OBSERVATORIUM VOOR GEZONDHEID EN WELZIJN BRUSSEL
OBSERVATOIRE DE LA SANTE ET DU SOCIAL BRUXELLES
BRUSSELS ACTIEPLAN ARMOEDEBESTRIJDING 2012 Jongeren in transitie … Volwassenen in wording
Luik III: Adviezen uitgebracht in het kader van het opstellen van het Brussels actieplan armoedebestrijding 2012
INLEIDING
INLEIDING Met het oog op het opstellen van het Brussels actieplan armoedebestrijding 2012 organiseerde de permanente interkabinettenwerkgroep een adviesprocedure. Verschillende adviesorganen werden gevraagd naar hun analyse van de armoedeproblematiek bij Brusselse jongvolwassenen en hun advies voor het opstellen van het actieplan armoedebestrijding rond deze problematiek. De adviesraden werd gevraagd hun advies op te stellen rond de volgende drie vragen: (1) Welke zijn voor u de voornaamste mechanismen of factoren die jongeren kwetsbaar maken in de overgang naar volwassenheid en hen in armoede doen belanden? (2) Wat is of welke zijn voor u de prioriteit(en) in de uitwerking van het Brussels actieplan armoedebestrijding 2012 rond jongvolwassenen? Welke aanbevelingen kan u op dit vlak formuleren? (3) Hoe evalueert u de impact van het bestaande beleid, op de verschillende beleidsdomeinen, op de armoede bij Brusselse jongvolwassenen? De volgende adviesraden stuurden een advies door: De Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; De Adviesraad Gezondheids- en Welzijnszorg van de GGC (Bureau van de Commissie voor Gezondheidszorg en de Afdeling sociale dienstverlening van de Commissie voor Welzijnszorg); Een ruime selectie adviesfora van de VGC: het Lokaal OverlegPlatform secundair onderwijs, de sportraad, ad hoc werkgroep kinderopvang, ad hoc werkgroep buitenschoolse kinderopvang, werkgroep opleiding tot werken, adviesraad gezondheid, adviesraad welzijn, cultuurraad, jeugdraad, advieswerkgroep sociaal-cultureel werk, adviesraad etnisch-culturele minderheden; De Conseil Consultatif bruxellois francophone de l’aide aux personnes et de la santé van de COCOF ; De Gewestelijke Ontwikkelingscommissie ; De Brusselse OCMW’s ; Het Forum bruxellois de lutte contre la pauvreté Het Gemeenschappelijk Daklozenfront Voorliggend document herneemt de integrale adviezen van deze adviesorganen. INHOUD: INLEIDING ................................................................................................................................................ 1 1.
ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST .................... 2
2.
ADVIESRAAD GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG GGC ................................................................. 13
3.
ADVIESRADEN VGC ........................................................................................................................ 16
4.
CONSEIL CONSULTATIF BRUXELLOIS FRANCOPHONE DE L’AIDE AUX PERSONNES ET DE LA SANTÉ 23
5.
GEWESTELIJKE ONTWIKKELINGSCOMMISSIE ................................................................................ 25
6.
DE BRUSSELSE OCMW’S ................................................................................................................ 29
7.
HET OCMW VAN ANDERLECHT – DIENST 18/24 JAAR .................................................................. 44
8.
FORUM BRUXELLOIS DE LUTTE CONTRE LA PAUVRETÉ ................................................................ 52
9.
GEMEENSCHAPPELIJK DAKLOZENFRONT BRUSSEL ....................................................................... 57
1
ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
1. ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Dit advies werd voorbereid door de gezamenlijke Commissies « Economie- WerkgelegenheidFinanciën-Fiscaliteit » en « Diversiteit, Gelijkheid van kansen en Armoede » van de Raad tijdens de zittingen van 14 februari en 1 maart 2012, en werd vervolgens tijdens zijn Plenaire zitting van 15 maart 2012 goedgekeurd.
1.1 Algemene beschouwingen De Raad verheugt zich erover dat het Brussels Plan Armoedebestrijding zich op de jongeren toespitst. In zijn advies van 28 oktober 2010 betreffende het Actieplan 2010 maakte hij zich immers de bekommernis van dit Rapport eigen : « meer aandacht schenken aan kinderen en jongeren is een belangrijke sleutel voor een preventief beleid inzake armoedebestrijding ». Omdat, zoals het « kader » dat door het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn in de aanhangigmakingsbrief van dit advies wordt beschreven, het aangeeft « het een leeftijdscategorie betreft die sterk oververtegenwoordigd is in de Brusselse bevolking, maar bovendien een bijzonder kwetsbare bevolkingsgroep die vaak verschillende problematieken en achterstellingen cumuleert ». Deze leeftijdscategorie is niet alleen oververtegenwoordigd in de Brusselse bevolking1, ze is dit ook bij de werklozen2. In Brussel heeft één derde (32 %) van de jongeren van 15-24 jaar die zich op de arbeidsmarkt bevinden geen baan en is werkloos. In sommige wijken (gemeenten) schommelt de jeugdwerkloosheid rond 40 %. De Raad wil erop wijzen dat de inschakeling van jongeren een aangelegenheid is waaraan de sociale partners een bijzondere aandacht hebben besteed en nu nog altijd besteden. Het is vanuit deze invalshoek dat zij een aantal algemene beschouwingen willen formuleren, alvorens het antwoord op de vragen te geven. Zich baserend op de analyse van de verschillende « maatregelen ter bevordering van de inschakeling van recente schoolverlaters op de arbeidsmarkt », verricht door de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven3, is de Raad van mening dat de inschakeling op de arbeidsmarkt voor jongeren een bijzonder moeilijk traject kan zijn, vooral in de huidige weinig gunstige economische context. In de slechte levensomstandigheden4 waarin deze jongeren vaak leven of hebben geleefd, zijn deze « onvoldoende gewapend » om het hoofd te bieden aan de adolescentie en om te beginnen met « de meest delicate overgang (…), een overgang die elkeen in staat zou moeten stellen om zijn plaats te 1
« In de loop van de laatste jaren konden we in het Brussels Gewest een sterke groei van de bevolking op beroepsactieve leeftijd vaststellen. In 2009 tellen we 226.217 jongeren van 15 tot 29 jaar, een vermeerdering van 12,8% tussen 2000 en 2009. De toename is iets sterker bij de leeftijdsgroep van 25 tot 29 jaar (14,8%) » in « Statistisch portret van de Brusselse jongeren bij hun toetreding tot de arbeidsmarkt », Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, februari 2011. 2 Ibidem 3 Gezamenlijk advies NAR/CRB, nr. 1.702 betreffende de maatregelen ter bevordering van de inschakeling van recente schoolverlaters op de arbeidsmarkt, 7 oktober 2009. 4 Opgesomd door Hoofdstuk V van het Tweejaarlijks verslag 2010-2011 van het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, blz. 105 : « de stress die veroorzaakt wordt door armoede, door ongezonde, te kleine en te luidruchtige huizen en de gevolgen daarvan voor het huiswerk, de frequente verhuizingen, de slaap, de hygiëne enzovoort. Bij al die problemen komt dan ook nog eens dat die kinderen vaak weinig mogelijkheid tot ontspanning en hobby’s hebben ».
2
ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
vinden in een maatschappelijk discours en om zich opnieuw in de maatschappelijke structuur te integreren »5. Deze vaststelling wordt des te meer bewaarheid bij de meest kwetsbare jonge werkzoekenden, zoals laaggeschoolde jongeren, jongeren van vreemde origine waaronder in het bijzonder de nieuwkomers, evenals jongeren met een beperking. Tevens bestaat er een niet zo gunstige voorwaarde voor de beroepsinschakeling van kwetsbare Brusselse jongeren, met name te weinig tewerkstellingsmogelijkheden6. De bijzonder moeilijke situatie van jongeren op de arbeidsmarkt in Brussel is een hoofdbekommernis van de Raad. Om die reden heeft hij in januari 2008 samen met de Brusselse Hoofdstedelijke Regering een Actieplan voor de Jongeren, evenals een kaderakkoord aangenomen7. En ook al gaan « de moeilijkheden waarmee Brusselse jongeren geconfronteerd worden in de overgang naar volwassenheid, een cruciale transitieperiode waarin de overgang wordt gemaakt van minderjarigheid naar een leven op eigen kracht »8 veel verder dan de tewerkstellingssfeer, gezien het bestaansonzekerheidsproces het resultaat is van verschillende factoren in Brussel, zoals discriminatie in het onderwijs, bij tewerkstelling, huisvesting en mobiliteit of de genderkwesties en de toegang tot cultuur/culturen, toch zal de Raad het vervolg van dit advies toespitsen op de beroepsovergang. Hij laat het aan de andere geraadpleegde adviesinstanties over om zich in hun eigen bevoegdheidssfeer uit te drukken over de andere problematische aspecten van de overgang van de adolescentie naar het zelfstandig volwassen leven. Niettemin maakt de Raad zich de bekommernis van de Brusselse beleidsmakers eigen om « een transversaal actieplan op te stellen dat de armoedeproblematiek bij jongvolwassenen aanpakt op de verschillende beleidsdomeinen van de verschillende overheden »9. In een vorig advies had de Raad erop gewezen dat het van belang is om de oorzaken van de armoede aan te pakken en om gelijklopend de symptomen en de gevolgen van de armoede te bestrijden. Hij staat dan ook positief tegenover het voornemen om, eveneens in het kader van dit Actieplan voor de Jongeren, « de structurele mechanismen die ongelijkheid creëren aan te pakken »10.
5
Pascale Jamoulle en Jacinthe Mazzocchetti, « Adolescences en exil », Academia L’Harmattan, 2011, blz. 328. Working Paper van Marion Englert en Robert Plasman van het DULBEA, « Le chômage à Bruxelles : quelles spécificités par rapport au chômage urbain en Europe ? », december 2011. 7 http://www.esr.irisnet.be/site13/plone/besoc/documents/2.%20Actieplan_jongeren.pdf/view 8 Aanhangigmakingsbrief 9 Ibidem. 10 Ibidem. 6
3
ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
1.2 Bijzondere beschouwingen 1.2.1 Welke zijn voor u de voornaamste mechanismen of factoren die jongeren kwetsbaar maken in de overgang naar volwassenheid en hen in armoede doen belanden ? In de globale analyse van de armoede bij jongeren is het van belang om rekening te houden met de structurele reproductiemechanismen of -factoren voor sociale ongelijkheden die zich vóór en na de onderzochte overgangsperiode voordoen. Zo zal het voor de jongere in plaats van in armoede te « belanden » vaker moeilijker zijn om zich los te maken van een situatie van armoede, van een (gebrek aan) toekomstvisie en van een tekort aan mogelijkheden, zoals hij dit in het kader van zijn familiale en maatschappelijke omgeving heeft gekend. De overgang in een op die leeftijd verschillende gezinssituatie kan bovendien sommigen in de armoede doen belanden : jongeren die werken en ouders zijn, jonge vrouwen die hun familie ontvluchten, jongeren die met echtelijk geweld te maken hebben en situaties van jonggetrouwden die zeer vlug scheiden. De Raad benadrukt dat de flexibilisering en de destabilisatie van de beroepstrajecten (onzekere overeenkomsten en vergoedingen, afwisselende periodes van tewerkstelling/werkloosheid/opleiding) het voor heel wat jongeren moeilijk maken om een echt sociaal statuut te verkrijgen, waaraan sociale rechten zijn verbonden11. Volgens de Raad brengt de moeilijkheid om een echt sociaal statuut te verkrijgen moeilijkheden met zich mee die niet rechtstreeks met de arbeidsmarkt te maken hebben, maar die de mechanismen voor sociale uitsluiting en armoede versterken (toegang tot een fatsoenlijke en betaalbare woning, toegang tot energie, tot bankleningen, ouderschapskosten, enz.). De Raad wijst er echter op dat de NAR/CRB in hun opvolging van het gezamenlijk advies nr. 1.770 betreffende de maatregelen ter bevordering van de inschakeling van recente schoolverlaters op de arbeidsmarkt - alternerend leren hebben gewerkt aan een harmonisering van de verschillende overeenkomsten die leren en werken afwisselt, en aan een gezamenlijk sociaal zekerheidsstatuut voor de stelsels van alternerend leren, wat de werknemers van deze vormen van alternerend leren bij de tenuitvoerlegging van het voornoemde advies een echt « sociaal statuut » zal verlenen. De Raad heeft zich herhaaldelijk uitgedrukt over de mechanismen die zich bij het fenomeen van armoede en bestaansonzekerheid voordoen, waarbij hij heeft herinnerd aan de centrale rol van de sociale zekerheid en van de bestrijding van discriminaties (huisvesting, onderwijs en tewerkstelling) om armoede tegen te gaan. De antwoorden van de Raad op de gestelde vraag spitsen zich toe op de mechanismen die armoede en bestaansonzekerheid veroorzaken en die zich tijdens de overgangsperiode tussen school/opleiding en het beroepsleven voordoen.
11
Gezamenlijk advies NAR/CRB nr. 1.770 betreffende de maatregelen ter bevordering van de inschakeling van recente schoolverlaters op de arbeidsmarkt - alternerend leren, opvolging van advies nr. 1.702 van 25 mei 2011.
4
ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
Een onderwijsstelsel dat de sociale ongelijkheid bestendigt en dat niet aan de Brusselse specifieke eigenschappen is aangepast In zijn vorige bijdragen12 heeft de Raad zich herhaaldelijk uitgedrukt over de periode vóór de overgang van school/opleiding naar het beroepsleven, met name de school zelf, met inbegrip van het basisonderwijs. Hij benadrukt13 nog steeds het belang van het onderwijs als essentiële hefboom in de armoedebestrijding. Hij dringt aan op de cruciale rol van de school om iedereen van dezelfde troeven te voorzien om zichzelf te ontplooien en een toekomst op te bouwen. De Raad blijft het betreuren dat de realiteit van het onderwijsstelsel op dit vlak in België, en in het bijzonder in Brussel, sociaal ongelijk is. Het is niet opgewassen tegen de sociaaleconomische uitdaging van de multiculturaliteit en van de specifieke moeilijkheden van immigratie, ongeacht deze zeer recent of al veel vroeger heeft plaatsgevonden. Het onderwijs slaagt er niet in om de sociale ongelijkheden te doen verdwijnen en wordt al te vaak gekenmerkt door een vroegtijdige en stigmatiserende heroriëntering van jongeren uit achtergestelde gezinnen naar studierichtingen door uitsluiting of die op zijn minst zo worden aangevoeld. De keuze van de vorm en de inhoud van het onderwijs wordt bij jongeren met moeilijkheden vaak gemaakt na een opeenstapeling van tegenslagen. Het wordt een standaardkeuze die in dat opzicht geen ondersteuning biedt om in het beroepsleven te slagen. In verband met de beroepsopleiding stelt de Raad vast dat deze zich vaak als een inhaalmaatregel aandient. Buiten de schoolomgeving biedt ze de jongeren de mogelijkheid om aan de hand van een praktischere benadering een beroep onder de knie te krijgen. Ze kan een brug naar het beroepsleven slaan. Niettemin tast de moeilijkheid voor jongeren uit achtergestelde gezinnen die geen beroep kunnen doen op een netwerk14 om een stageplaats te vinden die hen in staat stelt om naast andere mechanismen een eerste werkervaring op te doen die nauw samenhangt met het beroepsleven, deze vorm van overgang aan. Tevens benadrukt de Raad het probleem dat door het huidig en toekomstig tekort aan leerkrachten en beschikbare plaatsen in de scholen in het Brussels Gewest wordt gesteld. Dit tekort kan de ongelijke toegang tot een kwaliteitsvol onderwijs voor elkeen alleen maar versterken. Voor de Raad moet een investering in de structuren voor peuteropvang en de kleuterschool die toegankelijk zijn voor jonge ouders opdat ze met name kunnen werken en een opleiding volgen, als een prioriteit worden beschouwd.
Een tekort aan banen voor jongeren De Raad benadrukt het feit dat het tekort aan voor jonge Brusselaars toegankelijke banen op de Brusselse arbeidsmarkt een fenomeen met zich meebrengt waarbij er trapsgewijs onder het niveau wordt gewerkt, wat nadelig is voor zowel geschoolde jongeren die deze banen aannemen, als voor de lager geschoolden die vaak van de arbeidsmarkt worden uitgesloten. Hij wijst erop dat de Brusselse jongeren moeilijk toegang hebben tot de openbare tewerkstelling. 12
13 14
Advies van 17 februari 2011 betreffende het Verslag over bestaansonzekerheid, armoede, sociale uitsluiting en ongelijke toegang tot de rechten, 2009, meer in het bijzonder punt II. « Recht op onderwijs, studieoriëntering : herwaardering van competenties of versterking van ongelijkheden ? ». Zoals in het gezamenlijk advies nr. 1755 van 21.12.10 van de NAR en de CRB. Dit geldt eveneens voor het vinden van een baan die in overeenstemming is met de kwalificaties. De Raad denkt ook aan het ontbreken van netwerken die het toelaten om een baan te vinden binnen de kwalificaties die men heeft verworven.
5
ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
De discriminaties Het recente rapport van Eurostat 201215 is verpletterend voor België. Het duidt België aan als de meest discriminerende Staat van de Unie ten overstaan van immigranten, waar de inkomensverschillen tussen immigranten en niet-immigranten de grootste zijn en als het land waar immigranten het grootste risico lopen om in armoede te belanden, en dan vooral vrouwen. Tevens vermeldt het rapport de povere prestaties van het onderwijsstelsel. Wat voor België geldt, is des te meer van toepassing op Brussel, dat het Stadsgewest is dat de nieuwe migranten onthaalt16. Bovendien stelt de Raad vast dat de discriminaties die heel wat Brusselse jongeren van vreemde origine ondergaan (tewerkstelling, huisvesting, onderwijs, …), belangrijke mechanismen zijn die de meest kwetsbare jongeren verhinderen om zich duurzaam op de arbeidsmarkt in te schakelen. Er bestaat niet alleen discriminatie op basis van herkomst, leeftijd, geslacht, … maar ook een discriminatie op basis van de wijk waarin men woont. « De rassendiscriminaties worden vandaag overbelicht, maar omdat ze verloren gaan in de grote hoeveelheid van diverse verbloemde discriminaties, blijven de impact en betekenissen ervan de actoren ontgaan »17.
De mobiliteitsproblemen De Raad vindt dat armoede ook mobiliteit in de weg staat. Zich verplaatsen is duur, of dit nu voor een sollicitatiegesprek is of om een opleiding of een stage te volgen. De Raad geeft aan dat de NAR en de CRB in hun voormelde advies nr. 1770 ook vragen om een bijzondere aandacht te besteden aan de verplaatsingskosten voor leerlingen die zich afwisselend naar de opleidingsinstelling en de werkplek moeten begeven. Deze jongeren zouden een beroep moeten kunnen doen op de voorkeurstarieven voor openbaar vervoer die scholieren en studenten genieten.
De moeilijke toegang tot huisvesting Het is moeilijk voor jongeren om een woning te vinden die financieel haalbaar is, gelet op de bijzonder hoge huurprijzen in Brussel, maar ook omwille van de eisen van de eigenaars in termen van solvabiliteitswaarborg.
15
16
17
Eurostat, « Migrants in Europe, A statistical portrait of the first and second generation, Union européenne », Brussel, 2011 ; R. Gutierrez, « La Belgique sous-paye ses immigrés », Le Soir, 9 maart 2012. Gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, « De opvang van nieuwkomers in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vaststellingen », Brussel, juli 2007, blz. 11. Pascale Jamoulle en Jacinthe Mazzocchetti, « Adolescences en exil », Academia L’Harmattan, 2011, blz. 320.
6
ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
1.2.2 Wat is of welke zijn voor u de prioriteit(en) in de uitwerking van het Brussels actieplan armoedebestrijding 2012 rond jongvolwassenen? Welke aanbevelingen kan u op dit vlak formuleren ? Zwaar investeren in het onderwijs- en opleidingsstelsel De Raad wenst dat er in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor iedereen kwaliteitsvolle scholen zouden zijn. De Raad wenst dat er in de beleidsvoeringen van de Franse en Vlaamse Gemeenschappen en doorheen meer overleg tussen de beide Gemeenschappen meer rekening wordt gehouden met de Brusselse specificiteiten (naast elkaar bestaan van Franstalige, Nederlandstalige en Europese netwerken ; toegenomen dualisering ; groter tekort aan leerkrachten ; toegenomen culturele diversiteit ; groot aantal nieuwkomers onder de leerlingen ; bevolkingsexplosie, enz.). In dit opzicht vraagt de Raad om de bevoegde Brusselse openbare instanties (het Gewest en de 19 gemeenten), de beide Gemeenschappen, evenals de andere organiserende instanties te mobiliseren om op korte termijn de bouw van nieuwe schoolgebouwen te plannen, op nieuwe terreinen om zo de dichtheid van de bestaande instellingen niet contraproductief te vergroten. Bovendien moedigt hij ze aan om de voorrang te geven aan de vestigingsplaatsen die geschikt zijn voor sociale gemengdheid (rand van 2 of 3 gemeenten bijvoorbeeld). Om het tekort aan leerkrachten te verhelpen, dringt de Raad erop aan om beleidskeuzes ten gunste van de maatschappelijke (her)waardering van de onderwijsberoepen te maken. De Raad wijst erop dat het van prioritair belang is om de technische en beroepsscholen opnieuw uit te rusten, om in partnerschap met de beroepssectoren nieuwe beroepsreferentiecentra te versterken en om Bruxelles Formation en zijn partners en de VDAB meer middelen te geven. De voorzieningen voor alternerend leren en werken moeten eveneens worden bevorderd, om zo met name de overgang van onderwijs naar de wereld van tewerkstelling minder abrupt te maken. De Raad vindt dat men schooluitval moet bestrijden. Dit houdt een betere schoolomkadering in van jongeren met moeilijkheden of jongeren die de school vroegtijdig zouden kunnen verlaten. Men dient op preventieve wijze een echt emanciperend onderwijs voor iedereen te bevorderen.
