Toelichting over de behandeling van: Brief van het college van B&W d.d. 18 december 2012 inzake “Informatienotitie met betrekking tot het convenant voortijdig schoolverlaten” Van:
Het college van B&W van 18 december 2012
Doel:
Opinie vormen
Toelichting:
Achtergrond Afgelopen jaar is de eerste convenantperiode (2007 – 2011, mét verlenging in 2012) voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten afgesloten en is gestart met een nieuw convenant (2012 - 2015). In de raadsvergadering van 14 november jl. is toegezegd de raad te informeren over de aanpak van de komende periode en op 28 november jl. nam de raad een motie aan waarin het college is verzocht een stevige aanpak van voortijdig schooluitval te realiseren. De afgelopen jaren is, zowel lokaal, regionaal als landelijk door overheden en scholen stevig geïnvesteerd in het verder terugdringen van het aantal jongeren dat zonder startkwalificatie van school gaat. In voorliggende brief informeert het college de raad over de resultaten van de afgelopen periode en de plannen voor 2012 – 2015 om voortijdig schoolverlaten terug te dringen. Reden van agendering in een kamerronde De fractie van D66 heeft aangegeven deze brief te willen agenderen omdat Nijmegen nu achter blijft ten opzichte van andere regio’s als het gaat om reductie van voortijdig schooluitval. Dat wordt erkend in de brief van het college en bevestigd in de door minister Bussemaker (onderwijs) gepresenteerde cijfers op 15 januari jl. Voortijdig schoolverlaten heeft grote gevolgen voor de betreffende scholieren, maar ook maatschappelijk is er nog veel te verdienen. De fractie van D66 wil hierover graag in discussie met andere fracties en de wethouder en daarbij ook bepalen of de voorgestelde maatregelen voldoende resultaat zullen opleveren.
Naam steller: E-mail steller: Bijlagen:
Themadossiers Indien u nadere informatie over het thema Onderwijs wilt, dan kunt u terecht bij de themadossiers, welke u vindt op de website van de gemeenteraad: http://www2.nijmegen.nl/gemeente/gemeenteraad/raadsinformatie/databank_raadslede n/beleidsdossiers_1/onderwijs André van Ginkel 024 - 329 2695 Tel. steller:
[email protected] 1. Brief van het college van B&W d.d. 18 december 2012 inzake “Informatienotitie met betrekking tot het convenant voortijdig schoolverlaten” Ter inzage via dropbox, internet, Raadsgriffie en Informatiebalie 1. “Volhouden, Samenwerken, Verbeteren” Informatienotitie over de VSV-aanpak periode 2012-2015 regio Nijmegen 2. Persbericht Ministerie OCW “Meer jongeren met diploma van school” incl. bijlage 3. Convenant VSV 2012-2015 Arnhem/Nijmegen (aug. 2012) en erratum (sept. 2012) 4. Regionale probleemanalyse subregio Nijmegen (juni 2012) 5. VSV Monitor ROC (juni 2012) Ter inzage bij de Raadsgriffie 1. Subsidieaanvraag zoals ondertekend en verzonden naar het Ministerie (aug. 2012)
Maatschappelijke Ontwikkeling
Ingekomen stuk D12 (PA 30 januari 2013)
Beleidsontwikkeling
Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen
Openbare besluitenlijst 18 december 2007 Collegevergadering no 47
Aan de gemeenteraad van Nijmegen
Aanwezig: Voorzitter Wethouders Gemeentesecretaris Communicatie Verzenddatum Verslag 18 december 2012
Telefoon 14024 Telefax
(024) 323 59 92
E-mail gemeente@
nijmegen.nl
Postadres Postbus 9105
Th. de Graaf 6500 HG Nijmegen P. Depla, H. van Hooft sr., L. Scholten, H. Kunst, P. Lucassen, J. van der Meer P. Eringa A. Kuil Ons kenmerk Contactpersoon M. Sofovic MO10/12.0022304 André van Ginkel
Onderwerp
Informatienotitie met betrekking tot het convenant voortijdig schoolverlaten
Datum uw brief
Doorkiesnummer
(024) 3292695
Geachte leden van de raad,Aldus vastgesteld in de vergadering van: Met deze brief en de bijgevoegde informatienotitie willen wij u informeren over de aanpak van voortijdig schoolverlaten (vsv) 2012-2015. De aanleiding hiervoor is tweeledig: afgelopen jaar hebben we een eerste convenantperiode afgesloten (2007-2011, mét De eenvoorzitter, verlenging in 2012) en zijn we gestart een nieuw convenant Demet secretaris, (2012-2015) voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten: 2012-2015. Daarnaast hebben wij toegezegd in de Raadsvergadering van 14 november u uitgebreid te informeren over de aanpak voor de komende periode. Tenslotte heeft u in de vergadering van 28 november een motie aangenomen met het verzoek aan ons College om een stevige aanpak van voortijdig schoolverlaten te realiseren. In de afgelopen jaren is, zowel lokaal, regionaal als landelijk, door overheden én scholen, stevig geïnvesteerd in het verder terugdringen van het aantal jongeren dat zonder een startkwalificatie van school gaat. Dit vond plaats onder de vlag van het convenant “aanval op de schooluitval 2007-2012” en betrof een gezamenlijke inspanning van het rijk, gemeenten en scholen. De convenanten zijn per RMC regio (regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) afgesloten. Nijmegen is als centrumgemeente regievoerder voor het convenant van de RMC regio Arnhem-Nijmegen. Resultaten van de afgelopen periode De landelijke doelstelling van het convenant was het terugbrengen van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters met 40% ten opzichte van het schooljaar 2005-2006. Dit concrete doel was voor alle regio's gelijk en is in zeer wisselende mate behaald. De resultaten in de regio Arnhem-Nijmegen laten een afname zien van ruim 10 % in het jaar 2010-2011. Onze subregio Nijmegen laat een afname zien van 14%. In de stad Nijmegen ging het om een afname van iets meer dan 22%. Om hier wat meer gevoel bij te krijgen: Nijmegen kende in schooljaar 2005-2006 een aantal van 526 nieuwe vsv-ers, in schooljaar 2010-2011 is dit gedaald naar 409. Daarmee blijven stad, subregio en de regio weliswaar achter bij de destijds geformuleerde ambitie, maar is
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
Brief aan de raad.doc
1
Gemeente Nijmegen Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling
Vervolgvel
1
wel de dalende lijn ingezet. De cijfers laten verder zien dat het Voortgezet onderwijs (VO) beter presteert dan het landelijk gemiddelde en dat het Mbo weliswaar een daling laat zien, maar achterblijft bij het landelijk gemiddelde. De komende jaren willen wij ons opnieuw inzetten voor een verdere daling. Daarin worden wij gesteund door het landelijk beleid. Het nieuwe convenant is meer op maat gesneden en bovendien is er niet bezuinigd op dit thema. Hiermee onderstreept het Ministerie van OCW dat zij met ons de investering lonend acht. Onze ervaringen van de afgelopen jaren vormen een goede basis voor de inzet in de komende drie jaar, de nieuwe convenantperiode (2012-2015). De partners in de RMC regio zijn aan de slag gegaan om te analyseren wat de effecten zijn geweest van de diverse inspanningen in de afgelopen periode en waar nu de grootste opgaven liggen in de komende jaren. Deze uitgebreide analyse is vervolgens benut om maatregelen voor 2012-2015 te formuleren. Volhouden, samenwerken en verbeteren Op basis van de analyse zijn we samen met de scholen tot de conclusie gekomen niet de focus op nieuw beleid te zetten, maar vooral vol te houden en te verbeteren. De maatregelen die in de afgelopen periode in gang zijn gezet gaan we continueren, verder implementeren en waar nodig verbeteren. Tevens constateren we dat, zeker met het oog op ontwikkelingen als passend onderwijs, het actieplan Mbo “focus op vakmanschap”, de transitie van de jeugdzorg en de invoering van de participatiewet, we meer nog dan voorheen samen moeten werken. Geen jongere mag tussen wal en schip komen te vallen en thuiszitten. Dit vraagt om samenwerking van alle partners: het onderwijs kan het niet alleen. De afgelopen jaren is vanuit alle partijen al veel gedaan en gerealiseerd. Enkele voorbeelden om dit te illustreren. Er is een plusvoorziening gerealiseerd, het Flexcollege. Dit is een voorziening voor overbelaste jongeren in het VO en Mbo niveau 1. Binnen het PO, VO en Mbo zijn zorgadviesteams (ZAT’s) gerealiseerd, er zijn diverse interventies binnen het onderwijs doorgevoerd om jongeren beter te begeleiden richting vervolgstappen zoals De Overstap bij het VO en ROC, Kiezen op Maat en ROC4competence binnen het ROC. Er is meer aandacht voor en toezicht op verzuim zowel vanuit de scholen zelf als vanuit gemeente via leerplicht/RMC. Denk hierbij aan de verzuimprotocollen, de scholenbenadering maar ook extra personele inzet. Het zijn slechts enkele voorbeelden van wat we met elkaar hebben gedaan om uitval te voorkomen. We zien ook dat dit resultaten heeft opgeleverd in de stijging van aantal verzuimmeldingen en de daling van het vsv-cijfer. Uit de analyse wordt echter ook duidelijk dat we er nog niet zijn: er moeten nog stappen gezet worden. Wat gaan we doen in 2012-2015? Hieronder zullen wij kort ingaan op wat wij met de scholen in het kader van de convenantmiddelen samen hebben afgesproken en op wat wij als gemeente aanvullend de komende periode (willen)doen. Preventieve inzet en toezicht op verzuimaanpak Verzuim is en blijft de belangrijkste indicator voor mogelijk voortijdige uitval. Vanuit leerplicht en vanuit het RMC pakken we verzuimmeldingen op. Leerplicht controleert via de scholenbenadering of de verzuimaanpak en -administratie op orde is. Als blijkt dat dit (herhaaldelijk) niet zo is wordt de inspectie ingeschakeld. De komende periode zullen wij vanuit onze gemeentelijke rol hier mee
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
Brief aan de raad.doc
Gemeente Nijmegen Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling
Vervolgvel
2
doorgaan. Vanuit het convenant wordt door het ROC ook de komende periode extra preventief ingezet op verzuim 18+. Vanuit de gemeenten in de regio wordt dit ondersteund: ook de gemeenten blijven hier formatie op inzetten. Daarnaast verkennen we met de gemeenten in de regio de mogelijkheden om vanuit onze rol extra inzet te plegen op het ROC in de vorm van een “aanjaagteam” gekoppeld aan Leerplicht/RMC. Dit moet een bijdrage leveren aan het verder verankeren van de verzuimaanpak op het ROC. Tevens gaan wij het gesprek aan met de Onderwijsinspectie om de samenwerking met hen verder te verstevigen. Vanuit het convenant blijft het ROC het coachproject ondersteunen. Het gaat dan om een lichte en preventieve vorm van ondersteuning/begeleiding voor jongeren met lichte problematiek waarbij uitval dreigt. De ondersteuning wordt geleverd door een (vrijwillige) coach aan te bieden. Wij willen komend jaar starten met een pilot “Kamers met Kansen” waarbij jongeren die weliswaar zelf niet kampen met grote problematiek, maar wel zwaar belast worden vanwege de thuissituatie, een eigen kamer wordt aangeboden en de coaching wordt verzorgd vanuit het coachproject. Tenslotte hebben wij bij het ROC aangedrongen op meer flexibiliteit in de instroommomenten. In de praktijk blijkt het gebrek aan mogelijkheden om de jongere in te laten stromen een belemmerende factor. Leerplicht en Jongerenloket/RMC kunnen hierdoor “het ijzer niet smeden als het heet is”. De jongere moet lang wachten voordat hij weer kan starten met school en kiest dan snel voor (tijdelijk) werk of raakt gedemotiveerd. Het ROC is reeds gestart met enkele pilots voor extra instroommomenten in februari. Verbeteren van de zorg in en rond het Mbo De basiszorg in een school moet op orde zijn. Vroegtijdige signalering, door docenten, studieloopbaanbegeleiders, trajectbegeleiders, kan erger voorkomen. In het actieplan Mbo “focus op vakmanschap” wordt landelijk sterk ingezet op verkorting, intensivering en meer aandacht voor theoretische vakken in het Mbo onderwijs in de volle breedte. Wij zien een groot risico bij de invoering van de Entree-opleiding in het kader van dit actieplan. Jongeren die zonder diploma naar het Mbo willen, komen straks in de entreeopleiding (nu nog niveau 1). Beroepsonderwijs op niveau 2 en hoger staat alleen nog open voor jongeren mét een diploma op zak. Het aantal leerlingen dat een Entree-opleiding kan volgen is evenwel beperkt, omdat scholen jaarlijks een gemaximeerd budget ontvangen. Tegelijkertijd worden scholen steeds scherper afgerekend op het rendement in termen van schooluitval (via prestatiebeloning) en studietempo (via aflopende bekostiging). Dit kan ertoe leiden dat scholen alleen de meest kansrijke leerlingen een plek zullen (kunnen) aanbieden binnen de Entree-opleiding. Voor de moeilijke gevallen is simpelweg geen plaats meer. Formeel zullen scholen alle jongeren moeten toelaten, maar met de invoering van het (negatief) bindend studieadvies beschikken zij straks over een instrument om zelf na 4 maanden te bepalen wie op school blijft en wie niet. Veel kwetsbare jongeren dreigen dan alsnog buiten het onderwijs terecht te komen. Als gemeente gaan wij niet over vormgeving van het onderwijs. Wel vragen wij van het ROC om (net als overigens de andere partijen) de maatregelen uit het vsv convenant concreet uit te werken en in afstemming met ons ook de implementatie van het actieplan Mbo in Nijmegen vorm te geven. Temeer omdat dit vraagt om samenwerking met het VO, VSO (Voortgezet speciaal onderwijs) en PRO (Praktijkonderwijs), maar ook de gemeenten in het kader van zorg en welzijn en werk en inkomen. Wij zullen hier bij uw Raad op terugkomen als wij rapporteren over de jaarlijkse stand van zaken rond vsv en het vsv-convenant. Voor het ROC zijn de maatregelen uit het convenant de volgende. Op de eerste plaats is dit het verbeteren van de intake zodat jongeren op de juiste plek terecht komen (daar waar zij de meeste
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
Brief aan de raad.doc
Gemeente Nijmegen Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling
Vervolgvel
3
kans hebben om succesvol hun schoolloopbaan af te sluiten) en ervoor te zorgen dat sneller en betere de opleidingsbehoefte van de jongere in beeld komt en kan worden ingezet. Wij zien hier ook kansen om de aandacht voor bepaalde doelgroepen beter vorm te geven. Hoewel het qua vsv een kleine groep betreft , zien we wel een oververtegenwoordiging bij bepaalde allochtone groepen. Bij de intake kan ook voor deze groepen de begeleidingsbehoefte beter afgestemd worden. Daarnaast zal het ROC de begeleiding bij de BBL opleidingen (met name niveau 2 gaan intensiveren en verbeteren, met name het stroomlijnen van de begeleiding op de werkplek. De maatregel Restart uit het convenant is er op gericht om overbelaste jongeren binnen de BOL opleidingen (met name op niveau 2) gekoppeld aan de reguliere opleiding een intensief begeleidingsprogramma te bieden. De jongeren volgen tijdelijk dit parallelle programma geheel of gedeeltelijk buiten hun reguliere opleidingsgroep, met als doen hen weer terug te leiden naar de reguliere opleiding. De extra inzet betreft individuele begeleiding gericht op de competenties die nodig zijn om de opleiding met succes te kunnen vervolgen en/of op de organisatie van integrale hulpverlening. Als gemeente vragen wij in 2013 specifiek aandacht voor het realiseren van een sluitende structuur voor overbelaste jongeren op alle niveaus binnen het Mbo. Vasthouden en verder versterken in het VO Het VO presteert zoals opgemerkt goed en wil dit ook vasthouden. Toch zien wij ook hier nog mogelijkheden voor versterking. Het Flexcollege is een effectieve voorziening gebleken, zij doet waarvoor het in het leven is geroepen. De komende periode wordt deze voorziening voortgezet. Project “De Overstap” waarbij jongeren worden gevolgd en waar nodig begeleid bij de overstap van het Vmbo naar het Mbo is eveneens een maatregel die in het convenant is opgenomen. Deze maatregel is al vrijwel geheel opgenomen in de reguliere praktijk van het VO, maar de komende periode wordt met de convenantmiddelen aanvullende inzet gepleegd op de overstap van Mbo naar Mbo, uitstroom uit het VAVO (Voortgezet algemeen volwassenen onderwijs) en de ongediplomeerde uitstroom. Als gemeente vragen wij verder extra aandacht voor het diplomarendement van het Flexcollege en dan met name Eigenwijs en AKA. Wij nemen dit onderwerp mee in de subsidiegesprekken rond het Flexcollege. Effectieve sturing en monitoring In het verlengde van het nieuwe convenant en de bijpassende maatregelen worden de rollen, verantwoordelijkheden en de onderlinge samenwerking van de convenantpartners scherp tegen het licht houden. We willen toe naar een nieuwe en intensievere samenwerkingsstructuur. Op bestuurlijk- en beleidsniveau wordt nu nog op veel plaatsen gesproken over de verschillende (deel)problematieken van vsv. Het thema verdient echter specifiek en geconcentreerde aandacht. Dit kan in een aparte stuurgroep vsv, maar kan wat ons betreft ook worden gekoppeld aan bijvoorbeeld het Bestuursteam Jeugdwerkeloosheid. Waar het ons om gaat is dat we nieuwe afspraken maken over de sturing en met elkaar een gedeeld inzicht krijgen en houden van de problematiek en de samenwerking hierop verder verbeteren. Het behalen van betere vsv-cijfers staat niet op zichzelf maar is een inspanning van velen. Om het inzicht te behouden zullen wij doorgaan met de jaarlijkse vsv monitor die ons inzicht geeft in de resultaten van alle interventies. Daarnaast zullen wij vanzelfsprekend alle beschikbare cijfers (lokaal: Leerplicht, jongerenloket/RMC, landelijk: DUO) blijven verzamelen en hierop actie ondernemen. Tenslotte willen wij ook op het niveau van de “dagelijkse leefwereld” de jongeren blijven volgen. Deels doen wij dit via signalering vanuit Leerplicht/RMC m.b.t casuïstiek, maar wij willen als gemeente ook een vinger aan de pols houden bij de jongeren zelf. Afgelopen schooljaar
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
Brief aan de raad.doc
Gemeente Nijmegen Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling
Vervolgvel
4
hebben wij in die zin goede ervaringen opgedaan in een zeer informatief gesprek met jongeren van het ROC. Dit willen wij graag voorzetten door minimaal jaarlijks een dergelijk huiskamergesprek of scholierenpanel te organiseren. Informatienotitie: Volhouden, Samenwerken, Verbeteren In de informatienotitie bij deze brief gaan wij nader in op de resultaten van de afgelopen jaren en de aanpak voor de komende jaren: wat heeft gewerkt, wat gaan we de komende periode doen en hoe wordt dit aangestuurd en gemonitord. Voortijdig schoolverlaten is een ingewikkeld en deels ook taai vraagstuk. In de eerste plaats hebben veel jongeren die zonder diploma van school gaan vaak verschillende problemen van diverse aard. Daar komt bij dat meerdere partijen aan zet of betrokken zijn bij het terugdringen van voortijdig schoolverlaten: ouders, school, leerplicht, zorgen hulpverleners, werk en inkomen en niet in de laatste plaats de jongere zelf. We willen met gerichte inzet de middelen uit het convenant en gemeentelijke middelen betere resultaten bereiken. Dat doen we onder andere door concrete en specifieke afspraken met alle partijen te maken. Hun inzet moet een stevige bijdrage leveren aan het verder terugdringen van dit maatschappelijke probleem. Wij hopen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Gemeentesecretaris,
drs. H.M.F. Bruls
drs. B. van der Ploeg
Aantal bijlagen: 1
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
Brief aan de raad.doc
Volhouden, Samenwerken, Verbeteren.
Informatienotitie over de VSV‐aanpak periode 2012‐2015 Regio Nijmegen
1
2
1. Inleiding In de afgelopen jaren is, zowel lokaal, regionaal als landelijk, door overheden én scholen, stevig geïnvesteerd in het verder terugdringen van het aantal jongeren dat zonder een startkwalificatie van school gaat. Dit vond plaats onder de vlag van het convenant “aanval op de schooluitval 2007‐2012” en betrof een gezamenlijke inspanning van het rijk, gemeenten en scholen. De convenanten zijn per RMC regio 1 (regionale meld‐ en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) afgesloten. Nijmegen is als centrumgemeente regievoerder voor het convenant van de RMC regio Arnhem‐Nijmegen. Met deze informatienotitie willen wij u informeren over de aanpak van voortijdig schoolverlaten (hierna: vsv) 2012‐2015. De aanleiding hiervoor is tweeledig: afgelopen jaar hebben we de eerste convenantperiode afgesloten (2007‐2011, mét een verlenging in 2012) en inmiddels zijn we gestart met een nieuw convenant voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten: 2012‐2015. Daarnaast hebben wij toegezegd in de Raadsvergadering van 28 november de Raad uitgebreid te informeren over de aanpak voor de komende periode. In deze notitie zullen wij ingaan op de afspraken die wij samen met de scholen met het Ministerie van OCW gemaakt voor deze nieuwe convenantperiode 2 . Allereerst gaan wij in op het het waarom van een vsv‐aanpak (doelstelling). Vervolgens blikken we kort terug op de afgelopen convenantperiode en gaan wij in op de nieuwe convenant afspraken (ambities) en de afspraken wij samen met de scholen daarover hebben gemaakt met het Ministerie van OCW . Daarnaast gaan wij in op de maatregelen die de scholen (in aanvulling op hun reguliere inzet) in onze subregio de komende periode concreet in gaan zetten en wat wij ‐ in samenhang daarmee‐ de komende periode naast de reguliere activiteiten willen gaan doen om het aantal vsv‐ers verder terug te dringen.
2. Waarom een vsv aanpak? Een goede kwaliteit van onderwijs vormt de basis voor het voorkomen van schooluitval. Kwalitatief goed en uitdagend onderwijs zorgt ervoor dat jongeren geboeid worden en blijven gedurende hun hele onderwijsloopbaan. Toch is kwalitatief goed onderwijs niet altijd voldoende om alle jongeren binnen boord te houden. Er zijn diverse redenen waarom jongeren toch uitvallen. Deze zijn soms gelegen in het onderwijs zelf, maar ook in persoonlijke en omgevingsfactoren. Voor een effectieve aanpak van voortijdig schoolverlaten is goede samenwerking met alle partners in de keten nodig. Het doel van de vsv‐aanpak is voortijdig schoolverlaten zo veel als mogelijk te voorkomen en er voor te zorgen dat zo veel mogelijk jongeren met een startkwalificatie de school verlaten. Een startkwalificatie is een met een diploma afgeronde opleiding HAVO/VWO of MBO niveau 2. Een vsv‐
1
De RMC regio14 Arnhem/Nijmegen beslaat de gemeenten Arnhem, Beuningen, Druten, Duiven, Groesbeek, Heumen, Lingewaard, Millingen a.d. Rijn, Mook en Middelaar, Nijmegen, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal, Ubbergen, Westervoort, Wijchen en Zevenaar. Deze RMC regio hebben wij om pragmatische redenen opgedeeld in een subregio Arnhem en een subregio Nijmegen. Daar waar wij spreken over de RMC regio wordt gedoeld op de gehele RMC regio, daar waar wij spreken over onze subregio wordt gedoeld op de subregio Nijmegen. De subregio Arnhem organiseert en coördineert al haar activiteiten zelf, maar wel in nauwe samenwerking en afstemming met onze regio. 2 De documenten die aan deze notitie ten grondslag liggen zoals bijvoorbeeld het convenant en de regioanalyse hebben wij opgenomen in de bijlagen. Deze bijlagen zijn, gelet op de omvang, ter inzage gelegd.
3
er is iedere jongere van 12‐23 jaar die het onderwijs verlaat zonder over deze startkwalificatie te beschikken. Voor de duidelijkheid: het gaat niet altijd over jongeren die hun opleiding niet hebben afgerond: het kan best zijn dat er wel een Vmbo diploma is behaald of een Mbo niveau 1 diploma. Dit telt echter niet als startkwalificatie 3 . Het behalen van een startkwalificatie is in de eerste plaats goed voor de jongere zelf. Uit landelijke gegevens blijkt dat jongeren met een startkwalificatie vijf keer minder vaak voor komen in criminaliteitscijfers en dat ze ook beter hun weg op de arbeidsmarkt vinden: de kans op werkloosheid is voor jongeren zonder startkwalificatie twee keer zo hoog. Het is maatschappelijk gunstig als jongeren beschikken over een startkwalificatie. Er bestaat ‐zeker met het oog op de vergrijzing ‐ behoefte aan goed opgeleide arbeidskrachten. De taken van leerplicht en Jongerenloket/RMC samen met de preventieve en curatieve activiteiten vanuit het onderwijs en de zorg (denk aan intakes, overstapmaatregelen, Flexcollege, zorgstructuren met ZAT’s en schoolmaatschappelijk werk e.d.) vormen de samen de vsv‐aanpak. Samenwerking en samenhang tussen de verschillende activiteiten is daarbij van groot belang. Als gemeente hebben we twee rollen: die van uitvoerende partij als het gaat om handhaving en controle van de leerplichtwet en RMC‐wetgeving (RMC staat voor Regionaal Meld en Coördinatiepunt), maar ook een stimulerende, aanjagende en coördinerende rol daar waar het gaat om de meer preventieve‐ en zorg activiteiten. Voor wat betreft dit laatste wordt met de decentralisatie van taken op het gebied van de jeugdzorg en de AWBZ de rol van de gemeente alleen maar groter. Voor Nijmegen geldt dat wij naast bovengenoemde rollen een regievoerende rol hebben gekregen als contactgemeente voor de hele regio. In de RMC wetgeving wordt gesproken over de rol van een contactgemeente. Nijmegen is dit voor de RMC regio Arnhem/Nijmegen. Dit betekent dat Nijmegen vanuit de RMC‐functie samen met de tot haar regio behorende gemeenten en samen met het onderwijs jongeren van 12 tot 23 jaar die nog niet over een startkwalificatie beschikken weer terug begeleidt naar school om alsnog de startkwalificatie te halen. Onze taak als contactgemeente is er voor te zorgen dat goede afspraken worden gemaakt tussen de verschillende organisaties, scholen en instellingen over hun (gezamenlijke) inzet om schooluitval te voorkomen. Daarnaast hebben wij tot taak te zorgen voor een goede melding en registratie voor doorverwijzing naar onderwijs en/of arbeidsmarkt. In onze subregio hebben we de RMC‐ taken ondergebracht bij het jongerenloket voor jongeren vanaf 18 jaar. De jongeren onder de 18 vallen nog onder de leerplichtwet en worden gemeld bij de afdelingen leerplicht van de gemeenten in onze regio. Leerplicht en Jongerenloket/RMC werken dan ook nauw samen. Voor het andere deel van de RMC regio Arnhem/Nijmegen geldt dat de gemeente Arnhem feitelijk als (sub)contactgemeente voor de subregio Arnhem functioneert. Samen met hen stemmen wij af als het gaat om het doen van subsidieaanvragen en aanleveren van gegevens aan het Ministerie van OCW. Ook wisselen we regelmatig ervaringen uit (kennisdelen). Samenvatting
Doel van het vsv beleid is voorkomen voortijdig schoolverlaten en ervoor zorgen dat jongeren met een startkwalificatie(minimaal Havo of Mbo niveau 2) de school verlaten . Het vsv‐beleid is het geheel aan activiteiten dat scholen, gemeente en zorg‐ en welzijnsinstellingen (en soms ook andere partijen) inzet om ervoor te zorgen dat jongeren hun schoolloopbaan succesvol afsluiten met een startkwalificatie. De gemeente heeft uitvoerende taken in handhaving en preventie/curatie via leerplicht en RMC maar ook een coördinerende en aanjagende rol: partijen bij elkaar brengen en samen laten werken.
3
In de nieuwe convenantperiode geldt een aangepaste definitie voor vsv‐ers waarbij o.a Mbo‐ers met een diploma niveau 1 die 12 uur per week werken niet meer tot de vsv‐ers worden gerekend.
