Certificatieschema Barometer Duurzaam Terreinbeheer, criteria voor toepassing van onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat op verhardingen
SMK Eisenhowerlaan 150 Postbus 17186 2502 CD DEN HAAG Tel.: 070-3586300 www.duurzaamterreinbeheer.nl
CERTIFICATIESCHEMA BAROMETER DUURZAAM TERREINBEHEER, criteria voor toepassing van onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat op verhardingen
Datum van ingang:
1 juni 2008
Herziening per:
1 maart 2009
Vastgesteld door:
SMK
Code:
BDT-glyf.1
Volgnummer:
BDT-glyf.1
Dit certificatieschema bestaat uit 35 pagina's
Publicatie van dit schema onder voorbehoud van tussentijdse wijzigingen. Het meest recente certificatieschema en eventuele ‘aanvullende besluiten’ staan gepubliceerd op www.smk.nl. Dit certificatieschema is eigendom van SMK (Stichting Milieukeur). De onderliggende DOB-criteria zijn eigendom van de DOB-stuurgroep en worden beheerd door Plant Research International. Wij moedigen u aan het certificatieschema met websitevermelding te gebruiken voor het verduurzamen van uw producten, diensten en inkoop. Vermelding van gebruik naar SMK wordt op prijs gesteld. Gebruik van de eisen uit het certificatieschema geeft geen recht op het voeren van een Barometer- en/of Milieukeurlogo. Het woordmerk en het beeldmerk (logo) Barometer Duurzaam Terreinbeheer zijn wettelijk beschermd en gedeponeerd bij het Benelux Merkenbureau onder nummer 0807024. Bij onterecht gebruik van het woordmerk of het beeldmerk worden sancties opgelegd.
Inhoudsopgave certificatieschema Barometer Duurzaam Terreinbeheer, criteria voor toepassing van onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat op verhardingen Pagina 1.
Algemene voorwaarden 1.1 Productgroep 1.2 Terreintypen 1.3 Aansluiten bij wet- en regelgeving
1 1 1 1
2.
Registratie Werkeenheid 2.1 Gebruik van bestrijdingsmiddelen op basis van 2.2 glyfosaat en andere middelen Weersomstandigheden 2.3 Apparatuur en hardheid water 2.4 2.5 Planning Overige documentatie 2.6
3 4
3.
Wetgeving
7
4.
Toepassing 4.1 Voorbereiding en planning 4.2 Verhardingen waarop niet gespoten mag worden 4.3 Maximaal toegestane gebruikshoeveelheden glyfosaat 4.4 Weersomstandigheden 4.5 Apparatuur en toepassing
7 7 8 8 10 10
5.
Personeel
11
6.
Communicatie over het certificaat
12
7.
Toelichting op controle 7.1 Aanmelding 7.2 Controlemomenten 7.3 Onderzoeksmethode 7.4 Beoordeling en sancties 7.5 Klachtenprocedure 7.6 Certificering
12 12 13 14 14 15 15
8.
De certificatie-instelling (CI) 8.1 Erkenning Raad voor Accreditatie 8.2 Toepassingsgebied en handboek SMK 8.3 Vakbekwaamheidseisen 8.4 Certificatiekosten 8.5 Informatie aan beheerder van criteria 8.6 Wijzigingen eisen
15 15 15 15 16 16 17
4 5 6 6 6
Bijlage I.
Definities en toelichtingen
18
Bijlage II. Certificaatoverstijgende adviezen en DOB-shortlisten 2008 23
1. Algemene voorwaarden 1.1 Productgroep De criteria voor het certificatieschema ‘voor toepassing van de onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat op verhardingen’ zijn van toepassing op: “De activiteiten, zowel van beleidsmatige als van technisch uitvoerende aard, die nodig zijn om onkruidbestrijding op verhardingen met behulp van middelen op basis van glyfosaat uit te voeren op een gedefinieerd terrein”. De certificaathouder is het bedrijf of de organisatie die direct of via een (deel)opdracht verantwoordelijk is voor het duurzaam uitvoeren van onkruidbestrijding met middelen op basis glyfosaat op de gedefinieerde verhardingen. Een deelnemer is een bedrijf/organisatie die is aangemeld voor certificatie of waarvan de activiteiten reeds gecertificeerd zijn door een certificatie-instelling (CI). Een toepasser is een medewerker van een bedrijf/organisatie die met onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat op verhardingen volgens de criteria van dit certificatieschema (zie voor certificaat overstijgende adviezen ook DOB-criteria, bijlage II) Een deelnemer dient een persoon aan te wijzen die aanspreekpunt is en verantwoordelijk is voor implementatie van het certificatieschema en de registraties. In dit schema wordt deze persoon de milieucoördinator genoemd. 1.2 Terreintypen & werkeenheden Binnen dit certificatieschema wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën / typen verhardingen (voor nadere specificaties, zie bijlage I): • gesloten verhardingen (bijvoorbeeld asfaltwegen); • halfopen verhardingen (elementverhardingen met voegen); • open verhardingen (ongebonden verhardingen, bijvoorbeeld grint of steenslag). Criteria in dit schema zijn gedifferentieerd naar deze type verhardingen. Registraties over de inzet van bestrijdingsmiddelen op verhardingen dienen gedaan te worden binnen ‘werkeenheden’. Werkeenheden worden gedefinieerd door de milieucoördinator van de deelnemer. Er zijn twee typen werkeenheden mogelijk: (1) enkelvoudige werkeenheden (bijvoorbeeld een woonwijk van een gemeente) en (2) samengestelde werkeenheden (samenvoegingen van kleine particuliere- of bedrijventerreinen tot één eenheid). Voor nadere specificaties, zie bijlage I. 1.3 Aansluiting bij wet- en regelgeving De wettelijke grondslag voor dit certificatieschema is het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en de Gebruiksaanwijzing (WG/GA) van het thans enige toegelaten glyfosaatbevattende onkruidbestrijdingsmiddel op verhardingen (Roundup evolution): • professionele toepassing op verhardingen is slechts toegestaan bij gebruik van het DOB-systeem of vergelijkbaar gecertificeerd systeem;
1 juni 2008 – 1 maart 2009
1
BDT-glyf.1
•
pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen). De toepassing dient te geschieden door toedieningtechnieken gestuurd door onkruidsensoren of door onkruidbestrijkers of in geval dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij obstakels/moeilijk bereikbare plaatsen) door rugspuit met spuitlans. Dit certificatieschema heeft bovenstaande passages als vertrekpunt. Onder verhardingen in het WG/GA wordt verstaan gesloten en halfopen verhardingen (zie paragraaf 1.2). De uitwerking hiervan staat in de hoofdstukken 2 en verder. Wettelijk gezien valt het gebruik van middelen op basis van glyfosaat op open verhardingen niet onder dit certificaat. Gebruik op open verhardingen is een andere toepassing. DOB-criteria voor de inzet van andere middelen en methoden op verhardingen vallen ook niet onder dit certificaat. Geïnteresseerden kunnen deze criteria vinden in de shortlisten in bijlage II. Een deelnemer zal dus bij controle gecontroleerd worden op toepassing van de criteria in dit certificatieschema, die gebaseerd zijn op de DOB-criteria voor glyfosaat op halfopen en gesloten verhardingen. Vanzelfsprekend geldt ook dat de deelnemer zich houdt aan van toepassing zijnde algemene wet- en regelgeving vanuit de Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden wet (dit is de nieuwe Bestrijdingsmiddelenwet), de Wet Milieubeheer, de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren en Kaderrichtlijn Water. Hoewel dit certificatieschema in eerste instantie niet bedoeld is om voorgenoemde algemene wet- en regelgeving te borgen, kan een deelnemer tijdens een audit op de hieruit voorkomende onderstaande vijf punten gecontroleerd worden door de certificatieinstelling, in het bijzonder ten aanzien van de middelen op basis van glyfsoaat: a. opslag van chemische middelen vindt plaats in ruimtes die voldoen aan de wettelijke eisen; b. degenen die gewasbeschermingmiddelen toepassen, kunnen aantonen dat zij in het bezit zijn van de geldige en vereiste geldige spuitlicentie (zie ook paragraaf 2.4); c. het bezit van gewasbeschermingmiddelen die geen toelating (meer) hebben van het College voor de Toelating van Gewasbeschermingmiddelen en biociden (Ctgb) is verboden; d. indien chemische middelen worden toegepast, dient er te worden gewerkt volgens het laatstgeldende WG; e. lege materialen en spoelwater bij gebruik van chemische middelen moeten worden verzameld en afgevoerd conform de wettelijke richtlijnen. Controlerichtlijnen Meetmethode: Na aanmelding vindt een fysieke en administratieve ingangscontrole plaats op de criteria zoals steeds aangegeven aan het eind van de hoofdstukken 1 t/m 5 van dit certificatieschema, waarbij de certificatie-instelling beoordeelt of aan de voorwaarden voor deelname wordt voldaan en of naar verwachting aan de criteria van het certificatieschema kan worden voldaan.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
2
BDT-glyf.1
Daarna wordt er op vastgestelde tijden gecontroleerd of de deelnemer aan de criteria in dit certificatieschema voor inzet van glyfosaat op verhardingen voldoet middels fysieke en administratieve controles. Voor verdere informatie over voortgangscontroles, zie 7 Toelichting op controle. De fysieke en administratieve controles vinden in eerste instantie jaarlijks plaats. Er kan onder bepaalde voorwaarden in een later stadium een lagere controlefrequentie worden toegepast. Administratieve en fysieke voortgangscontroles op paragraaf 1.3 punt b voor zo ver van toepassing op gebruik van middelen op basis van glyfosaat op verhardingen. Fysieke voortgangscontroles op paragraaf 1.3 punt a en punt c t/m e voor zo ver van toepassing op het gebruik van middelen op basis van glyfosaat op verhardingen. Overschrijding: Indien bij controle niet wordt voldaan aan de criteria, dan kan de deelnemer hieraan alsnog voldoen door binnen 1 maand na constatering van de afwijking zomogelijk schriftelijk aan te tonen dat de afwijking is hersteld. Indien niet wordt voldaan aan de gestelde criteria (ook niet na de gestelde sanctietermijn), dan wordt de deelnemer voor certificering in het aankomende jaar uitgesloten. Na dat jaar kan opnieuw worden aangemeld.
2.
