodanig dat het is alsof de bron en ontvanger op dezelfde locatie staan, zogenaamde 'zero-offset'.
40
2.3 Interpretatie Voor de interpretatie van de gestackte seismische sectie wordt gebruik gemaakt van regionale geologische informatie welke beschikbaar is in geologische kaarten of in andere vorm bij het NITG-TNO en van informatie uit sonderingen en boringen welke ten behoeve van het onderzoek beschikbaar zijn gesteld. De interpretatie betreft het relateren van reflecties aan laagovergangen in de boringen en sonderingen en deze overgangen in de ondergrond kaneren. Het resultaat van seismische interpretatie bij 2D seismische reflectie is een lithologisch/geotechnisch profiel. Een complicatie betreft het omzetten van de reflectietijd in dieptes. Hiervoor is een snelheid vereist. Deze snelheid kan vrij nauwkeurig worden bepaald middels een additionele meting, een seismische sondering (SCPT), zie paragraaf 2.4. Ben andere minder nauwkeurige optie is voor het omzetten van reflectietijd naar diepte is gebruik te maken van de snelheidsanalyse zoals die is uitgevoerd voor het bepalen van de stack-snelheden. Deze stack-snelheden kunnen bij benadering worden omgezet naar zogenaamde intervalsnelheden met behulp van de formule van Dix. De fout in de zo verkregen intervalsnelheden is afhankelijk van de snelheidsopbouw en niet bij voorbaat bekend. 2.4 Seismische sonderingen De seismische sonderingen (SCPT) zijn uitgevoerd om de snelheid waarmee het seismische signaal zich in de ondergrond voortplant zo nauwkeurig mogelijk te meten en om een verificatie van de interpretatie van de waargenomen reflecties uit te voeren. Deze snelheden dienen om de aankomst-tijden van reflecties in de seismische sectie om te rekenen naar dieptes. Bovendien worden de aldus gemeten snelheden gebruikt om te controleren of de snelheden zoals die worden afgeleid uit de reflectie-metingen vanaf het maaiveld voldoende nauwkeurig zijn om de gewenste tijd-diepte conversie uit te kunnen voeren zonder dat aanvullende seismische sonderingen nodig zijn. Op twee van de vijf locaties zijn seismische sonderingen gezet. Voldoende financitHeruimte voor de uitvoering van seismische sonderingen op de vijf locaties is niet aanwezig binnen het project. Aanvankelijk was gepland om op drie locaties seismische sonderingen te zetten, echter tijdens de uitvoering van een van de SCPT's is de speciale seismische conus kapot gegaan. Ondertussen was het te laat om nog een seismische meting met een ander instrument in te plannen. De motivatie voor de drie geselecteerde locaties is als voIgt. De selectie is uitgevoerd nadat de seismische schuifgolfmetingenzijn uitgevoerd. De keuze is dus gedeeltelijk gebaseerd op de resultaten van de interpretatie welke per locatie in de volgende hoofdstukken worden besproken. Daarbij gelden de volgende specifieke aspecten per locatie: - Hempens: op deze locatie is een gebied aangetoond met hoge reflectiedichtheid, welke waarschijnlijk worden veroorzaakt door keien. Echter verificatie van de aanwezigheid van keien middels een sondering is niet mogelijk. Geen seismische sondering. Son: op deze locatie zijn reflecties waargenomen. De diepte van de reflecties is niet goed bepaald en daarmee ook niet de geologisch grenslaag welke de reflectie veroorzaakt. Het is zinvol hier seismische sonderingen te plaatsen om een goed inzicht in de tijd diepte relatie te krijgen en om vast te stellen wat de reflectie veroorzaakt. Twee seismische sonderingen zijn uitgevoerd. 41
-
-
-
42
Tegelen: op de:re locatie zijn duidelijke reflecties waarneembaar. Doordat nauwelijks sonderingen en boringen beschikbaar zijn en de ondergrond waarschijnlijk door breuken complex is, is het niet goed mogelijk de informatie uit de sonderingen en boringen te relateren aan de seismische informatie. Ook hier geldt: het is zinvol hier seismische sonderingen te plaatsen om een goed inzicht in de tijd diepte relatie te krijgen en om vast te stellen wat de reflectie veroorzaakt. In Tegelen is tijdens een seismische sondering de conus krom gebogen en daardoor slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Hoofddorp: op de:re locatie zijn sterk afwijkende -stack-snelheden waargenomen. Ben opname van een VSP draagt bij aan een beter begrip van de snelheden en daarmee ook indirect aan de betrouwbaarheid van de seismische sectie. Hiervoor is 1 seismische sondering voldoende, maar met minder prioriteit en daarom niet in het kader van L21O. Rotterdam: op de:re locatie wijken de snelheden verkregen uit de stacksnelheids-analyse erg af van de snelheden welke zijn opgenomen in een boorgat op enkele kilometers afstand, waar zich gelijke geologische omstandigheden voordoen. Seismische sonderingen zijn zinvol om de snelheden op de onderzoekslocatiete bepalen en de geologische identiteit van de overheersende reflectie vast te stellen. Twee sonderingen waren gepland, maar, zoals aangegeven, niet uitgevoerd.
HOOFDSTUK 3 TUNNELBAK
SON
3.1 Problematiek Ten westen van Son wordt de nieuwe rijksweg 50 deels verdiept aangelegd. Tijdens de aanleg van dit deel van de rijksweg vindt een retourbemaling van het grondwater plaats. Hiervoor worden damwanden aangebracht welke aan de onderzijde rusten op een impermeabele kleilaag welke dus van groot belang is voor de retourbemaling. In de ondergrond van 0-20 m komen verschillende kleilagen en kleilenzen voor. De gestelde vraag betreft de kartering van deze verschillende kleipakketten. De basis kleilaag waar de damwanden op rusten ligt op 23 m -maaiveld.
3.2
Veldmetingen
3.2.1
Schuifgolfreflectie
seismiek
Figuur 3.1a. Locatie van de meetraai in Son. De metingen zijn uitgevoerd langs een meetraai vanaf de ZW hoek van perceel 3681 (coordinaten 392823,160698), over perceel 3334 naar de NO hoek van perceel 3018 (coordinaten 43
393177,160851), grenzend aan de Sonniuswijk te Son, zie figuur 3.1a. De meetraai voIgt de oostzijde van de nieuw aan te leggen Rijksweg 050 en ligt ongeveer tussen kilometer 2.7 en 3.2 (zie figuur 3.1b). Perceel 3681 bestaat uit braak liggende grond, zand, met geringe hoogteverschillen als gevolg van de vorens van de akkerbouw. De begrenzing tussen perceel 3681 en 3334 bestaat uit een geringe verhoging van ongeveer 2 mover een breedte van ongeveer 6 meter welke licht bebost is met bomen. Perceel 3334 bestaat uit een grasland dat met name in de ZW hoek open ligt als het gevolg van verwijderde bebouwing. De meetraai stopt vlak voor de overgang naar perceel 3018.
"T.v087.o
393200
393000
---
392800
------
M
392600
160600
160400
sondering -
seismische
160800
met indicatienummer liin met CMP begin en eindpunt
Figuur 3.1b. Locatie seismischelijn en sonderingen (Son).
44
--------
88W1-33
De veldmetingen in Son zijn uitgevoerd met de parameters zoals die in tabel 2.2 vermeld staan met de aanpassingen in tabel 3.1. Deze parameters zijn afgestemd op het registreren van reflecties van de bovenste meters (circa 10 m, aangezien aanvankelijk verondersteld werd dat de gezochte laag op ongeveer 4m diepte lag). Dit betreft vooral de frequentie-inhoud van het seismische bronsignaal. Tabel 3.1. Afwijkende acquisitie parameters locatie Sonniuswijk Son. Bron interval InIijn Bron-Geofoon afstand Signaal frequenties Aantal schoten CDP punten
Schot 001-157 : 1.0 m / CDP fold: 12 Schot 158-265 : 2.0 m / CDP fold: 6 2.0m 20-200 Hz niet-lineair + 3dB / octaaf 265 2-1546
De weersomstandigheden waren goed: zonnig en droog. De omgevingsruis op de locatie is minimaal afgezien van vliegtuigen die regelmatig op vliegveld Welschap landen. 3.3.2 Seismische sonderingen Op donderdag 14 mei 1998 werden twee seismische sonderingen uitgevoerd op de seismische lijn. De metingen werden gezamenlijk door Grondmechanica Delft ('dual sensor' conus en sondeerwagen) en OYO-CAG (seismische bron en opname apparatuur) uitgevoerd.
De metingen zijn uitgevoerd op CDP locaties 250 en 1300. IedereO,5 m is een opname gemaakt. De signaalbandbreedtewas van 20 - 200 Hz. Op ieder diepte werd 4 keer gestackt. Door de hoge dichtheid van de ondergrondmaterialen kon slechts een beperkte diepte met de conus worden bereikt. Op CDP is de maximaal bereikte diepte 11,65 m, op CDP 1300 10,15 m.
3.3
Gegevensverwerking
3.3.1 SRS gegevens De meetgegevens zijn verwerkt volgens de procedure in paragraaf 2.2 met de volgende parameters.
45
Tabel 3.2. Dataverwerkingsparameters Son. Proces Deconvolutie metingen Geometrie Trace editing (kill, mutes) TAR FK fIlter Zero phase spiking deconvolution AGC Bandpass fIlter CDP sorting Hoogte correcties Velocity anaysis NMO correctie Residual Statics Post-residual velocity analysis NMO stacking Plotting (5 trace mixing)
Parameters
Spherische spreiding lIv2t, v = 100 mls dB/s correctie, 6 dB/s Varierend polygoon-fIlter
550 IDS 40-100 Hz V=lOO mls Constant velocity stacks, Initial velocity model, Interactive velocity analysis Maximum Power Autostatics
De seismische sectie is weergegeven in figuur 3.2a (tijdsectie)en 3.2b (dieptesectie).
46
ti
'"Ii
l' tJJ l~ cr'
.j:>. \0
3.3.2
SCPT
De verwerking van de gegevens bestond uit conversie naar 'two-way-travel time' en correctie voor de laterale afstand tussen bron en boorgat. De data, na correlatie uiteraard, en de tijddiepte relaties zijn weergegeven in figuur 3.3.
CDP 250
CDP 1300 Sen
Son . Barehole S.bmic Meuuremems: orrut en m OrigbW
Dorwhal. SClismic: Measurements: OrigbW DoLo
DoLo
Scura-ROCIiver
Distance
(m)
::,"':': '. .. ,. O' ',' ... .. .. I. .~ O' ... I. ... ";00... O. .. .. ",' .. ... ...
j
-=
.
!
D1stance
i
I
r
I
~!
\
!
;
I
i
I I
i
!
_A
~< -..
( }
I
(a)
I 1
~)!
i
(m)
!!
d2
..
CMP
Ol'fiot 324..S m
Sourco-Racc1ver
..
-
I
i I )
!
..
J
I
) !
..
(c) 250
62m "hm 8rsIohot JocoIIm BcnbaIa--('I\>!IOoopb) 120, , "
CMP" l3IIO 3:z.um1iaD 8m ohot
Ioc:oIIm
1!cnboJ.~(1'opOoopb)
: Sat I I
: Sat
120
100
100
10
10
:( ,.
i
~
ISO
E
.00
4CI
4 "-(IIj
(b)
18
2
12
4
n
10
"-(10/
(d)
M8IIM
H'Mo41
Figuur 3.3. Seismogram (a en c) en (twee-weg) tijd-diepte relatie (b en d) in Son op CDP 250 en CPD 1300. De twee tijd-diepte relaties zijn vergelijkbaar. Dit suggereert dat de laterale variaties van de seismische schuifsnelhedenin Son :reerbeperkt zijn.
50
3.4
Interpretatie
3.4.1 Geologie onderzoeksgebied In de bovenste tientallen meters van het onderzoeksgebied zijn, op basis van regionale gegevens uit de Geologische Overzichtskaart van Nederland (Zagwijn en van Staalduinen, 1975) en de Geologische kaan van Eindhoven Oost (Bisschops, 1973) de formaties aanwezig zoals aangegeven in tabel 3.3. De aangegeven dieptes zijn niet nauwkeurig, aangezien ze gedeeltelijk zijn gebaseerd op extrapolatie van een profiel opgenomen in de geologische kaan van Eindhoven Oost (Bisschops, 1973). Tabel 3.3. Formaties in het onderzoeksgebiedvolgens Bisschops (1973). *gyttja: organogene meerafzettingen. Naam
Ouderdom
Afzettingsmilieu
Twente (Top)
Boven Pleistoceen Weichselien (70-10 kj) Midden en Boven Pleistoceen (300-120 kj) Midden Pleistoceen (Cromerien 800-300 kj)
niet rele vant voor HRS onderzoek
Nuenen Groep: Twente, Eindhoven, Emmen Veghel
Sterksel
Midden Pleistoceen (Cromerien en Menapien 880300 kj)
Veronderstelde diepte m-mv (m -NAP) bovenste meters
Lithologie
niet relevant voor SRS onder zoek; dekzand (stuifzand)
lokale oorsprong tijdens glacialen
0 tot 35 (15 tot -20)
fijne zanden afgewisseld met vooralleemlagen en ook lokale klei-, gyttja*- en veen lagen
Grote rivieren (Maas)
afwezig tot enkele meters dik rond 35 (-12)
mineraalzone van Woensel
Grote rivieren (Maas)
meer dan 35 (dieper dan -20)
grindhoudende grove zanden waarin zeer sporadisch kleilagen voorkomen
Het seismisch onderzoek richt zich op de continuiteit van kleilagen in de bovenste 20 m. Het betreft dus de kleilagen in de Nuenen Groep. Bisschops (1973) geeft van de Nuenen groep de volgende beschrijving.
51
Vanaf 300 kj (Elsterien) geleden komt het gebied buiten de invloed van de Maas en worden in het gebied slechts afzettingen van lokale oorspong gevormd. Het betreft dus een herschikking van materiaal dat op dat moment aan het oppervlak ligt nabij (tot ongeveer 100 km) het afzettingsgebied. Het materiaal van de Nuenen groep (op kaartblad Eindhoven Oost) werd in hoofdmak door de wind en smeltwaterstromen onder periglaciale (stroken rondom het door landijs bedekte gebied in omstandigheden van een koud klimaat) omstandigheden afgezet. Het periodiek vrijkomende smeltwater, atkomstig uit de toplaag of een sneeuwdek transporteerde in hoofdzaak fijn sediment naar laagten, uitgestrekte ondiepe bekkens, in het terrein. Afzettingen van periodes van een warmer klimaat (Hoisteinien of Eemien) zijn slechts zeer sporadisch aangetroffen. Er kunnen drie typen worden onderscheiden: - windafzettingen; - fluvio-glaciaal(stromend water); - periglaciaal (nauwelijks stromendlstilstaandwater), zoals de 'Brabantse leem'. De dikte van de Nuenen groep is het grootst nabij Son (op kaartblad Eindhoven Oost), waarschijnlijk doordat de daling van de slenk gelijke tred hield met de toevoer van lokaal sediment. De afzettingen hebben waarschijnlijk in drie fasen plaatsgevonden, tijdens het: - Eisterien (Formatie van Emmen) maximaall0 m dik; - Saalien (Formatie van Eindhoven) belangrijk dikker dan de andere twee afzettingen; - Weichselien (Formatie van Twente), 2-5 m dik. Alle in het onderzoeksgebied voorkomende leemlagen worden aangeduid met 'Brabantse leem'. Binnen deze groep treden grote verschillen op in bijvoorbeeld korrelgrootteverdeling. Mogelijk relevant voor het onderhavige onderzoek is het volgende citaat. 'In het algemeen is er sprake van leemlagen met een grote laterale verbreiding, welke aan de onderkant overgangen naar klei, gyttja en veen kunnen vertonen. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij de Eisterien-leemlagenten Westen van Son. Bij een eerdere beschouwing werd verondersteld dat deze leem waarschijnlijk door wind in water was afgezet.' De Brabantse leem bood aan erosieve smeltwaterstromen een zodanig grote weerstand, dat dere op mime schaal bewaard bleef, Lt.t. eventueel afgezette dekzanden. Deze geologische informatie geeft aan dat de afmetingen van de verschillende kleilichamen in de bovenste tientallen meters sterk kan varieren. Het niet continu zijn van de klei is gerelateerd aan enerzijds eindigheid van de plaats waarin de klei werd afgezet (lokale laagte), naderzijds kan de klei door een geulstructuur ingesneden zijn. Reflectiepatronen overeenkomend met deze twee situaties worden gezocht. 3.4.2
Beschikbare gegevens in de buurt van de seismische lijnen
Een groot aantal sonderingen is uitgevoerd in het onderzoeksgebied. De afstand tussen de sonderingen bedraagt veelal 50 m. Van deze sonderingen zijn drie geotechnische profielen opgesteld waarin de lithologieen staan aangegeven (zie figuren 3.4a, 3.4b en 3.4c). De locaties van de sonderingen nabij de seismische lijn zijn aangeefgegevenin figuur 3.1b.
52
:
::; ::~ ~,.
1011>
-~--
-~
-~-.
:<~
- -i - -'
.
,
.
,
..
\III
..t.
- - -t
~
1
~
--.
.
-
-
-
.
--
-'
:~= : j~'
- "'--!"+--
'-"'
-~--
-!!---
:-IWI6\~ - /!o-
~
II-(IIA~ .. . -, '
"
~ .
.
SiI
6Mff.;
r
;.;.:.;.x}:. A.~
':~
:;', '
-
''''
'
'':'
. ).~>' .~...
J~-- =+.-
.,
,
ra ,..,
-
t
i
~ I.. ''\''
-.. -
~~:
..+ '" ---l--
-.
.,. 'MJi S6iJo1l111SJ
'. ..,.
.
I
.
. ""
,~~:~ ---
.i'~ , - ..~..
:'2
,.
... #&., :,~
,.
j
--1
. ,....
-;\ .~, --
'H'"
.. "T ~
\
~
_of'r
. -"I :
.: =.'
,_+-_'_m.
-.. '--:1
fa.
- --'1' :' -- -1''''-'-'
---
+---rr:.-t t I
- -t- -- -.. - --i -, -
-t-'
- - -+ .. - -t- .. - -'
- - -T
-~- --'--r
.
- - -n' - - --
- '-+"
-- it.. -I
.- . - --1-' --
.,
,
_
/
~.
-
.n ' ...
'..
0~'''::::-- -~
' ~=.="
::,
,,:.-::rL=t:_.
tt
_
.
.
- -
.
\:"''''''
" ~
'.
n "
-.1-- - --'
.
.
~
.
sa
~ ~ 1
- .--+..
"
. --
~
f
. I
f 1
...
.I [..., f'
. f
I
;: ... -- I I lit;
;:
&
j! I ;
~
..
I
'.
~~
f J
I
t I
i'
~ ~..
!
f
f!!
J
..~
j .
t..
,r
I
I N'.
IJ
J J )I I
I I .I " .~:'''Ii .tJI~ ~
'D~~
',,'"
-_~H-::j--:: - --T. - ~-:-~'t.,:~~ ' + ~._.4t+-h --" -"" . '!:i~;
;. ... .:.Ai!
-.. -t- - - 40./: .. - ---+-
, - --- ---i'" -- ouT '. -'-"'r . . :' . ~ "--, -- - ---- . -1- . ~ .. ,.,
- - - - - =--!-. . - .--
: .. -
~
.
--
"
t
'
--+~-
---+ - -- --
'
-."-------
'
-
:,'. '.'<~'~'4:',
"'
~ ,t oMI'AVI-N3WII
.. := ~~:: filii
_.- . --
'" /.!! , k-. . '-,' - .. '-- - _.,
..-:- ~... -'-.- T:- .-.::.It..I'H'
..
r
'I~~-~~':_~'~'~; '-~~1~.=~~-~~;t:'~=~~.~.~~E i t .. .t.::
-- -.. . -' HTf ;;: :: :f:: ~ .- : - : --~:~~ ::
t
t~ \',: :l~:":'
J>~' .. ,"
.tJI
... -.
- .'
~ ~=~~~~__~~h' ! - - -+
-.
""5110\~'- - --
---.
--."'::~.--::""'*~..
-- -!'>- ...- -
-!!--- - - '-"'-4I11A~':" , -~.. -I!!>-' -. -~..
--
I!!>---
II. .- -~
'-...-
- --~ "
'
~
-I>-- -' --1>---I>-:--~1 -I>-- -
-1>
...1>-'-- -
\I .'.-:--~..
-~_...
--~-~
~--,
.
-
::=~::~; ::~i:- ::'=:~::.::~::=:J:::.r
'"
~ ~ -:"'" .. -~-
;..'!'
-~---~-..-
Figuur 3.4a. Geotechnisch profiel Son Midden.
53
-:.
-~ -~
.
"
"
I
.-
u
.
sa ~r:;;~~:::::\:'~'~';;.
I
! ~ ~- - - --;- "/1
~
-
I,
.. . "" i
l~ ...
:j:/
~:"
...
~\:~~
,
lJ
f~
'1,'
,
.
"
fa'
:
.
'"
.
...
\
'
'
oMI'AlIl ~ I'.
;'
,
.,,;--
'
L."- .
'
"
.if' I
I
-r
/
~;
.
l
I
I
~..:'
i
I
t--L~~_."
" _ -" ~,-"
.", ' .!:I;!,
-- .iil;: _;
'
; 1'1 ~~..
~ff:' i.
N 3WII
i ,-
~~+ ~ ~
I
--/-. ~ :. I
. .
'.-"-
--~ ~" .~_.~+-:.--~_:.':::~:.::--=-t~-=-. f-"': .. I~ I '
..'
.,. .
...- .. '. -
-~--
a
~ -
~
.
WI
".~~
:
.. '"
!
, . .., -.i'''~ ;
i I
n:: '""
~.
" I i'
!
"
...
. 0:"
. ,
,.. ';
~.:
.."!~i
;~ "
JC
':'.,:'1
~~
'.
'":
I
l
I!
,,
~ II I~
'
.""t2~
'"
~
,,:, ..t, ~
ji
..:. _
.
~.,..'
..".
m
J.
J
r I
'.';;~'" iI
""")'
,;.
~'
;,;:~,;t:~~~
iI-
",
,
tf 0~~
h"')
?'; j'~;'t~
....
}f~1~,
'J''''''~~'
::~:f~:'l~i
i .. .~~ 'j ~-.
~:~" -~t
._.-
::"~=-~""=""I:::":"
"
~v" ~~~~: . ~ =-j
"-~~-,, -.. ,,- .-+--.
oIOII'A1JI~"'. ~.,'
--
..:.t....~~.'":-;-:-: - _..f-- - - -. ~ -i (.,QI: ,,'~.'~+~"~~~ -."..-~ -~~-- -1-"
~
I~ ;' 't!' -.. ~" "-:.~:.:-:.;~ \. " ""~. . '1;1 ,-{: '. ~\ . ~ _. ~~ PI'-" -~. I. ft ,-' ~«~t 1 '~?7\.;~i 'f I " a L' \::::;" ..:!J.,I.:.,-. ~ .-' '.. /~/~..,.".- -.f. j,,-:L ::. .-'._.~.. .:~._~~.". ="- - . ,. . , .'- . .,..."',---(, - , r.f: I \'m\~'I I J!l ,,::~ "\ 1 : \;ii~' ... ., . ".j.. .. . . ".t. . .~t\ .-'''1- - -. : " ~. ,~;: . I ~~\ '--1 I
!lOA
-~""-4" !lOA1»>-" - -T " -~.
~---,
- ~--" &*
-~:-liiio\ ~ --
I I
~_. - -:;::.::1
- 1»>-- ""~.." -t ~~----
~.
".
-
-.
:-
-~--
- ~---~--
-...-
~~-"
-
11M ~- - .
II .- -~ ........
II ' .-
Figuur 3Ab. Geotechnischprofiel Son Midden.
"I1
l' w
t
..
.6 8M .a "6 I i i i i i i ! Ii i i i i i i i i i i i i i i i i ili i i i i i i i i i i i i U i i i 'f'i id i ~ I ~i I ~..r ~ ~ I T 'f r T.I;~r ;, ~1 I + .~ I ~ r TT~. I,T T T.~ ~.' T . TiT~ .: ~ T ~ ! T~I !J~. TT I
..:
.
~ ~ 0
,
I
I
I
i!t
~
[ g.
I,.' .! ..1"-+-
(IJ
I
. ;.
"'11.1':
I
:11
'"
\
.$.
.J
I
'1a '
"t:I
I' i
<3
::n
.
~
~
...
(I) 0 t:I
.1
~
;;.:
... .~., "
.~\
\
.
i. i;
~ :
. ,,:
':--:',-
~~,~... ..~ ~,~
I
~
',
.'
/
",
.;
.H.",,'
'I :I",':'f""po.f;.;>'f<.~:'-'::C(~'(':
l
-:\"
: .;-.
:,:
!
,"
;.;'1''! i -.,.. , ,...,il- t . '~II-t;: t -t .'! I .:
: : ;~II: ~~: .~-,
I
! i. I"" I :.
: ; \:: : I
:
1
: ; ... _.L,~ II
.
1
+
,
,
_I
.'..q,: I
",
" ~' .,:j; .
;
~ '!!..
~".I~~~.
n..
"
. '" .
,
'1
':
,I
.,
,
I
..
1-:,"
',",
" ~ .; ""'T"".. '.r"
(
1:,
...".;,:,.'
" "
.
,
'1'
I
.
;': ; :I ..',:. : I
'.'
..
I.
.
:
+
.
J. 0"
.
'
';."
"
3a~",.:!
, ;; ;:
ii.-TT
.J I '~J.'-
i
0~
~
.~
i
-~..,. . s.
:-rL~
: 'i::~--!":;.~.
-1..
!
! I
I ; ,:
...~J1o:~j:..
'. "!.
!:
~ .
:
- t:;;!-1t:L-
!: ~ . ': ! i I
! ~~ . ~i ~
I I ~3a
I
.' !
I.:
e.",
.
:,
i
~ ;:
;
'.
J~~""
ft
tI)j
.,.:ti D,~~';'-"
.: i
,,!!:.: 1
VI VI
;
~
II
-..
,.;..
n_j_..LJi~~
;
"
i:II:'
!
f:
'
, .
J'!
~. "
'" ~~.r..~~~;
.
- ..,UP~
----
~-
,m
3a
"' I ' I1r~
I
'.
~;
II'
""'..'11...
I: _: i.,
!I
:11.
"
.~-
-58
1
I
,...' ..; . .' ,
: : ,.'~I. ~ L 1 J 4- ~ .:. JL .!-3a~ ;+ .-!- 1'f'+ 4:4+ .t.:t-~ )I ...'1 , ."1 ; : . ; : : ''''~;.:~ : : . :::.:' .-;
IS i
i:
~ ~~~ :.i~: ~i~
: .;.:
i
I ! : ~ ., ",...,:..'...:';lj;;""'''':'''--''''i,,' .: \:~~~),::<~"t"0 .~, , ~..:', ~. ./~~.';';A'.~~~': ; .'~'. I
.~_.
~
,<.~~~.:
~H..JNJ:..t..
tj
I ",_""" .
I': i I~~;;"I.}I~'!~:
lll'I.I:f+'"
j :'.~i .;,.~..~;.=L;;:i''':;'~?&~',U~,t~2:,. I
I
+=. "'-, '--r--i- -.-f. . -, . . ~ ~"'_: : ~.r..~..
'.i1;;::::,~:':':'-i':f;'~,
'c'.,.no
. ~~~~
.~
!i!
.! !3a
'1
(IJ
.~
-
+ 4-j11'-'-." ~; ...:..:
,,
~
-,-
"".1 . 2 003 --.;
.:.:
1
,
3a D
3a
:
,
.
I
I
:
. I" I
);
:-..
.
!.'
!I
:0O:-'P'
1
s.
j]~1_T >..';:}1~r::~:: ! r
' I
.
I
~
'
~ 1
~!
"
:;. "' . ~~~~;I ,;-~ .,' >:4 1
I
.
~i;;',t= ~:*:' e,~:G' "-~j;~,:,:t: ~LT:;47'~~7l
~);;;~~-
Gloml~
. .
~ ~
~ .~rrJ
VANAW
~;{{i~~~*.
De seismische lijn ligt Dietstrikt 1angsdeze profielen, maar enke1evan de kleilagen (klasse 2, 3b en 4) lopen over aile geotechnische profie1en en worden ook verondersteld aanwezig te zijn op de locatie van de seismische lijn. 3.4.3 Tijd-diepteconversie Aanvankelijk waren de resultaten van SCPT's niet beschikbaar. Op basis van de stacksnelheden is ook een tijd-diepte re1atie bepaald. Deze is aangegeven in figuur 3.5. Vit de figuur valt af te lezen dat de variatie in tijd-diepte Dietzo groot is voor de drie CDP's waarvoor de berekening is uitgevoerd. Voor een diepte van 17 m ge1dteen verschil van ongeveer 11 IDSvoor de twee uitersten (4%). Voor CDP 260 geldt een re1atiefgrote afwijkende waarde rond de 9 m diepte (17%). Een (vluchtige, visuele) analyse van de tabe1met stack-sne1heden 1aatzien dat de latera1evariatie over het gehe1eprofiel Dietgroot is.
300.0
... 200.0
CMP47
"-' .. :: ..
CMP215 ..'''-. - . . -.
100.0
0.0
~
10
CMP260 SCPT CDP250
I"-
en -r-
-&-
~
~
dlepte (m)
Figuur 3.5. Tijd-diepte relatie op basis van stack-sne1heden (CDP 47, CDP 215 en CDP 260) en SCPT op CDP 250.
In figuur 3.5 is ook de tijd-diepte relatie aangegeven op basis van de SCPT. Het is duidelijk dat deze ruim afwijkt van die op basis van de stack-snelheden. 3.4.4
Algemene interpretatie van de seismische profielen
De seismische sectie betreft een tijd-sectie. Met de SCPT-meting kan de tijd worden omgezet naar diepte. Het globale snelheidsve1dgebaseerd op de stack-snelheden, is in eerste instantie gebruikt voor een tijd-diepte correlatie en voor de interpretatie. Dit snelheidsveld blijkt Diet geldig. De originele bij dit foutieve snelheidsveld horende interpretatie is later, bij het beschikbaar komen van de SCPT bijgesteld. Een dieptesectie op basis van de SCPT snelheden is weergegeven in figuur 3.2b. In de sectie is vooral reflectiesignaal zichtbaar tot 250 IDS(meer dan 30 m). De sectie maakt een monofrequente indruk, zodat een enkelvoudige golfvorm relatief lang is en de resolutie relatief laag.
56
De continuiteit van de ondiepe retlecties is groot, vooral bij de hoge stadonnummers, waar de ondiepste laag op ongeveer 9 m ligt. Deze retlectie ligt rniddenin het zandige deel van de Nuenen Formatie. Het daaronder liggend pakket lijkt niet horizontaal te liggen, maar een afwisselende helling te hebben. Het betreft nog steeds de Formatie van Nuenen. In een afzettingsomgeving als omschreven in paragraaf 3.4.1 is dat goed mogelijk. Het betreft dan waarschijnlijk reflecties intern in een voomamelijk zandig gedeelte van de Nuenen Formatie met hier en daar een kleilleemlens. De meest relevante kleilaag op ongeveer 23 m -mv is niet bereikt door de SCPT's, zoals reeds gezegd door de grote dichtheid van het ondergrondmateriaal en de beperkte sterkte van de seisrnischeconus. Extrapolatie geeft een reflectietijd van ongeveer 180 ms. 3.4.5 Detail-interpretatie en vergelijking met resultaten van sonderingen Aanvankelijk was de seisrnische tijdsectie van figuur 3.1a naar diepte omgezet met een snelheidsprofiel bepaald uit de stack-snelhedenen vervolgens geinterpreteerd en gecorreleerd met sondeergegevens. Aangezien de voor deze gebruikte tijd-diepte relade, naar achteraf bleek niet correct is, is de bijbehorende interpretatie in deze eindrapportage achterwege gelaten. De relevante sonderingen voor de seismische lijn zijn weergegeven in tabel 3.4. Tabel 3.4. Sonderingen langs het seismisch profiel. sondering nummer
vanllijn (cdp nummer)
offset (m)
12
3.5 Conclusies Son De retlectie seismiek in Son heeft een seismis~he sectie opgeleverd waarop informatie tot ongeveer 30 m diepte waarneembaar is. Signalen overeenkomende met reflecties van ongeveer 23 m -mv, de diepte waarop de te onderzoeken kleilaag ligt, zijn niet continuoGedeeltelijk is dit waarschijnlijk te wijten aan onvoldoende signaal-ruisverhouding. Over de continuiteit van deze kleilaag is dan ook geen uitspraak te doen. Ondieper zijn signalen zichtbaar in het zuidelijk deel en het noordelijk deel van de lijn. In het rniddendeel van de lijn is de datakwaliteit minder.
57
HOOFDSTUK 4
T~'NELBAK TEGELEN
4.1 Problefuatiek De niemvefijksweg A73 wordtin. Tegelen overeenlengte van ongeveer 500. m verdiept aangelegd.Tijdens de aanleg vindt een retourbemaling plaats. De ligging en continui"teitvan permeabelelagenzoals grind, is in verbandrnet dew retourbemaling en in verbandmet de grondwaterstfoJTIinglangsdeaan. te hrel1gentunnelbak,belangrijke informatie. .De.vtaagstelling op .dezelocatiebetteftdan .ookhet vaststellenvan.aanwezige..grindlagen en. 1110gelijke verticale discontinulteiten als gevolgen van de Peelrand-breuk die hier de A73 kruist. 4.2.
Data acquisitie
4.2.1 Sr.:!Wlfgolfreflectie setsmiek De metingenzijnuitgevoerd .1angseenmeetraai vanaf de Glazenapveldwegaan de noordzijde naar het zuiden,paraUel aan de Provinciale Weg (zie figuren 4.1a en 4.1b). De meetraai . bestaat deeerste ..142schoten uiteen hard gravelpad, daarna loopt de. meetraai door rossen een brede sloot aan de oostzijde en de sportvelden aan de westzijde. Dit dee1 van de raai is zacht en nat.
de.meetraai in Tegelen. De locatie van de meetraai valt niet samen met de positie van de huidige sonderingen. De huidige keuze is desondanks gelnaakt omdat: - de meetraai volgens het beschikbare kaartmateriaal mer samenvalt met de as van de geplande rijksweg; - een meetraai van voldoende 1engteover de beschikbare sonderingen niet uitvoerbaar is; 58
de meetraai over de Glazanapveldwegwel over voldoende lengte kan worden uitgevoerd en alsmede het verst verwijderd is van de Provinciale weg die veel ruis veroorzaa~'t als gevolg van verkeer.
Figuur 4.lb. Tegelen lotatiekaart. De veldroetingenin Tegelen zijn uitgevoerd met de parameters zoals.dieintabel 2.2 venneld staan met deaanpassingen in tabel 4.1. De weersornstandighedenwarengoed: geen regen en weIDigwind. De orngevingsruisopde locariewordtmetname veroorzaakt door de Provinciale weg die ongeveer50 m ten westen van de meetraai loopt en dOOf enke1e fietsers.
59
Tabel 4.1 Afwijkendeacquisitieparameters locatie Tegelen. 15m Bron interval Inlijn Bron-Geofoon afstand 3.0m 20-200 Hz Diet-lineair+ 3dB f octaaf SigMa! freqllenties 234 Aantal schoten (interval 0.25 m) 2-1454 CDP punten ....
4.2.2
Seismische sonderingen
Op donderdag 21 mei werd een seismische sonderingen uitgevoerd op de seismische lijn in Tegelen. De meting werd gezamenlijk door Grondmechanica Delft ("dual sensor' conus en sondeerwagen)en OYO-CAG (seismische bron en opname appararuur) uitgevoerd. De meting is uitgevoerd op CDP locaties 900 en 1300. Tijdens deze meting.is de conus dermate beschadigd datverdere metingen niet mogelijk bleken. De maximaal bereikte.diepte.is 7,9 m. 4.3
Verwerking van de gegevens
4.3.1 SRSgegevens De meetgegevens zijn. verwerkt volgens de procedure in paragraaf 2.2 met de volgende parameters. Tabe14.2. Dataverwerkingsparameters. Parameters Proces ... Deconvolutie Geometrie . 'traceediting(kill, mutes) TAR I Spherische spreiding Iiv2t, >. SpectralshaPwg AGC 600 ros ..........
.
v :::: 100 mls
...
..
Band doorIaatfilter
25..t10Hz
550 ros
AGC
NMOforward corr~e FK filter NMO reverse. coriectie .. CDPsoropg Hoogte cOITecties Velocity anaYSis NMO correcne Residual. Statics Post-residualvelocity
..
Varierend polygoon-tllter .
V=l00 mis Constant velocity Stacks, Initial velocity model, Interactive velocity analysis Maximum Power Autostatics .....
analysis
NMO stacking
...
. .
Plotting .(5 trace mixing)
.
...
.."
Het resultaat van de dataverwerking is een seismische sectie (figuur 4.2). 60
...
....
'TJ ~.
~
F.4 .f:>. i'->
0\ I->
4.3.2 Seismische sondering De verwerking van de gegevens bestond uit conversie naar 'two-way-travel time' en correctie voor de laterale afstand tussen bron en boorgat. De data, na correlatie uiteraard, en de tijddiepte relaties zijn weergegeven in figuur 4.3.
CDP 900 Tege1en Borehole
Seimnic
Measurements:
CMP 900 (Offset
-m.5
m)
Original Data Scurce.Receiver
,. - I >.
Distance (m)
r.. .It '... .. '. ... ,,' .-. n. ,. ...
.\\~~-aI ~
.
..
..
CMP :=900 120
BoreholeMeasuremcmta(Top Geoph) : Tog
100
10
J g
EO
40
I I 4:I J
~ dopdI(lit)
Figuur 4.3. Seismogram (hoven) en (twee-weg) tijd-diepte relatie in Tegelen op CDP 900.
62
4.4
Interpretatie
4.4.1
Geologie gebied tunnelbak Tegelen
De formaties, die in het onderzoeksgebied worden aangetroffentussen maaiveld en een diepte van 20 m onder NAP, zijn weergegeven in tabel 4.3. De gegevens van deze tabel zijn ontleend aan het lithostratigrafisch profiel van Rijkers en de Lang (1997) en aan de Geologische Overzichtskaarten van Nederland (Zagwijn en Van Staalduinen, 1975). Tabe14.3. Formaties in de ondergrond van de tunnelbak Tegelen. ChronostratigraLithostratigrafie fie Formatie van BovenKreftenheye Pleistoceen
Formatie van Veghel
MiddenPleistoceen
Formatie van OnderPleistoceen Tegelen
Kiezelooliet Formatie
Plioceen
Afzettingen overwegend rivierzanden ". met vrij grote lithologische variatie grove rivierzanden en grind laagpakketten van klei en zand
rivierzanden
Afzettingsmilieu rivierdal (Maas)
Diepte onderkant, m mv (t.o. v. NAP) 6-10 (12-16 m + NAP)
riviervlakte (Maas)
22 (Om NAP); komt niet voor aan horstzijde 6 (16 m + NAP) aan horstzijde; komt nagenoeg niet voor aan andere zijde < -20 (2m NAP)
vlakte van een meanderende rivier
riviervlakte (Rijn)
Het te karteren grind is onderdeel van de Formatie van Kreftenheije aan de zuidkant van de breuk en onderdeel van de Formatie van Veghel aan de noordkant van de Tegelen breuk. De patronen waarin dergelijke grinden voorkomen zuBen in beide gevallen gerelateerd zijn aan het proces van riviersedimentatie, waarbij vele vormen mogelijk zijn. De aanwezige breuk (Tegelen breuk) za1belangrijk zijn met betrekking tot het voorkomen van de grindlagen. 4.4.2
Aanvullende gegevens bij de seismische lijn
De tunnelbak Tegelen komt te liggen waar de Glazenapveldweg in deze plaats de Glazenapstraat kruist. Langs het trace van de aan te leggen rijksweg A73 is door Rijkers en de Lang (1997) een lithostratigrafische profiel opgesteld (TNG-rappon NITG 97-168-B: "Geologisch onderzoek A73-Zuid (Echt-Venlo)"). Het lithostratigrafische profiel ter plaatse van de aan te leggen tunnelbak is weergegeven in figuur 4.4. Aan de noordkant van de Tegelen breuk zijn in het lithostratigrafische profiel grindlagen zichtbaar op ongeveer 10 m diepte (Formatie van Veghel).
63
T
! c: Q) (6 0) Q,)
I-""
I
l..
~
~ tn.
I
I
d
0
I
N
~
115
e t) 0. (t! c
~(t! <5
0 ..t N
0 N N
0 d N 0 cO
0 <6 ~
q -:r .,.-
0 d 0 ..t 0
N
0 d 0
~
Figuur 4.4. Deel van lithostratigrafisch profiel A73 (Rijkers en de Lang, 1997).
64
q -:rI
E .:.: N
.,',
i8 i'~;'.
If
,
",
. I: :
~
., .,
'"
I""
,.
:', "
"
~. ","
.':..
' .
;~
,
..,,,..,..,...,
~.,;.
'.
,,,,,,,,,,,,
,
J
..
-
j
.;
..":: I:~ 'ii
-f.+-
I I
r
"
t
"-
:
'
~..;I
:~,
,.'::',
I-;~I'
.
r
T
'j
,.
.. I'
-
,
'~~F~
t
S :
..
,f
oI'j:;
¥~. Pi!J
(1fil
"I it ':f 'rd:~ I..
,
1 ."_
----
I
..
- - ----.-
Hi, fi'
"'!
'
~.
~
~
,
!
;
~
n
I
~f
!i
~
;i i ~~
;: ~
; i
:; ~ I I.