4
3. Korte terugblik convenantperiode 2007‐2012 De afgelopen jaren is door alle partijen veel gedaan en gerealiseerd om schooluitval te voorkomen. Enkele voorbeelden om dit te illustreren. Er is een plusvoorziening gerealiseerd, het Flexcollege. Dit is een voorziening voor overbelaste jongeren in het VO en Mbo niveau 1. Binnen het primair onderwijs (PO), voortgezet onderwijs (VO) en het Mbo zijn zorgadviesteams (ZAT’s) gerealiseerd. Er zijn diverse interventies binnen het onderwijs doorgevoerd om jongeren beter te begeleiden richting vervolgstappen zoals “De Overstap” vanuit het VO, Kiezen op Maat en ROC4competence binnen het ROC. Er is meer aandacht gekomen voor een sluitende verzuimaanpak zowel vanuit de scholen zelf als vanuit de gemeente via leerplicht/RMC. Denk hierbij aan het opstellen en invoeren van de verzuimprotocollen, de scholenbenadering maar ook extra personele inzet om de toename in meldingen aan te kunnen. Het zijn slechts enkele voorbeelden van wat we met elkaar de afgelopen periode hebben gedaan om schooluitval te voorkomen. We zien ook dat dit resultaten heeft opgeleverd. Het aantal verzuimmeldingen is de afgelopen jaren fors gestegen en het aantal voortijdig schoolverlaters laat zowel absoluut als relatief een daling zien. De landelijke doelstelling van het convenant was het terugbrengen van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters met 40% ten opzichte van het schooljaar 2005‐2006. Dit concrete doel was voor alle regio's gelijk en is in zeer wisselende mate behaald. Hieronder gaan wij dieper in op de cijfers van onze RMC‐regio.
3.1. De cijfers De resultaten in onze RMC regio Arnhem‐Nijmegen laten een afname zien van ruim 10 % in het jaar 2010‐2011. Onze subregio Nijmegen laat een afname zien van 14%. In de stad Nijmegen ging het om een afname van iets meer dan 22%. Daarmee blijven stad, subregio en de regio weliswaar achter bij de destijds geformuleerde ambitie. We kunnen wel concluderen dat een dalende lijn is ingezet. We zijn er echter nog niet. Voor onze subregio, maar ook landelijk, geldt dat vooral binnen het Mbo nog een verbeterslag te maken is. Hier blijven de cijfers nog achter bij de doelstellingen. Tabel 1: VSV cijfers RMC regio Arnhem/Nijmegen (bron: vsv‐verkenner OCW)
Schooljaar 2005/2006 2006/2007 2007/2008 2008/2009 2009/2010 2010/2011
leerlingen/ deelnemers 1 oktober 52522 53379 53614 53737 54041 54145
VO 622 629 473 422 471 429
vsv als % van de leerlingen VO 1,6(2,0) 1,6(1,8) 1,2(1,5) 1,1(1,4) 1,2(1,4) 1,1(1,4)
MBO 1453 1559 1494 1433 1376 1430
vsv als % van de leerlingen MBO 9,9(10,2) 10,2(10,0) 9,8(9,6) 9,3(8,7) 9,0(8,6) 9,3(7,4)
vsv als % van de % Resultaat 2010/2011 leerlingen/ t.o.v. deelnemer vsv s 2005/2006 regio totaal n.v.t. 2075 4,0 +5,4 2188 4,1 ‐5,2 1967 3,7 ‐10,6 1855 3,5 ‐11,0 1847 3,4 ‐10,4 1859 3,4 (3,0)
In bovenstaande tabel staan de vsv‐cijfers voor de gehele RMC regio Arnhem/Nijmegen. Zoals uit de tabel valt af te lezen is het percentage vsv in RMC regio de afgelopen periode gedaald: zowel absoluut als relatief. Tussen haakjes hebben wij het landelijk gemiddelde opgenomen. Het totale vsv‐ cijfer van 3,4 % in schooljaar 2010/2011 ligt boven het landelijke gemiddelde. Wat opvalt, is dat VO
5
het beter doet dan het landelijk gemiddelde en dat het Mbo achterblijft op het landelijk gemiddelde. De verschillen in de cijfers van het VO en het Mbo zijn deels ook gelegen in het feit dat binnen het VO vaak sprake is van een wettelijke “stok achter de deur” in de vorm van de leerplichtwet. In het Mbo waar veel 18+ ers zitten ontbreekt deze “stok achter de deur”. De goede cijfers voor het VO willen ook niet zeggen dat het voortgezet onderwijs helemaal geen betrokkenheid heeft met de vsv‐ aanpak. De problematiek van overbelaste jongeren speelt nadrukkelijk ook in het voortgezet onderwijs. Daarnaast is de aanpak van vsv door studiekeuzeproblemen ook voor een belangrijk deel in handen van het VO en Mbo gezamenlijk. Tot slot is het VO nauw betrokken bij de overgang naar het Mbo. Dit neemt niet weg dat het VO ten opzichte van het landelijk gemiddeld goed presteert. Het cijfer van het Mbo in de RMC regio Arnhem/Nijmegen bedraagt 9,3% ten opzichte van 7,4 % landelijk. Voor de goede orde merken wij hier op dat het dan gaat het om totale Mbo cijfer voor de RMC regio. Voor het ROC Nijmegen geldt dat het vsv‐cijfer lager ligt: 8,8%, wat nog wel boven het landelijk gemiddelde is. Kijken we naar de subregio Nijmegen in de tabel hieronder dan zien we dat de subregio weliswaar betere cijfers laat zien dan de RMC regio als geheel, maar dat ook hier de doelstellingen niet zijn gehaald. Tabel 2: VSV cijfers subregio Nijmegen, per gemeente en totaal 2005‐2006 t.o.v. 2010‐2011
2005‐2006 2005‐2006 leerlingen/ 2005‐2006 vsv als % van Gemeente deelnemers % vsv de leerlingen 5,1 Nijmegen 10.220 526 2,9 Wijchen 3.435 98 2,4 Ubbergen 660 16 2,2 Heumen 1.522 33 3,2 Groesbeek 1.470 47 3,1 Millingen aan de Rijn 541 17 2,6 Beuningen 2.424 64 2,4 Druten 1.521 36 1,2 Mook en Middelaar 665 8 3,8 TOTAAL 22.458 845
2010‐2011 Leerlingen/ deelnemers 10.091 3.483 720 1.570 1.586 478 2.391 1.612 694 22.635
2010‐2011 Aantal vsv 409 77 31 27 40 15 65 50 14 728
% ontwikkeling vsv t.o.v. 2005‐ 2010‐2011 2006 % vsv 4,1 ‐22,2 2,2 ‐21,4 13,8 ‐18,8 1,7 ‐18,2 2,5 ‐14,9 3,1 ‐11,8 2,7 +1,6 3,1 +38,9 2,0 +75 3,2 ‐13,9
Tabel 3: VSV cijfers stad Nijmegen door de jaren heen
Schooljaar 2005/2006 2007/2008 2008/2009 2009/2010 2010/2011
leerlingen/ deelnemers 1‐okt 10.220 10.175 10.102 10.207 10.091
Aantal vsv
% vsv
526 513 423 443 409
5,1 5,0 4,2 4,3 4,1
6
Als stad Nijmegen doen we het iets slechter dan als RMC regio in zijn geheel en als subregio (subregio 3,2% vsv, Nijmegen 4,1%) . Dit is op zich niet vreemd gelet op het feit dat de problematiek van voortijdig schoolverlaten vaak sterk samenhangt met andere meervoudige (gezins)problematieken en deze nu eenmaal vaker voorkomt in stedelijke gebieden dan in de minder stedelijke gebieden in onze subregio. Wel zien we dat Nijmegen relatief de grootste relatieve daling van de subregio kent (‐ 22%). Vergelijken we stad Nijmegen met bijvoorbeeld de steden Arnhem ( 5,0 %) en Utrecht (5,1%) en Den Bosch (3,8%) dan zien we dat we het als stad zeker niet slecht doen.
3.2.
De monitor als nulmeting
De afgelopen periode zijn veel maatregelen genomen om vsv terug te dringen. Met het ROC Nijmegen en de scholen voor voortgezet onderwijs hebben wij afgesproken de vsv‐aanpak structureel te monitoren. Niet alleen de resultaten als totaal, maar ook de verschillende afzonderlijke maatregelen. De eerste resultaten van deze monitor zijn bekend, het gaat dan om het Flexcollege (plusvoorziening) en de begeleidingsstructuur op het ROC. De komende periode zal de monitor verder uitgebreid worden. Wat we in ieder geval geleerd hebben uit de afgelopen periode en heb gebruikt voor het bepalen van de aanpak in de nieuwe convenantperiode is het volgende. Begeleidingsstructuur ROC Nijmegen ROC Nijmegen komt van een beleid waarin studentbegeleiding en de toegang naar aanpalende zorg per onderwijsteam individueel geregeld was. De activiteiten stonden nog relatief los van elkaar. Uit de monitor wordt duidelijk dat de afgelopen periode is toegewerkt naar meer samenhang, er is meer ROC‐breed georganiseerd. Zo is er lijn gebracht in intake‐ en aannamebeleid, het verzuimbeleid, de ZAT‐structuur studieloopbaanbegeleiding, trajectbegeleiding en verbinding naar tweede‐ en derdelijnszorg. Uit de monitor wordt verder duidelijk dat de focus van de verschillende begeleidingsactiviteiten zich nog relatief vaak op de niveaus Mbo‐1 en Mbo‐2 en minder op de niveaus 3 en 4. Tegelijkertijd maakt de monitor duidelijk dat nog niet alle vsv‐ers worden bereikt met de begeleidingsstructuur en dat de verschillende interventies nog meer met elkaar in verband kunnen worden gebracht. Er wordt gewerkt aan centrale registratie en verbeterde dossiervorming. Deze laatste punten zijn noodzakelijk om goed zicht te krijgen op de resultaten van de begeleidingsstructuur en de verschillende interventies daarbinnen. Hoewel dit processen van de langere adem zijn, is het van belang een versnelling tot stand te brengen en door structurele monitoring waar nodig ook bij te kunnen sturen. De huidige monitor zien wij in dit verband als een goede nulmeting. Kort samengevat wordt uit de monitor duidelijk dat het ROC Nijmegen al veel heeft gedaan. Er is sprake van een zichtbare omslag naar inzet van meer brede instrumenten met een groter bereik.Het ROC heeft een uitgebreid aanbod aan begeleiding te bieden, maar dat dit aanbod heeft de doelgroep nog in onvoldoende mate bereikt. Het is noodzakelijk is om de samenhang binnen de begeleidingsstructuur verder te versterken. Flexcollege: de plusvoorziening 4 in de regio Nijmegen Ten aanzien van het Flexcollege is in 2011 een tweede meting (evaluatie) uitgevoerd. Hieruit werd duidelijk dat het Flexcollege de juiste doelgroep weet te bereiken: jongeren die zich kenmerken door een zware, complexe problematiek. De onderdelen Vmbo, AKA en Eigenwijs voldoen bijna maximaal aan deze doelstelling om overbelasten op te vangen. Het onderdeel Vavo wijkt hier van af. Het percentage overbelasten in de nieuwe instroom ligt hier op een geringe 27%. Desondanks neemt het Vavo nog wel een groot deel (44%) van de totale instroom aan overbelaste jongeren binnen het Flexcollege op. Een goed referentiepunt om het rendement van het Flexcollege te bepalen moet nog
4
De term ‘plusvoorziening’ verwijst naar het rapport van de WRR “vertrouwen in de school” dat o.l.v. Pieter Winsemius tot stand is gekomen.
7
worden vastgesteld, nu richten wij ons op diplomarendement. De onderdelen Eigenwijs en AKA behoeven in dit kader ieder geval extra aandacht. Het diplomarendement is hier nog laag, respectievelijk 40 en 34%. In het Vmbo is het diplomarendement binnen het Flexcollege 75%. De komende periode wordt gewerkt aan het verder verbeteren van de registraties. Uitvoering Jongerenloket/RMC en Leerplicht functie Binnen leerplicht en het RMC zien wij op basis vanonze eigen cijfers in schooljaar 2011/2012 een forse stijging in het aantal meldingen dat wordt afgehandeld. Bureau Leerplicht kreeg 2838 meldingen te verwerken; een stijging van 30% ten opzichte van vorig jaar. Hiervan waren er 736 meldingen kwalificatieplicht uit Nijmegen en 351 uit de regiogemeenten. Voor wat betreft de preventieve verzuiminzet vanuit het RMC is het aantal verzuimmeldingen 18+ in subregio Nijmegen eveneens fors gestegen, van 264 in schooljaar 2010‐2011, naar 531 in schooljaar 2011‐2012. Het Jongerenloket/RMC heeft in het kalenderjaar 2011 in totaal 1312 vsv‐ers in begeleiding gehad. In dat jaar stroomden 439 vsv‐ers uit naar een opleiding, 111 vsv‐ers naar werk, en 17 naar werk met een opleiding . De stijging van het aantal verzuimmeldingen is een goede ontwikkeling. Dit lijkt tegenstrijdig: het liefst zouden we natuurlijk zien dat er minder sprake is van verzuim. Echter duidelijk is geworden dat wij de volle omvang van de problematiek nog niet in beeld hebben. We zien dat scholen o.a. door verbeterde (landelijke) registratiesystemen en bijbehorende verplichtingen, nu meer en beter melden en dat wij hierdoor het daadwerkelijke probleem beter in beeld krijgen. Als gemeente moeten wij ons realiseren dat de toenemende meldingsbereidheid van de scholen en daarmee van het aantal verzuimmeldingen ook opvolging dient te krijgen. In 2011 is het ambitieniveau voor leerplicht door de Raad vastgesteld, op basis waarvan het college de formatie heeft bepaald. Hierbij is een efficiencyslag gemaakt. Onlangs is door de regio de RMC inzet vastgesteld voor 2013. Wij zien dat deze inzet nog net voldoende is om het aantal meldingen aan te kunnen. Blijkt de stijgende lijn een trendmatige dan zullen wij als gemeente keuzes moeten maken: verder investeren in de preventieve verzuimaanpak of (opnieuw) keuzes maken binnen de werkprocessen. Voorkomen moet worden dat scholen melden maar wij vervolgens geen opvolging kunnen bieden. Dit leidt, zo leren we van andere regio’s, mogelijk tot frustratie bij de scholen en hierdoor verminderde meldingsbereidheid. We moeten ook voorkomen dat een melding niet bij iedere RMC‐regio tot een eenduidige vervolgactie leidt. Hiertoe proberen wij als RMC contactgemeente afstemming te zoeken met de omliggende RMC‐regio’s.
Samenvatting
Ambities uit convenant 2007‐2012 zijn niet gehaald, maar wel een significante reductie van aantal VSV‐ers : ‐10% in RMC regio en ‐14% in de subregio Nijmegen Het Vo presteert goed, Mbo blijft nog achter. Flexollege doet wat het moet doen: opvang van overbelaste jongeren, diplomarendement kanop onderdelen beter Begeleidingstructuur ROC: ziichtbare omsalg gemakat naar inzet van meer brede instrumenten. Het bereik hiervan kan door verdere implementatie en aanbrengen meer samenhang tussen de maatregelen verder worden verbeterd worden. De begeleiding richt zich nog veel op Mbo niveau 1 en 2. Het aanbod kan verder gericht worden op Mbo‐ers niveau 3 en 4. Leerplicht/RMC: stijgende lijn meldingen, probleem beter in beeld, zorgen dat meldingen wel opgepakt blijven
8
4. Ambities voor de komende periode: 2012‐2015 In de afgelopen convenant periode hebben wij samen met de scholen veel gerealiseerd veel geleerd. Een van de voornaamste leerpunten is dat voortijdig schoolverlaten een zeer divers en complex probleem is en dat de verschillen in uitval binnen de diverse sectoren en opleidingsniveaus groot zijn en alleen daarom al om een verschillende aanpak vragen. Om recht te doen aan deze verschillen zijn door het Ministerie van OCW voor de komende periode verschillende normen voor het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs geformuleerd. Het Ministerie van OCW stuurt de komende periode meer gedifferentieerd. Er wordt gewerkt met nieuwe procentuele vsv‐normen die recht doen aan onderwijsinstellingen die krimpen of juist groeien. De oude norm was gebaseerd op de vermindering van het aantal vsv’ers ten opzichte van het peiljaar 2005‐2006 (zie tabellen hierboven). De procentuele norm beloont bovendien ook instellingen die in het verleden al goed presteerden en nu een laag uitvalniveau hebben. Voor het VO in onze RMC regio dat het al goed doet blijft het daarmee lonen om een laag uitvalcijfer te hebben (houden). De komende jaren willen wij ons samen met de scholen opnieuw inzetten voor een verdere daling van het aantal voortijdig schoolverlaters. Hierin worden wij gesteund door het landelijk beleid. Het nieuwe convenant is meer op maat gesneden en bovendien is er niet bezuinigd op dit thema. Hiermee onderstreept het Ministerie van OCW dat zij met ons de investering in de vsv‐aanpak lonend acht. Onze ervaringen van de afgelopen jaren vormen een goede basis voor de inzet in de nieuwe convenantperiode (2012‐2015). In onderstaande tabel zijn de nieuwe prestatienormen voor onze RMC regio opgenomen. Het betreft de cijfers volgens de nieuwe meetsystematiek. Dit houdt in dat de cijfers gecorrigeerd zijn (op basis van schatting door het Ministerie van OCW) voor de groepen vsv‐ers die onterecht in de cijfers waren opgenomen: de zogenaamde “ witte vlekken”. Denk dan aan jongeren die vanuit bekostigd onderwijs overstappen naar particulier onderwijs, jongeren met een vrijstelling voor de leerplicht, jongeren met Mbo‐1 diploma en een baan van minstens 12 uur op de teldatum van 1 oktober, jongeren die van het Vmbo en Mbo naar een politie/defensie opleiding gaan. De onderstaande normen zijn hiervoor gecorrigeerd. De streefwaarde betreft het cijfer waar het Ministerie van OCW landelijk op uit wil komen. Tabel 4: Doelstellingen vsv %: normen en streefwaarden (nieuwe meetsystematiek) RMC regio Arnhem/Nijmegen
Schooljaren Gerealiseerd 2010/2011 Norm 2012/2013 2013/2014 2014/2015 Streefwaarde 2014/2015
VO onderbouw 0,1 (107) 1,0 1,0 1,0 0,2
Vmbo bovenbouw
Havo/vwo bovenbouw
1,3 (193)
0,3 (129)
4,0 4,0 4,0
0,5 0,5 0,5
1,5
0,1
Mbo‐1 33,7 (200) 32,5 27,5 22,5 22,5
Mbo‐2
Mbo‐3/4
14,8 (574)
5,3 (656)
13,5 11,5 10,0
4,25 3,50 2,75
10,0
2,75
Toelichting: het cijfer drukt uit het percentage vsv per sector en opleidingsniveau. Hoewel in bovenstaande tabel percentages zijn gehanteerd hebben wij om enig gevoel te krijgen bij de cijfers tussen haakjes de absolute aantallen geplaatst van het jaar 2010‐2011. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat
9
het percentage vsv op Mbo niveau 3/4 relatief laag is ten opzichte van de niveaus 1 en 2, echter in absolute zin gaat het om bijna evenveel uitvallers als op niveau 2! Wij hebben ons samen met de scholen in de RMC regio door het ondertekenen van het convenant vastgelegd op bovenstaande normen. Dit betekent dus dat wij ook van alle scholen inzet vragen en dat het behalen van de normen mede wordt bepaald door wat er in de subregio Arnhem wordt gedaan. Zoals eerder opgemerkt ligt de regievoerende taak voor de subregio Arnhem bij de gemeente Arnhem. De meeste aandacht en daarmee ook inzet van middelen uit het convenant zal de komende periode uit gaan naar het Mbo. Om de normen hier te halen is een verdere verbeterslag noodzakelijk. Er is een onderzoeksbureau ingeschakeld om voor ons een regioananalyse op te stellen en de interventies te monitoren. Dit heeft geresulteerd in een uitgebreide kwantitatieve en kwalitatieve analyse en bijborende conlusies. Op basis hiervan hebben de scholen maatregelen geformuleerd om voor de komende periode op in te zetten. Hierboven hebben we de kerncijfers voor de RMC regio op een rijtje gezet en afgezet tegen de nieuwe normen vanuit het convenant 2012‐2015. In de regionale analyse is dit nog veel uitgebreider gedaan en is waar mogelijk ingezoomd op onze subregio Nijmegen. Hieronder zetten we de voornaamste conclusies uit deze analyse kort op een rij: Alle normen voor het VO worden al gehaald. Ook de streefwaarde wordt gehaald, met uitzondering van de bovenbouw havo/vwo. Alle VO scholen, voor zowel onderbouw VO en de bovenbouw Vmbo geldt dat zij in 2010‐ 2011 voldoen aan de norm uit het nieuwe convenant. Voor het Mbo geldt dat geen van de normen wordt gehaald. De meeste nieuwe vsv‐ers zijn afkomstig uit het Mbo, waarbij we de grootste concentraties vinden we in de BOL 2, BOL 3 en BOL 4 opleidingen en in de BBL 2 opleidingen. VSV bij ROC Nijmegen varieert sterk per opleiding. Een relatief groot deel van de vsv komt van een beperkt aantal opleidingen. Onder 18 jaar komt weinig vsv voor. De meeste vsv is te vinden bij 18+ en in leerjaar 1. De grootste groep vsv‐ers is man (59%). De grootste groep is autochtoon, maar kijken we naar percentages dan zien we dat de niet westerse allochtonen het hoogste uitvalpercentage kennen: 5,2% ten opzichte van 2,9% van de autochtonen. Vsv komt bijna twee keer zo veel voor in zogenaamde armoedeprobleemcumulatiegebieden.Veelal is er sprake van complexe problematiek. Uit de analyse naar ongediplomeerde uitstroom en doorstroomuitval wordt duidelijk dat de ongediplomeerde uitstroom uit de bovenbouw Vmbo (m.n. lwoo) en de Havo aandacht behoeft. In hoofdstuk 3 hebben we de belangrijkste cijfers in de zin van de resultaten van de afgelopen periode gepresenteerd en hierboven een samenvatting van de belangrijkste punten uit de regioanalyse. In deze uitgebreide regioanalyse zijn alle cijfers nader geanalyseerd en is in sommige gevallen zelfs tot op team/opleidingsniveau gekeken hoe het zit met de vsv‐cijfers. Onze regio is afgezet tegen het landelijk gemiddelde en vergelijkbare regio’s, de cijfers van de verschillende sectoren en onderwijsniveaus en scholen zijn op een rijtje gezet. Er is onderscheid gemaakt naar kenmerken als etniciteit, leeftijd en waar iemand woont (zogenaamde probleemcumulatiegebieden). Ook is door het onderzoeksbureau gekeken naar de doorstroomuitval en ongediplomeerde uitstroom. Daarnaast is samenwerking met de betrokken partijen gestructureerd in beeld gebracvht over wat voor jongeren we het nu eigenlijk hebben. De regioanalyse, samen met de evaluaties van de interventies in de afgelopen periode vormen de basis voor onze aanpak in de komende periode. Tegelijkertijd zien we dat de komende periode ook grote veranderingen op stapel staan die van invloed zijn op het onderwijs en hoe de zorg in en rond het onderwijs wordt georganiseerd. Deze
10
ontwikkelingen vormen de context waarbinnen wij de vsv‐aanpak 2012‐2015 moeten realiseren: hier zien wij kansen, maar ook bedreigingen.
4.1.
De context van de vsv‐aanpak: ontwikkelingen
De vsv‐aanpak staat niet op zichzelf. Het resultaat wordt naast specifiek inzet mede gevormd door de reguliere inzet van verschillende partijen vanuit verschillende beleidsterreinen als onderwijs, jeugdbeleid, zorg‐ en welzijnsbeleid, werk‐ en inkomen en veiligheidsbeleid. Juist in de komende periode staan grote wetswijzigingen op stapel die hier van invloed op zijn. Hieronder gaan wij kort in op deze ontwikkelingen, waarbij wij tevens aangeven welke betekenis deze hebben in relatie tot de vsv‐aanpak. Transitie Jeugdzorg en overheveling Awbz begeleiding Het kabinet heeft plannen vanaf 2015 de ondersteuning en zorg voor de jeugd onder te brengen bij de gemeenten. Uiterlijk eind 2016 moeten alle taken en verantwoordelijkheden zijn overgeheveld. Als gemeente zijn we dan beter in staat maatwerk te bieden afgestemd op de lokale en individuele situatie. Er komt een nieuwe wet waarin de overheveling van taken en financiering naar gemeenten geregeld wordt. In deze nieuwe wet worden taken en middelen gebundeld die nu nog vallen onder: het gemeentelijke preventieve beleid; de vrijwillige provinciale jeugdzorg; de jeugd‐LVG (licht verstandelijke gehandicapten); de jeugd‐GGZ (geestelijke gezondheidszorg); de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Naast deze transitie wordt ook de Awbz functie begeleiding onder de verantwoordelijkheid van gemeenten gebracht. Het gaat hier om begeleiding van mensen met een verstandelijke, of lichamelijke beperking, ouderen met somatische of psychogeriatrische problemen, volwassenen met psychiatrische problemen en jongeren met psychiatrische problemen in combinatie met opvoed‐ en opgroeiproblemen. Uit de analyses van de vsv‐cijfers wordt duidelijk dat veel uitval veroorzaakt wordt door gedragsproblemen en persoonlijke problemen. Veelal is er sprake van multiproblematiek. De ontwikkelingen zoals hierboven geschetst bieden kansen om samen met de onderwijspartijen in het kader van passend onderwijs de juiste zorg‐ en ondersteuningsarrangementen aan te bieden aan jongeren (en het gezin!) om uitval te voorkomen. Tegelijkertijd weten we al dat de transities gepaard met bezuinigingen. Wij z ullen de transities in samen met betrokken partners moeten vormgeven. Passend onderwijs PO/VO en Mbo De Eerste en Tweede Kamer hebben ingestemd met het wetsvoorstel passend onderwijs. Uitgangspunt van dit wetsvoorstel dat ieder kind, ook kinderen die extra aandacht nodig hebben, zoals leerlingen met een handicap of een gedragsstoornis, recht heeft op goed onderwijs. Op dit moment moeten ouders vaak zelf op zoek naar een passende onderwijsplek voor hun kind. Vanaf augustus 2014 moeten scholen ervoor zorgen dat er voor elk kind dat extra ondersteuning nodig heeft een passende plek is (zogenaamde zorgplicht). Dat kan zijn op de school waar de ouders hun kind hebben aangemeld, maar ook op een andere school die beter kan inspelen op de ondersteuning die het kind nodig heeft, in het regulier of in het speciaal onderwijs. De school van aanmelding is ervoor verantwoordelijk om de leerling een passende plek aan te bieden. Met dit voorstel verdwijnen de landelijke indicatiestelling en de “rugzak”. In plaats daarvan organiseren en financieren de samenwerkende scholen de ondersteuning die een of kind in de klas nodig heeft. De schoolbesturen werken samen in een samenwerkingsverband om dit te realiseren. Passend onderwijs en de decentralisatie van de jeugdzorg en Awbz taken bieden kansen om effectief en efficiënt zorg en ondersteuning in te zetten. Dit vraagt de komende periode wel om heel goede afstemming en overeenstemming over wie wat doet om de jongeren in het onderwijs (en werk!) te houden. Actieplan Mbo: focus op vakmanschap
11
Het actieplan Mbo heeft tot doel de kwaliteit van het Mbo onderwijs te verbeteren. Er wordt ingezet op meer onderwijstijd, betere examens (verhoging kwalificatie eisen) en professionele docenten. Hiertoe worden de opleidingen verkort en geïntensiveerd. De urennormen voor zowel de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) en de beroepsopleidende leerweg (BOL) worden verhoogd. Studenten moeten actief worden ondersteund door mentoren om de studievoortgang te bewaken. Als tweede maatregel in het actieplan wil het kabinet het aantal kwalificaties en opleidingen fors verminderen. Slimmere bundeling van kwalificaties en opleidingen moet leiden tot meer doelmatige opleidingen van een hogere kwaliteit die inspelen op de behoefte van het bedrijfsleven. Een van de speerpunten hierbij is dat de opleidingen aansluiten bij de behoefte van het bedrijfsleven in de regio. Een derde maatregel is de vereenvoudiging van het stelsel voor beroeps‐ en volwasseneducatie (BVE). Speerpunten hierbinnen zijn de beëindiging van de drempelloze instroom voor Mbo niveau 2, het helder positioneren van niveau 1 als Entree‐opleiding, die toegang biedt tot niveau 2 of, even succesvol, tot een betaalde baan. De Entree‐opleiding is slechts toegankelijk voor iedereen zonder VO‐diploma. Zij die onvoldoende voortgang boeken, krijgen een negatief bindend studie‐advies en verlaten het Mbo. Los van het actieplan wordt er de komende periode bezuinigd op het Praktijkonderwijs (PRO)en leerwegondersteunend onderwijs (LWOO). Belangrijke ontwikkelingen in Focus op Vakmanschap en wetgeving in relatie tot vsv: Intensivering: jongeren moeten meer schooluren maken. Risico is dat jongeren die niet graag naar school gaan, zullen eerder afscheid nemen van school. Entree‐opleidingen: jongeren met een VO‐diploma, voor wie niveau 2 toch te hoog gegrepen is, kunnen niet terugvallen op de Entree‐opleiding. Hetgeen eveneens een risico betekent voor meer vsv. Doelmatigheid: ROC’s zullen gaan opleiden in de richtingen waar werk is. Dit zijn niet per definitie de opleidingen waar jongeren zich voor aanmelden. Taal‐ en rekenen. De exameneisen voor Engels, Nederlands en rekenen gaan omhoog. Deze eisen (en het voorliggende intensieve onderwijs in deze vakken) zijn niet haalbaar voor alle mbo‐ers. Exameneisen VO. In het VO zijn de exameneisen omhoog gegaan en ze blijven stijgen. Mogelijk gevolg is dat minder leerlingen slagen. De huidige economische omstandigheden dwingen jongeren in bepaalde sectoren (bijvoorbeeld de techniek) een BOL‐plek te nemen waar ze meer baat hebben bij een BBL‐plek. Deze jongeren zijn veelal minder geschikt veel tijd binnen een school door te brengen, leren door te werken past hen meer. Voor ons is het belangrijk dat deze hervormingen niet leiden tot meer uitval onder kwetsbare scholieren. De mogelijkheden om terug te keren naar school moeten juist worden geoptimaliseerd. Hier valt niets over te lezen in de voorstellen vanuit het Rijk. Positief is de beweging die het Rijk wil inzetten om het aanbod van Mbo‐opleidingen te stroomlijnen en meer kwaliteit te vragen van het Mbo. Verder is het voor ons vanzelfsprekend belangrijk dat jongeren goed onderwijs krijgen en een opleiding volgen die ook perspectief biedt op een baan (in de regio). Tegelijkertijd realiseren wij ons dat arbeidsmarktperspectief en de beschikbaarheid van stage en BBL plekken ook heel sterk samen hangt met de conjunctuur. Dit neemt niet weg dat we samen met de scholen (en andere partijen) de knelpunten moeten blijven benoemen en moeten doen wat ieders taak is en in ieders vermogen ligt om deze weg te nemen. Zoals uit de regioanalyse blijkt gaat het veelal om kwetsbare jongeren. De uitdaging is dan ook om samen met het de scholen de hervormingen zodanig vorm te geven dat deze jongeren niet tussen wal en schip van de ambities van alle hervormingsplannen dreigen te vallen. Wij leggen hier nadrukkelijk ook een relatie met de ontwikkelingen binnen het passend onderwijs en de transitie jeugdzorg.