Registratie
Beoordeling van registraties van geplande en uitgevoerde bestrijding vormt de basis voor de administratieve controle door de certificatie-instellingen. Een deelnemend bedrijf of organisatie dient op papier aan te tonen dat voldaan wordt aan de criteria voor gebruik van glyfosaat op verhardingen. Hiertoe dient een registratiesysteem opgezet te worden. Dit systeem bevat registraties over de planning en uitgevoerde bestrijding per werkeenheid (zie paragraaf 2.1 tot 2.6). Voor grote bedrijven of organisaties (bijvoorbeeld bij meer dan 10 medewerkers of meer dan 2 werkeenheden) kan het efficiënt zijn om een apart dossier te hebben voor registraties die individuele werkeenheden overstijgen. Dit dossier omvat dan een beschrijving van het bedrijf of organisatie, het personeel dat betrokken is bij onkruidbestrijding op verhardingen inclusief bewijzen van vakbekwaamheid (voorheen spuitlicenties), en een overzicht van gebruikte of te gebruiken apparatuur voor toediening van glyfosaat en hardheid van gebruikt water. Alle navolgende verplichte registraties dienen per deelnemer te worden bewaard op bij voorkeur één centrale plek en één persoon, de milieucoördinator of gedelegeerd persoon, is verantwoordelijk voor de registratie en actualisatie van die informatie.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
3
BDT-glyf.1
Grote bedrijven of organisaties kunnen uit organisatorische overwegingen kiezen voor archivering op meerdere locaties (er blijft wel één eindverantwoordelijke, de milieucoördinator). De registraties dienen jaarlijks, tenzij op onderdelen anders aangegeven, centraal geactualiseerd te zijn per 31 december van betreffend uitvoeringsjaar. De registraties moeten minimaal 5 jaar bewaard worden. 2.1 Algemene informatie per werkeenheid De milieucoördinator of gedelegeerd persoon binnen het deelnemende bedrijf of organisatie definieert de werkeenheden en zorgt dat bij aanvang van werkzaamheden in een werkeenheid een dossier van de werkeenheid beschikbaar is met de volgende informatie: 1. Algemene informatie over de werkeenheid zoals naam en adressering van werklocatie(s) en opdrachtgever(s). Bij samengestelde werkeenheden dient van elk deelproject deze informatie beschikbaar te zijn. 2. Oppervlakten van te beheren gesloten, halfopen en open verhardingen per werkeenheid. De opdrachtgever van het werk is (volgens de UAV, 1989, uniforme administratieve voorwaarden) verantwoordelijk voor aanlevering van precieze gegevens over oppervlakten en type verhardingen. Indien de opdrachtgever deze gegevens niet aanlevert dient de inventarisatie van het terrein(type) en bijbehorende oppervlakte(s) voorafgaande aan de werkzaamheden plaats te vinden. Deze inventarisatie dient op papier te worden vastgelegd. 3. Bij projecten (individuele opdrachten) met meer dan 1 ha te beheren halfopen verhardingen in gerioleerd stedelijk gebied of industrieterrein dient een plattegrond (of situatieschets op minimaal A4-formaat) beschikbaar te zijn met daarop inzichtelijk de ligging van de verhardingen en oppervlaktewater. De opdrachtgever van het werk is verantwoordelijk voor aanlevering van plattegronden. Als de opdrachtgever hier in gebreke blijft, dient de uitvoerder een plattegrond voorafgaande aan de werkzaamheden (of situatieschets op minimaal A4-formaat) uit te werken. Op de plattegrond of situatieschets staan de locaties aangemerkt waar volgens de criteria in paragraaf 4.2 wel en niet met middelen op basis van glyfosaat gespoten mag worden. 2.2 Gebruik van bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat Per werkeenheid dient vervolgens in het seizoen de volgende informatie geregistreerd te worden: 1. Registreer de naam of namen van de toepasser(s) van bestrijdingsmiddelen. Voeg Bewijzen van vakbekwaamheid (kopieën) toe aan het dossier per werkeenheid voor zover niet opgenomen in een apart werkeenhedenoverkoepelend dossier. Voor overige te registreren informatie over personeel, zie 5 Personeel. Die registraties mogen werkeenheidoverkoepelend gearchiveerd worden.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
4
BDT-glyf.1
2.
3.
a.
Registreer per werkdag de hoeveelheid toegediend bestrijdingsmiddel(en) en eventueel hulpstoffen per werkeenheid via de DTB-registratiemodule of vergelijkbaar systeem (leg de hoeveelheid per oppervlakte-eenheid herleidbaar naar actieve stof per hectare halfopen en gesloten verharding, datum en volledige middelnaam vast). Aantekeningen over gebruik in een logboek, spuitboek of op registratieformulier zijn ook toegestaan en kunnen projectoverstijgend zijn (bijvoorbeeld bij werkzaamheden binnen samengestelde werkeenheden). Dagregistraties dienen binnen twee weken na afronding van een werkronde aangeleverd en verwerkt te worden door de milieucoördinator of gedelegeerd persoon in het centrale registratiesysteem t.b.v. evaluatie of niet meer glyfosaat dan toegestaan gebruikt wordt op halfopen en gesloten verhardingen binnen de werkeenheid. Deze evaluatie wordt aan het dossier van de betreffende werkeenheid toegevoegd. Bewaar dagregistraties minimaal 5 jaar. b. Registreer op bedrijfsniveau op jaarbasis de inkoop en voorraad van middelen op basis van glyfosaat. Voeg de jaarbalans van aan- en verkoop toe aan het dossier van een werkeenheid of aan het werkeenheidoverkoepelende dossier. De voorraadlijst dient actueel te zijn. In bepaalde situaties kunnen veiligheidvoorschriften aanleiding geven tot een hoger middelgebruik dan toegestaan (punt a in paragraaf 4.3 geeft maximaal gebruik aan). In zo’n situatie dienen beschrijvingen van de onveilige situatie en de noodzaak tot hoger gebruik van middel bijgevoegd te worden in het dossier van de betreffende werkeenheid.
Voor een toelichting op de berekenwijze van maximaal gebruik binnen een werkeenheid wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Al het gebruik van glyfosaat op verhardingen in de werkeenheid door de toepasser moet zijn geregistreerd. Alleen het gebruik op de meegerekende oppervlakte is onderdeel van de berekening van het maximale gebruik. Toetsing van de gebruiksnorm door de certificerende instelling wordt gedaan op werkeenheidniveau. 2.3 Weersomstandigheden Registreer de weersvoorspelling(en) van die dag(en) waarop glyfosaat is ingezet in een werkeenheid. De weersvoorspelling moet lokaal (zie regio-indeling op http://www.dob-verhardingen.nl/nl/Producten+en+diensten/DOB-weerfax.htm of vergelijkbaar) en actueel zijn (vanaf 06.00 op de betreffende dag). De voorspelling bevat gegevens over de te verwachten kans op neerslag (%), hoeveelheid neerslag (mm), temperatuur en windsnelheid bevatten in 3-uursblokken (zie verder paragraaf 4.4 en bijlage I en II). Voeg deze informatie bij het dossier van een werkeenheid op dagbasis.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
5
BDT-glyf.1
2.4 1. 2.
Apparatuur en hardheid water Registreer de toepassingsmethode(n) (gebruikte methoden, data, keuringbewijzen) per werkeenheid. Voor toelichting op keuringsbewijzen, zie paragraaf 4.5. Registreer gegevens over de hardheid van het water dat gebruikt wordt voor toediening van glyfosaat binnen een werkeenheid plus een eventueel plan van aanpak of verbeterplan indien de hardheid van het water boven de norm ligt (zie paragraaf 4.5 punt d).
De gegevens dienen iedere 5 jaar en bij elke wijziging van gebruikte apparatuur en water geupdate te worden en beschikbaar te zijn per werkeenheid. Desgewenst kunnen keuringbewijzen van apparatuur en gegevens over hardheid van water in een werkeenheidoverkoepelend dossier gearchiveerd worden. 2.5 Afstemmen veegbeleid Er mag alleen binnen een straal van 1 meter rondom een regenwaterafvoerkolk gespoten worden als voldaan wordt aan het veegcriterium (zie punt d in paragraaf 4.2). Registreer een overzicht van gepland veegbeheer per werkeenheid (naam opdrachtgever en uitvoerder van het veegbeheer en overzicht geplande data) dient aanwezig te zijn in het dossier van een werkeenheid als binnen de 1 meter straal van de kolken glyfosaat gespoten wordt. 2.6 Overige documentatie Per werkeenheid dient tot slot, indien van toepassing, de volgende informatie geregistreerd te worden: 1. Eventuele klachten en meldingen van opdrachtgever of derden in relatie tot de uitgevoerde onkruidbestrijding en de afhandeling daarvan dienen bij het dossier van een werkeenheid gevoegd te worden tezamen met wijze van afhandeling. Indien de toepasser niet verantwoordelijk is voor de betreffende klacht dan kan deze vanzelfsprekend worden doorverwezen naar de verantwoordelijke organisatie. 2. De opdrachten en bestekken in geval van uitbesteding naar derden waarin relevante criteria zijn opgenomen (in geval van terreineigenaar). De opdrachtbrief met daarop vermeld het te beheren oppervlak van de opdrachtgever (in die gevallen dat de terreineigenaar niet de uitvoerder is). De milieucoördinator dient zorg te dragen dat de registraties onder paragrafen 2.1 en 2.6 bij aanvang van werkzaamheden beschikbaar zijn. Verder dient zij of hij zorg te dragen dat de registraties onder paragrafen 2.2, 2.3 en 2.4 binnen 2 weken na afronding van de toepassing van middelen op basis van glyfosaat in een werkronde binnen een werkeenheid in het centrale archief geactualiseerd te zijn. De milieucoördinator houdt daarbij de tot dan toe gebruikte hoeveelheid glyfosaat per werkeenheid bij en onderneemt actie bij (mogelijke) overschrijding. De registraties m.b.t. paragraaf 2.6.1 dient jaarlijks en m.b.t. paragraaf 2.4.2 vijfjaarlijks geupdate te worden in het centrale archief.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
6
BDT-glyf.1
Controlerichtlijnen Meetmethode: Administratieve ingangscontrole van de registratiegegevens. Administratieve voortgangscontroles op criteria registratiegegevens. Overschrijding: Indien de vereiste registraties niet voldoen aan de gestelde criteria, dan kan de deelnemer hieraan alsnog voldoen door binnen 1 maand na constatering van de afwijking schriftelijk aan te tonen dat de afwijking is hersteld. Indien bij controle blijkt dat de registraties niet aan de gestelde criteria (ook niet na de gestelde sanctietermijn) voldoen, dan wordt de deelnemer voor certificering in het aankomende jaar uitgesloten. Na dat jaar kan opnieuw worden aangemeld.
3.
Wetgeving
4.
Toepassing
Zie paragraaf 1.3.
Om de emissie van middelen op basis van glyfosaat naar het milieu bij onkruidbestrijding op verhardingen te verminderen worden er 5 categorieën onderscheiden die te maken hebben met Goede Praktijk. Het gaat hier om (1) voorbereiding en planning, (2) geen bestrijdingsmiddelen spuiten op plaatsen met verhoogd afspoelrisico, (3) toetsing aan de gebruiksnorm (N.B., het doel is altijd zo min mogelijk middel te gebruik), (4) rekening houden met weeromstandigheden, en (5) optimaal gebruik van apparatuur, hulpmiddelen en personeel. De criteria voor deze categorieën worden in de onderstaande 5 paragrafen besproken. DOBcriteria die dit certificaat overstijgen worden in bijlage II met adviezen weergegeven. Hierop zal geen actieve controle plaatsvinden. 4.1 a.
b. c.