-+-, riL ~ . 2t. ~~ jltl 11
:+t; "!',
~~
-'
I-
i!ii.: II +-'+' fl.. "'II':I
''''!'i-f'''
~
,
I~~I H,~ ';'!~ "
~
.~I.ii
~:~:
b::::::::E..!..'.
,... ~"i; ~t:J - - - -
-".
+ ..
;, 'I' ~
H .. ,...
.'
, ~, , , , , ,
.~+t~~~.,
".1j-i '-;...
,hi
. ,,;..:...,.i,''-: -- - -":~ .1 . oj~ ~ ~~ - 'I~ ::
't" "-J.. ~+;
~:-:1~'!;
.;..
Ii
.".:~+:t~;i'~:~~H~':~. I~ -':
~
! +. ,,+!:it 1~..~ j ';1 I ~ ~ .~ j-I '11il
-I.".
i~ 21
~ ~ ~~1I
...
.".., ,-.,..,.....
,.:~
,
-i4,~-qi;1
,
: .:.:,0. :~
"
""::jDt:::; .. ._:.:~ .I"!!
~~~
-4 .'
..'
,."", ...:., " ." " ~~.""..,!
.I'"
':5=
,::',
,'::':, ,~.;,.:.
~'"
""-:-' . ~~~ "", . -; :':
""l~ ' "' !ii" t::t
/1 :!~z Jif":f ~ ~ Ht!
10; I
I'~'
1',.. ;F' '11~1
:~$.
,I
-
"'
1'1 . I; I~ 1/' "J I . i ' ,I"!, I H ~i .I ,I':, - I ! I 1'1 t-:I Ct' .' ! 1 . .'"I 1'1 ! t 1
, I ;' I ' '
. :
I
~
'
.
=r~
~'I
-
.. I: r
,II
,
~:- '1 ". ':. "-iI".
-I'
-'~ ~ .::.~.t "...1.
i
':, Ii II ';:1-' : i I:t I ;. if; if' ~ f' Ir .:& ~I' ! III ~ ~.tH-l;~~ -of to.~~~'" : j , I, ;. H.. ~.. . .: L~-; I I: ! i I' r' 11;ljfll!I.~~t. ;~~.;+ t :~. ; ! I , 1'1: I; 1 i !, 4' : "I:,
..
..., , ,,' , f"I 1.,1 .."T- ~ J.""!I: .: C :: " ~ :II :: ,. .: :: :: .: :: :: :' :: .. .. . .. .. .. ..
.I; ~' 'i..... " I
,
I-
I
L r
lIIIlil p,:.!,
"
& :
I! i " 1 ; ti. i :~--.:I t~.1 , f. I!I; ',"';: it:"1 ..I .. . I/"" f I . t I
E
''"-i
i-'-'-!.!
.
:~!-i : f
:1tI
J'
1'-.!
:
:
ril~i'l ; ,.1, I II','/f I J I .+. i : f+'fr" ~ I ;: I}: II: I 'z '!ill I ~ 1 ! .0;. I I ;I I ~! I ! :+ 'HI I ~ :~ ;
'r
:"' IIOj -
. . : 1 ;~j
111!tl
l
:;~
!I";IJ:~, ,dr l ~
:l,j~..... .
-
"
"
~
,.
-
':11:
-j'
i I 'il.,
j' ,;'" . ,;-OJ, ~-;.t
I~+I,...;, -
..
~
:...1-.~
.
+- t-: ~ IV.~ ~+ .' ~ . - 1"'-+ '~'~+-I : 1"-+
,t ~ i (i.
!I]~,_.:_:_,
.I. ; ;
; ,1Ja
'1/: Ii,
1'1'
Ir:f-i. Ilf
.
,.H-
! tr 'i+~::;~~
:;; :J: +1--: ; .i:~ 1,lt
I n~1 ~~.-;:'~+ : f' .. L: ;.
-
-----
n
I::~~ I~ $I :~~ :::I:~:f~i,1 H~~f;:~;;~~,::::';'>:,:' j . ~.. ~ I ~...,.!. iTI i; I !: I !~,~:r ..i' 11J ; i-";~' . j."'.,,\,iI;" . 1",;0'I I I,""";! I I I Ii. ~ "I ! I ." I I' I I IJJ Z&c:r..~,.~r~~~-."--"---"
"'" ~ c.. ~ ~ 0
M cci
c.. ~ ~ 0 !
I
I'
f
I i' ~j i'
.; ~
!i. . ~~ ~.: :.;
!~ n U'
;_L,
,
:::::
~
.. f :~ ~: i 1;; ; ~
;
-- .
~
---,
..
::\ I ;;I'
I' ..
~ $ ;
!
i
~ .; :ti ;
~
~ jM ~
;T"""
i
!i
~
.. :.. :!:
;~~, -"
!1 g ~
.
'-'. -' '~.~,'
:
1
a 1~
!!;~ ;u ~ ~
H ! n ~H
~
.- - - --
---
'~~.:~:-~11:n
;::::
~ ..
i 1
~!,;:I
i;
~...~~.! $
:
~ CI:)
:~ ~
S
~j' ~!
;;
CI:)
ii ;.>!~
:
I
::,';1:., ", . - -..-..- - _..- - - -- - -. - - -.
i!i ~I!~
E::-'~" .."~
ii
:J;
::
;!:: .. i: :!f: .! ~~ - t ! ~ ;:
I
.i . ;, 1'. ;! lh
,
n ~! !
I , -'
H: n :
~~'~~ Hi :::~I
i
~-,.,:,.; ! .i
i
1; : 111~ ! ! . ~ ~ ~jI..~. ii' '"ii '
\I i)::';.,-""" ,
.
! 1- .. --
C\J cci T"""
c..
~ ~ 0 I
.,-. CD
c.. ~
r
Figuur 4.5. Sonderingen en boringen in Tegelen met indicatie van enkele laagovergangen. 65
Tevens zijn op de locatie 5 sonderingenen twee boringen uitgevoerd (figuur 4.1b voor locatie en figuur 4.5 voor gegevens). Beide boringen liggen ten noorden van de veronderstelde breuk. Een van de sonderingen (DKMP 1.6.1) ligt ten zuiden van de veronderstelde breuk, de overige vier liggen aan de noordkant. Deze sonderingen zijn tot 20 m diepte gezet. 4.4.3
Tijd-diepte conversie CMP2
200.0
... ~
100.0
I I
I I I.J
-,- "~ .'
I
-r
I
-I'I-
I I
I 1
, I
I
I
I
,
I
I
1
I
I
"1- r -,- -, 1
~:c~ol
0.0 ('<)101'-0> "C"""
"C"""
"C"""
"C"""
dlepte (m)
Figuur 4.6. Tijd-diepte relatie op basis van stack-snelhedenTegelen en op basis van SCPT. Op basis van de stack-snetheden is een voorlopige tijd-diepte relatie bepaald. Deze is aangegeven in figuur 4.6. De snelheden zijn gelijk voor bet begin en bet einde van de lijn. (Dit is opmerkelijk, aangezien de seismische sectie er aan het begin en einde nogal anders uitziet). Deze tijd-diepte relatie is niet nauwkeurig (geschatte fout orde 1 -2 m). De snelheden in Tegelen (orde 110- 140 mls) zijn licht hoger dan die in Son. De tijd-diepte relatie op basis van de SCPT is ook aangegeven. De helling van de lijn (de snelheid) komtovereen met die van de stack-snelheden,maar de ligging is anders. 4.4.4
Globale interpretatie van het seismisch profiel
Het profiellaat een aantal duidelijke reflecties zien. Voor de lage station nummers (tot ongeveer 420) is daarbij een zeer ondiep (30 IDS,1,5 m), een ondiep (75 IDS,8 m) en een dieper pakket te onderscheiden. Voor zowel de hoge als de lage stationnunnners geldt dat de doordringing tot ongeveer 200 IDSis, overeenkomendemet ongeveer 19 m. Op het seismisch profiel zijn aanvankelijkmeerdere breuken geinterpreteerd. De belangrijkste breuk lijkt rond CDP 840 (station 420) te liggen. De seismische sectie suggereert dat het noordelijk deel (lage tation nummers) hoger ligt dan het zuidelijk deel. Verondersreld wordt daarbij dat de reflectie welke voor de hogere stations (zuidkant) lager ligt dan voor de lage nummers (noordkant) van eenzelfde maar door de beweging van de breuk verschoven laaggrens komt. Deze ligging van het hoge en lage deel is in tegenstelling met wat bekend is van deze breuk (Rijkers en de Lang, 1997), waarin het zuidelijk deel boger ligt dan het noordelijk deel.
66
Overigens werd ook opgemerkt dat de locatie van de breuk precies overeenkomt met de verandering van materiaal aan het oppervlak (van een hard gravelpad, naar een deel van de raai dat zacht en nat is) en met een verandering in de hoogte van het maaiveld van ongeveer 0,5 m. Na uitvoering van twee gewone CPT's tot ongeveer 17 m diepte aan weerszijden van de breuk, is komen vast te staan dat er geen op CDP 840 geen breuk in de ondergrond aanwezig is. Het schijnbare effect van de breuk in de sectie wordt kennelijk geheel veroorzaakt door de hiervoor genoemde veranderingen van maaiveldhoogte en verandering van oppervlaktemateriaal. 4.4.5 Detail-interpretatie en vergelijking met resultaten van sonderingen De sonderingen en boringen zijn weergegeven in figuur 4.5. Strikt -genomen valt er geen duidelijke grindlaag af te leiden uit de sonderingen. Ook het feit dat de sonderingen zijn doorgezet tot 20 m geeft aan dat er tot deze diepte geen sprake is van 'grindlagen', maar hoogstens van zandlagen waarin grind voorkomt. In boring B1.6.2 is in de monsterbeschrijving wel sprake van een grindlaag.
De sondering welke het dichtst bij de seismische lijn ligt (DKMP.1.6.1 op CDP 1091, offset 50 m) laat een sterke verhoging van de conusweerstand zien op een diepte van 8 m -mv, tevens een zeer laag wrijvingsgetal rond ll-mv hetgeen op zeer grof zand duidt en op 13 m mv ligt een kleiJleemlaagmet een hoog wrijvingsgetal. Volgens de stack-snelheden komt dit overeen met tijden van ongeveer 95 ms, 140 ms en 160 ms respectievelijk. In de ondergrond bevinden zich waarschijn1ijk een of meerdere (deel)breuken. Vanwege de afstand van de sondering tot de seismische lijn is het daardoor niet eenduidig aan te geven in welk blok ten opzichte van de breuk de seismische lijn ligt. De sterke reflecties in de buurt van de sondering liggen op 125 ms (8 m) en 190 ms (15 m). De reflectie op 125 InS zou derhalve met de top van de laag grof zand overeen kunnen komen, De uit te voeren' seismische sonderingen kon hier over geen nader uitsluitsel over geven omdat de seismische conus op een diepte van 7,9 m beschadigd raakte. De gewone CPT die is uitgevoerd geeft echter aan dat de conusweerstand op 8 m sterk toeneemt (CDP 900, figuur 4.7). Waarschijn1ijk komt dit niveau overeen met de reflectie op 125 ms. Volgens het NITG (Rijkers en de Lang, 1997) ligt de Tegelenbreuk over de seismische Hjn (zie figuur 4.1b). De sonderingen DKMP1.6.1, DKMP1.6.2 en DKMP1.6.3 suggereren echter dat tussen deze sonderingen geen breuk aanwezig is: de verhogingen van de conusweerstand en wrijvingsweerstand (en wrijvingsgetal) is op ongeveer gelijke diepte (circa + 14 m NAP), en voor de verhoging van het wrijvingsgetal (leernlklei) geldt hetzelfde (circa +8 m NAP) terwijl de veronderstelde verticale beweging langs de breuk in de orde van 17 m is. Ook de in het kader van dit project uitgevoerde sonderingen tonen dat er geen breuk is op deze locatie (figuur 4.7). In sondering DKMP1.4.1 heeft de laag leernlkleilaag een ander karakter. Het voorkomen van grind in boring B1.6.2 en het ontbreken ervan in boring B1.6.3 is mogelijk slechts een gradueel verschil in samenstelling van het materiaal. De sondering DKMP1.6.2 suggereert dat bet niet om puur grind gaat.
67
(MPo)
CONUSWEERSTANO
0\ 0\ 0\
00
'TI~.
to
JO
20
-_.
~!i > 0 ~j
=-=:
~UO=I:Jo 1.20$ ---~-,
'ci
...
i
17
;
(in
g
!
.g
=
~0
I !
i
! :~
I
i
i
I
... ..1 JU JU ....
1U ...
I
--
-It
-12
= --
..
8 -.
I
i
~..
-
i : ~!
.~-- m,'
_.."1-
-
IU ,U
-
~--
-
!
.. .-~
,-~
-
I
-22
I
I
--.
j
Ti .........
.....-
~
-. --- -..--
--, 1-- --
-- .--..-- -
i
'
I
i
I
i
JoIofMIItlliQJ.»tO """PII)II.811
-20
i 1
I
.
'
SONDERING
BUL C5
L200
0."= '111'8 HO~
l I
UUECHAHICA =:.:.. SCHUlfGOlFSEISMIEK
SONOERING
b.
-~-
-
-
i
-t--
-30 »1»4
1998-0&-20 CO-379720
CPT8DO
I
I
UOO SCKJIFGOlfSEISUI£K
a.
s nen
-..- -
-2. i
~~I -~
g
I..., Ip.t
!
i
-
P.31 J J... I... I
-
I
->2
,... .....
-II
-.-'
J
-
I
~~-,.
VI
i
~'
i
--...
(1) 1:1
,-"5
i
~I
. ."
"".
I i
,.
I
g
~0
!
(X)
j:
!
!
0
rin
!.
!
~.
-""
1-
0.2
!
-i- f--_
!
.;
.
,
0
I--
'-
i
!
-
I
I -Ii
I
!
f--
i i
u u u u u u ... u u u -<E u
I
:
:
:
i
S.
-..14
.
,~i;
:-~
-- = ..IU ..,
- = I
. J;:'
... u ! '..,: u U N U u 6.1 I u u u u -~ u
-;--
I i
~'
1
:
'.-+
5
I
z..
-r- ~--
~8
c:r
£-2
L:5f--
~~~-
1 J
~() S6 00 0 0
..
I
~! i
I
~ I~
"'.
~F:=
<[
uv: 0
I~
j
:
$0
~
WRIJVINGSGETAt.
PtMTSEUJKE WRUVING (MPO)
(MPO)
!
t
.::
t-1 (1)
CONUSWEERSTAND
."-
I
~111
(X)
0.1
0
I--
---
MY
~1 ~-,
WRLMNGSGETAl
PLMTSEUJKE WRIJV\NG (t.4Po)
: ! 1~ItI6)Jtt!ilClil '_CQIS) I II CIt,.,
~ CO-379720
ID'" o.n::
CPT900
BUL C6
...
4.5 Conclusies Op de sectie in Tegelen was aanvankelijk een breuk gedetecteerd. Indien daadwerkelijk aanwezig, is een dergelijke breuk van groot belang voor de ligging van eventuele grindlagen in de ondergrond. Uiteindelijk bleek de breuk niet aanwezig in de ondergrond, maar door een combinatie van verandering van maaiveldhoogte en oppervlakkig materiaal te worden gesuggereerd. Na uitvoering van de CPT blijkt dat de belangrijkste reflectie in het profiel overeenkomt met een niveau waarop de conusweerstand sterk toeneemt.
69
HOOFDSTUK
5
AQUADUCT GREUNSIHEMPENS
5.1 Problematiek Op de loeatie bij Hempens wordt een nieuw aquaduet aangelegd: "Aquaduet Greuns". Dit aquaduet bestaat deels uit een bak die tot 20 m - maaiveld wordt aangebraeht. In de ondergrond bevindt zich echter keileem die mogelijkerwijs grote, diameter> 50 em, keien bevat die een obstakel kuooen vormen tijdens de uitvoering. De keien kuooen problemen veroorzaken tijdens het afgraven van de locatie en het heien van damwanden. Bovendien kunnen zij schade aanrichten aan de folie die zal worden aangebraeht. De vraagstelling op deze locatie richt zich op het kunnen vaststellen van voorkomens van deze keien in de keileem. 5.2 Veld-metingen De veldmetingen in Hempens, nabij Leeuwarden, zijn uitgevoerd met de parameters zoals die in tabel 2.2 vermeld staan met de aanpassingenin tabel 5.1. Tabel 5.1. Afwijkende aequisitie parameters locatie Hempens. Broninterval In1ijn Bron-Geofoon afstand Signaal frequenties
2.0m 2.0m 25-200 Hz niet-lineair + 3dB I octaaf
De CDP bedekking, ofwel de horizontale stack, komt hiermee op 6.
De metingen zijn uitgevoerd langs een rechte meetraai door de pereelen van een boerderij (zie figuur 5.1). Deze percelen bestaan uit hobbelig grasland en worden momenteel gebruikt voor het houden van schapen. De afzonderlijke percelen worden afgeschermd door sloten met een breedte van 2-3 meter. Deze sloten veroorzaken gaten in de bedekking, of tenminste een lagere CDP-bedekking. Van de 253 bron-posities vallen 5 in een sloot. De temperatuur ligt zowel 's nachts als overdag onder of rond het vriespunt zodat het maaiveld bevroren is. Parallel aan het trace loopt het riviertje de Greuns en een rijksweg, die redelijk druk is en daardoor een hoog achtergrond ruis-niveau veroorzaakt. Van tijd tot tijd moeten de metingen worden stilgelegd voor een regenbui. De meetraai vangt aan bij boring B2A (eoordinaat 576103N, 185714E)en loopt vervolgens tussen B5 en B25 door naar B38 (576052N, 186172E).
70
..
Figuur 5.1. Locatiekaan SRS Ujn Hempens.
5.3. Verwerking van de seismische gegevem De meetgegevenszijn verwerktvolgens de procedure. inparagraaf 2.2 met de in tabel 5.2 aangegevenparameters. De verkregen seismische sectie is weergegeven in figuur 5.2.
71
Tabel 5.2. Dataverwerkingsparameters.
Proces Deconvolutie metingen Geometrie Trace editing (kill, mutes) TAR Band doorlaatfilter Spectral shaping AGe FK filter CDP sorting Hoogte correcties Snelheids analyse NMO correctie Residual Statics Post residual velocity analysis CDP stacking Plotten Aantal schoten CDP punten
5.4
Parameters
Spherischespreiding lIv2t, v = 80 mls dB/s correctie, 6 dB/s 30-100 Hz 30-100 Hz 600 ms Varierend polygoon-filter V=85 mls
Maximum Power Autostatics
253 . 6 - 2069
Interpretatie
5.4.1 GeologiegebiedaquaductGreuns De formaties, die in het onderzoeksgebied worden aangetroffen tussen maaiveld en een diepte van ruim 50 m, zijn weergegeven in tabel 5.3. De gegevens van deze tabel zijn ontleend aan de sonderingen in het geotechnisch langs- en dwarsprofiel en aan de Geologische Overzichtskaarten van Nederland.(Zagwijn en Van Staalduinen, 1975).
72
'TJ
i' V\
~
S.Wav~ Reflection Seismic rtME SECTION COB/CUR L200 Location: Hempens D
C Souroolnwval: 2.0m fH,q$Jvor:26Hz..horiz,. 9~ophone No. of g<sophonec:;i)enne!s: 48 Recelv"r !f'Ite!'\l$I:O.5 m Sel$mQgf~h:DAS-1 f!e<=
TO
...-. 0 4>
20
30
40;
j
w
,
Tabe15.3. Formaties in de ondergrond van het aquaduct Geuns.
Uthostratigrafie
Chronostratigra- Mzettingen fie
Westland Formatie
Holoceen
Formatie van Twente Formatie van Drente Formatie van Urk
Weichselien Saalien MiddenPleistoceen
Afzettingenvan Duinkerke (klei) op Hollandveen dekzandenen smeltwaterzanden keileem grove rivierzanden, soms grind en dikke klei- en veenlagen op een bepaald niveau
Afzettingsmilieu
zee,lagune
land in periglaciale tijd grondmorene van landijs riviervlakte (Rijn)
Diepte on(mderkant NAP) (mv 0.5 m NAP) klei:l,5- 4,0 veen: 3,0-4,5 5,0 - 9,5 11,0 ~50
Het seismisch onderzoek richt zich op de detectie van zwerfkeien in de keileem, die voorkomt in het dieptebereik van 5-11 m onder NAP (formatie van Twente en Formatie van Drente). 5.4.2 Aanvullende gegevens bij de seismische lijn Het aquaduct Greuns komt te liggen op enkele kilometers ten zuiden van Leeuwarden, op de weg naar Drachten. De locatie van de seismische lijn, die in dit gebied is opgenomen, is weergegeven in figuur 5.1. Op en om de plaats van het toekomstige aquaduct zijn een groot aantal sonderingen gemaakt. Op deze profielen zijn geen keien aangegeven 5.4.3
Interpretatie seismisch profiel
Het seismisch profiel toont een ondiepe continue reflector (rond de 70 ms). Deze komt waarschijnlijk overeen met de ondiepe veenlaag die aanwezig is in de ondergrond (basis ongeveer 3 m -mv). Onder deze ondiepe reflectie wordt op verschillende plaatsen verstrooid signaal waargenomen, niet meer in de vorm van continue lagen. Daarbij dient opgemerkt dat bij het verwerken van de gegevens juist is geprobeerd om verstrooide signalen van locale objecten (zogenaamdediffracties) te versterken ten opzichte van ander signaal. De aanwezigheidvan deze diepere signalen (rond 180 ms) worden verondersteld atkomstig te zijn van groepen van keien in de keileem. De seismische sectie geeft aan dat er twee groepen van keien verwacht kunnen worden: van CDP 250 tot 370 en van CDP 650 tot 1000. In figuur 5.3 is een kleurweergave van het bewerkte seismisch profiel waarin het gemiddelde van de absolute waarde binnen een venster zijn weergegeven. In een dergelijke weergave komen de relatief hoge amplitudes, overeenkomend met de vermoede locaties van groepen zwertkeien, beter naar voren. De keien hoeven niet verticaal onder de lijn te liggen. Het signaal kan atkomstig zijn van een strook van maximaal 10 m aan beide zijden van de lijn. 74
HOOFDSTUK 6 HOOFDOORP
6.1 Probleemstelling Tijdens de uitvoering van sonderingen ten behoeve van een fly-over over een spoorbaan nabij Hoofddorp bleek op enkele plaatsen de diepte tot het pleistocene zand aanmerkelijk groter (25-30 m) te liggen dan verwacht (20 m). Deze verschi1lenworden naar aIle waarschijn1ijkheid veroorzaakt door lokale geulen in het Pleistoceen. Dit heeft uiteraard een grote invloed op de lengte van de palen die geslagen moeten worden. De vraag is of met behulp van ondiepe retlectie-seismiek met schuifgolven een beter beeld kan worden verkregen van de aanwezigheid en omvang van deze geulen. 6.2 Data acquisitie De metingen zijn uitgevoerd aan de oostzijde van de nieuwe fly-over, net ten ZW van NSstation Hoofddorp. Het terrein onder de tly-over, de oorspronkelijke meetraai, bestaat uit een reeks parallelle sporen welke in een ballast-bed zijn aangelegd. Zowel vanwege de dempende werking van het grind onder de fly-over alsmede vanwege de veiligheid tijdens de metingen, en de daarvoor benodigde toesternming en veiligheidsmaatregelen, is besloten de seismische metingen uit te voeren in de berm aan de westzijde van een weg, parallel aan de sporen, ongeveer 40 meter ten ZO van de fly-over.
Figuur 6.1a. Globale locatie van de meetraai in Hoofddorp. De metingen zijn uitgevoerd vanaf km 2-0.020(coordinaten 107262N, 4779030, km 20.020) tot km 19.620 (coordinaten 107548N, 4781720), zie figuur 6.1a en 6.1b. De NW berm is voldoende breed om de vibrator te plaatsen en bestaat hoofdzakelijk uit zand. Op enkele plaatsen is de berm echter te smal voor de vibrator en zijn de schotpunten op het asfalt wegdek uitgevoerd. Op een deel van de meetraai liggen de schotpunten op betonnen platen in de berm. 77
Er was weinig wind, zodat de achtergrond-ruis hiervan betrekkelijk laag is. Echter, de metingen werden regelmatig onderbroken vanwege overvliegende vliegtuigen en passerende treinen. Tijdens deze momenten is het ruis-niveau dermate hoog dat gestopt moet worden met de metingen. 478400
r-
T
i
478200 I
478000
Meek-
477800
107300
107100
---
107500
98W1--32
107700
sondering met indicatienummer seismische lijn met CMP begin en eindpunt
Figuur 6.1b. Locatiekaan seismische lijn en sonderingen (Hoofddorp).
De veldmetingen in Hoofddorp zijn uitgevoerd met de parameters zoals die in tabel 2.2 vermeld staan met de aanpassingen in tabel 6.1.
78
Tabel 6.1. Afwijkende acquisitie parameters locatie fly-over Hoofddorp. Bron interval InIijn Bron-Geofoon afstand Signaa! frequenties Aantal schoten CDP punten
1.5 ml CDP fold: 8 3.0m 15-120Hz niet-lineair +3dB loctaaf 257 6-1606
6.3. Verwerkingsparameters De meetgegevens zijn verwerkt volgens de procedure in paragraaf 2.2 met de volgende parameters. TabeI6.2. Dataverwerkingsparameters. Proces Deconvolutie metingen Geometrie Trace editing (kill, mutes) Aanpassing signaal spectrum TAR
Parameters
10-0, 15-90, 20-100, 320-100, 330-90, 350-0 Spherische spreiding lIv2t, v = 125 mls dB/s correctie,6 dB/s Varierend polygoon-filter
FK filter Zero phase spiking deconvolution 20-90 Hz Bandpass filter CDP sorting Constant velocity stacks, Initial velocity model, Velocity analysis Interactive velocity analysis NMO correctie & stacking FK filter FX deconvolution Cdp:6-1606, 4OOm,fold=8 Plotten De verwerking heeft geleid tot de seismische sectie weergegeven in figuur 6.2.
79
OQ 0
(01)
":r1
~.
OYO-CAG
'"'1 0\
$-Wave..Refleciion.Seismic TIMESECTION COB/CUR L200 location: Hooflioorp
N
Dale III acquisition; 4.2.98 - 5.2.98 Sour".;>: OYO.CAG Horiwntal Vibrator Vibralorsweep: 15-120 Hz Sweap length: 7.5 sec Source interval: 1.5 m RecaNer: 28 Hz. hor!z. geophona No. of (leophone ehaMelsAB Racwer Interval: 0.5 m Seism09raph: DAS-1 Record length; 8.19 sac Sa.mple rale: 0.5 msec CDP slae!, fold: 8
() 1/1 g
..
,.-.. 0 Q) IJ! g
g 1/1, E, 'I
6.4
Interpretatie
6.4.1
Geologie onderweksgebied
De formaties, die in het onderzoeksgebiedworden aangetroffen tussen maaiveld en een diepte van enkele tinta1lenmeters zijn weergegeven in Tabel 6.3. De gegevens van deze tabel zijn ontleend aan de Geologische Overzichtskaartenvan Nederland (Zagwijn en Van Staalduinen, 1975). Tabel6.3.
Formaties in de ondergrond nabij Hoofddorp.
Lithostratigrafie
Westland Formatie
Chronostratigrafie Holoceen
Formatie van Twente Eem Formatie Formatie van Drente
Weichselien Eemien Saalien
Formatie van Urk
MiddenPleistoceen
Afzettingen
Afzettingsmilieu
afzettingen van Calais dekzanden en smeltwaterzanden zanden en kleien keileem
zee, lagune
grove rivierzanden, soms grind en dikke klei- en veenlagen op een bepaald niveau
land in peri glaciale tijd zee grondmorene van landijs, fluviogalicaal rivierv lakte (Rijn)
Diepte onderkant (m-mv) ca. 7 - 20 ? rond 18 >20
~?
Het seismisch onderzoek richt zich op de detectie van geulen welke zijn ingesneden in de pleistocene afzettingen (alle aangegeven afzettingen ouder dan Holoceen) tot een diepte van ongeveer 30 m. Tot ongeveer 20 m kan naast de Westland Formatie, niet in de geulen, de Formatie van Twente, de Eem Formatie en de Formatie van Drente voorkomen. 6.4.2
Aanvullende gegevens in de buurt van de seismische
lijn
Aan de noordwestzijde van de weg zijn veel sonderingen uitgevoerd. Zie hiervoor de bijgevoegde kaart met sonderingen (figuur 6.1b). De posities van deze sonderingen langs het seismisch profiel zijn aangegeven in tabel 6.4.
81
Tabel 6.4. Sonderingen lang het seismisch profiel in Hoofddorp, zie tekst.
lijn CDP offset (m) sondering Afstand vanaf begin lijn (m) 1149 320 80 +14
1147 1145 1143 1142 1141 1155 1156 1157 1158 1159
115 150 184 217. 247 282 321 355 388
460 600 736 790 868 988 1128 1284 1420 1552
+13 +10 +9 +13 +9 +4 +10 -1 +3 -9
diepte toename conusweerstand (m-mv) (TP) 16 (met sterke
afname op grotere diepte) 16 15 15 18 15 18 13 13 16 17
+': ten westen -': ten oosten Ook is aangegeven op welke diepte .de conusweerstand sterk toeneemt (deze diepte wordt verondersteld de top Pleistoceen (TP) te zijn). Van de sonderingen is ten behoeve van de bouw van de fly-over geen geotechnisch profiel gemaakt. 6.4.3 Tijd-diepterelatie Op basis van de stack-snelhedenis een voorlopige tijd-diepte relatie bepaald. Deze is aangegeven in figuur 6.3. Vit de figuur valt af te lezen dat er een zekere variatie in tijd-diepte relatie bestaat voor de drie CDP's waarvoor de berekening is uitgevoerd. Voor een diepte van 18 m geldt een verschil van ongeveer 30 IDSvoor de twee uitersten (21%). De onderlinge verschillen nemen geleidelijk toe met de diepte.
82
Een andere aantekening welke dient te worden gemaakt is dat dit niveau op aIle sonderingen langs de seismische lijn voorkomt, terwijl de seismische sectie een vrij varierend beeld laat zien in lateraIe richting. Als voorbeeld kan gekeken worden naar het niveauverschil van Top Pleistoceen in sondering 1141 (CDP 868, 217 m) en 1155 (CDP 988, 247 m), zie figuur 6.5. Het niveauverschil in de twee sonderingen komt niet helder terug in de seismische sectie. Hetzelfde geldt voor de niveauveranderingen tussen sondering 1155 en 1156. Deze laterale veranderingen van de reflecties lijken hier derhalve niet eenduidig aan dit niveau gecorreleerd. Daarbij moet opgemerkt dat de sonderingen een zeer grillig beeld geven van de ondergrond. De lateraal sterk varierende reflecties weerspiegelen voor een deel dit grillige beeld van de ondergrond. Echter, het sterk lateraal varierende b,eeldvan de reflecties wordt ook veroorzaakt door wisseling van de datakwaliteit. Door deze complicatie is een eenduidige interpretatie van de seismische sectie niet mogelijk met de beschikbare gegevens. 6.5 Conclusies Hoofddorp In Hoofddorp is een seismische sectie opgenomen waarin op verschillende locaties reflectiesignalen kunnen worden geidentificeerd, waarvan sommige, zoals de reflecties aangegeven met geel in figuur 6.4, de locaties van geulen lijken te duiden. Door de grillige ondergrond enerzijds en de variabele kwaIiteit van de seismische gegevens anderzijds, aIsmede het ontbreken van snelheidsinformatie, kan.met de beschikbare gegevens geen eenduidige interpretatie worden verkregen. Het lijkt zinvol om I de toekomst een seismische sondering in Hoofddorp uit te voeren om de hoge snelheden welke door de stack-snelheids-analyse worden gesuggereerd te verifieren. De locatie van de sondering dient in ieder gevaI te bevestigen of de ondiepe reflectie 3. inderdaad overeenkomt met de veenlaag in de sondering. Voorstel is om de seismische sondering rond CDP 1300 te plaatsen en tot 20 m -my uit te voeren (reflectie 3. en 4.). Eventueel ook standaard CPT's op CDP's 1240 en 1260 (310 en 312 rn) om te checken of de scheefliggende reflectoren daar overeenkomen met scheefliggende lagen in de ondergrond.
85
~ O <;I"
j
2:; (;)
2:; (;)
~ 1;'Q '" ~ iB ~ ;:: 2:; (;) .
tn ;;. :2 :g (;I'j ~;:;:
<:>
~
t N '";J
~'
I
Figuur 6.5. Deel van seismlsche sectie met locaties van CPT's en de cOll8usweerstand (rechts) van deze CPT's.
86
HOOFDSTUK
7
ROTTERDAM
7.1 Probleemstelling De locatie wordt gekenmerkt door een opeenvolging van zachte lagen van klei, zand en veen. Bovendien lijkt in het geotechnisch profiel dat de overgang naar de pleistocene zanden niet vlak is vanwege een rivieropvulling met zand. De vraag is of met behulp van schuifgolf retlectie seismische metingen de opeenvolging en laterale continuiteit van klei, zand en veenlagen in kaart gebracht kan worden en of het signaal voldoende sterk is om de overgang naar de pleistocene zanden te kunnen waarnemen.
7.2 Data acquisitie De metingen zijn uitgevoerd over het trace van de Hoge-Snelheids-Lijn (HSL) ten zuiden van het oostelijke deel van vliegveld Zestienhoven, ten noorden van Rotterdam. Op deze locatie kruist de HSL via een tunnel het Groene Hart (zie figuur 7.1). De meetraai start bij sondering S32052 en strekt zich in noordelijke richting uit over een lengte van 314.5 meter. De coordinaten van het begin en eindpunt zijn (91055,441258) en (91133,441564) respectievelijk. Het terrein bestaat uit een zandige bodem welke aan het begin van de meetraai zacht is, halverwege het traject naar de weg harder wordt, en aan de andere zijde van de weg weer zachter wordt. Daar waar de meetraai de weg kruist zijn alleen schotposities op het wegdek uitgevoerd en liggen de geofoons aan'\veerszijden van de weg. Het veldwerk yond plaats op 31 maart en 1 april 1998. De weersomstandigheden waren redelijk, er stond weinig wind en het was droog, waardoor de achtergrond-ruis betrekkelijk laag was.
87
"::r. :\}",,::,;,:,::~).~;~<;(i\i$-f;~tO
N
r
Figuur 7 .1.G1obale locatie vande rneetraai. in Rotterdam;
De veldmetmgen in Rotterfuunzijn.uitgevoerd met de parameters zoals die in tabel 2.2 vermeld staan metde aanpassingenin !abd 7. L Tabe17.1. Afwijkende.acquisitie parameters locatie HSL.Rotterdam. Broninterval lruijn Bron-Gt;ofoon afstand Signaal. frequenties Aantal schoten
CDP punten
88
1.0m I CDP fold: 12 3.0m i 20-150 Hz uiet Hneair. + 3dB I octaaf 1311
8-1266
..--
7.3 Verwerkingsparameters De meetgegevens zijn verwerkt volgens de procedure in paragraaf 2.2 met de volgende parameters. Tabel 7.2. Dataverwerkingsparameters. Proces Deconvolutie metingen Geometrie Trace editing (kill, mutes) Aanpassing signaal spectrum TAR AGC FK filter Zero phase spiking deconvolution Dynamic SIN filtering Bandpass filter CDP sorting Velocity analysis NMO correctie & stacking FK filter FX deconvolution Plotten
Parameters
10-90, 15-100, 100-100, 110-90, 130-0 Spherische spreiding 1/v2t, v = 100 mls dB/s correctie, 6 dB/s 325 ms Varierend polygoon-filter
20-130 Hz Constant velocity stacks, Initial velocity model, Interactive velocity analysis
Cdp:8-1266, 314.5, fold = 12
89
De gegevensbewerking heeft geresulteerd in drie seismische secties. Het betreft een 'final stack' en twee zogenaamde 'constant velocity stacks' (Figuren 7.2a, 7.2b en 7.2c). 7.4
Interpretatie
7.4.1
Geologie onderzoekslocatie
De formaties, die in het onderzoeksgebiedworden aangetroffen tussen maaiveld en een diepte van enkele tienta1lenmeters zijn weergegeven in Tabel 7.3. De gegevens van deze tabel zijn ontleend aan de Geologische Overzichtskaarten van Nederland (Zagwijn en Van Staalduinen, 1975) en de Vereenvoudigde geologische kaart van Rotterdam en omgeving (RGD, 1990). Tabel 7.3. Formaties in de ondergrond nabij Rotterdam. Lithostratigrafie
Westland matie
Chronostratigra- Afzettingen fie
For- Holoceen
Formatie van Kreftenheye Formatie van Kedichem
Weichselienl Eemien Onder Pleisto ceen
Afzettingen van Duinkerken en Calais en Hollandveen grove grindhoudende zanden fijne zanden en kleipakketten
Afzettingsmilieu zee, lagune, en kom en geulafzettingen Rijn en Maas Rijn en Maas
Diepte onderkant (m-mv) ca. 0-15
15 -
-
Het seismisch onderzoek richt zich op de detectie van de top pleistocene afzettingen (alle aangegeven afzettingen ouder dan Holoceen) tot een diepte van ongeveer 20 m en op de lithologische overgangen in de Westland Formatie. 7.4.2
Aanvullende gegevens in de buurt van de seismische lijn
Langs de meetraai zijn de volgende sonderingen en boringen beschikbaar: Tabel 7.4. Sonderingen langs de seismische lijn. Sondering
CDP
S32052 S32051 S32050 S32049 S32048 S32047 S32046
8 204 408 664 808 1008 1204
afstand van begin lijn (m) 2 51 102 166 202 252 301
De offset van de sonderingen ten opzichte van de lijn is verwaarloosbaar. 90
Tevens is er een boring (B32173) welke op CDP 396ligt, vlak naast sondering 532050. Voor het onderzoek is een geotechnisch profiel beschikbaar dat gebaseerd is op deze gegevens (figuur 7.3). 7.4.3 Tijd-diepterelatie Op basis van de stack-snelheden is een voorlopige tijd-diepte relatie bepaald. Deze is aangegeven in figuur 7.4. De CDP's zijn gekozen daar waar duidelijke reflectiesignalen in de dataset aanwezig zijn. Uit de figuur valt af te lezen dat er een zekere variatie in tijd-diepte relatie bestaat voor de twee CDP's waarvoor de berekening is uitgevoerd. Voor een diepte van 20 m geldt een verschil van ongeveer 30 ms voor de twee uitersten (orde 10%). De onderlinge verschillen nemen toe met de diepte.
500.0 400.0
- L _L _1- -'- _1- _I_..J- _1__1 -CMP319 -CMP
-3D.0 ... ~
-
-
200.0
1042
V NITG Delft
100.0
0.0 ('I') IJ)
r--
r-:.
m '(8'"'
--
diepte (m)
"I""'" "I""'"
Figuur 7.4. Tijd-diepte relatie op basis van stack-snelheden (CDP 319 en CDP 1042) en op basis van snelheidsinformatie van Van Dalfsen (1989).
Binnen het NITG is op het eigen terrein in Delft een schuifgolfsnelheidsprofiel uit een boorgat beschikbaar (Van Dalfsen, 1989). De geologische omstandigheden zijn hier globaal gelijk aan die van de onderzoekslocatie in Rotterdam. Dit snelheidsprofiel is ook gebruikt om een tijd-diepte relatie te bepalen welke ook is aangegeven in figuur 7.4. Het is duidelijk dat de tijd-diepte relatie op basis van de CDP's belangrijk verschilt van die van de metingen in het boorgat in Delft. Dit wordt vooral veroorzaakt door de aanwezigheid van een zeer lage snelheden in de bovenste meters. Deze lage snelheden (orde 50 mIs) in slappe klei en veenlagen zijn aannemelijk voor dergelijke 'slappe' materialen. 7.4.4
Algemene interpretatie van de seismische sectie
De interpretatie richt zich op de twee 'constant velocity stacks': tijdsectie met constante snelheid van 100 (RA, figuur 7.2b); tijdsectie met constante snelheid van 130 (RB, figuur 7.2c).
Ieder van de seismische secties laat informatie zien welke niet op een andere sectie te zien is. Ieder van de seismische secties wordt gekenmerkt door een beperkt gebied waarin signaal waameembaar is dat wordt gemterpreteerd als reflectiesignaal. De gebieden met reflecties 97
zijn (dieptes zijn aangegeven op basis van de CDP snelheidsanalyse, tussen haakjes de diepte uit de metingen in het TNO-boorgat): positie 1-100,250-350 IllS (RA), overeenkomend met ongeveer 13 - 20 m (6 - 11 m); positie 15-27, rond de 370 IllS (RB) overeenkomend met ongeveer 21 m (13 m); positie 75-140, rond de 350 IllS (RB) overeenkomend met ongeveer 20 m (11 m); positie 225 tot einde lijn rond de 220 IllS (RA) overeenkomend met ongeveer13 m (5,5 m);
positie 200 tot einde lijn 200-300 IllS(RB) overeenkomendmet ongeveer 11 19 m (5 - 8 m). ~
Verder komen signalen voor welke scheve gelaagdheid suggereren in vooral het bovenste deel van de sectie (bijv. RA en RB CDP 500-600 van 0-200 IllS). Vooralsnog wordt er van uit gegaan dat het hier om restanten van ongewenst signaal (bijv. oppervlaktegolven) gaat en geen reflecties betreft. In het gebied positie 275- 325 in de bovenste 200 IllS komt op beide secties opvallend weinig reflectiesignaal voor.