Het aanleren van talen versterken Ongeacht de noodzakelijke objectivering van het door elke baan vereiste tweetaligheidsniveau, vormt het gebrek aan taalbekwaamheden van de werkzoekenden een cruciale uitdaging in het Brussels Gewest. De analyse die het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid heeft verricht18, wijst op het belang van de talenkennis bij het zoeken naar werk in Brussel. Welnu, het aantal werkzoekenden dat verklaart over minstens een gemiddelde (mondelinge) kennis van de tweede landstaal te beschikken, bedraagt slechts 17,1 %. Dit percentage daalt tot 8,1 % wanneer men de werkzoekenden in aanmerking neemt die verklaren dat ze over een goede kennis van de andere landstaal beschikken. 18
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid « De taalvereisten op de arbeidsmarkt en de talenkennis van de Brusselse werkzoekenden », 2011.
7
ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
Het belang van de talenkennis om in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (of in het hoofdstedelijk gebied) aan een baan te geraken, komt nog eens tot uiting in de laatste working paper van het DULBEA van december 201119.
Alle jongeren een eerste beroepservaring aanbieden De Raad stipt als prioriteit de reactivering van het kaderakkoord voor jongerentewerkstelling aan, die hen in staat zal stellen om een eerste beroepservaring op te doen, een ervaring die vaak door de werkgever wordt geëist. In dit opzicht herinnert hij aan het voorstel van de ‘Jongerenkit’ dat binnen het Territoriaal Pact voor de Werkgelegenheid werd uitgewerkt. Het is van belang om elke jonge schoolverlater een eerste werkervaring te bieden, zo nodig door ook een beroep te doen op de startbaanovereenkomsten of de individuele beroepsopleidingen in de ondernemingen. Tevens wenst de Raad dat de ondernemingen die de uitdaging van de opleiding van laaggeschoolde jongeren aangaan om deze voor onbepaalde duur aan te werven, beter zouden worden ondersteund.
De discriminaties bij aanwerving bestrijden De Raad wijst erop dat het nodig is om bemiddeling en arbeidsbemiddeling te versterken, met name doorheen de openbare tewerkstellingsdienst en diens partners, maar ook via innoverende partnerschappen (cfr. Engagement 3.1 van het PDSG) om de toegang van jongeren tot tewerkstelling te vereenvoudigen en om hun afwezigheid in sociale netwerken te verhelpen. Tevens dient men rekening te houden met het niet-lineaire karakter van de overgang van jongeren naar tewerkstelling om zo de stabilisering ervan te beogen. In dit opzicht leveren de werkzaamheden20 die de CCFEE onlangs heeft verricht al pistes op. Volgens de Raad moet men de beleidsvoeringen op het vlak van tewerkstelling opnieuw beschouwen vanuit een gezichtshoek die rekening houdt met de volledige loopbaan, meer in het bijzonder van jonge ouders (ouderschapsverlof, enz.). Hij vraagt om meer rekening te houden met de ervaringen die men buiten de studies of het beroepstraject om heeft opgedaan.
19
20
Marion Englert en Robert Plasman, DULBEA, « Le chômage à Bruxelles : quelles spécificités par rapport au chômage urbain en Europe ? », december 2011. Op. cit. Handelingen van het Openingsseminarie van de LaboJeunes : « Laboratoire participative des transitions des jeunes », 21.11.2012.
8
ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
De beleidsvoeringen op het vlak van tewerkstelling in het kader van de VIde Staatshervorming en de bevoegdheidsoverdrachten herzien Het is van belang om het gewestelijk tewerkstellingsbeleid vanuit de invalshoek van de bevoegdheidsoverdrachten te herzien : - een betere begeleiding van jonge werkzoekenden ontwikkelen, ook doorheen benaderingen die zichzelf hebben bewezen, maar die zich buiten de perimeter van de huidige partnerschappen bevinden, om zo rekening te houden met de specifieke eigenschap van hun situatie (schooltraject, maatschappelijke context, verhouding tot de instellingen, enz.) en een betere ondersteuning bij de tenuitvoerlegging van hun beroepsproject ; - aanpassing van de aanwervingsmaatregelen en de tewerkstellingssteun aan de situatie van de jonge Brusselaars door te voorkomen dat deze plannen het onzeker jongerenstatuut nog verlengen ; - de opeenvolging van onzekere overeenkomsten en tewerkstellingssteun voorkomen en de gevolgen tegenhouden waarbij werknemers die in dienst zijn, worden verdreven ; - de inspectie en de controle bij de toepassing van de wetgeving op de uitzendarbeid en voor de regelgevingen inzake FPI, IBO, enz. versterken ; - de begeleidingsstructuren voor jongeren die hun eigen tewerkstelling willen creëren handhaven en bekendheid geven. De Raad vestigt de aandacht op de bevordering van de tewerkstelling van de Brusselaars in de federale overheidsbesturen en -bedrijven en in de grote ondernemingen die in Brussel zijn gevestigd. Hij benadrukt de noodzaak om de mechanismen van alternerend leren en werken en van voogdijschap in de onderneming te ontwikkelen en te bevorderen. De Raad stipt de versterking van de bestrijding van discriminaties bij tewerkstelling aan door enerzijds gezamenlijk de preventieve maatregelen en de dwangmaatregelen ten uitvoer te leggen, en door anderzijds de bekwaamheden van jongeren te stimuleren om daar waar mogelijk de vooroordelen waarvan het ze het voorwerp zijn in hun voordeel om te buigen en om hen bij gebrek hieraan hun rechten doorheen anti-discriminatiewetten te leren kennen.
De mobiliteit van jongeren bevorderen De Raad benadrukt dat het noodzakelijk is om regelmatige en betaalbare openbare vervoersmiddelen te waarborgen om toegang te hebben tot de banen in Brussel en in de rand.
De toegang tot huisvesting versterken De Raad wijst op de noodzaak om een voluntaristisch beleid te voeren op het vlak van de toegang tot huisvesting voor jongeren (terbeschikkingstelling van overgangswoningen, sociale huisvesting voor alleenwonende jongeren, …).
9
ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
Teveel schulden voorkomen De Raad beveelt aan om beleidskeuzes te maken die rekening houden met de specifieke meerkosten van het leven in Brussel (bijv. huurtoelage). Zich in de beroepswereld inschakelen betekent ook zich een weg banen in de wereld van consumptie en krediet en vele jongeren raken deze weg kwijt. De Raad geeft aan dat een sociaal-administratieve begeleiding preventief zou kunnen optreden om te voorkomen dat de jongere wegzinkt in de schuldenlast, en zelfs teveel schulden maakt, waardoor zijn bestaansonzekerheid nog vergroot en hij nog meer tijd nodig heeft om uit deze situatie te geraken.
1.2.3 Hoe evalueert u de impact van het bestaande beleid, op de verschillende beleidsdomeinen, op de armoede bij Brusselse jongvolwassenen ? Onderwijs De Raad meent dat de investering in het onderwijs- en opleidingsstelsel, ondanks de geleverde inspanningen, niet opgewassen is tegen de sociaaleconomische uitdaging van de multiculturaliteit en van de specifieke moeilijkheden van immigratie, ongeacht deze zeer recent of al veel vroeger heeft plaatsgevonden. Zo is bijvoorbeeld de school voor heel wat ouders in Brussel een grote onbekende, gezien zijzelf daar niet naar school zijn geweest of wel in een ander cultureel kader. Er zou een programma moeten bestaan om ouders te begeleiden, zodat deze zich met volledige kennis van zaken als een partner van de school zouden kunnen positioneren en optreden.
Wachtstage versus inschakelingsstage De omvorming van de wachtstage tot inschakelingsstage zal de inschakelingsstage langer maken en het recht op inschakelingsuitkeringen vertragen, wat in de huidige economische situatie zou kunnen leiden tot minder tewerkstellingsvooruitzichten op middellange en lange termijn, en bijgevolg tot een groter risico op armoede bij sommige jonge Brusselaars. De last van deze maatregel zal in vele gevallen gedragen worden door de ouders, die hun kinderen langer dan voorheen financieel zullen moeten ondersteunen. De Raad wijst op een dringende behoefte om alternatieven te ontwikkelen en om alle drijvende krachten te mobiliseren om deze periode ten volle te benutten om zo de ervaringen te vermenigvuldigen en hun kansen op tewerkstelling te vergroten.
Activering en controle op het actief zoeken naar werk De versterking van het beleid op het vlak van activering en controle op het actief zoeken naar werk heeft meer specifiek betrekking op de jongeren : hervorming van de wachtuitkeringen tot inschakelingsstage, vluggere sancties en verlies van recht op uitkeringen dan voor andere categorieën van werklozen. In zijn advies van 17 februari 2011 benadrukte de Raad « dat het van belang is om een duidelijk onderscheid tussen begeleiding en activering te handhaven. De begeleiding van de werkzoekende
10
ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
mag geen louter administratieve en kwantitatieve vorm aannemen, gezien dit weinig stimulerend en ontmoedigend is voor zowel de werkzoekende als voor de werkgevers, en ook voor de begeleiders en hun opleidings- of inschakelingspartners ». Hij pleit ervoor dat er echte mogelijkheden tot een eerste werkervaring in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zouden bestaan, om zo schorsingen en uitsluitingen van uitkeringen te voorkomen, wat nadelig is voor de jonge werkzoekenden.
Actieplan voor tewerkstelling
jongerentewerkstelling
en
Kaderakkoord
voor
jongeren-
Op 29 januari 2008 hebben de Regering en de sociale partners het Actieplan voor jongerentewerkstelling21 aangenomen, dat een aantal acties omvatte die in het Brussels Gewest voor jongeren worden ontwikkeld, evenals nieuwe maatregelen voor Jongerentewerkstelling. Het zou raadzaam zijn om de impact van dit Plan op de beroepsinschakeling van de jonge Brusselaars te evalueren. Het Actieplan werd op 14 oktober 2008 gevolgd door een kaderakkoord om de eerste werkervaringen te ontwikkelen. De Raad betreurt het dat dit akkoord momenteel niet de verwachte resultaten heeft opgeleverd. Volgens hem is het van belang om de uitvoering van dit akkoord te reactiveren, om de ondernemingen en beroepssectoren erbij te betrekken en om de impact van de in het Actieplan geplande voorzieningen nogmaals te onderzoeken.
Voorzieningen voor tewerkstellings- en opleidingssteun De voorzieningen mogen noch de onzekerheid van het jongerenstatuut versterken, noch de vorm aannemen van een gestandaardiseerd en/of verplicht traject : studie-opleiding-stage-uitzendarbeidjongerentewerkstelling… alvorens in een duurzame baan uit te monden. De voorzieningen voor tewerkstellings- en opleidingssteun (« de overgangs-ruimte »22) die ernaar streven om de overgang te vereenvoudigen, kunnen echter een waar « doolhof »23 zijn voor de jonge werkzoekenden, wanneer deze niet gekoppeld worden aan de creatie van stabiele en kwaliteitsvolle bannen op de arbeidsmarkt. Een val waarin de werkzoekende eindeloos ronddraait, waarbij hij van het statuut van werkloze overgaat naar dat van rechthebbende op een leefloon en waarbij de opleidingen en de artikels 60, § 7 worden afgewisseld. Zo valt hij van de ene voorziening in de andere, zonder dat dit de verwachte springplank vormt naar een duurzame en kwaliteitsvolle baan24.
21 22
23 24
http://www.esr.irisnet.be/site13/plone/besoc/documents/2.%20Actieplan_jongeren.pdf/view Zie « Cadre d’analyse et d’évaluation de l’action publique (en Région de Bruxelles‐Capitale) en matière de transition des jeunes entre l’enseignement et l’emploi », Verslag van het verkennend onderzoek dat onder leiding van professor Abraham Franssen (CES-FUL) werd verricht, CCFEE, 2009. Ibidem. Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, Seminarie van 7 september 2010 : « De overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt voor jongeren in armoede ». Hoofdstuk : « Transitiemaatregelen en de arbeidsmarkt : een vicieuze cirkel ? », blz. 42
11
ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
Van talen naar tewerkstelling In september 2012 namen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie een Talenplan voor de Brusselaars aan. Dit omvatte het bestaande aanbod aan overheidsvoorzieningen ter verwerving van taalbekwaamheden in Brussel, evenals 12 nieuwe maatregelen op korte termijn en 6 werkterreinen op middellange termijn. Een Stuurcomité samengesteld uit vertegenwoordigers van ACTIRIS, Bruxelles Formation, de VDAB en de twee betrokken Ministers krijgt hierbij de opdracht om de uitvoering en de verwezenlijking van het Plan te evalueren. De evaluatie zal zowel betrekking hebben op de kwantitatieve, als op de kwalitatieve indicatoren van de verschillende maatregelen die in het kader van het Plan ten uitvoer worden gelegd. Het Stuurcomité zou in precieze gevallen andere bevoegde Ministers bij de eventuele invoering van nieuwe maatregelen kunnen betrekken. De impact van de maatregelen van dit Plan op de tewerkstelling van de betrokken werkzoekenden is niet gekend. De Raad zou het interessant vinden dat de evaluatie van dit Plan, opgesplitst per leeftijdscategorie van de begunstigden ervan (Jongeren), zou kunnen worden gepubliceerd.
12
ADVIESRAAD GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG GGC
2. ADVIESRAAD GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG GGC 2.1 Bureau van de Commissie voor Gezondheidszorg Bespreking Het doel van het actieplan wordt voorgesteld en toegelicht. De doelgroep zijn jongvolwassenen tussen de 18 en 25 jaar. Vaak is dit de leeftijd dat deze de overstap moeten maken van het leven binnen een instelling naar een zelfstandig leven. Ze moeten op dat moment belangrijke beslissingen nemen zoals waar gaan ze wonen, maken ze hun studie af of niet? Dikwijls krijgen ze een sociale uitkering maar deze is niet voldoende om de huur te betalen en om een ganse maand te kunnen leven. Het actieplan verloopt in twee fases, in een 1ste fase wordt een gedetailleerde inventaris opgesteld en in een tweede fase wordt het eigenlijke plan opgesteld. Hiervoor is het advies nodig van het bureau zodat het actieplan ook wordt bekeken vanuit de verschillende professionele invalshoeken. Een lid merkt op dat er een prioriteit zou moeten gemaakt worden van het onderwijs meer specifiek van de onderwijskeuze. Het immers zo dat een goed diploma = een vast inkomen = een stabiel leven. De laatste jaren merken we dat heel veel jongeren de verkeerde keuze hebben gemaakt in het onderwijs en bijgevolg geen werk vinden volgens hun diploma. Voor sommige diploma’s, ook universitaire zijn er nu eenmaal weinig aanbiedingen. De jongeren zouden beter gestuurd moeten worden bij het maken van hun keuze zodat ze een studierichting kiezen die jobperspectief biedt. Daarnaast moet men in Brussel ook vaststellen dat sommige jongeren behoefte hebben aan een meer intensieve begeleiding via bvb Beschut Wonen. In Brussel is er echter een nijpend tekort aan plaatsen voor Beschut Wonen en PVT-bedden. De voorzitter merkt op dat onze maatschappij misschien soms ook de verkeerde boodschap geeft aan deze doelgroep door zomaar 770 euro per maand uit te betalen zonder dat daar ook maar 1 tegenprestatie moet voor worden geleverd. Deze 770 euro moet zeker behouden blijven maar de jongere in kwestie zou daartegenover bijvoorbeeld een bijkomende opleiding moeten volgen. Een opleiding die aansluit bij de realiteit en de praktijk waardoor het gemakkelijker wordt om een job te vinden. Dit zou het zelfvertrouwen van deze jongeren kunnen verhogen en bovendien zouden ze een belangrijke levensles leren “ als je iets wilt bereiken in het leven moet je er ook voor werken”. Verder zou ook de piste van de zogenaamde “kangeroewoningen” verder onderzocht kunnen worden. Vaak hebben oudere mensen meerdere lege kamers die ze graag zouden verhuren aan jongeren. Zo hebben zij gezelschap en kunnen zij de jongeren helpen en begeleiden waar nodig. Een lid merkt op dat het goed zou zijn om eens een profiel op te stellen van deze Brusselse jongeren. Zodat duidelijk wordt van welke origine ze zijn, wat hun profiel is, wat hun ouders doen of in welke gezinssituatie ze leven en welk onderwijsniveau ze hebben. Dan zouden ook specifieke behoeften kunnen worden opgesteld want deze zullen per doelgroep zeker verschillen. Een lid vraagt of er zicht is op de toegang die deze jongeren hebben tot de gezondheidszorg. Daar zijn geen specifieke gegevens over. Voor zover gekend kunnen zij beroep doen op de “maisons médicales”, er is ook het derdebetalersysteem bij de huisarts waardoor een consultatie toch betaalbaar blijft.
13
ADVIESRAAD GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG GGC
Een lid merkt op dat de doelgroep eigenlijk veel jonger zou moeten zijn want bij 18 jaar is het in sommige gevallen al te laat. Jonge kinderen en pubers moeten beter begeleid en opgevangen worden zodat zij reeds op deze jonge leeftijd de juiste keuzes maken voor later. De administratie beaamt dit maar stelt vast dat door te werken met deze doelgroep zijnde 18 tot 25 jarigen eigenlijk gewerkt wordt met de toekomstige/jonge ouders van deze jonge kinderen. De voorzitter merkt op dat de Brusselse ziekenhuizen op hun materniteiten meer en meer geconfronteerd worden met jonge meisjes die bevallen van hun kindje en waarvan men ziet dat de jonge mama randje “psychiatrie” is. Deze jonge vrouwen riskeren om zonder de nodige begeleiding met hun pasgeboren baby’s in penibele woon/gezin/leefsitutaties terecht te komen. Een lid stelt zich de vraag of het niet beter zou zijn om eerst een draft van het actieplan te ontvangen en daarover dan advies uit te brengen. De administratie meldt dat dit de werkwijze was die in 2010 werd gevolgd maar dat de bevoegde kabinetten nu eerst het advies wensen in te winnen alvorens hun actieplan op te stellen. Een draft kan nu nog niet ter beschikking gesteld worden omdat we momenteel nog in de 1ste fase zitten nl. het opstellen van een gedetailleerde inventaris. Een lid merkt op dat ook de nodige aandacht moet gaan naar de diensten die instaan voor schuldbemiddeling want heel veel van deze jonge mensen maken te veel schulden en komen daardoor in de problemen.
Advies Het bureau stelt dat de belangrijkste beïnvloedende factoren voor dit actieplan moeten gezocht worden in: het onderwijs de familiale situatie de stijgende kost van het leven de rol van de publiciteit (tegenwoordig moet iedereen dure elektronische gadgets hebben om “erbij” te horen, wij zijn niet langer mensen of inwoners maar allemaal potentiële ver/gebruikers en dus mogelijke kopers).
14
ADVIESRAAD GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG GGC
2.2 Afdeling sociale Welzijnszorg
dienstverlening
van
de
Commissie
voor
Welke zijn voor u de voornaamste mechanismen of factoren die jongeren kwetsbaar maken in de overgang naar volwassenheid en hen in armoede doen belanden ? Benadrukken dat er verschillende overgangstypes zijn: Toegang tot onderwijs: sommige scholen hebben het moeilijk om kwaliteitsonderwijs te verstrekken + inhoud en structuur van het onderwijs, belang van het werk van de takenscholen + steun aan de ouders; toegang tot werkgelegenheid; statuut van samenwonende ; Niet-begeleide minderjarige vreemdelingen ; Op het vlak van preventie : Een lid haalt een protocol aan tussen de OCMW’s en de diensten Bijzondere jeugdzorg om de jongeren te begeleiden wanneer ze een instelling verlaten. De overgang wordt voorbereid door zelfstandig te leren worden. Dergelijke begeleiding zou kunnen vermijden dat een beroep moet worden gedaan op noodwoningen. Er bestaan gelijkaardige aanbevelingen voor een betere begeleiding van gevangen die vrijkomen. Een lid benadrukt dat het voor dit publiek (16-25 jaar) belangrijk is de keuze te maken om te investeren. Een voorziening Bijzondere jeugdzorg inruilen voor de thuislozenzorg is niet “ideaal”. Mentoraat, kwalitatieve begeleiding Toegang tot huisvesting
Wat is of welke zijn voor u de prioriteit(en) in de uitwerking van het Brussels actieplan armoedebestrijding 2012 rond jongvolwassenen? Welke aanbevelingen kan u op dit vlak formuleren? Op het vlak van prioriteiten haalt een lid de fundamentele rechten (huisvesting, gezondheidszorg, voldoende goederen, vorming…) aan. Volgens een ander lid “verbergt de dringendheid wat belangrijk is …”. Preventie zou voorrang moeten krijgen: ondersteuning voor alle initiatieven in die zin. het intergenerationele opnieuw nadenken over de jongere (overtuigingen, stereotypen) de netwerken met elkaar verbinden steun verlenen aan jonge moeders
Hoe evalueert u de impact van het bestaande beleid, op de verschillende beleidsdomeinen, op de armoede bij Brusselse jongvolwassenen? De leden herhalen dat er tijd nodig is om een situatie "te evalueren". Er bestaan indicatoren, maar de reflectietijd was echt te kort.
15
ADVIESRADEN VGC
3. ADVIESRADEN VGC Naar aanleiding van het actieplan jongeren en armoede 2012, is het thema armoede bij Brusselse jongeren op een ruime selectie adviesfora van de VGC besproken. De bespreking is telkens gebeurd op basis van de 3 geformuleerde vragen. In wat volgt worden de bedenkingen van de verschillende adviesraden en werkgroep stap voor stap overlopen.