Voorbereiding en planning Per werkeenheid is één of meerdere plattegronden, overzichttekeningen of situatieschetsen van de verhardingen (zie paragraaf 2.1 onderdeel 3, verplichting bij opdrachten > 1 ha) beschikbaar waarop staat waar wel en waar niet behandeld mag worden met glyfosaat en eventueel andere bestrijdingsmiddelen. Deze planning moet voldoen aan wet- en regelgeving (zie paragraaf 1.3) en de criteria uit de DOB-shortlisten (zie paragraaf 4.2 punten a, b, c en d). De planning wordt aangeleverd door de opdrachtgever voor aanvang van het werk, of wordt door de uitvoerder zelf gemaakt voor aanvang van het werk. Uit de planning blijkt middels een berekening hoeveel de maximaal te gebruiken hoeveelheid middel op basis van glyfosaat is per werkeenheid per jaar. De planning is bekend gemaakt bij het uitvoerende personeel. Verplichte registraties, zie hoofdstuk 2.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
7
BDT-glyf.1
4.2 Verhardingen waarop niet gespoten mag worden Zie ook paragraaf 4.5 punt g wat betreft onkruidbestrijkers en selectors. Voor deze apparatuur gelden minder zware criteria. a. Er mag geen bestrijdingsmiddel op basis van glyfosaat worden gespoten op verharde taluds die schuin aflopen naar oppervlaktewater. Houdt een spuitvrije zone aan van 1 meter vanaf de insteek 1 . b. Er mag geen glyfosaat worden gespoten op verhardingen die afspoelen naar een punt in stromend oppervlaktewater dat via een open verbinding 10 kilometer stroomopwaarts ligt van een innamepunt voor drinkwaterproductie mag geen bestrijdingsmiddel op basis van glyfosaat worden toegepast. Indien de stroomsnelheid kleiner is dan 0,05 km/uur (0,01 m/s), mag glyfosaat niet gespoten worden binnen een straal van 1 km tot het innamepunt. De ligging van drinkwaterinnamepunten en grondwaterbeschermingsgebieden staan op www.dob-verhardingen.nl. Zie ook bijlage I onder punt 8. c. Er mag geen glyfosaat worden gespoten op verhardingen binnen 1 meter van de insteek 2 vanaf het oppervlaktewater. d. Er moet een spuitvrije zone van 1 m voor bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat rondom regenwaterafvoerkolken zoals straat- en trottoirkolken worden toegepast. Indien er gericht veegbeheer plaatsvindt, mag men afzien van de spuitvrije zone rondom de kolken. Gericht veegbeheer wil zeggen: indien er minimaal drie maal per seizoen (april-oktober) geveegd wordt waarbij de straat- en trottoirkolken intensief meegeveegd worden. Veegplanning dient dan beschikbaar en inzichtelijk te zijn in centrale archief. Voor toedieningstechnieken, zie paragraaf 4.5. e. Op gesloten verhardingen is het in principe niet toegestaan middelen op basis van glyfosaat te spuiten. Uitzonderingen zijn bestrijding van onkruiden op randstroken van gesloten verhardingen en scheuren of gaten in gesloten verhardingen waarop onkruid groeit. Als dit aanleiding geeft tot bestrijding, dan mag op deze plekken binnen gesloten verhardingen een bestrijdingsmiddel op basis van glyfosaat toegepast worden binnen de criteria die voor halfopen verhardingen gelden. Hierbij wordt er van uitgegaan dat dit slechts van toepassing is op 1% van het totale areaal gesloten verharding is. De uitvoerder moet zich houden aan de criteria in het certificaat. Indien opgegeven kaartmateriaal niet overeenkomt met de praktijk of niet voldoet aan bovengenoemde criteria, dan dient de uitvoerder dit door te geven aan de opdrachtgever. 4.3 a.
Maximaal toegestane gebruikshoeveelheden glyfosaat Op halfopen verhardingen (zie bijlage I voor toelichting) mag op jaarbasis maximaal 720 g glyfosaat per ha verharding worden gebruikt en maximaal 360 g glyfosaat/ha per werkronde. Het jaarlijkse gebruiksmaximum van 720 g glyfosaat per ha wordt getoetst door de absolute hoeveelheid gebruikt middel te delen door het te beheren oppervlak halfopen verhardingen in de werkopdracht(en) van de werkeenheid.
1
De insteek is de horizontale afstand tussen rand bespuiting en begin van het talud.
2
De insteek is de horizontale afstand tussen rand bespuiting en begin van het talud.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
8
BDT-glyf.1
b.
Het areaal gesloten verhardingen binnen een werkeenheid mag niet meegeteld worden bij de bepaling van maximaal gebruik per jaar en werkronde in een werkeenheid. Paragraaf 4.2 punt e definieert de uitzonderingen. Eventuele toepassing van middelen op basis van glyfosaat op onkruid langs randstroken van gesloten verhardingen of op onkruid dat groeit in gaten van gesloten verhardingen valt onder het WG/GA-voorschrift ‘max. 2 % concentratie’ bij spuittoepassing of vergelijkbaar bij aanstrijken of aanstippen. Er mag in uitzonderlijke gevallen afgeweken worden van het maximum van 720 g glyfosaat per ha per jaar wanneer veiligheidsvoorschriften aantoonbaar verplichten tot bestrijding, en chemische bestrijding de enige mogelijkheid is (bijvoorbeeld op locaties waar ‘open vlam’ methoden of draaiende motoren niet toegestaan zijn, of wanneer langsrijdend verkeer gevaar oplevert voor uitvoerend personeel, en handwerk daarbij niet realistisch is). Voor registratie zie paragraaf 2.2 punt 3.
Bij de berekening van het maximale gebruik van glyfosaat in een werkeenheid onder dit certificaat moet worden uitgegaan van de volgende oppervlakte: • de oppervlakte verhardingen waarop op chemische wijze onkruid beheerd wordt vanuit wettelijk en contractueel perspectief: Inclusief: • alle oppervlakte halfopen verhardingen waarbij alle oppervlakte van de uitzonderingen bij paragraaf 4.2 punt a (taluds), punt c (1 meter zone tot insteek) en punt d (1 meter zone rondom kolken) meegerekend worden; Exclusief: • de oppervlakte gesloten verhardingen; • de oppervlakte verhardingen die afspoelen naar een punt in stromend oppervlaktewater dat via een open verbinding 10 kilometer stroomopwaarts ligt van een innamepunt voor drinkwaterproductie (paragraaf 4.2 punt b); • de oppervlakte verhardingen waaraan expliciet de opdracht is gegeven dat onkruidbestrijding op die verharding volledig chemievrij plaats dient te vinden; • de oppervlakte verhardingen die op initiatief van de opdrachtnemer chemievrij beheerd wordt voor zo ver niet vallend onder paragraaf 4.2 punten a, c en d; • de oppervlakte open verhardingen. Al het gebruik van glyfosaat op verhardingen in de werkeenheid door de toepasser moet zijn geregistreerd. Alleen het gebruik op de meegerekende oppervlakte is onderdeel van de berekening van het maximale gebruik. Toetsing van de gebruiksnorm door de certificerende instelling wordt gedaan op werkeenheidniveau.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
9
BDT-glyf.1
4.4 Weersomstandigheden Wanneer volgens de lokale weersverwachting voor de komende 24 uur in 3uursblokken meer dan 1 millimeter neerslag wordt voorspeld en de kans op neerslag > 40% is, mag geen bespuiting met bestrijdingsmiddel op basis van glyfosaat uitgevoerd worden. Dit dient te worden aangetoond met behulp van een weervoorspelling (DOB-weerfax, GEWIS of andere door het College van Deskundigen van SMK erkende weervoorspelling, zie bijlage I en II). Normaliter wordt een voorspelling gebruikt van vlak voor de betreffende werkdag. Een weersvoorspelling vanaf 06.00 u de dag voor de betreffende werkdag mag gebruikt worden. Voor onkruidbestrijkers en andere door het College van Deskundigen van SMK erkende technieken met verbeterde selectiviteit geldt een kortere periode voor het criterium ‘kans op neerslag’ (15 of 6 uur i.p.v. 24 uur (zie bijlage I)). 4.5 a.
b. c.
d.
Apparatuur en toepassing Onderscheid wordt gemaakt tussen voertuig- en handgedragen toedieningsmethoden. Een overzicht staat in bijlage I onder punt 6. Gebruik van handgedragen apparatuur zoals strijkers, spuitlans, schijfvernevelaar of selector mag alleen op moeilijk bereikbare plaatsen (zie bijlage I onder punt 4). De maximum rijsnelheid tijdens spuittoepassing van bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat bedraagt 10 km/uur bij emissiekritische plaatsen als kolken en nabijgelegen oppervlaktewater. De toepasser zorgt voor goede afstelling van de toedieningsapparatuur. De sensoren en de doppen worden wekelijks schoongemaakt/gecontroleerd en het spuitsysteem wordt minimaal jaarlijks getest op daadwerkelijk afgifte van instelling. Een kalibratieverslag wordt bij het overkoepelende of werkeenheiddossier gevoegd met plan van aanpak bij afwijkingen groter dan 20%. Voertuiggedragen spuiten (voertuigen met boom met meerdere spuitdoppen of schijfvernevelaars) moeten periodiek gekeurd zijn bij een SKL-erkend keuringsbedrijf. De keuring mag maximaal 3 jaar oud zijn. Voor nieuwe spuitapparatuur kan de aankoopbon als keuringbewijs gelden als duidelijk is dat de nieuwe spuiten volgens de SKL-norm geleverd worden. Voor oudere appartuur geldt een overgangtermijn van maximaal een jaar voor het verkrijgen van een SKL-keuring of vergelijkbaar. Bij water harder dan 12 °DH (ca 2 mMol Ca+Mg) dient u m.b.v. sulfaat- (b.v. ammoniumsulfaat), fosfaat- of citraatbevattende hulpstoffen het water te ontharden voordat het met glyfosaat gemengd wordt. Gebruik voor het vullen van de spuittank bij voorkeur leidingwater. Voor informatie over hardheid van het leidingwater per gemeente, zie www.vewin.nl. Informatie over hardheid oppervlaktewater is via het waterschap in uw omgeving te achterhalen www.uvw.nl. Bij sommige hulpstoffen voor waterontharding worden teststrips of -flacons bijgeleverd of bepaalt de kleuromslag in de spuitoplossing de juiste dosering, waardoor gebruik wordt vergemakkelijkt.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
10
BDT-glyf.1
e.
f.
g.
Het vullen van spuit- of strijkapparatuur met bestrijdingsmiddelen vindt plaats op een plek waar het niet aannemelijk is dat water afstroomt (via riool) naar oppervlaktewater. Deze plaats is minimaal 10 m van regenwaterafvoerkolken of oppervlaktewater en bestaat uit een halfopen of open verharding of een specifieke vul- en spoelplaats voor gewasbeschermingsmiddelen. Gebruik beschermkappen om druppeldrift bij spuittoediening via voertuiggedragen apparatuur tegen te gaan. Dit geldt ook voor schijfvernevelaars. Alleen in uitzonderingssituaties bij obstakels mag een deel van de kap tijdelijk weggenomen worden. Dit criterium is niet van toepassing op spuitlans. Op de locaties genoemd onder paragraaf 4.2 punten a, b, c en d mogen wel onkruidbestrijkers (aanstrijken met glyfosaat) of selectors (aanstippen met glyfosaat) maar geen spuitsystemen toegepast worden.
Meetmethode: Administratieve ingangscontrole van paragraaf 4.1 punt c (hieraan liggen tevens paragraaf 4.2 punt a t/m e, paragraaf 4.3 punt a en b, paragraaf 4.4 en paragraaf 4.5 punt g ten grondslag). Fysieke ingangscontrole van onderdelen 4.5 a t/m g. Overschrijding: Indien bij administratieve of fysieke controle niet wordt voldaan aan de criteria, dan kan de deelnemer hieraan alsnog voldoen door binnen 1 maand na constatering van de afwijking (zomogelijk schriftelijk) aan te tonen dat de afwijking is hersteld. Indien niet wordt voldaan aan de gestelde criteria (ook niet na de gestelde sanctietermijn), dan wordt de deelnemer voor certificering in het aankomende jaar uitgesloten. Na dat jaar kan opnieuw worden aangemeld.
5.
Personeel
Bij de deelnemer dient een persoon als milieucoördinator aangewezen te worden. De milieucoördinator is het centrale aanspreekpunt voor milieuzaken betreffende het certificaat, waaronder de controle van maatregelen uit het certificaat. Zij of hij draagt zorg voor de instructies van de werknemers 3 . De milieucoördinator zorgt voor het beheer en actueel houden van de registraties (zie hoofdstuk 2). De milieucoördinator is minimaal op MBO-niveau aantoonbaar geschoold of heeft dit niveau middels werkervaring bereikt, en heeft ervaring met relevante werkzaamheden. In de functieomschrijving dienen de specifieke taken van de milieucoördinator aanwezig te zijn. Maak een overzicht van personen (bijv. een organogram) in de organisatie die betrokken zijn bij onkruidbestrijding. Personeel en externen die belast zijn met de uitvoering van werkzaamheden die in relatie staan tot het certificaat dienen: 3
Lees: Draagt zorg voor de instructies aan de direct leidinggevende van de uitvoerende werknemers op het gebied van milieugerelateerde aspecten uit het certificaat. Of: Draagt zorg voor de instructies aan de externe uitvoerende werknemers op het gebied van milieugerelateerde aspecten uit het certificaat.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
11
BDT-glyf.1
a. b.