Er zijn indicaties van geulvorming in de secties. Deze zijn op de volgende locaties: - RA: tussen positie 185 en 215 tussen de 250 en 370 IllS(13 en 21 m); - RA: tussen positie 285 en 295 tussen de 250 en 350 IllS(13 en 20 m). De belangrijkste reflecties op de twee naar diepte geconverteerde secties (snelheid 110 mls) liggen op verschi1lendedieptes (zie figuur 7.5). Op een locatie kruisen de reflecties van de twee secties elkaar (CDP 1180. positie 295). Kennelijk komen geheel verschillende reflectoren naar voren in de twee secties. Ook is het mogelijk dat een dergelijk patroon van signaal ontstaat doordat bij verschi1lendesnelheden verschillende fasen van residuen van oppervlaktegolven in de sectie stacken. In het laatste geval is het prominente signaal in de secties niet atkoIllStigvan een reflector in de ondergrond. De belangrijkste
overgang
in het geotechnisch
profiel is de klei
- zand
(slibhoudend)
- over-
gang welke ligt tussen ongeveer 8 en 12 m -my (Top Pleistoceen). Het zandpakket strekt tot ongeveer 30 m -mv, waaronder zich wederom kleien (Formatie van Kedichem) bevinden. De reflectoren van RA en RB representeren mogelijk deze overgang van de klei naar het zand. Vooralsnog wordt sectie RA meer in detail beschouwd. De reflecties in RA zijn weergegeven in figuur 7.5. In het verloop van de reflectie in het zuidelijk deel van de sectie is een hoogteverschil zichtbaar. Twee opeenvolgende sonderingen (S32OO51 en S32050)liggenjuist op de toppen van deze structuurop12 m -my. De diepte van de reflectie komt mogelijk overeen met de overgang klei-zand. Het is de moeite waard na te gaan met een sondering of de overgang zand-klei daadwerkelijk dieper ligt tussen deze twee sonderingen.
98
Z
N
~
a... ~ 0 ~o
re
\
0 .,.-
I
,
I
\
,,
\
,
I
,, ,,
",
"
,I
\
I
" ,,
,, , I
SJ81-8W U\ 81-d8!P
)
,
\ ,I
0 C\J
,.
\
:
\,
,
\
I
I
I
I
0 (')
:~ll
~~ 00 0(')
C/'JC/'J
T-,» ou
Ii
Figuur 7.5. Reflecties in dieptesecties (v=1l0 mls) van RA (CVS 100 mIs) en RB (CVS 130 mls).
99
Verder is het zo dat de reflectie in het noordelijk deel van de sectie iets hoger ligt dan de toppen in de zuidelijke structuur. De overgang klei-zand ligt volgens de sonderingen ook enigszins (ongeveer 2 m) hoger op ongeveer 8 m -mv. De waargenomen reflectie zou dan ook afkomstig kunnen zijn van deze overgang. Vanwege de grote onnauwkeurigheid in de diepte van de reflecties valt hier geen defmitieve uitspraak over te doen. Slechts door de uitvoering van de seismische sonderingen kan hier meer duidelijkheid over komen. 7.5 Conclusies Rotterdam In Rotterdam zijn van de seismische lijn twee secties verkregen. Deze twee secties zijn niet tegensttijdig, maar versterken elkaar wat betteft de informatie van de ondergrond ook niet. Er bestaat een kwalitatieve goede correlatie tussen de seismische informatie en de informatie uit sonderingen: de sprong in de top Pleistoceen in de sonderingen is terug te vinden als een hoogteverschil van de belangrijkste reflector op de sectie. De omzetting van tijd naar diepte kan zonder de seismische sondering niet nauwkeurig worden uitgevoerd.
100
HOOFDSTUK 8 CONCLUSIES
De uitgevoerde metingen hebben geleid tot de volgende belangrijke inzichten: - Op alle locaties (5) waar seismische opnames van de ondergrond zijn gemaakt, is informatie over de structuur van de ondergrond zichtbaar. Voor een gedetailleerdere interpretatie en verificatie zijn in ieder geval VSP's nodig om de tijd-diepte conversie uit te kunnen voeren en om de waargenomen reflecties te relateren aan overgangen in de ondergrond. Deze VSP's zijn slechts op enkele locaties uitgevoerd. - De demping in de ondergrond op de locaties waar is gemeten is dermate hoog, dat het belangrijk is bij de opname om niet alleen te concentreren op de hoge frequenties (orde 200 Hz), maar ook op de relatief lage frequenties (enkele tientallen Herz). Hoge frequenties leiden tot hoge resolutie, maar blijken een geringe penetratie te hebben. - De SRS metingen met de huidige stand van de technologie zijn gevoelig voor omgevingsruis van wegen en spoorlijnen. Ben afstand die in acht moet worden gehouden is athankelijk van de omstandigheden van de locatie en dient nader te worden vastgesteld (in de orde van tienta1lentot honderd meter). Het wachten op een stille periode is in veel gevallen niet mogelijk. - De bron genereert in alle veldstudies oppervlaktegolven met een grote amplitude. Deze oppervlaktegolvenverstoren in belangrijke mate de gezochte reflectiesignalen. Het is niet duidelijk in welke mate het oppervlaktegolfsignaal nog in de gestackte secties aanwezig is. - Waarschijn1ijkis de snelheid van schuifgolven lateraal en verticaal sterk variabel, zodat snelheids-analysebelangrijk is. Deze analyse kost momenteel erg veel tijd en kan bovendien met standaard programma's (PROMAX) niet op een goede wijze worden uitgevoerd door het kruisen van reflecties voor de gebruikte offset. - Het uitgevoerde onderzoek heeft te weinig informatie over snelheden opgeleverd om een betrouwbare tijd-diepte-conversie uit te kunnen voeren. Vooral de, mogelijk niet onderkende, aanwezigheid van lagen met aan lage snelheid hebben grote invloed op de aankomst-tijden. De golf verblijft relatief lang in deze lagen. -
De verkregenseismischegegevensdemonstrerendat op de kwaliteit van de gegevens sterk varieert. Op sommige locaties zijn reflectiesignalen zichtbaar op andere locaties niet. Deze variaties treden ook op binnen een seismische lijn.
-
De intervalsnelhedenbepaalduit de stack-snelhedenmet de formulevan Dix wijken in Son nogal af van de snelheden gemeten met de SCPT's.
101
LITERA TUUR
1. COB, Haalbaarheidsstudie schuifgolfseismiek, Fase 1, Activiteit 1, 1998. 2. RGD, Vereenvoudigde geologische kaart van Rotterdam en omgeving. Rijks Geologische Dienst, Haarlem, 1998. 3. Van Dalfsen, W., Rapportnurnrner as 89-75-A, Acoustics of nearly unconsolidated reservoirs; theory and measurements, NITG TNO, Delft, 1989.
102
L 210 Haalbaarheidsstudie schuifgolf reflectie seismiek Eindrapport Deel D Geostatistische Analyse Son en Hoofddorp
103
HOOFDSTUK 1
INLEIDING
1.1 Kader Dit deel D van het eindrapport betreft het eerste deel van activiteit 3 van de haalbaarheidsstudie: de geostatistische analyse ten behoeve van de technische evaluatie van schuifgolfseismiek. Na de analyse beschreven in dit deelrapport is een technische en kosten-technische evaluatie uitgevoerd en zijn aanbevelingen voor eventueel vervolgonderzoek opgesteld (deel E). Het in dit rapport beschreven onderzoek is uitgevoerd door: - Nederlands Instituut voor Toegepaste GeowetenschappenTNO. 1.2 Doe1stelling Het in dit deelrapport beschreven onderzoek betreft een geostatistische inkadering van de gegevens uit geofysische metingen en die uit puntmetingen. Uit een dergelijke analyse kan in principe de eventuele meerwaarde van SRS ten opzichte van andere verkenningstechnieken (in dit project vooral sonderingen) helder worden. Doel van de analyse is derhalve de evaluatie van beschikbare (geofysische) data op een objectieve reproduceerbare manier. Aandachtspunten hierbij zijn: - Vertalen van sonderingen naar interpretatie sedimentologische opbouw. - Uitspraak over nauwkeurigheid in relatie tot hoeveelheid metingen (kan er met minder sonderingen worden volstaan?). - In hoeverre komen de gegevens van de sonderingen overeen met die van de interpretatie van de schuifgolfseismiek. - Combineren van sonderingen met schuifgolfseismiek. 1.3 Achtergrond geostatistiek Gegevens hebben alle een verschillende representatieve schaal waarop de metingen verkregen zijn: sonderingen zijn puntgegevens (evenals bijv. boringen), georadar, geo-electrische en seismische metingen geven een vlakdekkend beeld met verschillende resoluties in de verticaal. Verder heeft elk type meting een eigen nauwkeurigheid. Zo levert bijvoorbeeld een steekboring een andere nauwkeurigheid van de lithostratigrafie op dan een pulsboring. Beiden geven echter relatief gedetailleerde informatie ten opzichte van bijvoorbeeld geofysica. Geofysische gegevens, die ruimtelijk meer informatie geven maar minder nauwkeurig zijn, worden ook wel zachte data genoemd. Het doel van de geostatistiek is nu: - het optimaal vertalen van deze verschillende typen data naar een ruimtelijk beeld; - het kwantificerenvan de onzekerheid. Anders gezegd probeert de geostatistiek niets anders dan het verantwoord interpreterenlinterpoleren van beschikbare gegevens. Optimaliteit hierin wordt bereikt doordat van de data niet alleen de gemeten waarden zelf worden benut maar ook de aanwezige variatie en ruimtelijke samenhang. lndien contouren 'met de hand' worden getekend (vaak in de praktijk) 105
maar is dit wel zo en zo ja wat is de grootte van dit ruimtelijk verb and ten opzichte van de ruimtelijke variabiliteit? Deze kwantificatie is belangrijk omdat dit grote consequenties heeft op de contouren die we zouden mogen tekenen: het is niet zinvol om contouren te denken tussen data die onder ling op grotere afstand liggen dan de ruimtelijke samenhang, in dit geval kunnen we alleen een gemiddelde waarde schatten zonder contouren. Ook is de kwantificatie van het ruimtelijk verband ten opzichte van de variabiliteit belangrijk: meerdere metingen op veel kortere afstand dan de ruimtelijke samenhang zijn uiteraard een verspilling van de beschikbare middelen. In de praktijk hebben we niet zo vaak te maken met deze twee uitersten (data welke ruimtelijk zo ver van elkaar liggen dat ze niets meer met elkaar te maken hebben of dat ze vrijwel dezelfde informatie bevatten), omdat we deze twee fouten ook met een gevoelsmatig ontworpen meetstrategie meestal wel kunnen vermijden. Echter juist in het grijze middengebied, waarbij er sprake is van enige ruimtelijke samenhang in relatie tot de variabiliteit, is kwantificatie hiervan erg belangrijk voor een optimale interpolatie. Het aardige is dat deze kwantificatie gratis in de beschikbare data verstopt zit. Er moet wel moeite voor worden gedaan om deze uit de data te verkrijgen. 1.4 Geofysica en geostatistiek Gegevens van een geofysische techniek kunnen binnen een geostatistische inkadering op twee manieren worden gebruikt om het model van de ondergrond te verbeteren: Lokaal om, daar waar de gegevens beschikbaar zijn, het ondergrondmodel direct te verbeteren. Deze wijze van verbetering van het ondergrondmodel is in dit rapport beschreven. Globaal, bij de definitie van het variogram. De 'lijndekkende' geofysische informatie kan worden gebruikt om het variogram voor kleine afstanden goed te definieren. Juist voor deze kleine afstanden zijn vaak geen puntmetingen beschikbaar. De vorm van het variogram voor kleine afstanden is zeer bepalend voor het uiteindelijke ondergrondmodel verkregen door kriging. De SRS gegevens waren echter van onvoldoende kwaliteit om deze methode te gebruiken. 1.5 Methode Voor de geostatistische analyse zijn een aantal stappen doorlopen. De volgende hoofdstukken behandelen in het kort de aanwezige en gebruikte data, de analyses op de ruwe data, de bewerkingen van de data, en de ornzettingen van de sonderingsgegevens in een twee dimensionaal beeld van de ondergrond. Op twee locaties (Son en Hoofddorp) zijn sonderingen en seismische profielen geanalyseerd.
106
HOOFDSTVK
2
DATA
In het uitgevoerde sonderingsonderzoek zijn door ten minste drie sonderingsbedrijven op verschillende tijdstippen en locaties sonderingen tot circa 25 m -mv. uitgevoerd. Vit de gehele collectie sonderingen heeft het NITG- TNO sonderingen digitaal verkregen. De gegevens van de verschillende sonderingen bestonden alle uit vier of meer kolomen met daarin per regel: - de diepte (in NAP) om de 2 em; - de conusweerstand; - de kleefweerstand; - het wrijvingsgetal (kleef/conus x 100%). 2.1 Son Het aantal beschikbare sonderingen voor de locatie Son is 160 (zie Figuur 2.1). Al deze sonderingen zijn in een trace-deel van ca. 2500 meter gelegen. Binnen dit trace zijn de sondering en in drie parallelle reeksen geplaatst: aan de west- en oostzijde van het traject zijn de sonderingen om de :I50 meter geplaatst. In het midden is de hart-op-hart afstand van de sonderingen in de richting van het trace groter. Alle sonderingen reiken tot op een diepte van :1:25 meter beneden maaiveld. Bij de verdere beschrijvingen wordt de meeste aandacht gegeven aan de sonderingen in het profiel Oost. 2.2 Hoofddorp Vit het aantal beschikbare sonderingen zijn 15 sonderingen geselecteerd voor verdere verwerking (zie Figuur 2.2). Tot deze 15 is gekomen door dat van een groot aantal de locatie niet was aangegeven op de overzichtskaart van het gebied rondom het schuifgolf-trace van ca. 430 meter. Een van de sonderingen die wel op de aangeleverde kaart was aangegeven was uitgevoerd door Grondmechanica Delft, de andere door Fugro. Bij de eerste visuele inspectie van de data blijkt een significant verschil aanwezig tussen de waarden van het wrijvingsgetal als verkregen door Grondmechanica Delft en de 15 sonderingen verkregen door Fugro. Derhalve is besloten de sondering van Grondmechanica Delft buiten beschouwing te laten.
107
393400
.V087-o
393200
39300J
392800
88Wfo:13
392800 160400
"'-'-
160800
160600
sondering met indicatienummer
-
seismischelijn met
CMF>
begin
en
eindpunt
Figuur 2.1. Locatie seismische lijn en sonderingen
108
(Son).
'
418400
478200
478000
MMk88~
477800 107100
107300
. -
107500
'07700
sondering met indicatienummer seismische lijn met CMP begin en eindpunt
Figuur 2.2. Locatie seismische lijn en sonderingen (Hoofddorp).
109
HOOFDSTUK 3
DATA INTERPRETA TIE 3.1 Algemeen De uitgevoerde geostatistisehe bewerkingen omvatten versehillende stappen. In grote lijnen wordt eerst een voorbewerking op de gegevens uitgevoerd, vervolgens wordt de daadwerkelijke geostatistiseheanalyse uitgevoerd. Voorbewerking van de gegevens: 1. Ten eerste worden de versehillende datasets visueel geinspecteerd: sterk afwijkende data en omissies worden hiermee in kaan gebraeht. 2. Vervolgens worden van de geselecteerde parameters (het wrijvingsgetal, de eonusweerstand en de kleefweerstand)histogrammen gemaakt. 3. Van de versehillende sonderingen, parallel aan de seismisehe lijn, zijn een of meerdere 2D-profielen gemaakt. Voor de linearisatie zijn twee methodentoegepast. a. Bij Son is door de kromming van het trace gekozen voor een linearisatie waarbij voor elk van de 3 lijnen met sonderingen (aan de oostzijde, westzijde en in het han van het trace) de onderlinge afstand tussen de opeenvolgendesonderingen is bepaald. b. Voor Hoofddorp, waar de sonderingen in een vrijwel rechte lijn parallel aan het seismiseh trajeet zijn gelegen, is de afstand van elke sondering ten opziehte van het meest zuid-westelijkepunt uitgezet. 4. De metingen zijn in de verticaa1(die elke 2 em zijn geregistreerd) opgesehaald door de waarden van de diepte met een factor 100 te vermenigvuldigen, waardoor de dieptesehaallangs de figuren in em's is. 5. Voor de Hoofddorp-data is nagegaan of normalisatie van de datasets een beter beeld van de ondergrond opleverde. Op de aehtergrond en wijze van normalisatie wordt later nader ingegaan. (deze normalisatie werd uiteindelijk niet toegepast). Voor de Son data werd dit bij voorbaat niet nodig geaeht. 6. Om verstoring van de eorrelatie door ruis in de metingen te minimaliseren is een gemiddelde genomenOVefeen versehillend aantal meetwaarden in de venicaal: 2 (4 em), 5 (10 em), 10 (20 em), 20 (40 em) en 50 (1 m). 7. Voor het aangeven van klei en zand zijn de wrijvingsgetallen geclassificeerd: De waarden boven een criterium (varierend tussen 1,2 en 2.0%) zijn als klei aangemerkt en waarden onder het criterium als zand. Geostatistisehe analyse van de gegevens:
8.
9.
110
Van de sonderingen zijn (horizontale en verticale) variogrammen gemaakt, met versehillendelaag-afstanden. Deze variogrammen zijn gemaakt voor dewrijvingsgetallen en de geclassifieeerdewrijvingsgetallen (beide wel en niet genormaliseerd), en gedeeltelijk ook voor de eonusweerstandenen de kleefweerstanden; Op basis van de data en de variogrammen zijn met behulp van kriging 2D realisaties van de ondergrond berekend, waarbij versehillende 'curves' zijn gebruikt voor de horizontale en verticale spreiding. Deze kriging leven een kansverdeling van de aanwezigheid van klei of zand in de ondergrond en een variantie van deze kans. De variantie is indicatief
voor de betrouwbaarheid van de kansverdeling. De kansverdeling kan op haar beurt worden geclassificeerd, waardoor een zeer zwart/wit (klei-zand) plaatje van de ondergrond ontstaat. 10. Correlatie tussen het 2D beeld van zand en kleilagen verkregen met sonderingen en geostatistiek verkregen, en het beeld verkregen op basis van SRS en boringen, is bepaald. De hiervoor toegepaste methode wordt aangeduid als de Markov-Bayens methode. Viteindelijk is kriging toegepast op de combinatie van de twee typen data. De wijze van normalisatie van de gegevens is kort beschreven in de volgende paragraaf. 3.2
Normalisering van de data
3.2.1 Achtergrond Vit de visuele inspectie van de beschikbare sonderingen valt op te maken dat de sonderingen niet allen voor een gelijk type grond een gelijke waarde voor het wrijvingsgetal hebben. Dit is opgemaakt uit de wetenschap dat in het gebied waar de sonderingen zijn uitgevoerd, de formaties in horizontale zin geen grote variatie vertonen en deze toch duidelijk werden waargenomen in de reeks sonderingen. Opvallend was dat de 15 sonderingen, alle uitgevoerd door Fugro, onderverdeeld konden worden in twee groepen. De sonderingen in het zuidwesten van het trace en sonderingen in het noordoosten. De groep sonderingen in het zuidwesten bleken duidelijk een lager wrijvingsgetal weer te geven voor zand in een zelfde formatie dan de groep in het noordoosten. De oorzaak hiervan kan gelegen zijn in de ijking van de sonderingsapparatuur en/of dat deze sonderingen door twee verschillende installaties en/of op twee verschillende dagen zijn uitgevoerd. Bij Fugro is navraag hierover gedaan en is ons medegedeeld dat de ijking van de apparatuur ca. eens per week tot eens per 2 weken geschiedt, en dat 15 sonderingen niet op een en dezelfde dag uitgevoerd kunnen worden door een machine. Afwijkingen zijn derhalve niet geheel te voorkomen. Om de correlatie tussen de beide groepen te vergroten is gepoogd om de sonderingen te normaliseren. 3.2.2 Berekeningswijzevoor de normalisatie Voor het onderzoek is het onderscheid tussen klei en zand het voornaarnste doe!. Binnen geen van beide categorieen (zand en klei) wordt gepoogd om een gedetailleerd beeld te verkrijgen. Normalisatie is uitgevoerd op de wrijvingsgetallen voor zand. Voor de grenswaarde van het wrijvingsgetal tussen zand en klei is 1,7 % genomen. Normalisatie is verkregen door allereerst per sondering de gemiddelde waarde te bepalen van aile metingen waarvan het wrijvingsgetal tussen ruis en zand ligt (varierend tussen 1 en 1,7%). Vervolgens zijn aIle waarden van het wrijvingsgetal van die sondering, door deze gerniddelde waarde gedeeld.
111
HOOFDSTUK
4
DE RESULTATEN VAN TRACE SON
4.1 Algemeen In dit hoofdstuk worden de resultaten van de gegevensanalyses van het trace Son weergegeYen. Allereerst wordt kart ingegaan op de ruwe data in 2D-plots. Op basis van de data bewerking die heeft geleid tot het als beste beoordeelde variogram wordt vervolgens 'gekriged'. De resultaten hiervan worden na de bespreking van de variogrammen beschouwd. Ais laatste wordt voor Son aangegeven wat de correlatie is tussen het 2D-beeld van de bodemopbouw op basis van de SRS en de realisatie na kriging. 4.2 Visuele inspectie De beschouwde data bevatte verschillende waarden, met name in het onderste deel van de sonderingen, waar het wrijvingsgetal kleiner was dan nul. Daar deze waarden geen fysische betekenis hebben zijn zij niet gebruikt bij volgende analyses. Verder werden geen bijzonderheden aangetroffen. 4.3 De histogrammen Van de wrijvingsgetallen is een histogram gemaakt (Figuur 4.1). Hieruit blijkt dat de verdelingen van de wrijvingsgetallen lognormaal verdeeld zijn. De belangrijkste statistische kenmerken zijn weergegeven in deze figuur.
Clustered Data
Number of Data
13317
mean std. day. coat. of var
1.4351 1.4180 0.9881
0.200
maximum upper quartile median lower quartile minimum
0.150
>tJ !:: Q) :J C"
22.9000 1.4000 1.0000 0.8000 0.0000
0.100
~
0.050
0.000
I
0.00
1.00
3.00
2.00 variable
Figuur 4.1. Histogram van wrijvingsgetallen Son.
112
4.00
5.00
HOOFDSTUK 6
CONCLUffiESENAANBEVELINGEN
Op een tweetallocaties (Son en Hoofddorp) waar SRS veldmetingen zijn verricht zijn succesvolle geostatistischeanalyses uitgevoerd op sonderingen en in Son ook op een combinatie van SRS en sonderingen. Combinatie van SRS met puntmetingen in geostatistisch kader is voor ondiepe gegevens voor zover bekend nog nooit uitgevoerd en er is dan ook een 'methode' ontwikkeld om dit te realiseren. Bovendien is inzicht verkregen in het pre-processen van sonderingen voor geostatistischeanalyse. De geostatistischeanalyse in Son toont: - dat de laterale ruimtelijke dichtheid van de sonderingen hoog is; bij vermindering van het aantal sonderingen gaat nauwelijks enige informatie over de ondergrond verloren; - dat de SRS op kleine schaal meer detail geeft van de verdeling van de lithologie in de ondergrond. In Hoofddorp is de horizontale correlatie dermate laag dat kan worden gesteld dat er te weinig sonderingen zijn gezet om een betrouwbaar beeld van de ondergrond te verkrijgen.
125
L 210 Haalbaarheidsstudie schuifgolf reflectie seismiek Eindrapport Deel E Evaluatie van SRS voor de geotechniek
127
HOOFDSTUK
1
INLEIDING
1.1 Doelstelling Dit rapport E van het eindrapport betreft activiteit 3 van de haalbaarheidsstudie: het evalueren of schuifgolfreflectieseismiek met een schuifgolfvibrator als bron, voor de geotechniek in principe een technisch interessante onderzoeksmethodiek is en welke ontwikkeling(en) nodig zijn om de inzetbaarheidook commercieel te realiseren. Het in dit deel E beschreven onderzoek is uitgevoerd door: - OYO Center of Applied Geosciences; - Fugro; - Grondmechnica Delft; - Nederlands Instituut voor Toegepaste GeowetenschappenTNO. 1.2 Overzicht activiteiten en indeling rapport deel E Ten behoeve van de evaluatie zijn de volgende activiteiten uitgevoerd: - bestudering van de resultaten van de veldonderzoeken (deel C); - beoordeling van de verkregen resultaten, gelet ook op de risico's zoals beschreven in activiteit 1 (deel B), Hoofdstuk 2; - opstellen van een overzicht van de kosten voor een typisch SRS onderzoek, Hoofdstuk 3; - beoordeling van de toepasbaarheid van SRS voor de geotechniek gelet op de technische problemen, Hoofdstuk 4; - mogelijke trajecten ter verbetering van de resultaten, Hoofdstuk 5; - opstellen van conc1usiesen aanbevelingen, Hoofdstuk 6. Deze activiteiten zijn uitgevoerd in een interactief proces van korte tussenrapportages en discussies tussen geotechnici en geofysici van de betrokken organisaties.
129
HOOFDSTUK
BEOORDELING
UITGEVOERDE
2
SRS-ONDERZOEKEN
2.1 Algemeen De tijd-diepte interpretatie van de seismische secties is uitgevoerd aan de hand van intervalsnelheden bepaald uit stack-snelheden. Na uitvoering van de SCPT's te Son en Tegelen is komen vast te staan dat aldus bepaalde intervalsnelheden onnauwkeurig zijn; de met de SCPT's bepaalde snelheden zijn soms hoger, soms lager dan die bepaald op basis van de stack-snelheden. Bij het toepassen van schuifgolven is sprake van significant lagere snelheden dan bij pgolven. Bij ondiepe toepassingen (wel onder het grondwater) gelden p-snelheden in de orde van 1500 - 1600 mls met variaties van < 10%. Bij schuifgolven zijn de snelheden veellager (100 - 500 mls) en is de variatie relatief veel groter. Het gevolg hiervan is dat in de seismische secties soms onduidelijk is wat de juiste tijd-diepte conversie is. De diepte-indicaties die aan de ret1ecties in de seismische secties worden gekoppeld kunnen derhalve nogal afwijken van de werkelijke diepten. Daardoor ontstaat een moeilijkheid bij de correlatie tussen oplijningen (ret1ectoren) en lithologische lagen en in het verlengde daarvan, bij het toekennen van een geotechnische betekenis aan de ret1ectoren.
De kwaliteit van de data is in het algemeen matig. Mooie oplijningen zoals bij de diepere pseismiek gebruikelijk, zijn niet altijd aanwezig. Deels is dit een gevolg van storende oppervlaktegolven die ongeveer dezelfde frequentieband beslaan als de schuifgolven en daarom moeilijk uit te filteren zijn, deels zijn waarschijn1ijk ook de snelheidsvariaties hier mede debet aan. De risicoreductie ten gevolge van de extra informatie uit de SRS gegevens, zoals beschreven in deel B, is als gevolg daarvan moeilijk aan te geven. 2.2 Verdieping Son AIs doel van het inzetten van SRS was tevoren gedefmieerd het vaststellen van de laagopbouw tot op een diepte van ongeveer MV
-
30m, en dan met name de ligging en dikte van
een leemlaag. Vooral het in kaart brengen van de continui1eitvan deze leemlaag in verband met bemalingaspectenwas een belangrijk aspect. Bij de acquisitie en de eerste analyse van de seismische data is uitgegaan van een te lage schuifgolfsnelheid. De onjuiste tijd-diepte conversie die hier het gevolg van was kwam pas naar voren na het uitvoeren van seismische sonderingen (SCPT's). Door de verwarring over de werkelijke
dieptes en snelheden zijn de SCPT's ook slechts tot MV
- 20m doorgezet.
In de seismische sectie zijn in het tijdvenster van 50 - 100 ms reflectoren met een zekere continui'teitwaar te nemen. Op twee posities in de seismische sectie, bij CMP 50-110 en bij CMP 175-225, zijn op een reflectietijd tussen 150 en 250 ms oplijningen zichtbaar welke als stroomgeulen kunnen worden geinterpreteerd. Deze interpretatie zou met behulp van traditionele metingen geverifieerd moeten worden. AI deze verschijnselen treden echter op in een duidelijk ondieper traject dan de ligging van de in de sonderingen aangetoonde leemlaag op MV-23 m. 130
Door de te beperkt gekozen acquisitieparameters (frequentieband uitgezonden signaal) is de leemlaag in een gebied gekomen met lage signaal-ruisverhoudinggekomen. De vraag of een adequaat uitgevoerde SRS-meting bijgedragen zou hebben aan de risicoreductie ten aanzien van de aanwezigheid van onderbrekingen in de leemlaag, kan derhalve niet beantwoord worden. Met de huidige acquisitie is in elk geval geen aanvullende informatie verkregen. 2.3 Tunnelbak Tegelen Als doel van het inzetten van SRS was tevoren gedefinieerd het vaststellen van de ligging van een watervoerend zandlgrindpakket waarvan de aanwezigheid lokaal uit sonderingen en boringen bekend was. Met name de ligging van een eventueel aanwezige breuklijn en de verschuiving van de lagen aan weerszijden werd van belang geacht. Op basis van de geologische kaart kan worden geconc1udeerddat in het gebied breuken voorkomen. Bij een ondiepe Gonge) breuk kan deze in het maaiveld worden waargenomen. De seismische sectie vertoond een aantal sterke reflectoren, met sprongsgewijze verschillen in aankomst-tijd halverwege de sectie. Een relatie met een breuk ligt voor de hand; de verschuivingsrichting van de reflectoren ter plaatse van de breuk was evenwel juist tegengesteld aan wat geologisch verwacht werd. Gedetailleerd veldonderzoek door middel van sonderingen aan weerszijden van de discontinui"teitheeft aangetoond dat er ter plaatse geen sprake is geweest van grondbewegingen. Dit heeft geleid tot de conc1usiedat oppervlakte-effecten debet zijn aan de discontinulteit in de seismische sectie; ter plaatse treedt aan het oppervlak een overgang op van een relatief harde naar een zachte toplaag, benevens een verlaging van het maaiveld van een kleine meter. Deze twee effecten zijn bij elkaar de oorzaak van de waargenomen verschuiving in reflectietijden. Dit leidt wel tot de conclusie dat absolute snelheidsmeting wezenlijk bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de interpretatie. Omdat het uitvoeren van een seismische sondering in dit verband een relatief grote inspanning vergt zou nader onderzoek naar de mogelijkheid de oppervlaktegolfvoor dit doel te gebruiken een optie zijn. De oudere beschikbare sondeergegevens liggen op enige afstand van de seismische lijn en het is dus niet mogelijk om een direct verband te leggen tussen in de sectie zichtbare reflectoren en feitelijke kennis van de grondgesteldheid. Nadere verificatie met (seismische) sonderingen of boringen zou moeten uitwijzen of in de sectie zichtbare reflecties daadwerkelijk indicatief zijn voor zandlagen, welke mogelijk grind bevatten. De aanwezigheidvan een breuk kan op basis van dit onderzoek nu uitgesloten worden geacht. Over de ligging van zandlgrindlagen kan zonder nader verificatieonderzoek geen uitspraak worden gedaan. Wanneer blijkt dat de reflectoren goed correleren met (en de afwezigheid van reflectoren goed correleert met de afwezigheid van) deze lagen zou met de toepassing van SRS een betere continui"teitvan het driedimensionale beeld bereikt zijn. 2.4 Aquaduct GreunslHempens Ais doel van het inzetten van SRS was tevoren gedefinieerd het vaststellen van de eventuele aanwezigheid van keien in de keileem. De in Hempens opgenomen SRS data laat een conti131
nue reflector zien die eenduidig aan de keileemlaag kan worden toegeschreven. Op basis van sonderingen is de diepte van de keileem goed bekend, en vormt de conversie naar diepte hier geen probleem. Over bepaalde trajecten (b.v. bij CMP 251-380) is de continue reflector onderdruktlverstoord, met duidelijke lokale diffracties; een analyse van het ontvangen signaallaat zien dat de diepe reflecties op die plaatsen een relatief hoge amplitude hebben. Gezien het contrast van keien met de omringende grond kan een dergelijke hoge amplitude worden toegeschreven aan de aanwezigheidvan zwerfkeien. In de SRS-sectie kunnen geen afzonderlijke zwerfkeien worden geidentificeerd; verwacht wordt dat de signalen wijzen op clusters van keien. Gezien de laterale spreiding van het signaal in de ondergrond is de laterale positie van de gesignaleerde clusters niet exact vast te stellen: de clusters kunnen ook enige meters naast de seismische lijn liggen. Geconcludeerdwordt dat op basis van SRS met een hoge mate van waarschijnlijkheid aangegeven kan worden waar zich in de ondergrond (clusters van) zwerfkeien bevinden. Afmetingen zijn niet aan te geven. Op deze locatie is er derhalve een meerwaarde van de SRS met betrekking tot de gevraagde risicoreductie. 2.5 Hoofddorp Het doel van de SRS voor deze locatie is het in kaan brengen van de dikte en de variatie van de aanwezige draagkrachtige zandlaag op MV - 15 a 25 m in verband met de fundering van een fly-over in het spoortrace. In de SRS-sectie zijn oplijningen waarneembaar. Gedeeltelijk is een koppeling te maken met de aanwezige zandlaag. Een aantal reflectoren bevindt zich evenwel boven of juist in de zandlaag. De betrouwbaarheid van de interpretatie van de seismische metingen is daarom onvoldoende om uitspraken te doen over aanwezigheid, continuiteit en dikte van de zandlaag. Gericht aanvullend traditioneel grondonderzoek za1 ook hier moeten uitwijzen wat de interpretatie is van de in de seismische sectie waargenomen reflecties. Bij de huidige stand van zaken draagt SRS niet bij aan risicoreductie voor deze vraagstelling die in wezen de heterogeniteit van zand- en cohesieve voorkomens betreft. Het basisprobleem daarbij is de interpreteerbaarheid van de SRS-data.
2.6 Rotterdam Ais doel van het inzetten van SRS was tevoren gedefmieerd het vaststellen van de ligging van de bovenkant van het Pleistoceen op ongeveer MV - 10m, alsmede het vaststellen van de heterogeniteit in het holocene pakket (zandlenzen, veenlagen, kleilagen). Bij de analyse van de SRS secties uit Rotterdam is gebleken dat de keuze van de stacksnelheid van grote invloed is op het eindresultaat. Bij de analyse van Son is al gewezen op de tijd-diepte conversie. Bij de analyse van Rotterdam is gebleken dat met de keuze van verschillende stack-snelheden, verschillende secties ontstaan met verschillende oplijningen. Deze zijn a priori 'even' waarschijnlijk, maar niet onderling consistent, en zij kunnen dus niet 132
beide 'waar' zijn. Dit betekent dat de techniek uit de diepe seismiek om 'op het oog' de optimale stack-snelheid te selecteren voor deze ondiepe SRS-metingen waarschijn1ijk niet (algemeen) bruikbaar is. De vraag rijst in hoeverre dit effect ook optreedt bij de eerdere metingen. Beide oplijningen die geconstateerd zijn in de sectie zouden kunnen corresponderen met de top van het Pleistoceen. Alleen door absolute snelheidsmeting kan duidelijk worden welke van de twee stacks 'de juiste' is. Vooralsnog is hier geen nader onderzoek uitgevoerd om dit te verifieren. Er dient wel een eenduidige methode ontwikkeld te worden om de 'juiste' snelheid te kunnen selecteren. In het dieptebereik van het holocene pakket zijn weinig reflecties geregistreerd. Over de heterogeniteit van dit pakket geeft de SRS-meting derhalve geen aanvu1lendeinformatie en de uitgevoerde SRS draagt op dit traject derhalve niet bij aan risicovermindering. 2.7 Conclusies In een geval is duidelijk meerwaarde gebleken uit de SRS meting: de detectie van de zwerfkeien bij het aquaduct in de Greuns. Er is hier sprake van de klassieke voordeelsituatie van de geofysica: het opsporen van lokale objecten met geringe omvang waarvoor een continui'teit van de meting noodzakelijk is. In de overige gevallen was het resultaat zeer beperkt. Met name het betrouwbaar aangeven van laterale variaties is veel moeilijker dan bij de diepe (p-golf) seismiek. De oppervlaktegesteldheid (met name in Tegelen), de absolute tijd/diepteconversie en daarmee de correlatie aan traditionele metingen met een absolute dieptemaat, alsmede de optimale acquisitiegeometrie zijn kritische factoren. Een belangrijk punt in de dataverwerking was de constatering dat de oppervlaktegolven overheersend zijn over de reflectiesignalen. Hierop wordt in hoofdstuk 4 nader teruggekomen. Een absolute tijd/diepte-conversie kan worden verkregen door vergelijking met traditioneel onderzoek (boringen, sonderingen) en beter nog met seismische sonderingen waar zowel snelheids- als diepte-informatie wordt gegenereerd. Het op een reproduceerbare en betrouwbare wijze bepalen van de snelheden direct uit de SRS-data blijft uit operatioJleleoverwegingen uiteraard een belangrijk aandachtspunt omdat het traditionele onderzoek dan sterk beperkt of achterwege kan blijven. De indruk bestaat overigens dat ook met een juiste calibratie de correleerbaarheid toch nog te wensen overlaat. Het verband tussen het 'seismische' en het 'traditionele' geotechnisch profiel is dan ook een essentieel punt voor nader onderzoek. In de verkregen seismische secties zijn oplijningen (reflecties) geconstateerd die soms wel, soms ook niet met lithologische laagscheidingen in verband zijn te brengen. De oplijningen worden afgewisseld met gebieden waar ruisachtige signalen overheersen. Onduidelijk is of dit te maken heeft met de relatief grote snelheidsverschillen die bij de schuifgolftransmissie optreden waardoor het beeld vervormd wordt, of dat mogelijk de reflector zelf sterk varieert 133
in reflectie-eigenschappen. Omdat niet steeds voldoende traditioneel onderzoek beschikbaar was ter vergelijking is bier op dit moment zonder nader onderzoek ook niet meer inzicht in te verkrijgen. Hoewel het inzicht in de ontstaanswijze en de interpreteerbaarheid nog te wensen overlaten dient toch benadrukt te worden dat gebleken is dat de SRS-techniek een grote gevoeligheid voor variaties in de ondergrond vertoont. De gedetecteerdereflectie-signalen zijn wel degelijk gegenereerd door de ondergrond en zijn gerelateerd aan variaties in diezelfde ondergrond. Door optirnalisatievan de acquisitiegeometrie alsmede het opdoen van ervaring in het correleren met traditioneel onderzoek is door enige gerichte inspanning ongetwijfeld substantiele verbetering te bereiken.
134
HOOFDSTUK
3
KOSTEN VAN EEN SRS ONDERZOEK
3.1 Kosten SRS onderzoek Het lijkt het meest voor de hand te liggen de kosten van seismisch veldonderzoek uit te drukken in een prijs per kilometer tijdens produktiewerk. Deze kosten hangen nauw samen met de gekozen veld-parameters zoals: bron-interval, geofoon-interval, m.eettijdper schot en tijd nodig voor het verleggen van een kabel met geofoons. Voor de kosten indicaties hieronder is uitgegaan van 7 uur per dag beschikbaar voor veldmetingen. Ben hogere dagproductie kan worden behaald indien wordt uitgegaan van bijvoorbeeld 9 uur per dag effectief meten. Dit heeft overigens geen invloed op de kosten. Voor de berekening van de kosten wordt uitgegaan van twee geschoolde personen, een geofysicus die de kwaliteit van het veldonderzoek beheert en een operator, die de meetapparatuur beheert. Daarnaast is uitgegaan van 4 ongeschoolde uitzendkrachten die het sleepwerk verrichten en de bron verplaatsen.