12
Participatiewet Het kabinet is voornemens om de Wet Werken en Bijstand (Wwb), de Wet op de Sociale Werkvoorziening (Wsw) en Wajong samen te voegen tot één nieuwe wet: de Participatiewet, met een samengevoegd en ontschot budget. Het integreren van Wwb, Wsw en een deel van de Wajong betekent dat de volledige gemeentelijke doelgroep onder één regime gebracht wordt. De wet zou 1 januari 2014 ingevoerd moeten worden. De Wajong is vanaf 1 januari 2014 alleen nog toegankelijk voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Gedeeltelijk arbeidsgeschikte jongeren vallen daarmee vanaf die datum onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. De door het vorige kabinet ingezette lijn wordt grotendeels voortgezet: zoveel mogelijk mensen gaan aan de slag bij ‘gewone werkgevers’. Het instrument loondispensatie komt beschikbaar voor gemeenten. Werken onder het minimumloon is altijd tijdelijk. Het totaal van loon en aanvullende uitkering groeit toe naar het wettelijk minimumloon. Over de financiële randvoorwaarden bestaan nog veel vragen. In ieder geval is duidelijk dat er gesneden wordt in het re‐integratiebudget van gemeenten, dat structureel zo’n € 200 miljoen lager uit zal komen. De extra bezuiniging op het re‐integratie budget, bovenop de al doorgevoerde doelmatigheidskorting van € 400 miljoen vanaf 2012, betekent dat gemeenten minder mogelijkheden hebben om mensen naar werk te begeleiden. De nieuwe Participatiewet noodzaakt ons meer nog dan voorheen verbindingen te leggen met het gehele sociale domein. Tegelijkertijd stelt deze ontwikkeling ons voor de opgave om ook voor jongeren waarvoor een startkwalificatie echt niet haalbaar is (gebleken) de juiste trajecten richting werk in te zetten. Raadsmotie “Bestrijd vroegtijdige schooluitval” Op 14 november 2012 is door de gemeenteraad van Nijmegen een motie aangenomen met betrekking tot het beleid voortijdig schoolverlaten. Strekking van de motie is dat de aanpak van vsv met kracht moet worden opgepakt en de Raad hierover geïnformeerd moet worden. Verder worden enkele concrete voorstellen gedaan die vooral betrekking hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Wij hebben de motie onder de aandacht van de scholen en dan met name het ROC Nijmegen gebracht. De komende periode zullen wij in de uitwerking van de te nemen maatregelen vragen hoe zij de aanbevelingen uit de motie concreet hebben vertaald. Wij zullen hier in onze jaarlijkse cijfermatige en inhoudelijke rapportages over de voortgang van het vsv‐convenant op terug komen. Op deze wijze willen wij de Raad in de gelegenheid stellen om de “vinger aan de pols te houden” met betrekking tot het vsv‐beleid. Op basis van al de analyses die wij hierboven heel kort hebben samengevat en tenslotte de diverse ontwikkelingen in het beleid hebben wij samen met de scholen keuzes gemaakt voor de in te zetten maatregelen voor de komende periode. In het volgende hoofdstuk zullen wij deze kort presenteren.
Samenvatting Er is een nieuw convenant met het Rijk afgesloten met forse ambities: reductie van aantal VSV‐ers per 2015/2016 met zo’n 30% ten opzichte van 2010/2011, Vsv‐cijfers VO voldoen aan doelstellingen, Mbo nog niet. Reductie aantal nieuwe vsv‐ers vooral te behalen binnen het Mbo. Er zijn veel beleidsontwikkelingen die van invloed zijn op het vsv‐beleid: transitie jeugdzorg, passend onderwijs, actieplan Mbo en invoering van de participatiewet. Deze bieden kansen (aansturing, samenwerking) maar brengen ook bedreigingen met zich mee (o.a. bezuinigingen).
13
5. Speerpunten voor 2012‐2015: wat gaan we doen? De maatregelen zoals deze voor de komende convenantperiode zijn voorgesteld zullen vrijwel allemaal worden uitgevoerd door de scholen. Soms worden zij hierbij (deels)gefaciliteerd en ondersteund door de gemeente (bijvoorbeeld bij het Flexcollege en het RMC). Het primaat ligt echter bij de scholen. Wij gaan er als gemeente van uit dat de scholen er zelf alles aan doen om de basiskwaliteit van het onderwijs goed op orde te hebben. Vanuit het bredere belang van voorkomen van voortijdig schoolverlaten en onze rol als regievoerder op de vsv‐aanpak spreken wij partijen aan en proberen wij hen samen te brengen om schooluitval te voorkomen. Het convenant en de hierin voorgestelde maatregelen beschouwen wij in dit licht.
5.1. Volhouden, samenwerken en verbeteren De komende periode willen we doen wat in de titel van deze informatienotitie staat: volhouden, (nog meer)samenwerken en verbeteren. We hebben er samen met de scholen bewust niet voor gekozen om allerlei nieuwe (beleids)maatregelen in te zetten. De afgelopen jaren is er veel in gang gezet en uitgeprobeerd. Willen we deze maatregelen een kans geven dan zullen we deze ook de gelegenheid moeten geven om goed en volledig geïmplementeerd te worden, tot in de haarvaten van de verschillende organisaties en organisatieonderdelen. De regioanalyse en vsv‐monitor , maar ook bijvoorbeeld de aantallen verzuimmeldingen laten ons zien dat er nog steeds verschillen zijn in de wijze waarop en de mate waarin maatregelen zijn geïmplementeerd en daarmee worden uitgevoerd. Hier valt nog winst te halen. We moeten durven volhouden en de maatregelen waarin wij geloven verder implementeren. Vsv‐beleid is, zo heeft de vorige convenantperiode ons geleerd beleid van een wat langere adem. Een ander kenmerk van de aanpak voor 2012‐2015 is dat we meer nog dan voorheen de samenwerking opzoeken. Tussen onderwijstypen binnen een school maar ook tussen de verschillende onderwijstypen. Vmbo en Mbo bijvoorbeeld zijn nauw aan elkaar verbonden. Het VO en Mbo moeten goed samenwerken, ook vanuit de context van de ontwikkelingen als passend onderwijs en het actieplan Mbo. De twee schooltypen doen dit ook al en beschikken over de expertise, betrokkenheid en de ambitie om dit ook de komende periode te blijven doen. De leerlingen moeten goed begeleid worden bij hun overstap en het maken van de juiste studiekeuzes. Daarnaast moeten zij vanzelfsprekend voldoende toegerust zijn om in te kunnen stromen in het Mbo, met straks de hogere toegangs‐ en kwaliteitseisen in het kader van het actieplan Mbo. Ten aanzien van de jongeren die niet kunnen doorstromen via de nieuw te vormen entreeopleiding naar niveau 2 Mbo of naar werk zullen de scholen met elkaar en met werkgevers goede afspraken moeten maken: alles gericht op het maximaal faciliteren van jongeren om zich te ontwikkelen: primair gericht op het behalen van een startkwalificatie, maar ook richting werk. Tenslotte vraagt een goede implementatie van maatregelen om verbeteren. Uit de regioanalyse en monitor blijkt immers dat er veel is gerealiseerd en dat we al heel veel doen. Er moet vooral gewerkt worden aan het verbreden van de inzet en het verbeteren van het bereik van de begeleidingsstructuur. In onze subregio met name op het ROC Nijmegen. Daarnaast moet de samenhang tussen de interventies worden verbeterd. Nieuw beleid zal dit proces alleen maar lastiger maken. Op basis van de regioanalyse en de conclusies die hieruit zijn getrokken hebben de de scholen een aantal vsv‐maatregelen voorgesteld die zij in het kader van het bestrijden van voortijdig schoolverlaten willen uitvoeren. Activiteiten die ook wat ons betreft prima passen in de aanpak van voortijdig schoolverlaten en waar wij ook vertrouwen in hebben. Zelf zullen wij –vanuit onze iegen
14
rol‐ ook de nodige maatregelen nemen. Wij laten deze aansluiten bij wat de scholen doen opdat we een sluitende vsv‐aanpak realiseren. Hieronder zullen wij de maatregelen die we met elkaar willen nemen in onze subregio en die (deels) vanuit het vsv‐convenant worden bekostigd, kort weergeven. Wij hebben deze zelf geordend aan de hand van vier speerpunten of thema’s die wij hierbij onderscheiden. Vanuit de verschillende vernatwoordleijkheden en om duidelijk neer te zetten wat het odnerwijs doet en wat wij doen hebben we dit expliciet opgenomen: Preventieve inzet en toezicht verzuim. Verbeteren zorg in en rond het Mbo. Vasthouden en versterken zorg in en rond het VO. Effectieve sturing en monitoring.
Preventieve inzet en toezicht op verzuim Convenantsmaatregelen: Aanpak verzuim 18+ en coachproject Met de maatregel verzuim 18+ versterken de scholen de RMC functie binnen het ROC om de opvolging bij verzuim 18+ te verzorgen: bij iedere melding zal sprake zijn van persoonlijk contact. Verzuim is, zo leert de ervaring, een signaal voor de aanwezigheid van problemen. Vroeg ingrijpen is dan noodzakelijk. Omdat na het 18e levensjaar de leerplicht vervalt is het belangrijk hier toch aandacht aan te besteden. De cijfers laten ook zien dat de uitval tussen de 18 en 20 jaar het grootst is. Het coachproject voorziet in lichte vorm van begeleiding voor Mbo studenten (BOL en BBL) die te maken hebben met lichte problematiek. De student wordt gekoppeld aan een coach in de vorm van een goed getrainde vrijwilliger die gedurende een jaar de jongere één op één ondersteunt bij het maken van keuzes, het zoeken naar oplossingen, het vinden van de juiste weg binnen de instellingen en het vroegtijdig signaleren van risico’s waardoor ketenpartners tijdig in actie kunnen komen. Jaarlijks worden zo’n 60 jongeren begeleid, doel van het project is dat 80% van de jongeren in de opleiding blijft en de startkwalificatie behaalt. De regie ligt bij het ROC Nijmegen. Inzet gemeente Vanuit de gemeente ondersteunen wij de maatregelen verzuim 18+ en het coachproject. Wij blijven (extra) RMC formatie inzetten vanuit de regionale RMC middelen. Daarnaast verkennen we de mogelijkheden om tijdelijk, voor de duur van 2 jaar extra inzet te plegen op het ROC in de vorm van een “aanjaagteam” gekoppeld aan Leerplicht/RMC. Dit moet een bijdrage leveren aan het verder verankeren van de verzuimaanpak op het ROC. Wij gaan het gesprek aan met de inspectie om de samenwerking met hen en leerplicht verder te verstevigen. Wij ondersteunen het coachproject op het ROC, evenals de twee coachprojecten binnen het primair onderwijs en het VO (school’scool en futureclick) . Voor deze twee laatsten vragen wij ook aan het VO een bijdrage te leveren. Komend jaar starten wij in samenwerking met het coachproject ROC en Standvast Wonen met een pilot “Kamers met Kansen” waarbij jongeren die weliswaar zelf niet kampen met grote problematiek, maar wel zwaar belast worden vanwege de thuissituatie, een eigen kamer wordt aangeboden en de coaching wordt verzorgd vanuit het coachproject. Tenslotte willen wij met het ROC in gesprek gaan over de (flexibilisering van) instroommomenten. In de praktijk blijkt het gebrek aan mogelijkheden om de jongere in te laten stromen een belemmerende factor. Leerplicht en Jongerenloket/RMC kunnen hierdoor “het ijzer niet smeden als het heet is”. De jongere moet soms lang wachten voordat hij weer kan starten met school en kiest dan snel voor (tijdelijk) werk of raakt gedemotiveerd om de stap naar het onderwijs weer te zetten.
15
Verbeteren van de zorg in en rond het Mbo Convenantsmaatregel: Verbeteren en versterken intake, Restart en VSV reductie binnen de BBL De maatregel intake is erop gericht het intakeproces te verbeteren. Uit de regioanalyse en de monitor kwam naar voren dat het bereik van de begeleidingsstructuur van het ROC verder verbteerd kan worden. Door het verbeteren van het intakeproces willen we er voor zorgen dat studenten worden geplaatst in de opleiding en op het niveau waarop ze de hoogste diplomakansen hebben en daarnaast ervoor te zorgen dat het ROC de begeleidingsbehoeften van de studenten en daarmee de risico’s op uitval beter in beeld heeft. Doelgroep wordt dus gevormd door alle studenten Mbo die starten op het ROC (jaarlijks ongeveer 3000). Er wordt een verlengde intake ingericht waarbij aandacht is voor zogenaamde prioritaire doelgroepen, groepen studenten waarvan in het verleden is gebleken dat deze bovenmatige kans maken om uit te vallen. Doel is een significante reductie van het percentage uitvallers in leerjaar 1. De maatregel Restart betreft de inrichting van kleinschalige voorzieningen voor overbelaste jongeren binnen het ROC. Uitgangspunt is hierbij dat de aanpak deel is van de opleiding, dichtbij is, er wordt gewerkt met kleine groepen of individueel, de leerling functioneert onder verantwoordelijkheid van het reguliere opleidingsteam en de personele inzet van Restart maakt hier ook onderdeel van uit. Restart vormt dus echt onderdeel van het curriculum: overbelaste leerlingen volgen tijdelijk, geheel of gedeeltelijk buiten hun oorspronkelijke groep, een parallel traject. Het streven is dat 80% van de leerlingen die deelnemen aan een Restart programma, naar verwachting zo’n 180 deelnemers, niet uitvalt. De maatregel zal zich vooral concentreren rond de Mbo niveau 2 BOL opleidingen maar daarnaast Mbo niveau 1, 3, 4 BOL. Uit de regioanalyse is gebleken dat er meer aandacht nodig is voor uitval binnen de BBL, met name niveau 2. De maatregel vsv reductie BBL zet in op drie speerpunten: voorbereiding van de student op de BBL‐plek en zorgdragen voor een gedegen matching, intensievere begeleiding vanuit school gericht op de onderschatte combinatie van leren/werken en op werknemersvaardigheden en tenslotte het stroomlijnen van de begeleiding op de werkplek. De maatregel zal worden ingezet binnen de opleidingsteams op het ROC met de meeste BBL studenten. In totaal gaat het dan om ongeveer 300 studenten. De regie ligt bij het ROC Nijmegen. Doel van de maatregel is een reductie van uitval onder BBL studenten. Inzet gemeente Er spelen veel ontwikkelingen die van invloed zijn op het Mbo. Al deze ontwikkelingen zijn (mogelijk)van invloed op de begeleiding die aan de jongeren binnen in en om het Mbo kan worden geboden. Vanuit het actieplan Mbo heeft het voorstel om te gaan werken met Entree‐opleidingen voor toelating tot niveau 2 en hoger de grootste invloed. Het rendement van de entreeopleiding wordt afgemeten aan de gerealiseerde doorstroom naar mbo‐niveau 2. In principe is de entreeopleiding niet bedoeld voor studenten die niet in staat zijn de entree op mbo‐niveau 2 te behalen. Jongeren die niet over de vereisten cognitieve capaciteiten beschikken en jongeren die met zware problemen kampen, zijn daarom aangewezen op een alternatief. Voor de eerste groep gaat het om toeleiding naar werk. Jongeren met een laag cognitief vermogen worden in de regio Nijmegen al vroegtijdig gediagnosticeerd (uiterlijk bij de overgang PO‐VO). Het merendeel van deze groep is afkomstig uit het praktijkonderwijs (PRO). Daarnaast zijn er kleinere aantallen in het voortgezet speciaal onderwijs en vmbo‐lwoo. Toeleiding naar werk kan op verschillende manieren vorm worden gegeven: rechtstreeks vanuit het PRO, vanuit een werkschool of via een Mbo‐niveau 1 opleiding. Tussen de onderwijspartijen zal de nodige afstemming gezocht moeten worden (VO, VSO, PRO en Mbo) maar ook het Jongerenloket en werkgevers om aan jongeren die niet toe worden gelaten of die uit de entreeopleiding uitvallen een goed alternatief te bieden. Wij willen in de volle breedte met de scholen in gesprek gaan over deze ontwikkelingen om met elkaar vast te stellen wat we binnen de eigen kolom op kunnen pakken en waar we samen mee aan de slag moeten gaan. Als
16
(formele) start van onder andere dit gesprek organiseren wij een (regionale) onderwijsconferentie op 24 januari 2013. De ontwikkelingen en ieders visie hierop staan centraal. We willen tijdens deze conferentie toewerken naar een gedeelde ontwikkelagenda: wat pakken we samen op. Verder willen we met het ROC in het bijzonder afstemming zoeken met betrekking tot voor de kwetsbare groep jongeren die op zich wel in staat is om Mbo niveau 2,3 en 4 te halen, maar zwaar overbelast is. Deze groep wordt nu voor een deel bediend met de Restart maatregel en dit schooljaar nog met de New Arts opleiding en het onderwijs bij Sancta Maria. Het ROC wil echter niet verder met deze opleidingen vanwege het profiel van de leerlingen en de risico’s die deze met zich meebrengen dat de vereiste (en strenger wordende!) urennorm niet gehaald zal worden. In 2013 willen wij samen met het ROC een passend alternatief ontwikkelen. Uitgangspunt hierbij zal zijn dat we zo veel als mogelijk regulier organiseren wat regulier kan en alleen speciaal wanneer dit echt moet. Voorkomen moet worden dat deze kwetsbare groep jongeren die niet (direct) gedijt in een reguliere onderwijssetting door de nieuwe regelgeving tussen wal en schip valt.
Vasthouden en versterken zorg in en rond het VO Zolas uit de cijfers blijkt presteert het VO in de subregio Nijmegen beter dan het landelijk gemiddelde. Er is veel inzet gepleegd om uitval te voorkomen en de resultaten zijn hier ook naar. Dit willen wij graag samen met de scholen vasthouden. Tegelijkertijd zijn er er altijd punten die versterkt kunnen worden. Convenantsmaatregelen: “De Overstap” en het Flexcollege In 2010 is samen met het ROC gestart met de maatregel “De Overstap”. Deze maatregel voorziet in het voorkomen van uitval door alle voorgenomen overstappers vanuit het VO te controleren op hun inschrijving. Daar waar de toeleverende school aangeeft dat een risico bestaat op uitval worden scholieren begeleid gedurende de zomerperiode. Het project is destijds gestart met Vmbo leerlingen die de overstap naar het Mbo maakten. De komende periode wordt dit verder uitgebreid naar alle schoolverlaters zonder diploma, de ongediplomeerde uitstroom uit het Havo,Vwo , Vavo studenten en de overstappers Mbo‐Mbo. De maatregel wordt uitgevoerd door het samenwerkingsverband VO‐ ROC in samenwerking met diverse partners waaronder het Jongerenloket. Het ROC heeft de regie. De maatregel loopt jaarlijks van 1 juni tot 1oktober (een inschrijving staat nog niet gelijk aan daadwerkelijk starten!). De maatregel betreft ruim 2500 overstappers. De ambitie is om middels deze maatregel uit te komen op (of onder!)de landelijke streefwaardes voor het Vo, meer specifiek de Havo/Vwo groep (van 0,3 % naar 0,1 %). De maatregel van het Flexcollege is de afgelopen jaren succesvol gebleken. Deze wordt door de scholen, smaen met de gemeente dan ook in stand gehouden als plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren. Het onderwijstraject binnen het Flexcollege is bedoeld om overbelaste jongeren (risicojongeren) een diploma te laten halen, danwel te begeleiden naar een startkwalificatie en/of naar werk. Plaatsing is per definitie niet blijvend, terugplaatsing in een vorm van regulier onderwijs blijft voortdurend een optie. Het gaat nadrukkelijk om jongeren waarbij sprake is van meervoudige problematiek: psychosociaal, gedrags‐, leer‐ of persoonlijkheidsstoornissen, gezinsproblematiek of omgevingsproblematiek. Het Flexcollege kent opleidingen op vmbo, Havo, Vwo en Mbo niveau. Uitgegaan wordt van een bereik van zo’n 90 overbelaste Mbo leerlingen (niveau 1), 130 VO leerlingen, en 120 Vavo leerlingen. De maatregel wordt uitgevoerd onder regie van het samenwerkingsverband VO‐ROC. Doel van deze maatregel is in ieder geval het aantal nieuwe vsv‐ers niet te laten stijgen , danwel een verdere daling van het aantal vsv‐ers in genoemde onderwijstypen te bewerkstelligen.
17
Inzet gemeente De afgelopen twee jaar hebben wij samen het onderwijs ESF middelen verkregen door het uitvoeren van het ESF project Flexcollege. Destijds is afgesproken deze middelen (na ftrek kosten) in te zetten ten behoeve van het onderwijs, meer in het bijzonder het Flexcollege. We hebben nog geen concrete afspraken gemaakt over hoe deze middelen ingezet gaan worden. Uit de regioanalyse blijkt dat het diplomarendement Eigenwijs en AKA op het Flexcollege nog aan de lage kant is. Ook blijkt dat het nog ontbreekt aan een andere goede prestatie/rendement indicator. In de subsidiegesprekken die wij de komende periode voeren vragen wij van het Flexcollege een voorstel uit te werken om het diplomarendement verder omhoog te brengen en hoe zij een andere goede indicator van het rendement wil ontwikkelen. Voor dit doel kunnen wij (een deel van) de verkregen ESF middelen inzetten. Verder gaan wij mij het VO in gesprek over de ongediplomeerde uitstroom. Samen met de scholen kijken we of naar aanleiding van de resultaten van de maatregel “de Overstap” en de extra focus op ongediplomeerde uitstroom hierbinnen, het noodzakelijk is om hier extra inzet op te plegen.
Effectieve sturing en monitoring Zowel in de subregio Arnhem als Nijmegen werken we met ingang van de nieuwe convenantperiode met een aparte programmastructuur voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten. In het verleden hebben we in de subregio Nijmegen niet met een aparte programmastructuur gewerkt. Het onderwerp vsv kwam aan de orde tijdens de reguliere bestuurlijke overleggen. Wij vinden echter dat ‐gelet op de genoemde ontwikkelingen en het (brede) belang‐ van een goede vsv‐aanpak dit een stevige structuur rechtvaardigt. We willen sturen op samenhang in beleid en samenwerking tussen partijen om uitval te voorkomen en de gezamenlijke ambities te verwezenlijken. Convenant afspraken en inzet gemeente: Effectieve sturing: stuurgoep en programmagroep Om stevig te kunnen sturen gaan wij een stuurgroep aanpak voortijdig schoolverlaten formeren met als doel sturen op de voortgang en resultaten van de aanpak voortijdig schoolverlaten. Waar nodig vindt in dit gremium ook de bijsturing van maatregelen/ activiteiten in het kader van het vsv convenant (voor de subregio Nijmegen) plaats. Hieronder hebben wij dit in een figuur weergegeven, waarbij tevens de relatie met de Arnhems programmastructuur is weergegeven. Deze relatie is vooral gericht op het delen van kennis en uitwisselen van informatie tussen de twee subregio’s.
18
Wij denken aan een stuurgroep VSV voorgezeten door de wethouder Onderwijs van Nijmegen of (bij voorkeur) aansluiting bij de Stuurgroep Jeugdwerkeloosheid. Dit thema en het vsv‐thema zijn immers nauw verbonden en de deelnemers zijn al vrijwel gelijk (gemeente Nijmegen, regiogemeenten, ROC). Daarnaast wordt op dit thema regionaal samengewerkt in het Jongerenloket. De regiogemeenten moeten in ieder geval vertegenwoordigd zijn. Vanuit het VO vragen wij een bestuurlijk vertegenwoordiger evenals vanuit het Mbo. Tenslotte zal ook de vertegenwoordiger vanuit het Ministerie van OCW op uitnodiging, maar minimaal 1 keer per jaar deelnemen aan de stuurgroep. De stuurgroep wordt ondersteund en voorbereid door de RMC‐coördinator, die tevens de “linking pin” vormt richting de programmagroep. Onder de stuurgroep zien we een programmagroep. De rol van de programmagroep is in de eerste plaats om de voortgang van de diverse maatregelen en projecten te monitoren, ervoor te zorgen dat deze vertaald zijn in concrete en meetbare (vsv) doelstellingen. De programmagroep rapporteert over de voortgang van de activiteiten en de behaalde resultaten aan de stuurgroep en adviseert de stuurgroep. De programmagroep wordt door de gemeente Nijmegen voorgezeten in de persoon van de programmamanager Onderwijs. Aan de programmagroep nemen verder deel een (ambtelijk) vertegenwoordiger vanuit het VO en een ambtelijk vertegenwoordiger vanuit het Mbo (ROC). Vanuit zowel het VO als Mbo verwachten wij dat zij vertegenwoordigd worden door personen die ook beslissingsbevoegd zijn en korte lijnen hebben naar het bestuur. Omdat het ROC Nijmegen de rol van sub‐contactschool voor onze regio vervult (en dus ook verantwoordelijk is voor de middelen vanuit het Ministerie die in onze subregio worden ingezet!) zal deze contactpersoon deelnemen. Verder zal de vertegenwoordiger van het Ministerie minimaal 2 keer per jaar deelnemen. De programmagroep wordt voorbereid door de RMC‐coördinator. De mogelijkheid bestaat om ‐daar waar de programmagroep dit noodzakelijk acht‐ deze te verbreden met andere deelnemers. Vooralsnog willen we echter waken voor een te grote en daarmee mogelijk minder slagvaardige programmagroep. De programmagroep zal in eerste instantie aan de slag gaan met het uitwerken/concretiseren van de maatregelen zoals deze in het convenant zijn opgenomen en binnen het VO en met name het Mbo uitgevoerd. Hierbij zal vooral aandacht zijn voor het zo SMART mogelijk maken van de maatregelen. In de programmagroep zullen wij tevens terugkomen op de aanbevelingen uit de motie van de Raad. De motie sluit voor een groot deel aan op wat al gebeurt en daarnaast ook op wat in het kader van het actieplan Mbo “focus op vakmanschap” en ook het vsv‐beleid op dit moment in gang wordt/is gezet. De programmagroep rapporteert aan de stuurgroep over de voortgang en de resultaten van de maatregelen en projecten en de behaalde resultaten. Daarnaast rapporteert zij over de stand van zaken met betrekking tot de ambities zoals deze zijn geformuleerd in het convenant (de vsv‐cijfers). Onder de programmagroep krijgen de diverse maatregelen projectmatig vorm. Het ROC Nijmegen heeft de taak om als contactschool voor onze subregio de sturingsinformatie vanuit de verschillende projecten (die grotendeels op het ROC spelen) op te halen en door te geleiden naar de programmagroep en vice versa. Structurele monitoring en in gesprek met de jongeren De stuurgroep vsv zal jaarlijks rapporteren over de voortgang middels de vsv‐monitor en rapportage van de actuele vsv‐cijfers gerelateerd aan de nieuwe normen. De vsv‐monitor is onlangs ontwikkeld en omvat onderzoek naar alle interventies van de begeleidingsstructuur op het ROC, onderzoek naar het rendement van het Flexcollege en onderzoek naar het Jongerenloket. Bedoeling is deze monitor jaarlijks te herhalen. De monitor over 2010/2011 zien wij daarom als nulmeting. Daarnaast beschikken wij over de cijfers van het Ministerie 5 en onze eigen administraties. Deze cijfers zullen wij
5
http://www.vsvverkenner.nl/
19
ook betrekken bij de rapportages. Gelet op de regionale aanpak zullen wij in eerste instantie de resultaten vanuit de monitoring jaarlijks bespreken in het regionaal portefeuillehouders overleg, waarna de jaarlijkse rapportages aan de colleges/gemeenteraden kunnen worden aangeboden. Tenslotte willen wij als gemeente ook op het niveau van de “dagelijkse leefwereld” de jongeren blijven volgen. Deels doen wij dit via signalering vanuit Leerplicht/RMC m.b.t casuïstiek, maar wij willen ook een vinger aan de pols houden bij de jongeren zelf. Afgelopen schooljaar hebben wij goede ervaringen opgedaan in een zeer informatief gesprek met jongeren van het ROC. Dit willen wij graag voorzetten door minimaal jaarlijks een dergelijk huiskamergesprek of scholierenpanel te organiseren. Wij willen horen wat er leeft en signalen vanuit de praktijk ontvangen of dat wat we hebben afgesproken en opgeschreven (de theorie) ook werkelijkheid is en aansluit bij de behoefte.