Aantoonbaar schriftelijk te zijn geïnformeerd over de eisen waaraan men bij de werkzaamheden dient te voldoen door bijvoorbeeld werkinstructies of “toolboxmeetingen” (scholingsactiviteiten binnen bedrijven). Toepassers van bestrijdingsmiddelen zijn verplicht een geldig bewijs van vakbekwaamheid uitvoeren gewasbescherming in bezit te hebben. En aantoonbaar minimaal één bijeenkomst per jaar te hebben gevolgd die gericht is op het toepassen van middelen ten behoeve van onkruidbestrijding op verhardingen, waarbij de DOB-methode wordt behandeld. 4 Per werknemer dienen deze bewijzen te worden geregistreerd.
Controlerichtlijnen Meetmethode: Bij ingangscontrole en de jaarlijkse controle wordt administratief gecontroleerd dat aan de eisen van hoofdstuk 5 wordt voldaan. Er moet formeel zijn vastgelegd zijn wie verantwoordelijk is voor de coördinatie van de certificatiecriteria. Administratieve ingangs- en jaarlijkse controle van de gestelde criteria. Overschrijding: Indien bij controle niet wordt voldaan aan de criteria voor personeel, dan volgt een waarschuwing. Binnen 1 maand dient schriftelijk te worden aangetoond dat de deelnemer alsnog heeft voldaan. Indien dit niet het geval is dan heeft de deelnemer geen recht het certificaat te behouden of te ontvangen. Na dat jaar kan opnieuw worden aangemeld.
6.
Communicatie over het certificaat
In verband met koppeling aan het wettelijk gebruikvoorschrift wordt in relatie met dit certificaat geen logo toegepast. Het certificaat toepassing onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat op verhardingen borgt slechts een deel van de totale onkruidbestrijding op verhardingen.
7.
Toelichting op controle
7.1 Aanmelding Na beoordeling van het certificatieschema en de offerte van de certificatie-instelling beslist de aanvrager of het certificaat daadwerkelijk wordt aangevraagd. Een nieuwe aanvraag kan op elk moment van het jaar worden behandeld. Een deelnemer die zich aanmeldt moet aantonen dat het naar verwachting aan de criteria zal voldoen en de gegevens aanleveren die nodig zijn voor de controle. Elke aanvrager (én aangesloten deelnemer) krijgt een eigen uniek nummer (voorafgegaan van de afgekorte naam van de certificatie-instelling).
4
Denk hierbij aan de bijeenkomsten ten behoeve van verlenging van de spuitlicentie (zie http://www.erkenningen.nl/lh_kennisbijeenkomsten.aspx).
1 juni 2008 – 1 maart 2009
12
BDT-glyf.1
7.2 Controlemomenten Bij het initiële en jaarlijkse onderzoek dient de certificatie-instelling vast te stellen dat aan alle criteria wordt voldaan. Onder het initieel onderzoek, dat uit meerdere deelonderzoeken kan bestaan, wordt verstaan het onderzoek voorafgaand aan de certificatie). Het onderzoek vindt plaats in de vorm van een bedrijfsbezoek, visuele controle en controle op administratieve gegevens, waaronder de registraties. Het controleonderzoek voor het certificaat vindt minimaal jaarlijks plaats. Per onderdeel kunnen nadere aanwijzingen worden gegeven ten aanzien van de frequentie en meetmethodes per eis. Tussentijdse controle vindt plaats als verkregen informatie van de deelnemer of van derden daartoe aanleiding geven. 7.2.1 Ingangscontrole Na aanmelding vindt een ingangscontrole plaats waarbij de certificatie-instelling beoordeelt of aan de voorwaarden voor deelname wordt voldaan en naar verwachting aan de criteria kan worden voldaan. Daarna wordt er tijdens het daadwerkelijk beheer administratief en fysiek gecontroleerd of het beheer en verdere verhandeling aan de criteria wordt voldaan. Hiervoor wordt minimaal één controlebezoek aan de deelnemer gebracht. De controles bestaan uit bezoek ter plaatse en administratieve controles. De uitwerking van de controles is per onderdeel aangegeven. Certificatie kan plaatsvinden op basis van een minimale registratieperiode van minimaal 3 maanden in de periode maart tot oktober. Bij fysieke controle (intake en jaarlijkse controle) van de aangemelde organisatie dienen minimaal √ n van het aantal (=n) werkeenheden jaarlijks te worden bezocht voor fysieke controle. De locaties dienen afwisselend te worden bezocht. Tijdens de fysieke controles dient verder jaarlijks minimaal √ n - met een maximum van 5 personen - van het aantal (=n) toepassers steekproefsgewijs geaudit te worden op bekendheid met en het juist uitvoeren van de vereiste procedures en activiteiten. 7.2.2 Voortgangscontrole Bij het uitvoeren van het controlebezoek ter plaatse zal het kunnen voorkomen dat gebruik gemaakt moet worden van de sanctiemaatregelen die bij controle steeds onder ‘overschrijding’ worden aangegeven. Naast de gebruikelijke vastlegging dient er in dit geval additionele rapportage opgestuurd te worden naar de deelnemer. Deze rapportage dient onder meer informatie te bevatten over de toe te passen sanctie(s), de termijn waarbinnen de geconstateerde onvolkomenheden opgelost dienen te worden en/of de eventuele verdere gevolgen. Indien de certificatie-instelling dit noodzakelijk acht kan een herkansingscontrole ter plaatse noodzakelijk zijn om te onderzoeken of de verbetering ook daadwerkelijk is aangebracht. De controles bestaan uit bezoek ter plaatse, administratieve controles en onverwachte steekproeven (maximaal 1 dag van tevoren aangekondigd). De frequenties van controles zijn per onderdeel aangegeven.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
13
BDT-glyf.1
Bij fysieke controle (intake en jaarlijkse controle) van de aangemelde organisatie dienen minimaal √ n van het aantal (=n) werklokaties jaarlijks te worden bezocht voor fysieke controle. De locaties dienen afwisselend te worden bezocht. Verder wordt ook jaarlijks minimaal √ n van het aantal (=n) toepassers jaarlijks geaudit op de gevolgde procedures en activiteiten. Na 3 controlebezoeken zonder tekortkomingen kan de frequentie van fysieke bezoeken worden teruggebracht naar 1 audit per 2 jaar. De certificatie-instelling bezoekt jaarlijks aanvullend 10 procent van de deelnemers met een gereduceerde controle frequentie met een onaangekondigde controle. Voor certificatie stelt de certificatie-instelling vast dat aan alle criteria is voldaan. Deze eindcontrole kan op basis van een administratieve controle plaatsvinden. Deze eindcontrole kan samenvallen met het jaarlijkse controlebezoek. De eindcontrole dient minimaal 5 maanden na ingangscontrole plaats te vinden. Indien het onderzoek is gebaseerd op administratieve bescheiden van de aanvrager dan dient de steekproef in de tijd minstens een maand te bedragen. 7.2.3 Controle naar aanleiding van klachten Tussentijdse controle vindt plaats naar aanleiding van binnengekomen klachten bij de certificatie-instelling, die betrekking hebben op het niet nakomen van criteria in het certificatieschema door de deelnemer. Aan de beoordeling van de certificatieinstelling wordt overgelaten of bezoek ter plaatse noodzakelijk is. 7.3 Onderzoeksmethode Indien verwezen wordt naar een genormaliseerde onderzoekmethode geldt de daarin aangegeven steekproefgrootte en wijze van bemonsteren. Indien de steekproefgrootte niet bekend is geldt in het algemeen een steekproef van twee, waarbij aan één monster de bepaling wordt verricht. Het tweede dient als referentiemonster voor het geval de onderzoeksresultaten vragen oproepen. Uit de rapportage moet blijken dat het monster representatief is voor het te certificeren product/dienst. Het is de verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling er zorg voor te dragen dat een representatief monster wordt verkregen. Daartoe dient het monster te worden genomen door de certificatie-instelling of op aanwijzing van deze onderzoeksinstelling. Als de interpretatie van het monster vragen oproept, dan prevaleren de resultaten van het referentiemonster boven de resultaten van het eerste onderzoek. Indien het onderzoek is gebaseerd op administratieve bescheiden van de aanvrager dan dient de steekproef in de tijd minstens één maand te bedragen. 7.4 Beoordeling en sancties Voor certificering moet het onderzoeksresultaat aan de normwaarde voldoen. Bij controle is er sprake van een onvoldoende resultaat als het onderzoeksresultaat in negatieve zin afwijkt van de normwaarde. De richtlijnen voor beoordeling en sancties zijn per onderdeel omschreven in de beoordelingsrichtlijnen.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
14
BDT-glyf.1
Verplicht melden van overschrijdingen en afmelding Indien een deelnemer onverhoeds niet (meer) aan de gestelde criteria kan voldoen is hij verplicht hiervan melding te maken bij de certificatie-instelling en het voeren van het certificaat te stoppen. Indien deze verplichting niet wordt nagekomen en het is aantoonbaar dat de deelnemer op de hoogte was dat niet werd voldaan dan wordt de deelnemer voor 2 jaar uitgesloten van deelname aan certificering. 7.5 Klachtenprocedure De deelnemer stelt een procedure in werking op basis waarvan alle binnengekomen klachten, die betrekking hebben op de in het certificatieschema gedefinieerde activiteiten waarvoor het certificaat is ontvangen, worden geregistreerd, inclusief de wijze van afhandeling. Een overzicht van de binnengekomen klachten wordt op verzoek van de certificatie-instelling, beschikbaar gesteld. Klachten of aanmerkingen waarvoor het certificatieschema geen duidelijkheid biedt worden voorgelegd aan het College van Deskundigen van SMK. 7.6 Certificering De deelnemer ontvangt het certificaat als de certificatie-instelling vaststelt dat aan alle gestelde criteria is voldaan. Pas na het verkrijgen van het certificaat kan communicatie plaatsvinden over het certificaat in relatie met het beheer waarop de certificaat betrekking heeft.
8.