Voor een kostenverdelingvan seismisch veldonderzoek is een onderverdeling gemaakt in: 1. vaste kosten per survey, waaronder de mobilisatie en demobilisatie van personeel en apparatuur; 2. de uitvoering van de veldmetingen; 3. de verwerking van de gegevens; 4. de rapportage. De kosten voor de interpretatie zijn niet in de onderstaande kostenberekening opgenomen. De kosten voor interpretatie worden geschat op 10% van de overige kosten. Voor de verwerking van de gegevens is uitgegaan van de meest elementaire verwerkingsstappen, zodat de kosten voor bijvoorbeeld refractie-statics en migratie niet zijn inbegrepen. Het blijkt dat bij een onderzoek dat 5 velddagen of meer in beslag neemt 10% gerelateerd is aan de vaste kosten, 65% aan de veldmetingen, 22 % aan de verwerking en 3% aan de rapportage. De kosten voor het veldonderzoek dat in het kader van L210 is uitgevoerd en gebruik makende van de tijdgegevens zoals die tijdens de uitvoering zijn genoteerd, komen de kosten per kilometer op ongeveer NLG 48.000. Deze kosten zijn gebaseerd op: Tabel 1. Operationele parameters gebruikt voor de kosten berekening. Meettijd per schot [min] Verleg-tijd per kabel (24 geofoons) [min] Bron-interval [m] Aantal geofoons Geofoon interval [m] Aantal schoten per dag Voortgang per dag [m]
2 15 1,5 48 0,5 112 168
135
Wanneer de tijd voor het verleggen kan worden ingekort lopen de kosten snel terug. Tabel 2. Kosten per kilometer atbankelijk van benodigde tijd om kabels te verleggen. Verleg-tijd voor kabel & 24 geofoons : Verleg-tijd voor kabel & 24 geofoons : Verleg-tijd voor kabel & 24 geofoons: Verleg-tijd voor kabel & 24 geofoons:
15 min 10 min 5 min Omin
48.000 43.000 37.000 31.000
Het continu verleggen van meetkabels introduceert echter een extra hoeveelheid omgevingsruis die zo veel mogelijk beperkt moet blijven. Het is dus noodniak extra kabels in het veld aan te brengen, zowel v66r de huidige schot-positie als achteraan, zodat het atbreken en opbouwen de signaal/ruis verhouding van de data minimaal beinvloedt. Behalve de benodigde tijd voor het verslepen is de tijd per schot-positie van belang. Uitgaande van een continu meetproces varieert de kilometerprijs als voIgt: Tabel 3. Kosten per kilometer atbankelijk van meet-tijd per schotpositie. Tijd per schotpositie : 2 min Tijd per schotpositie : 1.5 min Tijd per schotpositie : 1 min
31.000 26.000 21.000
In de praktijk wordt per locatie 4x een signaal uitgestuurd en bij elkaar opgeteld om de signaal-ruisverhoudingte verbeteren. Elke sweep is 8 slang. In productie en onder gunstige omstandigheden, zoals bij metingen op een vlak wegdek, kan een schot-interval worden bereikt van 1,5 min. Gemiddeld over de uitgevoerde veldonderzoeken ligt deze tijd echter eerder in de buurt van de 2 min. Worden bij de verwerking van de gegevens ook arbeidsintensieve processen, zoals refractiestatics, uitgevoerd, dan komt het aandeel van de kosten dat gerelateerd is aan de verwerking wat hoger te liggen en liggen eveneens de totaalkosten iets hoger. Voor veldonderzoeken van slechts een of enkele dagen nemen met name de mobilisatie en demobilisatie een aanzienlijk deel van de kosten in beslag (ongeveer 25-40%). Ook de nietproductiematige verwerking van gegevens neemt meer tijd in beslag dan die welke nu ingecalculeerd is. De kosten van een veldonderzoek van twee dagen uitgevoerd in dit project liggen dan ook rond de NLG 20.000. De kostenberekening is niet bedoeld als een defmitief overzicht van de kosten van SRS metingen en trachten derhalve slechts een indicatie te geven van de reductie inkosten als gevolg van een versnelling van de meetprocedure. Tabel 2 geeft aan wat de invloed is van het reduceren van de benodigde tijd voor het verleggen van de meetkabels. Indien door nieuwe ontwikkelingen, b.v. een gesleept geofoon-array, aan deze voorwaarde kan worden voldaan is nog eens een extra besparing mogelijk door de benodigde tijd voor het verplaatsen van de vibrator te reduceren. Een indicatie voor deze kostenbesparing wordt in tabel 3 weergegeven. 136
De kosten van een seismische sondering liggen momenteel rond de NLG 3.000 per sondering van 25 meter diep, bemonsterd om de 0.5 meter. Vooralsnog kan men er van uitgaan dat per meetlijn minimaal 1 SCPT is vereist om de snelheden van seismische trillingen te ijken. Aanvullende metingen betreffende de laterale variabiliteit van het sneldheidsveld moeten aangeven of een SCPT voldoende is 3.2 Conclusie De kosten voor SRS-<>nderzoeknu zijn in dezelfde orde van grootte als het huidige onderzoek. Dit betekent dat inzet van een SRS techniek voor een bepaald type projecten (waarbij bijvoorbeeld een grote vermindering van de uitvoeringskosten op kan treden door gebruik te maken van natuurlijke afdichtende lagen) wel degelijk interessant is. Verwacht wordt dat het aantal seismische sonderingen langs een typische lijn van 1 km in de orde van 1 tot maximaal 4 is. Verder is het zo dat, gegeven deze informatie, een kostenbesparing in eerste instantie te behalen is bij de uitvoering van de veldmetingen en pas in tweede instantie bij een versnelling van de verwerking van de gegevens.
137
HOOFDSTVK 4
GEOFYSISCH TECHNISCHE PROBLEMEN SRS ONDERZOEK
De onvoldoende kwaliteit van de gegevens wordt veroorzaakt door een aantal factoren die op dit moment al zijn aan te wijzen en waarschijnlijk door een aantal factoren waarvan de invloed nog moet worden aangetoond. De aspecten die de datakwaliteit beinvloeden worden hieronder kort besproken. 4.1 Factoren die een rol spelen tijdens het veldonderzoek De seismische tijdsecties van de uitgevoerde veldonderzoeken laten een beeld zien met over het algemeen te weinig coherente informatie om ze voor een uitgebreidere interpretatie te kunnen gebruiken. Dit kan liggen aan een aantal factoren gerelateerd aan de opname van de seismische gegevens: - de sterkte van de gebruikte seismische vibrator is onvoldoende; -
er is teveelruis: ofwelomgevingsruis,ofwelruis die gerelateerdis aan de bron;
-
de ondergrond geeft geen aanleiding tot reflectie van het uitgezonden seismische signaa!.
4.1.1 Energie van de seismische bron De veldonderzoeken zijn uitgevoerd op locaties die karakteristiek zijn voor Nederlandse omstandigheden. De demping van de ondergrond is derhalve eveneens karakteristiek en de huidige seismische vibrator zou in staat moeten zijn dit type grondslag te penetreren. Omdat geen afzonderlijke metingen zijn uitgevoerd om de sterkte van de bron vast te stellen, kan uit L210 niet worden geconcludeerd dat de sterkte van de bron onvoldoende is. Wel zijn enkele seismische sonderingen uitgevoerd, waarbij is vastgesteld dat op diepte een signaal van ruim voldoende amplitude is waargenomen. Vit ander boorgat-onderzoek uitgevoerd door OYO CAG in Nederland is ook vast komen te staan dat het bronsignaal tot op 100 m diepte kan worden waargenomen. Het lijkt derhalve niet aannemelijk dat de energie van de bron onvoldoende is om reflecties van laagovergangentot op 25 meter te kunnen waarnemen. 4.1.2 Ruis-niveau Onder ruis wordt verstaan: elk signaal dat tijdens het veldonderzoek wordt geregistreerd dat, met de huidige manier van verwerken en interpreteren, geen bijdrage levert aan de interpretatie van de gegevens in een geotechnisch model van de ondergrond (geen SH-reflectie). Er wordt onderscheid gemaakt in een aantal oorzaken van ruis: a. Omgevingsruis Deze ruis is niet gerelateerd aan het gebruik van een specifieke seismische bron en is dus altijd aanwezig. Voorbeelden hiervan zijn trillingen veroorzaakt door voetgangers, verkeer, vliegtuigen, wind en regen. Ruis-trillingen die kortstondig van aard zijn, bijvoorbeeld een passerende trein, kunnen worden vermeden door het werk even sti! te leggen. Moeilijker wordt het echter te werken in de aanwezigheid van een continu hoog achtergrond ruis-niveau, zoals bijvoorbeeld veroorzaakt door een rijksweg. Omdat de SRS methode nog in een beginnend ontwikkelings stadium is, zijn de meetlocaties in L210 zo gekozen dat dit soort hoge 138
achtergrond-ruis-niveaus zijn vermeden. Het is niet eenduidig aan te geven hoe ver een ruisbron verwijderd zou moeten zijn van de meetraai. Dit is immers ook gerelateerd aan de sterkte van het retlectie-signaal dat verwacht mag worden. Overigens kunnen dit soort absolute gegevens wel vastgesteld worden na een uitgebreide inventarisatie van veel voorkomende typen achtergrondruis. Op een aantal veldlocaties, zoals in Son, was sprake van een relatief zeer laag achtergrond ruis-niveau. Toch is ook hier het ontbreken van een voldoende coherent signaal opmerkelijk. Het is dus onwaarschijnlijk dat in dit stadium van het project de omgevingsruis een beperkende factor is. b. Ruis gerelateerd aan de bran Gezien de defmitie van ruis, wordt signaal dat wordt gegenereerd door de bron zelf, dat weliswaar informatie bevat over de ondergrond, maar niet voor de verwerking van retlectiegegevens van belang is, als ruis beschouwd. Dit type ruis wordt veroorzaakt doordat de seismische bron een signaal uitstuurt dat zich in een andere richting voortplant dan in de diepte. Een zeer belangrijke vorm van bron-coherente ruis zijn oppervlakte golven die zich langs het maaiveld voortbewegen (zie aanvullende achtergrond informatie seismische methode in de rapportage van L21O, deelproject 2). Deze golven hebben een relatief hoge amplitude en komen gelijktijdig binnen met retlecties van de ondergrond. Het kunnen scheiden van deze vorm van ruis van de retlectie-informatie is een belangrijk aspect voor de verbetering van de kwaliteit van de gegevens. Zie ook 5.2.3. Naast een SH-golf in de richting van de meetraai genereert de seismische bron ook een signaal dat zich loodrecht op de meetraai voortplant, een z.g. SV-golf. Dit signaal za1 retlecteren aan objecten die zich zijdelings van de meetraai bevinden, zoals bijvoorbeeld een sloot, en eveneens geregistreerd worden door de geofoons. Wanneer niet van te voren bekend is dat dergelijke objecten aanwezig zijn kan deze informatie onterecht ge'interpreteerd worden als een retlectie van de ondergrond. Ook het onderkennen van dit type ruis, en het scheiden daarvan van de retlectie-informatie is een belangrijke stap naar een verbetering van de datakwaliteit. 4.1.3
De ondergrond geeft geen aanleiding tot reflectie van het uitgezonden seismische
signaal Er is tot nu toe weinig bekend over de mate waarin de ondiepe ondergrond het seismische signaal retlecteert naar het maaiveld. Het is heel goed mogelijk dat deze z.g. retlectiviteit sterk varieert langs de meetraai als gevolg van varierende schuifgolf-eigenschappenvan de grond. Toch zou men mogen verwachten dat een laagovergang die onder de gehele meetraai in CPT's wordt aangetroffen, zoals de overgang naar hardere zanden, wel duidelijk zichtbaar is in de tijdsectie. Op een aantal locaties, zoals in Hoofddorp, is zo'n overgang duidelijk waarneembaar, echter de laterale continuiteit ontbreekt op enkele locaties op de seismische secties waardoor een goede interpretatie moeilijk wordt. Waarschijnlijk is het gebrek van continuiteit bij deze overgang geen gevolg van de varierende eigenschappen in de ondergrond.
139
Een manier om in het algemeen een betere indruk te verkrijgen van de retlectiviteit van de ondergrond is middels de uitvoering van een experimentele SCPT in het kader van dit COB/CUR onderzoek. Wanneer de retlectiviteit van de ondergrond in algemene zin is vastgesteld, zijn tijdens regulier veldonderzoek dergelijk metingen niet vereist. Helaas zijn de tot nu uitgevoerde SCPT's niet bruikbaar om de retlectiviteit vast te stellen vanwege een te beperkt dieptebereik waarin deze zijn uitgevoerd. 4.1.4 Gevoeligheidkoppelingbron De mate waarmee een schuitbeweging aan het maaiveld kan worden opgewekt is direct gerelateerd aan de wrijvingskracht die de bodem van de vibrator aan het maaiveld ondervindt. Hoe groter deze wrijvingskracht, des te groter kan de schuiflcrachtworden die de vibrator aan het maaiveld opwekt. Een glad oppervlak zal daardoor minder schuifgolven opwekken dan een ruw oppervlak. Aangezien het maaiveld van nature niet vlak is, za1de bodemplaat van de vibrator niet altijd evenveel wrijving ondervinden. Het staat niet vast in welke mate deze variatie in de koppeling de datakwaliteit significant beinvloedt. Voor het onderdrukken van P-golf informatie in de 'shot-records' wordt de bron zowel naar links als naar rechts gestart. P-golven, die desondanks dezelfde fase behouden, worden vervolgens zo veel mogelijk verwijderd door de resulterende shot-records van elkaar af te trekken. Het is onduidelijk of deze methode een positief dan wel negatief effect op de metingen heeft. 4.2
Factoren die een rol spelen bij de verwerking
4.2.1
De onnauwkeurigheid van de gebruikte snelheids-opbouw van de ondergrond
Informatie betreffende de snelheids-opbouwvan de ondergrond is van belang voor met name drie aspecten: - Er wordt een diepte-atbankelijke snelheid gebruikt om de data te 'stacken' (zie deelrapportage 2). Uit de verwerking van de data blijkt dat bij toepassing van kleine variaties van de stack-snelheid, energie op verschillende plaatsen in de sectie focusseert, ofwel constructief opbouwt. Dit zou kunnen duiden op een nogal grote gevoeligheid van het z.g. stack-proces voor de gekozen stack-snelheden. De uitgevoerde seismische sonderingen in Son wijzen echter op slechts een geringe variatie tussen begin en eind van de meetraai. Analyse van de snelheid van oppervlaktegolven toont desondanks aan dat deze zeker 10% kan varieren langs de meetraai. In hoeverre deze variaties doorwerken op de kwaliteit van de gestackte data is nog niet bekend. - Er wordt een diepte-atbankelijke snelheid gebruikt om de tijdsectie om te rekenen naar een dieptesectie die gecorreleerd kan worden aan CPT informatie. De snelheden die hiervoor gebruikt dienen te worden kunnen theoretisch uit de stack-snelheden worden afgeleid. Voorwaarde hierbij is dat de stack-snelheden voldoende nauwkeurig kunnen worden vastgesteld. Vit een vergelijking van de snelheden die tijdens de verwerking zijn gebruikt en een directe meting van de snelheden middels seismische sonderingen blijkt de werkelijk snelheid hoger te liggen dan verwacht. Er is nog geen adequate software om de verschillende snelheden: Stack-snelheid, RMS-snelheid, Interval-snelheid in elkaar om te re-
140
kenen. Vooralsnog kan deze informatie alleen voldoende nauwkeurig uit een seismische sondering worden gebaald. De invloed van hoogtevariaties van het maaiveld en van de dikte van een eventuele losse bodemlaag aan het maaiveld op de registratietijden moet worden gecorrigeerd gebruik makend van de correcte snelheid direct aan het maaiveld (zie figuur 5.1). Dit soort correcties worden statische correcties genoemd, maar zijn bij toepassing voor ondiepe seismiek helemaal niet statisch maar dynamisch, d.w.z. varierend zowel met de positie van bron als ontvanger. In Tegelen is gebleken dat een onvoldoende toegepaste correctie kan leiden tot een foutieve interpretatie.
I
t
I 'I' I I I
I
t, I J
Figuur 4.1. 'Statische correcties' : Invloed van hoogtevariaties en dikte toplaag op de aankomst-tijden. De statische correcties leveren data alsof gemeten van een vlak referentieniveau (rechtsboven) waaronder zich geen sterke variabele laag (zoals linksboven) bevindt. 4.2.2 Beperking snelheids-analysein de verwerkingssoftware Theoretisch worden de benodigde snelheden afgeleid uit de z.g. stack-sne~heden die in de snelheids-analyse worden bepaald. Praktisch blijken deze stack-snelheden nog te onnauwkeurig. De gebruikte verwerkingssoftware "ProMA.X" blijkt een beperking te hebben in de analyse van snelheden. Door de grote snelheidstoename met diepte kruisen z.g. reflectiehyperbolen van laagovergangen op verschi1lende diepte elkaar in een CMP-sortering. Een voorbeeld is gegeven in figuur 5.2. waar de reflectie-tijden van een reflector op 8m en 10m zijn weergegeven voor verschillende RMS (root-mean-square) snelheden. De z.g. NMOcorrektie van de data wordt foutief uitgevoerd wanneer deze hyperbolen elkaar kruisen. Dit 141
kan alleen verrneden worden indien een deel van de data verwijderd wordt, waardoor de signaal-ruis verhouding daalt. Slechts door het toepassen van een nieuw gecombineerd NMO-Stack algoritme kan een beter eindsignaal verkregen worden en is de snelheids-analyse nauwkeuriger.
0
Afstand in meters
0
so
I
-
.~
II
~.
..
.~
I
I
I
E .5 E (I)
i=
I
!!I II jr Ill! . I 11: ; I. I ; )
1 f11
i
r
1
I(jn
I I I 150
I' .
I
; ! I , I, I ", I . I ! '. I
I~
I I IiII I
I
.1.
I
I
'
If
I
I
fIi
iYIi.
i
r
I
,
6!
I
,.I II
~
.I!!~ J I .: I iI .,=I I I
Ji::I:I"II;II~r~:.ill:"'1
I
f
"
;~
I ~IIII I! '
I
I I
~"
I !II"! ! :I,! 11' '
~
'
.
~-:.. :.;: ~
~,4
n
.. ... I' ~
11
1
II
,
tlt, J II !. . ,! I. ' 1I I , , . ,
'
,I .
I I II .ill,
I .II
I I
Figuur 4.2. Overlappende aankomst-tijd-hyperbolen voor verschillende reflecties. 4.2.3 Scheiding van rejlectie-inform£ltie en oppervalkte-golven De bron genereert in alle veldstudies oppervlaktegolven met een grote amplitude. Deze oppervlaktegolven verstoren in belangrijke mate de gezochte reflectiesignalen. Het is niet duidelijk in welke mate het oppervlaktegolfsignaal nog in de gestackte secties aanwezig is. In het buitenland (bijvoorbeeld Japan) is de ervaring dat minder oppervlaktegolven worden opgewekt indien de bron wordt aangebracht op een hard oppervlak. Deze ervaring strookt niet met de ervaring opgedaan in dit project en met eerdere ervaring in Nederland.
Voor een zo hoog mogelijke kwaliteit van de seismische atbeelding moeten oppervlaktegolven zo veel mogelijk worden verwijderd uit de metingen. Dit gebeurt traditie getrouw door een filter toe te passen op een bepaalde eigenschap van oppervlaktegolven die afwijkt van die van de gewenste reflecties. Voorbeelden zijn frequentie, schijnbare aankomstsnelheid, vorm van het signaal. In de uitgevoerde veldonderzoeken is de veldconfiguratie zo gekozen dat zowel het gewenste dieptebereik behaald wordt, alsmede een gewenste productie van 250 m per dag. Als gevolg hiervan blijkt dat, binnen het gebruikte offsetbereik, de schijnbare snelheid van oppervlakte-golven vrijwel identiek is aan de schijnbare snelheid waarmee reflecties uit de ondergrond geregistreerd worden. Teneinde een zo groot mogelijke scheiding 142
van schijnbare snelheid aan te brengen bestaat de mogelijkheid de reflecties a1leente registreren in de directe nabijheid (tot bijvoorbeeld 12 m) van de bron. Door verwerkingsstappen als tk-filteren en stacken kan de amplitude van de oppervlaktegolvenworden verminderd.
143
HOOFDSTUK 5 MOGELIJKE ONTWIKKELTRAJECTEN
In dit hoofdstuk:worden mogelijke ontwikkelingen gegeven die kunnen worden gepleegd om de resultaten van SRS te verbeteren. Per ontwikkeltraject za1 worden aangegeven in welke mate het eindresultaat zal verbeteren met de ontwikkelde technologie. Uitgangspunt van de te volgende trajecten is de ontwikkeling van een seismische methodiek die in eerste instantie met behulp van de nu voorhanden instrumentatie een natuurgetrouw beeld van de ondergrond oplevert. Daarbij zijn vier fasen aan te geven: - een verbetering van de kwaliteit, c.q. coherentie van de retlectie-informatie; - een gecombineerdeseismische - geotechnische interpretatie; - een reductie van de kosten; - de ontwikkelingvan de 3D-uitvoering. De haalbaarheidsfaseheeft aangetoond dat de methode de potentie heeft de ondergrond in het bereik van 2-25 m in kaart te brengen. Helaas is de kwaliteit van de gegevens, c.q. de mogelijkheid om eenduidig continue geologische laaggrenzen aan te brengen onvoldoende betrouwbaar zodat een correlatie met CPT's onvoldoende is. Alvorens te starten met de interpretatiefase en/of kostenreductie is het van belang deze kwaliteit te verbeteren. Deze verbetering kan worden toegepast in het veldonderzoek alsmede in de verwerking van de gegevens. Ben goed inzicht moet worden verkregen omtrent de verschillende oorzaken van de in de data aanwezige mis, alsmede omtrent de retlectiviteit en tluctuaties in snelheids-opbouw van de ondergrond. Deze fase kan middels de evaluatie van een uitgebreid seismisch experiment op een van de huidige 5 locaties, bijvoorbeeld Son, worden uitgevoerd. Een dergelijk experiment za1 bestaan uit het uitvoeren van een aantal nauwkeurige seismische sonderingen en CPT's op de meetraai, gecombineerd met seismische metingen aan het maaiveld. Ben evaluatie van deze gegevens moet leiden tot de beantwoording van de onzekerheden die in het voorgaande zijn besproken. Wanneer beter bekend is waar de oorzaken liggen van de geringe coherentie van retlecties, kan gericht gewerkt worden aan een oplossing. Nu reeds is duidelijk dat gericht gekeken zal moeten worden naar a. de verkleining van de geofoon-afstand voor een betere onderdrukking van de oppervlaktegolven en b. de toepassing van kortere spreads, zodat het probleem van kruisende retlectoren niet meer nadelig werkt op de snelheidsanalyse en het stacken na NMO-correctie. Daarnaast dienen een aantal verwerkingsalgoritmes geimplementeerd te wordend en te worden getest. Met name zou aandacht moeten worden besteed aan: 'gecombineerde NMO+Stack' om het probleem van kruisende retlectoren op te lossen; 'horizon snelheids-analyse' waarbij de stack-snelheid langs een duidelijke retlector automatisch vervolgd en bepaald wordt (beschikbaar in een nieuwe zeer recente versie van PROMAX); - de implementatie van een algoritme voor de toepassing van statische/dynamischecorrecties voor hoogte variaties van het maaiveld en dikte variaties van de bovenste toplaag.
144
Wanneer de kwaliteit van de metingen voldoende is, en een betrouwbare structurele interpretatie van de gegevens mogelijk wordt, dient de aandacht te worden gericht op een gecombineerde interpretatie waarin structurele gegevens, verkregen uit de seismiek, worden gecombineerd met lithologische gegevens, verkregen uit de CPT's. Hiertoe dienen seismische-, CPT-, en geotechnischeparameters aan elkaar te worden gecorreleerd. De reeds ingeslagen weg van geostatistische inkadering van de verschiIlende soorten gegevens lijkt daarbij de aangewe:ren weg. Ben gecombineerde interpretatie van zowel seismiek als CPT's zalleiden tot een verbeterd model van de ondergrond. Wanneer een geotechnisch model van de ondergrond kan worden bepaald dat zijn meerwaarde heeft aangetoond, kan de aandacht worden gericht op een kostenreductie van de seismische methode om de in:retbaarheidvan de methode te vergroten. Met name indien voorafgaand onderzoek heeft aangetoond dat de data kwaliteit verbeterd kan worden door te concentreren op de registratie van reflecties dicht bij de bron (tot 12m), wordt de ontwikkeling van een z.g. seismische land-streamer zeer aantrekkelijk. Het principe van een land-streamer is dat aIle geofoons in een soort slang gemonteerd worden en vervolgens als een geheel verplaatst worden. Dit zal resulteren in een aanzienlijke toename van de dagproductie en daarmee in een reductie van de kosten. Wanneer de SRS methode zijn waarde heeft getoond in 2D configuraties en een land-streamer succesvol ontwikkeld en getest is, zal uiteindelijk de 3D toepassing van SRS binnen handbereik komen. De:re zou bijvoorbeeld gerealiseerd kunnen worden door een aantal landstreamers parallel langs een meetraai voort te trekken. De uitbreiding van de SRS methode naar de 3D toepassing zalleiden tot het 3 dimensionaal in kaart brengen van de ondergrond.
145
HOOFDSTUK 6
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
6.1 Conclusies In een geval is duidelijk meerwaarde gebleken uit de SRS meting, in de overige gevallen was het resultaat zeer beperkt. In de verkregen seismische secties zijn oplijningen (reflecties) geconstateerd die soms wel, soms ook niet met lithologische laagscheidingen in verband zijn te brengen. De oplijningen worden afgewisseld met gebieden waar ruisachtige signalen overheersen. De verkregen seismische gegevens demonstreren dat de kwaliteit van de gegevens sterk varieert. Op sommige locaties zijn reflectiesignalen zichtbaar op andere locaties niet. Deze variaties treden ook op binnen een seismische lijn. De variatie van de kwaliteit is waarschijn1ijkte wijten aan een combinatie van de volgende factoren: - de aanwezigheidvan oppervlaktegolvenmet grote amplitude; - de complicaties gerelateerd aan snelheidsanalyse en NMO correctie voor S-golven door de grote snelheidsverschillen; - statische verschuivingenwaarvoor onvoldoende gecorrigeerd is; - de variabiliteit van de ondergrond. De vooronderstelling aan het begin van het project dat de SRS-techniek, met de beschikbare ervaring in Nederland en de beschikbaarheid van de nieuwe vibrator, in staat zou zijn om gedetailleerd beelden van de ondergrond te leveren is niet correct geweest. De stap die in het project geprobeerd is te maken is daarmee te groot geweest. Hoewel het inzicht in de ontstaanswijzeen de interpreteerbaarheid van de seismische signalen nog te wensen overlaten dient toch benadrukt te worden dat gebleken is dat de SRS-techniek een grote gevoeligheidvoor variaties in de ondergrond vertoont. De SRS techniek is de enige geofysische techniek die potentie heeft om onder typische Nederlandse omstandighedende ondergrond van circa 2 - 25 m in kaart te brengen. Alternatieve technieken zijn ofwel niet geschikt voor het diepte-interval, ofwel ontberen het detail dat kan worden bereikt in het beeld van de ondergrond dat vereist is voor de geotechniek. 6.2 Aanbevelingen Hoewel de resultaten van de vijf testlocaties op dit moment de meerwaarde van SRS voor de geotechniek niet eenduidig aantonen wordt aanbevolen om de ontwikkeling van SRS voort te zetten met de hiernavolgende invulling. Deze aanbeveling wordt gemotiveerd door de volgende constateringen: - SRS is in principe de enige geofysische techniek die in het dieptebereik van 2 - 25 m continue gedetailleerdebeelden van de ondergrond kan opleveren. - Op een aantal plaatsen zijn d~ hiervoor benodigde reflectiesignalen geregistreerd. -
Er zijn mogelijkheden beschikbaar om de kwaliteit van de reflectiesignalen te verbeteren.
-
Er zijn onderzoeksvragen, zoals de keien in de keileem, die alleen met een geofysische reflectie techniek zijn te beantwoorden.
146
Aanbevolenwordt om niet L220 te starten zoals aangegeven in het basisprojectplan, maar een tussenfase in te lassen (U15). In deze tussenfase zuHenin eerste instantie activiteiten moeten worden gedefinieerd die leiden tot een duidelijke verbetering van de signaal-ruisverhouding van schuifgolfreflecties. Aanbevolen wordt naar minstens 2 van de reeds bezochte locaties te gaan en de data op te nemen zoals aangegeven in hoofdstuk 5 waarbij een betere scheiding van oppervlaktegolven en reflectiesignaalmogelijk is en waarbij de problemen met de snijdende hyperbolen niet optreden. Verwacht wordt dat een goede analyse en een verbeterde verwerking van deze gegevens zalleiden tot een seismische sectie met goede kwaliteit. Na het verkrijgen van gegevens op de eerste, wat betreft de ondergrond eenvoudige, locatie worden ook gegevens op een meer complexere ondergrond, bijvoorbeeld Rotterdam, geacquireerd. Er wordt van uit gegaan dat problemen met de koppeling van de bron niet aan de orde zijn. De verbeterde secties dienen ook geinterpreteerd te worden. Hiervoor zijn seismische sonderingen benodigd, wellicht in combinatie met de oppervlaktemetingen om voldoende inzicht te krijgen in het golfveld. Hiervoor is slechts een beperkt deel van het voor L220 gereserveerde bedrag benodigd. Verder wordt aanbevolen om in L215 aandacht te besteden aan de evaluatie van het verschil in datakwaliteit van de locaties van L210 en de nieuwe 'Maasvlakte' sectie, waarbij OYO en de TUD betrokken zijn. Het in L220 voorziene onderzoek naar verbeterde geotechnische interpretatie en de versnelling van de techniek zijn een logisch vervolg indien de technische verbeteringen van de signaal-ruisverhouding gerealiseerd zijn. Deze aspecten verdienen aandacht na een nieuw go/nogo moment.
147
L 210 Haalbaarheidsstudie schuifgolf reflectie seismiek Eindrapport Appendix 1 Achtergrondinformatie seismische methode
149
HOOFDSTUK
ACHTERGRONDINFORMATIE
1
SEISMISCHE METHODE
De seismische methode is een geofysische methode welke elastische (mechanische) trillingen gebruikt om de structuur van de ondergrond in kaart te brengen. De metingen kunnen 2D worden uitgevoerd waarbij een beeld wordt verkregen van een 'snede' , een sectie van het maaiveld, of in een 3D veld-configuratie waarbij een beeld wordt verkregen van een volume grond onder het maaiveld. De methode is in principe niet-destructief, zodat er nauwelijks schade aan het maaiveld ontstaat. Aangezien de 3D methode economisch nog niet haalbaar is voor geotechnische toepassingen wordt in het volgende uitgegaan van 2D metingen. Overigens heeft veel van de uiteenzetting hieronder eveneens betrekking op 3D toepassingen. In de 2D-opstellingwordt een trilling opgewekt door een seismische bron die op een meetraai is opgesteld. Deze trilling plant zich voort in de ondergrond met een snelheid die wordt bepaald door de grondslag. Voor compressie-golven (P-golven), zoals geluid, in ongeconsolideerde lagen, ligt deze snelheid in de orde van 500 tot 2500 mls. Voor schuifgolven (Sgolven) varieren snelheden van minder dan 100 mls tot zo'n 500 mls. Deze trilling reflecteert aan objecten en laagovergangen in de ondergrond, zoals geluid reflecteert aan objecten aan het maaiveld. De echo van deze trilling veroorzaakt een geringe beweging van het maaiveld welke geregistreerd wordt door geofoons, ontvangers, welke met een stalen punt in de grond worden geduwd zodat ze de bodembeweging kunnen meten. AI deze geofoons liggen op een onderlinge gelijke afstand in een lijn met de bron langs de meetraai. Voor een geotechnische veldmeting ligt het aantal geofoons in de orde van 48 tot 144. Ben typische afstand tussen de ontvangers ligt in de orde van 0.5 meter zodat de totale lengte van een 48 kanaals-opstelling zo'n 25 meter bedraagt. Figuur Ilaat een typische veld-opstelling zien.
151
BRON LAND ~ DYNAMITE VIBROSEIS
REfLECTOR
I f
J DIEPE
.. REFLECTIE
I
Figuur 1. Veld-opstelling
voor de uitvoering
REFLECTOR
van seismisch onderzoek.
Vit figuur 1 zal duidelijk worden dat een echo die door de verst verwijderde geofoon geregistreerd wordt meer tijd nodig heeft om de betreffende geofoon te bereiken dan de echo op de eerste geofoon. De seismische methode berust volledig op deze tijd-afstand afuankelijkheid. Aangezien de aankomst-tijd van de echo, ook wel 'event' genoemd, niets anders is dan de afgelegde weg gedeeld door de snelheid waarmee de trilling zich voortbeweegt, heeft de
aankomst-tijd als functie van de afstand een hyperbolisch karakter. Door nu een hyperbolische curve met de gemeten aankomst-tijden te vergelijken, kan de voortplantingssnelheid van de echo worden vastgesteld. Ais deze snelheid bekend is, kan uit de gemeten aankomst-tijden ook worden afgeleid welke afstand de echo heeft afgelegd. Het zal duidelijk zijn dat hiermee ook de diepte tot de laagovergang, ook wel reflector genoemd, kan worden vastgesteld. De methode is enigszins vergelijkbaar met het traceren van een vliegtuig met behulp van radargolven, zij het dan dat de snelheid van een radar-signaal in de lucht bekend is, en de snelheid van de elastische trilling in een bepaalde grondslag niet. Daarom worden meerder ontvangers gebruikt. Ben meting waarbij de bron een trilling genereert en de geofoons de echo's registreren heet ook wel een 'shot-record'. In de seismische methode worden een groot aantal metingen verricht waarbij echo's worden waargenomen. In de verwerking van de gegevens worden alle echo's die hetzelfde geometrische reflectie punt in de ondergrond hebben samen geordend. Zo'n ordening heet een Com152
mon Depth Point (CDP) of ook wel Common Mid Point (CMP) sortering genoemd. De snelheids-analyse vindt meestal plaats binnen zo'n CMP sortering. De snelheid die hiermee gevonden wordt heet 'Stack-snelheid'. Voor een ondergrond bestaande uit 1 laag is dit de exacte snelheid in de grondslag, echter voor een ondergrond bestaande uit meerdere lagen met elk hun eigen snelheid, ook wel interval snelheid genoemd, is de stack-snelheid alleen geschikt om de aankomst-tijd van alle echo's binnen ren CMP sortering zodanig te corrigeren dat zij allen op dezelfde tijd arriveren. Het is niet moeilijk voor te stellen dat echo's van meerdere laag-overgangen allemaal een retlectie-hyperbool veroorzaken, echter elke met hun eigen karakteristieke stack-snelheid. Aile echo's die betrekking hebben op hetzelfde retlectiepunt in de ondergrond worden vervolgens bij elkaar opgeteld. Dit optellen, ook wel stacken genoemd, verbetert de signaal-ruis verhouding en onderdrukt ruis-signalen die een andere 'schijnbare' snelheid vertonen. Dit proces van tijd-correktie en optellen heet in seismische termen 'N(ormal) M(oveout) C(orrection) en Stacken". Het resultaat van het optellen van alle CMP-sorteringen en het vervolgens naast elkaar atbeelden levert een z.g. 'tijd-sectie' op: een atbeelding van alle echo's in de ondergrond als functie van de afstand langs de meetraai. AIs een retlector in de ondergrond lateraal continu is, dan za1 ook de geregistreerde echo aan deze retlector in de tijd-sectie lateraal continu zijn. Sterker nog, alle geometrische effecten van laag-overgangen in de ondergrond worden in de tijd-sectie afgebeeld. Helaas is de tijd-sectie nog steeds uitgedrukt in aankomst-tijden van echo's langs de meetraai. Om deze aankomst-tijden te kunnen .omrekenen naar dieptes, is een snelheid nodig die veel nauwkeuriger is dan de eerder gevonden stack-snelheid. Deze z.g. RMS snelheid moet worden afgeleid uit de eerder gevonden stack-snelheid. AIs de stack-snelheid onvoldoende nauwkeurig bepaald is, zullen afgeleide snelheden eveneens afwijken en daardoor zal een dieptesectie niet betrouwbaar zijn. Om deze omrekening van tijd naar diepte nauwkeurig te kunnen uitvoeren is een seismische sondering nodig, die op ren of meerder locaties langs de meetraai snelheden in-situ meet. Ruis invloeden
De geofoons die gebruikt worden om echo's te registreren zijn helaas niet alleen gevoelig voor trillingen die van beneden komen maar voor zeer veel trillingen die in de omgeving gegenereerd worden. Er wordt onderscheid gemaakt in ruis-trillingen die onatbankelijk zijn van de gebruikte bron, omgevings-ruis zoals wind, regen en verkeer, en ruis welke direct samenhangt met gebruik van een specifieke seismische bron, z.g. bron-coherente (sourcecoherent) ruis. Ben seismische bron genereert niet alleen trillingen die de diepte in gaan maar ook trillingen die langs het maaiveld lopeno Deze trillingen noemt men oppervlakte-golven, ofwel Raleigh golven wanneer P-golven worden gebruikt, zoals een explosie, of Love-golven wanneer schuifgolven worden toegepast. Deze golven zijn volledig analoog aan de rimpels die we op een water oppervlak waarnemen als we er een steen in gooien. Aangezien deze trillingen zich slechts in twee dimensies voortplanten (x,y) en niet in de diepte (z) neemt de amplitude, de sterkte, van deze trilling veel minder snel af dan trillingen die wel uit de diepte komen. In een 'shot-record' overlappen deze oppervlakte-golven dus met retlecties uit de ondergrond. Het scheiden van deze trillings-typen wordt, indien mogelijk, tijdens de verwerking van de data uitgevoerd. Dit gebeurt op basis van typische frequentie van de trillingen met behulp van frequentie-f11ters,of op basis van andere eigenschappen die kunnen verschil153
len: bv. schijnbare aankomstsnelheid mbv snelheids-fIltersook wel F-K fIlters, of vorm van de trilling mbv z.g. 'wavelet-filters'. Impuls bronnen versus Vibrators Er zijn twee manieren om een seismische trilling op te wekken: - Middels een explosie in de grond of een klap op de grond. Kenmerk van deze methode is dat alle energie die in het seismische signaal aanwezig is in zeer korte tijd wordt uitgestuurd. - Middels een lang signaal waarin alle energie wordt verspreid over een bepaalde tijdsduur. De instantane vermogensdichtheid, ofwel de energie per seconde per m2, blijft hierbij laag, soms zelfs onder het aanwezige ruis-niveau. Om de gegevens verkregen met dit type bronnen, vibrators, te vergelijken met impuls-bronnen dient het signaal eerst gecomprimeerd te worden. Deze voorbewerking wordt ook wel correlatie genoemd. Voordeel van impuls bronnen is de hoeveelheid energie die in het signaal vertegenwoordigd is. Over het algemeen wordt de voorkeur gegeven aan explosieven indien een grote penetratie gewenst is. Bovendien kunnen explosieven op een diepte worden aangebracht waar ze optimaal koppelen met de ondergrond. Voor toepassingen van geotechnischeaard worden explosieven minder vaak toegepast omdat de energie, zelfs voor kleine ladingen of het gebruik van ontstekers, nog te hoog is om het diepte-bereik van 5-25m met voldoende grote nauwkeurigheid in kaart te brengen. Voor de schuifgolf toepassing werd, tot voor kort, alleen een hamer gebruikt welke tegen de zijkant van een balk wordt geslagen. De maximum schuif-kracht die echter op het maaiveld wordt opgewekt, wordt bepaald door de kracht waarmee de balk tegen de grond wordt gedrukt. Vandaar dat voor de toepassing van impuls-schuifgolf bronnen dikwijls een grote truck op de balk wordt gereden om de benodigde koppeling te creeren. Dit is zeer nadelig voor de productie die per dag behaald kan worden. Ben bijkomend nadeel van impuls-bronnen is dat de spectraal-inhoud van het signaal, de mate waarin bepaalde frequenties in het signaal voorkomen, bepaald wordt door de grootte van de bron: een zware bron zal een grote penetratie tot gevolg hebben, echter met een gering oplossend vermogen waardoor kleine structuren niet zichtbaar zijn. Een klein hamertje genereert weliswaar de benodigde frequenties om kleine structuren te kunnen waamemen, maar de penetratie van dit signaal is zeer beperkt. Vibratoren hebben deze nadelen veel minder. De frequenties in het signaal dat wordt uitgestuurd worden in de ontwerp-fase van de metingen vastgesteld en gecontroleerd door een computer. De totale energie, en daarmee de penetratie van het signaal, wordt bepaald door de tijdsduur waarover dit signaal wordt uitgestuurd. Hierdoor kan ook op grotere diepte een beter oplossend vermogen behaald worden. Doordat de instantane energie, het vermogen, laag is, worden veel minder hoge eisen gesteld aan het gewicht dat de vibrator moet koppelen met het maaiveld. Dit heeft tot gevolg dat de vibrator van OYO CAG zeer handelbaar blijft. Ten alle tijden moet worden voorkomen dat de vibrator gaat schuiven. Dit gebeurt in de vibrator ontwikkeld door OYO CAG middels extra gewichten die in de vibrator worden aangebracht. Ben aantal versnellingsopnemers die in de vibrator zijn aangebracht registreren de kracht die op het maaiveld wordt uitgeoefend. Aangezien de trillingen die geregistreerd worden door de opnemers direct gerelateerd zijn aan de kracht die de vibrator op het maai154
veld uitoefent, wordt deze z.g. 'ground-force' gebruikt om de opgenomen data te correleren en dus te comprimeren tot een signaal dat direct vergelijkbaar is met een impuls-bron. Monitoring van deze ground-force maakt bovendien een uitgebreide kwaliteits-controle in het veld mogelijk zodat het seismische bron-signaal zelfs kan worden aangepast aan de lokale condities van het maaiveld. Penetratie
versus Resolutie
De penetratie van de seismische trilling wordt bepaald door de totale energie die in de trilling
aanwezig is, ofwel door de amplitude van de trilling, bij vibrators na correlatie. Deze amplitude neemt echter af met de afstand tot de bron vanwege twee factoren: - Doordat het signaal zich in 3 dimensies verspreidt neemt de amplitude invers af met het kwadraat van de afstand tot de bron. Dit is een puur geometrisch effect dat geometrische spreiding wordt genoemd.
-
Elke grondslag heeft een intrinsieke dempende werking. Zo hebben zachte lagen de neiging de seismische trilling sneller te dempen dan een harde zand-laag. Dit is vergelijkbaar met de dempende werking die een gordijn heeft op geluid.
De dempende werking van grond-typen is over het algemeen evenredig met de golf-Iengte van het seismische signaal. Lage frequenties hebben een grote golf-Iengte terwijl hoge frequenties juist een geringe golf-Iengte hebben. Dit betekent dat lage frequenties ook op grote diepte nog gemakkelijk waargenomen kunnen worden, terwijl hoge frequenties eerder worden gedempt. Dit is identiek aan de toepassing van grondradar voor de detectie van pijpleidingen met behulp van hoge antenne-frequenties: 500 - 1000 MHz, terwijl radar toepassingen voor geohydrologisch onderzoek op grotere diepte tot 30m gebruik maken van laag frequente antennes in de orde van 40 - 80 MHz. Hoge frequenties hebben een hoog oplossend vermogen, ook wel resolutie genoemd. Dat betekent dat het gebruik van steeds hogere frequenties steeds meer detail in de atbeelding van de ondergrond zal opleveren. Omdat hoge frequenties sneller uitdempen, zijn resolutie en penetratie onderling vaak moeilijk te combineren. Dat betekent dat in de praktijk altijd naar de typische probleemstelling zal moeten worden gekeken om zowel gewenst diepte-bereik als gewenste resolutie vast te stellen en daar het signaal dat door de vibrator wordt uitgestuurd op aan te passen.