3.1 LOP (lokaal overlegplatform) secundair onderwijs Jongeren in Brussel hebben een te geringe scholing, wat hen kwetsbaar maakt. De scholingsproblematiek begint al erg vroeg, van in het kleuter- en basisonderwijs. Inzet op capaciteit en kwaliteit in het onderwijs is een must. Het LOP secundair onderwijs formuleert volgende adviezen:
Werkervaringen op jonge leeftijd zijn zinvol als succeservaring. Een mogelijk project kan zijn om doelgroepjongeren voorrang te geven bij vakantiejobs in de overheidssector. Naast begeleiding naar sport, vrije tijd en kunst in het kader van de brede school, kan ook gewerkt worden aan trajecten van werkervaringen. Het concept van de brede school is heel belangrijk in de strijd tegen armoede. Pleidooi om deze projecten te verbreden naar het niveau van het secundair onderwijs. De brede school kan ook als kader dienen om het contact tussen studenten en de arbeidsmarkt te vergroten. Ook het betrekken van ouders van leerlingen, zelfs op latere leeftijd, is een belangrijk aandachtspunt. Er is ook meer aandacht voor de problematiek van armoede nodig in de lerarenopleiding en in de vormingen die leerkrachten volgen. Dit kan onder andere gebeuren door stages te voorzien in organisaties in Brussel die werken met doelgroepouders. Het aanbod van kortingen voor doelgroepen in het onderwijs is te versnipperd en onoverzichtelijk. Initiatieven moeten minder versnipperd worden.
3.2 Sportraad Ervaring leert dat gemengde doelgroepen bij sportaanbod vaak moeilijk samengaan. Zo vergen nieuwkomers bijvoorbeeld een andere benadering dan allochtone jongeren die in Brussel zijn opgegroeid. Om groepen samen te houden is het beter dat men als groep jongeren ergens samen naartoe kan gaan. Om dat te realiseren, zijn contacten tussen sportorganisaties enerzijds, en organisaties die doelgroepen bereiken anderzijds, erg belangrijk. De toeleiding van doelgroepen en mensen in kansarmoede naar sportaanbod is en blijft een knelpunt. Ondanks initiatieven zoals vrijetijdspassen en SNS-passen, blijft het zo dat bekendmaking bij de doelgroepen het beste werkt via vertrouwenspersonen.
De sportraad meent dat er op dit vlak een belangrijke taak is weggelegd voor de brede school. De school is de plaats bij uitstek waar doelgroepen bereikt worden, Lokale coördinatoren moeten aandacht voor armoedebestrijding mee opnemen in hun werking.
16
ADVIESRADEN VGC
Verbinding en samenwerking tussen sportorganisaties en organisaties die kwetsbare doelgroepen bereiken is belangrijk. Vertrouwen en familiariteit is belangrijk om dergelijke doelgroepen toe te leiden naar het sportaanbod, en dat kan alleen door goede samenwerkingsverbanden. Samenwerking is echter niet altijd haalbaar, zeker als sportverenigingen geen echt professioneel corpus hebben om dit ter harte te nemen. Verder werken aan de diversificatie van de VGC-lesgeverspool is ook belangrijk om nieuwe doelgroepen aan te trekken. Kwaliteit en taalvereisten moeten daarbij wel behouden blijven.
3.3 Adhoc-werkgroep Kinderopvang De werkgroep kinderopvang benadrukt het belang van kwalitatieve kinderopvang. Ze ziet generatiearmoede als een van de grootste oorzaken van kinderarmoede, en kwalitatieve kinderopvang een belangrijke voorwaarde om deze generatie-armoede te doorbreken en kinderen (en hun ouders) meer kansen te geven in het leven. Om kwalitatief hoogstaande kinderopvang te realiseren moet vooral geïnvesteerd worden in de taal- en pedagogische competenties van begeleiders, de inzet van bachelorfuncties voor pedagogische omkadering en een haalbare ratio kind/begeleider.
3.4 Adhoc-werkgroep Buitenschoolse kinderopvang De werkgroep buitenschoolse kinderopvang benadrukt het belang van de sociale functie van de buitenschoolse kinderopvang. Aandacht voor de toegankelijkheid van de buitenschoolse opvang blijft heel belangrijk, gezien de Brusselse armoedesituatie. In voorbereiding en ter bewaking van deze sociale functie, zullen IBO’s hun opnamebeleid onder de loep nemen.
3.5 Werkgroep Opleiding tot werken Adviezen over de promotie en de toeleiding naar het Nederlandstalige opleidingsaanbod:
Opleidings- en werkervaringspartners voelen de druk om de sterkere kandidaat-deelnemers te laten instromen, ten koste van de zwakkere doelgroep, om de steeds hogere uitstroomresultaten die worden opgelegd te behalen. Dit beleid zorgt ervoor dat de allerzwaksten onvoldoende worden opgevist. De algemene promotie-instrumenten bereiken ook te weinig de mensen in armoede. Een gerichte aanpak voor de meest kwetsbare doelgroep is daarom erg noodzakelijk. Zeker wat betreft jongeren. Er moet structureel meer aandacht komen om de acties meer te laten inspelen op de leefwereld van jongeren. Om jongeren te bereiken en acties op hun leefwereld te laten aansluiten, moet worden samengewerkt met organisaties die de doelgroep van de jongeren bereiken en een vertrouwensband hebben opgebouwd met hen. De uitbouw van een netwerk en gezamenlijke projecten is een must, de inzet van brugfiguren (zoals bij Work-up) een goed praktijkvoorbeeld dat meer navolging verdient (bijvoorbeeld tussen diensten voor opleiding en werk enerzijds, en het jeugdwerk anderzijds). Er is ook een tekort aan alternatieve werktrajecten voor diegenen die vermoedelijk nooit kunnen doorstromen naar de reguliere arbeidsmarkt
17
ADVIESRADEN VGC
Adviezen over het organiseren werkervaringstrajecten:
en
versterken
van
opleidings-
en
Leerwerktrajecten bieden een goed alternatief voor jongeren die schoolmoe zijn. Momenteel slagen werkervaringspartners er moeilijk in om jongeren te laten instromen. Het is een goede piste om interne streefdoelen op te stellen, afhankelijk van de dienstverlening/sector) Voor de instroom van jongeren in werkervaringstrajecten is samenwerking met WMKJ’s of andere jeugdorganisaties belangrijk.
Adviezen over deskundigheidsbevordering van instructeurs en begeleiders:
In de opleiding van instructeurs zou ook een ervaringsdeskundige armoede aan het woord moeten komen, zoals dit al gebeurt voor de opleiding bij consulenten van Actiris Vorming van instructeurs en bij uitbreiding leerkrachten in het onderwijs is bijzonder belangrijk. De gemiddelde instructeur en leerkracht in Brussel is blank en woont in Vlaanderen, en moet meer zicht krijgen op de Brusselse realiteit.
Adviezen over partnerschappen tussen onderwijs, opleiding en de arbeidsmarkt
Er is nood aan een hervorming van het secundair onderwijs, met name een opwaardering van het TSO en het BSO. Samenwerking en partnerschappen tussen sectoren zijn cruciaal, maar erg afhankelijk van goodwill en tijd. De overheid moet dit structureel ondersteunen.
Advies over het concept actieplan: Het is niet logisch dat in 2012 een actieplan voor 2012 wordt opgemaakt, dat bovendien los staat van een evaluatie van het vorige actieplan van 2010. Beter zou zijn om een meerjarenplan op te maken met streefdoelen en verbindende acties tussen overheden en beleidsterreinen.
3.6 Adviesraad Gezondheid De adviesraad stipt volgende thema’s aan in haar advies over kansarmoede bij jongeren:
De problematiek van het (secundair) onderwijs wordt aangekaart. Onderwijs is een van de belangrijkste determinerende factoren in de slaagkansen van een mensenleven. Ons onderwijs is georganiseerd als een watervalsysteem dat te weinig rekening houdt met het talent van jongeren. Het accent moet liggen op talent, onder andere het technisch onderwijs moet opgewaardeerd worden en aantrekkelijker gemaakt. Belangrijk probleem is het ontbreken van een ‘Brussels’ onderwijs, waardoor de typische Brusselse situatie te weinig performant kan worden aangepakt. Ouders moeten worden gesensibiliseerd en voorgelicht op vlak van onderwijs en gezondheidszorg, maar op een ‘slimme’ manier. De effecten van campagnes op mensen in armoede zijn beperkt, en bovendien is er een grote boodschapmoeheid als het gaat over gezondheidspreventie. Voorlichting en sensibilisering moet daarom bij voorkeur gebeuren via het ‘netwerk’, via brugfiguren die de doelgroep van mensen in armoede bereiken! Nadruk op positieve rolmodellen is belangrijk omdat veel jongeren kampen met een laag zelfbeeld. Jeugdverenigingen, onderwijs en laagdrempelige wijkorganisaties met positieve rolmodellen zijn belangrijk om een vertrouwensrelatie op te bouwen. Deze positieve
18
ADVIESRADEN VGC
rolmodellen zijn een efficiëntere manier om voorlichting over gezondheid tot bij de doelgroep van de kansarmen te krijgen. Jeugdhuizen en jeugdbewegingen zijn plaatsen waar jongeren op een andere manier leren communiceren en in contact komen met andere jongeren (die niet tot hun culturele groep behoren). De mix van relaties tussen jongeren van verschillende doelgroepen is erg belangrijk, omdat dit de slaagkansen van jongeren in kansarmoede met 50% doet stijgen. De overgang van jeugdhulpverlening naar hulpverlening aan volwassenen is zeer belangrijk om niet in armoede terecht te komen. Hier moet meer aandacht aan worden besteed. Zo moeten ook woonvormen worden voorzien voor jongeren die komen uit de jeugdzorg. Het opleidingsniveau van de moeder is zeer bepalend voor het latere slagen van het kind. Daar zou meer op moeten worden ingezet, vb. door het toegankelijk maken van crèches voor deze doelgroep. Het feit dat er een enorm tekort is aan kinderopvang en er een jaar op voorhand moet worden ingeschreven, zorgt ervoor dat bepaalde moeders geen toegang hebben tot kinderopvang. Een betere bekendmaking van het OMNIO-statuut bij de doelgroep is ook nodig. Een goede praktijk gebeurt in wijkgezondheidscentrum Medikuregem: het onthaal geeft een standaardbrief mee voor de verhoogde tegemoetkoming voor de mutualiteit van de patiënt.
De adviesraad gezondheid formuleert nog een algemene bedenking over het actieplan: Het actieplan 2012 is een inventarisatie van lopende zaken van maatregelen die heel vaak bedoeld zijn voor de volledige bevolking (en dus niet specifiek gericht zijn naar jongeren). Deze maatregelen zouden moeten worden geëvalueerd. Hoeveel jongeren maken gebruik van die ‘algemene dienstverlening’?
3.7 Adviesraad Welzijn Jongeren in kansarmoede hebben een beperkt sociaal netwerk. Psychische en gezondheidsproblemen nemen toe, ze zijn kwetsbaar en weinig beschermd tegen schulden en leningen. Jongeren worden weinig bereikt in sociale economie-projecten. Aanbevelingen: Er is nood aan een groot hervormingsplan in het onderwijs: ons onderwijs doet de problematiek van armoede toenemen. 10% meer gerichte investeringen in onderwijs zou de stijgende dualiteit kunnen terugdringen: de opleiding moet leerkrachten beter voorbereiden op de job in Brussel, met verplichte stages in kansarme scholen. Het huidige watervalsysteem is gebaseerd op kennis, in de toekomst moet dit meer gefocust worden op talent Nog meer focus op taalonderwijs om de grote taalachterstand weg te werken Meer samenwerking tussen onderwijs en andere werkingen (brede school-netwerken) Inschakeling van ervaringsdeskundigen armoede in het onderwijs Zorgen dat het netwerk rond jongeren groter wordt, door: te investeren in jeugdwerkingen jongeren te stimuleren zich ergens te engageren, te leiden naar het vrijwilligerswerk het netwerk van ‘autochtone’ kennissen uitbouwen, sociale mix tussen jongeren stimuleren
19
ADVIESRADEN VGC
Zorgen dat het plaatsgebrek in de bijzondere jeugdzorg opgelost wordt, door creatie van extra voorzieningen. Daarnaast moeten de jongeren in de bijzondere jeugdzorg ook meer perspectieven krijgen, en weerbaarder gemaakt worden tegen malafide praktijken bij verhuur en tewerkstelling (korte tewerkstellingscontracten etc.).
3.8 Cultuurraad
(Kansarme) jongeren sluiten zichzelf op in de eigen leefwereld, de eigen wijk. Een hoge mentale drempel verhindert de jongeren uit deze leefwereld te treden. Vandaar het grote belang van maatregelen die deze leefwereld verbreden en de jongeren uitdagen om andere wijken, andere werkelijkheden in de stad te verkennen. Daarom is een gericht participatiebeleid binnen school en vrijetijd nodig. De school is belangrijk als groeituin van mogelijkheden en als doorverwijzer naar het vrijetijdsaanbod (belang van brede school). Publiekswerking in kunsteninstellingen moet zich bijscholen om aansluiting te vinden bij de leefwereld van kansarme jongeren. Belangrijk hierbij is om te onderzoeken wat de rol van de nieuwe sociale media hierin kan zijn. Sociale media surfen op een hype en kunnen daarom mobiliserend werken. Voorbeelden hiervan zijn de actie urban life in Zinnema en Let’s go urban in Antwerpen, goede praktijken die gedocumenteerd moeten worden. Aandacht voor het samenbrengen van verschillende methodieken kan ook verrijkend werken. Zo kan een kunsteducatieve organisatie samenwerken met een socio-culturele organisatie of een jeugdvereniging. Op deze wijze kan er een duurzame relatie ontstaan tussen verschillende organisaties en kunnen ze van elkaar leren. Een andere heikele kwestie die telkens terugkomt is de kostprijs van activiteiten, voorstellingen etc…Daar wijzen de leden vooral op het hanteren van duidelijke en liefst eenduidige tarieven. Ook discussies aan de kassa zijn te mijden evenals stigmatiserende maatregelen. De adviesraad cultuur wijst er ook op dat de interesse van de welzijnssector voor het organiseren van deel- of kennisname van hun publiek met de vrijetijdssector vaak erg laag is. Belangrijke redenen hiervoor zijn: o De professionele welzijnswerker kent de culturele sector onvoldoende en vice versa. Hier is nog veel werk aan de winkel; o Het personeelsverloop in de sector is zeer hoog, opgebouwde expertise gaat snel verloren o De begeleiders zien andere, urgente noden als belangrijker. Deelname aan cultuur staat laag op de prioriteitenlijst. In navolging van een aantal maatregelen die genomen zijn om onderwijs en cultuur dichter bij elkaar te brengen kan ook eenzelfde beweging tussen welzijnswerkers en culturele sector bedacht worden.
3.9 Jeugdraad
De jeugdraad beklemtoont het belang van vrijetijdsbesteding voor de ontwikkeling van jongeren. De jeugdraad is van oordeel dat het belangrijk is om in de jeugdwerkingen een goede sociale mix na te streven. Aparte jeugdbewegingen voor allochtonen of kansarme kinderen is daarom geen goed idee. De jeugdraad pleit voor meer ontmoeting en samenwerking tussen de verschillende types van jeugdwerkingen, met als doel om de doelgroepen in contact te brengen met elkaar. Een eerste noodzakelijke stap hierin is de uitwisseling tussen begeleiders van jongerenwerkingen.
20
ADVIESRADEN VGC
De jeugdraad benadrukt het belang van tijd om jongeren in armoede te betrekken. Tijd is nodig om hen in een langer en intensiever traject te betrekken bij het jeugdwerk. Naast tijd, is het ook belangrijk om naar de jongeren toe te stappen, om hen te zoeken waar ze te vinden zijn. Veel vrijetijdsaanbod is niet aangepast aan de kansarme doelgroep, of bevindt zich ver weg van de plaatsen in de stad waar de kansarmen wonen. Er moet meer initiatief komen in de kansarme wijken, meer initiatief in de publieke ruimte in het algemeen. De brede school wordt ook vermeld als vindplaats van kansarme jongeren. Daarom moet het netwerk en de buurt rond de school nog meer centraal komen te staan in het verhaal van de brede school. Het is via brugfiguren die de link kunnen leggen tussen aanbod en doelgroep dat mensen in kansarmoede echt bereikt worden en kunnen participeren. De jeugdraad benadrukt ook een aantal structurele factoren die mensen in kansarmoede brengen en houden, waarvoor de overheid structurele oplossingen moet bedenken: voldoende voorzieningen voor de allerzwaksten, een globale visie voor kansarme zones, een onderwijs dat geen dualiteit genereert, een oplossing voor de jongerenwerkloosheid, toegankelijke huisvesting etc..
3.10 Advieswerkgroep Sociaal –cultureel werk
De werkgroep benadrukt het belang van empowerment, van versterking van mensen in kansarmoede om hun recht op cultuur te kunnen uitwerken. Dit emanciperend proces van mensen in kansarmoede vraagt erg veel inspanning, zowel van het individu als van de samenleving. De samenleving, in casu de overheid, moet maatregelen nemen om aanbod zo toegankelijk mogelijk te maken, om de doelgroep te leiden naar de verenigingen met een sociaal-cultureel aanbod. Good practices van vormingsorganisaties zoals Citizenne verdienen navolging: door een gedifferentieerd kostprijzenbeleid te voeren, slagen ze erin een publiek aan te trekken van zeer diverse socio-economische en levensbeschouwelijke achtergrond. Dit vergt inspanningen van de organisatie, ook om het aanbod te laten aansluiten bij de interesses en leefomgeving van verschillende doelgroepen. Leren wordt hierbij van zijn stoffige connotatie ontdaan. In de plaats daarvan wordt gewerkt met informele werkvormen die aansluiten bij de doelgroep en verbindend werken. Participatie aan cultuur wordt door mensen in armoede vaak als luxe beschouwd. Nochtans is participatie aan een vrijetijdsaanbod erg belangrijk, voor de verbreding van het netwerk van de kansarme en voor de ontwikkeling van een veelzijdige persoonlijkheid die op de arbeidsmarkt (en in de samenleving) een meerwaarde is. Om dit belang aan cultuurparticipatie uit te dragen, is het erg noodzakelijk om de lokale initiatieven die doelgroepen bereiken meer te valideren als vindplaats en brug tussen aanbod en doelgroep! Buurtgericht werken is daarom erg belangrijk, via lokale wijkwerkingen en brede scholen etc. Dergelijke initiatieven zorgen voor vermengingen van kinderen en jongeren. Er zijn grote drempels die kansarmen verhinderen te participeren. Financiële drempels, culturele drempels, maar ook drempels die te maken hebben met een gebrek aan kinderopvang voor kansarme gezinnen. Het beleid moet hier meer in investeren.
21
ADVIESRADEN VGC
3.11 Adviesraad Etnisch-culturele minderheden De adviesraad focust op de problematiek van de gekleurde armoede bij jongeren, en wijst op volgende oorzaken die jongeren in armoede doen belanden: De maatschappelijke situatie van het gezin: wie geboren wordt in een arm gezin, blijft arm. Dit geldt a fortiori voor allochtone jongeren, wiens ouders vaak slecht geïnformeerd zijn over de maatschappij, en opgroeien tussen twee culturen die soms conflicteren. Het onderwijs: het Brussels onderwijs is niet afgestemd op de Brusselse gediversifieerde bevolking. Gebrekkige toegankelijkheid van voorzieningen: vrijetijdsaanbod voor jongeren is niet afgestemd op de allochtone doelgroep. De adviesraad spreekt zijn de voorkeur uit voor de uitbouw van een specifiek vrijetijdsaanbod voor allochtone jongeren. De adviesraad vindt dat volgende zaken eerst moeten gebeuren in de strijd tegen (gekleurde) armoede bij jongeren: Het onderwijs: o Meer investeren in taalonderwijs dat allochtone jongeren tweetalig maakt! o Meer investeren in begeleiding van ouders! Ouders moeten dichter bij de onderwijzers gebracht worden en omgekeerd. Dit gaat over meer dan taal alleen, ook over methodieken die maken dat ouders betrokken worden. o Kansarme leerlingen moeten extra begeleid worden en schoolverlaters strikter gecontroleerd. Lange termijn denken in beleid is ook erg belangrijk: duurzaam investeren in goede voorzieningen, in tegenstelling tot het projectmatig subsidiëren dat nu te veel gebeurt o Mensen onder schuldbemiddeling krijgen geen toegang tot internet: zo groeit de digitale kloof! o Meer investeren in Brussel, ook door de andere gewesten (daklozen komen van overal naar Brussel, dus moeten andere gewesten solidair zijn) o Meer investeren in sociale voorzieningen, in basiswerkingen: nu te veel verloop en verandering van beleid waardoor kansarmen het bos door de bomen niet zien o (Overheids)diensten moeten dichter bij de mensen staan, moeten herkenbaar zijn en vertrouwen opbouwen Tot slot formuleert de adviesraad volgende bedenkingen over het huidige beleid: De overheid is vaak gericht op efficiëntie en effectiviteit, maar mensen die in armoede leven hebben ook nood aan een “affectief” beleid. Sommige beleidsmaatregelen matchen niet met de doelgroep en hun verwachtingen, het perspectief van de doelgroep zelf moet voldoende aan bod komen in het armoedebeleid. Er wordt te vaak gehandeld op basis van bestrijding van symptomen, acute problemen en crisissituaties. Er is ook nood aan een duurzaam, constant en preventief beleid. Meer aandacht voor specifieke doelgroepen zoals Roma en mensen zonder wettig verblijf. Ook voor jonge alleenstaande moeders. Meer kinderopvang en tewerkstelling zijn grote hefboom voor uitweg uit armoede.
