Centraal kantoor: Wageningsestraat 43 │ 6671 DA ZETTEN Postbus 52 │ 6670 AB ZETTEN T (0488) 47 44 44 │ F (0488) 47 44 45
[email protected] │ www.sight.nl
BRIEFRAPPORT ENERGIEBESPARINGPLAN
HUBRECHT INSTITUTE & CENTRAAL BUREAU VOOR SCHIMMELCULTURES
Opdrachtgever
:
Contactpersoon
:
Hubrecht Institute Uppsalalaan 8 3584 CT Utrecht De heer E. Freund
Tevens kantoorhoudend te: Het Kees van Dorsser laboratorium Den Haag Locatie Gouda
INHOUDSOPGAVE
PAGINA
SAMENVATTING
3
INLEIDING
4
1
VERBRUIK OP HOOFDLIJNEN
4
1.1 1.2
Elektriciteit Gasverbruik
4 6
MAATREGELEN
7
2.1 2.2
7 8
2
Zekere maatregelen Voorwaardelijke maatregelen
3
CONCLUSIE
4
AANBEVELINGEN
9 10
SAMENVATTING Door LBP Sight is in februari een energiebesparingonderzoek uitgevoerd (EBP) als voortvloeisel van de verplichting uit de revisievergunning Wet milieubeheer, die in september 2009 is verleend door de gemeente Utrecht. Het onderzoek heeft plaatsgevonden over de periode 2009 en heeft betrekking op het elektraverbruik en het gasverbruik. Hierbij is in detail naar alle verbruikersgroepen is gekeken om een gedegen plan met besparingsmaatregelen op te kunnen stellen. Het onderzoek heeft het volgende aan het licht gebracht: • Elektraverbruik 2009: 3,1 miljoen kWh à € 330.000,- inclusief vaste kosten • Gasverbruik 2009: 300.000 m3 aardgas à € 219.000,- inclusief vaste kosten • 8 zekere besparingsmaatregelen - met rendement van € 23.000 per jaar - tegen een investering van € 68.000,- gemiddelde terugverdientijd bedraagt 2,5 jaar • 9 voorwaardelijke besparingsmaatregelen - met een rendement van € 37.000,- per jaar - tegen een investering van € 250.000,- gemiddelde terugverdientijd bedraagt 6,8 jaar • De gemeente mag alle zekere maatregelen met een terugverdientijd van minder dan 5 jaar als verplichte maatregel voorschrijven • Organisatorische maatregelen om efficiënter de inkoop van elektrische en elektronische apparatuur te regelen voor beide instituten en voor alle onderzoeksgroepen regelen worden door de milieucommissie voorgesteld en na akkoord van de directie organisatiebreed ingevoerd. Met de uitkomsten van het EBP kan concreet invulling worden gegeven aan het milieuzorgprogramma 2009-2011, zoals dat in het kader van het milieuzorgsysteem is opgesteld. Naast een verbetering van de milieuprestatie geven de zekere besparingsmaatregelen ook aanzienlijke financiële besparingen. Tevens zijn enkele voorwaardelijke maatregelen het overwegen waard, omdat in relatieve zin de investering loont ten opzichte van de gebruiksduur van apparatuur en de gebouwdelen.