155
L 215 Kwaliteitsverbetering schuifgolf reflectie seismiek Eindrapport Deel F Uitvoering en verwerking veldmetingen
157
HOOFDSTUK
1
INLEIDING
1.1 Kader Dit deelproject betreft deelproject L 215: de verbetering van de kwaliteit van gegevens die bij schuifgolf reflectie seismiek beschikbaar komen. Het in dit deelrapport beschreven onderzoek is uitgevoerd door: - OYO Center of Applied Geosciences Met een kleine bijdrage van: - Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO - Grondmehanica Delft. 1.2 DoeIstelling Het doel van het kwaliteitsverbeteringproject is te komen tot seismische opnames van goede kwaliteit door het reduceren van de ruiscomponenten in de gegevens. Indien dit lukt, is in de haalbaarheidstudie (L 210) aangetoond dat schuifgolfreflectieseismiek met een schuifgolfvibrator als bron, voor de geotechniek in principe een technisch interessante onderzoeksmethodiek is. Het eindresultaat van het kwaliteitsverbeteringproject is een SRS seismische secties van verbeterde kwaliteit en een bijbehorende rapportage. Een secundair eindresultaat betreft de beantwoording van een aantal onderzoeksvragen met betrekking tot de SRS. 1.3 Methode Het basisprojectplan van L 215 beschrijft de problemen die geconstateerd zijn na afloop van de haalbaarheidsfase en op welke wijze deze problemen zuBen worden benaderd in dit deelproject. Samenvattend zijn de volgende problemen gesignaleerd. De uitgevoerde metingen in L 210 leveren een beeld op van de ondergrond waarvan de laterale continui'teit van laagovergangen onvoldoende is voor een eenduidige interpretatie van de seismische secties in termen van eenduidige laagovergangen en laterale begrenzingen. De volgende aandachtspunten zijn tijdens de evaluatie van L 210 geformuleerd: - Levert de seismische bron van OYO CAG wel voldoende energie om reflecties van laagovergangen te kunnen waamemen? Een evaluatie van de variatie in signaalsterkte van het seismische signaal met de diepte, gemeten met een seismische conus, kan daar uitsluitsel over geven. - Geeft de ondergrond wel aanleiding tot reflecties aan laagovergangen? Mogelijke reflecties aan laagovergangen kunnen het best worden gei:dentificeerd met behulp van een seismische sondering. De registratie van gereflecteerde signalen op zekere diepte levert een meting op die veel minder verstoord wordt door ruissignalen dan bij een vergelijkbare meting op het niveau van het maaiveld. - Signalen die reflecteren aan ondiepe laagovergangen en geregistreerd worden op relatief grote afstand van de bron worden door de bron onder een relatief geringe hoek met het maaiveld uitgestuurd. Is de uitstraling van seismische trillingen in deze richting wel voldoende sterk om ondiepe reflecties op relatief grote afstand tOY de diepte van de laagovergang te kunnen waarnemen? Hiertoe zuBen z.g. 'walk-away' metingen worden 158
uitgevoerd waar bij elke meting de afstand tussen de bron en de sondering wordt vergroot. Indien deze punten kunnen worden bevestigd, komen de volgende aandachtspunten aan de orde: -
Zijn de waargenomen reflecties, gei:dentificeerd in de seismische sonderingen, ook zichtbaar in de meting en aan het maaiveld? Hiertoe worden aan het maaiveld geofoons aangebracht die tijdens de meting de seismische signalen aan het maaiveld registreren. Uit de metingen, uitgevoerd met een seismische conus, kan worden berekend op welk moment reflecties waameembaar zullen zijn aan het maaiveld. Een directe vergelijking van deze berekende metingen met de waargenomen signalen aan het maaiveld zal vaststellen of dezelfde reflecties ook duidelijk aan het maaiveld zichtbaar zijn en in welk offsetbereik (zie Verklarende Woordenlijst) de geofoons geplaatst moeten worden om deze reflecties waar te nemen. - Indien de signaalsterkte van deze reflecties t.o.v. andere 'ruissignalen' te gering is, waar wordt deze 'ruis' dan door veroorzaakt? Vermoed wordt dat Z.g. oppervlaktegolven, 'Love-golven', en signalen die zijdelings op de meetopstelling invallen dermate veel ruis veroorzaken, dat reflecties aan laagovergangen gedeeltelijk gemaskeerd worden. Hiertoe moet een aantal testmetingen worden uitgevoerd met twee parallelle meetopstellingen zodat beter kan worden vastgesteld uit welke richting de gemeten signalen komen. - In hoeverre speelt de variabiliteit van de snelheidsopbouw van de ondergrond een belangrijke rol bij de verwerking van de waargenomen reflecties naar een continu beeld van de ondergrond? Het is mogelijk dat in de afzonderlijke metingen reflecties duidelijk waarneembaar zijn, maar dat door het verwerkingsproces, waar metingen van verschillende bronposities worden gesommeerd, de laterale continmteit verloren gaat. Een belangrijke factor daarbij is vast te stellen in hoeverre de seismische voortplantingssnelheden in de ondergrond lateraal varieren. Ook hierover zullen seismische sonderingen een goede indicatie geven. - In hoeverre is de ondergrond op kleine schaal eigenlijk lateraal continu? Uit de interpretaties van sonderingen voIgt dikwijls een geotechnisch model van de ondergrond dat relatief gladjes verloopt, in termen van de onderlinge afstand tussen sonderingen. Hoe zou een dergelijk model eruit zien als de sonderingen op kleinere afstand van elkaar zouden worden geplaatst? Kan van seismische metingen die een min of meer continu beeld opleveren een laterale continui:teit worden verwacht die vergelijkbaar is met de interpretaties van sonderingen? Het uitvoeren van meerdere sonderingen over een relatief korte meetraai zal hierover een indicatie geven. Wanneer op bovengenoemde vraagstellingen een antwoord kan worden gegeven, kan gericht naar een oplossing gezocht worden met betrekking tot een aanpassing in de te hanteren meetopstelling dan wel in de verwerking van de meting en. Vervolgens zullen oppervlakte metingen langs een meetraai worden uitgevoerd, Z.g. CDP-metingen, die gebaseerd zullen zijn op de aldus vastgestelde meetparameters. Ter verduidelijking: in dit rapport wordt over 'ruis' gesproken wanneer signal en worden waargenomen die geen betrekking hebben op reflecties aan laagovergangen. Deze ruis kan zowel worden veroorzaakt door de seismische meting zelf, doordat signaaltypen worden 159
opgewekt die geen relatie hebben met reflecties aan laagovergangen in de ondergrond, als door signaalbronnen die niet direct gerelateerd zijn aan de seismische meting. Deze ruissignalen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit signalen die zijdelings op de meetopstelling invallen, atkomstig van gereflecteerde golven aan objecten die zich opzij van de meetopstelling bevinden, of atkomstig zijn van bijvoorbeeld verkeerstrillingen, die onathankelijk van de seismische meting optreden. 1.4 Locatiekeuze Voor de uitvoering van de metingen is gekozen voor twee van de locaties uit de voorafgaande haalbaarheidsstudie. De locatie in Son (figuur 1 en 2) komt goed in aanmerking omdat deze locatie gekenmerkt wordt door zeer weinig omgevingsruis, zodat de invloed van de diverse ruissignalen beter onderscheiden kan worden. De tweede locatie is die in Rotterdam. Op deze locatie zal geverifieerd worden of de behaalde resultaten in Son ook elders herhaalbaar zijn. Voordat de meting en op de tweede locatie zullen aanvangen zal een tussentijdse evaluatie plaatsvinden tussen OYO-CAG, NITG-TNO en GD.
160
HOOFDSTUK
2
OVERZICHT ACTIVITEITEN
2.1 Data acquisitie In dit deelproject zijn de volgende metingen uitgevoerd: - twee, 3-componenten(x,y,z)-seismische sonderingen; - gelijktijdige metingen aan het maaiveld met behulp van vast opgestelde horizontale geofoons; - 'walk-away' metingen op enkele vaste conusdieptes; - 3 sonderingen; - CDP metingen over de sonderingen langs een meetraai aan het maaiveld; - een aantal testmetingen met twee paraIlelle meetopstellingen. AIle sonderingen zijn met ondersteuning van, of door Fugro uitgevoerd. Voor de seismische sonderingen is een seismische conus gebruikt waarvan de geofoons differentieel zijn uitgevoerd. Na verwerking van deze metingen is een aangepaste meetopstelling vastgesteld op basis waarvan de CDP-metingen langs de meetraai zijn uitgevoerd. Na de tussentijdse evaluatie met GD en NITG- TNO zijn de volgende aanvullende metingen uitgevoerd: - een extra 3-componenten-seismische sondering met behulp van een seismische conus; - negen aanvullende sonderingen. Daarnaast heeft OYO-CAG ontwikkelwerkzaamheden uitgevoerd: -
In aanvulling op de veldmetingen en de verwerking daarvan is door OYO-CAG een nieuw algoritme voor de uitvoering van de "NMO" correctie ontwikkeld. Traditioneel, dat wi! zeggen voor olie- en gasexploratie, gebeurt deze verwerking op een wijze waardoor, bij ondiepe metingen, veel informatie verloren gaat. De nieuwe methode laat reflectiesignalen van zowel ondiepe als diepe laagovergangen over het gehele offsetbereik intact.
De meetopstelling en positie van de uitgevoerde sonderingen wordt weergegeven in figuur 3. 2.1.1 Seismische sonderingen Gegevens betreffende de seismische sonderingen zijn samengevat in tabel 2.1. De onderlinge afstand tussen de seismische sonderingen bedraagt 24 meter. Tabel 2.1. Parameters betreffende de uitgevoerde seismische sonderingen. Conus Co6rdinaat Max. Diepte Seismische -my Diepte-interval sondering (393075, 160807) 0.25m 29.50 m VSP#1 (393097, 160816) 0.25m VSP#2 25.50 m (393119, 160826) 0.25 m 30.00 m VSP#3
Opmerkingen
Na de evaluatie
161
2.1.2 Walk-away meting en Op een conusdiepte van 9,50; 9,75; 10,0; 10,25 en 10,50 meter zijn tijdens de uitvoering van VSP#l en VSP#2 metingen verricht met de conus op vaste diepte, terwijl de seismische bron steeds verder van de sondering wordt geplaatst. Deze metingen geven een indicatie van de verandering van de sterkte van de directe golf bij toenemende hoek van inval en afstand, alsmede van laterale eigenschappen van laagovergangen. Tabel 2.2. Parameters betreffende de uitgevoerde 'walk-away' metingen. VSP#l Minimale offset Maximale offset Broninterval Conusdiepte VSP#2 Minimale offset Maximale offset Broninterval Conusdiepte
9,50/9,75/
9,50/9,75/
2,Om 12,Om 0,5 meter 10,00/ 10,25 / 10,50 meter 2,Om 12,Om 0,5 10,0/ 10,25 / 10,50 meter
Tijdens de metingen met de conus op 10 meter zijn, behalve de seismische conus, ook de vaste geofoons aan het maaiveld, opgesteld tussen VSP#l en VSP#2, opgenomen. 2.1.3 Maaiveld metingen Tussen VSP#l en VSP#2 zijn aan het maaiveld vaste horizontale geofoons aangebracht die de reflecties aan laagovergangen aan het maaiveld meten. Tabel 2.3 geeft informatie over de opstelling aan het maaiveld. Tabe12.3. Parameters betreffende de opstelling van vaste geofoons aan het maaiveld. Aantal geofoons 95
Startpunt
Eindpunt
0,25 m NO van VSP#l
0,25 m ZW van VSP#2
Geofooninterval 0,25m
2.1.4 Sonderingen In totaal zijn 12 sonderingen uitgevoerd voor de interpretatie van de seismische sonderingen en het CDP-profiel. Tabel 2.4 geeft de locaties aan van deze sonderingen. Drie sonderingen zijn uitgevoerd voorafgaande aan de evaluatie, de overige erna. AIle sonderingen zijn uitgevoerd na afloop van de seismische sondering.
162
Tabel2A. Parameters betreffende de uitgevoerde CPT's. Max. diepte -my
Opmerkingen
CPT#l CPT #2 CPT #3 CPT #4 CPT #5 CPT #6 CPT #7
Sondering FUGRO (Appendix A) DKM1 DKM2 DKM3 DKM4 DKM5 DKM6 DKM7
28,00 30,00 30,00 30,00 30,00 25,50 25,00
m m m m m m m
CPT CPT CPT CPT CPT
DKM8 DKM9 DKM10 DKM11 DKM12
30,00 30,00 30,00 30,00 30,00
m m m m m
(+ 12m NO) Positie VSP#l ( + 36m NO) Positie VSP#2 ( + 60m NO) Positie VSP#3 (+ 18m NO) Na evaluatie (+24m NO) Na evaluatie (+30m NO) Na evaluatie (+ 36m NO) Na evaluatie (positie DKM2) (+42m NO) Na evaluatie (+48m NO) Na evaluatie (+54m NO) Na evaluatie (+66m NO) Na evaluatie (+72m NO) Na evaluatie
Meting
#8 #9 #10 #11 #12
2.1.5 Parallelle meetopstelling:bron- en geofoongroepen Tabel 2.5 geeft de parameters van de gehanteerde meetopstelling weer. Tabel2.5.:
Parameters opstelling parallelle geofoonlijnen.
Aantal geofoonlijnen Laterale lijnafstand Aantal geofoons / lijn Geofoon interval In-lijn Bron-Geofoon afstand Laterale bronposities op 2, 5, 8, 11, en 14 m offset Bron Instrument
2 1m 48 0,50m 2, 5, 8, 11, 14 m 8 posities over 1 m tussen beide lijnen OYO-CAG schuifgolf-vibrator OYO-Geospace DAS-1 (96 kanalen + 4 AUX)
De meetopstelling wordt weergegeven in figuur 4. Deze testmetingen beogen aan te tonen hoeveel signaal in de meting en aan het maaiveld niet gerelateerd is aan vertikaal invallende reflecties, en dus als ruis beschouwd wordt. Bovendien wordt getracht deze ruis te onderdrukken door middel van twee meetmethoden: - het meten met een vaste bronpositie en twee parallelle geofoonlijnen (geofoongroepen); - het meten met een vaste geofoonlijn en varierende bronpositie (brongroepen). Signalen die afkomstig zijn uit een denkbeeldig vertikaal vlak door de bronpositie en de middellijn tussen de twee geofoonlijnen, zullen gelijktijdig op beide geofoonlijnen invallen, in tegenstelling tot signalen die zijwaarts op de geofoonlijnen invallen. Dit geeft dus de mogelijkheid de richting van herkomst van het signaal vast te stellen. Eenvoudigweg sommeren van beide geofoonlijnen versterkt het signaal uit het verticale vlak, terwijl het zijwaarts invallende signaal wordt onderdrukt. 163
2.2
Parameters
van de opname
Tabe12.6 Parameters betreffende de registratie van de veldmetingen. Bemonsteringsperiode Opnametijd Bron Lengte bronsignaal Signaal startfrequentie Signaal eindfrequentie Opname instrument
0.5 ms 8190 ms OYO-CAG schuifgolf-vibrator 7500 ms 10 Hz 250 Hz OYO-Geospace DAS-1 (96 kanalen + 4 AUX)
2.3
Data verwerking
2.3.1
Seismische sonderingen
De seismische
sonderingen
zijn verwerkt volgens de volgende procedure:
Tijd-diepte curve Door de aankomsttijd van het uitgezonden bronsignaal uit te zetten tegen de diepte van de seismische conus (figuur 5), wordt een eenduidig verband gelegd tussen tijd en diepte. In een CDP profiel moet dit verb and indirect worden afgeleid uit de metingen. In een VSP wordt dit verb and direct gelegd. De uiteindelijke omrekening van de seismische sectie van milliseconden naar meters kan daardoor zeer nauwkeurig plaatsvinden.
Corridor stack (zie verklarende woordenlijst) De VSP metingen worden verwerkt tot een corridor stack. Deze geeft aan wat een geofoon aan het maaiveld zou meten als de positie van de bron en de geofoon samen zouden vallen. In dat geval zijn de aankomsttijden van reflecties aan laagovergangen eenvoudig om te rekenen naar een diepte. Reflecties aan laagovergangen worden in de VSP gekenmerkt door oplijningen met een negatieve schijnbare snelheid: bij toenemende diepte wordt de reflectie eerder gemeten (figuur 6). De aankomsttijd van deze reflecties wordt vervolgens aangepast met de extra tijd die de reflectie nodig heeft om het maaiveld te bereiken. Voor alle conusdiepten wordt een reflectie aan een zelfde laagovergang dan op hetzelfde moment geregistreerd (figuur 7). Daarmee lijnen reflecties aan dezelfde laagovergang dus horizontaal op. Een zogenoemde FK-doorlaatfilter rand de k=O as filtert alle signalen die niet horizontaal oplijnen uit de metingen. Vervolgens worden de meting en in een corridor rond de eerste inzet over alle conusdieptes gesommeerd, zodat multiples (zie verklarende woordenlijst) verwijderd worden en de signaalruisverhouding verbetert. De resulterende meting wordt vervolgens een aantal malen naast elkaar afgedrukt om de visualisatie van reflecties te verbeteren (figuur 8). Alhoewel het wel degelijk om echte reflecties gaat, moet het naast elkaar afdrukken slechts als een visueel hulpmiddel beschouwd worden en geeft het dus geen enkele informatie over het laterale verloop van een laagovergang. Deze zogenoemde "corridor-stack" kan naast de CDP-metingen worden gelegd om het identificeren van reflecties te vergemakkelijken. Zo kan worden vastgesteld of dezelfde re-
164
flecties die in een VSP worden gemeten ook in de CDP metingen aan het maaiveld zichtbaar zijn. lnterval-snelheden Uit de tijddiepte tabel wordt de lokale snelheid per laagje van 25 cm berekend (figuur 9). Ter verificatie dienen de dieptes waarop zich variaties in intervalsnelheid voordoen samen te vaIlen met de dieptes waarop a) in de VSP afwijkingen in de kromming van de tijddiepte curve zichtbaar zijn (figuur 5) en b) in de VSP reflecties zichtbaar zijn (figuur 6). Omrekening naar metingen aan het maaiveld Uit het aldus verkregen model van de snelheidsopbouw van de ondergrond kan worden berekend hoe een meting aan het maaiveld eruit zou moeten zien. Deze modelering geschiedt door middel van "Finite-Difference Modelling". De zo verkregen synthetische opname (figuur 10) kan direct worden vergeleken met een echte waameming. 2.3.2
Walk-away meting en
De walk-away metingen (zie verklarende woordenlijst) zijn gecorrigeerd voor de invloeden van geometrische spreiding en demping. Na deze correcties dient het amplitude verloop niet of nauwelijks te varieren met de afstand van de bron tot de conus. De amplitude van de direkte-golf op 10 m bij varierende bronoffset wordt weergegeven in figuur 11. 2.3.3
Metingen aan maaiveld
De registraties van de vaste geofoonopstelling aan het maaiveld worden verwerkt met behulp van deconvolutie. Figuur 12 toont de metingen aan het maaiveld met een enkelvoudige-, 4voudige- en 64-voudige stackfold (zie verklarende woordenlijst).
2.3.4 Sonderingen De sonderingen zijn bijgevoegd in Appendix A. In figuur 13 is het wrijvingsgetal van de sonderingen die samenvaIlen met de VSP's, naast de berekende interval-slowness afgedrukt (zie verklarende woordenlijst). In de uiteindelijke seismische secties is het wrijvingsgetal van aIle sonderingen eveneens afgedrukt. 2.1.5 CDP-metingen De CDP metingen zijn op de volgende manier verwerkt: - deconvolutie: het origineel geregistreerde signaal bestaat uit een combinatie van de impulsrespons van de ondergrond en een lange sweep die door de bron wordt uitgezonden. Door middel van een deconvolutie wordt het lange uitgezonden signaal gecomprimeerd tot een korte puIs zodat de registratie in feite de impulsrespons van de ondergrond oplevert; - slechte registraties worden in zijn geheel of gedeeltelijk verwijderd; - de signalen die atkomstig zijn van de geluidsgolf (340 m/s) worden verwijderd; - frequentie banddoorlaat-tilter 20-25-150-200 Hz. AIle frequenties die niet oorspronkelijk door de seismische bron zijn uitgezonden worden uit de data verwijderd; - correctie voor de afname in signaalsterkte als gevolg van geometrische spreiding: lIv2t en demping 6: dB/s; - CDP sortering; - snelheidsanalyse: start model uit de VSP's, kleine aanpassingen via een aparte snelheidsanalyse in de verwerkingssoftware (ProMAX); 165
- NMO correctie gebruik makend van het nieuw ontwikkelde algoritme door OYO-CAG; - berekenen van het eindresultaat: de seismische sectie ofwe1 'stack'. 2.3.6 Parallelle meetopstellingenen brongroepen De metingen met geofoon-, en brongroepen worden vergeleken met betrekking tot de amplitude en coherentie van de signalen. De volgende gegevens zijn direct met elkaar vergeleken: Originele meting en van de linker en rechter geofoonlijn : figuur 14. Resultaat van optellen, en aftrekken van beide geofoonlijnen : figuur 15. Resultaat van optellen, en aftrekken van 8 bronposities op een geofoonlijn : figuur 16.
166
HOOFDSTUK
3
TUSSENTIJDSE EVALUATIE 3.1 Voorlopige resultaten Na de eerste metingen in Son is een tussenevaluatie gehouden. Deze evaluatie resulteerde in een aantal vragen en onduidelijkheden omtrent de metingen in Son die het rechtvaardigden aanvullende metingen te laten uitvoeren. Besloten is de metingen op de tweede locatie in Rotterdam te laten vervallen teneinde het vastgestelde budget niet te overschrijden. De 3 uitgevoerde sonderingen (1,2 en 3) lijken niet consistent. Een kleilaag die op 23 m aanwezig is in sondering 1 en 3 lijkt plotseling afwezig in sondering 2. Bovendien lijkt de trend in sondering 2 niet op die van 1 en 3. In aanmerking nemend dat daarbij sonde ring 2 ook een foutieve nulpuntcorrectie heeft ondergaan lijkt een verificatie op deze locatie door middel van een nieuwe sondering gerechtvaardigd. Er lijkt op enkele dieptes een verband te bestaan in de trend van de berekende seismische interval-slowness (zie verklarende woordenlijst), en de wrijvingsweerstand in de sonderingen (figuur 13). Deze correlatie is vrij duidelijk voor VSP#l en sondering 1, maar minder duidelijk voor VSP#2 en sondering 2. Om te onderzoeken of een dergelijk verband zou kunnen bestaan wordt voorgesteld een extra seismische sondering uit te voeren en deze te vergelijken met een gewone sondering op die locatie. De continui:teit van reflecties in het CDP-profiel is nog altijd gering, te gering voor een eenduidige interpretatie. De vraag rijst echter of de ondergrond op deze locatie lateraal wel zo homogeen is als het geotechnisch profiel aangeeft. Kan men van de seismiek verwachten dat reflecties, op zeer kleine schaal ten opzichte van traditionele sonderingen, continu verlopen? Anderzijds is wellicht de invloed van geringe snelheidsvariaties en/of diktevariaties in de toplaag dermate groot dat deze te grote variaties in de aankomsttijden van reflecties aan laagovergangen veroorzaken. Een afzonderlijke verwerkingsmodule zal dan moeten worden ontwikkeld die ervoor zorgt dat na de NMO-correctie alle reflecties aan dezelfde laagovergang correct oplijnen voordat ze worden gesommeerd. Een aantal aanvullende gewone sonderingen op geringe onderlinge afstand wordt voorgesteld om hier licht op te werpen. Bovendien wordt geconstateerd dat de reflecties aan laagovergangen met name te identificeren zijn in het grotere offsetbereik dat niet verstoord wordt door de zogenoemde oppervlaktegolyen (zie verklarende woordenlijst). Er wordt geconstateerd dat het offsetbereik dat gehanteerd werd voor de haalbaarheidsmetingen in L 210 te gering blijkt te zijn om diepere reflecties te kunnen waarnemen. Hierdoor werden met name reflecties en multiples aan ondiepe lagen afgebeeld en werden diepere laagovergangen gemist. Waarnemingen in dit grotere offsetbereik hebben echter enkele nadelen: de scheiding tussen reflecties wordt minder. Voor grote offset zullen reflecties aan ondiepe lagen elkaar asymptotisch naderen waardoor ze op hetzelfde moment geregistreerd worden. Hierdoor kan in mindere mate onderscheid worden gemaakt in afzonderlijke lagen en zullen alleen de meest markante laagovergangen resteren. 167
hoe verder de geofoons verwijderd zijn van de bron, des te sterker zullen de hoge frequenties die oorspronkelijk in het signaal aanwezig zijn voor het detecteren van relatief dunne lagen, worden gedempt. Hierdoor neemt eveneens het oplossend vermogen van het signaal af. een kleine variatie in stack-snelheid tijdens de verwerking van de gegevens, bepaald aan de hand van CDP-metingen alleen, heeft een grote invloed op de uiteindelijke dieptebepaling van een laagovergang. Deze nadelen zijn in mindere mate aanwezig in het geringere offsetbereik. Reflecties aan laagovergangen zijn daar goed gescheiden en in principe kunnen de gewenste 'zero-offset' metingen daar het nauwkeurigst bepaald worden. Helaas wordt dit kleine offsetbereik dikwijls zo sterk verstoord door oppervlaktegolven dat het moeilijk is om daar reflecties te herkennen. Er wordt dan ook geopperd om in een vervolgproject een methode te ontwikkelen om deze oppervlaktegolven te onderdrukken zodat het kleine offsetbereik beter geschikt wordt voor de identificatie van reflecties. Gedacht wordt daarbij met name aan het gebruik van bron- en geofoongroepen. 3.2 Aanbevelingen tussenevaluatie Derhalve worden in het kader van dit deelproject de volgende extra meting en in Son aanbevolen: -
1 extra seismische sondering op 24 m ten NO van VSP#2; 9 extra sonderingen met een interval van 6 m zodat over het gehele bereik van de CDP-lijn elke 6 meter een sonde ring beschikbaar is.
168
HOOFDSTUK 4 DISCUSSIE RESUL TATEN 4.1 Seismische sonderingen De seismische sonderingen hebben een goede signaal-ruisverhouding en laten, behalve de aankomst van het directe bronsignaal, reflecties zien aan laagovergangen in de ondergrond (figuur 7). Met name op 4.5 meter (110 ms) en 10-11 m (210 ms) is een duidelijke reflectie te zien. De reflectie op 4.5 meter wordt veroorzaakt door een overgang van kleiige afzettingen naar een zandpakket dat naar beneden toe steeds kleiiger wordt. De conusweerstand neemt op deze diepte ook aanzienlijk toe. Op een diepte van 10-11 m ligt een kleipakket ingesloten in een zandige omgeving. In de VSP zijn boven- en onderzijde van dit pakket te zien (210 ms). Uit de sonderingen blijkt op 24 m een kleipakket te liggen. Op VSP2 is deze laag echter geheel afwezig. In VSP1 en VSP3 is een reflectie aan deze kleilaag nauwelijks waarneembaar. Ook de klei- of veenlaag op 15 meter, die op alle VSP posities aanwezig is, is niet in de VSP's zichtbaar. De berekende seismische intervalsnelheden (figuur 9) tonen een goede overeenkomst tussen de diepte waarop markante snelheidsvariaties plaatsvinden en de aanwezigheid van reflectiesignalen (figuur 5, 6 en 9). Opgemerkt dient te worden dat de fase van de golfvorm in de 'corridor-stack' bepaald wordt door vrijwel vertikaal invallende signalen op een laagovergang. De afstand van de bron aan het maaiveld tot de sondering is immers zeer klein. Daarentegen wordt de fase van de golfvorm in de CDP-metingen aan het maaiveld voor de grotere bron-geofoon afstanden bepaald door signalen die onder een grote hoek invallen op een laagovergang en daardoor vaak 'superkritisch' reflecteren. Dit houdt in dat een seismisch signaal dat onder deze hoek invalt totaal gereflecteerd wordt en zich niet verder in de diepte voortplant. Daarbij draait de fase van de golfvorm en wordt in het algemeen de reflectieamplitude versterkt. 4.2 Walk-away metingen De walk-away metingen (figuur 11) duiden op een normaal amplitudeverloop bij toenemende afstand tussen bron en boorgat. Het geconstateerde amplitudeverloop kan volledig worden verklaard uit geometrische spreiding en demping. De uitstralingskarakteristiek van de bron vormt dus geen enkel argument voor het al dan niet waarneembaar zijn van reflecties in de CDP-metingen. 4.3 Metingen aan maaiveld Vergelijking van de computerberekeningen (figuur 10) met de werkelijke metingen aan het maaiveld (figuur 12) laat zien dat de berekende reflecties coherent en met de juiste schijnbare snelheid in de werkelijke metingen aan te wijzen zijn. Opgemerkt kan worden dat ongestoorde waarneming van reflecties aan laagovergangen op een diepte van meer dan 5 meter slechts mogelijk is voor grote bron-geofoon afstanden. Bij geringere bron-geofoon afstanden worden deze reflecties geheel gemaskeerd door oppervlaktegolven en multiples in de toplaag van 4 meter die een relatief lage snelheid heeft (125-145 m/s) in vergelijking tot de lagen daaronder (:t300 m/s). 169
4.4 Sonderingen De sonderingen tonen aan dat er wel degelijk over de gehele lengte van de meetraai een zekere mate van verticale zonering mogelijk is. Figuur 22 laat zien dat de eerste meter zandig is en dat vervolgens tussen 1 - 4,5 meter langs het gehele profiel een afwisseling van zand en kleilaagjes aanwezig is. Op 4,5 meter is een plotselinge overgang naar een zandlaag die naar beneden toe steeds kleiiger wordt en op een diepte van ongeveer 6 meter overgaat in een serie afzonderlijke kleilagen. Deze overgang naar het zand op 4,5 m resulteert in een duidelijke reflectie. Tussen VSP1 en VSP2 is op een diepte van 10-11 meter een kleilaag aanwezig. Deze reflecteert het seismische signaal eveneens goed. Hieronder is opnieuw sprake van zandige pakketten met een afzonderlijke dunne kleilaag op 15 meter die onder de gehele meetraai aanwezig is. Deze is niet, in ieder geval niet voldoende consistent, zichtbaar in de seismische sectie (figuur 20). De diepten waarop de meest prominente reflecties waameembaar zijn (4,5 en 10-11 m) vallen samen met een snel veranderende conusweerstand. Vit een vergelijkking tussen de intervalsnelheden en het wrijvingsgetal (figuur 13) lijkt op een aantallocaties (VSP1: 0-12 m, VSP2: 5 m en 10-11 m) een verband te bestaan tussen een toenemend wrijvingsgetal en een afnemende interval-snelheid (toenemende slowness). Op andere locaties (VSP2: 18 m, VSP3 in zijn geheel) wordt dit verband echter niet bevestigd. Opgemerkt dient te worden dat een verticale zone ring kan worden aangebracht wanneer het karakter van het wrijvingsgetal wordt beschouwd. Binnen zo'n zonering blijken de exacte waarden van conusweerstand en wrijvingswaarde behoorlijk uiteen te lopeno Welk effect dit heeft op de consistentie van reflectiesignalen is niet duidelijk. Figuur 22 laat de laterale variatie in wrijvingsgetal zien voor alle sonderingen langs de meetraai. In ieder geval kan worden vastgesteld dat de targetkleilaag op 24 meter een gat vertoont tussen CPT#5 en CPT#8 over een lengte van ongeveer 18 meter. 4.5 CDP-metingen Op basis van de vergelijking van metingen aan het maaiveld (figuur 12) en synthetische meting en (figuur 10, 5.1.3) is gekozen voor een groter offsetbereik bij de CDP metingen. Daar waar voorheen werd gewerkt met offsets tussen 2 en 25,5 meter is nu gekozen voor een offsetbereik van 2 tot 37,5 meter. Dit houdt tevens in dat, bij een geofoonafstand van 0,5 m, 72 kanalen worden geregistreerd in plaats van 48. De CDP-metingen zijn van redelijke kwaliteit (figuur 18), en tonen duidelijk aanwezige reflectie informatie in de afzonderlijke opnamen. De overgang naar de zandlaag op 4,5 meter is in de seismische sectie langs de gehele meetraai zichtbaar (figuur 20), alhoewel de continui'teit beter zou kunnen. De kleilaag op 10-11 m wordt duidelijk afgebeeld in de seismische sectie tussen 20-45 meter. Vit de sonderingen blijkt dat vanaf 45 m het karakter van de kleilaag aanzienlijk verandert. Deze zelfde verandering is in de seismiek te zien als een beeindiging van de reflectie. Desondanks vertonen de reflecties in de uiteindelijke seismische sectie over het algemeen nog onvoldoende laterale continui'teit. Dit kan worden veroorzaakt door een aantal factoren:
170
Ondanks het gebruik van de grotere bron-geofoon afstanden treedt er nog steeds veel interferentie op tussen de reflectiesignalen en zijwaartse ruissignalen. In de uitvoering van de CDP meting en zijn geen bron- of geofoongroepen toegepast. Laagovergangen die met behulp van de sonderingen ge"interpreteerd worden hebben dusdanig lateraal veranderende elastische eigenschappen dat een seismische reflectie aanzienlijk verandert langs deze laagovergang. Dit zou kunnen worden bevestigd door de grote variabiliteit van de absolute conusweerstand en wrijvingsweerstand langs de meetraai. De reflectiesignalen worden niet nauwkeurig genoeg opgelijnd na de NMO-correctie vanwege snel varierende laterale snelheidsvariaties van en diktevariaties in de toplaag. 4.6 Bron- en Geofoongroepen Zowel het gebruik van twee parallelle geofoonlijnen als het gebruik van brongroepen leidt tot een aantoonbare onderdrukking van het signaal buiten het verticale vlak van meting en een versterking van de in de metingen aanwezige reflectiesignalen (figuur 15, 16). Het gebruik van brongroepen leidt tot een zekere versmering van het reflectiesignaal (ook reflecties komen iets uit fase binnen voor de verschillende bronposities) maar dit weegt zeker op tegen de onderdrukking van coherente ruis. Vanwege symmetrie-overwegingen leidt het gebruik van twee geofoonlijnen op gelijke afstand van de bron niet tot versmering van reflecties. Daardoor zijn de metingen verkregen door sommatie van de twee geofoonlijnen van iets betere kwaliteit. Opgemerkt dient te worden dat de bronkoppeling voor registraties met twee parallelle geofoon-lijnen identiek is omdat het om een meting gaat. De bronkoppeling voor registraties met brongroepen verschilt onder ling omdat de positie van de bron verandert. Na deconvolutie van de meting en zijn deze verschillen in bronkoppeling nagenoeg verdwenen. 4.7 Nieuwe NMO module De nieuwe NMO module laat zien dat het mogelijk is een NMO-correctie uit te voeren voor zowellage als hoge stack-snelheden over het gehele offsetbereik zonder dat informatie verloren gaat. Figuur 21a toont de traditionele manier van NMO corrigeren, die wordt toegepast in seismische verwerkingssoftware voor de diepe olie-, en gasexploratie. De synthetische startdataset wordt weergegeven in figuur 2lf en het optimale eindresultaat in figuur 21e. Figuur 21b laat het resultaat van een algoritme voor NMO-correctie zien dat door OYO CAG ontwikkeld is. Deze NMO module is een aangepaste versie van de traditionele correctie waarbij kruisende reflectoren onderdrukt worden. In deze module wordt echter meer informatie intact gelaten dan standaard verwerkingssoftware toelaat. Figuur 21c geeft het resultaat weer van een totaal nieuwe aanpak waarin de NMO gecorrigeerde signalen geen stretch meer ondergaan. De randeffecten die ontstaan door deze aanpak worden voor een groot deel gecorrigeerd door een additioneel filter (figuur 21d) dat zoveel mogelijk horizontaal oplijnende informatie intact laat. Dit filter creeert geen randeffecten en levert dus een relatief schoon re'sultaat op waarin zowel reflecties aan lage- als aan hoge snelheidslagen over het gehele offsetbereik intact blijven.
171
HOOFDSTUK
5
CONCLUSIES
Refererend aan de onderzoeksvragen die in 1.3 zijn geformuleerd kunnen de volgende conc1usies worden getrokken: - De seismische schuifgolf-vibrator van OYO CAG levert in Son voldoende energie voor seismisch reflectie-onderzoek voor geotechnische toepassingen tot een dieptebereik van minimaal 30 meter. - De afname van de signaalsterkte over een dieptebereik van 30 meter bedraagt 46 dB. Indien dit transmissiesignaal reflecteert aan een laagovergang met een reflectiecoefficient van 0,05 (-26 dB) en vervolgens op de terugweg naar het maaiveld nog eens 6 dB extra afneemt, bedraagt de totale verzwakking van het seismische signaal 78 dB (8000x). Het somrneren van metingen en de deconvolutie levert een verbetering van de signaalruisverhouding op in de orde van 35 dB. Dit betekent dat het uitgezonden bronsignaal op 1 meter afstand van de bron ongeveer 55 dB hoger moet zijn dan het breedbandig achtergrond ruisniveau aan het maaiveld. Dit is op de locatie in Son geen probleem. Dit criterium kan echter ook gebruikt worden voor het inschatten van de inzetbaarheid van de bron op andere locaties. - In de VSP's zijn, behalve de directe transmissiesignalen, reflectiesignalen waarneembaar die duiden op impedantiecontrasten in de ondergrond die groot genoeg zijn om seismische reflectiesignalen op te wekken. Op basis van de interpretatie van de VSP-metingen en de sonderingen kan worden vastgesteld dat belangrijke overgangen in de conusweerstand resulteren in een gereflecteerd seismisch signaal. Op basis van de VSP metingen alleen kan niet worden vastgesteld of een reflectie betrekking heeft op een laagovergang dan wel op een lokaal object. De uitgevoerde VSP's laten echter zien dat twee duidelijk waarneembare reflecties op 4,5 en 10-11 m goed te correleren zijn aan markante overgangen van zanden en kleien in de sonderingen. - Op basis van de walk-away VSP-metingen kan worden geconc1udeerd dat het uitgezonden signaal ook voor de grotere bron-geofoon afstanden voldoende sterk is. Resumerend kan worden geconc1udeerd dat enkele laagovergangen in de ondergrond een meetbaar seismisch signaal opleveren waarvan de amplitude in principe groot genoeg is om deze aan het maaiveld te kunnen waarnemen. Lateraal continue lagen, zoals de zandlaag op 4,5 m en de kleilaag op 10-11 m onder een deel van de meetraai, zijn duidelijk in de seismische sectie te zien. Waar een zekere continu'iteit vanuit de sonderingen verwacht mag worden is deze niet altijd aanwezig in de seismische atbeelding. Dit kan gerelateerd zijn aan lateraal varierende elastische eigenschappen van een laagovergang. Andere laagovergangen die in de sonderingen langs de gehele meetraai aanwijsbaar zijn, zijn in de seismische sectie in het geheel niet, of niet consistent zichtbaar. Met betrekking tot de waarnemingen aan het maaiveld kan het volgende worden vastgesteld: - De in de VSP's waargenomen reflecties zijn ook zichtbaar in de metingen aan het maaiveld, mits de juiste bron-geofoon afstand wordt gekozen. Voor de grotere bron-geofoon afstanden, 24-36 meter, komt een gereflecteerd signaal eerder binnen dan de relatief langzame signalen die zich langs het maaiveld uitbreiden. In dit bereik worden reflectiesignaal 172
-
-
-
-
-
-
-
en oppervlaktegolven duidelijk gescheiden, waardoor reflecties veel duidelijker identificeerbaar zijn. Grote bron-geofoon afstanden zijn aantrekkelijk vanwege de scheiding van reflectie en 'ruis' signaal. Een nadeel is echter dat het steeds moeilijker wordt reflecties van afzonderlijke laagovergangen van elkaar te onderscheiden. Dit wordt veroorzaakt doordat reflecties aan verschillende laagovergangen, voor steeds groter wordende afstand tot de bron, uiteindelijk gelijktijdig worden gemeten. De kleine bron-geofoon afstanden hebben het grote voordeel dat reflecties aan laagovergangen in principe goed te scheiden zijn. Een effectief gebruik van deze geringe bron-geofoon afstanden is op dit moment echter moeilijk vanwege de sterk storende invloed van sterke en langzame, signalen die zich langs het maaiveld uitbreiden (vergelijk golven aan het wateroppervlak nadat er een steen is ingegooid). Hiermee kan worden verklaard dat de kleine gehanteerde bron-geofoon afstanden in CUR/COB-project L 210 (0-24 m) niet het gewenste resultaat opleverden. Alhoewel in de afzonderlijke meting en reflecties waarneembaar zijn, die afzonderlijk te correleren zijn aan markante veranderingen in CPT's, levert verwerking van de CDPmetingen volgens de huidige standaard voor de grotere bron-geofoon afstanden nauwelijks een coherenter beeld van de ondergrond op dan de uitgevoerde meting en in L 210. De testmetingen met parallelle geofoonlijnen (geofoongroepen) en brongroepen duiden op de aanwezigheid van ruissignalen die aanwijsbaar hun oorsprong vinden buiten het verticale vlak van meting. Zowel het gebruik van brongroepen als geofoongroepen leidt tot onderdrukking van deze signalen en versterking van reflectiesignalen. Omdat slechts een selectief aantal testen zijn uitgevoerd kan nog niet worden vastgesteld of het gebruik van parallelle geofoonlijnen ook leidt tot meer coherente reflectie-informatie in de seismische sectie. De verticale snelheidsverdeling in de ondergrond is zodanig dat met gebruikmaking van standaard software geen adequate NMO-correctie kan worden toegepast. Een nieuw NMOalgoritme staat de simultane verwerking van reflecties met uiteenlopende stack-snelheden wel toe zander dat reflectie-informatie verloren gaat. Vit een beschouwing van de sonderingen blijkt dat veel afzettingen in de ondergrond lateraal te vervolgen zijn, ondanks de regelmatige aanwezigheid van afzonderlijke kleilenzen. Met name grote variaties in conusweerstand leveren een seismische reflectie op. Ondanks het feit dat een deel van de inconsistentie van de seismische atbeelding veroorzaakt kan worden door dit soort afzonderlijke kleilensjes, zou verwacht mogen worden dat een aantal markante laagovergangen ook in de seismische sectie terug te vinden zijn. Dit is, in ieder geval op deze locatie, nog onvoldoende mogelijk. De berekende intervalsnelheden komen op een aantallocaties qua karakter vrij goed overeen met het wrijvingsgetal in de sonderingen (figuur 13). Zones met een hoog wrijvingsgetal komen daar overeen met een lage schuifgolfsnelheid. Op andere locaties echter kan een dergelijk verband niet bevestigd worden. Afgezien van eventuele laterale variaties in de snelheid in de bovenste laag, is de invloed van laterale stack-snelheidsveranderingen langs het profiel minimaal. Dit betekent dat in principe een enkele seismische sondering voldoende informatie kan verschaffen om een juiste NMO-correctie uit te voeren en een diepteschatting te maken van laagovergangen langs het gehele meetprofiel.