De certificatie-instelling (CI)
8.1 Erkenning Raad voor Accreditatie De certificatie-instelling moet geaccrediteerd zijn volgens EN 45011 (algemene criteria voor certificatie-instellingen die product- en procescertificatie uitvoeren). 8.2 Toepassingsgebied en handboek SMK SMK heeft licentieovereenkomsten met certificatie-instellingen die de certificatie uitvoeren. Deze certificatie-instellingen werken volgens de richtlijnen van EN 45011. De certificatie-instellingen zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie voor het desbetreffende certificatieschema, in dit geval de “Barometer Duurzaam Terreinbeheer” of hebben daartoe een aanvraag ingediend voorafgaande aan de eerste audit. 8.3 Vakbekwaamheidseisen De controleur (in dienst van de certificatie-instelling of op contractbasis ingehuurd) en de beslisser die door de certificatie-instelling bij de certificatie wordt ingeschakeld moeten aan de volgende eisen voldoen:
1 juni 2008 – 1 maart 2009
15
BDT-glyf.1
controleur Opleiding: Bij voorkeur HBO maar minimaal MBO in technische richting. Kennis op het gebied van milieuonderzoek en gewasbescherming, en kennis van eenheden waarin milieueffecten worden uitgedrukt. De kennis moet worden gestaafd door opleidingscertificaten dan wel door aangetoonde ervaring op dat gebied. De auditor heeft een geldig Bewijs van vakbekwaamheid (voorheen werd dit Spuitlicentie genoemd) die aantoonbaar ook gericht is op het toepassen van chemie voor niet-landbouwkundig gebruik, en waarin de DOB-methode is behandeld Ervaring: Tenminste twee jaar ervaring als onderzoeker bijvoorbeeld in kwaliteitscontrole, laboratorium, productcertificatie, inspectieorganisaties beslisser Opleiding: minimaal HBO in een technische richting Ervaring: Twee jaar ervaring in een certificatie-instelling of vergelijkbaar. De certificatie-instelling dient de gewenste bekwaamheidseisen aan te tonen. 8.4 Certificatiekosten De certificatie-instelling brengt namens SMK eenmalig aanvraagkosten en jaarlijks afdrachten in rekening. De jaarlijkse afdracht hoeft niet in rekening te worden gebracht als de aanvraag wordt afgekeurd. Deze jaarlijkse afdrachtkosten worden door het Bestuur van SMK vastgesteld en aan de certificatie-instelling bekend gemaakt via een bij de licentieovereenkomst behorende bijlage (tarievenblad). 8.5 Informatie aan beheerder van criteria Jaarlijks vindt er een overleg tussen het College van Deskundigen en de certificatieinstellingen plaats waarbij het functioneren van het certificatieschema aan de orde wordt gesteld. De certificatie-instelling brengt SMK eind mei en eind december op de hoogte van de namen en adressen van de aanvragers (en deelnemers). De namen en adressen van de aanvragers (en deelnemers) zullen door SMK worden gebruikt voor toezending van het magazine SMK-nieuws en toezending van eventuele wijzigingen in het certificatieschema. De certificatie-instelling levert desgevraagd ten behoeve van evaluatie en monitoring van SMK (onder andere) de bestrijdingsmiddelenregistratie van de deelnemers met de vermelding van goedkeuring of afkeuring.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
16
BDT-glyf.1
8.6 Wijzigingen eisen Bij wijzigingen van bijvoorbeeld wettelijke voorschriften of nieuwe inzichten in de praktijk kan een tussentijdse wijziging van het certificatieschema noodzakelijk zijn. SMK stelt belanghebbenden van deze wijzigingsbesluiten op de hoogte via de SMK website of andere voor belanghebbende doelmatige wijze. SMK informeert de certificatie-instellingen tijdig over het verstrijken van de geldigheidsduur van eisen en over eventuele aanpassing van eisen met de ingangsdatum en overgangstermijn.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
17
BDT-glyf.1
Bijlagen
Bijlage I:
Definities en toelichtingen
Bijlage II:
Certificaatoverstijgende adviezen en DOB-shortlisten 2008
Bijlage I. Definities en toelichtingen 1. Verhardingen Er wordt uitgegaan van drie typen verhardingen: a. Gesloten verhardingen, bestaande uit verharding van ter plekke aangebracht aanvankelijk plastisch materiaal. Deze verharding kent geen voegen. bv. asfalt, beton. b. Halfopen verhardingen, hier vallen voornamelijk de elementverhardingen onder. Verhardingen bestaande uit losse elementen die geordend zijn aangebracht. Tussen de elementen bevinden zich voegen die meer of minder waterdoorlatend kunnen zijn. bv. trottoirtegels, straatstenen. ZOAB (Zeer Open Asfalt Beton) wordt ook tot deze categorie gerekend. c. Open verhardingen, bestaande uit gestorte materialen of materialen met hygroscopisch karakter. bv. grint, gravel, schelpen, slakken, puin, webromix of grasbetontegels en grasbetonstenen met open gaten. 2. Werkeenheid Registraties dienen per werkeenheid beschikbaar te zijn. Er worden twee typen werkeenheden onderscheiden. Enkelvoudige werkeenheden: Bij een enkelvoudige werkeenheid is het project (een bestek of werkopdracht van één terreineigenaar of opdrachtgever) de werkeenheid. Het gaat hier vooral om grote opdrachten voor gemeenten, provincies en industrieën e.d. De bovengrens ligt op 50 ha halfopen verhardingen per project, er is geen ondergrens qua areaal. Samengestelde werkeenheden: Bij kleine projecten is er sprake van werkopdrachten waarbij per opdracht het areaal halfopen verhardingen minder dan 1 ha is. Het gaat hier vooral om kleine opdrachten voor bedrijven en particulieren. Het kan ook gaan om een opdracht voor bijvoorbeeld een grote onderneming met veel losse vestigingen in Nederland die per stuk een klein areaal halfopen verhardingen hebben. De milieucoördinator of gedelegeerd persoon mag kleine opdrachten samenvoegen tot een grote werkeenheid tot maximaal 25 ha halfopen verhardingen per werkeenheid. De registratieverplichtingen per werkeenheid staan in het onderdeel 2 Registratie van dit certificatieschema. 3. Werkdag Een werkdag is een dag waarop onkruidbeheer in een werkeenheid wordt uitgevoerd.
1 juni 2008 – 1 april 2009
18
BDT-glyf.1
4. Moeilijk bereikbare plaats Moeilijk bereikbare plaatsen zijn plaatsen binnen een werkeenheid waar men met ‘op een voertuig gemonteerde toedieningapparatuur van glyfosaat’ (zie methodentabel) niet of moeilijk bij kan, bijvoorbeeld direct naast obstakels als lantaarnpalen, verkeersborden en straatmeubilair, onder geparkeerde voertuigen, direct naast muren of afrasteringen grenzend aan verhardingen, of bij ongelijk liggende verhardingen en goten. Van deze uitzonderingregel kan gebruikt gemaakt worden als men met het voertuig (vierwielige quad, kleine tractor of vergelijkbaar) logischerwijs niet of moeilijk naar of over het betreffende verhardingdeel kan rijden. Belangrijk hierbij is wel dat op deze plaatsen selectief en terughoudend gespoten wordt met spuitlans omdat anders het gebruiksmaximum wordt overschreden. Voor toegestane technieken op moeilijk bereikbare plaatsen, zie bijgevoegde tabel onder 6. 5. Weervoorspellingen en adviessystemen De weervoorspellingen die gebruikt en geregistreerd worden dienen van toepassing te zijn op de werkeenheid. Ze dienen afkomstig te zijn van KNMI, Meteoconsult of weerbedrijf met vergelijkbare kwaliteit mits erkend door het College van Deskundigen van SMK. Van belang erbij is dat de voorspellingen van kans op neerslag (%), de hoeveelheid neerslag (mm) en windsnelheid gedocumenteerd worden per werkeenheid in relatie tot momenten van werkzaamheden en minimaal 24 uur vooruit. Als voorbeeld wordt een DOBweerfax bijgevoegd.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
19
BDT-glyf.1
Het is aan te bevelen om gebruik van glyfosaat te optimaliseren (minimaliseren) in relatie tot weer en onkruidsoorten d.m.v. een adviessysteem. Toepassing van een dergelijke systeem is lastig te registreren en te controleren. Hierop zit dan ook geen administratieve controle in dit certificaat. Bij fysieke controles kan de uitvoerder gevraagd worden hoe de dosering op de lokale situatie wordt afgestemd. De DOB-weerfax is een voorbeeld van een adviessysteem voor optimalisatie van dosering van glyfosaat op verhardingen. Een ander erkend systeem is het programma GEWIS van Opticrop b.v. 6. Toelichting op toedieningstechnieken en criteria In de tabel op de volgende pagina staat weergegeven welke toedieningstechnieken gebruikt kunnen worden binnen dit certificatieschema èn conform WG/GA van middelen op basis van glyfosaat. Er wordt onderscheid gemaakt tussen voertuiggedragen basistechnieken en handgedragen toedieningsapparatuur voor moeilijk bereikbare plaatsen. Bij voertuiggedragen apparatuur is selectieve inzet d.m.v. sensoren of vergelijkbaar vereist. De toepassingscriteria zijn gedifferentieerd per type toedieningstechniek op basis selectiviteit. Apparatuur die minder middel naast het onkruid op de straat terecht doet komen, hebben minder inperkingen qua inzetbaarheid. 7. Hulpstoffen Er is een aantal hulpstoffen die soms in combinatie met een middel op basis van glyfosaat een beter effect op het onkruid geven. Het gaat om hulpstoffen als Ammoniumsulfaat, Promotor, Intake X-Change, Easi mix, Eco-nomic. Hulpstoffen mogen alleen in combinatie met middelen op basis van glyfosaat worden toegepast als ze door Ctgb in combinatie met het middel beoordeeld en toegelaten zijn. Vooralsnog is dit voor nagenoeg alle thans bekende hulpstoffen niet het geval. Hulpstoffen maken daarom geen onderdeel uit van de criteria in dit certificatieschema.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
20
BDT-glyf.1
Methodentabel gebruik middelen op basis van glyfosaat op verhardingen Toepassingcriteria 3) Omschrijving Merk en modelnamen (zie ook certificatieschema)
Voertuiggedragen apparatuur Standaard sensorgestuurde spuiten
Weed IT, Greenseeker, Selectspray of vergelijkbaar 1)
Innovatieve sensorgestuurde spuiten
Weed IT model 2006 MKII of vergelijkbaar
Onkruidbestrijkers
Greentouch, Rotofix, of vergelijkbaar
Schijfvernevelaars op spuitboom
Mankar 50/110EL Selekt en Varimant aanbouwmodellen, Agricult LaagVolume-Spuit of vergelijkbaar
Handgedragen apparatuur (moeilijk bereikbare plaatsen) Spuitlans gekoppeld aan rugbus of reservoir op een voertuig Handgedragen schijfvernevalaar Aanstipapparatuur en strijkers
1)
2) 3)
2)
Diversen
Micro Mantra, Mini Mantra en Mini Mantra Plus, OnkruidLans of vergelijkbaar Selector, Selectielans, handgedragen strijkapparatuur of vergelijkbaar
Inzetbaar als 24 uur vooruit de kans op neerslag kleiner gelijk 40 % is. Inzetbaar als 15 uur vooruit de kans op neerslag kleiner gelijk 40 % is Inzetbaar als 6 uur vooruit de kans op neerslag kleiner gelijk 40 % is en inzetbaar op bepaalde spuitvrije zones Inzetbaar mits selectief toegepast en als 24 uur vooruit de kans op neerslag kleiner gelijk 40 % is
Inzetbaar als 24 uur vooruit de kans op neerslag kleiner gelijk 40 % is. Inzetbaar als 24 uur vooruit de kans op neerslag kleiner gelijk 40 % is. Inzetbaar als 6 uur vooruit de kans op neerslag kleiner gelijk 40 % is en inzetbaar op bepaalde spuitvrije zones
Sensorgestuurde spuiten waarvan de selectiviteit overeenkomt met een breedte per sensordop van 20-25 cm (toelichting; zie rapport bij dit schema van Kempenaar & Riemens (2008) of www.dob-verhardingen.nl. Sensorgestuurde spuiten met verbeterde selectiviteit (breedte per sensor-spuitdop 8 cm). Het hoeveelheidcriterium van 1 mm wordt niet gedifferentieerd per techniek.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
21
BDT-glyf.1
8. Locaties drinkwaterinnamepunten Glyfosaat mag niet op verhardingen worden gespoten als de verharding in de buurt van een innamepunt van oppervlaktewater ligt dat gebruikt wordt voor drinkwaterwinning. Voor de exacte criteria (10 of 1 km beschermingzone) wordt naar de tekst van dit certificatieschema verwezen. Voor de ligging van innamepunten binnen Nederland wordt verwezen naar onderstaande figuur. Specifieke informatie over deze locaties en beschermingszones staat op de recent gepubliceerde website www.kaderrichtlijnwater.nl/start/nieuws/alle/?id=202. Het gaat in principe om de volgende locaties: Heel, Brakel, Petrusplaat en Scheelhoek in het Maasstroomgebied Nieuwegein en Nieuwersluis in het Amsterdam-Rijnkanaal Het IJselmeer bij Andijk De punt in de Drentse Aa Twentekanaal bij Enschede (dit innamepunt is wel geregistreerd maar al een aantal jaren buiten gebruik)
1 juni 2008 – 1 maart 2009
22
BDT-glyf.1
Bijlage II
A.