22
CONSEIL CONSULTATIF BRUXELLOIS FRANCOPHONE DE L’AIDE AUX PERSONNES ET DE LA SANTÉ
4. CONSEIL CONSULTATIF BRUXELLOIS FRANCOPHONE DE L’AIDE AUX PERSONNES ET DE LA SANTÉ Tijdens haar vergaderingen van 26 januari, 23 februari en 22 maart 2012 heeft de Franstalige Brusselse Adviesraad voor Bijstand aan Personen en Gezondheid het agendapunt met betrekking tot het Actieplan armoedebestrijding 2012 bestudeerd. De permanente interkabinettenwerkgroep armoedebestrijding besliste om het Brussels Actieplan Armoedebestrijding 2012 toe te spitsen op de problematiek van de armoede van jongvolwassenen (16-25 jaar). Op die manier kan het actieplan een beter inzicht geven in de moeilijkheden waarmee de Brusselse jongeren te kampen hebben in de overgang naar de volwassen leeftijd, een cruciale periode tussen de adolescentie en het leven als zelfstandige volwassene. Het Bureau heeft de volgende antwoorden gegeven op de drie vragen de aan de Adviesraden werden gesteld:
4.1 Welke zijn voor u de voornaamste mechanismen of factoren die jongeren kwetsbaar maken in de overgang naar volwassenheid en hen in armoede doen belanden? De belangrijkste elementen waarop tijdens de besprekingen werd gewezen, waren:
bepaalde drempels voor de toegang tot en de toepassing van de sociale rechten, zoals het statuut van samenwonende voor uitkeringen en de termijnen voor de behandeling van de dossiers; het verzwakken van de gezinsstructuur; de plaatsing van jongeren in een instelling krijgt de voorkeur op begeleiding in de leefomgeving; de gebrekkige beheersing van een officiële landstaal in administratieve aangelegenheden; ongelijkheden in het onderwijs en de opleiding, vanaf het basisonderwijs o het systeem van studierichtingen en degradatie, de vroegtijdige studierichting bij het begin van het secundair onderwijs de banen in Brussel die niet aangepast zijn aan de sociologie van de bevolking van de jongvolwassenen o het gebrek aan banen voor ongeschoolden
4.2 Wat is of welke zijn voor u de prioriteit(en) in de uitwerking van het Brussels actieplan armoedebestrijding 2012 rond jongvolwassenen? Welke aanbevelingen kan u op dit vlak formuleren? Tijdens de debatten kwamen drie aanbevelingen naar voren: Individualisering van de sociale rechten: herziening van de statuten "alleenstaand” en “samenwonend” bij de berekening van de sociale uitkeringen om het gezamenlijk huren om economische redenen niet te bestraffen, in de wetenschap dat alle vervangingsinkomens en het leefloon zich onder de armoededrempel bevinden.
23
CONSEIL CONSULTATIF BRUXELLOIS FRANCOPHONE DE L’AIDE AUX PERSONNES ET DE LA SANTÉ
Invoering van maatregelen die jongeren toegang tot huisvesting bieden: met name door het recht op de federale installatiepremie voor daklozen en de oprichting van een centraal huurwaarborgfonds. Verbetering van de opleidingsvoorzieningen: strijd tegen schoolverzuim; versoepeling van de schoolvoorzieningen (systeem van studierichtingen) en de organisatie van bedrijfsstages; arbeidsbemiddeling, reeds in het secundair onderwijs; valoriseren van competenties…
Andere interventiedomeinen werden eveneens aangehaald: invoering van een gewestelijk beleid voor de creatie van banen voor ongeschoolden; strijd tegen overmatige schuldenlast; uitbreiding van de maatregel voor sociale cohesie ; werken aan het afstemmen van de verschillende maatregelen voor hulp aan jongeren en volwassenen om de overgang naar de burgerlijke meerderjarigheid te vergemakkelijken. Wanneer de jongere 18 wordt, is de overgang van bijzondere jeugdzorg naar voorzieningen voor volwassenen moeilijk. Het gaat er hier om een globale begeleiding in te voeren die de overgang vergemakkelijkt, door een netwerk uit te bouwen van diensten voor jeugdbijstand en diensten voor volwassenen; ervoor zorgen dat de jongere zijn dossier bij het OCMW kan openen en reeds enkele weken voor zijn 18e verjaardag een leefloonaanvraag kan indienen, zodat een latentietijd zonder enig inkomen wordt vermeden wanneer hij de instelling verlaat; de toepassing van de organieke OCMW-wet harmoniseren. Praktijken die verschillen van OCMW tot OCMW hebben voelbare gevolgen voor de bijstand aan jongeren, met name wat de berekening van de middelen betreft; toepassing van de bestaande wetgevingen, die momenteel niet, weinig of slecht worden toegepast, met name de opvang van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen; betere begeleiding van jongeren die de gevangenis verlaten.
4.3 Hoe evalueert u de impact van het bestaande beleid, op de verschillende beleidsdomeinen, op de armoede bij Brusselse jongvolwassenen? In plaats van de koopkracht en de tewerkstelling te stimuleren, loopt men met de momenteel gehanteerde bezuinigingsplannen het risico om, in een periode van negatieve groei, te resulteren in een recessie met nadelige gevolgen voor iedereen, in de eerste plaats voor de armen, onder wie de jongeren en vrouwen het meest kwetsbaar zijn. Een investering in de verenigings- en publieke voorzieningen die de toegang tot de sociale rechten helpt waarborgen is essentieel en moet gepaard gaan met een daadkrachtig sociaaleconomisch beleid om een krachtig socialezekerheidssysteem te vrijwaren, om de ontwikkeling van een toereikende arbeidsmarkt te waarborgen die toegankelijk is voor iedereen, en om te investeren in hoogstaand onderwijs. Bovendien werd vastgesteld:
dat het de kwetsbare doelgroepen ontbreekt aan informatie over de bestaande voorzieningen; dat de verschillende voorzieningen voor jongeren en volwassenen niet op elkaar afgestemd zijn.
24
GEWESTELIJKE ONTWIKKELINGSCOMMISSIE
5. GEWESTELIJKE ONTWIKKELINGSCOMMISSIE Gelet op het advies gevraagd door het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel‐ Hoofdstad, dat in het kader van de permanente interkabinettenwerkgroep armoedebestrijding, een werkgroep van de Brusselse Interministeriële Conferentie Sociale Zaken – Volksgezondheid, de opdracht kreeg om de adviezen te verzamelen van de bevoegde adviesorganen met betrekking tot de opstelling van het Brusselse actieplan voor armoedebestrijding 2012; De Gewestcommissie hoorde een afgevaardigde van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel‐Hoofdstad, verantwoordelijk voor de opstelling van het plan, op de plenaire zitting van 15 maart 2012; Op 22 maart 2012 heeft de vergadering het onderstaande advies aangenomen in plenaire zitting: De volgende vaststellingen werden geconstateerd:
er is geen totaalvisie op het “overgangsprobleem” (overgang van minderjarige naar volwassene): jongvolwassenen worden ofwel beschouwd als jongeren, ofwel als de anderen, dus als volwassenen; er wordt geen specifieke aandacht besteed aan dat overgangsstatuut; in het kader van de preventie wordt de aandacht vooral toegespitst op de werkloosheidsbestrijding door middel van opleiding. Er is geen visie over jongeren die uit het systeem zijn uitgesloten, met uitzondering van enkele OCMW’s die een meer transversale visie over sociale integratie hanteren; Er bestaan preventiemaatregelen om niet in de armoede terecht te komen, maar het ontbreekt aan begeleiding van kwetsbare jongeren; het feit dat ze werkloos zijn is niet de enige kwetsbaarheidsfactor; net zoals een baan niet garandeert dat ze niet in de armoede terechtkomen; Wat betreft tewerkstelling en de gevoerde acties: uit de specifieke visie op werkloosheid bij jongeren komen hun lage scholingsgraad en hun gebrek aan werkervaring naar voren. Toch is er onvoldoende zicht op een factor zoals doelgerichte jobaanbiedingen voor die jongeren. Bruxelles Formation startte “New Deal”, een actie die het idee ondersteunt om baanscheppende sectoren te mobiliseren voor die jongeren (toerisme, groene economie…) Er moet echter een meer uitgewerkt actieplan komen waarbij overleg met die jongvolwassenen wordt bevorderd.
1. Het verheugt de Commissie dat het armoedebestrijdingsplan op jongeren is gefocust. Die leeftijdscategorie is inderdaad oververtegenwoordigd in het Brusselse Gewest en neemt sterk toe sinds de jaren 2000. 2. In verband met de 3 vragen voorgelegd door het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn besloot de Commissie om haar advies toe te spitsen op de aspecten rond ruimtelijke ordening. Ze is echter van mening dat bepaalde thema’s alle aandacht van de politieke autoriteiten verdienen: de hervorming van het onderwijssysteem, de kwestie van de ouderlijke aansprakelijkheid, het evenwicht tussen preventie‐ en remediemaatregelen, de voedingskwestie en de gezondheid. In haar advies van 14 oktober 2010 betreffende het Brusselse actieplan voor armoedebestrijding 2010, benadrukte de Commissie het belang van dit actieplan dat ingaat op een van de uitdagingen die de regering vooropstelde in haar GPDO: “Tegemoetkomen aan de sociale behoeften, in het bijzonder die van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen, door een verbetering van de doeltreffendheid van de systemen voor onderwijs en opleidingen, door de mobilisatie van middelen
25
GEWESTELIJKE ONTWIKKELINGSCOMMISSIE
voor sociale actie en gezondheid en door de ontwikkeling van het aanbod van collectieve voorzieningen”. Ze is van oordeel dat er strategische doelstellingen in het toekomstige GPDO zouden moeten worden opgenomen, voor zover dat mogelijk is, opdat de wisselwerkingen en transversale aspecten van het armoedeprobleem aan alle algemene doelstellingen van het GPDO worden gekoppeld. In haar advies wees de Commissie eveneens op de noodzaak om een echt geïntegreerd plan met operationele doelstellingen op te stellen. De Commissie haalde in haar advies ook aan dat armoede zich voornamelijk in de grote steden concentreert. Geconfronteerd met die uitdagingen, zowel op het sociaaleconomische vlak als op het vlak van energie en milieu, kan de stad vanuit haar kenmerken, namelijk nabijheid en functievermenging, een opportuniteit zijn om de kloof, om de sociaaleconomische en culturele ontwrichtingen in te perken. Tot slot verdedigde de Commissie het idee dat het gevoerde kansarmenbeleid in geen geval mag uitmonden in de creatie van parallelle circuits die deze mensen in de marginaliteit houden, maar dat elk beleid gericht moet zijn op de re‐integratie van dit publiek in de normale circuits van de maatschappij. Daarom moeten er dus een intensiever beleid en meer preventieacties komen op het vlak van tewerkstelling, gezondheid, huisvesting en vooral op het vlak van onderwijs en opleiding. Bovendien gaat het erom om solidariteit als doelstelling na te streven, en niet alleen troost en steun. 3. De Commissie is van oordeel dat armoedebestrijding verschillende ruimtelijke en dus institutionele schaalgroottes omvat. 3.1. Van een federale schaalgrootte over een grootstedelijke schaalgrootte die de Brusselse grenzen overschrijden, naar een lokale schaalgrootte. Ze sluit zich aan bij de conclusies van de IGEAT‐studie die vaststelt dat armoede zich voornamelijk in de grote steden concentreert. Brussel, als hoofdstad, is daarvan het meest emblematische voorbeeld. Bijgevolg verdedigt de Commissie de stelling dat er een federaal grootstedenbeleid nodig blijft en dat het beleid moet evolueren naar een transversaal beleid dat alle federale departementen schaart achter een federaal stedelijk programma dat anticipeert op de verschillende uitdagingen van de stad in een globaliserende wereld. De complexiteit van de stedelijke uitdagingen impliceert geïntegreerde en multidimensionale oplossingen die tegelijk rekening houden met de lokale realiteit. Voor Brussel moeten het stedelijk beleid en de armoedebestrijding vertrekken vanuit dezelfde doelstellingen, namelijk sociale cohesie en gelijke kansen. Over de stadscontracten heen, die doelgerichte projecten in wijken in moeilijkheden omvatten, zou een transversaal stedelijk beleid meer moeten investeren in infrastructuur en openbare ruimte, en daarbij de middelen niet vergeten om die ruimtes voor een lange tijd te laten bestaan. De mobiliteit zou bovendien een gefaciliteerde toegang tot de verschillende stedelijke diensten moeten bieden (tewerkstelling, cultuur, grote gezondheidsvoorzieningen, maar ook de mobiliteit van ideeën, informatie en communicatie via de bestrijding van de digitale kloof) voor alle sociale lagen van de bevolking. Een stedelijk beleid dat duidelijke antwoorden wil geven op de complexiteit van de stadsuitdagingen moet een beleid op meerdere niveaus zijn. Alle bevoegdheidsniveaus (Europa, staat, gewesten, steden) moeten hun deel van de verantwoordelijkheid opnemen om een geïntegreerd en duurzaam stadsbeleid te kunnen voeren. Dat is de reden waarom de Commissie vraagt om een deel van het federaal grootstedenbeleid aan te vullen met een federerende overlegtaak tussen de federale en gewestelijke instanties en de afgevaardigden‐deskundigen van de grote steden.
26
GEWESTELIJKE ONTWIKKELINGSCOMMISSIE
Studies tonen overigens aan dat de armoede niet stopt aan de grens van het Brusselse Gewest, maar zich verder uitstrekt langs het kanaal (verouderd industrieel weefsel, zowel in het noorden als in het zuiden). 3.2. Daarom benadrukt de Commissie het belang om over de grenzen van het Gewest heen te werken. De grootstedelijke schaalgrootte moet de schaalgrootte van de solidariteit worden. Alle gewestregeringen, de federale overheid, de autoriteiten van beide gemeenschappen, de provincies, de gemeentes uit het hele grootstedelijke gebied moeten zich inzetten om, met de actieve medewerking van de privésector, een specifieke sociale en economische gouvernance op te zetten dat over de nodige bevoegdheden en middelen beschikt om die cruciale en dringende uitdagingen doeltreffend aan te pakken. Het komt erop aan een gemeenschappelijk kader uit te werken waarin samenwerkingsakkoorden over de institutionele gewestgrenzen heen gesloten worden. Die grootstedelijke dimensie is des te belangrijker omdat ze op een sociale en economische realiteit aansluit en omdat er in een overleg over die plannen en op die schaal pistes voor oplossingen gevonden kunnen worden. Binnen dat grootstedelijke kader is het tot slot belangrijk om het project te steunen van een polycentrische stad die de hele bevolking en vooral de meest kwetsbare sociale groepen een gemakkelijke toegang geeft tot stadscentra van gewestelijk belang en waarin duidelijk bevestigd wordt dat het mogelijk is om een maatschappij te vormen over de gemeenschapsgrenzen heen. 3.3. Het gemeentelijk‐ (OCMW) en buurtniveau, tot slot, is het niveau dat het dichtst bij de mensen staat. Terwijl een insluiting op dit niveau vermeden moet worden, is het noodzakelijk dat de inwoner zijn herkenningspunten op dit niveau vindt: voorzieningen, werk, buurtdiensten. Daarom haalt de Commissie het voorbeeld aan van een ruimtelijk ordeningsbeleid dat wordt verdedigd binnen bepaalde ordeningsplannen die de ontwikkeling van huisvesting laat primeren op de aanwezige kleine ondernemingen. Een beleid dat verantwoord is in een context waarin de huisvesting wordt bedreigd, wat niet wegneemt dat de Commissie van oordeel is dat kleine economische activiteiten vandaag beschermd moeten worden binnen het wijkniveau. Een weefsel van kmo’s kan immers een bron van gediversifieerde tewerkstelling zijn die binnen het bereik van de Brusselaars ligt en vooral van jongeren in de overgangsfase. De verschillende thema’s moeten op die verschillende schaalgroottes geanalyseerd worden. 4. Huisvesting is een essentiële kwestie: de toegang tot een fatsoenlijke woning, de strijd tegen ongezonde gebouwen… De Commissie pleit voor de realisatie van gediversifieerde sociale en gelijkgestelde woningen (ook intergenerationele woningen) waarin diverse types van gezinnen terechtkunnen om de sociale vermenging in de wijken te bevorderen. Ze haalt daarbij het voorbeeld aan van Denemarken waar specifieke plannen werden opgezet rond sociale huisvesting gericht op jongeren, senioren, grote gezinnen enz. De Commissie is van mening dat het interessant zou zijn om nieuwe vormen van samenwonen aan te moedigen zoals groepswoningen, solidair wonen, intergenerationeel wonen, kangoeroewoningen… 5. Wat betreft de tewerkstelling, het onderwijs en de vorming, komt het erop aan om een systeem op te zetten dat jongeren kan informeren, sensibiliseren en doorsturen naar geschikte beroepsopleidingen die op hun capaciteiten aansluiten en economische vooruitzichten bieden. De Commissie raadt aan om op meerdere niveaus te werken:
27
GEWESTELIJKE ONTWIKKELINGSCOMMISSIE
Voorzieningsgebieden voorzien voor crèches en scholen, maar ook voor het technisch en beroepsonderwijs; Het technisch en beroepsonderwijs rationaliseren door dubbele voorzieningen te vermijden (dus beter doen met de bestaande middelen); Het imago van een vak verbeteren zodat zowel jongeren als ouders er anders over gaan denken; De technische en beroepsrichtingen opwaarderen, zoals de bouwberoepen (bijv.: bouwplaatsbezoeken voor jongeren, gezinsbezoeken tijdens opendeurdagen…), de technische en beroepsopleidingen meer bekendheid geven vanaf het lagere onderwijs om pistes te openen vóór deze vakken een keuze ‘bij gebrek aan andere mogelijkheden’ worden waaraan vaak een negatief imago kleeft, wat resulteert in een negatieve schoolhouding.
De Commissie vestigt de aandacht op het belang van een vernieuwde toe‐eigening van knowhow die de basis vormt voor zelfvertrouwen en sociale relaties. Wat impliceert dat begeleiding bij het heraanleren van gewone en dagelijkse knowhow in het sociale‐steunbeleid wordt opgenomen. Tot slot wijst de Commissie erop dat er in Brussel nog heel wat werk te verrichten is op het vlak van erfgoed en overdracht van knowhow. In dat licht zou het interessant zijn om opnieuw een systeem met leerjongens en leermeisjes in te voeren die door werknemers begeleid worden in hun opleiding. 6. De Commissie stelt vast dat de stad niet altijd even “vriendelijk” is voor jongeren: het ontbreekt aan sportinfrastructuren en andere voorzieningen bestemd voor jongeren. De Commissie is van mening dat de creatie van ontmoetingsruimtes, ook intergenerationele ruimtes, rond sport of publieke ruimten kunnen helpen bij het doorbreken van het isolement waarin deze bevolking vaak zit opgesloten. 7. De Commissie meent dat een globaal beleid tegen de dualisering van de stad belangrijk is. Noodzakelijk daarbij zijn betere verplaatsingsfaciliteiten voor deze bevolking om de vorming van getto’s te voorkomen en om opleidings‐ en tewerkstellingsplaatsen gemakkelijker toegankelijk te maken voor deze mensen. De vestigingskeuze van bevolkingsdiensten is op dat vlak doorslaggevend en kan resulteren in een bevolkingsvermenging die een dynamiek op gang brengt (cf. Sint‐Joost). Ter informatie worden er bij dit advies twee bijlagen over het wereldwijde charter op het recht op de stad gevoegd, waarin een globale beschouwing over dit aspect wordt voorgesteld waarmee rekening zal moeten worden gehouden in het kader van het DGewOP. Bijlage 1: Charte Mondiale du Droit à la Ville Bijlage 2 : Proposition de Charte Mondiale du Droit à la Ville ‐ 2004 Te consulteren op : http://crd-goc.be/documents/12043-1907AD-Avis%20Q-Plan%20Pauvret%C3%A9-2012_NL.pdf, vanaf p. 6
28
DE BRUSSELSE OCMW’S
6. DE BRUSSELSE OCMW’S 6.1 Inleiding De OCMW’s spelen een belangrijke rol in de strijd tegen armoede. Gezien de toename van fenomenen van sociale uitsluiting, bekleedt het OCMW een centrale plaats in het lokale sociaal beleid. De gemeenten en de OCMW’s zijn de overheden die het dichtst bij de burger staan. Deze nabijheid tot het publiek is een belangrijke troef. De lokale overheden voelen de polsslag van de samenleving goed aan. Ze worden als eerste geconfronteerd met de noden van de bevolking en dit geldt zeker voor de OCMW's, wier missie erin bestaat hulp te bieden die aangepast is aan de noden van iedere persoon wiens autonomie in gevaar is door armoede en bestaansonzekerheid. De lokale bevolking heeft het recht van het OCMW te verwachten preventief en kwalitatief op te treden. Het OCMW kan slechts naar behoren functioneren als het autonoom blijft in het nemen van beslissingen en zijn eigenheid komt ook tot uiting in een specifieke werkwijze. Dicht bij de mensen, de minst bedeelden, wil het OCMW openstaan voor de buitenwereld. De individuele dossiers moeten echter strikt vertrouwelijk behandeld worden. Het beroepsgeheim moet nageleefd worden door alle administratieve, gerechtelijke en wetgevende overheden, omdat het onmiskenbaar samenhangt met het feit dat het OCMW de vertrouwensinstantie is van mensen die ervan afhangen. Daarnaast moet ieder OCMW zijn actie een zo groot mogelijke uitstraling geven, met name door de bevolking zo uitgebreid mogelijk te informeren over hun diensten.