Samenvatting Geen nieuw beleid, maar inzetten op volhouden, samenwerking bij en versterking/verbetering van het bestaand beleid. Verdere implementatie van bestaande maatregelen en verbeteren samenhang. Meer focus op bekende probleemgroepen en opleidingen binnen de bestaande maatregelen. Maatregelen scholen vanuit het convenant: ‐ De overstap; begeleiding bij overgang VO naar MBO en MBO‐MBO ‐ Flexcollege; plusvoorziening voor overbelaste jongeren uit VO en Mbo niveau 1 ‐ Restart; extra begeleiding gekoppeld aan reguliere opleiding binnen Mbo ‐ Verbeteren intake; uitbreiden intake en meer focus op risicogroepen bij intake en mogelijkheid creëren voor verlengde intake. ‐ Coachproject; (preventieve) begeleiding door vrijwilligers ter voorkoming van uitval ‐ Vsv reductie BBL niveau 2: intensievere begeleiding op school en vooral op de werkplek. Maatregelen vanuit de gemeente (in aanvulling op/samenhang met convenant): ‐ Samen met de scholen organiseren van een onderwijsconferentie op 24 januari met als doel aansluitingsopgaves vanuit ontwikkelingen onderwijs en gemeenten te bepalen en deze ook verder samen vorm te geven. ‐ Versterking RMC voor verzuim 18+, ondersteuning coachprojecten en aanvullen coachproject ROC met Kamers met Kansen. ‐ Inzet van een aanjaagteam vanuit Leerplicht/RMC op ROC voor versterken implementatie van de verzuimaanpak en mogelijkheden samenwerking inspectie onderzoeken. ‐ Aanvullende ondersteuning van Flexcollege met aandacht voor verbetering diplomarendement Flexcollege en ontwikkelen van goede rendementsindicator. ‐ Samen met ROC onderzoeken of het mogelijk is het aantal instroommomenten te vergroten en een structurele oplossing ontwikkelen voor (deel van) doelgroep New Arts College en onderwijs Sancta Maria. ‐ Effectieve sturing door vsv stuurgroep en programmagroep, sturen op concretiseren maatregeln door onderwijs en samen met hen werken aan structurele monitoring inzet vsv. Minimaal jaarlijks in gesprek met de jongeren.
20
Bijlagen (ter inzage) 1. Convenant VSV 2012‐2015 Arnhem/Nijmegen (Staatscourant 10 augustus 2012) en erratum (Stcrt. 25 september 2012) 2. Regionale probleemanalyse subregio Nijmegen (KBA Nijmegen, juni 2012) 3. Subsidieaanvraag zoals ondertekend en verzonden naar Ministerie d.d. 7 augustus 2012 4. VSV Monitor ROC (KBA Nijmegen, juni 2012)
21
Meer jongeren met diploma van school | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl English
Papiamento
Home
Papiamentu
Nieuws
Other languages
Onderwerpen
Ministeries Home
Nieuws Nieuwsoverzicht
Nieuws
Contact
Regering
Documenten en publicaties
Abonneren
RSS
Vacatures
Sitemap
Help
Zoek Zoek
Doe mee
Meer jongeren met diploma van school
Meer jongeren met diploma van school Nieuwsbericht | 15-01-2013
Verantwoordelijk ministerie Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Meer leerlingen gingen vorig schooljaar van school in bezit van een startkwalificatie. Daarmee is het aantal voortijdig schoolverlaters opnieuw gedaald, dit keer met zo’n 6%. Vooral scholen in het middelbaar beroepsonderwijs wisten veel voortgang te boeken. De uitval daalde daar voor het eerst onder de 7%. Minister Jet
Zie ook Aanval op schooluitval OCW op Facebook
Bussemaker (Onderwijs) maakte vandaag de voorlopige cijfers
Praat hierover op Facebook
bekend. Het kabinet streeft er naar het aantal voortijdig
Volg OCW op Twitter
schoolverlaters terug te dringen tot maximaal 25.000 in 2016.
Intensieve en resultaatgerichte aanpak Volgens minister Bussemaker is het zeker in deze tijd belangrijk dat meer jongeren met een startkwalificatie de arbeidsmarkt betreden: “Een diploma betekent gewoon een sterkere positie op de arbeidsmarkt en daardoor minder kans dat een jongere werkloos blijft of in de criminaliteit belandt. Scholen en gemeenten verdienen dan ook echt een compliment voor dit mooie resultaat. Natuurlijk is elke jongere die zonder diploma de school verlaat er één teveel, maar het resultaat van vandaag laat zien dat door een stevige gezamenlijke aanpak er ook echt winst te boeken is.” De intensieve en resultaatgerichte aanpak tussen scholen, gemeenten en het Rijk heeft ook in het voortgezet onderwijs resultaat opgeleverd. Staatssecretaris Sander Dekker is verheugd dat het aantal middelbare scholieren dat zonder diploma van school gaat verder is gezakt naar minder dan 1%: “Het voortgezet onderwijs speelt een grote rol bij het voorbereiden van leerlingen bij de overstap naar vervolgonderwijs. Met name door goede loopbaanoriëntatie en adequate begeleiding lukt het scholen om leerlingen op school te houden.” Gingen in het schooljaar 2001-2002 nog zo’n 71.000 jongeren voortijdig van school. Zo’n tien jaar later is dit aantal bijna gehalveerd tot 36.250. In Europees verband behoort Nederland dan ook tot de koplopers in het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Vergeleken met de 27 EUlidstaten als geheel (13,5%) heeft Nederland een relatief laag percentage schooluitvallers (9,1%). De cijfers tonen tevens aan dat onder allochtone jongeren (vooral met een Marokkaanse en Surinaamse achtergrond) en onder jongeren uit achterstandswijken de daling extra doorzet. Het merendeel van de mbo-instellingen laat een daling zien. Met name het ROC van Amsterdam, Leeuwenborgh Opleidingen en ROC Tilburg wisten een stevige daling in te zetten. Kijkend naar de regio’s hebben de vier grote steden, Gewest Zuid-Limburg (Heerlen) en Midden Brabant (Tilburg) het aantal voortijdig schoolverlaters in schooljaar 2011-2012 flink teruggebracht. De Amsterdamse wethouder Pieter Hilhorst over de resultaten: “Ik ben blij met het goede resultaat in Amsterdam. Onze aanpak, waarbij we zichtbaar aanwezig zijn op de scholen en jongeren direct aanspreken, werkt. In de zomer doen we er zelfs nog een schep bovenop. Afgelopen zomerperiode hebben we bijna 1000 risicojongeren uit Amsterdam en omgeving thuis bezocht. Daarvan zijn er ruim 600 succesvol terug naar school gegaan. Met de bestrijding van uitval in het mbo gaat het ook veel beter. Ik hoop daar in de nabije toekomst nog meer verbetering te zien.” Volgens Fred van der Westerlaken (voorzitter van ROC Tilburg) zit het succes van de aanpak van zijn school in de manier waarop de verantwoordelijkheid bij de teams ligt. “Juist door die kleinschaligheid lukt het deze significante daling van de uitvalcijfers te realiseren. Wat onze aanpak kenmerkt is dat de namen en rugnummers van mogelijke risicoleerlingen bekend zijn bij zowel docent als directeur, zodat we heel gericht
http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/01/15/meer-jongeren-met-diploma-van-school.html[18-1-2013 9:37:37]
MinOCW op Twitter Informatie voor de pers Aanval op schooluitval Onderwerp | OCW
Meer jongeren met diploma van school | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl deze jongeren op het juiste spoor weten te houden. Dat vormt echt de basis van ons succes." Het uitval percentage van regio Zuid-west Friesland (Sneek) is verder gedaald van 2,5% naar 2,0%. Dit laat zien dat vermindering van schooluitval, zelfs bij een laag uitval percentage, niet stagneert en de doelstelling van 25.000 gehaald kan worden.
Nauwere samenwerking en betere aansluiting arbeidsmarkt Om de kabinetsdoelstelling te realiseren blijft volgens minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker verbetering van de verzuimaanpak noodzakelijk en aandacht voor de doorstroom van leerlingen vanuit het voortgezet onderwijs. Dat geldt ook voor de hoge uitval in het eerste jaar van het mbo. Volgens Bussemaker is de beschikbaarheid van voldoende stageplaatsen voor leerlingen in de beroepsbegeleidende leerweg dan ook essentieel. Ze doet daarbij een nadrukkelijk beroep op het bedrijfsleven. Ook de harde kern, de groep jongeren die vanwege een opeenstapeling van problemen uitvalt, verdient aandacht. Nauwere samenwerking op het gebied van zorg, veiligheid en aansluiting arbeidsmarkt moet eraan bijdragen dat ook deze jongeren met een diploma van school gaan.
Documenten en publicaties Bijlage overzicht cijfers voortijdig schoolverlaten In de bijlagen de voorlopige cijfers van de aanpak in de voortijdig schoolverlaten per roc en per regio; en een infographic met de ... Brochure | 15-01-2013
Delen op:
Twitter,
Hyves,
Facebook of
LinkedIn
Copyright
http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/01/15/meer-jongeren-met-diploma-van-school.html[18-1-2013 9:37:37]
Privacy
Cookies
Toegankelijkheid
Open data
Bijlage bij persbericht schooluitval, minister van OCW, d.d. 15 januari 2013
1
Bijlage bij persbericht schooluitval, minister van OCW, d.d. 15 januari 2013 Tabel 1: Totaal overzicht vsv-cijfers mbo-instellingen in 2011-2012 ten opzichte van 2005-20061 Bron: DUO
definitief 2005-2006
ROC’s
Deelnemers
Aantal vsv
voorlopig 2011-2012
% vsv
Deelnemers
Aantal vsv
vsv ontwikkeling t.o.v. 2005-2006 % vsv
Aantal vsv-reductie
% vsv-reductie
ROC Drenthe College
6.499
633
9,7
6.085
380
6,2
-253
-40,0%
ROC Leeuwenborgh
6.554
658
10,0
5.725
399
7,0
-259
-39,4%
ROC van Amsterdam
18.960
2.890
15,2
20.103
1.834
9,1
-1.056
-36,5%
ROC Friesland College
8.794
744
8,5
7.444
474
6,4
-270
-36,3%
ROC Koning Willem I
9.255
909
9,8
9.656
585
6,1
-324
-35,6%
ROC Gilde Opleidingen ROC West-Brabant ROC Zaanstreek-Waterland
8.850
718
8,1
8.118
465
5,7
-253
-35,2%
11.993
1.447
12,1
11.859
939
7,9
-508
-35,1%
4.371
553
12,7
3.963
361
9,1
-192
-34,7%
ROC Tilburg
6.670
926
13,9
6.789
632
9,3
-294
-31,7%
SG De Rooi Pannen
4.763
335
7,0
5.746
233
4,1
-102
-30,5%
ROC Arcus College
5.557
653
11,8
5.233
454
8,7
-199
-30,5%
ROC Noorderpoortcollege
10.585
917
8,7
10.103
642
6,4
-275
-30,0%
ROC Eindhoven
12.116
1.122
9,3
11.527
803
7,0
-319
-28,4%
ROC van Twente
13.942
1.165
8,4
14.091
836
5,9
-329
-28,2%
ROC de Leijgraaf
4.593
389
8,5
4.950
280
5,7
-109
-28,0%
ROC Mondriaan
14.234
1.890
13,3
13.205
1371
10,4
-519
-27,5%
ROC Midden Nederland
13.876
1.703
12,3
11.762
1.241
10,6
-462
-27,1%
4.547
468
10,3
4.253
343
8,1
-125
-26,7%
ROC Flevoland
16.658
2.487
14,9
16.334
1.846
11,3
-641
-25,8%
ROC Onderwijsgroep A12
ROC Albeda College
6.564
520
7,9
5.027
387
7,7
-133
-25,6%
Scalda
8.064
711
8,8
7.888
551
7,0
-160
-22,5%
ROC Nova College ROC Zadkine ROC Friese Poort
9.604
1.130
11,8
9.839
880
8,9
-250
-22,1%
14.306
1.658
11,6
13.077
1.303
10,0
-355
-21,4%
9.489
701
7,4
10.216
550
5,4
-151
-21,5%
ROC Deltion College
10.173
829
8,1
10.516
653
6,2
-176
-21,2%
ROC Amarantis2
14.297
1.808
12,6
14.132
1.427
10,1
-381
-21,1%
ROC Ter AA
2.920
305
10,4
3.016
241
8,0
-64
-21,0%
ROC Leiden
6.418
774
12,1
6.756
625
9,3
-149
-19,3%
564
21
3,7
542
17
3,1
-4
-19,0%
ROC Menso Alting ID College
8.438
919
10,9
9.258
745
8,0
-174
-18,9%
ROC Da Vinci College
6.583
721
11,0
6.671
585
8,8
-136
-18,9%
ROC Horizon College
10.072
1.106
11,0
10.633
920
8,7
-186
-16,8%
ROC Kop v Noord-Holland
1.804
182
10,1
2.315
155
6,7
-27
-14,8%
ROC Rivor
1.819
155
8,5
1.706
134
7,9
-21
-13,5%
Bijlage bij persbericht schooluitval, minister van OCW, d.d. 15 januari 2013
definitief 2005-2006
ROC’s
Deelnemers
Aantal vsv
2
voorlopig 2011-2012
% vsv
Deelnemers
Aantal vsv
vsv ontwikkeling t.o.v. 2005-2006 % vsv
Aantal vsv-reductie
% vsv-reductie
ROC Alfa-college
8.155
576
7,1
8.674
500
5,8
-76
-13,2%
Rijn IJssel
8.718
892
10,2
9.354
787
8,4
-105
-11,8%
ROC Nijmegen eo
6.724
743
11,0
7.241
656
9,1
-87
-11,7%
ROC AVENTUS
9.816
790
8,0
9.066
715
7,9
-75
-9,5%
Landstede
8.083
544
6,7
8.564
547
6,4
3
0,6%
Hoornbeeck College
3.989
186
4,7
4.954
190
3,8
4
2,2%
ROC Graafschap College
6.467
451
7,0
7.119
466
6,5
15
3,3%
AOC's AOC Friesland
1.127
111
9,8
1.113
55
4,9
-56
-50,5%
Clusius College
1.208
121
10,0
1.388
66
4,8
-55
-45,5%
AOC Oost
1.832
138
7,5
1.576
81
5,1
-57
-41,3%
Edudelta Onderwijsgroep
749
103
13,8
821
73
8,9
-30
-29,1%
1.064
62
5,8
1.083
44
4,1
-18
-29,0%
AOC Terra
1.882
113
6,0
1.819
99
5,4
-14
-12,4%
CITAVERDE College
1.033
90
8,7
1.445
86
6,0
-4
-4,4%
880
105
11,9
1.002
101
10,1
-4
-3,8%
AOC De Groene Welle
Lentiz AOC Groenhorst College
2.125
165
7,8
2.384
170
7,1
5
3,0%
Wellantcollege
3.145
277
8,8
3.269
328
10,0
51
18,4%
ROC West-Brabant (sector LNV)
1.113
76
6,8
1.190
91
7,6
15
19,7%
Helicon Opleidingen
3.197
210
6,6
4.290
313
7,3
103
49,0%
Vakinstellingen Hout en Meubileringscoll
1.941
153
7,9
2.315
93
4,0
-60
-39,2%
CIBAP
1.229
54
4,4
1.340
34
2,5
-20
-37,0%
STC
2.622
319
12,2
3.324
207
6,2
-112
-35,1%
Grafisch Lyceum Utrecht
1.450
84
5,8
1.718
61
3,6
-23
-27,4%
Grafisch Lyceum R'dam
2.820
190
6,7
3.535
150
4,2
-40
-21,1%
SintLucas - De Eindhovense sch
2.180
83
3,8
2.642
75
2,8
-8
-9,6%
Mediacollege Amsterdam Ma
1.672
122
7,3
1.831
114
6,2
-8
-6,6%
Nimeto SGM v Mbo Kmbo
1.138
51
4,5
1.245
64
5,1
13
25,5%
SVO Opl vd Vleessector
782
92
11,8
1.215
141
11,6
49
53,3%
SOMA College
597
14
2,3
739
36
4,9
22
157,1%
Leidse Instr Makers Sch
134
3
2,2
179
9
5,0
6
200,0%
70
3
4,3
91
24
26,4
21
700,0%
Berechja College 1 2
In deze tabel zijn mbo-instellingen met minder dan 70 deelnemers tot 23 jaar in 2011-2012 buiten beschouwing gelaten Amarantis conform de situatie voor splitsing
Bijlage bij persbericht schooluitval, minister van OCW, d.d. 15 januari 2013
3
Tabel 2: Totaaloverzicht vsv-cijfers RMC-regio’s in 2011-2012 ten opzichte van 2005-2006 Bron: DUO
definitief 2005-2006
RMC’s 23 Kop van Noord-Holland
Deelnemers
Aantal vsv
voorlopig 2011-2012
% vsv
Deelnemers
Aantal vsv
vsv ontwikkeling t.o.v. 2005-2006 % vsv
Aantal vsv-reductie
% vsv-reductie
13.707
649
4,7
13.886
365
2,6
-284
-43,8%
32 Walcheren
9.352
440
4,7
9.150
253
2,8
-187
-42,5%
2 Noord-Groningen-Eemsmond
9.228
327
3,5
8.603
206
2,4
-121
-37,0%
22 West-Friesland
16.975
770
4,5
17.670
493
2,8
-277
-36,0%
21 Agglomeratie Amsterdam
91.246
5.790
6,3
96.038
3.708
3,9
-2.082
-36,0%
5 Zuid-West Friesland
10.203
335
3,3
10.658
217
2,0
-118
-35,2%
31 Oosterschelde regio
13.531
539
4,0
14.044
354
2,5
-185
-34,3%
39 Gewest Zuid-Limburg
46.430
2.207
4,8
42.399
1.461
3,4
-746
-33,8%
35 Midden-Brabant
29.864
1.493
5,0
30.156
992
3,3
-501
-33,6%
20 Gooi en Vechtstreek
18.784
853
4,5
19.268
578
3,0
-275
-32,2%
4 Friesland Noord
21.846
888
4,1
21.622
604
2,8
-284
-32,0%
26 Zuid-Holland-Noord
31.758
1.254
3,9
31.184
857
2,7
-397
-31,7%
36 Noord-Oost-Brabant
52.565
1.923
3,7
54.226
1.318
2,4
-605
-31,5%
27 Zuid-Holland-Oost
31.329
1.180
3,8
30.740
828
2,7
-352
-29,8%
24 Noord-Kennemerland
21.599
1.018
4,7
22.107
719
3,3
-299
-29,4%
34 West-Brabant
52.939
2.306
4,4
53.730
1.644
3,1
-662
-28,7%
29 Rijnmond
96.478
5.575
5,8
95.440
4.035
4,2
-1.540
-27,6%
28 Haaglanden/Westland
72.070
3.999
5,5
73.175
2.921
4,0
-1.078
-27,0%
38 Gewest Limburg-Noord
38.288
1.398
3,7
38.019
1.025
2,7
-373
-26,7%
25 West-Kennemerland
27.216
1.373
5,0
28.753
1.014
3,5
-359
-26,1%
6 Friesland-Oost
22.893
804
3,5
23.464
598
2,5
-206
-25,6%
19 Utrecht
60.556
2.731
4,5
62.110
2.034
3,3
-697
-25,5%
12 Twente
51.006
1.770
3,5
51.930
1.321
2,5
-449
-25,4%
8 Zuid-Oost Drenthe
13.818
558
4,0
14.356
417
2,9
-141
-25,3%
18 Flevoland
33.364
1.554
4,7
34.331
1.199
3,5
-355
-22,8%
30 Zuid-Holland-Zuid
40.477
1.733
4,3
40.780
1.342
3,3
-391
-22,5%
1 Oost-Groningen
11.985
492
4,1
11.999
386
3,2
-106
-21,5%
37 Zuidoost-Brabant
57.404
2.202
3,8
57.856
1.740
3,0
-462
-21,0%
10 IJssel-Vecht
37.480
1.121
3,0
36.946
898
2,4
-223
-19,9%
3 Centraal en Westelijk Groningen
21.769
830
3,8
22.540
667
3,0
-163
-19,6%
16 Eem en Vallei
49.778
1.999
4,0
51.978
1.609
3,1
-390
-19,5%
17 Noordwest-Veluwe
17.071
580
3,4
17.070
472
2,8
-108
-18,6%
7 Noord- en Midden Drenthe
15.587
468
3,0
16.499
382
2,3
-86
-18,4%
9 Zuid-West Drenthe
10.614
318
3,0
10.821
265
2,4
-53
-16,7%
15 Rivierenland
20.118
696
3,5
21.198
584
2,8
-112
-16,1%
11 Stedendriehoek
34.269
1.387
4,0
34.884
1.172
3,4
-215
-15,5%
14 Arnhem/Nijmegen
52.522
2.075
4,0
54.575
1.774
3,3
-301
-14,5%
33 Zeeuwsch-Vlaanderen 13 Achterhoek
7.762
313
4,0
7.779
270
3,5
-43
-13,7%
26.409
886
3,4
26.856
768
2,9
-118
-13,3%
STAATSCOURANT
Nr. 16760 10 augustus 2012
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.