173
HOOFDSTUK
6
AANBEVELINGEN
Het resultaat van de uitvoering van de metingen ter verbetering van de kwaliteit van SRSmeting en (L 215) leidt uiteindelijk tot de volgende aanbevelingen voor een vervolgtraject voor de ontwikkeling van de SRS-methode voor de geotechniek, al dan niet binnen COB/CUR verb and. -
-
-
174
Het ontwikkelen van meet- en verwerkingsmethoden die coherente ruissignalen onderdrukken. Deze ruissignalen bestaan hoofdzakelijk uit oppervlaktegolven, zowel uit het vlak van meting (vertikaal) als buiten het vlak van meting (horizontaal), onderdrukken. Gedacht wordt aan de ontwikkeling van het praktisch gebruik van 2D bron- en geofoongroepen. Het ontwikkelen van een verwerkingsalgoritme die de invloed van snelheidsvariaties, in de bovenste meters van de ondergrond, op de aankomsttijd van diepere reflecties kan corrigeren. Het ontwikkelen van een interpretatie methode tussen sonderingen en P- en S-snelheden gemeten in VSP's.
HOOFDSTUK VERKLARENDE
7
WOORDENLIJST
(Cursief gedrukte termen worden elders in de lijst verklaard) 7.1 CDP of CMP metingen CDP staat voor Common-Depth-Profile. De term CMP, Common Midpoint-Profile, wordt ook vaak gebruikt. Deze metingen vinden plaats aan het maaiveld waarbij een seismische bron wordt gebruikt om een signaal op te wekken en een serie ontvangers, geofoons, om de trilling en te registreren. Voor 2D metingen staan de bron en ontvangers in een lijn. Het principe ;van de methode bestaat eruit dat een waargenomen reflectie op een ontvanger wordt toegekend aan een reflectiepunt dat midden (Midpoint) tussen de bron en de ontvanger ligt. Metingen met verschillende bron- en geofoon posities kunnen nu zodanig worden geordend dat de in elke meting waargenomen reflectie betrekking heeft op hetzelfde reflectiepunt (Common Midpoint) in de ondergrond. Deze ordening van metingen wordt een CDP- of CMP-sortering genoemd. Na het uitvoeren van een correctie, de zogenoemde NMO-correctie, kunnen de gegevens binnen een CMP-sortering worden gesommeerd, waardoor de signaalruisverhouding van een reflectie verbetert. Door nu het gesommeerde signaal van alle opeenvolgende CMP-sets naast elkaar af te drukken wordt een uiteindelijke seismische afbeelding van de ondergrond gevormd, ookwel een "seismische-sectie", of kortweg "stack" genoemd. 7.2 Corridor Stack Het uiteindelijke doel van een seismisch onderzoek is het verkrijgen van een zogenoemde seismische sectie, een verticale doorsnede van de ondergrond langs de meetraai. Deze seismische sectie bestaat uit een opeenvolging zero-offset metingen. Deze kunnen in de praktijk nooit direct gemeten worden (zie "stack"). Het is evenwel mogelijk de zero-offset meting te berekenen uit een VSP. De registratietijd van een reflectie is de tijd die een golf nodig heeft om zich van het maaiveld naar de reflector en terug omhoog naar de ontvanger voort te planten. am nu een zero-offset meting te berekenen moet de tijd die dezelfde reflectie nodig heeft om de afstand tussen de ontvanger en het maaiveld af te leggen worden opgeteld bij de registratietijd op de diepte van de ontvanger. Deze tijd is niets anders dan de registratietijd van de eerste inzet, de tijd die een neergaande golf vanaf het maaiveld nodig heeft om de ontvangerdiepte te bereiken. Door nu een kleine corridor rond de eerste inzet mee te nemen in de verwerking worden multiples geelimineerd. Sommatievan aIle metingen, die betrekking hebben op een eenzelfde reflectiepunt, over aIle conusdieptes levert een meting op die waargenomen zou zijn als bronen geofoon positie zouden zijn samengevaIlen (zero-offset meting). 7.3 CPT CPT staat voor Cone Penetration Test en is identiek aan een gewone sondering.
175
7.4 Interval snelheid Er bestaan vele soorten definities van snelheden die gebruikt worden voor de verwerking van seismische gegevens. De intervalsnelheid is de lokale snelheid op een bepaalde diepte, of binnen een bepaald dieptebereik, waarmee een seismische trilling zich voortplant. 7.5 Multiples De term multiples staat voor meervoudige reflecties. Zoals een biljartbal op een biljarttafel meerdere malen heen en weer kaatst na een harde stoot, plant een seismisch signaal zich meerdere malen heen en weer tussen een laagovergang en het maaiveld. ledere keer wanneer de trilling het maaiveld bereikt wordt deze geregistreerd door de geofoons. Over het algemeen treden dit soort multiple-reflecties alleen op als er sprake is van relatief grote impedantie-contrasten in de ondergrond zoals bv een grondwaterspiegel of een markante laagovergang kleizand. NMO 7.6 NMO staat voor Normal-Move-Out. De geofoons die reflecties bevatten van eenzelfde reflectiepunt in de ondergrond (zie CDP metingen) worden gesorteerd in een CDP- of CMP set. De registratietijd van eenzelfde reflectie is echter voor elke geofoon verschillend. Dit wordt eenvoudigweg veroorzaakt door het gegeven dat voor elke geofoonopname de afstand tot de bron anders is. De NMO-correctie zorgt ervoor dat de registratietijd van een en dezelfde reflectie voor aIle geofoons binnen een CMP set identiek wordt en wel zodanig dat de bronen geofoonpositie samenvallen (zero-offset meting). Na deze correctie kunnen aIle signalen binnen een CMP set worden gesommeerd (gestackt).
7.7 Offset-bereik Offset-bereik staat voor de minimale en maximale afstand tot de seismische bron waarop de eerste en laatste geofoon geplaatst wordt. 7.8 Oppervlaktegolven Bij het opwekken van een trilling worden verschillende typen golven opgewekt. Wanneer een klein steentje in het water wordt gegooid zijn heel duidelijk rimpelingen aan het wateroppervlak waarneembaar. Aangezien dit type golven zich slechts langs het oppervlak voorplant worden deze golven 'oppervlaktegolven' genoemd. Dit in tegenstelling tot ruimtelijke golven, ook wel 'Body-Waves' genoemd die zich in aIle richtingen voorplanten. Omdat oppervlaktegolven zich slechts in 2 dimensies uitbreiden, neemt de sterkte van deze golven relatief langzaam af ten opzichte van ruimtelijke golven. Omdat in het algemeen de snelheid van seismische trilling en aan het maaiveld het laagst is, planten deze oppervlaktegolven zich ook maar langzaam voort en maskeren daardoor al snel reflecties van ruimtelijke golven aan laagovergangen. 7.9 Slo~ess Slowness is de inverse van snelheid en geeft dus de traagheid aan waarmee een seismische golf zich voortbeweegt. De registratietijd van een seismische golf die een afstand D he eft afgelegd is dan eenvoudig weg D x slowness.
176
7.10 Seismische sectie, Stack, Zero-offset meting De uiteindelijke afbeelding van een seismisch onderzoek bestaat uit een vertic ale doorsnede, sectie, langs de meetraai, een zg 'seismische sectie, gestackte sectie of kortweg stack'. Elke registratie onder een punt aan het maaiveld geeft dan aan hoeveel tijd een seismische golf nodig heeft om vanaf het maaiveld naar de laagovergang en terug te keren, een zogenoemde zero-offset meting. Deze meting kan in de praktijk niet direct uitgevoerd worden daar bronen geofoonpositie nooit samen kunnen vallen. Deze meting wordt dus altijd in de verwerking gesimuleerd door middel van een NMO-correctie of een corridor-stack berekend uit een VSP. 7.11 Stackfold Deze term wordt gebruikt voor het aantal herhalingen van een seismische meting voordat deze worden gesommeerd. Er bestaat een zg verticale stackfold: het aantal malen dat een meting wordt herhaald op een bronpositie teneinde de signaal-ruisverhouding van de meting te verbeteren, en een horizontale stackfold, ookwel CDP-stackfold: het aantal geofoonregistraties dat gesommeerd kan worden binnen een CMP set. 7.12 VSP De term VSP staat voor Vertical-Seismic-Profile en is dus equivalent aan de term seismische sondering. De seismische bron staat op een vaste positie aan het maaiveld. De ontvangende geofoon wordt op steeds groter wordende diepte aangebracht. Golven die zich vanaf het maaiveld naar beneden voortplanten worden voor een groter wordende diepte op een toenemende tijdstip geregistreerd. Gereflecteerde golven aan laagovergangen bewegen zich echter opwaarts en dus wordt het tijdstip waarop een reflectie aan een laagovergang wordt geregistreerd steeds kleiner met de toenemende ontvangerdiepte totdat de ontvanger zich op de laagovergang bevindt. Op dat moment valt de directe golf van maaiveld naar laagovergang samen met de reflectie. Het verschil in schijnbare snelheid van neerwaartse en opwaartse golven maakt de identificatie van reflecties in een VSP eenvoudiger en betrouwbaarder dan in een CDP-meting. De VSP kan vervolgens verder bewerkt worden tot een 'corridor stack'. 7.13 Walk-Away VSP De term walk-away VSP wordt gebruikt voor een serie metingen waarbij de ontvanger op een vaste diepte wordt aangebracht en de bron voor elke meting op een andere afstand tot de sonde ring of boring wordt geplaatst. Voor een ge'identificeerde reflectie van een laagovergang onder de ontvanger wordt bij varierende afstand van de bron tot sondering een ander reflectiepunt van de laagovergang belicht. Deze methode is dus geschikt om behalve de exacte verticale positie van een laagovergang ook informatie te verkrijgen over de laterale afmetingen en eigenschappen van een overgang. Daarnaast geeft deze meting ook informatie over de sterkte van de directe golf bij een varierende hoek van inval.
177
393400
;
locatie
- - - -
D
originele
Sonderingen
.';087-0
i
/
~~~V081.w"
r~/J-J /.
I
I v079.w
/ /
393200
/
"I
I
/
/
/
I
i
/
!
.'
"
J
L
178
f17"
t../ l
'
i.V07YO I
/
A_-
"
160800
I
'~QH3.
/ j /V081.0 /
392800
Figuur 1. Lokatie van de meting en in Son.
/ I
,~O74 I Iv 75-0
Il / /
. vr-w
./
/
If"
' v 73-w
" ~vO.B5
v082
(von.w i~78 Ib~V~;'O / I ./
/15-W
392600 160400
/
;
//~3.W'
Meetgebied vervolgmetingen
393000
I'
,/ .
I
locatie originele CMP profiel
~
.
/
SON
-
t
- - - - . bosrand
Perceel
..!<:
3334
avelpad
:~
:; -a ~ 0 U2
I
~. ~~.
I
~
A/"0
.
R'
N4
I J
- - -
-- -- --
---
."", ~rand
Figuur 2. Lokatie-schets aan de Sonniuswijk in Son.
179
CDP PROFIEL
.
..
.
GEOFOONS AAN MAAIVELD ... WALK-AWAY
~VSP
..-
VSP
WALK-AWAYVSP
VSP 2
3
I
VSP 1
I
I
CPT CPT CPT CPT CPT CPT CPT CPT CPT CPT 10 12 11 3 9 8 2/7 6 5 4
I 108
96
84
I
72
I
I
60
I
I
48
... Afstand (m)
Figuur 3. Meetopstelling van de sonderingen en CDP-metingen.
180
I 36
I
I 24
I
CPT 1
I 12
0
24m
... groep 5
groep 4
groep 3
groep 1
groep 2
1. ~
4
~
14m
~
4
11m
...
~ 8m
..
5m
t
Geofoonlijn
1
Geofoonlijn
2
. :1
~
2m 4---JIoo
..
....
.
Figuur 4. Meetopstelling twee parallelle geofoonlijnen.
181
120
100
80
'in oS :E.
2In
60
E 0 .:.:: c:
«
C'CI
40
20
0
~~~~~~~~n~~~~~~~o/~~~~ ~v
~
~
~
~
~
Diepte [m]
Figuur 5. Tijd-Diepte curves van seismische sonderingen VSP1, VSP2 en VSP3.
182
-
VSP1
-
VSP2
-
VSP3
Depth (m) 0
0
100 ,,,"",,,,'«.')'Mmm
10
5
\\IIWmHI
15
20
25
0
l\ 1\'.11\ 1I11r..<.«(( I!.IJItiHKi"!!!liI\\HUI!iW {~WmHn),N"\WI! 100
~I-'.
§" (D
~Illiljj!!ti!!I!!!I!~~I II
B'en
'-.-/
200 -..-((UPJlMr{i))):!
I IIII
S (D
B'en
! I!
111\\\\ 1I11m1l1 fill F;)1/.'.'.~\\n~'.'.w?)iI!W~\\'.\{I{(!>Hmfl.Ht
300
'-.-/ 200
300
Figuur 6. Reflecties in de VSP zijn zichtbaar als oplijningen met negatieve snelheid.
183
Depth (m) 0
0
G!
5
10
II
15
-
100 ~
s' ~
20
25
0
100 ~ I-' .
S ~
~
S
S
r.n.
r.n.
'--"
(
'--"
<
tt
<~
11
ml
300~
I)~
~!
Ir,
Figuur 7. Reflecties zijn nu horizontale oplijningen.
184
~
300
Trace Number 1 0
11
21
31
51
81
0
100 t-3 ~.
t-3 §"
s S r.n (i)
(i)
S
r.n '..-/
'..-/ 200
200
300
300
Figuur 8. 'Corridor' stack, reflecties aan laagovergangen zoals die waameembaar zijn aan het maaiveld bij samenvallende bron en geofoon.
185
Q Q c:o
Q 10 0
\1'1
E rr-, Co tI)
:>
>. :t:: 0 0
10 Q 'lit"
~
Q Q N
I() N
I() ~ oN "'"
I()
I()
oN I()
C
10
CD
~I()
10
oN Q
"'"
-..-
('oj "'"
:
10
>n
I()
C
oN
10
"'" "'"
"'"
~I()
~I()
N Q
;:;
('oj
:;
N "'" N
N
I() '" oN
00 C N
10
ao N
"'" "'"
0 epth (m) Co Co 0)
Co Co CI
~ E >.
N Co tI)
~ 0 Qj
:>
>
CI CI 'It
CI Q N
10 oN Q
I()
10
~'lit" ("II
("II
I()
10
C
CI
"'"
I()
I() N
0
IC"I
"'"
""! ..-
-
I() ~10 ('011
oN "'"
00
I() ~10 ("II "'"
"'"
0 epth
10
Q
0
oN
N
I() 'It ('oj
10 N
10 N
N "'" N
I()
00
0
oN
CD ('011
"'"
oN "'"
(m)
Q Q
Q 10 00
Q Q 10
Q toll
E ~orCo tI)
Co 'it
.0 0
CI ~CI M
:> Q Q N
Q Co
CI I() <"I Q
10
I() N "'"
..,.
I()
I()
I()
lID
I() ~CD <"I CI "'"
10
00
-
('oj
!
10 oN 00
I()
I()
0
,.. ""
~10 oN Co ('oj
0 epth (m)
Figuur 9. Interval snelheden van VSP#I, VSP#2 en VSP#3. 186
10 ('011
I() .... oN oN
..,. ('oj
I() N I() oN
eo oN
~~ao oN ,... N
Offset (m) 0
5
10
15
20 0
50
50
100
100
~ ~.
~
S
150
150
(/;/
'--"
~ §' CD
S (/;/
'--"
200
200
250
250
300
300
Figuur 10, Computerberekening van een meting aan het maaiveld.
187
Offset (m) 0
100
2
4
6
8
10
12
0
100
.-+ ~: 0..
.-+ )-010. <.;......
0..
8
8
~
'--"
~'--"
200
200
300
300
Figuur 11. Amplitude verloop van de registratie met toenemende afstand van de bran tot de sonde ring. Diepte van de conus is 10.0 m.
188
Offset (m) 0
5
10
15
20 0
50
50
100
100
~ §'
~
~.
(1)
'§'
150
150
'§'
CIJ
'--/
CIJ
'--/ 20
200
250
300
300
Figuur 12. Metingen aan het maaiveld tussen VSP#l en VSP#2, sommatie van 4 afzonderlijke meting en (4-voudige stackfold).
189
Diepte in m
:~ ~ ""
~
:~ ~ ~
~<: (>..;
<:
~ .~ 11 ~ 13 C 2i .~ ~ ~ ~v:. .~ ~ .~
{j'4
2
t-
"<::
6'" ~ ~ 5 ?P fJ:, ~
r9 <::::
FiguurJ3.
190
r-' :0 1"'"'1
m~
Diepte in m
Overlay vande seismische S-snelhedenenhet
<:::: N
wrijvingsgetaL
<:::: M
Channel Number 0
100
1
11
21
31
41
1
11
21
31
41 0
100
t-3 t..!:::
t-3 ~: p..
p..
8
200
2008
r/1 '-./
r/1 '-./
300
300
400
400
Figuur 14. Metingen van de twee geofoonlijnen met een vaste bronpositie op 14 m symmetrisch tussen de twee lijnen.
191
Channel Number 0
1
11
21
31
41
1
11
21
31
41
100
0
100
~
~ ~: p...
5en
t..!::::: p...
200
2005 en '--'
'--'
300
300
400
400
Figuur 15. Sam en verschil van de twee geafoonlijnen
192
in figuur 14. Bron op 14.0 m.
Channel Number 0
1
11
21
31
41
1
11
21
31
41
100
100
200
~ ~: 0200 B' CIJ '--'
300
300
400
400
I--j ~:
0-
B'
0
CIJ
'--'
Figuur 16. Twee afzonderlijke
geofoonlijnen
bestaande uit de som van 8 bronposities.
193
Channel Number 0
1
11
21
31
41
1
11
21
100
31
41
0
100
t-3
t..!:::: 0... 200
Sr;n
t-3 ~. ~. 0... 200
'-"
300
300
400
400
Figuur 17. Sam en verschil van de twee geafaanlijnen van figuur 16.
194
Sr;n '-"
Tijd(ms)
@ "1 t:;._h..
,
'''-
:;!
~
8~
~
~
'"''W_'''-¥'-'-'''
"..- - ,'
-.-..
!
~
111
~
""-
.
,--~
1.t) ,... rrJ
~.,....-... ~'-'-'--'-"-
"~,,-,
~~,,,'_'_"'"
. ---'-"-"
"'-"'---'---
:§:
J!
.--
0
1
.
'"-
-..--.-
"v......---
.~_v.
...... '
@
~ Tijd (ms)
Figuur 18. Computerberekening en een opname van de geofoons met de meetparameters gebruikt voor het CDP profiel. 195
rGRD
.. DKM1
b...
2MO
I
I
:'f
:'f
~m
.
2~OO
I
DKM2
:'f DKM3
-m
-m
BOSRAND ~ ~
~ "'.I"'" ~
~ ~
~
~ DKM4
~ ~
~ ~ DKM5
DKM6
~ ~
~ ~ DKMB
DKM7
DKM9
~ ~
~
~ ~
~ DKM10
DKM11
DKM12
~ g ~
~ I 0
J ~ ~ 0 z ~
g 0
10m
School SITU
1: 200
A TIE
SEISMISCHE
SONDERINGEN
TE SON
Opdr.: N-0586/01 Bijl. : 1
-rGRD f s [MPa]
Wrijvingsweerstand, .0 .1
.
I
.
I
0 2 4 Conusweerstand,qc
0
E 0 ...J w
I
i
-2
-3
i~
~-L --- --I i--
:i.'
-5
20
I
I
LI
I
I I
II
I
!
i I
+-
i I
I
-- ...- -... -
...'"
26
i
I
I
I
!
I I I
i !
I
I
I
28
30
2
i- Ri
I
I
I
i t
I I
..
...
--... -...
...",
.,..-
I
...
?
---
-
-'-,
->
I
- - ...- - - -- --j---
(
./
--r "'"
...-
I
I
I
I
0
ex
I
\I
I
i ..... ... ...... ... ...... ... ...", ... ...... ...
-6
\ !
!
:
~i
I
i
I
I
I
!
I
I
24
22
I
I
i
1
... ...--
i
I
:
i
I
..
I II
j
i i
''-..t-:;
C.
D
I ! I
I
I
18
-----i-- -j
't
~-4
16
Wrijvingsgetal,Rf [%J 4 8 6
10
.5
.
I
14
I
-11
::: ....
12
'
-b
T"~j
I 1..- ...-'-'"
2:
.
I
10
i
i
1'-;
cl: -
8
.4
I
J,-"" ::> ,!.<:::
-1
.3
.
I
6 [MPa]
..
-------1>
.2
3
I
,:I.
0
1(.
.""':~
... "'~--.--. -!= .::':--""'-~
--c p ----- ._--~. --- -- =--=... ...
-7
"' .-
-8
-- .........-
L
---
I
... ...'"
"''''
''''''
"''''
"''''
-11
''''''
"'...
-"
i -13
-:.....
... ... ...
"'...
-----
I
-
... "''''
"''''
"''''
''''''
''''''
---- ---
I I
!
I
-17
U"-'o
-
~- -
.......""[-:
--1-- - -1--or
_or' --~-
-19
I
-~
I
i
I
I
-20
I
I
i I
-21
1
I
I
I
1
I
! I
I
I
I
i I
I
I
-22 Opg.: Get.
I
ERP/VKN JVW
d.d. d.d.
...
I I
I ~I
-~
! I
I
--+
-
I
i
-+- -i--
I
- -1--
-L:"'-
17 -Sep-1 998 23-sep.98
J)
If '"
. .
-..
-.-
-
. -.-..
-l--
.. --.
--
---
~..
T
~~_.
--
)
2
.J -- ----
(
"',
-t--- ----},~---
I
i
I -.- --+-
1I
I c::::--
I
I
-
-j--
I
I
.
kd-
+--< -::..'1
I
I I
-+~-
--
)
>
-4~
c::
jI
p
I
4
I I
! X y
3 I
-.
-+--~
>
3'
- =-
I
I
I
F7.5CKE/V
- t"-
- J. - - 1- - ~r:. I -+- -1-:-:;;-- - --I - - -,
conus:
."
>
---.
I ----t-~~:~~-
!
--.-
_ ..r
I
~-.,-...
-
...
L- --.l-- --,--I
I
I;:
)
31
--
1
I
I
...'"
c:::: --
----.
I
I~-.='
I
I
H-
I!
"'...
-", I
~I
iI I
)
''''''
- -1-- --...
''''''
""':;.-k';'~..... --=-+--
i?:' --"
-.
"''''
"''''
I
I
"''''
= =
Sondering volgens norm NEN 3680 conustype cylindrisch elektrisch 0<: afwijking van de vertikaal
,d
SEISMISCHE
MET PLAATSELlJKE
SONDERINGEN
TE SON
~
""'" t1 ,~ R '~\ fJ .
SONDERING
2
---
.
1_- --~-_ ......
~-r ----+--
-18
...
"'
-L
r--
...
"
I
11 '1
--
......",...
i
-16
-
I
...
I
-15
I-- V
I
-".
"':
!
--.
-
1-=
~--
1--'> ----
!I
-14
<'
-:
V
"''''
I
--
---
--
-,
.... "'... "'... -...
-12
--.
-t
... ~~...-
... ...'" ...
'-, ...
,
--
-
<.
:'
"''''
....
~......'"-I>
~~I
-.--.- -
I
I
---
.~
. .-"
-...
1
-10
_
-
"'
-9
..
-
I
...
--C- '" -
...
...",
.,.-
-,..-
--.- --
\0
KLEEFMETING Opdr. Sand.
N-0586/01 DKMl
'~~
..,"1.-
-ru°RD
Wrijvingsweerstand,
f s [MPal
.0 .1 I . I 0 2 4 Conusweerstand,qc -22
i
i
I
II
I
g -24 w ~ ; ;3 -26 ~ Co.> i:5
10
I
:'
12
14
-=F:.' I:? :~:~
I
i!
i
I
i
I
I
-
i
-I"
()(
i
i
i
I
i
I
I C
~> ;;>
Ice:
i
6 7
'\ (
3
:t
I
-
/
".
<
6 7
-= 6
- - - - 'f - ---- ---- - - - I
5
"
:>
I
- -
4
--
l>
I
i
i
>i1
i
T'
I
0J
]
i
-----
31 8
-+
-28 ----
I
I
28
I
I
-
j
---;.....--
)
I
-- -
i
I
2.
30
i
! I
I
26
24
-
I
I
I
-....- _.no ..
...----...-
I
~!
I!
22
[%] 4 I
6 I
8 I
i
oe:::::rI
I
-27
--, ... ----.
20
~::>
I
Wrijvingsgetal,Rf 10 I
.
I
<
_C::::::::
I
I
o~
18
I
I
- -- - -- - --
16
-- -1----'I. :t::: --. --
I
i
:
----- -.-,- -
I
!
I
05
,
I
~::j
I
!
I
i
.
.4
.
I
I-- ~.
I
..s
...
03
.
i
1
-23
. 6 [MPa]
------~
.2 I 8
-...
~I
- -.. ..--
---
-r
I
-i1 -
h
9
J-
- -
-
1
-29 1--
f--
--...1.--
-t-
-30
I
---1
--
! I
I I
--- ---L_--
-- r---- --
----.L--
--
r--+---
--- --
iI
I
-31
I--
I
--
--
-.--
!!
+
-32
I
-33
I
--
I -too
-34
I r-r
!
I
I
I
-- -r-oo
t--------
-
--r-
t--
-
I-tI
i I i
-35
I
I
1
I
I
-36
I I
-37
I
1 -.-
1-
I
-.. ---
--
f--
.-..... _.u..-
~- .._n
-39
i
i
i
-40
! i
-41
[ I
!
i
i
I
I
i
i
I
I
i
!
-43
-44
i i 1 Op9. : GeL:
i
I I
I
!
d.do d.d.
SONDERING
\1
I
---
--
n__-
.---
---
---...
--
- -- - --.
I
-l--
I --...
---~-
--r-
-..-
-+--
i
I
+ -t--
i I
!
i
i i .1
17-Sep-1998 23.sep-98
MET PLAATSELlJKE
SONDERINGEN
TE SON
I I
I
I ---+--I
----
,-
---
-
r--
I ...----j.-..
)
-
I
I
i
--1--
i
I
I
I
t--- ----
r--
i conus:
-t-
I I
F7.5CKEIV
__ntI
i ! ------- --
---.-
-+oo-
--
r---
I
1
i
-r-
!
I
-"
i i
_~m_.
I
I
I
ERPIVKN JVW
SEISMISCHE
I -1-.
I
-- -
I
I
I
I
-t--
! -42
i
I ---i
!
1
~-t---
---
I
I
I
I
r-
-38
-
I
I
+ I
I I
X = y
=
j i
I Sondering vol gens norm NEN 3680 conustype cylindrisch elektrisch ()(: afwijking van de vertikaal
- -.."
,o
~ R
~\:~...,
KLEEFMETING Opdro Sand.
N-0586/01 DKM1
-J)
. I~O«:J.J\.."'7
2
~GRD
Wrijvingsweerstand,fs .0 .1 ,
1
IMPa]
0-
-2
Q. OJ 6
-4
",
i
Ii!
,
Ic,
.',
-,
"
I,
--
,_'::'
,..,
, .' "
c ~ 1\
i c::
I
~~~ -'
'-;1
~'
..(
2 ~
--
-
., n__-
P-
'
--
-- ---
---
-~
-
--- --
---
-
---
--.
2
--
--
)
I .
~ I
1
I
I
..,..:>
2
3: -
I~ ,
-
:
l
i
I ,,
I
i
-
"
I
I i
---f--
j !
---
r
c-
~-c::~
I
:' -'..
I
I.-r
~
i! ,- - -,' - -, - - -, '-I '- - -'- -I
i
I
I
I \
I1
I
j
-21
i
I
! I
-
7
I
-~
t-"
I
~
.-,/
I
I
r-:;:
'.
'::-1---
--~;--
--or
r--.... -...... <:::
'f-, -
2
....
-'.
.'-
~
.- :------
1'-- 1
.-
i
2
'-;:::
:---
V'.'
--t---
-
-I>
. ? . -
-16
- --
7
<~-
-15
-
.
,
,
-14
-22
-~-.
: ;.
. -'
--
',' -, -",
-13
-20
--"
. .-
'
, ,
-19
-",
I
I
, \'''''''''--
-18
ex
:'i..>
-
\
I
!
\I!
I
~I
I
.
I
I
i
-
---
I f-+-
-17
-.!
30
I
--
-7
-12
,,~--
28
I
__+'0-
-11
I
i
26
r'
I
-6
-10
I
I
4
24
~
I
1
I
-5
-9
___h'''I---'~_-
6
I
0,
2.
8
!
!
,
[%]
10 I
22
I
I
I!:' I
20
i
--~-+-~--
I,"
Wrijvingsgetal,Rf
.
I
18
I
k.,
--
-8
16
I
I1
1
.5
.
J
14
I
Iii!
.4
.
I
12
I
1
j
. 10
I
-+-,.."
i
!
.3
I"
:
-J
!
~~-3
..... OJ
8
..
------~
,'--' I~~
',' - ", I"
~
>
6 [MPa]
ill 1 I
i -,J>
,~'I -[
~~q
1
"!"",
-1 E a oJ u.J
.2
I
0 2 4 Conusweerstand,qc 0
,
-
--
t-
-
_.'
-
I
I
i
!
I
i'
'
d.d.
17-Sep-1998
Get. ..
JVW
d.d.
23.sep-98
SEISMISCHE SONDERINGEN TE SON
L
-
!
- - -.
r
I
I
_'::>
---
-
---
--
~-
>
--
--
__h_-
-
--
I
2
conus:
F7.5CKEN
?
....... ./
I'
Id_
~
---
l--">
I iT'?
~ --~-1 1
L
I
I !
1
--- .-
I --
I ---L--~
l~
--
-j+--t-
1-- --:=~I
ERPNKN
!,
-
.
--!--
I I
L
Opg.:
I
i
'-r
, 'l 1
.
~!
,-r'
-
f
I
: -, --'- '-
"
I
. 1--
-+-'1
1
-r-
---
!-
b 1
- -
I
1
!
-
I
I +I,
X
=
Y -
>
) (
~
I
3
,I SonderingvolgensnormNEN3680 conustype
cylindrisch
elektrlsch
<X: afwijking van de vertikaal
Opdr. Sand.
N-0586/01
DKM2
u,
fl)i ~ U' .
I) ' ;/ ,...,. ",.."
(..
(II';
.,~
-rGRD
Wrijvingsweerstand,fs .0
[MPa]
.1
I
0
2
4
6 [MPa]
Conusweerstand,qc
.
.3 I
8
10
12
E g -24 w
:
:::E
Q)
-25
I
i
I !
---
i
i
i
...
i
i .\
I
I
I
I!
I
I
-26
I
8
6
4
20
22
24
26
28
30
-
i
-r-
i
i
I i i
I
'-'
!
I
I
-+
4
4E
I
:
!
I
~! 3
~----
-- -- ----
I
I
i
- - - - ---- ---- - - -.--.---
--
~---~---
-----} !
.....--
-- - -
i
-- -.I
I
- --
- -~_
.... ..~
I
...---. .....
8
,J
::.
9
3..:
--.
---- "-"-
2"
0
Ie: ""
. ---.
-
i-S'"
~-+-
- - - - - - -- - - - - - - -
I
7 '\
5 b;
.--r--
I 6
1("'"
~. I
( (
/
; ~-- -
(I
I
II
I
i
i
I
i
::=b-!
J
ex
I
I I
0
2.
I
I
I
6!
I
-31
1 I
T -,--
!
I
I
~i
I
~-~
I
10
1
-+
L-
I
,
I
-27
-30
I
'- J - - ----I
I
I
-29
i
!
I I
C
II
::t
!
i
I
i
-28
j
I
I'
'"
18
i
1
C. Q,) i5
i
I
!
::>:
~
i
.
i
~
i
i
I
!
..
16
[%].
Wrijvingsgetal,Rf
.5
I
14
--:.-;-
,j
i
-23
.4
I
-22 "
..
-------(> .2
I,
"-
1
--.- --- ---- -- ~I -- .,---
-32 I
I
I
-33
I
-34
I
I t---1..
I
--
I
-35 i -36
I
!
I - r----' -.I
-37
I
! -1-----
-.-
---+--
.....
-.....
...
--
.-- -.-".-- .----."
-...-- ..
..---
I
-38
i I
-39
I
I
i
-40
I
I I
i I
-41
i
~I
I i
---.
-
I
+
-43
ii
i
I1
I
I
i I
!
-44
Opg. : Get.:
i I
i ERPNKN JVW
--~---
--- ----'- ---.-
I
--r---
i
i
I I
! I
I
....1--
I
I
!I
L.-
I I
I
I
L_1 I
!
I
i
i
!
i
I
17-Sep-'998 23-sep-98
SEISMISCHE SONDERINGEN TE SON
~..1jI I
--J-
i
I I --1-----. -~II
I
!
conus:
I
I
I ~- r-t--
f---
i I -----r
----\---
--I
:
F7.5CKEN
I
I
1--
I
i --
!
I
I i
--f-
t--
I
I -1---
1
I
--
-r-
.J..
--~-- I
!
t---L I
--1..-
-I
I
__L
i I
--
I
I
II
Ii
d.d. dodo
-- r---L-
--- -~
I j-j---
I
I
--
I I
I
-42
-.....!-I
I
I
1'---
! X = Y =
I I --I"" i
i
-.L-
I
i I
i
!
--+--
i
i
I
I
I
Sondering vol~ens normNE~ 3680 conustype cylindrisch elektnsch 0<: afwijking van de vertikaal
Opdr. Sand.
N-0586/0 DKM2
..~
M\ ~'D
.,.~,
1 2
rORD
Wrijvingsweerstand,fs .0 .1 I . I 0 2 4 0
~---
CI ...J UJ ~<X: <X:
i -2
-3
~> .... Q)
-
~-4
,
- "-I - . - L-
.
I
- --
- '-
!I
i
I
- -
I
I'
I
, -
-- -
i
I
;--i
'I --+---
!
I
!
-
-8
I
I
,'I<'~
.
30
!
i
i '
I
Ii
i I
:
"
I
I,
I
i
ex
I I
I !,
I
_v I
----
~ ~
I
i
'<..
.
ii - --L .
'-
3£
-:::::
I
3!
I
,-"
I
b;>
~
l- ---
;
I ;.-:,
vP
---
~
-t--
1.
_!-S:- )
--+
~
-J
~!
-.-
<
t--I,..
<
. -- -"'-'~- -41 41 A
i
41
I
I
:r
.-='-:- .- -
i
-14
2
I(
+ I
/
-I>
s-
i
-13
--
I
--i:..'.Ie::::::: I - -- -. . -1-- - " - -- . .'. - I 1'-, v I . .-.
-12
(
-
./
1
- -I
I \ ~ "
<1-,
1
-11
t"
I
- --
- --
0
"-J
ti
I
L
I
I
~~-"~~ I -
..
28
0,
2.
I
i
I
c;
".
4
I
I
I
[%]
6
I
!
'
-' - -
-:;
---
8 I 26
I
ill
i -
'
--
- --
:
I
'
I
I,
I'I
- "
22
.
I
I, I
!
Wrijvingsgetal,Rf 10 I 24
.
--'
I .' -. ---' .. - - .,;
-7
-10
+--- --~
I
__I
-9
'
I
!I
- -.
-5
I I, i
i
l ~-
'I,
i '1
~' ':=>
I
v-.
-6
I
I
! 'I---L I
16
14
:
:
..,. - ..,'I' I /.. -' -' I' ' ~I i I
0. Q)
a
I
I
I I
..
.5 I 20
. 18
I
12
!
,""'"
.4
I
~:
~ 'Ii I
E.
.3
, 10
;
~
-1
.2 I 8
. 6 [MPa]
Conusweerstand,qc
..
------~
[MPa]
.-:.:
:'-'
(> 2 <-,
I
.'
..1.-
~
"~::=:4
~
-15
f r
1_1__--~f~- ~+-::- ::=---Ii,
-16
I
I
~-L-.;j--t. - . -
-17
.~
:t$
-20
1
I
[I
iI
i
--
!
I,." ... . --,...
I j ,
I
Iii
\
Opg_:
ERPIVKN
d,d,
17-Sep-1998
Get, :
JVW
d.d.
23-sep-98
MET PLAATSELlJKE
SONDERINGEN
TE SON
-
- -
i !
r
I -I I
2
--j--
--
i
t
--
j
r'>
3 4
+---~
i I -1.-.
i-7= -1--
F7,5CKEIV
-1-
I
i
-'-
-1
t-
L
I
i. :::. I "'=, \I .-j . ,
i
i, ---+
I
I
--
1-I
1
t
I
'
-
conus:
-
I
I
I i -j~-:_: 'i
1-
- --7--
~v>
-, i - :~-. _.1 -=+:-,- I I I ! - -=-j::
:
SONDERING
-
--
t
--
--L--_L r'I, I,
-
1_-
I
--'-.I
3
,., ,11-
oj
Ii""'"
'. - -'--
~
~
; +--
Ii'
SEISMISCHE
---
,I
--"
I
-22
Iii
I-..
~I-'r" -. - - - - - -<- -
:
-21
-.L-- --=' -:
I
'i' -19
I
!
-
J-+
-18
"".
- - -- :-"::
, X
Y
=
=
1=
-
I'--.
I
I
I
'\
I'
\I'- -
-
-! 1 ---
i
5
1'/
,
.r--
--
-1,-6
J
I Sondering
I '>
At volgens
norm
NEN 3680
~~~f~Fk~n~y~~~r~~~:~~~~~~Ch
k"' l~
KLEEFMETING
-
N-0586/01 DKM3
-"\
~})
lID
\°-')
Opdr. Sand.
'
R
,
j,
V JjOQol)OJ'
-ruGRD
Wrijvingsweerstand,fs [MPa] .0 .1 .2 , I . t I 0 2 4 6 8 Conusweerstand,qc [MPa]
.3
.
-22 :
I
-23
I
E
g LJ.J
I
-24
i
~
Q)
Q. .~ I:)
!
C
-25
1i
:> .3
:. = ~i
- -!- - -.-.i - --~-:
--
-27
- - -- --t--
I
I
:
I
I --r--
-J-
!
--_1-
! -29
I
~--,- --
16
18
20
I 24
I
i
I
-,---1--J.-_-- - -r- -
-1-- -i
I
i
I I
I
I
I
26
28
30
-L-I
i
I
i
!
I
!
I
I
I
--
I
-t-
0<
~~/1 €
3~
(
--t-
U_-
(-
')
I
-=
-~
-c
-- - =='
41
-
....-
-3
- -- -
-..
.-
-- f---
- -
12
f
13 4
---1
---
--
i
I
-32
I ! i
-34
I,
-36
I
I
I
I
-
I
I
!
I
-35
I
i i
I
I
I
I
i 1 u_-
~1------
---
I
-37 _.n
--.
-38
.-.-l
1--" I
i
i
-39
--
I
! I
I I
-40
:
L
i I
I
I
I
II
-42
! I
!
I
I
i
II
I
i
i
I
!
-43
i
I
I
i
!
1
II
-44 Opg.: Get.:
I
ERPIVKN JVW
SONDERING
i
d.d. d.d.
t-
i
T I
--L! I I
I
i I
I I
I
ii
!
17-Sep-1998 23-sep-98
MET PLAATSELlJKE
SEISMISCHE SONDERINGEN TE SON
+
-..- ---
I I
i I
I I I
i conus:
I
i !
i
I
-+-
I ---1'---
I
I
_J-
-r-
i
i
i!
I
I
I
-1--
--..
---t--~~ -
I
.. ---+--
-- ---- r--
----
I
I
--- f--
.-
-
i
I
i
I
-r-
I
t-
!
i
I
--t---
t- --t-
I ! ..--t--- -1---
I'I
i
-.!
!I
I
-41
I I
I --J
i -+-I
- ---.- ..---
I
I
I i
I
..