Het OCMW in enkele woorden … Het OCMW is een openbare instelling met een eigen rechtspersoonlijkheid, onderscheiden van de gemeente. Dit betekent dat het, binnen de grenzen van zijn bevoegdheden, zelfstandig beslissingen neemt. Elke gemeente heeft een OCMW25. OCMW staat voor “Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn”. In het Frans stond CPAS voor "Centre Public d'Aide Sociale", in 2004 werd dit het "Centre Public d'Action Sociale". Deze naamsverandering wijst op de wil van de wetgever om de actie van de OCMW's in te schrijven in een beleid dat de voorkeur geeft aan integratie en sociale en professionele inschakeling, en dat ze dus niet langer “louter sociale hulp verlenen.” Het OCMW vervult een centrale rol in het lokale sociaal beleid en verleent buurtdiensten. Het vervult ontegensprekelijk een dragende rol in het kader van de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. De taken van de OCMW’s worden beschreven in de Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de OCMW’s: “het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft tot taak aan personen en gezinnen de dienstverlening te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden is. Het verzekert niet alleen lenigende of curatieve, doch ook preventieve hulp.De dienstverlening kan van materiële, sociale, geneeskundige, sociaal-geneeskundige of psychologische aard zijn” (art. 57 OW). Het is dus 25 België telt dus 589 OCMW’s, waarvan 19 in Brussel.
29
DE BRUSSELSE OCMW’S
aan het OCMW om het recht te verlenen en om de middelen te verstrekken die het OCMW het meest geschikt acht om hieraan te voldoen (art. 60§3 OW) Het actieterrein van de OCMW's is omvangrijk en heeft betrekking op zeer uiteenlopende doelgroepen, waaronder jongeren, voor wie de OCMW's verschillende actiemiddelen inroepen, via het Recht op Maatschappelijke Integratie26, of via andere instrumenten, zoals het Fonds voor Socioculturele Participatie27 bijvoorbeeld. Er dient echter verduidelijkt te worden dat de maatschappelijke dienstverlening verstrekt door het OCMW residuair is, meer bepaald ten opzichte van de sociale zekerheid en de familiale solidariteit; dit betekent dat het OCMW alleen tussenbeide kan komen wanneer alle andere rechten uitgeput zijn. Iedere aanvraag voor maatschappelijke dienstverlening moet bovendien eerst worden onderworpen aan een voorafgaand sociaal onderzoek, uitgevoerd door een maatschappelijk assistent. Op die manier kan vanzelfsprekend de territoriale bevoegdheid van het OCMW worden bepaald, maar ook de sociale, familiale, socioprofessionele situatie van de aanvrager, zijn staat van behoefte of de afwezigheid van andere rechten. Het sociaal onderzoek wordt afgerond met een nauwkeurige diagnose van de omvang van de behoeften aan hulp en de maatschappelijk assistent formuleert aangepaste voorstellen. Het OCMW wordt bestuurd door een raad voor maatschappelijk welzijn. Deze bestaat uit mandatarissen (OCMW-raadsleden) die collegiaal beslissingen nemen over alle onderwerpen die verband houden met of vallen onder de bevoegdheid van het OCMW. Binnen het OCMW bestaat een permanent bureau28 met als belangrijkste taak het afhandelen van lopende zaken, maar waaraan de Raad andere bevoegdheden en verschillende comités kan delegeren29, waaronder het Bijzonder Comité voor de sociale dienst, waaraan de taak kan worden gedelegeerd om aanvragen voor welzijnshulp te onderzoeken en er een beslissing over te nemen (naargelang de grootte van het OCMW kunnen er verschillende soorten Bijzonder Comité bestaan voor specifieke sociale aangelegenheden). De voorzitter op zijn beurt leidt de activiteiten van het OCMW. Aangezien de beslissingen collegiaal worden genomen, kan hij niet alleen beslissen over het toekennen van maatschappelijke dienstverlening, behalve in noodgevallen, en zelfs in dat geval alleen binnen het beperkend kader van de wet en van een reglement van inwendige orde dat door de raad is aangenomen. Als de voorzitter een dringende beslissing neemt, moet hij deze verplicht laten bekrachtigen tijdens de eerstvolgende vergadering van de raad of het comité. De administratie van het OCMW telt minstens - een secretaris aan het hoofd. De secretaris onderzoekt de zaken onder het toezicht van de voorzitter en is hoofd van het personeel. De Organieke Wet van de OCMW's kent hem verschillende taken en verantwoordelijkheden toe inzake het bestuur en financiële aangelegenheden; - een ontvanger, die de ontvangsten registreert en de uitgaven betaalt; - maatschappelijk assistenten die de sociale onderzoeken uitvoeren en de rechthebbenden begeleiden; 26 Wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. 27 Federale maatregelen ter bevordering van de sociale, culturele en sportieve participatie van OCMW-cliënten en de strijd tegen kinderarmoede - verschillende KB's sinds 2003. 28 Samengesteld uit 3 tot 5 leden van de raad, naargelang de grootte van het OCMW 29 Eveneens samengesteld uit leden van de Raad voor maatschappelijk welzijn
30
DE BRUSSELSE OCMW’S
-
administratieve medewerkers in alle geledingen van het OCMW.
OCMW-hulp is onlosmakelijk verbonden met de tussenkomst van maatschappelijk werkers en alle administratieve medewerkers die al dan niet in contact staan met het publiek. De maatschappelijk werkers voeren niet alleen het sociaal onderzoek uit, maar steunen en helpen ook mensen en/of gezinnen om hun problemen te boven te komen door middel van verschillende vormen van begeleiding.
… de verplichte en facultatieve taken … Wie OCMW zegt, denkt in de eerste plaats aan financiële maatschappelijke dienstverlening en het leefloon, terwijl dit slechts enkele taken zijn die deze instellingen op zich nemen. Ze bieden ook andere vormen van hulp aan, die allemaal worden besproken in de Organieke wet betreffende de OCMW of andere wettelijke bepalingen30. De OCMW’s vervullen algemene of specifieke taken, verplicht of volgens een overeenkomst. Immers, “de motor van de maatschappelijke actie is de bewustwording van een noodzakelijke toegang voor ieder tot huisvesting, economische goederen, cultuur, de wil van de betrokkenen om zelf hun situatie te scheppen of om er meer toe bij te dragen”31. De OCMW’s worden dus nauw betrokken bij de ontwikkeling en de invoering van acties die soms de algemene taken overschrijden, en dit in een preventieve en curatieve logica van armoedebestrijding. Hier volgt een niet-exhaustieve lijst van deze taken. -
Het recht op maatschappelijke integratie vervangt al tien jaar het bestaansminimum. Iedereen die niet beschikt over voldoende inkomen en die voldoet aan de wettelijke voorwaarden kan aanspraak maken op het recht op maatschappelijke integratie. Dit recht kan, binnen de voorwaarden bepaald door de wet, de vorm aannemen van een baan en/of een leefloon, al dan niet samen met een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (verplicht voor jongeren onder de 25 jaar). Er moeten verschillende voorwaarden zijn vervuld om hierop aanspraak te kunnen maken en de aanvraag is onderworpen aan een procedure bepaald in de wet. Het recht op integratie is een residuair regime, waardoor men sociale rechten kan toekennen aan personen die door de mazen van het net van de sociale zekerheid glippen. Natuurlijk wordt de voorkeur gegeven aan integratie in de vorm van tewerkstelling, vooral voor mensen jonger dan 25 jaar. Als tewerkstelling niet mogelijk is om gezondheidsredenen of redenen van billijkheid (omdat men nog studeert - voor mensen jonger dan 25 jaar - of een opleiding volgt of andere omstandigheden die worden onderzocht door het OCMW), zal de aanvrager recht hebben op een financiële prestatie, het zogenaamde "leefloon".
-
Maatschappelijke hulp: “Elke persoon heeft recht op maatschappelijke hulp. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid." (art. 1, OW 08.07.1976). Dit betekent dat:
30 Het juridische kader van de OCMW’s bestaat uit verschillende wetten, waarvan er drie de basis zelf van de OCMW’s en hun taken vormen: De Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de OCMW’s, de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de OCMW’s. 31 Jean-Marie Berger – Mémento des CPAS – Uitgeverij Kluwer
31
DE BRUSSELSE OCMW’S
o
o
o o o o
Het OCMW hulp verstrekt in de meest passende vorm: periodieke of maandelijkse financiële hulp, een voorschot op een maatschappelijke prestatie, advies, hulp in natura, sociale of budgetbegeleiding, tussenkomst in de kosten voor de plaatsing in een opvanghuis of in een rusthuis, tussenkomst in de medische en apotheekkosten, ... de vormen zijn zeer uiteenlopend, naargelang de problemen en de situatie van de aanvrager, maar telkens bedoeld om de aanvrager en/of zijn gezin de mogelijk te bieden om te leven in overeenstemming met de menselijke waardigheid; maatschappelijke hulp is eveneens residuair: er moet altijd worden nagegaan of er al dan niet andere rechten bestaan. Een sociaal onderzoek naar de staat van behoefte zal steeds worden uitgevoerd; het OCMW moet niet noodzakelijk instaan voor alle privéschulden van personen; vaak wordt schuldbemiddeling voorgesteld; maatschappelijke hulp wordt steeds toegekend aan een particulier en niet aan een instelling. Er wordt rekening gehouden met de staat van behoefte van de persoon; net zoals voor het recht op maatschappelijke integratie moet voor een aanvraag voor maatschappelijke hulp een door de wet bepaalde procedure worden gevolgd; maatschappelijke hulp kan het voorwerp uitmaken van een aanvraag tot bijdrage van de aanvrager of een recuperatie bij diezelfde aanvrager of zijn onderhoudsplichtigen, of zelfs bij verantwoordelijke derden of andere instellingen. Ook deze aspecten worden door het OCMW geanalyseerd.
-
Informatie en administratieve begeleiding: het centrum levert alle nuttige raadgevingen en inlichtingen en doet de stappen om aan de personen alle rechten en voordelen te verlenen waarop ze aanspraak kunnen maken krachtens de Belgische of buitenlandse wetten.
-
Sociale of psychosociale begeleiding: het OCMW verzekert, met eerbieding van de vrije keuze van de betrokkene, de verschillende vormen van begeleiding die de geholpen persoon nodig heeft om geleidelijk zelf zijn moeilijkheden te boven te komen.
-
Informatie voor het publiek: het OCMW neemt alle initiatieven met het oog op de bekendmaking aan het publiek van de verschillende vormen van wettelijke hulp. Het gaat om een algemene informatieplicht die in samenhang moet worden gezien met het Handvest van de sociaal verzekerde32.
-
Aansluiting bij een verzekeringsinstelling: als de persoon niet is verzekerd tegen ziekte en invaliditeit, kan het OCMW hem aansluiten bij een door hem gekozen instelling of, bij gebrek aan deze keuze, aan de Hulpkas voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering (HZIV). Er kan een bijdrage van de persoon worden geëist; deze aansluiting beoogt niet noodzakelijk aanvullende bijdragen.
-
Bijstand voor bepaalde categorieën vreemdelingen: deze bijstand kan, naargelang de verblijfssituatie van de vreemdeling, verschillende modaliteiten inhouden. Zo kan het OCMW bijvoorbeeld, in samenwerking met Fedasil, lokale opvang organiseren voor asielzoekers of niet-begeleide minderjarige vreemdelingen; hier gaat het om materiële hulp. De taak van het OCMW zal zich ook beperken tot het toekennen van dringende medische hulp voor de vreemdeling die illegaal op het grondgebied verblijft. In dat kader is de hulp uitsluitend medisch, gerechtvaardigd door een doktersbriefje, en mag ze niet financieel zijn of enigerlei andere maatschappelijke hulp in natura omvatten. Er dient echter verduidelijkt te worden
32 Wet van 11 april 1995 tot invoering van het Handvest van de sociaal verzekerde (BS 06.09.1995 inwerkingtreding op 01.01.1997).
32
DE BRUSSELSE OCMW’S
dat, in bepaalde situaties, vanwege de wet, het OCMW niet tussenbeide mag komen en als het dit doet wanneer het gaat om een kwestie van overleven, het zijn eigen fondsen moet aanspreken en in geen geval de toegekende hulp kan terugvorderen van de federale staat, wat budgettaire problemen voor het OCMW kan veroorzaken. -
De bescherming van minderjarigen: het OCMW kan de voogdij uitoefenen over, of althans de bewaring, het onderhoud en de opvoeding verzekeren van de minderjarige kinderen die door de wet, de ouders of andere overheidsorganen aan het centrum zijn toevertrouwd. Verschillende Brusselse OCMW’s organiseren en beheren kindertehuizen en werken samen met andere organisaties. Eén Brussels OCMW heeft eind 2011 een opvangstructuur voor 10 niet-begeleide minderjarige vreemdelingen geopend. De OCMW’s hebben meegewerkt aan het uitwerken van een samenwerkingsprotocol met de sector van de bijzondere jeugdzorg/jeugdbescherming; dit protocol regelt de procedure voor de autonomie van de jongeren die uit deze sector komen.
-
Strijd tegen dakloosheid: de OCMW’s voeren acties, zowel via de Organieke wet als via het recht op maatschappelijke integratie: organisatie van noodopvang, noodhulp, vestigingspremie, referentieadres. Hiertoe werken de OCMW’s samen met andere actoren, en met namen met de daklozensector, bv. Sociale Samu.
-
Specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen: deze taak wordt sinds 1 januari 2005 aan de OCMW's toevertrouwd en beoogt het verlenen van een specifieke hulp aan de onderhoudsplichtige die recht heeft op een leefloon of equivalent als hij ofwel onderhoudsgeld aan zijn kinderen ofwel een bijdrage voor een geplaatst kind verschuldigd is, onder voorbehoud dat de onderhoudsplichtige het bewijs van betaling ervan levert. Het bedrag van deze specifieke hulp is geplafonneerd.
-
Strijd tegen de energiefractuur: de wet van 4 september 2002 wijst de OCMW's een opdracht toe inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke hulp in het kader van de energielevering aan de meest hulpbehoevenden. Maar de OCMW’s zijn ook betrokken bij het stookoliefonds: ze kunnen een verwarmingstoelage toekennen aan personen of gezinnen met lage inkomens. Dankzij het Hydrobru-fonds, tot slot, zijn de Brusselse OCMW's in staat om mensen die moeilijkheden hebben om hun waterfactuur te betalen, te helpen en te begeleiden.
-
Socioprofessionele inschakeling: de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie hield een aanzienlijke verandering in van de filosofie van OCMWhulp voor hulpbehoevende personen. Zo beschouwde de wetgever dat, om een menswaardig bestaan te kunnen leiden: “iedereen zijn plaats in onze samenleving moet kunnen vinden, op een solidaire manier bijdragen tot haar ontwikkeling en een recht op persoonlijke emancipatie kunnen laten gelden". De OCMW’s beschikken over verschillende instrumenten om de socioprofessionele inschakeling van de rechthebbenden op sociale integratie of op equivalente maatschappelijke hulp te stimuleren, zoals artikel 60 en artikel 6133. De socioprofessionele inschakeling is echter alleen mogelijk wanneer iemand bereid is de stap te zetten naar tewerkstelling, wat jammer genoeg niet altijd het geval is omwille van de verschillende moeilijkheden die een rem zijn op dit type inschakeling. Deze persoon moet dan ook worden begeleid, zijn mogelijkheden moeten worden onderzocht, hij moet opnieuw worden klaargemaakt en voorbereid op de professionele inschakeling via verschillende
33 Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de OCMW’s – bepalingen waardoor de OCMW’s personen die recht hebben op een leefloon of een equivalent van een leefloon aan het werk kunnen zetten.
33
DE BRUSSELSE OCMW’S
stappen. Dat is de inzet van de maatschappelijke of socioprofessionele inschakeling, waarvan het proces wordt gevoerd door de dienst SPI (socioprofessionele inschakeling) van de OCMW’s. -
Het bevorderen van de sociale, culturele en sportieve ontplooiing en de strijd tegen kinderarmoede: in 2003 werd voor het eerst een federale maatregel34 getroffen om personen in armoede te integreren in het maatschappelijk leven door hen te laten deelnemen aan culturele en sportieve activiteiten en toegang te geven tot informatie- en communicatietechnologie. Deze maatregel is bekrachtigd in de Organieke Wet, aangezien we in artikel 57§1 kunnen lezen dat het OCMW moet instaan voor de “bevordering van de maatschappelijke participatie van de rechthebbenden”. Na het Europese Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting in 2010 kwam er een bijkomende maatregel in de strijd tegen kinderarmoede, waardoor de taken van de OCMW’s in 2012 werden uitgebreid.
-
Schuldbemiddeling: de OCMW’s zijn een “erkend centrum” voor schuldbemiddeling, hetgeen duidelijk past in hun begeleidingstaken. De Brusselse OCMW’s beschikken immers al verschillende jaren over schuldbemiddelingsdiensten om de mensen te helpen bij het zoeken naar de meest geschikte oplossingen om hun overmatige schuldenlast aan te pakken terwijl ze toch een menswaardig bestaan kunnen leiden. Maatschappelijk werkers en/of juristen die gespecialiseerd zijn in schuldbemiddeling bieden individuele opvolging, minnelijke schikkingen (onderhandeling over de betalingsfaciliteiten bij de schuldeisers), collectieve schuldenregeling, preventieve acties, workshops voor preventieve acties of om de gebruikers te informeren over budgetbeheer voor personen die verblijven op het grondgebied van het OCMW in kwestie.
De OCMW’s voeren hun taken uit volgens de meest geschikte werkmethodes, met respect voor de overtuigingen van het publiek dat een beroep op hen doet en onder bescherming van het beroepsgeheim. Het bestrijden van armoede, bestaansonzekerheid, sociale ongelijkheid en hun oorzaken, het bewaren van de menselijke waardigheid zijn de doelstellingen die de OCMW’s nastreven via hun sociaal beleid, maar soms kunnen deze doelstellingen alleen worden bereikt met de invoering van een multidisciplinaire hulp. Het uiteenlopende karakter van de acties impliceert een betrokkenheid van verschillende intervenanten van sociale diensten. Deze werkwijze maakt de organisatie van nieuwe diensten of de samenwerking met andere operatoren in de sociale sector zeer zinvol. Zo kunnen de OCMW’s zelf bepalen om sociale, preventieve of curatieve instellingen of diensten op te richten en te beheren. De OCMW’s beheren rusthuizen, rust- en verzorgingstehuizen, revalidatiecentra, serviceflats, dagcentra, opvangcentra voor personen in nood, lokale opvanginitiatieven voor asielzoekers (LOI), opvangcentra voor kinderen, diensten voor gezins- en bejaardenhulp, diensten voor maaltijden aan huis, huisvestingsdiensten, diensten voor juridisch advies, transit- of noodwoningen, sociale wasplaatsen en kleedkamers, sociaal restaurant, vervoerdiensten, … De Brusselse OCMW’s doen ook een beroep op verschillende samenwerkingen en organiseren sociaal overleg om zich samen met de overige actoren op het lokale terrein toe te leggen op de acties die voor de bevolking moeten worden gevoerd.
34 KB van 08.04.2003 (BS van 22.04.2003)
34
DE BRUSSELSE OCMW’S
… die ook betrekking hebben op jongeren tussen 16 en 25 jaar Jongeren in armoede en bestaansonzekerheid vormen een kwetsbare groep aan wie de OCMW’s een bijzondere aandacht besteden. In 2011 genoten 11 893 jongeren tussen 18 en 24 jaar in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van het recht op maatschappelijke integratie, onder wie 37,76 % "studenten met een voltijds leerplan”35. Deze rechthebbenden vertegenwoordigen 27,50 % van alle rechthebbenden op het recht op maatschappelijke integratie in het BHG. En in deze cijfers zijn niet alle jongeren tussen 16 en 25 jaar opgenomen die op een of andere manier worden bijgestaan door de OCMW’s, of het nu gaat op het vlak van huisvesting, financiële maatschappelijke hulp, tussenkomst in de medische en apothekerskosten, school of opleiding, … Allemaal maatschappelijke dienstverlening die het OCMW soms toekent via eigen middelen. Het is een feit dat sociale ongelijkheden, precaire leefomstandigheden, het gebrek aan opleiding en/of onvoldoende kwalificaties, gebroken gezinsbanden, … allemaal factoren zijn die nefast zijn voor de ontwikkeling en de ontplooiing van personen in het algemeen en jongeren in het bijzonder. De maatschappelijke en professionele moeilijkheden die gezinnen ondervinden hebben vaak een negatieve invloed op de jongeren, en het is dus van essentieel belang dat ze worden gesteund bij het opbouwen van hun toekomst, dat ze worden begeleid, ofwel om hun school af te maken, ofwel opdat ze in goede omstandigheden hun plaats op de arbeidsmarkt kunnen innemen. Op basis van de wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie of de organieke wet, hebben de OCMW’s een bijzondere aandacht voor jongeren van minder dan 25 jaar. Dit vertaalt zich meer bepaald in de invoering van een "jongerendienst", "jongerencel" of "studentencel" in de meeste Brusselse OCMW’s, al naargelang het specifieke lokale karakter. Deze diensten bestaan uit maatschappelijk werkers (voor sommige OCMW’s zelfs psychologen), wier taak het is de jongeren te informeren over hun rechten en plichten met betrekking tot hun situatie en hen te begeleiden in hun schooltraject of bij hun maatschappelijke en/of socioprofessionele inschakeling. Sommige OCMW’s bieden ook gezinsbemiddeling of psychosociale begeleiding aan. In het specifieke kader van het recht op maatschappelijke integratie, beschikken de OCMW’s over drie instrumenten: tewerkstelling, leefloon en het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie dat, naargelang het traject, tracht om de nodige fasen en de doelstellingen vast te leggen met het oog op de maatschappelijke en/of professionele inschakeling van de jongere, met het idee om zo dicht mogelijk bij de persoonlijke situatie van de jongere, zijn verwachtingen (doch realistisch) en zijn mogelijkheden aan te leunen. Dit project voor maatschappelijke integratie kan verschillende vormen aannemen: tewerkstelling, opleiding, studies. De professionele integratie verloopt ook via een evaluatie, een socioprofessioneel bilan, de realisatie van een inschakelingsparcours, de verwerving van vaardigheden. De betrokkenheid van de jongere in dit project is een essentiële voorwaarde om het te laten slagen.