Certificaatoverstijgende adviezen en DOB-shortlisten 2008
Adviezen
Bij 4.1 Voorbereiding en planning d. Voor DOB-criteria voor andere dan glyfosaathoudende middelen en voor niet-chemische methoden wordt verwezen naar de DOB-shortlisten (www.dob-verhardingen.nl en verderop in deze bijlage II). Bij 4.3 Maximaal toegestane gebruikshoeveelheden glyfosaat Streef naar minimaal gebruik van middelen, het quotum volmaken is geen doel op zich. In bepaalde situaties gedragen open verhardingen zich qua afspoeling gelijk aan halfopen verhardingen. Het gaat om gerioleerde open verhardingen waarvan het aannemelijk is dat een groot deel afvloeit naar oppervlaktewater. Pas hier (bij voorkeur) ook het DOB-gebruikscriterium voor halfopen verhardingen toe. b.1 Op open verhardingen (type c verhardingen in bijlage I) waar chemische middelen mogen worden toegepast. Voorwaarde is wel dat de kans op oppervlakkige afspoeling naar oppervlaktewater verwaarloosbaar is, en dit met in achtneming van de 1-meter spuitvrije zone van de insteek van een watergang en niet voorzien van kolken voor de (regen)waterafvoer. c. Optimaliseer de dosering van middelen op basis van glyfosaat. Stem de dosering af op onkruidsituatie (soorten en grootte), weer (paragraaf 4.4) en apparatuur (paragraaf 4.5). Zie bijvoorbeeld advisering via de DOBweerfax, GEWIS of ander door het College van Deskundigen van SMK erkende weerfax of vergelijkbaar adviessysteem (zie ook bijlage I). Doseringen hoger dan 2 % (i.r.t. 150 L spuitvloeistof per ha) alleen toepassen in het najaar ter bestrijding van meerjarige onkruiden. Dit komt overeen met 3 L Roundup evolution per ha. d. Wissel bestrijding middels bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat af met bestrijding middels niet-chemische methoden of andere middelen om kans op resistentie te verkleinen. Bij 4.4 Weersomstandigheden b. Pas bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat niet toe in periodes met temperaturen boven de 25°C, bij windsnelheden boven de 5 m/s (> 4 Bft) en als onkruid zodanig nat is door dauw of regen dat spuitdruppels er af rollen. Gebruik hiervoor een weervoorspelling als onder paragraaf 4.4. Wat betreft bladnat, een negatieve voorspelling op de weerfax of vergelijkbaar systeem mag overruled worden door een positieve waarneming van de uitvoerder ter plaatse. In zo’n geval dient de uitvoerder aantekeningen te maken over de positieve waarneming in log- of spuitboekje en dit t.z.t. aan het dossier van de werkeenheid toe te voegen.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
23
BDT-glyf.1
Bij 4.5 Apparatuur en toepassing h. Stem de inzet van glyfosaat af op het veegbeheer (zie ook paragraaf 2.5). i. Geadviseerd wordt om MCPA alleen pleksgewijs toe te passen worden op verhardingen tegen onkruidsoorten die ongevoelig of weinig gevoelig zijn voor middelen op basis van glyfosaat. Het gaat hier om onkruiden als Heermoes (ongevoelig) en o.a. Weegbree-soorten, Paardenbloem en Varkensgras (weinig gevoelig in afgeharde situaties). Zie voor kompleet overzicht etiket van betreffende middelen of data bases als Gewis online of MLHD online. Het doseringsmaximum voor MCPA is daarbij 50 g a.s. per ha per jaar bij toepassing in combinatie met glyfosaatbevattende middelen.
1 juni 2008 – 1 maart 2009
24
BDT-glyf.1
B.
DOB-Shortlist 2008:
Shortlist 0: Uitgangspunten en Meerjarenplanning Duurzaam Onkruid Beheer verhardingen (DOB) Het uitgangspunt is vergroten van duurzaamheid bij onkruidbeheer op verhardingen. Duurzaamheid betekent een balans tussen effectiviteit, milieueffecten, arbeidsomstandigheden, sociale aspecten en budget. Per eenheid van te beheren terrein zal de beheerder steeds maatwerk moeten leveren binnen de kaders van zijn of haar meerjarenvisie / meerjarenplan. DOB begint dan ook met een plan. Deze DOB-shortlist is een hulpmiddel om te komen tot een meerjarenvisie / meerjarenplan. DOB begint met een meerjarenvisie/-plan onkruidbeheer verhardingen, waarin m.n. beschreven staat hoe om te gaan met: 1. Onkruidpreventie (doelen en wensen m.b.t.) * optimale inrichting ruimte * optimale inzet preventieve methoden * renovatie ongunstige situaties * veegbeheer * ambitie m.b.t. onkruidpreventie 2. Onkruidbestrijding (doelen en randvoorwaarden m.b.t.) * streefbeeld(en) * welke methoden en systemen van toepassing zijn (thermisch, mechanisch, chemisch, geïntegreerd, etc.) * welk budget is beschikbaar * welke randvoorwaarden zijn verder van toepassing 3. Organisatie, uitbestedingvorm, registratie (monitoring) en communicatie 4. Toetsing (evaluatie) van het beleid dient gedaan te worden aan de hand van monitoring onkruidbeelden in de tijd, de inzet van methoden (hoe vaak en hoe intensief) in de tijd en kostprijs per jaar. In shortlist 1 staan DOB-normen voor de inzet van verschillende methoden. Als de kostprijs minder dan 0,10 € per m2 per jaar is, dan is er aanleiding om nader te bekijken of de relatief lage beheerkosten afgewenteld worden op het milieu. Zorg dat u helder hebt hoe u met voorgenoemde 4 hoofdpunten omgaat. Een specifieke handleiding voor opstellen DOBmeerjarenplan is beschikbaar (www.dob-verhardingen.nl). Specifieke informatie over preventie is verkrijgbaar via CROW, via de DOB-informatiemap en via de website. Het meerjarenplan kan tevens dienen als basis voor de certificering volgens het certificatiesysteem Barometer Duurzaam Terreinbeheer. De nieuwe Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden wet van 2007 verplicht tot een planmatige aanpak bij gebruik van deze middelen. © Plant Research International, 9 april 2008
25
Via www.dob-verhardingen.nl kunt u Plant Research International programma’s opvragen om kosten en milieueffecten voor uw beheer door te evalueren c.q. plannen. Voor jaarplanning en operationele planning wordt verder verwezen naar DOBshortlisten 1 en 2. Shortlist 1: Toelichting Doelgroep:
Planners van onkruidbeheer verhardingen (professionele terreinbeheerders).
Doel shortlist:
Richtlijnen en criteria voor de jaarplanning onkruidbestrijding conform het DOB-systeem. De richtlijnen en criteria zijn vooral gericht op zorgvuldig plannen (best practice) van de inzet van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen (herbiciden). De belangrijkste emissiefactoren om rekening mee te houden zijn: (1) neerslag na toediening, (2) hoeveelheid middel, (3) type middel, (4) plaats waar het middel wordt toegediend en (5) toediengswijze. Houd hier dus serieus rekening mee! Zie met name punten 5 tot en met 11 van deze shortlist voor vermindering van deze emissie. De criteria zijn afgeleid uit emissieonderzoek gedaan in de periode 2002 tot en met 2005 aangevuld met Resultaten van milieueffectstudies (vooral de LCA van Saft et al, 2005, i.o.v. NBW-projectgroep OVO). DOB is de basis onder de Barometer Duurzaam Terreinbeheer niveau brons. De DOB-shortlisten worden jaarlijks aangepast als er nieuwe ontwikkelingen of inzichten zijn. In voorjaar 2008 zijn de DOB-shortlisten nader afgestemd op het WG/GA van het meest gebruikte middel op verhardingen. Tevens is een certificatieschema voor toepassing van dit middel op verhardingen door uitvoerende bedrijven ontwikkeld, met DOB-shortlist 2 als basis. Voor preventie bij jaarplanning (veegbeleid), zie punten 4, 8 en 13 in deze shortlist. Voor overige preventie, zie CROW voorbeeldenboek en preventietips op www.dob-verhardingen.nl. Streefbeelden, budget en type bestek liggen vaak meerjarig vast. Onkruidstreefbeelden, milieudoelen en budget zijn het uitgangspunt bij het opstellen van de jaarplanning.
© Plant Research International, 9 april 2008
26
Er worden sinds 2006 in shortlist 1 ook toetsingskaders en criteria gegeven voor milieu-effecten van nietchemische technieken (punten 12 en 13) en voor kostprijs onkruidbestrijding (punt 14). Programma’s voor maatwerkberekeningen op deze thema’s t.b.v. jaarplanning zijn beschikbaar. Shortlist 1: DOB-richtlijnen voor een tactische planning onkruidbeheer op verhardingen 1. Methoden algemeen / Type verhardingen
2. Plattegrond
* Binnen het DOB-systeem kunnen mechanische, thermische, chemische en biologische onkruidbestrijdingmethoden ingezet worden op verhardingen mits wettelijk toegestaan, aantoonbaar effectief (bijv. via veldproeven) en milieuverantwoord (bijv. via een milieueffectstudie). Maatwerk dient door beheerder/opdrachtgever gedaan te worden. * De DOB-criteria gelden voor verhardingen waarvan het aannemelijk is dat neerslag direct via oppervlakkige afspoeling of via een regenwaterafvoersysteem in het oppervlaktewater terecht komt. In de praktijk gaat het voornamelijk om halfopen (bestrating met voegen) en gesloten verhardingen (bijv. asfalt). Open verhardingen (grindpaden, gravel, etc.) dienen binnen DOB behandeld te worden als halfopen verhardingen als er duidelijk regenwater(af)stroming naar oppervlaktewater is. Over het algemeen is dit niet het geval bij open verhardingen. * Wissel methoden en middelen waar mogelijk af om selectie van minder gevoelige onkruidsoorten tegen te gaan. Inzet van niet-chemische methoden draagt bovendien bij aan het realiseren van milieudoelen voor waterkwaliteit in Nederland. * Voor meer informatie over typen verhardingen en uitzonderingen, zie bijlage ‘Definities & Toelichtingen’. * Maak een beheerplanning per werkeenheid. Een werkeenheid is een logische eenheid qua beheer, uitbesteding of inrichting (bijv. een woonwijk, een bedrijven- of industrieterrein, een haven, etc.; max. 50 ha halfopen verhardingen). Kleine eenheden kunnen samengevoegd worden tot één grote eenheid mits de inrichting duidelijke overeenkomsten heeft (dan max. 25 ha halfopen verhardingen). Zie voor details de bijlage ‘Definities & Toelichtingen’. * Geef op een plattegrond van de werkeenheid (dit is verplicht indien bij > 1 ha halfopen verharding per werkeenheid) aan waar geen en waar eventueel wel middelen ingezet mogen worden (pas daarbij criteria 4 11 toe). * Geef de plattegrond aan de aannemer/uitvoerder (verplicht bij > 1 ha halfopen verharding in de werkeenheid). * De beheerder/opdrachtgever bewaart de plattegrond 5 jaar en houdt hem actueel, of delegeert naar aannemer/uitvoerder.