CONVENANT VSV 2012–2015 ARNHEM/NIJMEGEN Convenant tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de RMC-contactgemeente van de RMC-regio Arnhem/Nijmegen en onderstaande onderwijsinstellingen inzake het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters in de studiejaren 2012–2013 tot en met 2014–2015 Partijen: De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart, handelende als bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de minister. De contactgemeente van de RMC-regio Arnhem/Nijmegen, te dezen vertegenwoordigd door dhr. H. Beerten, wethouder van de gemeente Nijmegen, hierna te noemen: de RMC-contactgemeente. Gemeente Arnhem, te dezen vertegenwoordigd door dhr. L. van Geffen. Arentheem College, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door mevr. drs. L. Schöningh. Stichting Regionaal Opleiding Centrum Rijn IJssel College (ROC Rijn IJssel), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door drs. C.G.W.G. Oirbons MME. Stichting Regionale Scholengemeenschap Het Rhedens, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr. drs. J.J.M. Cremers. Stichting de Onderwijsspecialisten (SGM Mariëndael VBO LWOO), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr. W. Ludeke. Het Regionaal Opledingscentrum Aventus (ROC Aventus), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door drs. A.J. Veldman MMO. De Samenwerkingsstichting Voortgezet Onderwijs Overbetuwe, Arnhem, Renkum en Liemers (Candea College, Liemers College, Lorentz Groep, Olympus College, Scholengroep Gelders Mozaiek, Stedelijk Gymnasium Arnhem), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr. drs. ir. M.A. Mittelmeijer RI. Stichting Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie Oost Gelderland (ROC Graafschap College), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr. drs. M.J.A.M. van Gils. AOC Groenhorst College, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door mevr. drs. J. Spijkerboer. Helicon Opleidingen, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door mevr. A. Visser. Stichting Dorenweerd College, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr. R. Couzijn. Scholengroep Over- en Midden-Betuwe (Hendrik Pierson College, Overbetuwe College), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr. H.A. Grimmius. De Stichting voor Voortgezet Vrije Schoolonderwijs (SGM VO Vrije Schoolonderwijs/Karel de Grote College), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr. drs. P.F.C.L van Pinxteren. De Stichting Scholengroep Rijk van Nijmegen (Canisius College, Kandinsky College, Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr. H.J. Vromen. De Stichting Voortgezet Montessori Onderwijs Nijmegen e.o. (Montessori College), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr. S. H.M.A. Haukes. Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Nijmegen en omstreken (ROC Nijmegen), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door mevr. drs. J.C.J.M. Berben. De Alliantie Voortgezet Onderwijs voor Nijmegen en het Land van Maas en Waal (Citadel College, Dominicus College, Maaswaal College, Mondial College, Pax Christi College, Stedelijke Scholenge-
1
Staatscourant 2012 nr. 16760
10 augustus 2012
meenschap Nijmegen, Stedelijk Gymnasium Nijmegen), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr. drs. D. van Bennekom. Stichting St. Augustinusstichting (Notre Dame des Anges Havo), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door mevr. drs. M.J.F. van Deutekom. Overwegende dat: – Nederland in 2016 het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters gereduceerd wil hebben tot maximaal 25.000, – deze doelstelling is aangekondigd in het regeerakkoord ‘Vrijheid en verantwoordelijkheid’, – het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in het studiejaar 2009–2010 nog 39.900 bedroeg, – vanaf studiejaar 2012–2013 gewerkt zal gaan worden met een aangescherpte meetsystematiek waardoor bovengenoemd aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters lager uit zal vallen, – rekening houdend met deze aangescherpte meetsystematiek, op basis van het basisregister onderwijs de komende jaren nog een reductie van ongeveer 11.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in de leeftijdscategorie 12 tot 23 jaar moet plaatsvinden om de landelijke doelstelling in het kalenderjaar 2016 te behalen, – het beleid van de minister erop is gericht dat onderwijsinstellingen en gemeenten datgene doen wat in hun vermogen ligt om voortijdige schooluitval te voorkómen, – de vsv-convenanten 2008–2011 die tussen het ministerie van OCW, onderwijsinstellingen en de RMC-contactgemeenten van 39 RMC-regio’s zijn gesloten inzake het terugdringen van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters, overwegend succesvol zijn verlopen, – het wenselijk is de opbrengst van deze convenanten voort te zetten met een landelijke, meerjarige aanpak tot en met het studiejaar 2014–2015, – de minister twee ministeriële regelingen tot stand heeft gebracht op grond waarvan subsidie wordt verleend aan onderwijsinstellingen in RMC-regio’s om de doelstelling inzake het reduceren van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters tot maximaal 25.000 in het kalenderjaar 2016 te realiseren, – de minister informatieproducten heeft ontwikkeld om de voortgang op zowel landelijk niveau als instellingsniveau te monitoren, – het convenant het draagvlak voor de vsv-aanpak op regionaal niveau bij de RMC-contactgemeente en onderwijsinstellingen op het gebied van voortijdig schoolverlaten onderstreept, – zowel in de Wet op het voortgezet onderwijs als de Wet educatie en beroepsonderwijs wettelijke voorschriften zijn opgenomen over het voortijdig schoolverlaten. Op grond hiervan zijn gemeenten belast met de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten, – gemeenten binnen bij ministeriële regeling vastgestelde regio’s samenwerken ter vervulling van hun taken op het gebied van voortijdig schoolverlaten. Dat de gemeentebesturen in een RMC-regio uit hun midden een RMC-contactgemeente aanwijzen die coördinerende taken vervult met het oog op het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten, – de RMC-contactgemeente, op grond van de wettelijke voorschriften, met het oog op het voorkómen en bestrijden van voortijdige schooluitval binnen de RMC-regio afspraken maakt met onderwijsinstellingen en andere organisaties over de inzet en verantwoordelijkheid bij het voorkómen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten, – het bevoegd gezag van onderwijsinstellingen, op grond van de wettelijke voorschriften, aan de gemeente relevante informatie verschaft ten behoeve van het voorkómen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten, – tijdens deze kabinetsperiode een aantal hervormingen en decentralisaties wordt doorgevoerd: o.m. stelselwijziging zorg voor jeugd, overheveling van de begeleidingsfunctie van de AWBZ naar de WMO en de Wet werken naar vermogen. Door het in één hand leggen van financiering en regie bij gemeenten kan efficiënter samengewerkt worden om de jeugdproblematiek in samenhang aan te pakken, bijvoorbeeld door nauwe samenwerking met onderwijsinstellingen en andere relevante organisaties in de RMC-regio. Komen overeen als volgt: Artikel 1. Begripsbepalingen In dit convenant wordt verstaan onder: a. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; b. Regeling regionale aanpak: Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs; c. RMC-regio: de regio Arnhem/Nijmegen zoals vastgesteld in de bijlage behorende bij artikel 37 van de Regeling regionale aanpak; d. RMC-contactgemeente: de contactgemeente, bedoeld in artikel 8.3.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 118h, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs; e. contactschool: de contactschool, bedoeld in artikel 8 van de Regeling regionale aanpak;
2
Staatscourant 2012 nr. 16760
10 augustus 2012
f. nieuwe voortijdig schoolverlater: de nieuwe voortijdig schoolverlater, bedoeld in artikel 2 van de Regeling regionale aanpak; g. basisregister: het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 24b van de Wet op het onderwijstoezicht; h. bevoegd gezag: bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel w, subonderdeel 2, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs; i. onderwijsinstelling: een regionaal opleidingencentrum, bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, een vakinstelling, bedoeld in artikel 1.3.2a van de Wet educatie en beroepsonderwijs, een agrarisch opleidingscentrum, bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede een school voor voortgezet onderwijs met uitzondering van een school voor praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, voor zover het bevoegd gezag van die school heeft aangegeven dat het convenant op die school van toepassing is; j. brinnummer: een door de minister in het kader van de Basisregistratie Instellingen toegekend identificerend nummer voor een onderwijsinstelling. Artikel 2. Doel 1. Het doel van het convenant is het borgen van bestuurlijke samenwerking tussen de RMCcontactgemeente en de onderwijsinstellingen in de RMC-regio met het oog op het realiseren van een zo hoog mogelijke reductie van het aantal jongeren in die RMC-regio dat gedurende het studiejaar 2014–2015 als nieuwe voortijdig schoolverlater wordt aangemerkt. Partijen beogen een landelijk maximum van 25.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in het kalenderjaar 2016. 2. De minister faciliteert de samenwerking, bedoeld in het eerste lid, op basis van de artikelen 3 en 6. Artikel 3. Meting (voorlopige) resultaten 1. De minister meet gedurende de studiejaren 2012–2013, 2013–2014 en 2014–2015 het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in de RMC-regio, gespecificeerd naar brinnummer van een onderwijsinstelling. De gegevens van de meting worden ontleend aan het basisregister. 2. De wijze waarop het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in de RMC-regio per bevoegd gezag, per onderwijsinstelling wordt gemeten vindt plaats conform de berekeningswijze in bijlage A van de Regeling prestatiebox mbo. 3. De minister deelt de voorlopige resultaten van de metingen, bedoeld in het eerste lid, op de volgende tijdstippen mee aan de RMC-contactgemeente en aan het bevoegd gezag van de onderwijsinstellingen: a. uiterlijk 1 mei 2014, ten aanzien van het studiejaar 2012–2013; b. uiterlijk 1 mei 2015, ten aanzien van het studiejaar 2013–2014; en c. uiterlijk 1 mei 2016, ten aanzien van het studiejaar 2014–2015. 4. De minister deelt de definitieve resultaten van de metingen, bedoeld in het eerste lid, op de volgende tijdstippen mee aan de RMC-contactgemeente en aan het bevoegd gezag van de onderwijsinstellingen: a. uiterlijk 1 oktober 2014, ten aanzien van het studiejaar 2012–2013; b. uiterlijk 1 oktober 2015, ten aanzien van het studiejaar 2013–2014; en c. uiterlijk 1 oktober 2016, ten aanzien van het studiejaar 2014–2015. Artikel 4. Overleg 1. De RMC-contactgemeente initieert minimaal eenmaal per jaar een bestuurlijk overleg tussen het ministerie van OCW, de RMC-contactgemeente en de onderwijsinstellingen inzake het voortijdig schoolverlatersbeleid in die RMC-regio, op basis van de gegevens, bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid. 2. De RMC-contactgemeente heeft in ieder geval tot taak: a. het maken van afspraken met onderwijsinstellingen en organisaties over de inzet en verantwoordelijkheid bij het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten; b. het zorg dragen voor de totstandkoming van een regionaal netwerk van die onderwijsinstellingen en organisaties; en c. het zorg dragen voor het in de RMC-regio optimaal gebruiken van het meldingsregister relatief verzuim en het benutten van de daaruit voortvloeiende informatieproducten voor het voortijdig schoolverlatersbeleid in de RMC-regio. 3. Indien het resultaat van de meting, bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, zodanig is dat naar het
3
Staatscourant 2012 nr. 16760
10 augustus 2012
oordeel van een der partijen gerede twijfel bestaat over de realisering van de procentuele normen, bedoeld in artikel 13 van de Regeling prestatiebox mbo en artikel 30 van de Regeling regionale aanpak, treedt deze in overleg met de andere partijen. Artikel 5. Regionaal programma voortijdig schoolverlaten 1. Onderwijsinstellingen in de RMC-regio hebben in ieder geval tot taak het in kaart brengen van de regionale problematiek in die RMC-regio, in overleg met de RMC-contactgemeente. 2. Onderwijsinstellingen stellen gezamenlijk en in overeenstemming met de RMC-contactgemeente een regionaal programma voortijdig schoolverlaten op van maatregelen die, blijkens een regionale analyse door de contactschool over de RMC-regio, zijn gericht op het verminderen van het aantal voortijdig schoolverlaters door enerzijds structurele borging van het voorkomen van voortijdig schoolverlaten in het onderwijsproces van de onderwijsinstellingen en anderzijds het bevorderen van de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen onderling en gemeenten in die RMC-regio. 3. Indien de RMC-contactgemeenten van de RMC-regio’s Utrecht, Agglomeratie Amsterdam, Haaglanden/Westland en Rijnmond een bijdrage ontvangen op grond van de decentralisatieuitkering VSV, kan het regionaal programma voortijdig schoolverlaten van deze RMC-regio’s tevens de afspraken over de maatregelen die met deze decentralisatieuitkering worden verzorgd, omvatten. Artikel 6. Financiële aanspraken 1. De minister heeft twee ministeriële regelingen tot stand gebracht. 2. Op grond van de Regeling prestatiebox mbo kan het bevoegd gezag van de onderwijsinstellingen aanspraak maken op een aanvullende vergoeding op de bekostiging, in de vorm van een vast en variabel bedrag. 3. Op grond van de Regeling regionale aanpak kan een contactschool ten behoeve van de RMC-regio aanspraak maken op een subsidie voor de uitvoering van het regionaal programma voortijdig schoolverlaters in de RMC-regio, bedoeld in artikel 5. Tevens kan op grond van voornoemde regeling het bevoegd gezag van een school aanspraak maken op aanvullende middelen. 4. In de ministeriële regelingen, bedoeld in het tweede en derde lid, worden de voorwaarden opgenomen voor het bevoegd gezag om in aanmerking te komen voor een aanvullende vergoeding op de bekostiging of aanvullende middelen. 5. In geval van strijdigheid van de voorschriften van één van de genoemde ministeriële regelingen met dit convenant, gelden de voorschriften van de genoemde ministeriële regeling. Artikel 7. Bevordering van naleving 1. Het regionaal accountmanagement van het ministerie van OCW, is ten behoeve van artikel 4, eerste lid, aanspreekpunt voor de partijen en stimuleert de voortgang van de uitvoering van dit convenant in de RMC-regio. 2. Partijen treden in overleg over de naleving van dit convenant binnen een maand nadat een partij de wens daartoe aan andere partijen schriftelijk heeft meegedeeld. 3. Indien één of meer bepalingen van dit convenant onverbindend blijken te zijn, treden partijen in overleg om het convenant zo te wijzigen, dat het geen onverbindende bepalingen meer bevat en dat het doel dat met dit convenant wordt beoogd zoveel mogelijk wordt bereikt. Artikel 8. Geschilbeslechting 1. Een partij die meent dat er een geschil over de uitvoering van dit convenant bestaat, deelt dat schriftelijk mee aan de andere partijen. De mededeling bevat een aanduiding van het geschil. 2. Geschillen in de zin van dit convenant kunnen alleen betrekking hebben op: a. de wijze waarop het convenant wordt uitgevoerd; b. de nakoming van hetgeen in dit convenant is geregeld; c. de uitleg van het convenant en bijbehorende afspraken. 3. Binnen tien werkdagen na de dagtekening van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, zendt elke
4
Staatscourant 2012 nr. 16760
10 augustus 2012
partij zijn zienswijze omtrent het geschil alsmede een voorstel voor een oplossing daarvan aan de andere partijen. 4. Partijen overleggen over een oplossing van het geschil, indien partijen daartoe de wens kenbaar maken, onder leiding van een onafhankelijk voorzitter. 5. Partijen dragen hun eigen kosten, voortvloeiend uit de procedure, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid. De kosten van een onafhankelijk voorzitter worden gelijkelijk verdeeld. 6. Als de procedure, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, niet tot een oplossing heeft geleid, wordt het geschil beslecht door de burgerlijke rechter bij de Rechtbank Den Haag. Artikel 9. Looptijd 1. Dit convenant treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening en eindigt met ingang van 31 december 2015. 2. Elke partij kan dit convenant met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden schriftelijk opzeggen, indien een zodanige verandering van omstandigheden is opgetreden dat het billijkheidshalve behoort te worden beëindigd. Bij de opzegging wordt de verandering in omstandigheden vermeld. Artikel 10. Ondertekening Het convenant wordt uiterlijk 1 juni 2012 ondertekend door de partijen bij het convenant. Artikel 11. Publicatie in Staatscourant Binnen vier weken na ondertekening van dit convenant wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant. Aldus overeengekomen en in enkelvoud ondertekend te Den Haag, 31 mei 2012 De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart. Namens RMC regio 14 Arnhem/Nijmegen en subregio Nijmegen, de wethouder van Educatie van de gemeente Nijmegen, R. Beerten. Nijmegen, 8 mei 2012 De wethouder Onderwijs en Jeugdbeleid van de gemeente Arnhem, voor subregio Arnhem van RMC regio 14, L. van Geffen. Arnhem, 26 april 2012 Arentheem College (07PK), namens deze: L. Schöningh, voorzitter College van Bestuur. (ongedateerd) Stichting Regionaal Opleiding Centrum Rijn IJssel College (ROC Rijn IJssel 25LF), namens deze: C.G.W.G. Oirbons MME, lid College van Bestuur. Arnhem, 3 april 2012 Stichting Regionale Scholengemeenschap Het Rhedens (02VN), namens deze: J.J.M. Cremers, algemeen directeur.
5
Staatscourant 2012 nr. 16760
10 augustus 2012
Dieren, 29 maart 2012 Stichting de Onderwijsspecialisten (SGM Mariëndael VBO LWOO 00TQ), namens deze: W. Ludeke, voorzitter College van Bestuur. (plaats onleesbaar), 10 april 2012 Het Regionaal Opledingscentrum Aventus (ROC Aventus 27DV), namens deze: A.J. Veldman MMO, voorzitter College van Bestuur. (ongedateerd) De Samenwerkingsstichting Voortgezet Onderwijs Overbetuwe, Arnhem, Renkum en Liemers (Candea College 03RR, Liemers College 16SK, Lorentz Groep 20TZ, Olympus College 05ff, Scholengroep Gelders Mozaïek 25GL, Stedelijk Gymnasium Arnhem 20RM), namens deze: M.A. Mittelmeijer RI, voorzitter College van Bestuur. Arnhem, 26 april 2012 Stichting Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie Oost Gelderland (ROC Graafschap College 24ZZ), namens deze: M.J.A.M. van Gils, voorzitter College van Bestuur. Doetinchem, 4 april 2012 AOC Groenhorst College (25GV), namens deze: J. Spijkerboer, directeur locatie Arnhem/Velp vmbo en mbo. Velp, 4 april 2012 Helicon Opleidingen, MBO locatie Velp (26CC04), namens deze: A. Visser, wnd. directeur locatie Velp. Stichting Dorenweerd College (02SY), namens deze: R. Couzijn, rector. Doorwerth, 13 april 2012 Scholengroep Over- en Midden-Betuwe (Hendrik Pierson College 00TM, Overbetuwe College 17IM), namens deze: H.A. Grimmius, voorzitter College van Bestuur. Bemmel, 21 maart 2012 De Stichting voor Voortgezet Vrije Schoolonderwijs (SGM VO Vrije Schoolonderwijs/Karel de Grote College 00CB), namens deze: P.F.C.L van Pinxteren, rector.
6
Staatscourant 2012 nr. 16760
10 augustus 2012
Nijmegen, 5 april 2012 De Stichting Scholengroep Rijk van Nijmegen (Canisius College 01VN, Kandinsky College 02ST, Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud 02VE), namens deze: H.J. Vromen, directeur/bestuurder. Nijmegen, 4 april 2012 De Stichting Voortgezet Montessori Onderwijs Nijmegen e.o. (Montessori College 00RZ), namens deze: S. H.M.A. Haukes, wnd. directeur. Nijmegen, 5 april 2012 Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Nijmegen en omstreken (ROC Nijmegen 25PN), namens deze: J.C.J.M. Berben, voorzitter College van Bestuur. Nijmegen, 11 april 2012 De Alliantie Voortgezet Onderwijs voor Nijmegen en het Land van Maas en Waal (Citadel College 30AU, Dominicus College 14NQ, Maaswaal College 00OB, Mondial College 21SK, Pax Christi College 17IR, Stedelijke Scholengemeenschap Nijmegen 20EO, Stedelijk Gymnasium Nijmegen 20CI), namens deze: D. van Bennekom, voorzitter College van Bestuur. Nijmegen, 6 april 2012 Stichting St. Augustinusstichting (Notre Dame des Anges Havo 02QQ), namens deze: M.J.F. van Deutekom. Ubbergen, 25 mei 2012
7
Staatscourant 2012 nr. 16760
10 augustus 2012
STAATSCOURANT
Nr. 16760 25 september 2012
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.
Rectificatie convenant VSV 2012–2015 Arnhem/Nijmegen Rectificatie van het convenant tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de RMC-contactgemeente van de RMC-regio Arnhem/Nijmegen en onderstaande onderwijsinstellingen inzake het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters in de studiejaren 2012–2013 tot en met 2014–2015 (Convenant VSV 2012–2015 Arnhem/Nijmegen), gepubliceerd in de Staatscourant van 10 augustus 2012 (Stcrt. 2012, 16760). Bij de publicatie van het convenant tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de RMC-contactgemeente van de RMC-regio Arnhem/Nijmegen en onderstaande onderwijsinstellingen inzake het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters in de studiejaren 2012–2013 tot en met 2014–2015 (Convenant VSV 2012–2015 Arnhem/Nijmegen) is een van de bij het convenant aangesloten partijen helaas onvermeld gebleven. Het gaat om het ROC A12 met het brin nummer 25PM. De voorzitter van het College van Bestuur van het ROC A12, mw.drs. L. Schöningh – zij is tevens voorzitter van het College van Bestuur van het eveneens bij het convenant betrokken Arentheem College (brin 07PK) – heeft op 31 augustus 2012 te Ede het convenant alsnog ook namens het ROC A12 getekend, waarmee het euvel is verholpen.
1
Staatscourant 2012 nr. 16760
25 september 2012
Regionale probleemanalyse VSV subregio Nijmegen
Ton Eimers Erik Keppels KBA Nijmegen
Juni 2012
2012 Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt, Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt te Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
ii
Inhoud Deel 1 - Kwantitatieve analyse VSV-cijfers 1.1 VSV versus norm- en streefwaarden (RMC Arnhem/Nijmegen) 1.2 VSV-cijfers VO-scholen 1.3 VSV-cijfers mbo-instellingen 1.4 VSV-cijfers naar opleidingskenmerken 1.5 VSV-cijfers naar achtergrondkenmerken 1.6 Overgang VO-mbo: ongediplomeerde uitstroom en doorstroomuitval 1.6.1 Ongediplomeerde uitstroom vmbo 1.6.2 Ongediplomeerde uitstroom havo 1.6.3 Ongediplomeerde uitstroom vwo 1.6.4 Doorstroomuitval 1.7 Uitvalredenen & probleemprofielen in het mbo 1.7.1 Uitvalredenen 1.7.2 Probleemprofielen 1.8 Regionale witte vlekken VSV
1 3 6 9 11 19 22 22 23 24 24 26 26 27 29
2 Deel 2 - Analyse VSV-aanpak afgelopen periode 2.1 Inleiding 2.2 VSV-aanpak binnen ROC Nijmegen 2.3 Flex College
31 33 34 36
3 Deel 3 - Thema's en maatregelen 3.1 Inleiding 3.2 Doelgroepen VSV-aanpak 3.3 Thema's en doelgroepen 3.4 Maatregelen
39 41 42 44 46
Bijlage 1 – Uitvalredenen ROC Nijmegen in detail Bijlage 2 – Werkdocument Werkgroep Samenhang
53 54
iii
Deel 1 Kwantitatieve analyse VSV-cijfers
1
1.1
VSV versus norm- en streefwaarden (RMC Arnhem/Nijmegen)
Nieuwe prestatienormen Het ministerie legt de instellingen in het vo en mbo in de nieuwe convenantperiode prestatienormen op voor het percentage nieuwe VSV-ers per jaar. In de vorige convenantperiode werden regio’s nog afgerekend op de gerealiseerde reductie van het aantal nieuwe VSV-ers. De wijziging houdt in dat bij de prestatiebeoordeling nu meer recht gedaan aan krimpende en groeiende instellingen. De onderwijsinstelling ontvangt een prestatiesubsidie als aan de norm wordt voldaan.1 Naast de prestatiesubsidie krijgt elke onderwijsinstelling die het VSV-convenant ondertekent een vast bedrag, dat bedoeld is om de VSV-aanpak binnen de eigen instelling in stand te houden. Naast de normen formuleert het ministerie van OCW ook streefwaarden. Een streefwaarde geeft de ambitie weer die volgens het ministerie het uiteindelijke doel van het VSV-beleid bepaalt. Het ministerie van OCW heeft per onderwijstype/-niveau normen en streefwaarden geformuleerd. Zo wordt recht gedaan aan de verschillen tussen sectoren en opleidingsniveaus en wordt een beter inzicht verkregen waar verbetering noodzakelijk is. In deze probleemanalyse wordt logischerwijs de door het ministerie gebruikte indeling aangehouden. Verbeterde meetsystematiek brengt witte vlekken in beeld Het ministerie werkt vanaf 2012-2013 met een vernieuwde meetsystematiek, waardoor een aantal groepen onterecht tellende VSV-ers (‘witte vlekken’) kunnen worden weggestreept uit de VSV-cijfers2. Het ministerie heeft in een handreiking haar verwachtingen weergegeven over de daling van de percentages nieuwe VSV-ers als gevolg van de nieuwe meetsystematiek, c.q. het effect van de witte vlekken. De verwachte daling is in overzicht 1a gepresenteerd en tevens is hier de uitwerking van de daling op de huidige VSV-percentages uiteengezet. Omdat deze gegevens niet op subregio niveau beschikbaar zijn, is het voor de gehele RMC regio Arnhem/Nijmegen weergegeven.
1
2
Mbo-instellingen die niet aan de norm voldoen, komen toch in aanmerking voor prestatiesubsidie, mits een daling van minimaal 1%-punt is gerealiseerd (mbo-1 min. 2%-punt). Voor mbo-instellingen die wel aan de norm voldoen, maar in twee opeenvolgende jaren een stijgend VSV-percentage hebben, volgt geen prestatiesubsidie. Het gaat om de volgende ‘witte vlekken’: 1. Jongeren die vanuit het regulier bekostigd onderwijs overstappen naar niet-bekostigd / particulier onderwijs; 2. Jongeren met vrijstelling leerplicht; 3. Jongeren met een mbo-1 diploma en een baan van minstens 12 uur hebben op de teldatum van 1 oktober; 4. Jongeren die op 1 oktober als VSV-er zijn geteld, maar in de daaropvolgende maanden oktober, november, december alsnog een startkwalificatie halen. Dit is een deel van de examendeelnemers die niet meer als VSV-er geteld wordt; 5. Jongeren die van het vmbo en mbo naar de politieschool of defensieopleidingen gaan; 6. Eerstejaars nieuwkomers, dit zijn buitenlandse jongeren die hier worden opgevangen. Scholen spreken van ISK-leerlingen, anderstaligen, asielzoekers of vreemdelingen.
3
Overzicht 1a3 - Nieuwe VSV-ers (%) RMC Arnhem/Nijmegen schooljaar 2010-2011
Oude meetsystematiek Effect witte vlekken Nieuwe meetsystematiek
Vo onderbouw
Vmbo bovenbouw
Havo/vwo bovenbouw
Mbo-1
Mbo-2
Mbo-3/4
0,7% -0,6% 0,1%
2,4% -1,1% 1,3%
0,8% -0,5% 0,3%
38,7% -5,0% 33,7%
15,8% -1,0% 14,8%
5,6% -0,3% 5,3%
Bron – VSV-Atlas convenantjaar 2010-2011 RMC Regio Arnhem/Nijmegen (14)
Hoe verhouden de huidige VSV-percentages in Arnhem/Nijmegen zich met de prestatienormen en streefwaarden van het ministerie? In overzicht 1b is de vergelijking geplaatst. De cijfers op basis van de nieuwe meetsystematiek worden hierin overgenomen, aangezien de prestatienormen en streefwaarde zijn ontwikkeld met de nieuwe meetsystematiek in het achterhoofd.
Overzicht 1b – Nieuwe VSV-ers (%), normen en -streefwaarden VO onderbouw
Vmbo bovenbouw
Havo/vwo bovenbouw
Mbo-1
Mbo-2
Mbo-3/4
Nieuwe meetsystematiek Arnhem/Nijmegen ‘10-’11
0,1%
1,3%
0,3%
33,7%
14,8%
5,3%
Norm ‘12/’13 Norm ‘13/’14 Norm ‘14/’15
1,0% 1,0% 1,0%
4,0% 4,0% 4,0%
0,5% 0,5% 0,5%
32,5% 27,5% 22,5%
13,5% 11,5% 10,0%
4,25% 3,50% 2,75%
Streefwaarde ‘14/’15
0,2%
1,5%
0,1%
22,5%
10,0%
2,75%
Bron – Handreiking voor het maken van een regionale analyse 2012-2015 betreffende het voorkomen van VSV
Let op! In onderstaande analyses is het verwachte VSV-reducerende effect van de vernieuwde meetsystematiek - de witte vlekken - reeds meegenomen. In het voortgezet onderwijs worden alle normen gehaald. De onderbouw vo en de boven-
bouw vmbo voldoet ook al aan de streefwaarde, de bovenbouw havo/vwo nog niet. In het mbo worden geen van de normen gehaald. De streefwaarden liggen nog heel ver uit
het zicht. Op alle niveaus in het mbo is een forse inzet nodig om de normen te halen, zeker gezien het feit dat deze elk jaar strenger worden. We vergelijken Arnhem/Nijmegen in overzicht 1c met de gemiddelde regio en met drie spiegelregio’s (Utrecht, Zuidoost-Brabant en Twente).
3
4
e
e
VO onderbouw is inclusief 3 brugjaar, havo/vwo bovenbouw vanaf 3 leerjaar.
Overzicht 1c – Nieuwe VSV-ers (%) schooljaar 2010-2011
Nieuwe meetsystematiek Arnhem/Nijmegen Utrecht ZO-Brabant Twente Gemiddelde regio
VO onderbouw
Vmbo bovenbouw
Havo/vwo bovenbouw
Mbo-1
Mbo-2
Mbo-3/4
0,1% 0,3% 0,1% 0,6% 0,3%
1,3% 2,5% 3,4% 0,9% 1,7%
0,3% 0,6% 0,4% 0,0% 0,3%
33,7% 38,2% 33,4% 27,4% 32,6%
14,8% 14,6% 13,5% 10,9% 13,3%
5,3% 6,4% 4,9% 3,1% 4,6%
Bron – Handreiking voor het maken van een regionale analyse 2012-2015 betreffende het voorkomen van VSV
In het voortgezet onderwijs presteert Arnhem/Nijmegen beter dan (vo onderbouw & vmbo bovenbouw) of gelijk aan (havo/vwo bovenbouw) de gemiddelde regio. In het middelbaar beroepsonderwijs presteert Arnhem/Nijmegen juist slechter dan de gemiddelde regio. Ten opzichte van de spiegelregio Utrecht zijn de prestaties op bijna alle fronten beter. Ten opzichte van Zuidoost-Brabant en Twente zijn de prestaties in het mbo respectievelijk slechter en beduidend slechter. Voor het vo is het beeld wisselend, Zuidoost-Brabant doet het slechter in het vo, Twente doet het beter, met uitzondering van de onderbouw vo. .
5
1.2
VSV-cijfers VO-scholen
Vanuit de RMC regio Arnhem/Nijmegen waren in 2010-2011 412 nieuwe VSV-ers afkomstig. 149 daarvan komen van VO-scholen met een vestiging in de subregio Nijmegen. In overzicht 2a is te zien van welke scholen deze 149 VSV-ers afkomstig zijn. Voor de volledigheid zijn ook de VO-scholen in de subregio Arnhem weergegeven.
Overzicht 2a – Leerlingen & nieuwe VSV-ers 2010-2011 per VO-school4 2010-2011 Aantal leerlingen
Nieuwe VSV-ers
Canisius College Citadel College Dominicus Helicon Opleidingen Maaswaal College Mondial College Montessori College Notre Dame Des Anges Nijmeegse SGM Groenewoud Pax Christi College RK SGM Kandinsky College SGM VO Vrije Schoolonderwijs Stedelijk Gymnasium Stedelijke SGM Nijmegen Totaal RMC subregio Nijmegen*
1.991 431 908 376 1.834 1.658 1.791 539 1.691 1.355 2.105 390 1.163 1.213 17.445
19 1 5 7 6 19 20 6 13 9 20 3 6 15 149
Arentheem College Candea College Hendrik Pierson College Liemers College Lorentz Groep Olympuscollege Over Betuwe College Reg. SGM Het Rhedens SGM Vwo Dorenweerd College Scholengroep Gelders Mozaiek Stedelijk Gymnasium Arnhem Totaal RMC subregio Arnhem
2.363 2.435 875 1.968 2.277 1.360 3.046 1.470 994 2.114 932 19.834
33 18 10 20 42 11 18 17 7 36 6 218
333 287 946
2 8 35
38.845
412
+ Pantarijn SGM + AOC Groenhorst College + Overige VO-scholen (< 150 leerlingen) Totaal RMC Arnhem/Nijmegen
* Het betreft hier de VO-scholen met (hoofd)vestiging in subregio Nijmegen. De leerlingen zijn woonachtig in subregio Nijmegen of subregio Arnhem. Bron – VSV-Atlas convenantjaar 2010-2011 RMC Regio Arnhem/Nijmegen (14)
4
6
Een VO-school is in de lijst opgenomen als deze minimaal 150 leerlingen heeft woonachtig in RMC Arnhem/Nijmegen.
In absolute aantallen komen de meeste VSV-ers in 2010-2011 van het Kandinsky College (20), Montessori College (20), Canisius College (19), Mondial College (19), Stedelijk SGM Nijmegen (15) en Nijmeegse SGM Groenewoud (13). Ten behoeve van de prestatiesubsidies onderscheidt het ministerie in het vo drie onderwijstypen. Daarom zijn de VSV-cijfers per VO-school in overzicht 2b weergegeven per onderwijstype weergegeven. Aansluitend in hetzelfde overzicht zijn de normen en streefwaarden geplaatst. De cijfers per VO-school zijn exclusief het verwachte effect van de witte vlekken, de normen en streefwaarden inclusief dat effect.
Overzicht 2b – Nieuwe VSV-ers per VO-school naar onderwijstype, 2010-2011 Nieuwe VSV-ers 2010-2011 Vo onderbouw (abs.) Exclusief witte vlekken Canisius College Citadel College Dominicus Helicon Opleidingen Maaswaal College Mondial College Montessori College Nijmeegse SGM Groenewoud Notre Dame Des Anges Pax Christi College RK SGM Kandinsky College SGM VO Vrije Schoolonderwijs Stedelijk Gymnasium Stedelijke SGM Nijmegen
(%) 12 1 0 1 0 2 2 1 1 1 6 0 0 2
1,6% 0,4% 0,0% 0,6% 0,0% 0,3% 0,3% 0,2% 0,5% 0,2% 0,7% 0,0% 0,0% 0,5%
Vmbo bovenbouw* (abs.)