35 Bronnen: Cijfers 2011 van de POD MI (http://www.mi-is.be – rubriek stat ist ieken RMI)
35
DE BRUSSELSE OCMW’S
6.2 De acties van de Brusselse OCMW’s voor jongeren van 16 tot 25 jaar De acties van de 19 Brusselse OCMW's voor jongeren tussen 16 en 25 jaar zijn zeer uiteenlopend en wij denken dat het ontoereikend zou zijn om ze per OCMW op te sommen, aangezien deze acties ook worden ondernomen naar gelang de lokale realiteit en omdat geen enkele vergelijking relevant is. Het lijkt ons dus realistischer om ze globaal op te sommen. Uit al deze acties blijkt het engagement en de algemene mobilisatie van onze OCMW's en hun maatschappelijke teams voor dit publiek.
Over het algemeen … In de praktijk vervullen de OCMW’s hun taken in het kader van een algemene preventieopdracht die gericht is op het stimuleren van de ontwikkeling van de jongeren en hun deelname aan de samenleving. De specifieke en individuele begeleiding is bedoeld om elke vorm van breuken (familiaal, met de samenleving, de school) te bestrijden en om een maximale emancipatie en materiële autonomie van de jongere te waarborgen en om hem te stimuleren om zijn verantwoordelijkheden op te nemen, rekening houdend met zijn moeilijkheden, weerstand en angsten. De OCMW’s bieden jongeren dus individuele en collectieve hulp; belangrijk bij de interventies zijn de luisterbereidheid, het feit dat rekening wordt gehouden met de omgeving van de jongeren, de begeleiding van personen die geconfronteerd worden met moeilijkheden. En vooral de invoering van professionele instrumenten op het vlak van inschakeling, zoals de sociale en de socioprofessionele bilan die als referentie gebruikt worden bij de begeleiding van de jongeren. “Armoedebestrijding past in het kader van de globale actie van de sociale diensten, of ze zich nu specifiek tot jongeren richten of algemeen zijn, in de hulp die verschaft wordt aan jongeren door op te treden tegen de marginalisering van de jongeren, de verarming van de jongeren, zelfs in gezinsverband, door de autonomie van de jongeren te begeleiden door hen de middelen te geven om op gepaste manier een beroep te doen op hun sociale en culturele omgeving”36 Om deze jongeren doeltreffend te begeleiden verbindt het OCMW zich ertoe zich voortdurend aan te passen aan de voorkomende problemen, wendt het de nodige middelen aan, zowel op menselijk als op financieel vlak en doet het ook aan maatschappelijk werk in netwerkvorm, zowel op lokaal als extralokaal niveau (Actiris, ‘missions locales’, huizen voor tewerkstelling, …) en via samenwerking met andere publieke of private instellingen. Dit vertaalt zich in alle acties die gericht zijn op: -
Sociale bemiddeling; Gezinsbemiddeling; Huisvesting van jongeren: o Oprichting en beheer van onthaalstructuren, waaronder lokale opvanginitiatieven voor niet begeleide minderjarige vreemdelingen o Opvang van zwangere minderjarige meisjes of eenoudergezinnen; o oprichten van transitwoningen (bijvoorbeeld: samenwerking tussen een OCMW en een HOM (hulpverlening in open milieu) of tussen een OCMW en een openbare vastgoedmaatschappij (OVM)) o tenlasteneming van de internaatkosten
36 Olivier Gatti - CEMO
36
DE BRUSSELSE OCMW’S
-
Ontwikkeling van collectieve educatieve activiteiten; Ouderschapsbegeleiding; Budgetbegeleiding en schuldbemiddeling.
Acties die steunen op methodologische referenties of instrumenten: - Het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie; - Het sociale en socioprofessionele bilan; - Een “studentenkalender” in de vorm van een stripverhaal; - Een gebruikersgids.
… of specifiek … … op het vlak van maatschappelijke of socioprofessionele inschakeling Dit is ongetwijfeld de meest zichtbare actie van de OCMW's: de begeleiding van jongeren bij hun studies of professionele inschakeling: deze begeleiding tracht een “leefproject te verbinden met een socioprofessioneel project”, en het traject kan zeer lang zijn. Dit traject omvat een reeks methoden, contacten, specifieke maatschappelijke dienstverleningen en wordt geëvalueerd of bijgestuurd op basis van het socioprofessionele bilan. -
-
-
Begeleiding van de jongere tijdens zijn studies en deze begeleiding opvatten als een "investering" voor de toekomst; oriënterings- en hermobiliseringsstage: het gaat erom de jongere te helpen om een professioneel project te bepalen dat hem motiveert en coherent is met zijn maatschappelijke situatie en mogelijkheden (vaardighedenniveau); zoeken naar opleidingen – samenwerking met opleidingscentra: de jongere toegang geven tot opleidingscycli zodat hij kwalificaties kan verwerven of verbeteren en zo een beter inzicht krijgt in de arbeidsmarkt; werk zoeken (inclusief de begeleiding van jonge studenten op zoek naar een vakantiejob); de organisatie van alfabetiserings- of taalcursussen (in samenwerking met gespecialiseerde instellingen); onderwijsondersteuning (huiswerkklas georganiseerd door het OCMW in samenwerking met onderwijsinstellingen).
… op het vlak van gezondheid De Brusselse OCMW’s zijn van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de gezondheid van de jongeren en werken concreet aan specifieke acties voor het sensibiliseren voor en het promoten van een gezonde levenswijze en de strijd tegen verslavingen. -
Tussenkomst in de medische en apothekerskosten Overeenkomsten met huisartsen en apothekers Samenwerking met centra voor geestelijke gezondheidszorg, centra voor gezinsplanning Strijd tegen ondervoeding: collectieve actie Dienst voor psychosociale begeleiding met name om jongeren met mentale problemen en jonge verslaafden te begeleiden
… met het oog op sociale, culturele en sportieve ontplooiing De Brusselse OCMW’s voeren acties voor jongeren in het kader van het federaal fonds ter bevordering van de sociale, culturele en sportieve ontplooiing en in het kader van de strijd tegen
37
DE BRUSSELSE OCMW’S
jongerenarmoede. Alle Brusselse OCMW’s zijn betrokken bij deze acties voor hun publiek. In onze samenleving is sociaal kapitaal immers belangrijk voor de evolutie van het individu. Het sociaal kapitaal wordt gedefinieerd als “het geheel van netwerken, gedeelde normen en waarden en verstandhoudingen die de samenwerking binnen en tussen groepen vergemakkelijkt waardoor de gezamenlijke doelstellingen effectiever bereikt worden”37. Het doorbreken van het isolement van personen die leven in bestaansonzekerheid of armoede en het herstellen van de maatschappelijke banden draagt bij tot hun integratie in de samenleving. De rol van het OCMW in dit kader bestaat uit het bepalen van de doelgroepen, het creëren van projecten en het in contact brengen van de mensen met het aanbod aan sociale, culturele en sportieve activiteiten. Maar waarom aandacht schenken aan de participatie van mensen in het algemeen en jongeren in het bijzonder? We geven hier een verklaring die voortkomt uit een studie van onderzoekers van de ULB en HIVA KULeuven, voor rekening van de Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie38, waarin de maatregel van de OCMW’s wordt geëvalueerd: “Onder andere het inkomensniveau en de scholingsgraad van mensen heeft een sterke invloed op de deelname aan het verenigingsleven, sportactiviteiten en cultuur. De vele onderzoeksresultaten die in het voorbije decennium aantoonden dat de participatiegraad van mensen in armoede beduidend lager ligt dan die van de gemiddelde Belg, zijn in dat perspectief dan ook nooit echt verrassend geweest. In de praktijk betekenen ze dat gezinnen in armoede vaak niet toekomen aan het verkennen van het brede aanbod van vrijetijdsactiviteiten (Wyckmans & Dierckx, 2009). Verschillende drempels gooien roet in het eten. Naast financiële drempels (kopen van toegangstickets, betalen van lidgeld, uniform of sportkledij), spelen ook tal van andere factoren zoals: beperkte vervoersmogelijkheden, drempels tot kinderopvang, gebrek aan informatie over het aanbod, niet weten hoe zich te gedragen, zich geremd voelen uit angst de ongeschreven codes te overtreden, enz. (cf. voor een overzicht: Haesendonckx, 2001; Wyckmans & Dierckx, 2009). Gelukkig zijn er inspanningen merkbaar om - vooral financiële - drempels te slechten, zoals de maatregelen die centraal staan in dit onderzoek. Waarom is die participatie dan zo belangrijk, ook voor mensen in kansarmoede? Initiatieven om tijdelijk te ontsnappen aan stress en om een mentale en fysieke ‘time-out’ in te bouwen zijn belangrijk vanuit gezondheidsperspectief. Daarnaast kan bijvoorbeeld vrijwilligerswerk mogelijkheden bieden voor de individuele ontplooiing en zo een activerend effect hebben. Vrijetijdsparticipatie haalt mensen en gezinnen uit hun isolement en kan leiden tot het opbouwen van een sociaal netwerk. Dat netwerk kan een belangrijke bron van steun betekenen in moeilijke tijden. Het kan ook helpen om op andere levensdomeinen (bv. werk, huisvesting, ...) deuren te openen. Hoewel de meerwaarde van vrijetijdsparticipatie in het kader van armoedebestrijding in wetenschappelijke analyses niet ter discussie staat, blijft het politiek draagvlak echter beperkt en leiden - zoals we in dit hoofdstuk hebben geïllustreerd - beleidsinspanningen niet altijd tot de verhoopte resultaten. Ook het maatschappelijke draagvlak vraagt echter nog werk. Participatie aan sociale evenementen, aan sport of aan cultuur wordt vaak niet ‘gegund’ aan wie dagelijks tot over de oren in de problemen zit. Net op dat vlak kunnen OCMW’s zeer lokaal en zeer rechtstreeks een belangrijk verschil maken.” 37 1 Volgens de POD Maatschappelijke Integratie – website: www.mi-is.be 38 1 “Proeven van participatie: Evaluatie van de federale maatregelen ter bevordering van de sociale, culturele en sportieve participatie van OCMW-cliënten, met bijzondere aandacht voor de maatregel ter bestrijding van de kinderarmoede" – Lode Vermeersch, Laurence Noël en Anneloes Vandenbroucke – ULB/HIVA K.U.Leuven – 2011 – website POD MI: www.mi-is.be
38
DE BRUSSELSE OCMW’S
De Brusselse OCMW’s zijn zich bewust van het belang om de sociale banden te herstellen. Ze breiden dergelijke acties voor jongeren van alle leeftijden dan ook uit, ofwel op eigen houtje, ofwel in samenwerking met andere verenigingen. Enkele voorbeelden: -
Andere OCMW’s Gewestelijke overheden Verenigingen waar armen het woord nemen Culturele verenigingen Amateurtheatergezelschappen Wijkcentra Gemeentelijke sportdienst Gemeentelijke jeugddienst Gemeentelijke cultuurdienst Gezinstehuizen Centra voor volwassenenonderwijs Opleidingscentra voor sociaal kwetsbare jongeren Academiën Culturele centra Circusscholen Medische huizen Rust- en verzorgingstehuizen Scholen en schooldiensten Diensten en verenigingen van de OCMW's Vrijetijdssector Sport: voetbalclubs, enz.
Deze acties streven ernaar: -
-
De levensomstandigheden en het welzijn van de jongeren te verbeteren door middel van sportieve, culturele (inschrijving in sportclubs of culturele centra of academiën - aankoop van uitrusting indien nodig), schoolse en buitenschoolse activiteiten. De digitale kloof te dichten: door computerruimten te voorzien of pc-acties te organiseren.
Voorbeelden van activiteiten voor de doelgroep georganiseerd door het OCMW of via onderaanneming - groepsuitstap - taalcursus - museumbezoek, evenementen - zwemlessen, abonnement - aansluiting bij een voetbal-, turn-, fitness-, dansclub - inschrijving kunstacademie - abonnementen op kranten en tijdschriften - B-trip (voornamelijk pretparken) - toegangskaartjes theatervoorstelling - toegangsticket musical, optreden - bioscooptickets - aankoop van boeken - jongeren- of adolescentenkampen - schoolreizen, zee- en sneeuwklassen - onkosten schoolse of buitenschoolse activiteiten - aankoop van een computer - Internetverbinding
39
DE BRUSSELSE OCMW’S
Overigens lopen deze acties die gevoerd worden in het kader van dit federale fonds samen met andere initiatieven, zoals vzw “artikel 27”, waarmee de Brusselse OCMW’s samenwerkingsovereenkomsten hebben gesloten. De vzw "artikel 27" geeft tickets die ze verdeelt onder de sociale partners die worden verdeeld in activiteitensectoren en waar heel wat OCMW’s deel vanuit maken. Deze sociale partners delen ze uit aan de gebruikers die het ticket vertonen aan de culturele partner, die de factuur naar de vzw opstuurt. Er werden heel wat instrumenten ontwikkeld voor de externe communicatie rond deze toegang tot cultuur: er zijn programma’s in omloop en de informatie wordt, met name door de OCMW's, aan hun gebruikers bezorgd. Dit is een belangrijke steunmaatregel voor de begeleiding die de OCMW's leveren. Een Brussels OCMW plant de komende weken de uitwerking van het aspect "maatschappelijke inschakeling" van personen, voornamelijk jongeren, voor wie het OCMW heeft vastgesteld dat, in hun huidige situatie, tewerkstelling en zelfs opleidingen ontoereikende methoden blijken te zijn met het oog op hun maatschappelijke integratie. Dit OCMW wil dus trachten een interne vorm van “coaching” te geven op basis van sportieve, culturele, enz. activiteiten (verschillende participatievormen zijn mogelijk) voor een nauwe opvolging van diegenen die ontsnappen aan iedere poging tot maatschappelijke integratie. De werkwijze zal steunen op psychosociale praktijken en ondersteuning.
6.3 Tot besluit Het OCMW van Brussel formuleert de volgende elementen, die eveneens door andere OCMW’s aangehaald worden. Naast de wettelijke context is het nuttig om de nadruk te leggen op de maatschappelijke actie die samen met de jongeren gevoerd wordt; de “onderwerpen” waarmee de OCMW’s geconfronteerd worden, de bijzondere problemen waarmee onze jongeren te kampen hebben en de aanbevelingen die wij op de verschillende domeinen kunnen doen. In de eerste plaats lijkt het nuttig te zijn om te verduidelijken dat uitsluiting/armoede bij jongeren een proces is dat zelden één enkele oorzaak kent. Het is immers een proces met verschillende factoren en aspecten; de som van verschillende factoren/oorzaken zorgt ervoor dat sommige jongeren terechtkomen in een spiraal van armoede en uitsluiting. De belangrijkste factoren die wij identificeren, zijn: - Laag opleidingsniveau - Ontbreken van werk - Huisvestingsproblemen
Op het vlak van opleiding en scholing We moeten erop wijzen dat we ongelijkheden in ons onderwijssysteem zien. Jongeren uit achtergestelde en/of migrantengezinnen lopen vaak een aanzienlijke schoolachterstand op en worden vaak veel te snel doorverwezen naar het beroepsonderwijs. Wanneer trouwens het sociale of het gezinskader niet bevorderlijk is voor de schoolmotivatie, heeft de jongere behoefte aan ondersteuning in zijn studieproject (zie verder in de tekst, een beroep doen op de betrokkenheid van de ouders, probleem met ruimte in huis om huiswerk te maken, referentiepersonen die zowel ouders als jongeren kunnen omkaderen, ...).
40
DE BRUSSELSE OCMW’S
Daarom moet de nadruk worden gelegd op belangrijke AANBEVELINGEN op het vlak van onderwijs: -
-
-
-
-
-
de kwaliteit van het onderwijs moet worden verbeterd: de belangrijkste functie van het onderwijs mag niet discrimineren zijn, maar wel zoveel mogelijk leerlingen zoveel mogelijk aanleren. De kinderen moeten worden onderwezen via een globale aanpak die zich toespitst op de vaardigheden van het kind/de jongere (sterke en zwakke punten), zijn psychologie, zijn sociale problemen en zijn pedagogische vaardigheden, en niet op een aanpak dit zich uitsluitend toespitst op de leervaardigheden. In de huidige situatie moet een preventief beleid vanaf zeer jonge leeftijd uitgewerkt worden. Er moet dus meer worden geïnvesteerd in kleuter- en lager onderwijs. Het aantal kinderen per klas zorgt ervoor dat de leerkracht niet langer aan elk kind de aandacht kan besteden die is aangepast aan zijn behoeften. Minder kinderen per klas, in combinatie met meer menselijke middelen samengesteld uit een multidisciplinair personeelsbestand (psycholoog, verpleegster, logopedist, enz.) zouden ertoe moeten leiden dat problemen sneller worden opgespoord en dat er aangepaste remedies volgen, waardoor er, reeds in de basisschool, minder leerlingen mislukken. De maatregelen voor schoolremediëring moeten versterkt worden, er moeten meer financiële en menselijke middelen worden voorzien voor nieuwe initiatieven voor zowel het basis- als het middelbaar onderwijs. We geven het voorbeeld van het OCMW van Brussel dat momenteel in 8 van zijn sociale antennes projecten op het vlak van onderwijsondersteuning beheert. 86% van de kinderen die tijdens het schooljaar 2010-2011 deze ondersteuning hebben genoten, was geslaagd. Dit aanbod is echter onvoldoende om tegemoet te komen aan de vraag van de bevolking van onze wijken en onze zeer arme doelgroep. Het aanbod aan onderwijsondersteuning voor leerlingen van het secundair onderwijs is haast onbestaande bij gebrek aan middelen en financieringsbronnen om ze te ontwikkelen. De informatie aan de ouders over de verschillende onderwijsnetten moet worden uitgewerkt. De banden tussen de ouders en de school moeten eveneens worden versterkt. De ouders hebben vaak geen aandacht voor het schools en het inschakelingsproject van hun kinderen. Door hun acties en doordat ze dicht bij de gezinnen staan – in het bijzonder gezinnen in bestaansonzekerheid – spelen de OCMW’s een belangrijke rol in de sensibilisering van de ouders om hen te betrekken, te responsabiliseren, het contact met de school te verbeteren. er moeten acties worden uitgewerkt om schoolverzuim te voorkomen zodra de eerste tekenen zich manifesteren, er moeten alternatieve richtingen worden onderzocht, zoals kwalificerende opleidingen, enz. Er moet binnen de secundaire scholen een systematische en gestructureerde voorbereiding op hogere studies worden georganiseerd, van de voorbereiding van het studieproject tot en met de organisatie van voorbereidingslessen die toegankelijk zijn voor leerlingen van het laatste jaar van het secundair onderwijs van alle onderwijsnetten. Het onderwijs moet er overigens voor zorgen dat de leerlingen beter voorbereid zijn op de arbeidsmarkt, hetgeen momenteel niet het geval is in het technisch en beroepsonderwijs; netten die trouwens geherwaardeerd moeten worden en die toegang tot hoger onderwijs zouden moeten bieden. Wij stellen immers vast dat steeds meer jongeren van gezinnen die worden geholpen, hogere studies willen aanvatten. Heel wat jongeren zonder inkomen vragen om financiële hulp van het OCMW tijdens hun studies. De maatschappelijk werkers van het OCMW, in voorkomend geval gesteund door psychologen of andere disciplines, begeleiden deze jongeren bij het uitwerken en de opvolging van hun studieproject, de zoektocht naar remediëring, studentenjobs, ... of alternatieve richtingen.
41
DE BRUSSELSE OCMW’S
Op het vlak van professionele inschakeling Steeds meer jonge werkzoekenden kunnen niet onmiddellijk op de arbeidsmarkt worden ingeschakeld om verschillende redenen, waaronder taalproblemen, ongeletterdheid, gebrek aan kwalificatie en beroepservaring. Het is trouwens belangrijk om het werk daadwerkelijk aantrekkelijk te maken. De OCMW’s ontwikkelen tal van projecten op het vlak van vooropleiding en bijscholing waardoor de jongeren zich kunnen inschrijven in een proces voor professionele inschakeling. Wij stellen vast dat er een groot gebrek is aan initiatieven en beschikbare plaatsen, zowel wat alfabetiseringsinitiatieven als het aanbod aan taalcursussen betreft. De toelatingstests voor opleidingen zijn eveneens onaangepast. Hun niveau komt immers niet overeen met het publiek waarvoor ze bestemd zijn (dat niet beschikt over een getuigschrift hoger secundair onderwijs). Het frequente falen voor deze toelatingstests houdt soms in dat bijscholingscursussen gevolgd moeten worden, waardoor het begin van de kwalificerende opleiding, de beschikbaarheid op de arbeidsmarkt en, uiteindelijk, de verwezenlijking van zelfstandigheid en maatschappelijke emancipatie, uitgesteld worden. Daarom worden de volgende AANBEVELINGEN gedaan op het vlak van de professionele inschakeling van jongeren: -
-
Uitbreiding van het aanbod aan alfabetiserings- en taalcursussen met het oog op een professionele inschakeling (intensieve lessen), meer bepaald voor de laagste niveaus zodat jongeren sneller toegang krijgen tot het beroepsleven. Dit aanbod moet worden aangepast en opgevoerd. Hetzelfde geldt voor de beroepsopleidingen. Uitbreiding van de maatregelen voor professionele inschakeling voor jongeren, meer bepaald voor die jongeren die het verst van de arbeidsmarkt staan, door: specifieke maatregelen om dit publiek aan een baan te helpen o maatregelen waardoor ze een eerste beroepservaring kunnen opdoen o projecten voor aangepast alternerend leren o een vereenvoudiging van de steunmaatregelen bij de werving zodat werkgevers hier sneller een beroep op doen o invoering en voorbereiden van de periode na de maatregel, door vereisten op het vlak van duurzame contracten.