© Plant Research International, 9 april 2008
27
3. Registratie
* Spreek af hoe gerapporteerd wordt aan de terreineigenaar/opdrachtgever door de aannemer/uitvoerder over werkzaamheden en inzet van middelen binnen de werkeenheid (gebruik bijv. DTB-registratiemodule via internet). Middelregistratie is zondermeer verplicht. Het is goede praktijk dat uitvoerders per dag een logboek bijhouden. Kies logische registratie-eenheden. Deze komen doorgaans overeen met werkeenheden (zie punt 2). * Spreek af dat binnen 2 weken na afronding van de werkzaamheden in een werkeenheid het middelgebruik per oppervlakte-eenheid in die werkeenheid schriftelijk of digitaal gerapporteerd wordt. Per kwartaal dient de centrale registratie t.b.v. de managementevaluatie/wettelijke controle/certificering bijgewerkt te zijn. 4. Vegen van straten * Veegbeheer wordt vaak door een derde partij gedaan. Dien een verzoek in bij de vegende instantie om tijdens veegronden straat- en trottoirkolken gericht en zomogelijk intensiever mee te vegen. Streef naar minimaal 3 veegronden per werkeenheid in de periode van april tot en met oktober. * Maak de veegplanning bekend bij de aannemer/uitvoerder van de onkruidbestrijding. Vermijd zo veel mogelijk dat middelen ingezet worden binnen 4 dagen voor of na een intensieve veegbeurt. 5. Ligging t.o.v. * Spuit geen middelen op verhardingen die afspoelen naar een punt in stromend oppervlaktewater dat via een innamepunt open verbinding 10 km stroomopwaarts ligt van een innamepunt voor drinkwaterproductie. Indien oppervlaktewater stroomsnelheid kleiner is dan 0,05 km/uur (0,01 m/s), dan volstaat een afstand van 1 km tot het innamepunt. voor drinkwater Voor een kaart van de innamepunten van drinkwater uit oppervlaktewater in Nederland, zie bijlage ‘Definities & Toelichtingen’. * Pas op deze verhardingen een niet-chemische methode toe of een onkruidbestrijker. 6. Verhardingen * Spuit geen middelen op delen van verhardingen die op minder dan 1 meter afstand van oppervlaktewater langs oppervlakteliggen, zoals stroken van verhardingen langs of bij grachten, kanalen en rivieren. * Pas op deze plaatsen een niet-chemische methode toe of een onkruidbestrijker. water 7. Dijklichamen * Spuit geen middelen op verharde dijklichamen die schuin aflopen naar rijkswater zoals een meer, rivier, havenwater of kanaal. Hanteer bovendien een spuitvrije zone van 1 m vanaf insteek. * Pas op deze plaatsen een niet-chemische methode toe of een onkruidbestrijker.
© Plant Research International, 9 april 2008
28
8. Straat- en trottoirkolken
9. Kans op neerslag
* Zonder gericht veegbeheer (zie punt 4, bij minder dan drie veegbeurten per seizoen): Hanteer een spuitvrije zone van 1 m rondom straat- en trottoirkolken. Pas in deze zone een niet-chemische methode toe of een onkruidbestrijker. * Met gericht veegbeheer (zie punt 4; drie of meer gerichte veegbeurten per seizoen waarvan onkruidgroeiremming rondom kolken verwacht mag worden): Geef opdracht aan aannemer/uitvoerder tot extra terughoudendheid bij het spuiten van middelen in de buurt van straat- en trottoirkolken. Zorg ervoor dat: - de aannemer de noodzaak van deze terughoudendheid onderschrijft en expliciet overbrengt aan uitvoerend personeel, - de uitvoerder optimaal gebruik maakt van technische ontwikkelingen om middel selectief op het onkruid te krijgen (door te werken met onkruidbestrijker, selector, sensor-gestuurde spuittechniek) en zo min mogelijk op de verharding, - de spuitlans zorgvuldig gebruikt wordt (m.a.w. deze niet gebruikt wordt om snel en van afstand onkruiden te bespuiten), - middel niet direct in de kolk terecht komt tijdens de toediening. * Neerslagcriteria zijn gespecificeerd per toedieningtechniek (zie methodentabel in bijlage ‘Definities & Toelichtingen’ en shortlist 2). Hieronder staan de criteria voor de standaard spuittechnieken. * Spuit geen herbiciden indien voor de betreffende werkdag en binnen 24 uur meer dan 1 mm neerslag voorspeld wordt en de kans op neerslag meer dan 40 % is. Raadpleeg een lokaal, actueel en erkende weervoorspelling (bijv. DOB-weerfax, zie www.dob-verhardingen.nl onder weerfax). Voor meer details, zie bijlage Definities & Toelichtingen. Aanvullend op de voorspelling mogen radarbeelden (www.buienradar.nl) of vergelijkbare adviessystemen gebruikt worden om te zien of er in de loop van de dag verandering zijn t.o.v. de voorspelling met mogelijk consequenties voor de uitvoering. Afwijkingen dienen geregistreerd te worden (via print van radarbeelden of een notitie in logboek met verloop, datum en tijdstippen). * Voor technieken met verbeterde selectiviteit van toediening gelden 15 of 6 uur droogtijd i.p.v 24 uur (zie shortlist 2). * Het is aan te bevelen de aannemer/uitvoerder alternatief werk aan te bieden voor ‘ongustig spuitweer’ dagen dan wel ruimte te bieden om niet-chemische methoden in te zetten. * Voor niet-chemische technieken gelden geen neerslagcriteria. Borstelwerk kan zelfs profiteren van neerslag.
© Plant Research International, 9 april 2008
29
10. Herbiciden
11. Grondwaterbeschermingsebieden 12. Thermische methoden 13. Borstelen
14. Toetsing kosten op duurzaamheid
* Minimaliseer het gebruik aan middel. Er gelden DOB-criteria voor maximaal gebruik. Hiervoor dient men op de eerste plaats het areaal halfopen verhardingen binnen de werkeenheid te weten waarop men onkruid wil beheren. Hiervan dient men af te trekken het areaal waarop men geen chemische onkruidbestrijding wil doen, met uitzondering van geïsoleerde delen vanuit punt 6, 7 en 8. Het areaal gesloten verhardingen (zoals asfalt) binnen de werkeenheid mag niet meegeteld worden bij de bepaling van maximaal toegestaan gebruik. Soms dienen open verhardingen als halfopen beschouwd te worden. - glyfosaat: 720 gram a.s. per ha halfopen verharding per jaar (dit is 2 L Roundup evolution) en 360 gram a.s. per ha halfopen verharding per werkronde. - MCPA: 50 gram a.s. per ha per jaar, alleen pleksgewijs tegen probleemonkruiden zoals Heermoes. - overige middelen: glufosinaat-ammonium is toegestaan op verhardingen van niet-openbare terreinen. DOBcriteria voor dit middel staan onder punt 11 en in shortlist 2 onder punt 6. Andere middelen zijn niet toegestaan binnen DOB op halfopen en gesloten verhardingen. * In grondwaterbeschermingsgebieden geen MCPA en glufosinaat-ammonium gebruiken op halfopen verhardingen vanwege kans op uitspoeling van deze middelen naar grondwater (berekening milieumeetlat). Voor glyfosaat gelden in deze gebieden geen specifieke inperkingen voor dit middel anders dan die onder punten 5 - 10. Check lokale verordeningen! * Het betreft hier de methoden Branden en Heet water. Als deze methoden binnen een jaar vaker dan 4 keer volvelds worden ingezet, ontstaat een ongunstig milieueffectplaatje a.g.v. energieverbruik en emissies (zie LCA-studie). Pas combinaties van methoden toe als deze methoden vaker dan 4 keer volvelds ingezet zouden moeten worden. Branden niet toepassen bij brandbare objecten. * Het is aan te bevelen aan het einde van het seizoen een intensieve veeg- of borstelbeurt te doen in de werkeenheid, zodat de verharding schoon de winter ingaat. * Als Borstelen binnen een jaar vaker dan 4 keer volvelds wordt ingezet, ontstaat een ongunstig milieueffectplaatje (zie LCA-studie). Pas combinaties van methoden toe als de methoden vaker dan 4 keer volvelds ingezet zouden moeten worden. * De kosten van onkruidbestrijding hangen af van diverse factoren, zoals gewenst streefbeeld, de toegepaste methoden, het type verharding, verkeer en hoeveelheid obstakels. Selectie op laagste kostprijs geeft aanleiding tot afwentelen van kosten op het milieu. Het is aan te bevelen om uw kostprijs te toetsen aan kostprijscijfers in uw omgeving en van vergelijkbare terreinen. In 2005/2006 zijn kostprijzen door NBWprojectgroep OVO geëvalueerd. De volgende kostprijsinformatie is daaruit beschikbaar: - DOB met herbiciden (geïntegreerd): vanaf 0.06 – 0.12 € per m2 per jaar. - DOB zonder herbiciden: vanaf 0.15 € per m2 per jaar. Voor meer details, zie kostenstudie NBW OVO-projectgroep en rekenprogramma’s op www.dobverhardingen.nl.
© Plant Research International, 9 april 2008
30
Shortlist 2: Toelichting Doelgroep:
Aannemers/uitvoerders van chemische onkruidbestrijding op verhardingen
Doel:
Richtlijnen voor de toepasser van chemische bestrijdingsmiddelen volgens het DOB-systeem De kans op emissie wordt vooral bepaald door: (1) wanneer en hoeveel gaat het regenen, (2) de hoeveelheid gebruikte bestrijdingsmiddel en toedieningswijze, (3) het type bestrijdingsmiddelmiddel en (4) op welke plaats wordt het toegediend (wel of niet gerioleerde bodem, waar ligt oppervlaktewater, etc.). Wees hier alert op! Vraag om duidelijke instructies van de opdrachtgever. De basis onder de DOB-criteria is emissieonderzoek gedaan in de periode 2002 tot en met 2005 aangevuld met milieueffectenonderzoek (o.a. LCA van Saft et al, 2005 i.o.v. OVO-projectgroep). DOB is de basis onder Barometer Duurzaam Terreinbeheer niveau brons. De DOB-shortlisten worden jaarlijks aangepast als er nieuwe ontwikkelingen of inzichten zijn. In voorjaar 2008 zijn de DOB-shortlisten nader afgestemd op het WG/GA van het meest gebruikte middel op verhardingen en op het certificatieschema voor de toepassing van dit middel opverhardingen door uitvoerende bedrijven. DOB-Shortlist 2 uit 2006 is basis onder dat certificaat. Tevens zijn nieuwe inzichten verwerkt. Inzet van niet-chemische methoden draagt bij aan het realiseren van milieudoelen voor waterkwaliteit in Nederland. Kies daarom waar mogelijk ook voor niet-chemische methoden. DOB-criteria voor nietchemische methoden staan alleen in shortlist 1. DOB stelt echter vooral beperkingen aan chemiegebruik op verhardingen omdat dat op dit moment de meest gebruikte vorm van bestrijding is en te veel afspoeling van middel naar oppervlaktewater geeft. Globaal kan gesteld worden dat als niet-chemische methoden binnen een jaar vaker dan 4 keer volvelds worden ingezet, er een ongunstig milieueffectplaatje ontstaat.