(%) 3 0 6 5 14 15 2 6 12 2 6
0,8% 0,0% 3,0% 1,3% 3,0% 2,6% 1,4% 1,6% 2,2% 2,4% 3,7%
Havo/vwo bovenbouw (abs.)
(%) 4 0 5 1 3 3 10 5 2 2 1 6 7
0,5% 0,0% 0,9% 0,2% 0,5% 0,7% 1,1% 1,5% 0,5% 0,3% 0,6% 0,8% 1,1%
Inclusief witte vlekken Norm ‘12/’13 Norm ‘13/’14 Norm ‘14/’15
1,0% 1,0% 1,0%
4,0% 4,0% 4,0%
0,5% 0,5% 0,5%
Streefwaarde ‘14/’15
0,2%
1,5%
0,1%
*
Het betreft hier de VO-scholen met (hoofd)vestiging in subregio Nijmegen. De leerlingen zijn woonachtig in subregio Nijmegen of subregio Arnhem. Bron – VSV-Atlas convenantjaar 2010-2011 RMC Regio Arnhem/Nijmegen (14)
Onderbouw VO Alle VO-scholen voldoen in 2010-2011 aan de norm, rekening houdend met het verwachte effect van de witte vlekken (minus 0,6%-punt). Bovenbouw vmbo Alle VO-scholen voldoen aan de door het ministerie gestelde norm, ook zonder inbegrip van de witte vlekken. De meeste scholen voldoen nog niet aan de streefwaarde.
7
Bovenbouw havo / vwo In het VO zijn de VSV-prestaties het minst goed in de bovenbouw havo/vwo. Zeven van de dertien scholen voldoen op dit moment niet aan de norm. Echter, met inbegrip van het verwachte effect van de witte vlekken (minus 0,5%-punt) gaat het nog maar om drie VO-scholen. Dit zijn Notre Dame Des Anges, Nijmeegse SGM Groenewoud en Stedelijke SGM Nijmegen.
8
1.3
VSV-cijfers mbo-instellingen
In het schooljaar 2010-2011 zijn uit de RMC regio Arnhem/Nijmegen 1.386 nieuwe VSV-ers afkomstig, zie overzicht 3a. Daarvan komen er 479 van de twee mbo-instellingen met vestigingen in de subregio Nijmegen (Helicon Opleidingen en ROC Nijmegen). In overzicht 3a zijn ook voor de mbo-instellingen gevestigd in de subregio Arnhem en buiten RMC Arnhem/Nijmegen het aantal deelnemers en nieuwe VSV-ers - woonachtig in RMC regio Arnhem/Nijmegen - weergegeven.
Overzicht 3a – Deelnemers & nieuwe VSV-ers 2010-2011 per mbo-instelling5 2010-2011 Aantal mbo-deelnemers
Nieuwe VSV-ers
Helicon Opleidingen ** ROC Nijmegen Totaal RMC subregio Nijmegen*
710 4.612 5.322
42 437 479
Rijn IJssel ROC A12 Totaal RMC subregio Arnhem
5.818 1.619 7.437
585 118 703
217 57 57 32 289 48 60 792 318 69 61 25 184 27 32 49 234
21 1 6 1 28 3 8 50 16 16 2 4 11 1 5 3 28
15.310
1.386
+ AOC Groenhorst College + AOC Oost + Grafisch Lyceum Utrecht + Nimeto SGM v Mbo Kmbo + ROC Aventus + ROC Amarantis + ROC Deltion College + ROC Graafschap College + ROC Koning Willem I + ROC Midden Nederland + ROC Rivor + ROC Tilburg + ROC de Leijgraaf + SOMA College + SVO Opleidingen + Sint Lucas – de Eindhovense School + Overige mbo-instellingen (< 100 dlnrs) Totaal RMC Arnhem/Nijmegen *
Het betreft hier de mbo-instellingen met (hoofd)vestiging in subregio Nijmegen. De leerlingen zijn woonachtig in subregio Nijmegen of subregio Arnhem. ** Helicon Opleidingen heeft twee mbo-locaties in de regio, namelijk in Nijmegen en in Velp. Helicon Opleidingen is hier in zijn geheel bij de regio Nijmegen geteld. Bron – VSV-Atlas convenantjaar 2010-2011 RMC Regio Arnhem/Nijmegen (14)
5
Een mbo-instelling is in de lijst opgenomen als deze minimaal 100 deelnemers heeft woonachtig in RMC Arnhem/Nijmegen.
9
De meeste nieuwe VSV-ers in de subregio komen van de grootste ROC, namelijk ROC Nijmegen (437). Van Helicon Opleidingen zijn nog eens 42 nieuwe VSV-ers afkomstig. Voor ROC Nijmegen en Helicon Opleidingen is in overzicht 3b het aantal nieuwe VSV-ers verder uitgesplitst naar de drie niveaus die het ministerie onderscheidt in haar prestatienormen. Direct daaronder in overzicht 3b zijn de normen en streefwaarden geplaatst. De cijfers per mboinstelling zijn exclusief het verwachte effect van de witte vlekken, de normen en streefwaarden inclusief dat effect.
Overzicht 3b – Nieuwe VSV-ers per mbo-instelling naar onderwijstype, 2010-2011 Nieuwe VSV-ers 2010-2011 Mbo-1 (abs.) Exclusief witte vlekken Helicon Opleidingen ROC Nijmegen
9 58
Mbo-2
Mbo-3/4
(%)
(abs.)
(%)
(abs.)
90,0% 36,0%
12 208
11,3% 17,7%
21 171
(%) 3,5% 5,2%
Inclusief witte vlekken Norm ‘12/’13 Norm ‘13/’14 Norm ‘14/’15
32,5% 27,5% 22,5%
13,5% 11,5% 10,0%
4,25% 3,50% 2,75%
Streefwaarde ‘14/’15
22,5%
10,0%
2,75%
Bron – VSV-Atlas convenantjaar 2010-2011 RMC Regio Arnhem/Nijmegen (14)
Zoals in hoofdstuk 1.1 al was te zien, voldoet het mbo in RMC Arnhem/Nijmegen niet aan de normen en streefwaarden die het ministerie heeft gesteld. Naar mbo-instelling bekeken geldt dit inderdaad voor het ROC Nijmegen, maar niet voor het Helicon Opleidingen. Helicon voldoet al wel aan de norm voor mbo-2 en mbo-3/4, zelfs zonder het verwachte reducerende effect van de witte vlekken op de VSV-cijfers. De norm voor mbo-1 ligt voor Helicon ver weg6. ROC Nijmegen zit relatief het verst van de norm af op niveau 2 (17,7% vs. 13,5%). Op de hogere niveaus (3/4) is er een minder groot - maar nog altijd fors - gat te dichten (5,2% vs. 4,25%).
6
10
Op mbo-1 niveau is sprake van VSV wanneer, ook met een diploma op niveau 1, geen startkwalificatie is behaald. Voor de VSV-ers op niveau 1 in de VSV-cijfers is dus niet duidelijk of een diploma is behaald of niet. Van de niet VSV-ers is weer niet duidelijk of ze nog op dezelfde opleiding zitten of op een andere. Kortom, op dit moment is het succes van de mbo-1 opleiding niet goed te bepalen op basis van alleen de VSV-cijfers. Daarvoor is in ieder geval meer inzicht nodig in de plaatsen waar VSV-ers zich bevinden: nog steeds in de mbo-1 opleiding; doorgestroomd naar een mbo-2 of andere opleiding; op de arbeidsmarkt met een baan; op de arbeidsmarkt zonder baan. Vanaf 2012-2013 worden de VSV-ers uit mbo-1 met een baan van minstens 12 uur niet langer als nieuwe VSV-ers geteld. Daarbij zal onder meer de afschaffing van de drempelloze instroom in mbo-2 en de komst van de entreeopleidingen effect hebben op de inrichting en daarmee de instroom en aantal VSV-ers voor mbo-1.
1.4
VSV-cijfers naar opleidingskenmerken
De 1.798 nieuwe VSV-ers in RMC Arnhem/Nijmegen in het schooljaar 2010-2011 zijn in overzicht 4a uitgesplitst naar diverse onderwijstypen en -niveaus.7
Overzicht 4a – Nieuwe VSV-ers 2010-2011 per onderwijstypen/-niveau; RMC Arnhem / Nijmegen (cijfers zijn exclusief correctie voor mogelijke witte vlekken, zie h. 1.1) Aantal deelnemers
Nieuwe VSV-ers 2010-2011 (abs.)
(%)
VO Arnhem / Nijmegen brug 1-2 lwoo 1-2 brug 3 lwoo 3-4_bb-lw lwoo 3-4_kb-lw lwoo 3-4_tl-gl vmbo 3-4_bb-lw vmbo 3-4_kb-lw vmbo 3-4_tl-gl havo 3-5 vwo 3-6 vm2 3-4_bb-lw
38.845 13.725 2.144 256 922 615 336 411 1.459 3.650 7.081 7.849 397
412 80 26 1 33 12 3 22 33 68 77 43 14
1,1% 0,6% 1,2% 0,4% 3,6% 2,0% 0,9% 5,4% 2,3% 1,9% 1,1% 0,5% 3,5%
MBO Arnhem / Nijmegen BOL 1 BOL 2 BOL 3 BOL 4 BBL 1 BBL 2 BBL 3 BBL 4
15.310 419 2.441 3.776 6.499 80 1.086 781 228
1.386 153 365 259 323 40 193 39 14
9,1% 36,5% 15,0% 6,9% 5,0% 50,0% 17,8% 5,0% 6,1%
RMC Arnhem/Nijmegen totaal
54.155
1.798
3,3%
Bron – VSV-Atlas convenantjaar 2010-2011 RMC Regio Arnhem / Nijmegen (14)
Verreweg de meeste nieuwe VSV-ers uit RMC Arnhem / Nijmegen zijn afkomstig uit het mbo, namelijk 1.386 of 77 procent van de 1.798. De grootste concentraties zijn de vinden in de BOL2 (365), BOL-4 (323) en BOL-3 (259). Uit de BBL zijn in totaal 286 nieuwe VSV-ers afkomstig, voor het grootste deel van niveau 2 (193). Het voortgezet onderwijs is in 2010-2011 goed voor 412 nieuwe VSV-ers. Onderbouw VO: huidig 0,7% (107), na correctie witte vlekken 0,1% (ca. 15) Bovenbouw vmbo: huidig 2,4% (185), na correctie witte vlekken 1,3% (ca. 100) Bovenbouw havo/vwo: huidig 0,8% (120), na correctie witte vlekken 0,3% (ca. 45)
7
De gegevens in overzicht 4a zijn momenteel niet beschikbaar op het niveau van de subregio Nijmegen.
11
De VSV in het voortgezet onderwijs levert geen bijzondere aandachtspunten op, met uitzondering van de VSV in de bovenbouw havo. Het huidige VSV-percentage bedraagt 1,1 procent. Na correctie voor de witte vlekken wordt dat waarschijnlijk 0,6 procent. De norm voor de bovenbouw havo is 0,5 procent en de streefwaarde 0,1 procent. ROC Nijmegen Omdat de meeste nieuwe VSV-ers uit het mbo komen en ROC Nijmegen met afstand de grootste mbo-instelling is in de subregio Nijmegen, is voor ROC Nijmegen ook de uitsplitsing van de VSV-cijfers naar onderwijstype in beeld gebracht (zie overzicht 4b).
Overzicht 4b – Nieuwe VSV-ers 2010-2011 per onderwijstypen/-niveau; ROC Nijmegen* Aantal deelnemers
BOL 1 BOL 2 BOL 3 BOL 4 BBL 1 BBL 2 BBL 3 BBL 4
ROC Nijmegen totaal
Nieuwe VSV-ers 2010-2011 (abs.)
(%)
194 1.248 2.135 2.583 11 488 395 127
69 186 128 102 3 116 22 3
35,6% 14,9% 6,0% 3,9% 27,3% 23,8% 5,6% 2,4%
7.181
629
8,8%
* De cijfers bevatten alle deelnemers van de ROC en dus niet alleen degenen die in RMC Arnhem/Nijmegen wonen Bron – www.aanvalopschooluitval.nl (VSV-cijfertabellen)
Het beeld voor ROC Nijmegen is overeenkomstig de gehele RMC regio Arnhem / Nijmegen. De meeste nieuwe VSV-ers komen van de BOL-2, BOL-3, BOL-4 en BBL-2. Met name het VSVpercentage voor de BBL-2 ligt relatief erg hoog. Om een nog completer beeld te krijgen van de VSV naar opleidingskenmerken is voor ROC Nijmegen ook een uitsplitsing gemaakt naar sector, zie overzicht 4c.
Overzicht 4c – Nieuwe VSV-ers 2010-2011 per sector; ROC Nijmegen* Aantal deelnemers
Nieuwe VSV-ers 2010-2011 (abs.)
(%)
Economie Techniek Zorg en Welzijn Combinatie **
2.687 1.636 2.766 92
238 175 181 35
8,9% 10,7% 6,5% 38,0%
ROC Nijmegen totaal
7.181
629
8,8%
* De cijfers bevatten alle deelnemers van de ROC en dus niet alleen degenen die in RMC Arnhem/Nijmegen wonen ** De sector Combinatie bestaat geheel of voornamelijk uit de AKA (MBO 1) Bron – www.aanvalopschooluitval.nl (VSV-cijfertabellen)
12
De sector Zorg en Welzijn heeft het laagste percentage VSV-ers, namelijk 6,5 procent. De sector Economie scoort met 8,9 procent slechter en Techniek met 10,7 procent het slechtst. In absolute aantallen komen de meeste nieuwe VSV-ers uit de Economie (238), gevolgd door Zorg en Welzijn (181) en Techniek (175). De uitsplitsing naar sector geeft weinig aangrijpingspunten waar bij ROC Nijmegen het VSV zich precies concentreert. Daarom duiken we nog dieper in de cijfers en geven per niveau de opleidingen weer met de meeste VSV-ers (zie de overzichten 4d tot en met 4g).
Overzicht 4d – Top-5 opleidingen ROC Nijmegen (niv. 1) met meeste nieuwe VSV-ers Crebo
Opleiding
Nieuwe VSV-ers 2010-2011
90440 10888 / 93741 90910 91420 93270
AKA8 Assistent Mobiliteitsbranche Aankomend verkoopmedewerker Zorghulp Assistent Toezicht & Veiligheid Overig
35 12 9 9 4 3
49% 17% 13% 13% 6% 4%
Totaal
72
100%
Bron – DUO-gegevens Arcering: het % VSV-ers in deze opleiding is hoog (≥50%) t.o.v. het gemiddeld op niveau 1 (=35%).
Op niveau 1 komt circa de helft van de VSV-ers uit de AKA. Eerder is al aangegeven dat VSV op mbo-1 van speciale aard is (zie voetnoot in hoofdstuk 1.3). Elke deelnemer die de opleiding verlaat – gediplomeerd of ongediplomeerd – is immers een VSV-er, mits hij geen andere opleiding gaat volgen. De VSV-cijfers zijn dan ook lastig te interpreteren. Daarvoor is inzicht nodig in de doorstroom naar mbo-2 en succes op de arbeidsmarkt. De bovenstaande gegevens geven dit inzicht niet.
Overzicht 4e – Top-10 opleidingen ROC Nijmegen (niv. 2) met meeste nieuwe VSV-ers Crebo
Opleiding
90541 / 94850 92640 91830 93751 90255 94271 / 94272 93410 94301 10508 / 91172 / 95120 90470 / 90471 / 90472
Particuliere beveiliging (Beveiliger) Helpende Zorg & Welzijn Chauffeur goederenvervoer Verkoper (Verkoper detailhandel) Logistiek medewerker (Logistiek medewerker VTL) Installeren (Monteur elektronische / werktuigkundige installaties) Autotechniek (Autotechnicus) Metaalbewerken (Metaalbewerker) Kapper (Junior kapper) Administratief medewerker (Bedrijfsadministratief / secretarieel) Overig Totaal
Nieuwe VSV-ers 2010-2011 45 37 24 23 15 15 14 12 11 11 95
15% 12% 8% 8% 5% 5% 5% 4% 4% 4% 31%
302
100%
Bron – DUO-gegevens Arcering: het % VSV-ers in deze opleiding is hoog (≥30%) t.o.v. het gemiddeld op niveau 1 (=17%).
8 14 van de 35 AKA’ers zijn uitvallers uit de maatregelen SAM, New Arts College en Driestroom.
13
Op mbo-niveau 2 komt circa 15 procent van de 302 VSV-ers van de opleiding Beveiliger, 12 procent van Helpende Zorg & Welzijn, 8 procent van Chauffeur goederenvervoer en 8 procent van Verkoper. Bij deze vier opleidingen zijn minstens 20 VSV-ers afkomstig. De top-10 wordt verder aangevuld met opleidingen die ieder minstens 10 VSV-ers hebben, zie overzicht 4e.
Overzicht 4f – Top-10 opleidingen ROC Nijmegen (niv. 3) met meeste nieuwe VSV-ers Crebo
Opleiding
Nieuwe VSV-ers 2010-2011
90383 / 90384 92620 91390 10049 / 93200 10044 / 90110 - 90112 10427 / 93260 / 94830 10506 / 91190 92650 90230 10496 - 10498 / 94232 / 94233
Verkoopspecialist (Detailhandel / Eerste verkoper) Pedagogisch werk (Pedagogisch werker kinderopvang) Sport en bewegen (Sport en bewegingsleider) Boekhoudkundig medewerker / Administrateur Commercieel medewerker (Binnendienst KCHandel / ECABO) Verzorgende / Verzorgende-IG Schoonheidsspecialist Medewerker maatschappelijke zorg Medewerker beheer ICT Brood en banket (allround brood- en banketbakker)
24 23 22 20 14 11 10 6 4 4
16% 15% 15% 13% 9% 7% 7% 4% 3% 3%
Overig
12
8%
Totaal
150
100%
Bron – DUO-gegevens Arcering: het % VSV-ers in deze opleiding is hoog (≥10%) t.o.v. het gemiddeld op niveau 1 (=6%).
Meer dan 90 procent van de 150 VSV-ers op niveau 3 komen van de 10 opleidingen uit overzicht 4f. De top-4 is samen goed voor 89 VSV-ers, oftewel bijna 60 procent. Het betreft de opleidingen Verkoopspecialist, Pedagogisch werk, Sport en Bewegen, en Boekhoudkundig medewerker / Administrateur.
Overzicht 4g – Top-10 opleidingen ROC Nijmegen (niv. 4) met meeste nieuwe VSV-ers Crebo
Opleiding
Nieuwe VSV-ers 2010-2011
90400 / 90411 - 90414 10426 / 93510 92660 - 92662 90430 - 90435 / 94890 90530 / 90531 / 90532 93500 91410 90500 90303 10130 / 10814 / 93872 / 94050 - 94052
Mediavormgever / Interactieve vormgeving KC GOC Verpleegkundige / MBO-Verpleegkundige Maatschappelijke zorg / Medewerker gehandicaptenzorg Juridisch medewerker (Personeel en arbeid) Medewerker marketing en communicatie Onderwijsassistent Tandartsassistent Commercieel medewerker bank- en verzekeringswezen Ondernemer horeca/bakkerij (Manager/ondernemer horeca) Middenkaderfunctionaris bouw en infra
13 12 10 10 8 7 6 5 4 4
12% 11% 10% 10% 8% 7% 6% 5% 4% 4%
Overig
26
25%
Totaal
105
100%
Bron – DUO-gegevens Arcering: het % VSV-ers in deze opleiding is hoog (≥8%) t.o.v. het gemiddeld op niveau 1 (=4%).
Op niveau 4 zijn er tal van opleidingen te vinden met één of enkele VSV-ers, er zijn weinig uitschieters met heel veel VSV-ers. De vier opleidingen met de meeste VSV-ers op niveau 4
14
zijn Mediavormgever (13), Verpleegkundige (12), Maatschappelijke zorg (10) en Juridisch medewerker (10). Sommige opleidingen uit dezelfde branche zien we op meerdere niveaus terug in de ranglijsten met meeste VSV-ers. Bijvoorbeeld de opleidingen tot verkoper, zie de Aankomend verkoopmedewerker op mbo-1, Verkoper op mbo-2 en Verkoopspecialist op mbo-3. Of de opleidingen in de zorg en welzijn met onder meer Zorghulp (mbo-1), Helpende zorg en welzijn (mbo-2), Verzorgende (mbo-3) en Verpleegkundige (mbo-4). Reden om de VSV-cijfers te bekijken op het niveau van de onderwijsteams van ROC Nijmegen, die grofweg zijn te vergelijken met het brancheniveau in het bedrijfsleven. We doen dat eerst voor de BBL en vervolgens voor de BOL. VSV in de BBL naar onderwijsteam ROC Nijmegen De door het ministerie geleverde cijfers per opleiding geven geen mogelijkheid om naar leerweg uit te splitsen. ROC Nijmegen heeft de cijfers zodanig bewerkt dat dit wel mogelijk is en dat ook zichtbaar wordt bij welk onderwijsteam de opleidingen ingedeeld zijn. De 149 nieuwe VSV-ers in de BBL blijken voornamelijk bij vijf van de dertig onderwijsteams vandaan te komen, zie overzicht 4h. Het gaat voornamelijk om niveau 2 opleidingen in de sector Techniek en Economie.
Overzicht 4h – Top-5 onderwijsteams ROC Nijmegen (BBL) met meeste nieuwe vsv-ers Onderwijsteam Mobiliteit & Logistiek Metaal, elektro en installatietechniek Bouw, infra en interieur Horeca, brood en banket Detailhandel Overig Totaal
Nieuwe VSV-ers 2010-2011 54 26 22 17 15 15 149
36% 17% 15% 11% 10% 10% 9
100%
Bron – DUO-gegevens, bewerking ROC Nijmegen
Bij Mobiliteit en Logistiek komen de VSV-ers van de opleidingen Chauffeur (24), Logistiek
medewerker/teamleider (17) en Autotechniek (12). Bij het team Metaal, elektro en installatietechniek zijn twee opleidingen verantwoordelijk voor
de meeste VSV-ers, namelijk Metaalbewerker (9) en Monteur werktuigkundige installaties (7). De Bouw, infra en interieur heeft drie opleidingen waar de meeste VSV-ers zijn te vinden, te
weten Timmerman (8), Schilder (7) en Meubelmaker (5). In het onderwijsteam Horeca, brood en banket zijn de VSV-ers afkomstig uit de opleiding tot
Brood- en banketbakker op niveau 1, 2 en 3 (8) en op niveau 2 de Kok (5) en Medewerker bediening/café-bar (4). Bij het onderwijsteam Detailhandel betreft het naast de verkoperopleidingen op niveau 2, ook die op niveau 1 en 3, samen goed voor alle 15 VSV-ers uit de BBL in het team Detailhandel.
9
Het aantal van 149 VSV-ers uit de administratie van ROC Nijmegen is om onduidelijke redenen iets hoger dan het officiële aantal van 144, zie overzicht 4b.
15
VSV in de BOL (niveau 2, 3, 4) naar onderwijsteam ROC Nijmegen Bij ROC Nijmegen zijn de meeste van haar 629 nieuwe VSV-ers in 2010-2011 te vinden in de BOL op de niveaus 2 tot en met 4, namelijk 416 VSV-ers. Waar de VSV in de BBL in een vijftal onderwijsteams te lokaliseren is, is de VSV-spreiding over de onderwijsteams in de BOL veel diffuser. De 416 VSV-ers in de BOL-2/3/4 zijn afkomstig van 28 verschillende onderwijsteams, zie overzicht 4i. Er zijn geen echte uitschieters onder de onderwijsteams, er zijn 20 onderwijsteams met 10 tot 40 VSV-ers. Per opleidingsniveau in de BOL bekeken wordt het beeld wel iets duidelijker. Dan blijkt dat de drie onderwijsteams met de meeste VSV-ers zich op niveau 2 bevinden: Sport, defensie en veiligheid (32), Zorghulp en Helpende Z&W (29) en Beveiliging en facilitaire dienstverlening (26). Het betreft primair twee opleidingen, namelijk de Helpende Zorg & Welzijn en Particuliere Beveiliging (zie overzicht 4e). Laatstgenoemde komt zowel voor bij het onderwijsteam Sport, defensie en veiligheid als bij Beveiliging en facilitaire dienstverlening.
Overzicht 4i – Top-5 onderwijsteams ROC Nijmegen (BOL) met meeste nieuwe vsv-ers Onderwijsteam Detailhandel Sport, defensie en veiligheid Zorghulp en Helpende Z&W Beveiliging en Facilitaire Die Financiële Beroepen Land van Maas en Waal Sport en bewegen Uiterlijke verzorging Pedagogisch werk ICT Mobiliteit en logistiek Bouw, infra en interieur Juridisch Toerisme en recreatie Commerciële dienstverlening Zorg en Welzijn Horeca en Brood en Banket Media Design Metaal, elektro en instal.tech Assistenten gezondheidszorg Verpleging Maatschappelijk zorg Economie Johan Cruijff College Verzorging Werktuigb,elektro,install.tech Kunst en cultuur Secretarieel Totaal
BOL-2
BOL-3
14 32 29 26 12 3 1 8
17 4
8 14 13 5 5 3
10 8 3 3
6
1
2 3 1 2 15 5 5 5 11
11
3
1 3 1 5
11 9 7 4 4 2
1 187
Bron – DUO-gegevens, bewerking ROC Nijmegen
16
13 17 19 10 14 4
BOL-4
133
93
Totaal 37 36 29 26 25 21 20 18 16 15 15 15 15 15 13 13 11 11 11 11 9 8 6 5 5 4 2 1 413
VSV in het mbo naar leerjaar In overzicht 4j zijn de VSV-cijfers in het eerste verblijfsjaar opgenomen van de - voor de RMC subregio Nijmegen - relevante mbo-instellingen ROC Nijmegen en Helicon Opleidingen.10
Overzicht 4j – VSV in het eerste verblijfsjaar van het mbo 2010-2011 (voorlopige cijfers)
ROC Nijmegen
Helicon Opleidingen
Verblijfsjaar 1 mbo Aantal deelnemers Nieuwe VDV-ers (abs.) Nieuwe VSV-ers (%)
2.014 169 8,4%
1.286 124 9,6%
Tot 18 jaar Aantal deelnemers Nieuwe VSV-ers (abs.) Nieuwe VSV-ers (%)
1.009 23 2,3%
632 16 2,5%
18 jaar en ouder Aantal deelnemers Nieuwe VSV-ers (abs.) Nieuwe VSV-ers (%)
1.005 146 14,5%
654 108 16,5%
* Leeftijd is gemeten op het eind van de meetperiode (1 okt. 2011). ** Cijfers hebben betrekking op alle deelnemers van de instellingen en niet alleen zij die wonen in RMC Arnhem/Nijmegen.
Het VSV-percentage in het eerste verblijfsjaar is hoog voor de groep van 18 jaar en ouder. Bij ROC Nijmegen valt 14,5 procent van de startende deelnemers uit in het eerste leerjaar, bij Helicon is dit 16,5 procent. Bij de deelnemers onder de 18 jaar valt ongeveer 2,5 procent uit in het eerste leerjaar. Omdat de VSV-percentages vooral voor de groep 18 jaar en ouder zo hoog uitvallen, heeft het ministerie de VSV-cijfers voor de overige leerjaren alleen voor deze groep opgesteld. Overzicht 4k laat dit weer zien voor ROC Nijmegen en Helicon Opleidingen, afgezet tegen het landelijk gemiddelde.
Overzicht 4k – Percentage nieuwe VSV-ers (18jr. en ouder) naar leerjaar 2010-2011 (voorlopige cijfers)
Leerjaar 1
Leerjaar 2
Leerjaar 3
Leerjaar 4
ROC Nijmegen Gemiddelde alle ROC’s
14,5% 13,2%
11,7% 10,7%
9,6% 8,2%
6,1% 6,1%
Helicon Opleidingen Gemiddelde alle AOC’s
16,5% 13,9%
8,0% 8,6%
5,7% 6,3%
3,6% 4,6%
* Dit overzicht heeft betrekking op deelnemers die op het eind van de meetperiode (1 okt. 2011) 18 jaar of ouder waren. ** Dit overzicht heeft betrekking op alle deelnemers van de betreffende instellingen en niet alleen die uit RMC Arnhem/Nijmegen.
10 Omdat alleen een beeld van de gehele instelling kan worden gegeven, bevat het overzicht alleen die instellingen waarvan een substantieel deel van haar deelnemers woonachtig is in RMC Arnhem/Nijmegen.