Op het vlak van de huisvestingsproblematiek Huisvesting blijft een probleem dat, hoewel het niet alleen betrekking heeft op jongvolwassenen, hun emancipatieproces verzwakt. De beperkte oppervlakte van bepaalde woningen die niet aangepast zijn aan de gezinssamenstelling, het gebrek aan financiële middelen van de ouders en het te kleine aanbod aan woningen voor grote gezinnen zetten jongeren er vaak toe aan om alleen te gaan wonen zonder dat ze evenwel over de nodige middelen beschikken om deze stap naar zelfstandigheid te zetten. De mogelijkheden om toegang te vinden tot een gezonde en betaalbare woning blijven beperkt. Steeds meer jongeren hebben geen andere oplossing dan hun toevlucht te zoeken tot “samen huren”, terwijl hun sociale rechten niet altijd verzekerd zijn (ze kunnen bijvoorbeeld worden
42
DE BRUSSELSE OCMW’S
beschouwd als samenwonend, waardoor hun uitkeringen worden beperkt tot die van samenwonenden). Een ander verontrustend fenomeen dat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt waargenomen, is dat steeds meer jongeren op de dool dakloos worden. Heel wat jongeren hebben problemen met alcohol of andere verslavingen. Daarom ook de volgende AANBEVELINGEN op het vlak van huisvesting: - het statuut van alleenstaande waarborgen voor alle uitkeringen (waaronder het leefloon of equivalent leefloon) waarop jongeren aanspraak moeten kunnen maken wanneer ze samen huren; - het woningaanbod voor grote gezinnen uitbreiden, om te vermijden dat het tot breuken binnen het gezin komt omdat de woning onaangepast is; - gezinsbemiddeling ontwikkelen; - een uitbreiding van het aanbod voor begeleid wonen/wonen onder toezicht voor jongeren die (nog) niet zelfstandig kunnen leven en die nood hebben aan sociale, psychologische, … begeleiding in de geestelijke gezondheidszorg; - nadenken over andere alternatieve huisvestingsvormen in de strijd tegen dakloosheid bij de meest kwetsbare jongeren.
43
HET OCMW VAN ANDERLECHT – DIENST 18/24 JAAR
7. HET OCMW VAN ANDERLECHT – DIENST 18/24 JAAR 7.1 Welke zijn voor u de voornaamste mechanismen of factoren die jongeren kwetsbaar maken in de overgang naar volwassenheid en hen in armoede doen belanden? Voor dit advies, definiëren we de overgangsperiode als het einde van de adolescentie en de overgang naar de volwassen leeftijd. De, volgens onze ervaring, 5 belangrijkste factoren die jongeren die financiële steun krijgen (leefloon of equivalent) kwetsbaar maken in hun sociaaleconomische integratie:
1. Opgroeien in armoede Jongeren die naar ons Centrum komen zijn vaak jongeren uit gezinnen met als belangrijkste bron van inkomsten sociale uitkeringen (werkloosheidsuitkeringen, mutualiteitsuitkeringen, OCMWuitkeringsgerechtigden, ...). Volgens de 7e Welzijnsbarometer van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van BrusselHoofdstad wordt een kwart van de kinderen van de hoofdstad van Europa geboren in een gezin zonder inkomen uit arbeid. Dit percentage ligt tweemaal zo hoog als het nationale gemiddelde en viermaal zo hoog als de cijfers voor Vlaanderen. Achter deze cijfers gaat een bijzonder harde realiteit voor de Brusselse kinderen schuil. Geboren worden in een arm gezin is vaak synoniem aan een onzeker bestaan dat wordt gekenmerkt door een gebrek aan zelfvertrouwen, maatschappelijke aanpassing en toekomstperspectieven. Een kind uit een gezin dat geen gebrek heeft aan financiële middelen neemt vroeger deel aan het gemeenschapsleven: naar de crèche gaan, (sportieve en culturele) buitenschoolse activiteiten... Een kind uit een gezin in armoede kan alleen met hulp van de gemeenschap van deze vormen van omkadering genieten. Maar dan nog moeten de ouders de drempel durven overschrijden of op de hoogte zijn van de verschillende vormen van bijstand waarop ze een beroep kunnen doen. In ieder geval valt de goedkeuring onder de bevoegdheid van de Gemeenschap. Zelfs als de ouder in staat is om zijn kind op te voeden, dan nog zorgt armoede ervoor dat de samenleving zich met deze rol bemoeit.
2. Relatieproblemen binnen het gezin Vooraleer ze een persoonlijk probleem hebben, hebben jongeren in moeilijkheden vaak gezinsproblemen. Zelfvertrouwen, de manier om contacten te leggen met anderen, omgaan met winst of verlies, met domineren of gedomineerd worden, hangen sterk af van de relationele modellen die ze hebben verworven in het contact met hun ouders. Bovendien kan de steun die het gezin het kind biedt niet worden vervangen door een andere vorm van sociale bijstand (zoals bv. plaatsing). Jongeren in een instelling krijgen te maken met 2 grote breuken: een eerste met het gezin wanneer ze worden geplaatst en een tweede wanneer ze de instelling verlaten. Op dat kwetsbare moment wordt er aan hen gevraagd om op zoek te gaan naar huisvesting, een nieuw sociaal netwerk en om zich zo goed mogelijk in de economische samenleving te integreren. Een ontwortelende verandering is niet gunstig. Ontwikkeling gaat niet zonder verandering, maar evenmin zonder continuïteit, zonder verband met wat er is gebeurd en wat er nog komt.
44
HET OCMW VAN ANDERLECHT – DIENST 18/24 JAAR
3. Toegang tot behoorlijke en betaalbare huisvesting Een thuis is een plaats waar men zich veilig voelt, waar men zich kan herbronnen alvorens andere domeinen te verkennen. Mensen in armoede hebben veel moeite om een deftige woning te vinden en te houden. Met uitzondering van jongeren wier ouders een sociale woning hebben of een schappelijke huurprijs betalen (vaak dankzij persoonlijke kennissen), wonen jonge uitkeringsgerechtigden in bij ouders die geen plaats hebben om ze nog langer op te vangen omdat de woning niet aangepast is aan de gezinsstructuur. Bovendien is de leeftijd van 18 jaar voor sommige ouders een goede reden om jongeren op hun eigen benen te doen staan. Vooral wanneer hij/zij geld kost (het stopzetten van de studies leidt tot verlies van het kindergeld, jong meisje dat zwanger is…). 18 jaar is ook de leeftijd waarop de jongere "zijn leven" wil leiden zoals hij het ziet, onafhankelijk wil zijn van zijn ouders. Wij komen vaak in contact met jongeren die het ouderlijke huis hebben verlaten zonder dat ze hierop voorbereid waren. Ze komen dan op straat terecht of vinden onderdak bij een andere jongere die hen echter niet lang kan opvangen uit angst zijn eigen middelen te verliezen. De bestaande opvangstructuren zijn niet altijd aangepast aan een jong publiek. Het gebrek aan plaatsen in deze opvangstructuren is eveneens een grote tekortkoming.
4. Laag onderwijs- en opleidingsniveau Schoolverlaters zonder diploma lopen een groter risico om als volwassene in armoede terecht te komen: lager opgeleiden hebben vaak meer problemen om een baan te vinden en hebben vaak alleen toegang tot laaggekwalificeerde, slecht betaalde en vaak onzekere banen. In het Brussels Gewest heeft bijna een op vijf jongens en een op zes meisjes de school vroegtijdig verlaten (jongeren van 18/24 jaar die maximaal een diploma lager secundair onderwijs hebben en geen onderwijs noch opleiding volgen). Cijfers uit het Brussels Armoederapport 2011. Van onze jongeren met een leefloon is 45% werkzoekend en volgt minder dan 1% een opleiding (diploma, alfabetiseringscursus, talencursus...). Jonge werkzoekenden zijn zelden geneigd om hun studies (volledig leerplan, leer-werktraject, leerprogramma, sociale promotie…) of een opleiding voor beroepskwalificatie opnieuw op te nemen. Enerzijds hebben jonge schoolverlaters zonder diploma vaak een moeilijk onderwijsparcours achter de rug, waarbij ze de ene teleurstelling na de andere hebben ervaren, en anderzijds lijkt de aantrekkingskracht van een loon de enige noodzaak van een baan. De jongere neemt dan ondergekwalificeerd, tijdelijk, … werk aan. Opwaardering door het werk lijkt geen troef te zijn.
5. De economische context Regelmatige inkomsten uit arbeid vormt een van de eerste beschermingen tegen armoede, maar de arbeidsmogelijkheden en -voorwaarden worden sterk beïnvloed door de economische conjunctuur. Zo volstaat het niet altijd een baan te hebben om zich te wapenen tegen armoede (laag loon, beperkt aantal gepresteerde uren, personen ten laste...). Bovendien zijn onze jongeren jammer genoeg laaggeschoold en hebben ze weinig ervaring op de arbeidsmarkt. Ze geven soms ook de voorkeur aan zwartwerk.
45
HET OCMW VAN ANDERLECHT – DIENST 18/24 JAAR
Getuigenissen Volgens de verschillende lezingen wordt het einde van de adolescentie gekenmerkt door een socioculturele integratie. Welnu, jongeren hebben vandaag de dag de neiging om langer thuis te blijven wonen, wegens de duur van hun studies, de huidige sociaaleconomische moeilijkheden, omdat ze later gaan samenwonen... waardoor de deelname aan het actieve leven later begint. Nochtans wordt van de kwetsbare jongeren gevraagd dat ze, zodra ze 18 jaar zijn, verschillende hindernissen overwinnen, op een leeftijd waarop ze vaak in de war zijn omdat ze zichzelf en de samenleving in vraag stellen.
VERSCHILLENDE JONGEREN, GELIJKAARDIGE MOEILIJKHEDEN (GEEN OMKADERING DOOR DE OUDERS, GEEN CONTACTEN MET HET GEZIN, HUISVESTINGSPROBLEMEN, ONDERGEKWALIFICEERD …):
Getuigenis n°1: Dhr A Sinds zijn 18e heeft dhr. A voornamelijk op straat geleefd, nadat hij het ouderlijk huis moest verlaten na enkele zware aanvaringen met zijn moeder. De jongeman kon niet terecht in een opvanghuis wegens verslavingsproblemen en slaagde er niet in een woning te vinden, met name vanwege de veel te hoge huurprijzen. Zijn ouders zijn jaren geleden gescheiden. De vader duikt af en toe op in het leven van zijn zoon. De jongeman heeft uiteindelijk een woning in Wallonië gevonden waar hij heeft gewoond met zijn vriendin. Na hun scheiding had hij opnieuw geen woning en besliste hij om terug te keren naar onze gemeente. Dhr. A is 23 jaar en vader van een dochter van 2 jaar. Het kind woont bij zijn moeder. De vrederechter heeft beslist dat de jongeman maandelijks € 100 alimentatie voor zijn dochtertje moet betalen. De alimentatie wordt op regelmatige wijze betaald. Dhr. A krijgt financiële steun van ons centrum en vindt links en rechts onderdak bij vrienden, kennissen en familie. Soms moet hij in een tuinhuisje slapen. Hij kan bij zijn moeder terecht voor een douche en om te eten, maar ze wil in geen geval dat hij weer bij haar intrekt. Op professioneel vlak is dhr. A gestopt met studeren in het derde jaar beroepsonderwijs. Hij heeft sindsdien enkele kleine baantjes gehad, maar in het zwart. Hij wacht op een sociale woning. In afwachting zoekt hij op de privémarkt, maar eigenaars worden afgeschrikt door zijn financiële en familiale onzekerheid.
46
HET OCMW VAN ANDERLECHT – DIENST 18/24 JAAR
Getuigenis n°2: Mej. B Op haar achtste werd mej. B geplaatst door de jeugdrechter. Tot haar 18e heeft ze op verschillende internaten gezeten. Toen ze meerderjarig werd heeft ze tweemaal getracht om terug naar huis te keren, maar zonder succes, de relaties met haar moeder waren te gespannen. Daarom is ze alleen moeten gaan wonen. Haar vader kent ze niet. Nadat ze de ouderlijke woning had verlaten, werd ze meermaals uit haar woning gezet omdat ze de huur niet betaalde. Daarna is ze weer enkele maanden bij haar moeder gaan wonen tot ze een sociale woning vond in onze gemeente. De jonge vrouw is 21 jaar en moeder van twee kinderen van 2 jaar en 6 maanden. Ze krijgt financiële steun van onze diensten en gezinstoelagen voor de kinderen. De kinderen werden niet erkend door hun vader. Hij voorziet niet in hun behoeften. Het gezin woont al bijna een jaar in een transitwoning. Het gaat om een eenkamerappartement van het OCMW tegen verlaagde huur. De betrokkene vindt geen woning op de privémarkt en ze heeft een aanvraag voor een sociale woning ingediend, die echter niet verwerkt geraakt gezien de wachtlijst. De betrokkene stapelt ook verschillende schulden op: ziekenhuis, Electrabel, consumptieschulden… Wat haar opleiding betreft, heeft de betrokkene haar studies stopgezet in het tweede jaar van het bijzonder beroepsonderwijs, waarna ze een opleiding deeltijds onderwijs in verkoop heeft gevolgd, die ze heeft onderbroken naar aanleiding van haar eerste zwangerschap. De betrokkene heeft geen enkel diploma en heeft nooit gewerkt. Doordat ze bovendien alleenstaande met 2 kinderen is, lijkt ze lichamelijk en geestelijk uitgeput. Na verschillende gesprekken, waarbij ze vergezeld was van haar oudste zoon, bleek ook dat ze moeilijkheden had met de opvoeding. Door haar problemen en wat ze heeft meegemaakt, heeft mej. B geen duidelijk zicht op haar situatie. Ze heeft niet het gevoel dat ze zelf uit de problemen kan raken. Het lijkt alsof ze van jongs af aan de gewoonte heeft om zich administratief en financieel te laten voorthelpen door de gemeenschap.
Getuigenis n°3: Mej. C Mej. C werd van bij haar geboorte toevertrouwd aan een tante omdat ze een buitenechtelijk kind was. In die periode was het kind het slachtoffer van allerlei vormen van mishandeling (economisch, lichamelijk, geestelijk en seksueel). Haar biologische moeder besliste toen om haar kind naar onze gemeente te brengen, zonder enige verblijfsvergunning. Zodoende leefde de jonge vrouw verschillende jaren in de illegaliteit.
47
HET OCMW VAN ANDERLECHT – DIENST 18/24 JAAR
Na meermaals te zijn weggelopen, ontmoet ze dhr. X, die haar papieren en bescherming belooft. Pas enkele maanden later wordt ze opgevangen door de vzw PAG-ASA, in het kader van hulp aan slachtoffers van mensenhandel en wordt een aanvraag tot verblijfsregularisatie ingediend. Ze heeft haar verblijfsregularisatie gekregen. Sinds ze door de vzw PAG-ASA wordt geholpen, krijgt de jonge vrouw financiële steun van onze diensten en psychologische bijstand en geneesmiddelen. Ze is alleen gaan wonen, maar haar gezondheid blijft zeer zwak. De betrokkene heeft haast geen school gelopen. Ze kan lezen noch schrijven. Na verschillende gesprekken heeft mej. C een vertrouwensband met de maatschappelijk werker kunnen opbouwen.
De verschillende problemen waarmee jongeren geconfronteerd worden maken integratie in het arbeidsproces op korte termijn onmogelijk. Een duurzame integratie is pas mogelijk nadat er een evenwicht is gevonden tussen de verschillende problemen. Het blijft complex om een jongere met verschillende betrokkenen te omringen. Het blijft ook van primordiaal belang om de jongere centraal te stellen bij het bepalen van de prioriteiten en om respect te tonen voor zijn vaardigheden om er bovenop te geraken wanneer hem hulp wordt aangeboden. GENIET DE JONGERE ECHTER VAN EEN STRUCTUUR WAAROP HIJ KAN STEUNEN, DAN LIJKT DE INTEGRATIE VLOTTER TE VERLOPEN ; ZIJN PROJECTEN LIJKEN DUIDELIJKER EN BETER OMLIJND .
Getuigenis n°4: Mej. D Mej. D is al enkel jaren gekend door onze diensten. Ze leefde samen met haar ouders en minderjarige broers en zussen in een sociale woning. Het inkomen van de ouders bestond uit de werkloosheidsuitkering van de moeder van + 1050 euro en de gezinstoelagen voor de kinderen. Het gezin kreeg de gelegenheid om een woning in een andere gemeente te kopen via een huisvestingsfonds. De betrokkene besloot om in het Brussels Gewest te blijven omwille van haar studies. Ze huurt een gemeubelde kamer om haar budget optimaal te kunnen beheren. Mej. D krijgt van ons centrum hulp voor een alleenstaande en gezinstoelagen. De jonge vrouw blijft in contact met haar familie, waarmee de relaties stabiel zijn. De betrokkene is studente. In september 2011 heeft ze het derde bachelorjaar voor verpleegkundige beëindigd, en voor het schooljaar 2011-2012 volgt ze een specialisatiejaar in de kinderverpleegkunde. Ze heeft haar algemeen middelbaar onderwijs beëindigd. Alvorens verpleegkunde te gaan studeren, had ze een eerste jaar geneeskunde geprobeerd.
48
HET OCMW VAN ANDERLECHT – DIENST 18/24 JAAR
7.2 Wat is of welke zijn voor u de prioriteit(en) in de uitwerking van het Brussels actieplan armoedebestrijding 2012 rond jongvolwassenen? Welke aanbevelingen kan u op dit vlak formuleren? Hier de vijf aanbevelingen die volgens ons aandacht moeten krijgen in het Brussels actieplan armoedebestrijding voor jongvolwassenen:
1. Hulp in de kindertijd Wij denken dat het in een eerste fase nodig is om de armoedecirkel te doorbreken door kinderarmoede te bestrijden, door de ontwikkeling van het kind te stimuleren en door een antwoord te bieden op de complexiteit van zijn behoeften. Directe hulp bieden aan het kind: noodmaatregelen treffen zodat de gezondheidszorg toegankelijk wordt voor alle kinderen, de sociale participatie van alle kinderen van op prille leeftijd stimuleren... Het kind helpen door zijn gezin te ondersteunen - gezinnen zijn ook een bron van oplossingen en kunnen oplossingen aanreiken: de betrokkenheid van de ouders in de opvoeding stimuleren, schoolverzuim bestrijden, de banden tussen de gezinnen en de scholen aanhalen... Het kind en zijn familie hulp bieden via de ondersteuning van de samenleving, de gemeenschap: gelijke toegang tot onderwijs waarborgen, ongeacht de sociaaleconomische status, meer opvangplaatsen creëren (crèches, kleuteropvang) die toegankelijk zijn voor alle kinderen, verscheidenheid brengen in de bevolkingsgroepen op school, de bijdrage van de ouders in de schoolkosten verminderen, kiezen voor een globale aanpak van de armoedebestrijding die rekening houdt met de meest kwetsbare groepen (alleenstaande moeders, buitenlandse kinderen)...
2. Opleiding – Vorming en toegang tot werkgelegenheid
Opleiding/vorming: de strijd tegen schoolverlaters voortzetten door de leerlingen de mogelijkheden te geven een richting te kiezen die bij hun persoonlijk project past: het beroepsonderwijs opwaarderen, de scheiding tussen algemeen, technisch en beroepsonderwijs afschaffen en de studiekeuze op 16 jaar brengen, omdat studies aantonen dat er meer onderwijsongelijkheid is naarmate de richting vroeger wordt gekozen. Vorming en toegang tot werk: opleidingen, integratie, socioculturele animatie en voorgezette opleiding voor sociaaleconomisch en cultureel kwetsbare bevolkingsgroepen stimuleren. Uitbreiding van de steun aan jongeren in het kader van de inschakeling op de arbeidsmarkt, begeleiding op maat bieden tijdens hun integratie, hun deelname aan de realisatie van het project stimuleren…
3. Toegang tot een behoorlijke woning stimuleren Behoorlijke woningen tegen redelijke prijzen ter beschikking stellen, de toekenning van huurtoelagen vereenvoudigen, een systeem voor de betaling van huurwaarborgen optimaliseren, het bestaande aanbod aan sociale woningen uitbreiden, het budget van de sociale verhuurkantoren uitbreiden, begeleiding van daklozen voorzien om hun integratie te organiseren via huisvesting, het aantal opvangplaatsen in de opvangstructuren uitbreiden.
49
HET OCMW VAN ANDERLECHT – DIENST 18/24 JAAR
4. Versterken van de middelen van de OCMW’s, eerstelijns betrokkene in de strijd tegen de armoede Naast de verschillende tussenkomsten van het OCMW (leefloon, recht op gezondheid, toegang tot cultuur en sport, vestigingspremie, huurwaarborg…), de OCMW's in staat stellen Geïndividualiseerde Projecten voor Maatschappelijke Integratie (GPMI) grondiger op te volgen en ze uit te breiden tot hulp die gelijkstaat aan het leefloon door meer middelen toe te kennen, met name op het terrein. De invoering overwegen van een coördinatie van de verschillende maatregelen rond de jongere (via bv. de kruispuntbank), om zowel voor de jongere als voor de verschillende interveniënten een onmiskenbaar globaal beeld te krijgen.
7.3 Hoe evalueert u de impact van het bestaande beleid, op de verschillende beleidsdomeinen, op de armoede bij Brusselse jongvolwassenen? Wij hebben bij het uitwerken van deze laatste vraag rekening gehouden met de bevoegdheden van de gemeente. Wij zullen zes aspecten van dit beleid toelichten.
1. Beleid inzake onderwijs A. Er moeten verschillende bijkomende financiële tussenkomsten worden ingevoerd: Het is de bedoeling dat de jongere zich niet verplicht mag voelen om de arbeidsmarkt te betreden zonder daadwerkelijke kwalificatie omdat hij niet langer kan studeren bij gebrek aan financiële middelen.
Studeren moet nog goedkoper worden: een grotere toelage voor jongeren in armoede bij de aankoop van schoolmateriaal en –benodigdheden. Een tegemoetkoming in de internaatkosten kan ervoor zorgen dat sommige achtergestelde jongeren kunnen genieten van een omkadering en de nodige ruimte voor een goed verloop van hun studies. Het behoud van een financiële tegemoetkoming wanneer men een schooljaar moet overdoen: een jongere in armoede heeft ook recht op een fout in zijn schooltraject.