© Plant Research International, 9 april 2008
31
Shortlist 2: Inzet van bestrijdingsmiddelen op de plaatsen waar dit volgens Shortlist 1 ‘DOB-richtlijnen terreineigenaar’ is toegestaan Algemeen
1. Apparatuur en middelen
2. Vullen spuittanks en reinigen
3. Afstellen spuiten
* De DOB-richtlijnen en criteria gelden voor verhardingen waarvan het aannemelijk is dat neerslag direct via oppervlakkige afspoeling of via een regenwaterafvoersysteem in het oppervlaktewater terecht komt. In de praktijk gaat het voornamelijk om halfopen (bestrating met voegen) en gesloten verhardingen (bijv. asfalt). Open verhardingen (grindpaden, gravel, etc.) dienen binnen DOB behandeld te worden als halfopen verhardingen als ze gedraineerd zijn of en/of er veel regenwater naar oppervlaktewater afstroomt. Over het algemeen is dit niet het geval bij open verhardingen. * Per januari 2007 zijn de DOB-criteria voor glyfosaat wettelijk verplicht (zie Wg/GA) wanneer dit middel op halfopen en gesloten verhardingen wordt toegepast. * Voor meer informatie over typen verhardingen, zie bijlage ‘Definities & Toelichtingen’ en shortlist 2 punt 10. * Gebruik alleen selectieve toedieningstechnieken (zoals sensorgestuurde spuitsystemen, onkruidbestrijker, en schijfvernevelaars mits selectief toegepast, spuitlans, selector) conform WG/GA van de middelen. Voor een uitgebreid overzicht, zie pagina 5 en voorgenoemde bijlage (met definitie moeilijk bereikbare plaats). * Laat spuitapparatuur 3-jaarlijks keuren op SKL-eisen of vergelijkbaar (uitgezonderd spuitlans en schijfvernevelaar). * Binnen DOB mogen alleen glyfosaat en MCPA op halfopen verhardingen van openbare terreinen gebruikt worden. Streef naar minimaal gebruik. Op niet-openbare terreinen mag onder bepaalde omstandigheden ook glufosinaat-ammonium op dit soort verhardingen gebruikt worden (zie punt 10). * Apparatuur alleen vullen met middel op plaatsen waar geen kans is op afspoeling (bijv. op half- of onverharde bodem > 10 m van oppervlaktewater) of op een speciaal tegen puntemissie ingerichte vulplaats. Gebruik bij voorkeur leidingwater bij het vullen van apparatuur. Voorkom puntemissie als oppervlaktewater gebruikt wordt in spuitapparatuur. * Verzamel en behandel lege materialen en spoelwater zorgvuldig. Voer ze af volgens de wettelijke richtlijnen. * Vloeistof dat vrijkomt bij reinigen of wassen van apparatuur mag niet geloosd worden op riool of oppervlaktewater. * Zorg voor goede afstelling van de apparatuur. Stel spuiten en schijfvernevelaars zo af dat fijne druppels goed kunnen hechten aan onkruid (raadpleeg handleidingen van de systemen voor optimale dopkeuze). Calibreer jaarlijks de apparatuur aan het begin van het seizoen en controleer regelmatig visueel de spuitdoppen en het functioneren van het systeem (bijv. iedere week bij intensief gebruik). * Spuit niet op nat onkruid. Spuitvloeistof mag niet van het onkruid druipen als gevolg van natte bladeren. * Gebruik zo veel mogelijk een beschermkap rondom de spuitdoppen of schijfvernevelaars van voertuiggedragen systemen om druppeldrift tegen te gaan.
© Plant Research International, 9 april 2008
32
4. Toediening middelen en emissiegevoelige plaatsen als straatkolken e.d.
* Pas alleen herbiciden toe op door de beheerder aangewezen plaatsen. Vraag de beheerder/opdrachtgever om een actuele plattegrond met instructies (verplicht bij > 1 ha halfopen verharding in de werkeenheid). Er mag niet gespoten worden binnen 1 m afstand van insteken van taluds of verharde kades bij oppervlaktewater en er dient rekening gehouden te worden met straatkolken, grondwaterbeschermingsgebieden en drinkwaterwinning. * Spuit geen herbiciden op verhardingen die afspoelen naar een punt in stromend oppervlaktewater dat via een open verbinding 10 km stroomopwaarts ligt van een innamepunt voor drinkwaterproductie. Indien stroomsnelheid kleiner is dan 0,05 km/uur (0,01 m/s), dan volstaat een afstand van 1 km tot het innamepunt. Voor een kaart van de innamepunten van drinkwater uit oppervlaktewater in Nederland, zie bijlage ‘Definities & Toelichtingen’. Pas op deze verhardingen een niet-chemische methode toe of een onkruidbestrijker. * Stem inzet van herbiciden af op het veegbeheer in het gebied. Niet spuiten binnen 4 dagen vóór of na een intensieve veegbeurt. * Pas rijsnelheid tijdens spuiten aan zodat kans op spuiten naast onkruidplanten minimaal is. Maximum snelheid bij emissiekritische plaatsen als kolken en oppervlaktewater is 10 km per uur. Snelheid 6 – 8 km per uur heeft voorkeur. * Afhankelijk van het veegbeheer gelden in de 1-m zones rondom straat- en trottoirkolken voor regenwaterafvoer specifieke regels. Stem dit af met de opdrachtgever/beheerder. Middel mag niet direct in kolken gespoten worden. Aan gebruik van spuitlans worden specifieke beperkingen gesteld (alleen op moeilijk bereikbare plaatsen en terughoudend gebruiken (zie ook Bijlage ‘Definities en Toelichtingen’ en shortlist 1).
© Plant Research International, 9 april 2008
33
5. Dosering glyfosaat
6. Overige (hulp)middelen / herbiciden
* Streef naar minimaal gebruik. Op jaarbasis niet meer dan 720 g glyfosaat per ha halfopen verhardingen toepassen en per werkronde niet meer dan 360 g glyfosaat per ha halfopen verharding (respectievelijk 2 en 1 L Roundup evolution). Het maximale gebruik dient afgestemd te zijn op het areaal halfopen verhardingen dat op chemische wijze beheerd wordt. Voor details, zie bijlage ‘Definities en Toelichtingen’. Delen van open verhardingen die afspoelen naar oppervlaktewater dienen als halfopen verhardingen beschouwd te worden (zie ook punt 10). Voor gesloten verhardingen met scheuren en onkruid gelden criteria als voor halfopen verhardingen. * Stem de dosering af op de onkruid- en weersituatie, de toedieningtechniek en overige afspraken. Een tankconcentratie van 2% Roundup Evolution is effectief bij normale omstandigheden en een spuit afgesteld op een spuitvolume van 100-150 l/ha. De DOB-weerfax geeft aan wanneer de dosering verlaagd kan worden op basis van weersomstandigheden. Bij gunstige omstandigheden (groeizaam weer, onkruid normaal gevoelig, < 5 cm en niet-afgehard) kan 1 - 1,5% toegepast worden. Stop de toepassing bij temperaturen op 1.5 m > 25 °C en windsnelheden > 5 m/s (> 4 Bft). * Pas in het voorjaar geen concentratie hoger dan 2% toe tegen meerjarige onkruiden (het najaar is geschikter voor bestrijding meerjarig onkruid). Alleen pleksgewijs en in het vroege najaar 3 % toepassen tegen meerjarig onkruid. * Bij water harder dan 12 °D (ca 2 mMol Ca+Mg) ontharden met een gelijke hoeveelheid ammoniumsulfaat. Gebruik voor het vullen van de spuittank bij voorkeur leidingwater. Voor details hardheid water, zie www.dob-verhardingen.nl. * MCPA mag alleen pleksgewijs ingezet worden tegen probleemonkruiden als Heermoes. MCPA en glyfosaat niet standaard mengen. Gebruiksmaximum MCPA is 50 gram actieve stof per ha halfopen verharding per jaar. * Glufosinaat-ammonium mag alleen ingezet worden op niet-openbare bedrijventerreinen. Het maximum gebruik vanuit DOB voor dit middel is gelijk aan dat van glyfosaat (zie punt 5), echter alleen als vervanging van glyfosaat en alleen in de periode tussen 1 maart en 1 september (vanwege grotere kans op uitspoeling in najaar en winter). * MCPA en glufosinaat-ammonium niet in grondwatersbeschermingsgebieden gebruiken. Check lokale verordeningen. * Andere middelen zijn niet toegestaan binnen DOB op halfopen en gesloten verhardingen. * Hulpstoffen alleen toepassen als daar aanleiding toe is, ze wettelijk toegestaan zijn en er milieuvoordeel is. * Voor uitzonderingen zie punt 10.
© Plant Research International, 9 april 2008
34
7. Weersverwachting: Wel of niet spuiten?
8. Onkruidbestrijker, schijfvernevelaar 9. Registratie
10. Uitzonderingen
* Voor standaard spuittechnieken: spuit geen herbiciden als binnen 24 uur meer dan 1 mm neerslag voorspeld wordt en de kans op neerslag meer dan 40 % is. Raadpleeg een lokaal, actueel en erkende weervoorspelling (bijv. DOB-weerfax met voorspelling voor komende 2 dagen, zie www.dob-verhardingen.nl onder weerfax). Aanvullend op de voorspelling mogen radarbeelden (www.buienradar.nl) of vergelijkbare adviessystemen gebruikt worden om te zien of er in de loop van de dag verandering zijn t.o.v. de voorspelling met mogelijk consequenties voor de uitvoering. Afwijkingen dienen geregistreerd te worden (via print van radarbeelden of een notitie in logboek met verloop, datum en tijdstippen). * Voor technieken met verbeterde selectiviteit van toediening gelden 15 of 6 uur droogtijd i.p.v voorgenoemde 24 uur (zie voor details de methodentabel op pagina 6 en bijlage ‘Definities en Toelichtingen’). * Doseringsmaxima: zie punten 5 en 6. * * Neerslagcriteria: onkruidbestrijker 6 uur droogtijd en schijfvernevelaar 24 uur droogtijd. * Maak notities in een logboek of vergelijkbaar over de gebruikte middelen op iedere toepassingsdag, zoals ook aangeven in shortlist 1 (methoden, wanneer, waar, weer, gebruikte hoeveelheid middel per werkeenheid, wie doet of doen het werk). Noteer ook als er afgeweken is van de geplande werkwijze. * Rapporteer uiterlijk binnen 2 weken na afronding van de werkzaamheden in een werkeenheid het middelgebruik in die werkeenheid schriftelijk of digitaal aan de coördinator binnen uw bedrijf of aan de beheerder/opdrachtgever. Per kwartaal dient de centrale registratie t.b.v. de managementevaluatie/wettelijke controle/certificering bijgewerkt te zijn. * Een registratie-eenheid is een logische werkeenheid zoals één of enkele woonwijken, één of enkele bedrijventerreinen, een groot industrieterrein, een havengebied, etc. Voor invulling werkeenheden, zie bijlage ‘Definities en Toelichtingen’. * Er zijn twee uitzonderingen op de DOB-criteria voor glyfosaatgebruik op verhardingen: 1. Wanneer veiligheidsvoorschriften verplichten tot bestrijding en chemische bestrijding de enige mogelijkheid is. Er moet dan wel aangetoond worden dat veiligheidsvoorschriften dwingend zijn. 2. Open verhardingen (niet-verharde bodems, grindvelden, gravel, spoorbanen) die niet afstromen naar oppervlaktewater. * Streef ook hier naar minimaal gebruik (probeer binnen 1440 gram glyfosaat (4 L Roundup evolution) per ha verharding per jaar te blijven, dit is het criterium in Barometer Duurzaam Terreinbeheer voor open verhardingen).
* Voor methodentabel, zie bijlage I punt 6
© Plant Research International, 9 april 2008
35