3
INLEIDING Het Hubrecht Institute en het Centraal Bureau voor Schimmelcultures staan in de top 10 van grootverbruikers van energie binnen de gemeente Utrecht. In de milieuvergunning van september 2009 is mede hierom de verplichting tot het uitvoeren van een energiebesparingonderzoek opgenomen. Voor het uitvoeren van het energiebesparingonderzoek (afgekort EBP) is gewerkt volgens de circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’ van het ministerie van VROM en EZ. Het milieuzorgsysteem van beide instituten benadrukt het belang van het voldoen aan de wet- en regelgeving en de daarmee samenhangende maatregelen. Een van de doelstellingen van het milieuzorgprogramma is het reduceren van het elektraverbruik en het gasverbruik. Het energiebesparingonderzoek zal naar verwachting een belangrijk hulpmiddel zijn in het realiseren van de prestatieverbetering ten aanzien van de milieuaspecten. Voor beide instituten heeft een inventarisatie plaatsgevonden naar de verschillende verbruikers van elektra en gas over de periode 2009. Voor diepkoeling wordt gebruik gemaakt van vloeibare stikstof en vervangt hierin de energie, die anders via het elektriciteitsnet nodig zou zijn. Daarnaast is gekeken naar de verbruiken over de voorgaande jaren tot aan 2004 om enige referentie te krijgen met betrekking tot het verloop van het energieverbruik.
1
VERBRUIK OP HOOFDLIJNEN
In 2009 is er ongeveer 3,1 miljoen kWh en 300.000 m3 aardgas verbruikt, waarvan de kosten € 330.000,respectievelijk € 219.000,- bedroegen inclusief vaste kosten voor transport e.d.. Ten opzichte van de het referentiejaar 2004 is er zowel voor elektra als aardgas een stijging in verbruik te zien. Voor elektra bedraagt deze 12% en voor gas 3%. In onderstaande grafieken zijn de kosten voor zowel elektra als gas en de bijbehorende trendlijn vanaf 2004 tot en met 2009 weergegeven.
1.1
Elektriciteit
Voor het elektriciteitsverbruik is het verloop over de afgelopen zeven jaar in kaart gebracht. De trendlijn en de daarmee samenhangende kosten voor het stroomverbruik zijn in ondertaande grafiek weergegeven. Gemiddeld is per jaar 2,9 miljoen kWh verbruikt, waarvoor € 280.000,- in rekening wordt gebracht. € electra % tov 2004 350.000
115%
300.000
110%
250.000
105%
200.000
100%
150.000
95%
100.000
90%
50.000
85%
0
80% 2004
2005
2006
2007
2008
2009
4
Het elektriciteitsverbruik is vervolgens per gebouw per afdeling en per verbruikersgroep in kaart gebracht. Een dergelijke inventarisatie moet inzicht geven in het totale verbruik, waarbij tenminste 90% van het totale verbruik te herleiden is naar de verschillende verbruikersgroepen. De verschillende groepen en de bijbehorende percentages van verbruik zijn in onderstaande grafiek weergegeven. Hieruit blijkt dat er vier grote verbruikersgroepen zijn, te weten gebouwventilatie (23%, € 70.000,-), gebouwkoeling (24%, € 71.000,-), het gebruik van labapparatuur (14%, € 43.000,-) en het gebruik van verlichting (14%, 42.000,-). De resterende 25% van het stroomverbruik wordt door zeven verschillende verbruiksgroepen veroorzaakt, zoals werkplekken, stoomopwekking en afzuiging zuurkasten. stoom (facilitair) 4%
handling (facilitair) 6%
Energie facilitair algemeen 5%
stoom (facilitair) 4% ventilatie gebouw 23% warmteopwekking gebouwen 5%
werkplek 2%
koudeopwekking gebouwen 24%
zuurkasten 2%
verlichting 14%
lab apparatuur 14%
Uit deze analyse blijkt dat de focus bij het realiseren van energiebesparing en de daarmee gepaard gaande kostenreductie zich op 4 deelgebieden moet richten. Een vergelijk met kengetallen van FO-industrie voor het energieverbruik voor verlicting per m2 vloeroppervlak laat zien dat gebouw A net niet meer als ‘energiezuinig’ is te classificeren en dat gebouw C in de categorie ‘conventioneel energieverbruik’ valt. Gebouw B moet zelfs worden ingedeeld in de categorie ‘te hoog energieverbruik per m2 vloeroppervlak’.