B. Jongeren sensibiliseren voor ‘banen van de toekomst’: bij de studiekeuze moet rekening worden gehouden met het project en de capaciteiten van jongeren, maar het is eveneens belangrijk en noodzakelijk om hen voor te bereiden op de realiteit van de arbeidsmarkt. C. Opwaardering van het beroepsonderwijs: beroepsonderwijs moet een echte keuze zijn. D. De strijd tegen schoolverzuim voortzetten: toepassing van de schoolplicht tot 18 jaar. E. Tweetaligheid: Het leren van een tweede landstaal verplicht maken in het basis- en middelbaar onderwijs (woensdagnamiddag, schooluitwisselingen…). . Het aanleren van een tweede landstaal moet ook in de werkomgeving worden gehandhaafd.
50
HET OCMW VAN ANDERLECHT – DIENST 18/24 JAAR
2. Beleid inzake kinderopvang:
De toegang tot crèches voor jonge ouders uitbreiden zodat vooral ook eenoudergezinnen kunnen gaan werken. De financiële bijdrage in de crèchekosten verminderen om te vermijden dat de kostprijs voor een crèche een te grote hap uit het budget neemt.
3. Beleid inzake tewerkstelling
Strijd tegen discriminatie bij jongeren: het beeld van de jongere opwaarderen. Zorgen voor een meer specifieke begeleiding van de jongeren in zijn zoektocht naar werk. Specifieke hulp verlenen aan jongeren in armoede die een eigen bedrijf willen opstarten, bv. door microkredieten. De jongere opnieuw centraal plaatsen: hem laten deelnemen aan de uitvoering van het integratieproject. De jongere heeft zijn eigen toekomst in handen.
4. Beleid inzake huisvesting Ervoor zorgen dat jongeren uit achtergestelde milieus terechtkunnen in een woning die aangepast is aan het aantal gezinsleden. Een jongere moet over een eigen leefruimte kunnen beschikken.
5. Beleid inzake gezondheid Het beleid betreffende het recht op gezondheidszorg voor iedereen handhaven.
6. Beleid inzake criminaliteit Ervoor zorgen dat jongeren met een crimineel verleden een beroep kunnen doen op een justitieassistent in een daadwerkelijk integratieparcours.
51
FORUM BRUXELLOIS DE LUTTE CONTRE LA PAUVRETÉ
8. FORUM BRUXELLOIS DE LUTTE CONTRE LA PAUVRETÉ De Brusselse 16- tot 25-jarigen : carrières in sociale uitsluiting Onderwijs, discriminatie, werkloosheid, precaire banen, lage inkomens en geen toegang tot huisvesting Forum bruxellois de lutte contre la pauvreté asbl (FBLP), www.fblp.be Redactie: Rocco Vitali
8.1 Inleiding De overgangsperiode tussen de adolescentie en de status van jongvolwassene wordt gekenmerkt door de maatschappelijke tegenstelling om jongeren zo vroeg mogelijk te responsabiliseren (met het oog op emancipatie), terwijl deze responsabilisering in werkelijkheid steeds moeilijker wordt (duur van de studies, gebrek aan voldoende inkomen, moeilijke toegang tot een eigen woning, enz.). Naargelang de sociaaleconomische en culturele context verlaten jongeren overigens steeds later het ouderlijk huis. Bij wijze van inleiding onderstrepen we volgende vier elementen: - in de eerste plaats zijn de moeilijkheden tijdens het emancipatieparcours groter naarmate het gezin armer of behoeftiger is; - vervolgens nemen de problemen toe met de economische crisis, met name naarmate de werkloosheid toeneemt en de woningprijzen stijgen; - ten derde moet bijzondere aandacht worden besteed aan het genderaspect van deze problematiek: jonge meisjes hebben vaak andere, grotere problemen dan jongens; - en tot slot kunnen de demografische vooruitzichten voor Brussel deze moeilijkheden nog vergroten. Op de volgende pagina’s zullen we vooral domeinen bespreken die specifiek zijn voor de scholing van jongeren, hun zoektocht naar een baan, hun inkomen en hun toegang tot huisvesting. De toelichting van deze punten zal worden voorafgegaan door een korte demografische situering.
8.2 Brusselse demografie Wat de demografie betreft, zijn contextuele toelichtingen op hun plaats. Volgens de verschillende statistieken zal de Brusselse bevolking immers tegen het eind van het decennium een stijging kennen die schommelt tussen een tiende en een twintigste van de huidige bevolking. Het aandeel jongeren in de totale bevolking zal ook stijgen en meer dan 20 % bedragen tegen 2020. Het aandeel ouderen zal in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest lager liggen dan in de rest van het land. Tegen 2020 zal dat 20,4 % bedragen in Brussel, tegenover 30,26 % in de rest van het land.39 Het feit dat voornamelijk jonge bevolking in Brussel stijgt, is toe te schrijven aan verschillende factoren. Enerzijds kent Brussel een migratie als gevolg van het voortzetten van de studies (interne migratie). Anderzijds heeft ook de leeftijdsstructuur van (internationale) migranten een invloed op de leeftijdsstructuur van de Brusselse bevolking. Brussel is het enige gewest in België dat een verjonging van de bevolking kent. In 1991 was het Brussels hoofdstedelijk Gewest nog het oudste gewest, nu het jongste. Binnen het gewest zelf zijn er echter ook grote verschillen, met name op het niveau van 39
Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse, Bevolkingsprojecties 2010-2020 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussel, BISA, 2010..
52
FORUM BRUXELLOIS DE LUTTE CONTRE LA PAUVRETÉ
de wijken: de “arme sikkel” verjongt, terwijl de rijkere wijken sneller vergrijzen dan het nationale gemiddelde. Wij worden dus geconfronteerd met een driedubbele vaststelling: ten eerste stijgt de Brusselse bevolking. Ten tweede stijgt ook het aandeel jongeren. En tot slot bevinden de armste mensen zich in de jonge leeftijdsklassen en wonen ze in wijken die achtergesteld zijn op het vlak van tewerkstelling en schools succes. Hierbij komt nog dat de wijken met de hoogste geboortecijfers tevens het hoogste migratiesaldo hebben. Het gaat ook om wijken die structureel onvoldoende uitgerust in structureel opzicht en die de hoogste werkloosheids-, schoolverzuim- en armoedecijfers kennen.
8.3 Scholing Het thema scholing wordt al te vaak problematisch behandeld, voor zover het veld wordt verdeeld door ideologische kloven die de analyses beïnvloeden en tegenspreken. De “feiten zijn echter hardnekkig", jonge Brusselaars, zelfs diegenen uit achtergestelde wijken studeren steeds langer en behalen steeds hogere diploma's40. Hoewel minder uitgesproken dan in andere Europese regio’s, heeft de “democratisering” van de studies dus, gedurende meerdere decennia, een belangrijke impact gehad op het niveau van de onderwijsstatistieken van Brussel. Er blijven echter nog opmerkelijke fenomenen bestaan die nader moeten worden toegelicht. Deze fenomenen moeten natuurlijk worden geïnterpreteerd in het licht van de problematiek die ons interesseert; de school- en sociale uitsluiting: - in de eerste plaats is het belangrijk te benadrukken dat er een uitsluiting is naar lager aangeschreven onderwijsrichtingen. De uitbreiding van de tertiaire sector heeft ervoor gezorgd dat de arbeidsmarkt in Brussel veeleisender is geworden. Hierdoor vertaalt de overstap naar lager aangeschreven onderwijsrichtingen zich in een daadwerkelijke sociale selectie die jongeren straft die op die manier uit te boot vallen. - Ten tweede, net zoals de studierichtingen door uitsluiting, werkt het schoolverzuim als een slechte regulator, dat eveneens zorgt voor een "neerwaartse" sociale selectie. De statistieken tonen dat schoolverzuim vooral voorkomt bij jongeren uit achtergestelde wijken en hoe het genderaspect hier zeer duidelijk is, aangezien het voornamelijk om meisjes gaat. - Ten derde blijft de kwestie schoolconcurrentie, in weerwil van een laattijdige bewustwording, actueel: op het Brusselse grondgebied blijven de verschillen op het vlak van prestatie en succes tussen de inrichtingen waar een "achtergesteld" publiek school loopt en scholen met leerlingen uit sociaal betere milieus groot en beïnvloeden ze de schoolcurricula (studierichting door uitsluiting en schoolverzuim) en de naschoolse curricula (onderkwalificatie).
40
COMMISSION consultative formation, emploi et enseignement, L’enseignement francophone en Région de Bruxelles-Capitale, Bruxelles, CCFEE, 2009.
53
FORUM BRUXELLOIS DE LUTTE CONTRE LA PAUVRETÉ
8.4 Toegang tot tewerkstelling en werkloosheid Net zoals voor het onderwijs moeten de statistieken voor de werkloosheid van de Brusselse jongeren voorzichtig worden geïnterpreteerd, waarbij een bias als gevolg van een benadering die gericht is op een of andere ideologische bezorgdheid, vermeden moet worden. Volgens ons moet bij de interpretatie van deze indicatoren rekening worden gehouden met volgende criteria: - De indicatoren hebben in de eerste plaats betrekking op jongeren die zich reeds op de arbeidsmarkt bevinden (actieve bevolking), maar niet op de jongeren als geheel. De meeste jongeren uit de groep 16- tot 25-jarigen behoren hier niet toe, omdat ze nog studeren. - Ten tweede zien we al sinds twee decennia dat niet weinig werkloze jongeren of jongeren in de wachttijd een hoog diploma hebben 41. - Ten derde, en dit is een punt dat voortvloeit uit zowel de eerste als de tweede vaststelling, ligt de moeilijkheid om een baan of een eerste baan te vinden dus niet in een verondersteld gebrek aan kwalificaties, maar heeft dit te maken met het probleem van de "te hoge werkloosheid in Brussel". De wervingsstrategieën van de ondernemingen, het gebrek aan sociaal kapitaal van de gezinnen van de jonge werklozen en discriminatie bij de werving worden gezien als de oorzaken voor werkloosheidsstatistieken van de jongeren die in sommige wijken van de “arme sikkel” meer dan 40% kunnen bedragen.42 - En tot slot heeft de grote Brusselse werkloosheid nog nadeligere gevolgen voor de vrouwelijke bevolking, en met name bij jonge vrouwen in de wijken van de "arme sikkel" die vaak te maken krijgen met discriminatie bij de werving.43
8.5 Inkomens en vervangingsinkomens De inkomens van de jonge bevolkingsgroepen zijn doorgaans zeer laag en bevinden zich onder de armoededrempel zoals bepaald door de Europese Unie44. Dit gezegd zijnde had de Belgische Voorzieningsstaat in de naoorlogse bloeiperiode regularisatiesmaatregelen bedacht met het oog op de sociale bescherming om de inkomensverschillen te verkleinen en om de verarming van de jonge bevolkingsgroepen in te dijken. Zo waren er bijvoorbeeld de "wachttijden", de uitkeringen voor jongeren die studeren en het recht op een integratietegemoetkoming, evenals, meer algemeen, werkloosheidsuitkeringen. Een aantal van deze maatregelen wordt vandaag grondig hervormd, waarbij men eerder lijkt te evolueren in de richting van een minder grote impact op het verminderen van ongelijkheden. Wat de "wachttijden" betreft, bijvoorbeeld, voorzien de bepalingen van de hervormingen van de werkloosheidsverzekering, waarover werd onderhandeld in het kader van de regeringsakkoorden, om deze bron van vervangingsinkomen moeilijker bereikbaar te maken door de verplichte wachttijden sterk te verlengen. Dit betekent voor dit voorbeeld dat het voor jongeren aan het einde van hun studies moeilijker wordt om recht te hebben op een vervangingsinkomen en bemoeilijkt aanzienlijk de delicate overgang tussen de opleidingsperiode en het beroepsleven.
41
VAN HAMME Gilles, WERTZ Isaline en BIOT Valérie; Economische groei zonder sociale vooruitgang, stand van zaken in Brussel, Brussels Studies, nr. 48, 28 maart 2011. 42 Idem 43 Voor statistieken naar werkloosheid bij Brusselse vrouwen verwijzen we naar het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn, Brussels Armoederapport, 1e Katern: Welzijnsbarometer, Brussel, Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2010, pagina 46
54
FORUM BRUXELLOIS DE LUTTE CONTRE LA PAUVRETÉ
Een ander voorbeeld is de degressiviteit van de werkloosheidsverzekering: men moet weten dat de werkloosheid bij 18- tot 25-jarigen in sommige wijken van de "arme sikkel” tot 40% kan bedragen. Gezien de structuur van de Brusselse arbeidsmarkt, wat betreft de opleiding van jongeren in deze wijken en de problemen op het vlak van discriminatie bij de werving, moeten we vaststellen dat het gaat om een structurele werkloosheid op lange termijn. Op dit vlak kan de daling van de werkloosheidsuitkeringen via degressiviteit alleen maar een publiek bestraffen dat reeds wordt bestraft omwille van zijn leeftijd en geografische situering in de stad. Rekening houdend met de structuur van de vraag naar banen op de Brusselse arbeidsmarkt, riskeert het aansporend effect en het verwachte activeringseffect bovendien onbestaande te zijn. Tot slot een laatste voorbeeld: de niet-individualisering van de rechten. De impact op de jongeren van de daling van de sociale uitkeringen van samenwonenden is bijzonder groot. Enerzijds is het een discriminerende maatregel omdat het een financiële bestraffing is van de vrouwen, die 80% van de samenwonenden uitmaken en in verhouding meer getroffen worden door werkloosheid dan de mannen. Anderzijds verhindert het om op zoek te gaan naar alternatieve oplossingen voor het delen van kosten voor huisvesting: in het geval van alternatief wonen bij jongeren, wordt het delen van de huurlasten onmiddellijk financieel bestraft door het verminderen van de sociale uitkeringen krachtens de niet-individualisering van de rechten.
8.6 Toegang tot huisvesting Het huidige aanbod op de Brusselse huisvestingsmarkt is ontoereikend voor de vraag. Dit verschil tussen aanbod en vraag is de belangrijkste oorzaak van de grote stijgingen van de huurprijzen in het Brussels Gewest. Bovendien, rekening houdend met de demografische voorspellingen, lijkt het dat de vraag naar huisvesting voor de lage inkomens nog meer zal toenemen. Tegenover deze druk lijkt het antwoord op het vlak van sociale woningen ontoereikend te zijn : er staan al meer dan 30.000 individuen en gezinnen op wachtlijsten voor een sociale woning terwijl de overheden jaarlijks 45 gemiddeld voor slechts 400 sociale woningen een stedenbouwkundige vergunning afleveren . Vooral de allerjongsten lijken geraakt te worden door dit tekort. Het gebrek aan voldoende en stabiele inkomens (zie supra) en de voortdurende prijsstijgingen van de woningen (zowel huren als kopen), zorgen er immers voor dat het zeer moeilijk wordt om een eerste woning te betrekken. Bovendien is het, gezien het grote tekort in Brussel, onwaarschijnlijk dat jongeren toegang krijgen tot de sociale huisvesting. In deze context van een vastgoedcrisis loont het de moeite om zich vragen te stellen over de zeer nadelige onrechtstreekse gevolgen van de niet-individualisering van de sociale rechten. Het verminderen van de sociale uitkeringen in geval van samenwonende, maakt het immer onmogelijk om te komen tot alternatieve vormen van samenwonen die voorzien in de verdeling van de kosten voor huisvesting, omdat ze een financiële sanctie opleggen aan jongeren die voor dergelijke oplossing zouden kiezen. Het is echter waar dat, bij gebrek aan financiële sanctie, de vormen van samenwonen zich bijzonder goed zouden aanpassen aan een jong publiek dat over minder of lage inkomens beschikt46.
45
Brusselse Bond voor het Recht op Wonen, Gemeentelijk Memorandum voor het recht op wonen, Brussel, BBRoW/RBDH, 2012 46 Voor de alternatieve woonvormen in verband met de armoedeproblematiek verwijzen we naar het grondige en in overleg tot stand gekomen rapport van het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, Tweejaarlijks verslag 2010-2011, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, 2012, pp 38-64.
55
FORUM BRUXELLOIS DE LUTTE CONTRE LA PAUVRETÉ
8.7 Conclusies Het "ideaaltypische" beeld van een arme Brusselse jongere zou er dus als volgt uitzien: gemiddeld tot hooggeschoold (of op weg hiernaar, als hij niet wordt doorverwezen of als hij niet afhaakt); werkloos als gevolg van discriminatie bij de werving als gevolg van zijn situering in de stad; hij woont bij zijn ouders omdat hij geen toegang heeft tot de woningmarkt; zijn inkomen is vanzelfsprekend laag omdat hij enkel een vervanginkomen of (voor jonge werknemers) een loon uit precaire arbeid heeft; een betere opleiding resulteert dus niet in een betere toegang tot de arbeidsmarkt; wanneer hij toch toegang tot de arbeidsmarkt heeft, vervult hij precaire arbeid, dit is met name het geval voor 47 vrouwen . Omwille van bovengenoemde factoren lijkt het genderaspect voor de bevolking tussen 16 en 25 jaar een bijzonder doeltreffende variabele verklaring voor sociale uitsluiting te zijn. Het voorbeeld van de precaire banen spreekt voor zich: precaire banen worden het vaakst ingenomen door jonge vrouwen, terwijl ze niet minder opgeleid lijken te zijn dan mannen van dezelfde leeftijd. Bovendien krijgen ze meer te maken met specifieke vormen van discriminatie. Dit is met name het geval voor jonge migrantenvrouwen die een gemakkelijk identificeerbare "risicogroep" vormen. Deze vaststellingen, samen met de overige “gendervaststellingen” die hierboven werden toegelicht, staan in contrast met de theorie van een overheersende redenering waarbij de nadruk ligt op de emancipatie van jonge migrantenmeisjes. In dat geval spreken de concrete praktijken de integratieretoriek tegen.
47
Voor de problematiek van het tekort aan banen voor vrouwen verwijzen we naar DEFEYT Philippe, « Femmes et précarité sur le marché du travail. Quelques statistiques commentées », Institut pour un développement durable, Ottignies 2006.
56
GEMEENSCHAPPELIJK DAKLOZENFRONT BRUSSEL
9. GEMEENSCHAPPELIJK DAKLOZENFRONT BRUSSEL 9.1 Mechanismen en factoren die kwetsbaar maken De bestraffing van jonge begunstigden van sociale uitkeringen die samenwonen, ofwel met hun ouders, ofwel met een gezinslid of als koppel. Sommige jongeren worden verleid (of gedwongen) om alleen te gaan wonen, hun gezin of een vriend te verlaten om niet te worden beboet. Met een zeer laag inkomen is het uiterst moeilijk om een privéwoning te vinden, en omdat die bovendien vaak zeer vuil is, gaat de jongere vaak uit (= uitgaven). En dus is er meer dan een jongere die wij op straat tegenkomen, die daar in de meeste gevallen terechtgekomen is omdat het onmogelijk was om samen een woning te huren. Wij weten dat de Brusselse regering afhankelijk is van de Federale; wij weten dat de Brusselse regering werkt aan wat men “solidair wonen” noemt, maar deze vaststelling werd meer dan tien jaar geleden al gedaan. Het begint te beteren, maar het valt te vrezen dat "solidair wonen" zoals de Regering het voor ogen heeft, maar een zeer klein deel van het publiek in kwestie bereikt en niet iedereen die er recht op heeft. Voorstel: het begrip "samenwonen” voor het doelpubliek uitbreiden (en niet te lang wachten). Het onderwijs! We stellen vast dat de "opvolging" door de ouders essentieel is voor de opvoeding en de opleiding van kinderen en jongeren. Wanneer deze laatsten echter afkomstig zijn uit een arm milieu, hebben hun ouders vaak de kracht noch de mogelijkheid om hun kinderen op een deftige manier op te volgen: de scholingsgraad van de ouders, de bouwvallige staat en de kleine afmetingen van de woning, lawaai, enz. Bovendien kunnen migranten hun kinderen vaak niet opvolgen omdat ze de taal niet begrijpen; thuis/op radio & tv/in kranten wordt vaak een andere taal dan het Nederlands of het Frans gebruikt. Discriminatie bij de aanwerving van migrantenjongeren + discriminatie bij de huisvesting.
9.2 Prioriteiten voor het Brusselse actieplan Huisvesting Alles wat betrekking heeft op de prijs en de netheid van de woning: hoever staat het met de “huurcommissies”, die een instrument zouden moeten zijn voor een zekere regeling van de huurprijzen? Het proces voor hulp bij het ombouwen van kantoren in woningen versnellen. De "overeenkomsten voor precaire bewoning" stimuleren, ondersteunen en omkaderen, met misschien speciale voorwaarden voor -25-jarigen (?). Verlenging van de duur van de "opvolging" van jongeren die een instelling (dienst voor hulpverlening aan de jeugd - dienst jeugdbescherming of zelfs de gevangenis) verlaten. Zelfs al eisen ze snel hun zelfstandigheid op, dan nog is het dramatisch om vast te stellen dat heel wat van deze jongeren onvoldoende gewapend zijn en na enkele jaren op straat terechtkomen. De ondersteuning van huiswerkklassen, inhaallessen, bemiddelingsdiensten uitbreiden, evenals culturele activiteiten die het aanleren van de taal en cultuur in het algemeen stimuleren.
9.3 De impact van het beleid evalueren "Tja, de mensen moeten in de eerste plaats het beleid wel kennen! Wat de strijd tegen de leegstand, de regularisatie van de huurprijzen, het aanpassen van de sociale woningen, de strijd tegen ongezonde woningen… betreft, denk ik dat, wanneer we de personen in kwestie vragen om punten te geven, verschillende ministers gebuisd zouden zijn of nauwelijks de helft zouden halen."
57