17
ROC Nijmegen heeft in de eerste drie verblijfsjaren een VSV-percentage dat 1 à 1,5%-punt hoger ligt dan het landelijk gemiddelde van alle ROC’s, in het vierde verblijfsjaar is dit gelijk aan dat gemiddelde. Verder zien we bij ROC Nijmegen dezelfde trend terug als landelijk het geval is: het VSV-percentage neemt scherp af naarmate de deelnemers langer in de studie verblijven. Bij de AOC’s is de trend van afnemende VSV-percentages in hogere verblijfsjaren nog veel sterker dan bij de ROC’s. Helicon doet daar zelfs nog een schepje bovenop: het VSVpercentage in het eerste verblijfsjaar is met 16,5 procent fors hoger dan de gemiddelde AOC (13,9%), terwijl dat in de tweede (8,0% vs. 8,6%), derde (5,7% vs. 6,3%) en vierde (3,6% vs. 4,6%) verblijfsjaar juist (steeds) lager is. Met name bij Helicon is het dus van belang het VSVbeleid scherp in te zetten op het eerste verblijfsjaar.
18
1.5
VSV-cijfers naar achtergrondkenmerken
In dit hoofdstuk onderzoeken we of er verschillen te vinden zijn in de deelnemersopbouw van RMC Arnhem / Nijmegen in vergelijking met Nederland als geheel. Geven bepaalde achtergrondkenmerken van de deelnemers in deze regio reden tot nuancering van de VSV-cijfers? In de overzichten 5a tot en met 5d worden de VSV-cijfers van Arnhem/Nijmegen en Nederland naar vier achtergrondkenmerken uitgesplitst11.
Overzicht 5a - Nieuwe VSV-ers 2010-2011 naar geslacht Arnhem/Nijmegen Deelnemers - Man - Vrouw
Nederland
54.155 27.447 (51%) 26.708 (49%)
1.317.662 670.058 (51%) 647.604 (49%)
Nieuwe VSV-ers ‘10-‘11 (abs.) - Man - Vrouw
1.798 1.053 (59%) 745 (41%)
38.568 22.921 (59%) 15.647 (41%)
Nieuwe VSV-ers ‘10-‘11 (%) - Man - Vrouw
3,3% 3,8% 2,8%
2,9% 3,4% 2,4%
Bron – VSV-Atlas convenantjaar 2010-2011 RMC Regio Arnhem / Nijmegen (19)
Overzicht 5b - Nieuwe VSV-ers 2010-2011 naar leeftijd Arnhem/Nijmegen Deelnemers - t/m 15 jaar - 16 - 17 jaar - 18 - 20 jaar - 21 - 22 jaar
Nederland
54.155 21.544 15.016 14.012 3.583
(40%) (28%) (26%) ( 7%)
1.317.662 517.311 364.848 351.529 83.974
(39%) (28%) (27%) ( 6%)
Nieuwe VSV-ers ‘10-‘11 (abs.) - t/m 15 jaar - 16 - 17 jaar - 18 - 20 jaar - 21 - 22 jaar
1.798 104 214 1.158 322
( 6%) (12%) (64%) (18%)
38.568 1.239 5.809 25.152 6.368
( 3%) (15%) (65%) (17%)
Nieuwe VSV-ers ‘10-‘11 (%) - t/m 15 jaar - 16 - 17 jaar - 18 - 20 jaar - 21 - 22 jaar
3,3% 0,5% 1,4% 8,3% 9,0%
2,9% 0,2% 1,6% 7,2% 7,6%
Bron – VSV-Atlas convenantjaar 2010-2011 RMC Regio Arnhem / Nijmegen (19)
11 Er wordt hier alleen gekeken naar de verschillen in deelnemersopbouw! In directe zin wordt geen vergelijking getrokken tussen regionale en landelijke VSV-percentages. Regionale cijfers zijn niet zonder meer vergelijkbaar met landelijke cijfers, omdat een andere afbakening van deelnemers en VSV-ers wordt aangehouden. De examendeelnemers, de overige niet voor bekostiging aangemelde deelnemers, de vavo deelnemers en de bijschattingen zoals toegepast op de landelijke cijfers spelen geen rol bij het berekenen van de nieuwe VSV-ers op regioniveau.
19
Overzicht 5c - Nieuwe VSV-ers 2010-2011 naar etniciteit Arnhem/Nijmegen Deelnemers - Autochtoon - Westers allochtoon - Niet-westers allochtoon - Onbekend Nieuwe VSV-ers ‘10-‘11 (abs.) - Autochtoon - Westers allochtoon - Niet-westers allochtoon - Onbekend Nieuwe VSV-ers ‘10-‘11 (%) - Autochtoon - Westers allochtoon - Niet-westers allochtoon - Onbekend
Nederland
54.155 43.455 3.319 7.322 59
(80%) ( 6%) (14%) ( 0%)
1.317.662 1.023.532 78.549 212.423 3.158
(78%) ( 6%) (16%) ( 0%)
1.798 1.247 145 383 23
(69%) ( 8%) (21%) ( 1%)
38.568 23.548 3.032 10.838 1.150
(61%) ( 8%) (28%) ( 3%)
3,3% 2,9% 4,4% 5,2% 39,0%
2,9% 2,3% 3,9% 5,1% 36,4%
Bron – VSV-Atlas convenantjaar 2010-2011 RMC Regio Arnhem / Nijmegen (19)
Overzicht 5d - Nieuwe VSV-ers 2010-2011 naar armoedeprobleemcumulatiegebied (APC) Arnhem/Nijmegen Deelnemers - Niet woonachtig in APC - Wel woonachtig in APC
Nederland
54.155 45.239 (84%) 8.916 (16%)
1.317.662 1.129.612 (86%) 188.050 (14%)
Nieuwe VSV-ers ‘10-‘11 (abs.) - Niet woonachtig in APC - Wel woonachtig in APC
1.798 1.302 (72%) 496 (28%)
38.568 28.636 (74%) 9.932 (26%)
Nieuwe VSV-ers ‘10-‘11 (%) - Niet woonachtig in APC - Wel woonachtig in APC
3,3% 2,9% 5,6%
2,9% 2,5% 5,3%
Bron – VSV-Atlas convenantjaar 2010-2011 RMC Regio Arnhem / Nijmegen (19)
Het is bekend - en dit blijkt ook uit de bovenstaande cijfers - dat het percentage nieuwe VSV-ers relatief hoog is onder mannen, 18-plussers, allochtonen en deelnemers uit armoedeprobleemcumulatiegebieden (APC). Als we de deelnemersopbouw van RMC Arnhem/Nijmegen vergelijken met die van geheel Nederland, dan valt het volgende op: Geslacht → in Arnhem/Nijmegen even veel mannen als Nederland (51%). De mannen blijken ten opzichte van het beeld in Nederland even veel oververtegenwoordigd in de VSV-cijfers (59%). Leeftijd → in Arnhem/Nijmegen even veel 18-plussers als in Nederland (33%). Het VSVpercentage voor de groep 18-plussers ligt aanmerkelijk boven het landelijke gemiddelde. Etniciteit → in Arnhem/Nijmegen iets minder niet-westerse allochtonen dan in Nederland (14% vs. 16%) en iets meer autochtonen (80% vs. 78%). De autochtonen in Arnhem/Nijmegen zijn extra oververtegenwoordigd in de aantallen VSV-ers dan je zou mogen verwachten op basis van de deelnemersopbouw. Ongeveer 69 procent van de nieuwe VSV20
ers is autochtoon, tegenover 61 procent in heel Nederland. We zien dan ook dat het VSVpercentage van de autochtonen in Arnhem/Nijmegen (2,9%) flink uit de pas loopt met dat van de rest van Nederland (2,3%): een verschil van 0,6%-punt dat anderhalf keer groter is dan het overall-verschil van 0,4%-punt (3,3% vs. 2,9%). APC-gebied → in Arnhem/Nijmegen meer deelnemers uit APC-gebieden dan in Nederland (16% vs. 14%). Deelnemers uit APC-gebieden komen dan ook relatief iets vaker voor onder nieuwe VSV-ers dan in de rest van Nederland (28% vs. 26%).
21
1.6
Overgang VO-mbo: ongediplomeerde uitstroom en doorstroomuitval
De VSV-normen van het ministerie voor de convenantperiode 2012-2015 worden voor het voortgezet onderwijs nu al gehaald in RMC Arnhem/Nijmegen. Het aantal VSV-ers is dus laag te noemen. Onder de oppervlakte doen zich echter problemen voor die in eerste instantie op basis van de VSV-cijfers onzichtbaar zijn. De percentages ongediplomeerde uitstroom in de bovenbouw van het vo zijn namelijk fors omvangrijker dan de percentages VSV. In overzicht 6a is voor de RMC subregio Nijmegen12 de omvang van de ongediplomeerde uitstroom uit de bovenbouw van vmbo, havo en vwo weergegeven.
Overzicht 6a – Ongediplomeerde uitstroom bovenbouw vmbo, havo, vwo in RMC Subregio Nijmegen, 2010-2011 aantal deelnemers 1 okt. 2010 - Vmbo bb lwoo - Vmbo bb regulier Vmbo bovenbouw totaal Havo bovenbouw Vwo bovenbouw
910 2.110 3.020 3.121 3.949
ongediplomeerde uitstroom (abs.) 54 70 124 268 194
ongediplomeerde uitstroom (%) 5,9% 3,3% 4,1% 8,6% 4,9%
Bron – DUO-gegevens RMC Nijmegen, bewerking KBA
De ongediplomeerde uitstroom is het grootst in de bovenbouw van de havo (8,6%). In de bovenbouw vwo is deze veel geringer (4,9%), net als in de bovenbouw vmbo (4,1%).
1.6.1
Ongediplomeerde uitstroom vmbo
1.490 van de 3.020 deelnemers bovenbouw vmbo volgen een jaar later (op 1 oktober 2011) nog steeds dit onderwijs. Dat houdt in dat 1.530 deelnemers zijn uitgestroomd, waarvan 1.406 met en 124 zonder diploma. In overzicht 6b is van deze 124 ongediplomeerde uitstromers uit de bovenbouw vmbo weergegeven waar in het onderwijs zij zich bevinden op 1 oktober 201113.
12 Subregio Nijmegen omvat de gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Mook en Middelaar, Nijmegen, Ubbergen en Wijchen. Druten is vanaf 2008/2009 verschoven van RMC Rivierenland naar RMC Arnhem/Nijmegen. 13 Ook een deel van de gediplomeerde vmbo-ers wordt VSV-er. In het schooljaar 2010-2011 blijkt het te gaan om 29 VSV-ers. Van de ongediplomeerde uitstroom vmbo bovenbouw worden er 15 VSV-er, zie overzicht 6b. In totaal bedraagt het aantal nieuwe VSV-ers 2010-2011 dus 44 (29+15).
22
Overzicht 6b – Ongediplomeerde uitstroom 2010-2011 RMC Subregio Nijmegen; bovenbouw vmbo situatie 1 okt. 2011 praktijkonderwijs havo 3-5 vm2 (vmbo 3-4 + mbo 1-2) vo uitbesteding aan vavo (16 jr. en ouder) mbo-1 mbo-2 mbo-3 mbo-4 VSV Ongedipl. uitstroom 2010-2011
lwoo 3-4
vmbo 3-4
5 1 5 3 20 9 1 1 9 54
1 5 13 12 17 10 3 3 6 70
totaal
totaal (%)
6 6 18 15 37 19 4 4 15 124
5% 5% 15% 12% 30% 15% 3% 3% 12% 100%
Bron – DUO-gegevens RMC Nijmegen, bewerking KBA
Ruim 15 procent van de ongediplomeerde uitstromers uit de bovenbouw vmbo wordt VSV-er. Ongeveer 45 procent vervolgt haar weg op niveau 1 of 2 van het mbo, nog eens 6 procent op mbo-3 of mbo-4. Bijna één op de zes gaat verder in een vm2-traject en één op de acht komt terecht in het vavo. Eén op de twintig stroomt af naar het praktijkonderwijs en ook één op de twintig stroomt op naar de havo bovenbouw.
1.6.2
Ongediplomeerde uitstroom havo
Van de 268 ongediplomeerde uitstromers 2010-2011 uit de bovenbouw havo is hun onderwijssituatie op 1 oktober 2011 weergegeven, zie overzicht 6c.
Overzicht 6c – Ongediplomeerde uitstroom 2010-2011 RMC Subregio Nijmegen; bovenbouw havo situatie 1 okt. 2011
Absoluut
brug 1-2 vmbo 3-4 vwo 3-6 vo uitbesteding aan vavo (16 jr. en ouder) mbo-2 mbo-3 mbo-4 VSV Ongediplomeerde uitstroom 2010-2011
2 89 16 73 7 16 40 25 268
Percentage 1% 33% 6% 27% 3% 6% 15% 9% 100%
Bron – DUO-gegevens RMC Nijmegen, bewerking KBA
De grootste groep ongediplomeerde uitstromers stroomt af naar de bovenbouw van het vmbo (33%). Een iets kleinere groep gaat verder in de vavo (27%). Ook een omvangrijke groep (24%) vervolgt zijn weg in het mbo, met name op niveau 4 (15%). Een kleine groep stroomt op naar de bovenbouw van het vwo (6%) en 9 procent is VSV-er.
23
1.6.3
Ongediplomeerde uitstroom vwo
RMC subregio Nijmegen kent in 2010-2011 vanuit de bovenbouw vwo 194 ongediplomeerde uitstromers. In overzicht 6d is weergegeven waar ze zitten op 1 oktober 2011.
Overzicht 6d – Ongediplomeerde uitstroom 2010-2011 RMC Subregio Nijmegen; bovenbouw vwo situatie 1 okt. 2011 vmbo 3-4 havo 3-5 vo uitbesteding aan vavo (16 jr. en ouder) hoger onderwijs VSV Ongediplomeerde uitstroom 2010-2011
Absoluut 3 118 60 2 11 194
Percentage 2% 61% 31% 1% 6% 100%
Bron – DUO-gegevens RMC Nijmegen, bewerking KBA
Het beeld van de ongediplomeerde uitstroom uit de bovenbouw vwo is helder. Meer dan 60 procent stroomt af naar de havo. Meer dan 30 procent gaat door in de vavo en circa 6 procent blijkt VSV-er te zijn. Een kleine groep vervolgt zijn weg in het hoger onderwijs of de bovenbouw vmbo.
1.6.4
Doorstroomuitval
Doorstroomuitval geeft weer van welke VO-school de nieuwe VSV-ers - die in het eerste verblijfsjaar in het mbo VSV-er worden - afkomstig zijn. Voor de VO-scholen met vestiging in RMC subregio Nijmegen is de doorstroomuitval in overzicht 6e gepresenteerd voor het schooljaar 2010-2011.14 Twee vo-scholen zijn niet terug te vinden in de cijfers van het ministerie. Het Citadel College is net gestart en heeft nog geen doorstromers naar het mbo. Het Stedelijk Gymnasium is afwezig in de cijfers, waarschijnlijk omdat geen van haar deelnemers naar het mbo is uitgestroomd.
14 Het overzicht is alleen weergegeven voor VO-scholen met minimaal 150 leerlingen woonachtig in RMC Arnhem/Nijmegen.
24
Overzicht 6e – Doorstroomuitval 2010-2011, RMC subregio Nijmegen VO-school Canisius College Citadel College Dominicus Helicon Opleidingen Maaswaal College Mondial College Montessori College Nijmeegse SGM Groenewoud Notre Dame Des Anges Pax Christi College RK SGM Kandinsky College SGM VO Vrije Schoolonderwijs Stedelijk Gymnasium Stedelijke SGM Nijmegen
Deelnemers
VSV-ers
195 2 417 179 276 292 56 20 261 218 101 69
23 0 36 9 20 16 7 1 7 21 8 4
VSV-ers (%) 11,8% 0,0% 8,6% 5,0% 7,2% 5,5% 12,5% 5,0% 2,7% 9,6% 7,9% 5,8%
Bron – Ministerie van OCW
Absoluut bekeken komen de meeste VSV-ers in het eerste leerjaar van het mbo van Helicon (36), Canisius (23), Kandinsky (21), Mondial (20) en Montessori (16). Relatief bekeken hebben de VO-scholen Nijmeegse SGM Groenewoud en Canisius College de hoogste doorstroomuitval in de subregio Nijmegen. Circa één op de acht doorstromers verlaat al in het eerste jaar de mbo-instelling en wordt VSV-er.
25
1.7
Uitvalredenen & probleemprofielen in het mbo
1.7.1
Uitvalredenen
ROC Nijmegen had 2.573 uitvallers (niet per se VSV-ers) in 2010-2011, waarvan 162 gediplomeerd zijn op niveau 1. Van de overige 2.411 uitvallers is in overzicht 7a de uitvalredenen gepresenteerd.
Overzicht 7a – Uitvalredenen ROC Nijmegen 2010-2011 Uitvalreden Persoonsgebonden (geen invloed instelling) Persoonsgebonden (mogelijke maatregelen opvang door instelling) Instellingsgebonden Studie- en beroepskeuzegebonden Arbeidsmarkt- en (externe) gebonden Zonder diploma, maar wel succesvol / afgesproken resultaat behaald Onbekend Geen uitval Totaal
Aantal
%
307 1.015 317 153 342 93 184
13% 42% 13% 6% 14% 4% 8%
n = 2.411
100%
Bron – MIS ROC Nijmegen
De meest voorkomende redenen van uitval bij ROC Nijmegen omvatten de persoonsgebonden factoren waar de instelling in principe niets aan kan doen, maar wel maatregelen kan treffen in de opvang (42%). In bijlage 1 is per hoofdcategorie uit overzicht 7a een uitsplitsing naar subcategorieën van uitvalredenen weergegeven. Daaruit blijkt dat bij de hoofdcategorie “Persoonsgebonden (mogelijke maatregelen opvang door instelling)” het vooral deelnemers betreft die onvoldoende prestaties leveren of te weinig aanwezig zijn volgens de normen van het ROC en vervolgens een bindend negatief studieadvies krijgen (subcategorieën ‘te weinig resultaat’ & ‘te weinig aanwezig’). De persoonsgebonden factoren waar de instelling geen invloed op heeft, de factoren waar de instelling juist wel invloed op heeft en de factoren waar de oorzaak op de arbeidsmarkt of bij derden gevonden wordt, zijn drie categorieën die elk circa 13 procent van de uitvalredenen vormen. Bij de persoonsgebonden factoren gaat het vooral om factoren omtrent de gezondheid (4,3%), c.q. langdurige ziekte of verslaving, of de subcategorie ‘niet serieus begonnen’ (3,2%). De laatste houdt in dat de deelnemer de eerste maand niet aanwezig was en geen serieuze poging heeft ondernomen om de opleiding te volgen. Mogelijk heeft hij of zij zich voor meerdere opleidingen ingeschreven. Bij de instellingsgebonden factoren speelt de ontevredenheid van de deelnemer over de inhoud van de opleiding de grootste rol bij de uitval, op het totaal van de uitvalreden bijna 8 procent. Bij de arbeidsmarkt- en (externe) gebonden factoren komt ‘ontslag BBL’ het vaakst voor en vormt bijna 6 procent van alle uitvalredenen. Ontslag BBL betekent dat het arbeidscontract door de werkgever is beëindigd. 26
De studie- en beroepskeuzegebonden factoren vormen bij ROC Nijmegen voor ‘slechts’ 6 procent de reden van uitval. Bij mbo-instellingen in de regio’s Zuidoost-Brabant, Stedendriehoek en Utrecht vormt deze categorie rond de 20 procent van de uitvalredenen. De reden van de opvallende discrepantie is voor nu niet helder.
1.7.2
Probleemprofielen
Om een completer beeld te krijgen van de achterliggende problematiek waarmee uitvallers kampen is voor een steekproef van hen bij ROC Nijmegen leerling-dossiers doorgelicht. Op basis van de in kaart gebrachte problemen zijn ‘probleemprofielen’ opgesteld volgens een hiërarchische ordening. Het profiel ‘gedragsproblematiek’ gaat boven ‘persoonlijke problematiek’, dat weer boven ‘problemen in de studiehouding / -vaardigheden’ gaat et cetera. Zie overzicht 7b voor het resultaat.
Overzicht 7b – Probleemprofielen van uitvallers ROC Nijmegen, 2010-2011 Uitvalreden Gedragsproblematiek Persoonlijke problematiek Problemen met studievaardigheden/-houding Problemen met opleidingsniveau Loopbaanproblematiek Geen melding van problemen Totaal (n = 164)
Totaal 36% 21% 12% 3% 2% 25% 100%
Bron –VSV-monitor Nijmegen
In grote lijn onderscheiden we twee hoofdgroepen van uitvallers, namelijk met persoonsgebonden problemen en met studiegerelateerde problemen. Ruim de helft van de uitvallers heeft te maken met persoonsgebonden problemen, zowel de uitvalredenen (overzicht 7a) als de probleemprofielen (overzicht 7b) laten dat zien.15 De profielen Gedragsproblematiek en Persoonlijke problematiek uit overzicht 7b hebben vooral betrekking op de meervoudige, complexe problemen. Vaak gaat dit samen met studiegerelateerde problemen. Persoonsgebonden problemen komen relatief vaker voor op niveau 1 in het mbo. Circa 17 procent van de uitvallers heeft alleen studiegerelateerde problemen. Zij hebben problemen met studievaardigheden of studiehouding, met het opleidingsniveau of problemen in hun loopbaan. Deze groep uitvallers heeft geen persoonsgebonden problemen (profielen zijn hiërarchisch geordend!).
15 In overzicht 7a zijn dat de categorieën Persoonsgebonden (geen invloed instelling) & Persoonsgebonden (mogelijke maatregelen opvang door instelling). In overzicht 7b zijn dat de categorieën Gedragsproblematiek & Persoonlijke problematiek.
27
Studiegerelateerde problemen komen bij meer dan 17 procent van de deelnemers voor, aangezien deelnemers met het profiel Gedrags- en persoonlijke problematiek ook veelvuldig kampen met studiegerelateerde problemen. Bij de uitvalredenen in overzicht 7a zien we dan ook een groot aandeel (circa 33%) redenen dat studiegerelateerd is (de categorieën Instellingsgebonden factoren, Studie- en beroepskeuzegebonden factoren en Arbeidsmarkt- en (externe) gebonden factoren). Studiegerelateerde problemen zien we relatief vaker bij de hogere niveaus in het mbo, zeker als dit het deel betreft waarbij persoonsgebonden problemen geen rol speelt.
28
1.8
Regionale witte vlekken VSV
Een vernieuwing in de VSV-cijfers is de verbeterde meetsystematiek vanaf schooljaar 20122013. Een groot deel van de jongeren die nu nog onterecht geregistreerd staan als VSV-er kunnen worden achterhaald. Het gaat om de volgende ‘witte vlekken’: Te vinden in: a) Jongeren die vanuit het regulier bekostigd onderwijs overstappen naar nietbekostigd / particulier onderwijs
vooral vo bovenbouw
b) Jongeren met vrijstelling leerplicht (incl. jongeren in Medisch Kinderdagverblijf en zij die in buitenland onderwijs volgen)
vooral vo
c) Jongeren die van het vmbo en mbo naar de politieschool of defensieopleidingen gaan
verspreid vmbo, mbo
d) Jongeren die op 1 oktober als VSV-er zijn geteld, maar in de daaropvolgende maanden oktober, november, december alsnog een startkwalificatie halen. Dit is een deel van de examendeelnemers die niet meer als VSV-er geteld wordt
vooral mbo
e) Eerstejaars nieuwkomers, dit zijn buitenlandse jongeren die hier worden opgevangen. Scholen spreken van ISK-leerlingen, anderstaligen, asielzoekers of vreemdelingen
vooral vo onderbouw
f) Jongeren met een mbo-1 diploma en een baan van minstens 12 uur hebben op de teldatum van 1 oktober
alleen mbo-1
Op basis van diverse onderzoeken heeft het ministerie een landelijke schatting gemaakt van de jaarlijkse reductie in het aantal nieuwe VSV-ers. In hoofdstuk 1.1 (overzicht 1a) is deze schatting reeds gegeven. In overzicht 8a is deze landelijke schatting overgenomen en doorberekend naar absolute aantallen voor de gehele RMC regio Arnhem / Nijmegen. De totale afname door het in beeld brengen van de witte vlekken zou volgens de schatting van het ministerie in RMC Arnhem/Nijmegen ongeveer 350 bedragen op een totaal van 1.798 nieuwe VSV-ers.
Overzicht 8a - Afname VSV in RMC Arnhem/Nijmegen door nieuwe meetsystematiek Vo ob
Vmbo bb
Havo/ vwo bb
Mbo-1
Mbo-2
Mbo-3/4
Totaal
Aantal deelnemers ’10-‘11 Aantal VSV-ers ’10-‘11
16.125 107
7.790 185
14.930 120
499 193
3.527 558
11.284 635
54.155 1.798
Schatting ministerie Afname VSV in abs. aantallen
-0,6% 95
-1,1% 85
-0,5% 75
-5% 25
-1% 35
-0,3% 35
350
Wat betreft de subregio Nijmegen zijn er wel gedeeltelijke gegevens bekend bij RMC en bij scholen, maar is geen compleet zicht op alle door het ministerie geformuleerde witte vlekken voor de gehele subregio Nijmegen. Voor de aanstaande convenantperiode 2012-2015 is dit een aandachtspunt. Vooralsnog zijn er geen signalen dat de subregio Nijmegen afwijkt van de landelijke schatting.
29
2 Deel 2 Analyse VSV-aanpak afgelopen periode
31
2.1
Inleiding
De afgelopen jaren zijn er tal van maatregelen uitgevoerd met - direct of indirect - het doel om voortijdig schoolverlaten terug te dringen. Een deel van die maatregelen is geheel of gedeeltelijk bekostigd met zogenaamde VSV-middelen of middelen voor de plusvoorziening. Andere maatregelen maken onderdeel uit van de aanpak die partijen zelf uitvoeren. De meeste van de maatregelen zijn geëvalueerd. De evaluaties bieden een houvast voor het bepalen van het nieuwe beleid. De gemeente Nijmegen, ROC Nijmegen en de scholen voor voortgezet onderwijs in Nijmegen hebben besloten om met ingang van 2011 een monitor te starten om de ontwikkelingen van VSV, maar met name de resultaten van verschillende aanpakken te kunnen volgen en evalueren. De eerste resultaten van de VSV-monitor zijn inmiddels bekend. Het betreft onder meer de plusvoorziening (Flex College) en de tweedelijns zorgstructuur van ROC Nijmegen. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste resultaten uit de evaluaties van de bestaande aanpak gepresenteerd.
33
2.2
VSV-aanpak binnen ROC Nijmegen
Onderstaande conclusies zijn afkomstig uit het rapport VSV-monitor Nijmegen: Begeleidingsstructuur ROC Nijmegen (KBA, 2012). I. Begeleidingsstructuur in ontwikkeling De VSV-monitor is gestart in 2011 en richt zich voor de nulmeting op het schooljaar 20102011 (en deels ook 2009-2010). Voor de begeleidingsstructuur van ROC Nijmegen was 2010-2011 duidelijk een overgangsjaar. Belangrijke onderdelen als de verzuimaanpak en Trajectbegeleiding zijn in dat jaar daadwerkelijk opgestart. Zichtbaar is een omslag in de begeleiding van meer losstaande, op specifieke doelgroepen gerichte aanpak naar meer brede 'instrumenten', zoals de genoemde Trajectbegeleiding, met een groter bereik. De overgang naar een meer systematische aanpak is ook zichtbaar in de administratie rondom de begeleiding: het bleek nog niet mogelijk om voor alle onderdelen complete en betrouwbare sets van gegevens aan te leveren. Op operationeel niveau zijn opleidings- en persoonsgegevens vanzelfsprekend wel bekend, maar een centrale registratie is nog in ontwikkeling. Dat geldt eveneens voor de inhoud, volledigheid en betrouwbaarheid van de dossiers van begeleide deelnemers. Om goed zicht te krijgen op de meerwaarde van de verschillende begeleidingsvormen moet op dit punt een aantal verbeterslagen gemaakt worden. II. Breed begeleidingsaanbod nog niet evenwichtig Het tweedelijns begeleidingsaanbod van ROC Nijmegen is breed en divers. Voor uiteenlopende problematieken en doelgroepen zijn er programma's en expertise beschikbaar. Een kanttekening daarbij is dat relatief veel van de begeleidingsvormen zich richten op de 'zwaardere' problematiek, dat wil zeggen problemen die liggen in de persoonlijke sfeer (gedrag, gezondheid, thuissituatie, financiën). Het lijkt erop dat de nieuwe vormen, zoals Trajectbegeleiding, Coachproject en Restart, zich ook meer richten op studenten met (alleen of vooral) studiegerelateerde problemen. Een tweede kanttekening is dat de begeleiding zich relatief vaak richt op de niveaus 1 en 2 en minder op niveaus 3 en 4. Dat hangt samen met de focus op de 'zwaardere' problematiek, die op niveau 1 en 2 vaker voorkomt. Daar staat tegenover dat de meeste uitval zich voordoet op niveau 3 en 4 en dat deze uitval vaker een studiegerelateerd achtergrond heeft. III. Weinig samenhang in begeleidingsaanbod Over het algemeen is er weinig samenhang in het begeleidingsaanbod. De verschillende activiteiten staan relatief los van elkaar en er is binnen de organisatie weinig zicht op het totaalplaatje, ook bij de betrokkenen bij de verschillende activiteiten onderling. Met de invoering van een vaste systematiek voor intake, verlengde intake en toewijzing van trajectbegeleiding is een start gemaakt met het systematisch beoordelen van de ondersteuningsbehoefte van studenten en het toewijzen van hulp. Vooralsnog is het aanbod echter nog versnipperd en is de match tussen de ondersteuningsvraag en het -aanbod nog niet optimaal. IV. Bereik begeleidingsstructuur is laag Naar schatting slechts een kwart van alle studenten die uitvallen is bekend in de begeleidingsstructuur. Anders gezegd: driekwart van de studenten, die het ROC zonder startkwali34
ficatie hebben verlaten, heeft geen extra begeleiding gehad. Het bereik van de begeleidingsstructuur is nog relatief gering (peiljaar 2010-2011). Op het niveau van de afzonderlijke begeleidingsvormen is alleen voor de onderdelen Restart, ROC4Competence en SMW naar het bereiken van de doelgroep gekeken. Daaruit blijkt dat twee van de drie onderdelen een goed bereik hebben, maar dat het programma gericht op studiekeuze niet geheel de juiste doelgroep bereikt.