'U
---~_
i
! ---1--
----1
---
-L
I -
I -+-
i
I
!
-+-- ---1-I
5
1§
I
-33
~1 7 ~1
-p
-- -
! I
I
i
>
c::
/'"
I i
1
i'>
!
-31
10
/ ;::.
3E ---
r:~ Ie:::
P
1~
--
-::~::
"14-':.':.
...
;;;;:-
I
.,-._- ---t--.
f
":;;;
!
i
i
II
~~?'
I
i
>
f
I
----r-
I
-L
t-
I
0,
2.
I
I
I
i
i I
iI
I
I j
i I I --- ---- -----1-- ---- ----- -~ - - - - ----1"'-. -- ~-~-- - -- I - -- -- -- - -- - -- - -~-- -'" ----- ---
...--c --
10
. 22
I
I
--+
I
I
I
-30
-...
'i
- ---- I
i i
.5
,
.-:.
I
-28
!
i
I
I
I
!
I
i
:
I
i
-26
I
I
,
!
I
I
.4
;
-i- - -T-
1
>
~ ~
r
..14
12
;
I
i
.
I
10
Wrijvingsgetal,Rf [%] 4 8 6
...
-------1>
I
--~
I
I
F7. 5CKEIV
X y
i = =
I
Sondering votgens norm NEN 3680 conustype cylindrisch elektrisch CX:afwijking van de vertikaal
KLEEFMETING Opdr. Send.
N-0586/01 DKM3
(ilRi~ ~fi 2
-,...GRD Wrijvingsweerstand, .0 .1
f 5 [MPa]
0 2 4 Conusweerstand,qc
6 [MPa!
.
I
.
I
..
------~
.4
.3
.2
I
I
10
8
.
I
12
..
14
16
WriJvingsgetal,Rf 1%1 4
I
I
26
28
30
8
I
I
18
6
I
10
.5 20
24
22
2.
0, ()(
0
'~-,::
-1
~=;-~
LoU --'
-;~~
>
-3
.....
~~-4
---no-
~
~
rd
.-
~---
-
_n
---
-
--~-
:==:~
--
~~
:
~
---
- . -.~ -
--
e--
-.
-- -
--
_I-:::~-~~-t:.:
--~---
:=5
--">-
-=--
-7
----
<::::
-
~
-
--~-
1-'
-"'"
L
.2
-;
! I'
-10
--'--1 'I
!
--,--.,-
-'
- --- - - - - -'- -- - - - - ~
-
-
.-.~..'-'
..~.~--
---
1
i.--
..
.--" -
-14
----
-15
---1
-
-'- -
---
-
'
--~-,
I
,.
--~
~
~-
~-
-16 .~
-- -
~
- "-;0
-. - : -
--~ ---::.-
~!!
-
"
~---,.
-
." - - - -
-
:: '
--
~-
.--
~~~ ~ -.:'!.."""'---
ERPNKN CJB
d,d, d.d.
--
12-0cl-1998 14-oct.98
-- --
~
I.!
:
:
I
<
I
3 "'
;>1 "
'
~--.)._-+~~
I I<""!
<'i
i
! II
---+
i
.
I
40 Ari
I i I,
.- - -1---1" -- -+--
r; ././
'
i
I !I
r
1-
-'
i
I i\I~H,
I!
-..:..
!
I
===
'-
;-- - ?
-
-2.
-
-
-
-_-:-_::_:,
~
~~
-
I
I
i
!
F7-5CKE/V
, :
-':.;,,--r
---
'
- -
J.
I
< '
--
on
X
=
Y =
~ 'I
- -.I-.
'
,
i
--
'
,'
-~-
I?
'-
".;
-~- ~, I
Ji
I
(I
I
->
-- -
I
--t--
,
,
..-""
-conus:
--~-
-~
c
,
0
'
I
!!
-' 1---
L-..
T
-.
--
,
-21 -22
i' !
-
-- -T- --
!
I
II ,
I 0
I ~
I
1---
--- -:-'--' --"
~._.
---,-~~_.
-~- -
I
-19
-20
-
s.i
r-
;;> I,
'-,
I
~--~~-
p-
'-
"
I
I
"
--
!
- -+-
i
--t-
"1
J' -
,i ,! -- ---+
55
I
---
---
i I
\ II'
I
"I
~-:' J..I
:-r-- -(;-
I
,I!
!
I I
I
i, --1--
C
--- - --
-18
;
?!
---
--
!
-
fl----
1;>1 53
L
-
I
---
---;-
I
J
I
--T---
--.,
-17
i
-"'i--,
;
~
- ---<
"''''..:''"--
--
.--
-'--:'-:''''- - --
.
~-=-:--
-- c:-7--
-~
--I
"
--,
: == - - --
1
,-r---r--
--
r--
')
-12
-13
1-
c
~--,
--".-
1
,1
-
--
"
- -~,,-,,-~- --
"
r--I-;C--;--
--~
------
i:;::.ol
-'
~~~--~ - - - - -
---1---7--~'---
-~
- ---
~
I
-9
--
t> :
---~ .-
n'
7 ::1
e- -n- - -
c:::
-
0
:<
-'-
-11
I>
j~
!
--
-8 ---
+--
---~-
,-
I (:
~~
!
~
~---
OP9Ger.
./
-~
---fr-:~~
-5
-..
"'i"---
--
- --- - - - - - - - - - - -
-6
j
-n-
.--,-
--
;
~
tV C. Q)
(5
~
-2
'mH
0
'--==-~~--~~='
~=-.. --~ =~=-~
.~
E
~_:.
:
,I
! !
I
~
I
Sandenn9 valgens norm NEN 5140 ~~~~~Fk~n~y~~~r~~~:~~~~~~Ch
'
"-"
/R rm
,
'j,1
SONDERING SEISMISCHE
MET PLAA TSELlJKE
SONDERINGEN
TE SON
KLEEFMETING Opdr. Sand,
N0586/01 DKM4
':~":i '~~
}
rURD Wrijvingsweerstand,fs
.0
.
I
[MPaJ
I
0 2 4 Conusweerstand,qc
6 [MPa]
.3
;:~~...
u.J
>
« « 2
-25
I~
...---
...---
...'"
...'"
----..---...
.._~
----
-,
:::
~
- .-.---
- -
10 I 24
. 22
8
1
6
4
2
28
30
'
~--
......,-'"
--
...
'"
----
=--"
.
~--
~-,---
- - - - e-=--:.. - -----
.n'~ . -
...-..-.-
----
f----
1:.--
1 0
--
t----.-
- --'-
0
7
..n...
.-
~-~
--
48--59
--
I}>
::>::1
QJ
-,.-.----
---
---~
~-..--.----
----
. ------
--"--
_._--
---- -~.L... 50
.:11
"1:
-27 I
0
50
I
1----
----
I
!
5:i
-28
j
J
-=:::::::: ~._,-...-.-
... -.
--..--
t--
.-\-.---
0
ex
... -- --~----,-
-26
~ D
I
1
26
----
----
.24
16
~...'-...-
E
g
14
.5 I 20
. 18
I
~.---=-=-=
-~
-
-23
.
12
-22
.4
,
I
10
Wrijvingsgetal,Rf [%]
-,.
-------t>'
.2 -+8
.1
("
...,
.
-------'-
-29
._.
------.- - .- - .,..----
---1..-...---
.._,-~,_._.
. -.-,
..
-
-.
--~
.,.
~-. --
-
-... - -... -... ---=-~L--- .... --:.=.-:. - - - - -... -... ...- -... ...
; .,
..
- *.
-"
-
---.
.-
-- -
I
.
.-.-
.....,.----
...
-----.. -..
49 <: -4:r.H
--
-5-9---
0
JC
[j:
M:::::::
-30 1--0--
--
I
--.-",-. .-.,. .----. ------ ..-.- .-<---- t--_.~
!
I
I
-31
I
~I
--- -_._-
f------;-- -~-
i
I !
--~--
- -~
,
__-l-- ---L
--t---
-33 I
- ----
---
--._-
------
-.-..--.--
---------
I
i
---..._--
I i
i
.....
I
!
I
!I
I
_..~--
--.-.----
I
i
! I t--C--
-L- I ;
---+~
-t-. I
\
I
I
-_..
-----r-
!
I
_.~
---'-
-~
---
,
-----
: .
-36 I----~-
H---
I I
I ----;---
n
-----
--
-
-_.-
-
--.-...--
--..----
----.-
------~----
i --I
---~----
I
-37
!
i
.~....
.-.--...
._-~--
---.---.
-.---.-
--L.---
_1-
-1-
I
-38
i
i
!
..
-...l-- I
i
-
I
j i I
---~
---'---'-
!
I
i -+---
I
i
-r-
I
I
---1--i
I
-.-~----
I I
i I
I ___Ln...
!
I
!
~--
t-----+------
---"-I
i
1-----;----- ----,----" r 1 I
: .
I
--~--
i
I
I
!
1
-L-
t-+-
!
-35 -----,
-~~ 1
:
f--.I !
r----
I
-,._---
!
I
;
:
I i
jI
1
-----
:
I
.,--
I
I
-.---.--
1----..-
-~I
I
1
-34
i
I
i
,
-32
--.-.'t.----
I I I
--ii
~---1--
--~
!
I
I j
!
:
I
-39
i
1
---
----..----
-
..-...-..-
---- .--.-
._~---
".-
-
---.- -.-- --- . -. r-- -- . ---. ----
;
: ---~._---
.--.------.
-----.--
-- "-'-'--
--.----.--
--..--
._~---
------!
.
I ----.- -
-----.-..
----.-----.
-----
.-- -..--....1.--- -
.- - -
-----.I
'---
-.._.-._- -.--.-.---
-
-
~_._-._--
- ------.....
-0-
.- .-.-.--, -- ---.,"---
.--
I
-L---
'----:--
-
-_..0..-..----_-
--~--
i
i
----I--
I
I
-42 1---------
_.
;
I
.
----
--- ---...-----
!
,
-41 1----'---
i ------
I
-40 1------
--.- -----......---- ------,---
-'''--
-... -.I
I
I
!
---. --.-.-
-...---- - -_._~--
1--,-----'
!
-43
--'---
_._~-!
.
. 1-------
--
1-...---
-.....--.-.--
----L..----
----'-----
1-------
conus:
F7.5CKE/V
-44 Opg. Get.
ERP/VKN CJB
SONDERING SEISMISCHE
d.d. d.d.
12-0c(.1998 14.oc(.98
MET PLAATSELlJKE
SONDERINGEN
TE SON
,
-.. .._---
.._-~----
X Y
= =
-----1'
._-...-----
-...------
1--"-"-
.
f-----t---.-
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch 0<: afwijking van de vertikaal
KLEEFMETING Opdr. Sand.
N0586/01 DKM4
-_.~-
. p I;; \,;,Ri'
.,>'~: j;!
ml
,"'1/
,'i ,~~>
2
:fDGA!D Wrijvingsweerstand,fs .0 I 0
.1 I 4
. 2
,~ "'
-1 0
....J UJ
:2 :::
Q)
----
',F-
~-4
..
14
I
.
16
18
20
-- --
---
-- -- - h. -..- ---..-. --- -.----
----
.---
-------
..... --...-
22
.:3---
- - ...
-6
- -"''''
""'''' --- 1-.
- - -... -'--::-::- ---
---
-7
..
-.
-8
---- "''''''' ~... -... - - - -
-,.ft,...---
--
...
--
-.-"--
-..---.-
---.--.-.-..
- ...--
..".--'
---,-
-
-11 '"
""''''-"'--
----
...-,-...
"''''''''''
-----.------
i
i
r
i
i
--
-r- j
I
-
i
--
I
"-4'::
-n -I
i
r=z--
- ------
bJ---
----
"''''''' ..- -...'"
...--
:
1------
I
I I
---
----.-
--'--
..."'... -----
-16
...
--..
--- --
----
...-.. -...
=~::
-------
----
----
----t
---- -
-18
, 1---
S
"-- -"'--
-19
---.- .-
:
!
i
I
-...---
-
...
~-
:
-
I
I
-._....0---
-
----t--
..-L-!
"':.."':. -- ---..--
--
..--
-21 ~f-------ERPIVKN CJB
SONDERING
---,------
---d.d. d.d.
---.-'--
MET PLAATSELlJKE
SEISMISCHE SONDERINGEN TE SON
----
i
-----j
::::.
conus:
~'c:
.
~-"-" ._-----~---
F7.5CKEIV
I
i
_n-.o-----.- ---------r-
X y
= =
._-
........-...-
---
.cV
: I
-
!
I I I !
-
!
__on I
I
-.-
--<--.--------'
------
--,,_.. ---.-
i
,"I
I
w--
' I
i-T-
J
I I
----;--
i
) i ..,--1---i
L_I
J
I
!
"i )\
I-
0
I
I
I'
-r--
r--t-
! I
->"1
--~--
-~-~
-
47
Sondering vol gens norm NEN 5140 conustype cyhndrisch elektrisch 0<: afwijking van de vertikaal
KLEEFMETING Opdr. Sand.
0
If
I
I------+- -
I !
I
'----:---'
I
I
-t---
J
'1:
: I
- ---j-----
'-: - - ~~I ,--
>ii
I
!
i
--_.._--
j
:
31I
I
I
! I ~I
--_L-
I I - - - - - -,-- -'- -.
-----.---.-..-
12-0CI.1998 14-oct-98
_.,-,--~
"-'-'---
- ~-..... --
t-
!
i
~I
!
\i
:
j
I
;;::::=:>.- --
I ,C:::-- --~--
--._---
':>~
30
!I
~i )!
'::=
0
-..,1
..u., !
:
1--
fS
;:
-...--
:--
i
...
~-
=::::> i
-~---
!
-----
~::J
.
I
;;>'
----
31 /" !/:
,...:
!
!
I
~~--+---
"---.---- ---'----- ~--:I
c::
i
-tI
.5
>
i
I
:
!
!
.
48
:
1-
-.........->....--.
I
I
! 1
--.-+-.---
_n +.
__'n -
I
!
I
... .-
:>~
'
!
i
...
-~-'" - -".--.--..r:-;:.
---
~._-"-..
I
I-,~1-=-1
-+---
...
-20
0
1/'
I
I
I
!
:>:---
I
I
I
:::::-!
----""
"''''''' :-::--.,.
... ... --... --
- ------- --.
l5-
t:>
- -'-""
I
...-
"''''''''''
-17
S
42
----,._-. - -. ---. ---- 1---32---46
t"-- -----
I
~----: I
...",...-
__.n -- --. ---.:;---;;+...--.....-_..
----
I
I
I
-=-~~_":I I
i
----
-= 36
'-
--.--
I
I
-'" -
-----
-14 ... - - -'"
3:::'--
-"-
-= _.
:
r-j
"''''
-===
-15
~<. ')
.---
.".
-----~...~._i
""'...
-13
--
~---,.------ ._~-
/'
~=-
I
---.----.+-- -"'----
-- --..-----.- ----..-'''--- ---.-
...
.,.'-'..
--1--
~'>
----
----
---- -----
..
.--_...
-
i
I=-~--~ -
-12
---
_,",dO
0
--
C/.
-- -
~~-----,
Get.
~
I
-10
Opg.:
.------_.
..--+--.
~
'
--
-------
- --
0
2
f
~- ------..-
.
:.~
- ..
-
- .--.'--- ---------
:
-
I
30
---_..
-----
--"-
-9
-_._----
4
I
28
----
~--
~~~~-
-... '" -
---- ----
-... ----
"'''''''
---
I
26
--
..==:
...- -'" =-- ...",-'" -.-'-- <:: ". c= : =..:. ::::>
.--. ..
I
24
[%J
6
8
. --
:~
-5
-22
.
I
~_.- --
... ---I--~... ----... - --.,..
j
Wrijvingsgetal,Rf 10
!
c. Q)
a
---;:.
=----~ ~~"'... -----.--
-2
-3
12
.5
---..
---... .......-- c::
...
--
~
I
10
.4
.-- 1-,-,--
,~,
E
.3
.2 I 8
. 6 [MPa]
Conusweerstand,qc
0
.
-------(>
[MPal
N0586m1 DKM5
(l
~i ~-
"''\\ flDi R ~~o~f,1 .Z~~/'
t-°RD f 5 [MPaJ
Wrijvingsweerstand,
.0
.1
,I
I
0 2 4 Conusweerstand,qc
6 [MPa]
t>
10
8
.
.3 -+12
.2I
.4 -+16
14
-22
w
-24
~
-
,
"
---------
=--
~
,'__n
~
28
30
0
2
'
0<
,--
--L
-. L--.L
~
I
<
I-;..-
.,_.
,"-","
'r
..- ----,
10
----
~---
.- - - - - :- - - - i ---+---~{::-:F-=-t--
.. -I. ...
-
nI
--
-'----l.
'-----.l
I ~ I
'
-1--__-
-27
II
-28
-29
;-'-
+.-~-~~i
~I
I i
,
-35
-- I i---.L~
L---
I
I
11. I
I
I
""'!""
FFt
I
11 I
I
I ~
:
l'-
~1-1
I I
!
I I
i 6
.<--
I
i
I
++--1 .
I
-
0 0
I
I
.34
~,;B-
--~_..--...
!
)
jjj
----
::.:.
am-
:
--"
-~
~
-~II
~-
I
-
-36
-:--'1--'-;--~-'
--'-+-~.HIT1~m-
-32
-33
- -: - -:-.,,-
~--. -'''
-t-
10
1:0
+---
I
i
-31
~~~:.- ~
- - ~~: ~~_:..~~~-~-~-~-~ --~i--
-~-~-':,-
_.-
- -'--
-30
-;-~
-
---~-
+-;-'-f'
-""
i
,J~--+
-t--o ,
i
I I
L~ -r'
I
I
l
-.-
-37
~j
.
-38
26
I
-26
0. Q,)
!
1
24
0
I1J
0
I
0
>
3
I
I---:;.-:.-;:.-d-~':
""-------
-----
->. -~~ -G:-
22
I
~
-~
-23
g
18
I%J 4
Wrijvingsgetal,Rf 8 6
10
.
~----~
E
.
.5 -+20
T
i. .
I
--~---+--t-
I
t .
-J--=
,: F'J--I
I
~1If
--+-
4-. ---,-1_-
I ~
-39 f
+-_.~-_.t--'
".-
u.-
...
~'
40
418 -42
.
-43
.
-44
I
b=b
---
Opg, :
ERPIVKN
d,d.
12-0ct-1998
Get.
CJB
d,d,
14-oCI.98
,-
conus:
F7 ,SCKEIV
x y= =
Sondering volgens norm NEN 5140 conustxp~ cylindrisch el~ktrisch 0<: afwllklng
van de vertlkaal
SONDERING MET PLAATSELlJKE KLEEFMETING Opdr. SEISMISCHE
SONDERINGEN
TE SON
Sand.
N0586/01 DKM5
~ ~"~".~~ (t~).')R ,y~)
OO
'.:.~ -
2
rGRD Wrijvingsweerstand,fs .0 .1 , 0 2 4 Conusweerstand,qc 0
~
6 [MPa]
I 12
10
E 0 ..J w >
-
Q)
-- ~-- _? '- - -.--
-2 ~-
---,
r--
-3
8
I 24
22
,'-'''-
-.
d'--
--
J"
r
'm..'
-
-5
,
,.--
-- - - -
--
-7
_m
---
-8
-
-.
-,
, i
: I
,
I
...~----
.1
I
-'.
- -,- -
_V-
-.. i ':. --:,. ...
+
I--+-
Iii
--
i
~F-~
-
';
-12
.
---~---'
-13 --
--
-
-
--;
--
;
,
--
-:.~--.~
---+
.
'
--
-18 -
-
,
,
-'.. ;0 -.; - ... ~
-.
-
-
.-. -;-
-
--
-
~-
-
-'
---
--
--- - - _L... --
0
~
..
~m;;:
Oog.: Get. :
ERPIVKN CJB
SONDERING
d.d. d.d.
~
---
12.0cI.1998 14.oct-98
MET PLAA TSELlJKE
SEISMISCHE SONDERINGEN TE SON
I.
I.
i~
~
I'
I
: i
II
:':'
'
I'
',
I
I
I
'!
'
-r1
-
conus:
...
I
.
: f ,
'
i
!
I
i
!
~§
TT-
I . ~ '-_.
<::::: t
I ---L--+
0
I
~-:"'_H
"
;
I !
.
_.~.
~ --1---
-
_.L
I
- .-
._~.-
..;--
. -j.
-
'
! I
-
.-
1
---f-X = Y =
L._.
:
--t -
i I
i I
I
I
,
~
i
--;-
---1-
I
i
:
-r-
:'-
;
I
I
I
(I /
r--
'
I
'-,!
,
~;
I
r--
)I
Sonderingvolgens
----
0
-y'~'
Ii:
I
'
norm NEN 5140
~~~r~fk~n~y~~~r~;~::~~~~fCh
KLEEFMETING Opdr. Sand.
.---
_..~-
;
I'
'I;
i
-0----
I
--
I
F7.5CKEIV
~
--
i
~
- .
. o
I
:Ii;.
I
~
!I
'
I ---+
i1
I
0
'
(5-+--
_J'
--T-
I
I ,
I
I
,
1
~
'
--======-
.
'.
'
I
I
",.>
ll
I
_c-
I!
'
.
--.'
~--~:_:
---::-=
~-
-22
:
,
..5
-., "-~"'':..:=-=-:
!
I
'. --
'..
-21
I
:
--- - - - - - - -
-20
,
I
I -c:f::
--+-
. -
~p.
,
37' --
,j
I
b,
--.s-
,
I
I
=-
1'-
,
I
').
f-36--'-~._'-'-'--
I
I
2:--... i (" ./
i
~-~.:.:- - -~
::-",-
- --
I
'''::::>1
-':.
~=:
-i
:
---:=::=s-i
t'
---
-----
-- 0"
r---
.
1
--, ~-
-::'
-17
I
--f_.
I
--?i-=-=
.
.:--V:--
ill!
- ----
-16
!
,
'I
z-::::-;
. -- 0
!
~
--~-
. --
---
'
, ~~
-14 f
i
1 ,--
---~
-'- -=:::::--,
--
--r
"--
--I---"-~-
-
--
<:~
38
--1-
--. -
-=-~,!
--.----
-15
---L..:
,
.~.
' i.
I
J.
,:: ,
-
t---~--~.._;
- - - - - -,- - - -i- -
-
, -
_..J'
m_,
--.1" =
r--
.f
I
0
3]~~
,-'
I
.
!
,
>
, - - -,- -' --i
,
-=r--
:
!
,
,
i
-'
2.
~8
--?.
-"
,
I
,c::-11
~- ~~-~ -
'
---.
'
- --
~~
--- - -u-
:
.,
-10
~-~-~
>
/
3
--
,
-~
:
-19
"
~
'=--1---
.,
-9
,-
~ ~ ~~
~~~
--
--
c:;..
,: --:-~~.~
-
-
~o
-
-6
e--
."
:>
./
f
- , - - - - ~- :.::-~~-~-~~--
-- -
0
~m__..
-
..
-
ex
c:--
.
1
'
-'"
"P--
0
2
-f<-'
,
~-4
4
I 30
I 28
.
.
--
[%]
6
I 26
--,
--~~-
j
18
Wrijvingsgetal,Rf 10
,
I 20
",
c. Q) (5
14
..
.5
I 16
---
~'<-
-1
.4
.3
.2 + 8
I
I
..
------....c>o
[MPa]
N0586/01 DKM6
,' ;"
"-;'.
\\i) \~ -:~~~l
R 00
-ruGRD f 5 [MPa]
Wrijvingsweerstand, .0 I
I
0 2 4 Conusweerstand,qc
6 [MPa]
.3 -+12
10
-22
-23
.
..
w
22
----
,
. -'.------- .----,-"... "'...
..
---
- -'"
:
I
I
.- --.
-..
-n -
i
i
----
C. .~
-,;,;,;.
...
I
- -.- -...--... -- ..,... --
...
"'-"'
.-s.-.. --.-.. -...-- --..... ,;,;,;,;.
''' -i-'"
- ,;.;,;- - .::.::.::- ....:..;.:...t.::.:.::.:
-
!
-'
---
...
..~
I
-26
-- ---_.
:
-
-'..
'.'.-
I
--
I
-0-+ -1- '.,;.6I- NI
-"-
-_._-~~- _.-_.~--- -_._-.-
[
0
! ----. i' I
---._.- -------
..
-.
.
!
I
-29 -."-------
i
i
~i
\ i
------
---.
-31
~---
-...l---
.
-,
!
:
!
-32 I
I
-33
-
------1---- -'---'---I
I
I
I
i
!
!
_.~~~-
---~- --
---r---
-. ~;
1----'--.--
!
i
:
-
,
~-~
I
:
I I
.< .'---
-----
----..
:
---
....
c-- f---'--
I
-36
--_.-....--- .---+--.i
--------
..----1--.-
-_._-~--,._-
------
----..
...
-
..
..,.
i
-37 ~--
f-- -.-,---
-----
--_.
---
-----.-.
-----
.------.---.
--...
-..
.-. -~ --,--
.".-
!
!
I
I
I --t-
I
----r-
-- - ---'.--.--
------'.
-.- -'-
I
I
--
-~-,--
. ~_. -..-
.-.-
---'---
--------
----
-------
-'
._--
-.
.. -..
..._--~
---
--- -.:
n.
~-...
.u
12-0c'.1998 14-oc,-98
conus.
F7.5CKE!V
I
--"
i
i
I
i
-+
-'-'.--- -1--
I -~--
I
TI
I
-~'T--
i
.-..,.... .,,--
--- -I
___1-
-.1---
!
i _n_- --~--'--
-.--, -'--
t- --
= =
i
I
---I--
1
I
i
:
!
I
I
~-r--~I
-I
:
!
I
I
f
I
I I
I
! r--+--
I
I
I
II
---7-:
I i
--"-1'----- ----tI I ; I ..-
I
I I I
r--~
I
!
Y
- --', - --t--
i
I
I
I i
X
\
-.-
-1--
I
II
I t ,I
I-t-
1-!
I
I ~--r-
I
d.d. d.d.
r-L
I
!
-44 ERPIVKN CJ8
,
i ---1-
I !
I
-43 ...._-~,-----
-----i--
I
I
I
,--...
-42
---
I
!
,
'--'.--'
_..--_.-----
I
I
!
I -~-
--+--I
I
I---~_.-
I
+--- --l-
-41 --"-'-
'! II
I
i -----
I
I I-
I
I
I
1-----
-~_.
i
I
-40 -~_.~
i
'-'"
f--,---~
r+-
r----L-I
-t-
:
-.
I !
I
I
-39 -----
I
.---
I
i ~--~
Ij
-T
-... -.
"."'-<
I
I ~_..-_..----
,
-38
I
!
I
- -'~~-' ~---I-, I
_.:.....-
1
I ---- ~--_. - --....-'.-
---L
-"r'---
i
t .'---i
,.'''-'-''-
-35 -
I I
-1
,
-----
----
I
I
---
!
+
i
0
,--
:
!
I
-1
I i
.-
- --.
i
i
z!
i
I
l .-----
-
i
:
I
! :
---P"--I
i
- ._-~---
i
~!
I
I
--~----
.-
--i
'
"'"
j
~---
-34
.
I
i
I"
f--
--
i
~i I
i
!
~-
i
)i ,n
I
-.-
.-
-30
! i
ji3
------
-..
I
.... .-..
'--....'-'
--'-'-..-
--
I
I
~.
--------- -----
...
I
.
---l-
I I
-.
-
.-
.-
Get.
()(
---..--
.---
--1-
-28
Opg.
0J
~I'> 36
I
i :
-~
2.L.
I 30
;
i ~_d
-27
-j
I 28
~.. -~
'--
?,
- - -... -... - - ---'---'---
I 26
[%] 4
-~ .-
>
Ci
18
Wrijvingsgetal,Rf 8 6
10 -+24
-24
:2
Q)
.5 +20
I
~
.5
.4 -+16
14
E
g
..
c>-
.2 + 8
.1
-t I
I ------+--
i
I
-.-'---
_.c_--
I
---or---
I
i
-----r---
-___L I
!
I
Sondering vol gens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch ()(: afwijking van de vertikaal
''','.
}i' "
R 00
'~)
SONDERING SEISMISCHE
MET PLAA TSELlJKE
SONDERINGEN
TE SON
KLEEFMETING
\7~~ ",,<~~,7
Opdr. Sand.
N0586/01 DKM6
2
..1'
-ruGRD Wrijvingsweerstand, .0 .1 1 . I 0 2 4 Conusweerstand.qc 0
fs IMPa] .2 , I 6 8 [MPa]
2: <1: <1: :2 >
-3
-
~-4
Q)
--
10
..14
12
.5
I
I
,
20
22
16
18
10
8
I
I
24
26
6
4
I
I
28
30
...'"--
- --- - -
.--'--'"
-----.-- 1-----
-->-r:-
~---= ---- -
-., _.
-----.
0.-
.-----.-
---.-
- ------
.. --------
~--,.------
------
___.n. _...-...
--
-.-----
~---
'
0<
-----
0
----
----....
-------
---~--
~-
........
.----..
-- ---
:
)~,
--_._.__.'.
----
--- -'..--,. ----
-.--
.----
--
--
~>.............
:
;~
-------- ----
- -.---...
----
----- --... '"
--~--
-------
---.
"."
--
--- -- ----
_.
'
---s:::; "":.--"'-
---.--
._.
-.-----.
....,-.-.- ----.---
--.
.- -
- - ----.-
- ----...
f--
--
-----
-
---
1-----'--
.,.
-8
" ... "'
-----
-9
~-
~< - _I,-...
.. -...
i
,,-i
t::> [
I I
I
"'-I
-12
I
---_.-
-13
,
--,~-~. j
I
-,--+--I
.-- -
-----
1---+
! --------j----
-, -'---
-'-.
.-
.-."
~..
-_..
.--..-.
~--,----
--------
-16
I, 1
-17
"
,
f~
-
I
I
----;-----
~~------'---
:""-
--
=-...:....
.-----
-i-
-.L--I
i
I
~I
...
~-..
.. ---
-
:
I
-- --+---
C::::-,
I
'-t-
-
un
-
."
I
f
~I
I
I
i
-----+---
I - ---- ---
I
I
-.--
.-.--.
~:
~-.1.-
-L-
I
0
I - -
- ,-----
,
,
----t--
---G
i
I
I I
I
:
--- -. ----
n---
I
I I
1
... .._~.-.-_.-
--....:
'
.~ I
i
'---'.-
'-.'
1
j
I
-'~--
!
0
J: ---L--
I
I
-
--1---
-r
-""it.
I
~~---_._. - ....----
L--
~I' >,
!
1
i I
I
:
i ---......-.-
------
- ---'- --- .-
i
.--
~---
---- -,--
"[?
-~'---'--"'-'------. i\-\
---- .----1-
---____-n
---'9_-'
---
- -,
-15
-.......,
i
---
I
I
i
-,
-14
c-'-
i
I _. -'---'---
,
I
t---r-
-,--
-+----
---i----
- ..-.-.- "-.
i
I
-,
1-------
~/-...
- -"---" -.-
: -_..,---- --- .--
1---.t--
'"
..-.--.-
------
,
i --~. ----'--'-'
i
...
-- -~-~..
f
I
--f
"'--,
...
-.--.
--
:
I
I
'"
..
.
---"' ,
~.--.......--.--.
!
;:=.--...'"
-."
--S;---
~t5>
:
~i
~"""-;
......-
-11
.-
I
-10
~-j--
r--.... : ,
? ---':':-""-"- ,
0
L-3-
--~
,-
i: -
)-----
( ---
-- :
--
IZ;,
~-
-~;
-7
~~-
.~-----
.~
-5
0
2
.. 1---'"
-6
!
I
Wrijvingsgetal,Rf !%J
.4
Ir~
0. Q)
0
,
~)... <
-1
UJ
.3
I~
:~< E a ....J -2
..
-------(>0
I
..-
------
".
'----
'\
-18
~=..
------
-19
-. -_.---
--:3-
...
..
..- --.- -..
--
--
*.
.-..----
-20
-21 -----
- ... I---. - -"---r----
-,,----.,. , i"- -
~----
--~-~~-
"
b)---
r----
---
: --.--""",---- .--
..
_.__--L.. -...
-----
:::...
--
../
7:--
I
,-
.---
-=-
---,----
-.-.--
---...-.
-.-....--
-...._-
---...-
. -0.
---~_.
_._--_.~
-.
..0.
-..
-
I
~_..
.-..1...----- -.._-;....--- -.-..---
----.--
I
_-0----. - ---.-
. --.----- -.--...--.--
~I !
> \ '" :::::"1 '
----.-....0....-..---
..-----..
-'---"0----.-
-
~/
-22 Opg. Get.
ERPIVKN CJ8
SONDERING SEISMISCHE
d,d.
, 2-0CI-1998
d.d.
14-oct-98
MET PLAATSELlJKE SONDERINGEN
TE SON
conus:
F7_5CKEIV
X = Y
=
~-0
i
' Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cyhndrisch elektrisch 0<: afwijking van de vertikaal
....---
i .,,;-.,
~R
.Y' \~
KLEEFMETING
Opdr. Sand.
N0586/01 DKM7
"'<' ~~,'??
1
.-
:i
rGRD Wrijvingsweerstand,f
5
.0 .1 I I 0 2 4 Conusweerstand,qc
-22
...
(l.)
1~
18
20
I
Wrijvingsgetal,Rf
. 22
I
--
8
6
4
24
26
28
30
I
I
...
"'
----
...-.---.-
".-- --....--. -----..--
--..--.
-----~---
..-.. ---...--
---.
....iF
ex 0
...' ----.
--.--
-----
f-----
,-.-
----
------
--. -
---(
==~==
c::==:- -
-"
~-I r-,
----""'-
____-_n
--.--,1..--
+--
~(i
I
I
'
~---~
'"
-26
I
~i -~--....--
-----.-
C1>
".-..-
--.
------.-
"-'-.--'-
i
;
!
I I
I
---
----'- -- ----- -----
---
----
:
!
:
.
-28
I ..""._n
!
-29 --'-_..-
-
---
,
_
._-
f-----
I
-27
--
!
0
2.
I
--
----
--..-+--"'...-. --~.-_._-- .._-- f--... ... ... " -'-
-~----
..~... ..~:.... ~~;H.H'~_~ ..~'iiIL.,=---........... .......-- ..... ~r.-.-.. :~~~!~ ...!-. ~:...
I
...
-
-"'--
-24
:
[%]
10
--
~\
Q.
i:5
,
.5
.......... ...
E
S
16
--"---.-----..
-~ "'
>
14
I
10
\
-23
w 2: <J: <J: -25 ~
,
.4
.3
;
:-----r-
g
.2 +8
6 [MPal
..
------~
[MPa]
.1
..
:
!
,
"
"
-30 --.--
---.------
-----
.--.----
"-----
.31
.._-.h
-". -... -
!
-32
i
--t--
:
-J--
-- ----.--.
--.--
-._..~_._-
--~._-
t-.--,-.-
----..-
---...
-.
"
~--
-.-------
-.---
-_u ._~
- --
-_._--~---
d -,-
--
--
---- ---
---"-
---
---~._----- _.--+--,
i
i
I
I
!
--"._~-
i
II
- 4---
!
I
-36 --'~-"-
------
---.-
-~'-'"
~-~-
.-- -------
.-.-----
-- -
..
---_._~
--,...-
"
I
--_._~-
----
----'--
.--.. .-.--
----. ..----
- -_...~--
-.--..----
I -~'-r'-'---
-.-..-.
'-.-"'-
!
I I
I
i
-+-
! I
1I
i
I
i
!
I
I
I i
i
38
I
I
-.-'-r--
:
.37
-~
rl-
I i
I
--.-.-1--
-- -
---~ I
!
--T-
--_. ~-_.-
I
I 1
:
-35
i
---0_-
I
I
1
:
-
i
!
---....L--.
-34 ------..
-+
i
J
i -"- ----'--~-
. -.
- -
-.-f--
I
!
-33
----
---1'---
i I
I
-
i
I
-j.. ..-------
.
.
~-
----'----
----'-'
.
i
!
. .
~_L-.
j
!
t
~.n.
I
--.--j.-----
--
-----.--- --
..
-...
.....l
!
i
-I
-t--
+
i c-\--_
!
I
~I
;
-39
!
i
i
:
-~--
I
I
---
:
I
I -~--i
I
I
I
.-.
- --
-
--
~i
..
-,,-- C"--
-40
.---.,--,
! --. ---
-----....- f.
--'-..-
--
-_..
.--
-
..
- -.
---...,.....
.- --.
----
I
i
, :
-41 .---.------.
--.
-----
_.
--.-..- - -.. -~- --
--.
--.-
_
-.
.__.~-
. .
-
.42 ----_.--
.._-- .----.
- -....----
--.
-...-
- ------
-----_.-
..
- -.
,.
..
I I
.-
-'-...I i --------1--.-
i
.-. -.-.----.
_~L
I
I
--t-
i---ur-
------
-~.-----_.
----
__~_.n_-
---'----".'-"'- - - '."..- -
-_....-
_n.-
,
-44 Opg. Get.
ERPNKN CJ8
d.d. d.d.
12.0c'.1998
'
SONDERING SEISMISCHE
conus:
F7.5CKEN
4-oCI-98
MET PLAA TSELlJKE
SONDERINGEN
TE SON
-..-..-- -
X
=
Y =
_.~-.---
---------.
i i
i
!
:
I t
I
---+--
!I
I
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch 0<: afwijking van de vertikaa!
KLEEFMETING Opdr. Sand.
I
i--
--f I
-43
I
I
i -----~
: ~-
,-u-
I
i
I
lR~f ,~.
N0586/01 DKM7 2
rSAD Wrijvingsweerstand,fs .0 .1 I I. 0 2 4 Conusweerstand,qc 0
-1 E
------~
[MPa] .2 I 8
6 [MPa]
.3 I
,
.4 I
,
.5
10
12
14
16
18
20
22
24
I
~
!
..
tit ,---;:-
I-
10 I
I
26
f
t- -- +
---+
~ :2
-3
> 0 Q)
0
~~
...
~ .-
.-----.
.1
-- -
-
-;r-
--~'-
~ .'
-
~
-..
=
~---;;r~":::-::--'=""--'=
---.....---------
M
...
-5
.6
-. ---~~l:-~:-
49
1--
~41'\
--..
-, - L
-1
I
I
... ...
--.
"0
-- -- -
.:_-:~
-8 ---I
a
I
~
~
-,
==1:=--, l-~~
I
I
I
I
_T=::1=: 1 ,;;;
I
1
::1:::'
-'"
;
I
&
-L_l~___Ln:_-
F
~
~-: :': ::
.
I
I
F "--
"''''
-10
--.---
----
-
/'
-11
'---,- .! "'...- -
-_L-=-~+
-12
rt
I
I.
...... 7 ......
:-'"
-
-------
-15 ,....--
-
1 I
~
--I
!
0
~~r--
--~. l
I I
\
,
+
-
I
-14 ---+
I
I
---T
...--
i
_--0.
...,
,I
--~~.
--.L
I
-.-
~.r_-
o
-13
--
i
~--.
:J.i
L
t---I--~-I-"!--r+
: :.~':....
- - -,-, -
--'----
i
1
I
t ;
i ,--
--L.- -'"- - --I ...-'- - ...-'......
....
----
'
i
-16
'm- L
0
....
-7
-9
.
~~-
~r-~~~-T=--:---T--=~T
+
b~
ci:I
:
i
I
-
.
"'It- ...
~-
1
j
n
-,
-4
0.~
+
--- --t----
'..--
~
~.
.-t-
ex
fO
I--
-
~ ------
0
"-----'
...
~=~
-2
>
2
I 30
28
.
0 -1 LLJ
[%1 4
..
:
to"..
Wrijvingsgetal,Rf 8 6, I
'III
,
~-~--_~
L-_t_~_~
~Il"
---,--_!"'_j~
~F~~_ -: ::--
--=: ~
-17
----
~ I
------
!
_I,
,-
J
:~'I .
~
I
~--_L.--
-'~.. =,- - - - -- - --
---,~
- ...'"
~
1---
,I
, ---L I I
I
i
H
I-i
i
i
1.. j
II
~i ; I
0
~
~GRD fs [MPa]
Wrijvingsweerstand, .0 .1 I
.3
I
I
I
0 2 4 Conusweerstand,qc
6 [MPal
.4
12
10
8
-22
-=:-
..
14
g w
--
-24
> ~
1---f:C.
----
~-----_..--- - -- ~- ==--
I
26
28
30
01
2 '
0< 0
..
-
-
-- f='"\::::
33
-... ---..--
-- ----..
l?--
-
--
,.-
- ----.-
_0
.-
- -
~---
.- ---
.-
-.-
!
- - - - - ----- - - --.
--------..
-----;---
47
j
----
~1---'---
-'-,--
'.'---'
-4-4--
1--
~46
-26
1:-0
~.:>~ I----
-27 -
;
;
---.-.
- ----.-
!
-28
j
-----
~- --~--
~i
0. IJ.) 0
I
0
> Q)
24
22
I
'--..
- - -----
:::E
3
20
-- -
---- - :.. .. ~-- ----
-- 1-------
~-.---...,---- "---~-_._-
---
18
~~"
-23
--
16
I
I
-... ...
-
E
.
I
10
.5
l %] 4
Wrijvingsgetal,Rf 8 6
4
-------c-. .2
-
._......~
---._--_.
----
-29 .,...-..-
...---'-----'---="1 ~--_-:
----
-.-----
---,---
---
-31
I
I---~-
1---I
\
-32 -.-----
--L.
--
-1-
i
i I
i
-33
:
.
i
I--
I i
I
!I
!