5
1.2
Gasverbruik
Voor het gasverbruik is eenzelfde beoordeling gemaakt van het verloop over de afgelopen zeven jaar. De toedeling in verschillende verbruikersgroepen beperkt zich tot de groep gebouwverwarming en de groep warmwatervoorziening. € gas % tov 2004 78.000
110%
76.000
105%
74.000 72.000
100%
70.000
95%
68.000 66.000
90%
64.000
85%
62.000 60.000
80% 2004
2005
2006
2007
2008
2009
De daling in gasverbruik voor het jaar 2007 is geheel het resultaat van een lagere warmtebehoefte in de winter en loopt het verbruik parallel met het aantal graaddagen. Deze graaddagen worden gehanteerd om het energieverbruik te corrigeren voor de invloed van de buitentemperatuur, zoals het verbruik van aardgas wordt gecorrigeerd voor de verwarming van het gebouw. Gemiddeld is per jaar 285.000 m3 gas verbruikt en wordt hiervoor € 73.500,- per jaar voor in rekening gebracht. Zoals al is aangegeven zijn er slechts twee groepen verbruikers voor gas te definiëren, te weten de gebouwverwarming en de warmwatervoorziening. Deze zijn voor 89% resp. 11% verantwoordelijk voor het gasverbruik. gasverbruikers verwarming warmwatervoorziening
11%
89%
6
Kijkend naar de afzonderlijke gebouwen moet worden gesteld dat het gasverbruik per m3 gebouwinhoud voor alle gebouwdelen als te hoog moet worden geclassificeerd. Voor gebouw A ligt dit kengetal op 8,6 AE/m3/jr (aardgasequivalenten per m3 gebouwinhoud per jaar) en voor de overige gebouwdelen op 11,7 AE/m3/jr. Voor matig geïsoleerde kantoorruimtes worden kengetallen aangehouden van 4 - 7 AE/m3/jr.
2
MAATREGELEN
2.1
Zekere maatregelen
De overheid mag maatregelen voor energiebesparing verplicht stellen, als de terugverdientijd van deze maatregelen minder dan 5 jaar bedraagt. Dit worden de zogenaamde zekere maatregelen genoemd. Daarnaast is er een aantal maatregelen met een terugverdientijd tussen de 5 en de 10 jaar, die als waarschijnlijke maatregel worden betiteld. Hieronder is een overzicht gegeven van de maatregelen met een terugverdientijd van minder dan 5 jaar. Deze maatregelen hebben betrekking op zowel eenvoudige organisatorische wijzigingen, die in principe geen tot nauwelijks geld kosten, als ook op ingrijpend technische wijzigingen, waarvoor kosten moeten worden gemaakt. De geraamde investeringen zijn zo reëel mogelijk gedaan op basis van praktijkinformatie, maar zijn exclusief montagekosten door derden indien van toepassing. investering
terugverdientijd (jr)
€ 45.000 4,5
€ 40.000 4,0
€ 35.000 € 30.000 € 25.000
2,5
2,4
€ 20.000
2,7
€ 15.000 € 10.000 0,6
€ 5.000
7
toepassen aanwezigheidsafhankelijke lichtschakeling
ultrasoon lekonderzoek persluchtsysteem
luchtbevochtiging dierverblijven ultrasoon uitvoeren
aanbrengen rookgascondensor op de cv-systemen
monitoring en communicatie energieverbruik
Analyseer warmtapwaterverbruik
aanbrengen pompschakeling op cvsystemen
0,01 later inschakelen warmhoudapparatuur
€-
0,7
5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0
jaar
Zekere maatregelen
Per jaar wordt door deze maatregelen ongeveer 194.000 kWh en 12.000 m3 gas bespaard met een totaal financieel voordeel van € 23.000,-. Het totale investeringsbedrag bedraagt hiervoor € 68.000,-.