I
---
-35 f-- ----
"
--
-
;
I
-
-37 _..-._~._---
:
i
i
II
i
I
I
r-
I
I
1--1---
-
1 i ~t"--
---..---.-.- -
-'.--..-.-
..
---- --"--!
I
i
-+--~----tI I
- -
I
J
I 1
~I
1
i I
----1
i i
-
1
--+-
-
-- r
I
. --.
!
-
I
-f
I
I
i
j
I
i
i
;
--(---
L
I
:
..-- -
..---.--
-
-~-
-----
- --.-. ---
--
_.n
.0-
.--
0-
-.---
1
-40
I
r-I
1---1---
I
!i
I i I
----j--
i
r t
I
:
1 -
I
I
!
-39
I
I
- ~-..-
---
I
I
.-
J1
I
!
I
I !
1
I
I
I
! -_..-~--I
I i
I
I
~------
I I
!
J
I i
-..t-- f--...lI
~-'-1--
-
!
I
I
-.--.-?
I I
i
I
;
! o.
i
:
,
!
-38
I
i I
-
I
. .~-_......-_.
~-----_.
--
I !
,
-.----.-
_nO-
1
I
i
!
I
I
i
I
I
i I------t-
I
-.--------
-- -.-..-.
--._-----.--
--.-
----.---
!
--i--
!
I
-36 --.-.--
:
I 1
-----r-
I
' -.--'--- - ------+.--.
:
I
-----..-----
-gS7
i
:
I
i
--L-
~i
i
--~-._--
---- 1-------
~.__._------.-----
I
i
_:.~
-- - --,.....-
I
I
I
_o__.~-
---r--
I
i
-34 ---.-
- ------.--
1
_..t_--
-i--
-t-
I
i
-.
- ---->
I
i
0
?
I
-,.
~T
I
!
i
I
1---
---
!
-1_
i 1----
;
---
t---;-
-t-
I
-
I I
I
;
--.-""---- r-------
-
-
_.__0 :
--------
,..,
39
._~-
-. -.- .
----
~-
40
I
-
--- -
-30 I----~-
- -"
- - - - - -,-- -'- ~. i 1-
--..
-----.. -..---+---.- - --
1---
~--
I
- - - - - -'- - -_..
-.
-
f-----'---
35 J
- - - - ----- ------""" - - - --------
- _....' -~
----'----
!
.- _.--,_..""~. 1
: ----.~---
1---;---
'-.----" '- -----
I
--1-i
~-' .---
-------:
:
--.--
-
-,._--
-
.~_.--
-
------
--
-
-_..
--- -----
.
..
--' ;
---.----
- ----I
''''-
.
-41
I
: --- ----
----- -- --
----
--
--''''''--
.
.-
--------i-.-
L---
- ---
I
-42 ------_.--- ----
--.---
-------
--.-.,- -.
r-------7---- -.--.---'----- ---.---.! j
-43 --.----.-.-.-..
--_._~--.-
--'-.------.
-----. -
..-...-I
-
-00--
-- -
-
--
1
Get
ERPIVKN CJB
SONDERING SEISMISCHE
d-d-
12-0cl-1998
dodo
14-oct.98
MET PLAATSELlJKE SONDERINGEN
TE SON
conus:
F7-5CKEIV
__L \ i
-.
1---I
-44 Opg-
-----
I
X y
= =
:
----- ---- -.-."."-.i
i I i
I
i
J I
1 --1--i
i I
-~--.j.-
!
I
-_.
i
t-+ 1
I !
i
! !
- --- -- --r---
I
.------;
!
I
! i !
\
Sondering volgen~ norm NEN 51 40 conustype cylindnsch elektrlsch CX: afwijking van de vertikaal
.~v
\~~~1
KLEEFMETING Opdr. Sand.
N0586/01 DKM8
2
-ruGRD f s [MPal
Wrijvingsweerstand, .0 .1 , I
I
0 2 4 Conusweerstand,qc 0 1-,
E
--I UJ 2:
> 0 .... a> C. .~ 0
.3 10
I
I
12
14
..
I
,
10
20
22
24
I
18
16
I
Wrijvingsgetal. 8 6 I
I
26
28
... n~
+--j-+----.---------
-- --~ .-
"-- ."
f-
t---:'--"'--~:::-:-: -----
-2
-3
.5
.4
1
1-------
t
~--------
,
-1
0
6 [MPa]
.~ t
.
-------(> .2 -+8
'1-
1--- ---I
_..~
__,_no
.
- -1- - - - -1- -- .-.-
.'.n
.~".
-4
~-
-- -- -- -
- - - -1-5
.-,
-
1-=-:"':'-=--1':---=-=-=-,.~-
-'1---
~.'--,-
- - - -1- - - - -1-
--
--
_:_:..':-~I=:;:;:;-\---[-~--~ -6
-~~.~-~--1-~- -+~-~
.-
!
C'
t-~--T:~--
..:
-
-7
- ~--:- -'~ ~ --:~
~
.c::
- -..;--"'-
..
-------
~
-8 I
~~;~~
----_..
~
-
..c:: ~j---r
-9 ~
~--rl
--~--------
I
~
I
f
- --. ,'m '
I
-. - ~-i~~~-~t-~-~
o-----
.c...
-L--
~-H I
-1---+
':10 I
-11
~f---'
I _~_~__L_J--~:~:=~
~.:::~-~--
-10
I
----, f i
1-- ~-.-I
--
~--I
-
I
;
I
L
"':
---
-.
'--_~m-
~-
I
I
~
---t- - ---i--
-I--;--~---
-12 +-
:--
I __L
I
.13 f
/
+
j.
--:t:-~~~==1---"-
j
-.-J_
-',!
r
-t-
f---~-- H--+-~
-14 -- -
-~
!
+---,---+-
f---,.
-J
--,
-15
~-
~ -i-=1~~-~~1~-:~~~1:;_-
.- -
~' ~
-16
.. ''1:; = ;= ., - .
-17 ~ . ,--
-
.18
-"... -- .---.--
f
'
~
----
.---
.j1l1 <:::.
..
...---
-
1-- -:~-~r:.
~ --,.. ...
-19
- -" ~
I
~.
-- -
+
'''''''--
0-.---.-------.
-n'
--+
+
1
,.-+---'-
--
~ I
~-:-~-:--~.=1" ,,-~--~.- , --.,.. ' --I
-20 .~..
-:ST
~
a---
'-
-~p
I
'. --,
...-0-
~-
=;:-::~":V --:_~~-1--~ I
+_.~-
-+-:~~:~l:;;;J
-
~---~-- --~~-
_.-C
-;==::::f>
..
OP9. Get.
12-0ct.' 998 14,oCI-98
-
1
i
._~l
i
,L~-l.----
i
Rf [% I 4 I
30
2.
0
J
"f-GRD Wrijvingsweerstand,fs ,0 ,1 I 0 2" 4
.2 I
6 [MPa]
Conusweerstand,qc
. 10
8
-23
,5
I
I
I
.
10
20
22
24
12
-24
::: 0
1
I
I
26
28
1%1 4
--
~
:::::::t-
L
J_--~-"
"--~--
-I
-,--.c.=.=-=-=1=---'''::''=-+'~~f=-~-=--'''-=-!''-'''-';-'-~'~-~-
..; -26 ~ CO>
f
r---'
0
"'
~
~
--4-4 48
-S
-----
t---
'-
.-
-
-
~
30
-..
-
0
2.
I
-
r
+-.-
I
--f---_.
1--'
- - - - r:--: : - -- - - ~-~--
-- - - -~r~~L~-L
fer
~ -25 :;::
1--h__- &.--..-----
-----
-27 --+
-28 .~-
j
18
16
~
>
0
..
14
--
.s w
,4
..
~ ----...---------
f--------
Wrijvingsgetal,Rf 8 6
.3
-
-22
g
....
------~
[MPa]
~=i.--
-29
.30
,
.
-
.,;It:
::>!
- ,. ...
~
- - - --~--I
I
,
L~I ! I:
.. .__'m.
-
!
---~f--+---
~--
---\
-31
1'--.L
--I---+--32
~
I
+
I
1----
--!--
--t---
-33
--
! --'-l
Jj
.
1
til
I
I ~
'--
i-i-ti
. -
'I.
I
:
-
I
+- -[I
i
~_n:--3-.-
!
- °r
I
'--i- ,
---t-
1_-
~- -- ---+--
-34 n.. -1----_.--
I
I
!
_n~__'
-.----.--...-.---------
---+-__~
---
----.--
i
-i--+--
I
-.,--+-..
1-
I ~- --t- __L! I
>
~+
...' ...
1-- :-- ,
-;-j _ .
-.--.-
'f--j-+-~-I--
--t---
I
i --+-
t---
; -r
i ---t--
--I
,1
i
i
I
I
:,
L--
r-:-"
...L.J_-
I T !
-35
I, '__L__l
l_+-.-
I
i
-36
I
I i
i
--
-f
!---t--
--"-
T
-37 f
- - ..~-_..-
+
I
I
:--,.[
--- t--1-.
r-
--
1
. ""'--'r-
I
I I
I '
- --j---
-
-1---
-~~
t-m"'I---
-38
I
I
--,.
--T-
-=-~~H-1-+--\
:
---1'--
I I .-
-I
+I!
-39 ~_. .-
I I[
I
.-
!I
~;
-r-
.I
-40
I
--t-
I
I
I
I
I--~~--+--
- ---
---
-t---
.
..----.
--. '-'- --
M.
-. ~
-..
J
,--- --_.~ t, I i ,-
,--------.
I
-42
-
J,
t
:
:,
--
\, ,
-'
-.- -L-tI
I
:
+-.
0.------
-~_.
-,,
6-,--- _L-
1-- -
-+
t
' ---I"
+---
'..n
-
j-.
I I
--7'---+--"-
..
-44 Opg. Get.
ERPIVKN CJB
SONDERING SEISMISCHE
d.d, d.d.
12.0c'.1998 14-oc,-98
MET PLAATSELlJKE
SONDERINGEN
TE SON
conus:
F7,5CKEIV
x y
I
~
I
I
i
J
- \---
[n
I
~---! I
![
-i--
i
---i--
i
:
-43
I
.
i
R+R '
I
+.
1
I I
'i
-41
i
I
. -~
= =
~
+-. I'
I
1--
!
+--f
+-*~
i I
I
Sondering vol~en~ norm NE~ 5140 conustyp~ cyhndnsch elektnsch ()(: afwijkmg van de vertikaal
KLEEFMETING
/,~... / ':-'~"' f'$"
\ \~OO J~ ~~/7 ,
Opdr. Sand.
N0586/01 DKM9
";.
R -
2
~GAD f 5 [MPa]
Wrijvingsweerstand, .0 .1 I I 0 2 4 Conusweerstand,qc
0
--
............
,
10
--
"'--...- - -----~Yf-
-~--~-
.
-""
m
-- -~.
Q)
--4
----
---
-. -.-- - -- ------
O.--___-_.n '-+--'----- ------
22
---
..----
[%1 4 I 30
.--.-
-_.
()(
-_.
-
~-
--------
--
....-.....
0,
2
-
- --------
-.
----.---
.-- -- ...-
--,._---.-
.-
- 1- -
- -'- - ----
.--..-.
~-..-
.-. .-.
...
0
----
-
-
i
--!
-" "7
--'--
I -'C,
~---
---
--
----
--:-::-] -: ' ---t>
l"-
-+
----
...-
:
-~-I
I
i
I
!
!
--
----r
:
---- L -.
----- -
I
-
I
-1--
-- - ----:---
-"1-- - - - - - - - - - - - I
--!--
--,..-
--1""-
!
r-
1
I
i
-.-.
---
;
I
--;---
1
i
I ;-...-+
- --
i I
:
-----1---
I
~------
! I ~-+-------,-_.
-
:
I
-13
1 I
~-
-
-14
."
-
1 l
:
I
I i
!
;
-!
---"------
i
I
:
,
'
- - - i- - - - -
1----'-- ---'--
-----~ c
I
S
::>. . --, ---
"'- - -:
'-"_h'---
L
-
~~~,::;~
--<--
---
;--- L~
!
--,--
Get.
ERPIVKN CJ8
SONDERING SEISMISCHE
d.dd_d,
!
-.. .~-
:
,
,..---..>. "-'
:::"
----
..._._1___-
--'.---.--
I--!~-
--..:.... \
:
'=-:;.:- .:: ---. ...-.-
- -'- -
12.0e'.1998
;
MET PLAATSELlJKE TE SON
I ., I
---
- _!
--
t
I
--- 1------ --
= =
II
I
I I
I I --'--r--
!
I
I)
3~
-H
i
>
)
r--
>
,~
--
l?
i
~! ,
i
~~r-+--
-ri
I
--L-
I
I ,~
I
I i
<
-----
I
i
+
--- --
i !
l5i
I---- ---
It-i ---
I
I
f?..
--t- --r-I
(
Sondering vol gens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch 0<: afwijking van de vertikaal
;,"
c
\i
KLEEFMETING N0586/01 DKM10
.,,>
.\
R ,P 00
\
Opdr. Sand.
0
fi
.j ..i-I
i --_L-
--
i
)
II
J-
I II :
i
I
I
I
II
~g 48
.--> ~--- --..- '---.- ---~-
I
i
I
4~
i
-----1.I
.
--"'-.l--- - .n_'--~_-
X Y
II
-- ---\----
I I
-- +-
I
!
J!
-I__ 1-
-l
:
I
L F7_5CKEIV
14-oe'-98
SONDERINGEN
....
L-
conus:
t-
I
;
.'" -'"
Opg-
i
...
...-...'"- ;;,.....---..'"-----
----- ---
I
-22
:
------- - - - -"
--" .--1-i I
'
i ;
----
~I
-21
1
--
h.
Ll
i
I .-.- ,-_.
...
---
!
j
.:;r-i
='
~-~.._-,--_.-
---~-
-r
1
I I
i
1
1'
-
1- 1:::>, ~-. --
I
.---....-
;
,
j
i
i
!
I
I i
i
i
i
I
I
I
-1--
'i
----.... ...,,- --+.. ~,- -s--
-2 : --1---..-_1000- ---:....:.--
-17
...
1----:
I .~
I
!
-----
i
--;-- - -- --1- --rI---~---~--
I
---,~._--_.
----'--..-
-:""': I
-15
-----+
I
; I
I I II
I
--.
-=>+ V:
..J
Ii
--
0
I
(I
;j
I
j
-:>
2:'-
i-- t--
--+ I
- -1- --...--
--
!
I ':>~
+---
.
---,.
.D
I
I
T-
I
..:s
---r-- r---
-.
1---: i
I
i
J
=-- D:
r-t-
I
::>
- f'-;
I
I
II
i
--
i
-/--
---~
ij
i
~-
!
I
+-
I
0
:E: uH-
I
--
.n._-
-
~,1-..
I i
i
-20
7--
! t-
J
-
-12
I
""
~4 38 ~':>0
I i~i
0- ---.
-
i
1----1 - -1-I - -:- - - -1-- - _1-- ... I ! I i
I
I
-19
,
33 -.-
----~----
1
!--. ----
1
-18
I
--' 1
!
I
...
~--.. -
-.-..1-
~I I
I
-11
-16
I
I
-....- - - --- --
---
.
I I
-10
!
;
... .
I
!
:
,'(
-
- r--
--. .-.---1--
i I
- ".n -
-_...--
-7
-9
~--=<------
;
- -1---
j
-8
t------I
~-
I
-....--1....--
-.---
-------- ------
.--"
- _.--
- -'- -
-5
-6
!
18
Wrijvingsgetal,Rf 8 6 I I 26 28
10 -+-24
;
~.
0. Q.) D
.5 +20
~"""' ;:,
~~0
-
-..
-----
- -....-
-2
-3
..
.4 +16
14
----- -------
<- ......
.. -~ " c::
~
.3 -+-12
..
"7-J r '\ ~... \
-1 E a ..J w
6 IMPa]
,.
;:>-
.2 ;8
%\
--,uGRD Wrijvingsweerstand,fs .0 .1 ,
.2
6 [MPal
8
I
I
------~
[MPal ,
0 2 4 Conusweerstand,qc
. 10
I
-22
-------- - -
.23
----
E
g w > ~
C::::C
-24
I
(r.- - - - - - - - - -
-26
...
! ;
i
-;:-;::--
20
'"
- - - - -- - - - -
-- -~-
..-
I I
, -r
I I
.--'_..
--- .--.-
-c
---.----
-"--'---
-~~-=t.::~
.. _..
.--
i
--
---
:
"'L
.32
-.---
I
N--
---.",.-
-- -;..;.- - - - -
o:::t.-"':.;,;
--
'
I
I
!
T
!
I
I
I
!
i
-1--
I
-35
:
---L-
--T--
----
--..---
-----
I
-r
-37
!
'
i
I
--
!
"
....
--~_._-
---
.,..
.
..--
-.
--1-
I
:
.----.-.-
:
i
-..--
--I. --.- _J---
. -.-
-- .1-
I i
T
I
I
1
1-
r-l
---L
i
I
-...----.
- -- -- .-
j---
-'---
---------.--. ~---_.- -- . --.---
-
,
..
-41
""..
I
__._n .
...--
---
:
--r , - 1-- .. \
I .----~._--
--.4..---.
~.__..-._._......-
--------
--.--.
------
----
------
____1_'--r--
-44 Opg. Get.
I
:
,
-43
---_......-
---.1-
ERPIVKN CJ8
d.d. d.d.
I
12-001.1998 14-oCI-98
_.
-j-.
.~" ..-.-"
i I
i
I
- --
1
I
-42
1<:"
SONDERINGEN
TE SON
:
i
I
0
I
I
I
----1..
i
I
I
1----
r---r-
---
---.-...i I
_n..-
F7.5CKEIV
I
__n ---
--_J!
i
r
i
!
I I -'-j'--'-I
.'
,
- --_.....-X Y
= =
-I--- -
-
i
I
--r-
! -.--.-+--I
-.----l...-----.1I I
.---
--.-
-- -
-t
I
I
]
I I -.
I I I
I
i
I!
--J--I
I
-~-
!
----t-
!
---r--
-..-
I
- ---t---i i
I
---+-
--r---
! !
I conus:
-)-
I
1--
~~_._-
i
I
--I
;
i !
---
I jI
I L____.
--i--
---
--\--
--+-
----i
i
II
I
!I
I
!
I ---j--
----+-
I
I
I
I
+
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch ()(: afwijking van de vertikaal
SONDERING MET PLAATSELlJKE KLEEFMETING SEISMISCHE
~~!
A=:
1
i
!
I
-40 -
~-f'
---i---
I j---- --- -~ --
- --..1 i
--1---
i
I
--.-.-'--'-
i
~I j
I
I
-39 -----~.'--
- ---.1--
I
f- -
}-- 1------,-
I
-_no". --
j
,.
...-
~I I I
I
I
-38 -~.- -.
--1.
i
!
I I
-+-----
-'"--~---
i
-+-
0
---
!
;
-t-
I +--i
II
--.-L .--- ---+--
i
\
38
I
i
I0
! -j---
I
--
i
-.--
1-39
-
i
I -L......--~
'
:
.
J
i
I
.-4. .-.
--
.
i
i !
i
I -.---.--
>
i
i
--..-.-------+I i I
I
I
I
i
i
i
!
-36
411
i
~'!
i
i
I
I
H-
:-
)
!
'
-----L-
-- --; - --t-
i
i
i
'
I
-----L-
i
!
!
r -
--i---
J-----I-----. !
I
---.:..--
1------
;
?
A
3~
i
I
~I
I
I
I
I
---
- -
i
I
i i !
-34
j.
"I
!
i
I
i
-
! I
I
I
I
-- -- -- -- ----, -
---
i
i
I
l
--
--r-'-'
!
!
-33
_.-
i
! -,-
I
;,
i I
i
!
I
0
-.--1--
-
: I
~I
'-
=-,
I
:
I
I
i
!
I
!
I
I
!
-
:,:
~. b-
I i
I
.!
----
t
I
I----t---
i
--4--- I
I
L:' 7"- -
---
---
!
~-.
i
~..~.;.,.....-
.
I
~~I --..-.1
--
0J 0<
i
I !
,---_.__w.
-
2.
I
I
l.-(
I
I
'
i
-31
30
-
-" ,
!
-30 _.~.-
28
I
'~
!
---...---
- -------
'Co':.:::'':.
._- .°.
26
.
- -... -
----
1-----
I
I
I
"".. ----
-29
4
24
-
I
-
...
-28
6
~i---
- -'" -
...!
8
I
22
-
-27 1---
10
!
-... - - - - - - - - - -.,--.--
!
[%]
Rf
.
I
18
16
Wrijvingsgetal,
.
Q)
j
To-
---~
--
~Co a
.. :..:---- . ----:...=--:-
I
14
.
.5
I
I
5
.
I
12
I I
---
.4
-,-- - - - - - - -
---- - - I- - - -
?'
.3
i
--t--I
I
~
<"' (r '{~5 '~
-"J.
R '~) ,~I
.
Opdr. Sand.
N0586/01 DKM10
2
-ruGRD Wrijvingsweerstand,fs .0 .1 I I. 0 2 4 Conusweerstand,qc 0
-1
<::
2
-3
C? Q)
.""
18
--.----- -----
---
~--
'---
"-':::' -~
---
-----
_._---._._~~
--...--.---.. ---.--.--
----
-6
.c-_-: -7
--- - --
I
I
28
30
~... ---
------
- ------::;-- -
.~
- -- - - -- - - -- - - --
- -'--n_~ -..------ - 1--
- -,.. ~-~~~
~~-"'-..
I
I
".., 1":
I
I
:
I
i
I
-.-..
;
!
..
';= ~>
.j
--
..-. - .. -.,.
. .L.-
-,.-- ... I
i
~I
.....-1.-----.-
4---
- -1-- - -\-- - -i-- - -1-j
I
r-----< -~~t
i
i
I ----I--I
,
----f---
i
--L-
!
1 I
I
1
~".:
I
-~-1
--t--
----f--
-I
I
i
I
- "","---
-
;
I
i
. ---.;::--
---"
!
.- --
~I
I
I
i
:
I
I
I
i
I
I
t-----.---- 1-----
..------.. _..._~---
--
-13 ...---.- -~.
I
I
-~.
-->. ' I
=---- --
-16
---~ -17
.-
--,
--
-----
..-.
-
:
~.--
!
:
!
.?
---I
....~..;;..;
--'--
---.+-----
--
- ---..- - -
...
-~,)- -- J- --~--
~~,i
-- f-----'----
---t--
-22 Get.
--r--
i
09-0cl-1998 14-oCI-98
SONDERINGEN
)1
I
..J
I
i
~I
I
II
0
? --.
~r
I
(
r I
i
:
.-
---_.~c-~
':'--
-- - ---
---
! conus:
I---~ --
_..
kt=
!
-
L
X Y
= =
TE SON
+~
I
r----" ~- -
;--
-~~
----'
I -1--
-+
f---1--
I~I
I -.
I j
~-----I-u_-_..
I
: -t-.
i
!
'
i
71
~I
>
--, i~
:
i
:
i
i
I
~1-:>:
j
i I I
I I
I
~'-- --t-I
.......-----F7.5CKE/V
i
j
i I
----.-...-
-
\
I
--,._~.~.
-,-I
!
'
<00
£' .::_":."'''''
I;
i
) i ;>\
3' i A~
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindriscl1 elektrisch ex: afwijking van de vertikaal
SONDERING MET PLAATSELlJKE KLEEFMETING SEISMISCHE
i
!
i
.
- -'- - - - - - ----
.---.---- --_.~ ---
1
d.dd.d.
---1--
--
-.:=;
ERP/VKN CJ8
I
:
- - - _:..~
-- ...
- -'- -
"
Opg.
----._- ---.
+-
j
f:>
-20
;
t
",I
1-==
I
'
-21
I
.."-,u_....
-'".
)
I
I
~I
...
.-.
1!
I
---....L I
-1..--
I
):
311
I
----,---
I
4'-'
I
- -- - -
----_.
;
!
--._-
-
-19 ----'---
-'
!
iI
I
~-- '---
-18 ----
~._--
;
---- .. -,
:
i
I
)i J
I
t- ---"---- '"2.. I I
j
---~ - ~--..--
f--
----..._--- ---,,-t"--'.I
---.. -,- ...
._. -
~-
-i-- ----
~-: --
I
I
--.--..L.--- --L-i
'T---
I
-14
I
A
!i
i
0
?I
4 54
--+--
1
1
;
I
~i
~_._--,-~
-.-1-----
»
I
I
I
_1--
-- - ;,----
;
-:::
I
I
I'
-12
I
I
-bl
~t-
i
..J---
I
..lc=::
i
- - --
--+
!
I
I t-.
I
I
-~-!
i
-
." I I
-1---
I
! I
-1-!
I
~!
-.--- -- --..L-- - ---'
-
?
,----{-- ~----,
I
I
!
0
~~~.
-
-
1
!
i I I
I
ST
"
I
I
I
I
s;;::-' "<:....
.-
:
I
---_._-
-
~----
-== <7.;
.-
-"..
~--- t-.-~- -- ---T-
-9
-15
\
:
I~".- - --.. .<-
I
---+--.-
0
--
---.
:
---:....
I
-- . -.. - -- .----.-
- -:- - --- -,- - - - - -
;
_.
~::..'?--.
----
--,--
-10
J
0<
---;..
-0-"-
i
_.
._-_.~
--
=? -
-8
0
r------ ----
----
-.-
-
-.
- ----
--- --~- - - --- I- -
- --.., -...
-11
2....
I
26
--
.-------
[%J
!
--- ----
I
c----'--
-. --"
"--- ----
-=-=
-~
--.---.
Wrijvingsgetal,Rf 864
10 -+24
22
--.- .._-_. -. ----
Ilr~
-4
.
.5 +20
---..
--- -
c.
j
10
.4 -+16
~'-- - ~~-
~-p:
:>:
-
\
-2
~<::
6 [MPa]
.3 -+12 ..14 ~--
" ,...
.s -1 w
.2 I 8
':--\
0
c::.-
[MPaJ
~~i
'll '~
"R"\I
OO..:y
~" '<'!. ~. .
Opdr. Sand.
N0586/01 DKM11
1
-,uGRD Wrijvingsweerstand.fs .0 .1
I
[MPal
I
6 [MPa]
8
.4
.3
, 10
I
0 2 4 Conusweerstand,Qc
..
-------i> .2
I
. 18
I
12
..
14
.5 I 20
16
Wrijvingsgetal,Rf 10
8
I
22
26
-22
- - - - - - - --
-23
E. uJ
-24
----
:2
-25
Q)
-- .----
----
..--
.--.
-
-.--
:::;.
~- .
,-
'-.-.- --
"'.
------
==-:
".---.--
-- ,
!
I
-
c-..--,_..
-----
i I
n__- -_.--
- -- -. -
:
51!
lI.Q
-28 --...
"--....
-.
-- 'n.
-29
- - - - - -...- ----
=
-
'U:"
----..-- -- ---
--._-..
-.
-31
I f-_.,
,
I
-32
\
!
f---
--'-
I----+--'
i
~--
i
I
I
-33 f-"~
!
!
f
I
I
I ....L-
iI
i
-.--------
--~--_..
--~---
I
--
1-.-
---..
-,---
,C__d'
_.-
!
--r----
!
I
:
~..o-.----t----
I
--+-..--.
------.----
----
I
-37
-.
----..-"""
_'--_'m.._.
---~
------
- --.-.
I
,-- ---...---1
I
-38
1
--__1_-__....
_L
-
--
.u..
---
-
m_- ,_,"m"-'-'
-.
..--
.,..,
..
-..
n
.---- .-..
_.---
------
- -'-
..----,-
-.----- -
...
..
.-
~--
f--
------
-.----.-- ----~--
_..
-
'
,
I
-42
-
m- .~--
~----.----
.
------ -_..~.....
~-~--
. ,....-- -_..L.. -I
-.-.-.-.--- -- -----
--.......-..-
f-----,
._._-_.-~.-
~. ..
-'
7
Get.
ERPiVKN CJB
SONDERING SEISMISCHE
d.d. d.d.
09.0c(.1998
conus:
F7.5CKE/V
14-oCI-9B
MET PLAATSELlJKE SONDERINGEN
TE SON
I
;
-44 Opg.
---+
X Y
= =
-1-
J..
I
I
J
i
i
I
--
-T--
I I
I ----r-'
I
i
! i
-~--
i
i
i
-t--
-.--L-i
-1 !
I I
I
I
~--+-- - --r!
ij I -1---
I --_.~--
I
!
I
L-
c-i-
1
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch CX:afwiiking van de vertikaal
KLEEFMETING Opdr. Sand.
~-
'.
'
I __._-0'
I
!
: -- -
I I
! I
:
!
I I --+-I i
I
i I
!
-1"-
1
-
I
-+-- -
--1....--
.-..
-43
/1--
I
i
I :
~I
-.---
--
!
,
i
I
t!
1
____1____-.....- i
I
----.
i
i
!
-41
1
I
I I
j
I
-40
i r
-I
I I
I i
---1----
I
--
I --+--
I
-39 c-
i
I
I
!
:
-
!
I
! -
I I
I
-~---
I
--t--
~1=--1
I
I
i
I
.....-
..-.----
'-.
.
I
i
!
I
i
_J
!
' -,-- .._-.- -
,-'--
I
I
r-~----
I ---.L_I
!
i
!
I I
-'
,
--~- --... ---.--'."-
i
-1
i
i
---. .~.._~.- -.---------.---I
-----
I
I
I
i
p.
_J
I
I
-- ---..~--_.. -l.. I
!
I
-36
i ----+----
-...
-.. --.. .-~
i
--
--LI
--"1"--
!
I
--
~-.-
,
~~f> :./ .~-i D! 'c:: 30 :<:b~
I
I
I
i
1
,
I
-35
1
I
i -_._--.--- ...-.+--
~,--_.._,- -------~
!
I
I I
-34
!
j - ----0-,-+"-'
!
r---+-..I I
-"T--
i
! '
!
r-'
I
!
'
-.--1..-. !
i :
I
1-
! ...
!
1
"..-" -..-..
:
I
-....L..-
------
~..
i
!
..- t--,.-.
- .--..
-
1
---..0...----- ---.- -
.7 <
i
I i
-".-- r-' .
~. iI
I
I
:
1
I
---...---
-'---'.--
.
I
: .._-. ..-
--
!
~~c: (
45
I
.,
j
--
-30 f-----'
-
i
I
-----
-----
..-:!- -:-:~~
"T" -~==; --1-- - - - -
. IC:: --
---- -
..=- -...
I
;
:
--.-\-.--.
5L
~-
-26
.
;>
48 .~
- - - ----- ----- ----- ----_.~.----- u --.------"--1----
0 -27
j
1~-
I
C. Q)
./
- --
'--Tn
----
------
'------
:::
3
~ITX-"
- --- ---- - - - -----.-
ex t>J
---- --
~-- - - ----
>
28
0I
2.
I
.. -------- ------.- - ------
g
4
30
I
I
24
[%]
6
N0586/01 DKM11
I
~ i-
R \)
If""'" ,~_
~i
".I~'
2
-ruGRD Wrijvingsweerstand.fs .0
.2
I
I
I
0
2
4
6 [MPa]
Conusweerstand,qc 0
> 0 ..... CD
----:;:~-
I~ ~------ - -
C. CD (5
-2
-4
~r
f--
t
20
I
24
22
_.__.._._------.-
1-.-----.-
26
---
u
- -
-
--'--
---..-.-
----
--.----.
---
~-
. --'-~-:.~.... -...,-'" r--
.
---.
----..-
-8
1
I
----.---I
.---+--
-9
--- --~--
I
'
-10
!
I
I
----
--...i--
'"'-I
------I
---+---
--1
I
-~-
--I
---
--_.~._-
----"--I
-14
-T-
U'-
-- -
---.--
----
-,---
-'''''T--
I
i
------
--
----;;;0'
.
-18
-----
- ----..
.-
---.
----- -- 'S
..;..--
---
-19 ~-~
I
i
I
!
I
-20 ----
1----
..-- 1-----
..- - -
-~ --,---
t--"-~~::-:-
D
.1
.--.1---------
I
-21
-
, -----
~-::.-:': ----~..--
---
-'
'"
Get.
ERP/vKN
d.d.
09-0CI-1998
CJB
d.d.
14-oc198
SONDERING SEISMISCHE
MET
PLAATSELlJKE
SONDERINGEN
TE SON
rJ:
---;-
-,.,,-
--L-
I--~-
--i-----
'i
-..
u
-----r----
:
:
i
-
.
-- --
i
--
!
<:::"'
- -.- -
-4-
-- ----
i
conus:
----L-.-_. J
-- - F7.5CKE/V
i ]
"~
A
I
3(
'r
---1-- I
-~ i
i --_J_-
I
-
i
!
I
;
< -4
-~
i
70
<: ~-~
~>----;
r----, 3C I
(
I
i
i
I
~i'
.-
--,.---
-----r---
i _m
-~ I
::>1
~I__-
_u,
I
I
!
----..-
i
I I
cd:
! _..
- "---- ---.
-
I -----..1----.-.. ---~
-
-
-.'
--+-I"<:h..
:
Y :
, I
r--r--
IC 1.7t-
---t--
i
I
I r---i~ I
<~
-I
I
__L_.__-
II
I
i
I
i
1;>1
I
Ii
I
J
Sondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch 0<: afwiiking van de vertikaal
l.. .,
~
<"
\€\~)
KLEEFMETING Opdr. Sand.
0
I -+--
----
_.
X
4-
41
!
I
,
]
:--...,--
4
I
I
!]
. -----~_.-
-.-
I
~C
:
~I
I
'"
:
! I---__L-
]1
I
i
:
0
>
I
-.
t
J-
II
t---.
--r-
: L-
==
.J
I
j
--- -~-5 ,
(
I I
i
,
~I
! f::j
---.1-I
!
I
--
1
I
I
-- --! ---...
I
I(
I
l
---
c;.i
I
I
-r-
-r-
--
~I
I
I
"'--j--
I
I
'
-22 Opg
:
."""S
i
..____L --
I
-._u
;
! I
I
- - -1- -
I
'
-
- -'- -
ir>:
I
->-i--
:
I
---=------ --+----- -:-'"
---
,
I
------L
i
- -- -'- -_.-..- - --
--"
,~ ------
-
----<--
!
I
I I I
... ... ...J
-
->i ~;
I
1 .. - -1- -
---_.~
j
--:
i
--L-::-1 ~-= -"'-'"J.---I
-16
-17
'
0
14
!
1
I
!
-.--.-
--_J
I
I l
- - - -'- -
I
!
,
I
---_.-. -
-15 ----..--
r?:-
:
I
I
!
:
---;.--
.. -....--
!
-
i
!
I
I
-..--
I
.
.
-13 -.
~,... --
I
!---r-
:
H --~
I
- - - - -1-- -r--
-12 --.----.--
i
II
I
-----
i
r
- -- -
i
~~~1---
I
"'--
.
,.
i
~------t-i --- 1---t-
...
I
.
-11
l-1i
-- !-~
i
;
:
--l_-
I
I
f---
f-----
-.------- -
i
:'"!"'.--.-.;.
! ~!
'
:
I
j
I
j
~~-
-~
I
-;=--"'--
I
I
<'
~I
I
uL
=
--... -..,..- - ---~-, --
: _u_-~-
"?:
I
~---t--r--
---0--
I
~---.-+I :::>
-
~;
~--
~--
t-
I I
------
-'--
-.-----.--
'-,--
:
,
-,-._"*
-------
1---"----
~~:
-
!
'=-- - -
-- 'i: --u "'... - - ---..-- - "'-"-
-7
1---- -
.
~<
I
----- ----- ---- ~~'-- - ---- ...
-~'--
l
t-----
--.--
,
!
- -'- - - -.- -
--~
(
~._--
-- --'.-----'--
0
I"\..
------
-----
J
()(
'
~-~
..- -
0
'
30
.-..
:
---
-5
,
I
28
:
"-"""J
-.----
m__'_--'-~
--
'-
-------;---- ---
c-
---
2
4
I
~i
-'---
----
[%J
6
..
\, L~,
---
----
; ~..
"--------
-':'"
-----
----
--
--.~_._._-";;-';':;'----
-6
j
18
16
8
.. ----
r\
...
, -~='"-
-3
14 ...
Wrijvingsgetal,Rf 10
I
I
12
10
.
.5
.4
I
8
,
-1
0 ---I w >
-------t>.3
-"::- ----...... ....
E
[MPa]
.1
N0586/01 DKM 12
"~I
R
-"'~
q ";'
rGRD f s [MPa]
Wrijvingsweerstand, .0 .1 I I, 0 2 4 Conusweerstand,qc
6 [MPa]
..
------~ .2 I 8
,
.3 I
10
12
.5 I
.4 1
..
14
16
18
Wrijvingsgetal,Rt 6 8
10 I
20
22
I
24
26"
-22 0.- ----.--
--
--
-23
E
~i
?
--
I
-24 <::::;
--."
-...
--=== - "":....
- - - - --
~"'';;"""----
--- ~------ -...-
-25
-!'),..,,,"-- -.-.----
......
~
5 Q)
-"'
"''''''' ... ... -':.':.-
- -----
.
-26
i::~
0w 0 -27
I
I
!
..-."
-29
j
-
-.....---
...
,-
._
~'n..
!
... ..."
...-'- -
... -'-...
"...
----
1
:
I I
!
-32
, !
1--
!
---~
t----'---
--~---
I
f---- ---.
I -----
--,----->- -
-35 .-----
----
!
I
i
i
i
r----,--i
-----
I
---;---
--_....I.-~---
- -------
e---t---
!
:
-37 ~_.
--.-.-.-
--------
!
--,-
I
i
I
i
i
-.-t----
----!--[
i
I I
i
I
I
1
i
I
I
! --
:--1-
!
_L I
i 1---- r-I
!I
-i- .-~ I I I
I
\
i I
i
I
..
-- '-"- - - ~-
--
I
r---L--[
I j
I \ I
--
"--
---------
.--
.------
-
~-----
...-,
r
---1--I
I--~
--T'
i
i
-41 -~
------.----
---
- ----
-...---..-..-
----..-;
u_-~-
-
-42
--
-. 1---",-----
, ~-
-.-----
--'--.--
----.".-
-'-~-
------.---
-43
:
,'-__..n
'---~-
-------
- - -+. -n --
-. -.
-- ---.
OP9. Get.
ERP/vKN CJB
d.d. d.d.
SONDERING SEISMISCHE
' 09-0ct-' 99B 14-ocl-9B
MET PLAATSELlJKE
SONDERINGEN
TE SON
F7.5CKE/V
..-.I 1
----
! f---
--.
I
I
X Y
= =
1----'1'-'
II !
-1-
I ---+--[
I
I
I
I
--t---
.---\---
I
I
\
i
I
--t-- I
I
--f---
I I
!
II
I
I
I
i
--rI
i
i
-
I
!
:
I
i
I
1--""';'--
-+-
I I
j t..--
I i
I
!
I
I
--1..- e-!--1
N0586/01 DKM 12
--I
I
[
I i I
I
------r--
1
I
$ondering volgens norm NEN 5140 conustype cylindrisch elektrisch 0<: afwijking van de vertikaal
KLEEFMETING
I I
---~
I
-t-
OpdrSand.
I
I
~i
I
j
I
---+.
!
i
I
i
i '
conus:
I I ~I
I --+--
--.L-i
!
I
-44
I
i
-..
-;
I
iI
I
j
-. i
-----L
--+-I
I
I
.
I
t
--j--I
1 --------.--- -..------
..
i
I
i
i 1-
-
--i"
I
-40
!l..:
-1
I
!
I
i ~.
I
I I
I
--t
I
!
I
-39
i
- --- t---J-
i --_......--~ _n t -- -
.
--I
!
I
I
,
Ii
!-
-----".--.-- -
'
-38
I
1I
I
I
i
~i
j ".-,
I
-+--
I I
--+----
!
)i
I
!
( -....L
I
1 ---t--
I
.
:
3~ 13'J
I
--~--
-+---
I
i
D
I
j
I
---L--
I
~.._--
----f-
I
.
-
t
I
i
'
I
-~--'-'---'
--''':
(
~N
I I
i
I
-r--
I
i
:
I
- ----J----~
I
I
-
u'" - -.--"'---
!
I \ --+----
.----t---
-~ . ---
1
-
i
T-
-\----
---j---
,
_.
I
-J-_
I
-36
3S
;.. .... I
i
I
I
I ----T-
i--T-
! I
I - --t-I
i --+--i
'
i
!
!
!
----i----
-t
t-
-+-.-
-34 -;----- -..
i
r-r
!
.
i
I
;
I
I
j
!
:j
- ,..--
-......
I
i -~
I
i i
I
-j---
I i
I
-+---
1
~-+-I
.
1----
,i
-33
~-_. ----~-I
I
[
!
\
i
..._.-...
- -'-...
~... ......",...
-30
-31
i
I
...-. 1---+ I
I
.,
I
----;--
.
j
!
I
...-'-...
----L-
!
-t--..'
j
'
~f [7 (I>
--.+---.--
--
--- :0-' ... -:-...
[
~1------- 1----,--
:
::>
!
:::>j
... _:- ;
... -i-...
... -1-...
-...
--~I-
= --
~i _.-
-- -- ---:;; I
-.+--
,
i
n
~...> ~- _.~
i - -!-- _1-----~... "'-.-j -i-'" - - -1--
--. -
-"
"--to-
~u f-6-.L- 1-6.!:::::::
-.---
---
0<
- --
-
: -L -
. I
_A
...
.-. - -
-.........--------............ -----
!
( I
-28
!
:
~.--.- -
..--.-----
---
J
30
28
----
-.....- - -
-
- -----,--
'-----.
0
2.
I
... ~-- -----
---.-
0 -l w
[%1 4
\~fRi~)
"~
2