2.2
Voorwaardelijke maatregelen
Wanneer maatregelen een berekende terugverdientijd hebben tussen de 5 en de 10 jaar, dan wordt dit als voorwaardelijk gezien en hangt het van het type maatregel af of de overheid al dan niet besluit om een maatregel te verplichten. Omdat een aantal maatregelen een terugverdientijd tussen de 5 en 7 jaar hebben en daarom zeker interessant kunnen zijn als lange termijn investering, is hieronder het totale overzicht gegeven van voorwaardelijke maatregelen. terugverdientijd (jr)
€ 80.000 € 70.000 € 50.000 € 40.000
7,1
6,6
€ 60.000 5,1
5,3
7,2
7,5
7,6
6,0
10,0 9,1 9,0 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0
€ 30.000 € 20.000 € 10.000
1,0 0,0
8
scheid warme lucht koeling van ruimte
daglichtafhankelijke lichtschakeling toepassen
vermijd een te klein buffervat voor gekoeld water
vervang koeling door A++ koeling
toepassing van HRglas
pas spiegeloptiek armaturen toe
tijdige vervanging lampen
optimalisering motorrendement
aanbrengen van dakisolatie
€-
jaar
investering
Voorwaardelijke maatregelen € 90.000
De vier maatregelen met een terugverdientijd van minder dan zeven jaar zijn zeker een overweging waard, mede gezien de relatie met de zekere maatregelen op gebied van verlichting. De maatregelen met een terugverdientijd van 5,1 en 5,3 jaar zijn als zekere maatregelen te beschouwen redenerend vanuit het feit dat het gebouw en de machines waar de dakisolatie resp. motorrendementsverbetering betrekking op hebben nog lange tijd functioneel blijven.
2.3
onzekere maatregelen
In deze categorie zijn een aantal maatregelen doorgerekend welke interessant zouden kunnen zijn. Echter na doorrekenen is de terugverdientijd (turn-of-investment) meer dan 10 jaar. Daarnaast is in deze categroie een tweetal maatregelen benoemd, maar niet doorgerekend. Voor de maatregelen tot het toepassen van warmte koude opslag (WKO) en de warmtekrachtkoppeling (WKK) is namelijk specifiek onderzoek noodzakelijk.
3
CONCLUSIES
Vanuit de vergunningverlener kan worden verwacht dat zij na ontvangst van dit rapport een besluit neemt tot het verplicht stellen van uitvoering van de zekere maatregelen binnen een nog te bepalen tijdsperiode. Hoewel er natuurlijk eerst moet worden geïnvesteerd zullen deze maatregelen op langere termijn alleen maar besparingen opleveren, zowel vanuit financieel als vanuit milieukundig oogpunt. Daarnaast is er een aantal voorwaardelijke maatregelen genoemd, die een dermate relatief korte terugverdientijd hebben of organisatorisch eenvoudig te realiseren zijn, dat uitvoering van deze maatregelen als rendabel moeten worden beschouwd. Met de uitvoering van het EBP is voldaan aan een belangrijke eis uit de geldende vergunning Wet milieubeheer. Ook is hiermee een zeer concrete aanvulling gegeven op een deel van het milieuzorgprogramma ter verbetering van de milieuprestatie.
9
4
AANBEVELINGEN
Als voorwaardelijke maatregel is onder andere het vervangen van diepvriezen en koelkasten door A++ koelapparaten voorgesteld. Binnen het milieuzorgsysteem wordt gewerkt aan een centralisering van de inkoop om zodoende milieuwinst (en op termijn ook financiële winst) ter realiseren. Het wordt aanbevolen om binnen de milieucommissie een voorstel te laten maken voor centrale inkoop van energieverbruikers (wit- en bruingoed). Hierbij zal een budgettaire verdeelsleutel tussen beide instituten en de afzonderlijke werkgroepen wordt opgesteld om de extra kosten door aanschaf van energiezuinige maar duurdere apparaten niet ten laste van het onderzoeksbudget te laten komen. Na instemming van de directie dient hier organisatiebreed invulling aan te worden gegeven.
10