V. Helft van uitvallers begint weer met opleiding De helft van de uitvallers (uitstroom zonder startkwalificatie) begint later weer met een opleiding en wordt dus geen voortijdig schoolverlater. ROC Nijmegen onderscheidt zich daarmee in positieve zin van het landelijke gemiddelde. Eén van de oorzaken is het feit dat ROC Nijmegen relatief veel studenten op niveau 3-4 kent, die vaker dan studenten op niveau 1-2 een herstart maken na uitval. VI. Eerste signalen over rendement roepen vragen op Het is na de eerste meting nog niet mogelijk een goed beeld te geven van het rendement van de begeleidingsstructuur in het algemeen. Daarvoor is het enerzijds nog te vroeg en ontbreken anderzijds van veel onderdelen nog de gegevens. Wel is het mogelijk voor een aantal onderdelen een voorlopige inschatting te maken van het rendement. We maken een onderscheid tussen korte termijn resultaat (tegengaan uitval en VSV) en een langere termijn resultaat (daadwerkelijk een startkwalificatie halen). Door de deelnemers in de komende jaren in hun scholloopbaan te volgen, ontstaat zicht op het ‘eindresultaat’ van de inspanning. Gemiddeld valt ruim 10 procent van de ROC-deelnemers (tot 23 jaar) uit zonder startkwalificatie. De uitval van deelnemers aan de meeste begeleidingsvormen ligt 2-3 keer hoger. Gezien de vaak ‘zware’ doelgroepen die worden begeleid, is een hogere uitval ook te verwachten. De resultaten op korte termijn lijken dan ook niet ongunstig. Slechts voor enkele onderdelen is op dit moment het resultaat op langere termijn bekend. De uitkomsten zijn niet positief: de VSV-percentages voor bijvoorbeeld Restart en ROC4Competence lopen naar een jaar op tot ruim veertig procent. De inspanningen blijken op dit moment bij een groot deel van de deelnemers niet voldoende om VSV daadwerkelijk te voorkomen. Dat ligt mogelijk aan de begeleidingvorm, maar kan deels ook liggen in het vervolgtraject na de begeleiding.
VII. Aanpak van verzuim belangrijk Tien procent van de ROC-studenten (tot 23 jaar) werd in 2010-2011 aangemeld als verzuimer. Het werkelijke verzuim ligt hoger, want de registratie en melding is nog in ontwikkeling. Verzuim, zoals nu wordt gemeld, blijkt een goede indicator voor achterliggende problematiek. Ruim meer dan de helft van de verzuimers heeft te maken met gedrags- of persoonlijke problematiek. Verzuim leidt in de meeste gevallen – mogelijk juist als gevolg van de verzuimaanpak – niet tot uitval en VSV: 70 procent blijft op school. Wel blijkt dat degenen die uitvallen ook meestal definitief uitvallen en VSV-er worden. Gezien de achtergronden van het verzuim en de kans op voortijdig schoolverlaten is de verzuimaanpak belangrijk instrument in begeleidingsstructuur als geheel.
35
2.3
Flex College
In 2011 is de tweede meting uitgevoerd in het kader van de evaluatie en monitoring van het Flex College.16 De belangrijkste conclusies uit de evaluatie zijn hieronder weergegeven. Flex College bereikt de juiste doelgroep In het onderzoek is gekeken of het Flex College, zoals bedoeld, jongeren opneemt die zich kenmerken door een zware, complexe problematiek en daarmee het overige onderwijs in de regio ontlast. De conclusies luiden als volgt: De onderdelen VMBO, AKA en Eigenwijs voldoen bijna maximaal aan de doelstelling om overbelasten op te vangen. Het percentage overbelasten in de nieuwe instroom ligt op 90 procent of hoger. Het onderdeel VAVO wijkt af van de overige onderdelen van het Flex College wat betreft de deelnemerspopulatie. Het percentage overbelasten in de nieuwe instroom ligt op 27 procent, lager nog dan in de eerste meting (34 procent). Ondanks de duidelijk andere positie van het VAVO heeft het onderdeel nog altijd een belangrijk aandeel in de opvang van overbelasten in de regio. Van alle ingestroomde overbelasten van het Flex College neemt het VAVO bijna de helft (44%) op. De algemene conclusie is dat het Flex College doet wat het moet doen als het gaat om de instroom, namelijk overbelasten opvangen. Extern rendement Flex College voor het eerst gemeten Met uitzondering wellicht van een groot deel van de VAVO-populatie zijn de deelnemers van het Flex College niet zonder meer in staat om een diploma te halen van de opleiding die zij volgen. De problemen waar zij mee kampen waren immers reden om hen naar het Flex College te verwijzen. Het diplomaresultaat geeft weer hoeveel procent van de uitgestroomde deelnemers een diploma heeft behaald op het Flex College. In tabel wordt een overzicht gegeven. Diploma gehaald VAVO Vmbo AKA Eigenwijs Flex College totaal
66 75 34 40 58
Het diplomaresultaat is geen definitieve maat voor het externe rendement, omdat de trajecten die de deelnemers volgen niet altijd tot een diploma hoeven te leiden. Het is dan ook lastig om een waardering te geven van het externe rendement van het Flex College. In feite gaat het om de eerste uitstroom sinds de start van het Flex College. Een goed referentiepunt om het rendement aan te spiegelen ontbreekt vooralsnog. In belangrijke mate kan de huidige meting van het rendement als een nulmeting worden opgevat.
16 Rendement van het Flex College. Monitor Flex College - tweede meting. KBA (2011)
36
Extra aandacht lijkt nodig voor de onderdelen Eigenwijs en AKA. De rendementcijfers zijn lager dan bij de andere onderdelen. Mogelijk weegt het behalen van een diploma en de doorstroom naar vervolgonderwijs bij deze onderdelen minder zwaar (ook gezien de doelgroep), maar dan zou in elk geval duidelijk moeten worden welke andere, maatschappelijk en persoonlijk relevante resultaten met de deelnemers worden geboekt. Interne rendement positief, maar nog niet meetbaar In het kader van het intern rendement wordt gekeken naar de winst die het individu geboekt heeft tijdens zijn periode op het Flex College, ofwel de ‘toegevoegde waarde’. De geïnterviewde mentoren oordelen positief over de toegevoegde waarde die het Flex College heeft voor de deelnemers. De mentoren zijn over het algemeen zeer goed op de hoogte van de situatie en voortgang rondom de leerling. Zij kennen de problemen waar de leerling mee te maken heeft, zijn actief betrokken bij het uitgezette traject en spreken regelmatig met de leerling en andere docenten over de voortgang. Op de verschillende onderdelen van het Flex College wordt fors geïnvesteerd in de registratie. Ingezet wordt op een uniforme registratie en een systematische monitoring. Er wordt nagedacht over een structureel en systematisch gebruik van handelingsplannen. Vooralsnog is de aanpak en werkwijze echter nog volop in ontwikkeling. Op dit moment schieten de registraties nog tekort. Het zou de kwaliteit van de invoering verbeteren en het aantonen van het intern rendement vergemakkelijken als er meer structuur wordt aangebracht in de wijze van registreren en de informatie wordt ondergebracht in gestructureerde rubrieken en vaste categorieën.
37
3 Deel 3 Thema's en maatregelen
39
3.1
Inleiding
In deel 3 bepalen we op basis van de voorgaande analyses wat de centrale thema's en maatregelen moeten zijn voor de komende VSV-convenantperiode 2012-2015. We kijken daarbij allereerst terug op de kwantitatieve analyse uit deel 1 en bepalen wat op basis van de cijfers mogelijk belangrijke aandachtspunten zijn. Het ministerie heeft vooraf een aantal aandachtspunten aangegeven, zoals de uitval uit de bovenbouw havo/vwo en uitval in het mbo. Uit de kwantitatieve analyse blijkt dat het voortgezet onderwijs geen grote VSV-problematiek heeft, maar dat er wel aandacht vereist is voor de bovenbouw havo (en in mindere mate vwo). - Onderbouw VO: geen specifieke aandacht vereist. - Bovenbouw vmbo: geen ernstig VSV-probleem, wel aandacht vereist voor ongediplomeerde uitstroom, met name van lwoo-ers. - Bovenbouw havo/vwo: aandacht vereist voor VSV en ongediplomeerde uitstroom havo. Dat wil niet zeggen dat het voortgezet onderwijs helemaal geen betrokkenheid heeft met de VSV-aanpak. De problematiek van overbelasten speelt nadrukkelijk ook in het voortgezet onderwijs. Daarnaast is de aanpak van VSV door studiekeuzeproblemen ook voor een belangrijk deel in handen van het VO en mbo gezamenlijk. Tot slot is het VO nauw betrokken bij de overgang naar het mbo. Binnen het mbo zijn de VSV-problemen relatief groot. Per niveau in het mbo zijn er verschillen: - MBO 1: aandacht vereist vanwege VSV en vanwege onoverzichtelijke situatie (bepaling VSV, wijzigingen niveau 1) - BOL 2-4: aandacht vereist vanwege hoge VSV. - BBL 2-3: aandacht vereist vanwege hoge VSV, met name BBL 2 opvallend hoog. - BBL 4: geen specifieke aandacht vereist. - Persoonskenmerken: aandacht vereist voor relatief hoge uitval 18-23 jarigen. In de voorbereiding van het nieuwe VSV-convenant is een werkgroep actief geweest, bestaande uit vertegenwoordigers uit het onderwijs en van de gemeente Nijmegen, om een analyse te maken van de belangrijkste doelgroepen voor het VSV-beleid in de komende jaren. Daarbij is ook specifiek gekeken naar de invloed van (beoogde) nieuwe wetgeving. In de bijlagen is het verslag van de werkgroep integraal opgenomen. In dit deel vatten we de belangrijkste conclusies samen. Op grond van de analyses komen we dan tot de bepaling van de centrale thema's voor de komende convenantperiode. De thema's vormen een mix van bepaalde doelgroepen en problematieken. Het VSV-beleid kan daardoor specifiek ingevuld worden, gericht op verschillende groepen, problemen en situaties.
41
3.2
Doelgroepen VSV-aanpak
In de werkgroep Samenhang zijn de gemeente Nijmegen, ROC Nijmegen, AOC Helicon Nijmegen, het Samenwerkingsverband VO-ROC, het REA College en KBA Nijmegen vertegenwoordigd. De werkgroep heeft tot doel om een samenhangend overzicht te maken van de (gewenste) aanpak in het onderwijs voor zorgleerlingen (12-23 jaar), gericht op preventie van voortijdig schoolverlaten. De werkwijze die werkgroep hanteert gaat uit van de vraag: wat doen we voor welke doelgroep? Grofweg komt het er op neer dat wordt gekeken wat de relevante doelgroepen zijn, op basis van hun probleemprofiel, en vervolgens wat er voor die groepen gedaan moet worden om hen succesvol door het onderwijs (naar werk of vervolgonderwijs) te helpen. In het onderwijsbeleid vormt de startkwalificatie een belangrijk ijkpunt. Jongeren die geen startkwalificatie behalen, zijn voortijdig schoolverlater. De startkwalificatie vormt een drempel, die een tweedeling markeert in de zorg- en uitvalproblematiek: Er is de problematiek van jongeren die – om uiteenlopende redenen - niet kunnen instromen op mbo niveau 2 of hoger. Deze groep bevindt zich nog onder het startkwalificatieniveau en is te vinden in (delen van) het vmbo, praktijkonderwijs, vso en mbo niveau 1. Daarnaast is er de problematiek van jongeren die wel instromen op mbo-niveau 2-4, maar die daar vervolgens in problemen raken. Het benoemen van doelgroepen en voor hen passende aanpakken speelt zich af tegen ingrijpende veranderingen, die zich op dit moment voltrekken of aandienen. De belangrijkste zijn de invoering van Passend Onderwijs, het Actieplan MBO Focus op vakmanschap en de Wet Werken naar Vermogen. Daarnaast speelt op dit moment ook de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten en zijn er forse bezuinigingen aangekondigd. In de doelgroepenanalyse wordt gekeken wat de (kwantitatieve en kwalitatieve) gevolgen zijn van deze ontwikkelingen.
Doelgroep niet-toelaatbaar op mbo-niveau 2-4 In het actieplan Focus op vakmanschap is voorzien dat de drempelloze instroom op mbo-niveau 2 en hoger verdwijnt. Jongeren die niet direct toelaatbaar zijn op niveau 2 of hoger zijn in de nieuwe aanpak aangewezen op de entreeopleiding. Deze entreeopleiding is bedoeld om de studenten voor te bereiden op instroom in mbo-niveau 2. Er zijn drie typen leerlingen, afkomstig uit het voortgezet (speciaal) onderwijs, die niet kunnen instromen op mbo-niveau 2: - Vertraagden: Jongeren, die in principe in staat zijn om een startkwalificatie te behalen, die met (alleen) studiegerelateerde problemen kampen. Dit is in omvang de grootste groep. - Overbelasten: Jongeren, die in principe in staat zijn om een startkwalificatie te behalen, maar te maken hebben met gedrags- of persoonlijke problematiek. Deze groep wordt de overbelasten genoemd. - Uitstromers: Jongeren, die zeer waarschijnlijk niet in staat zijn om een startkwalificatie te behalen, vanwege beperkte capaciteiten. Voor deze groep is een startkwalificatie niet het doel. In de bijlage is een uitvoerige beschrijving van de drie typen opgenomen.
42
Doelgroep deelnemers mbo-niveau 2-4 Het grootste volume van voortijdig schoolverlaters ontstaat op mbo-niveau 2-4. Ook hier gaat het om ruwweg drie typen, die zijn te onderscheiden naar de aard van hun problemen: - Overbelasten: Jongeren die te maken hebben met problemen op persoonlijk en sociaal vlak. Ook hier spreken we wel van 'overbelasten', maar de mate waarin de problemen de studie verstoren varieert. - Opstappers: Jongeren die te maken hebben met keuzeproblemen. Zij slagen er niet in een voor hen passende opleiding te kiezen in het mbo en lopen een grote kans voortijdig af te haken. - Afhakers: Jongeren die te maken hebben met allerlei (andere) studiegerelateerde problemen. Veelal gaat het om achterstanden in taal en rekenen, verkeerde niveaukeuze en problemen in de studiehouding of studievaardigheden. Primair gaat het bij deze studenten om een verantwoordelijkheid van het mbo zelf. Dat geldt met name voor de groep met studiegerelateerde problemen. Voor oplossingen is het mbo echter ook afhankelijk van andere partijen. De studie- en beroepskeuzeproblematiek is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van het voortgezet onderwijs en het mbo. De oplossing ligt in betere vormen van loopbaanleren, betere overdracht van vmbo naar mbo, aandacht voor de keuze in het vmbo-t en aandacht voor de afstroom van het havo. Binnen het mbo zelf spelen onder meer de instroom in domeinen en de interne switchmogelijkheden een rol. Voor de studenten met persoonlijke problemen heeft het mbo een eigen zorgstructuur, waarin studenten extra begeleiding en ondersteuning geboden kan worden. Voor de complexere problemen, die grotendeels ook buiten de school liggen, heeft het mbo echter onvoldoende deskundigheid en capaciteit in huis. De oplossing moet komen uit samenwerking met de (jeugd)hulpverlening: door individueel een passend onderwijs- en zorgarrangement te bieden, kunnen deze studenten alsnog in staat worden gesteld een diploma te behalen.
Niet toelaatbaar op mbo 2-4
Deelnemers mbo 2-4
Uitstromers (lager niveau) Overbelasten Vertraagden (studieproblemen)
Opstappers (keuzeproblemen Overbelasten Afhakers (studieproblemen)
43
3.3
Thema's en doelgroepen
In de analyse zijn zes doelgroepen onderscheien die bijzondere aandacht vragen, omdat zij een aandeel hebben in de VSV-problematiek. De zes groepen zijn: - Uitstromers (laag niveau) - Overbelasten zonder vmbo-diploma - Vertraagden: ongediplomeerde uitstroom vmbo met leerproblemen - Overbelasten in het mbo 2-4 - Opstappers in mbo 2-4 met studiekeuzeproblematiek - Afhakers in mbo 2-4 met leerproblematiek Vanuit de analyse van de VSCV-cijfers voegen we daar nog drie groepen (of aandachtspunten) aan toe: - Ongediplomeerde uitstroom havo - Specifieke groep in mbo: BBL-deelnemers (BBL2-3) - Specifieke groep in mbo: 18-plussers. Naar de aard en omvang zijn de genoemde groepen niet gelijk. Er zijn verschillen in leeftijd, aard van de problematiek, schooltype en fase in de studieloopbaan. Ook het risico op VSV en de zwaarte van de achterliggende oorzaken verschillen. Zo is de ongediplomeerde uitstroom van de havo een aandachtspunt, maar is VSV in de bovenbouw van de havo vooralsnog geen omvangrijk probleem. Leerlingen op het Flex College behoren tot de groep met zware, meervoudige problematiek en hoewel het aantal beperkt is, weegt hun problematiek zwaar mee omdat het om meer dan alleen potentiële VSV gaat: het risico op maatschappelijke uitval is bij deze leerlingen groot. Zo zijn de groepen te onderscheiden naar hun soort achterliggende problematiek en de fase in hun schoolloopbaan. In het onderstaande schema maken we onderscheid tussen vier hoofdproblematieken, waarmee leerlingen of studenten te maken kunnen hebben. Het gaat om de volgende vier problematieken: Studiekeuze: problemen in de studiekeuze Leerprobleem: problemen in het leerproces Overbelasting: meervoudige, zware persoonlijke problematiek, inclusief leerproblemen Arbeidsmarkt/BPV: problemen in de beroepspraktijkvorming, zowel in de schoolcomponent (leerproces) als in de werkcomponent (bijv. vinden stageplaats of baan in BBL). In de kolommen van het schema onderscheiden we fasen in de schoolloopbaan, waarmee we zowel verwijzen naar de verschillende schooltypen (en de overgang ertussen), als naar leeftijd van de deelnemers.
44
VO
Overgang MBO
MBO
MBO
16-17 jaar
18+ jaar
Opstappers
Studiekeuze
Havo uitstroom
Vertraagden
Afhakers 18-plussers
Leerprobleem
Overbelasting
Overbelasten
Overbelasten
Arbeidsmarkt BPV
Uitstromers
BBL-ers
Toelichting op het schema: - De ongediplomeerde havo-uitstroom staat gepositioneerd tussen de studiekeuze en leerproblemen omdat er vaak sprake is van mengeling van beide bij deze doelgroep. - De overbelasten komen twee keer voor in het schema. De eerste groep (links) verwijst naar de doelgroep van het huidige Flex College, namelijk overbelasten uit het voortgezet onderwijs plus mbo niveau 1 (AKA). De tweede groep overbelasten (rechts) zijn de mbo-deelnemers op mbo niveau 2-4 met zware problematiek. - De uitstromers (van met name praktijkonderwijs en vso) zijn geplaatst in de rij met arbeidsmarkt/bpv. Daarmee wordt verwezen naar het doel om hen via een gericht programma toe te leiden naar werk, al of niet met een mbo-diploma op niveau 1. - De doelgroep 18-plus tenslotte vormt een aandachtpunt dat dwars door de vier probleemgebieden heen loopt. De 18-plussers vragen daarin extra aandacht vanwege de genoemde andere regelgeving en hoge VSV-percentages.
Het schema laat op vereenvoudigde wijze de samenhang zien tussen de probleemgroepen. In het volgende hoofdstuk benutten we het schema als een opstap voor de te nemen maatregelen in de nieuwe convenantperiode.
45
3.4
Maatregelen
Niet alle hiervoor genoemde doelgroepen vragen evenveel aandacht. De aanpak verschilt bovendien sterk per soort probleem en fase in de schoolloopbaan. De gesignaleerde problemen zijn natuurlijk niet nieuw. In de regio Nijmegen wordt al vele jaren intensief gewerkt om VSV te voorkomen en VSV-ers adequaat op te kunnen vangen. Scholen werken daarin vaak en intensief samen. Uit de terugblik op de afgelopen jaren blijkt dat er voor de komende periode vooral behoefte is aan vernieuwing, uitbreiding en intensivering van de aanpak. Met vernieuwing wordt vooral gekeken naar andere, slimmere manieren om zaken aan te pakken. Zo is ROC Nijmegen begonnen de intake en begeleiding van studenten te verbeteren. Daarmee zijn inmiddels waardevolle ervaringen opgedaan, waarmee het mogelijk is om de werkwijze efficiënter te maken en effectief in de organisatie te implementeren. Ook binnen het Flex College wordt gewerkt aan innovatie van het aanbod en een vergelijkbaar traject wordt ingezet voor de aanpak van de studiekeuzeproblematiek in Kiezen op Maat. Voor een ander deel gaat het ook om uitbreiding en intensivering. In de afgelopen jaren is in kleinschalige aanpakken gewerkt aan nieuwe vormen van begeleiding binnen het ROC (onder meer coachproject, restart). Deze aanpakken kunnen nu breed worden uitgerold. Waarbij het doelmatig implementeren een succesfactor op zich is: juist de vertaling van experiment naar brede aanpak is vaak een struikelblok. De set van maatregelen voor de komende convenantperiode ziet er als volgt uit: 1. Kiezen op Maat: gezamenlijke inzet van vmbo en mbo om de studiekeuze van leerlingen te verbeteren en om een zwakke studiekeuze als risicofactor te signaleren bij de intake en begeleiding in het mbo. 2. Flex College: plusvoorziening voor overbelaste jongeren uit het VO en MBO (niveau 1), gezamenlijk VO/MBO. 3. De Overstap: monitoring en begeleiding van de overstap van leerlingen naar het mbo, zowel voor vmbo als (nieuw) voor havo en mbo., gezamenlijk VO/MBO. 4. Intake: intake en plaatsing van instromers op het mbo, inclusief overdracht van informatie van het vmbo (aanleverende school), verlengde intake, intake voor prioritaire doelgroepen en toewijzing van extra begeleiding (trajectbegeleiding). ROC Nijmegen. 5. Coachproject: mentoring van studenten met relatief lichte problematiek, met name rondom studiekeuze en leerproblemen (motivatie, houding). ROC Nijmegen. 6. Verzuim 18+: aanpak van verzuim van 18-plussers, in samenwerking met Jongerenloket (RMC). ROC Nijmegen. 7. Restart: aanvullend programma/begeleiding nabij de eigen opleiding voor studenten die met zwaardere leerproblemen (en persoonlijke problemen) kampen. ROC Nijmegen. 8. Uitval BBL: gerichte benadering van opleidingen/teams met hoge VSV-percentages, met name in de BBL (ook in de BOL). ROC Nijmegen. In onderstaand schema zijn de acht maatregelen geplaatst. Het schema heeft dezelfde opbouw als het voorgaande met de doelgroepen.
46
1. KIEZEN OP MAAT
INTAKE
Studiekeuze
Overgang MBO
OVERSTAP
VO
MBO
16-17 jaar
18+ jaar
5. COACHPROJECT
6. VERZUIM 18+
INTAKE
OVERSTAP
Begeleiding
7. RESTART
Arbeidsmarkt BPV
4. INTAKE
2. FLEX COLLEGE 3. OVERSTAP
Overbelasten
MBO
8. UITVAL BBL
Relatie tussen doelgroepen en maatregelen We beschrijven kort hoe de eerder genoemde doelgroepen in de maatregelen aan bod komen. - Uitstromers (laag niveau) Voor de uitstromers (pro/vso) worden in het kader van de VSV-aanpak geen specifieke maatregelen genomen. De thematiek staat op de agenda voor Passend Onderwijs en komt ook terug in de herinrichting van mbo-niveau 1 binnen het ROC. - Overbelasten zonder vmbo-diploma Voor deze groep is het Flex College verantwoordelijk. - Vertraagden: ongediplomeerde uitstroom vmbo met leerproblemen Binnen de reguliere inzet van vmbo en mbo wordt gekeken naar mogelijkheden om de ongediplomeerde uitstroom te beperken en om via de entreeopleiding een instap in het mbo te
47
-
-
-
-
-
kunnen bieden. Specifiek in het kader van de VSV-aanpak wordt voor deze (prioritaire) groep de intake aangescherpt en een passend plaatsings- en begeleidingsbeleid opgezet. Overbelasten in het mbo 2-4 In de tweedelijns zorg van het ROC wordt, naast reeds bestaande voorzieningen als het schoolmaatschappelijk werk, met name Restart uitgerold. Opstappers in mbo 2-4 met studiekeuzeproblematiek Via het gezamenlijke Kiezen op Maat gaan vmbo en mbo studiekeuzeproblemen proberen te voorkomen en vroegtijdig te signaleren (intake). Het coachproject is een vorm om problemen te tijdens de mbo-opleiding optreden te helpen oplossen. Afhakers in mbo 2-4 met leerproblematiek Naast algemene inspanningen om de begeleiding te versterken wordt in het kader van de VSV-aanpak specifiek gewerkt verzuimbestrijding bij 18-plussers. Ook Restart heeft hier een belangrijke rol. Ongediplomeerde uitstroom havo De VSV-problematiek in de havo-bovenbouw wordt opgepakt in De Overstap voor wat betreft de doorstroom naar mbo en VAVO. Vanuit het Samenwerkingsverband VO-ROC wordt de ongediplomeerde uitstroom van havo gemonitord. Specifieke groep in mbo: BBL-deelnemers (BBL2-3) Uitval in de BBL is als specifieke maatregel benoemd. Specifieke groep in mbo: 18-plussers In vier van de maatregelen komt de doelgroep 18-plussers expliciet aan de orde.
Aanbevelingen voor uitwerking van de maatregelen Op grond van de analyses is aangegeven welke maatregelen het beste aansluiten op de gesignaleerde problemen en risicogroepen. In de navolgende opsomming formuleren we welke doelen de maatregelen zouden moeten bereiken om daadwerkelijk een bijdrage aan het oplossen en voorkomen van de problemen te kunnen leveren. In de regionale probleemanalyse worden de doelen geformuleerd als een set van aanbevelingen voor de nadere uitwerking van de maatregelen door de convenantpartijen. 1. Kiezen op Maat In het project Loopbaanleren zijn concrete doelen geformuleerd voor Kiezen op Maat, die een duidelijke bijdrage moeten leveren aan de betere studiekeuze van vmbo-leerlingen. We nemen de doelen uit het project hier over: - Vergroting deelname vmbo-leerlingen aan KoM-activiteiten. Streven naar deelname van 80-90 procent bij de scholen in het kerngebied van het ROC, inclusief vmbo-t scholen. Tevens verbetering deelname (aanwezigheid, motivatie). - Vergroting en verbetering aanbod van KoM-activiteiten in het mbo (ROC en AOC), deelname van alle opleidingsteams aan twee typen activiteiten. - Structurele overdracht van informatie vmbo-mbo over studiekeuze (gericht op tijdige signalering zwakke studiekeuzes bij intake mbo). - Loopbaanbegeleiding voor studenten met zwakke studiekeuze. 2. Flex College: plusvoorziening voor overbelaste jongeren uit het VO en MBO (niveau 1), gezamenlijk VO/MBO.
48
Uit de evaluatie van het Flex College komen enkele aandachts- en verbeterpunten naar voren, die we hier overnemen: - Versterking van interne processen rondom dossiervorming en informatievoorziening. - Verbetering uitstroomrendement bepaalde programma's (onder meer AKA, Eigenwijs). Vanuit het Flex College (en Samenwerkingsverband VO-ROC) is extra inzet nodig om de signalering en verwijzing van jongeren met multiproblematiek in havo en vwo te verbeteren, om zo een bijdrage te leveren aan enerzijds de passende opvang van deze groep en anderzijds de preventieve zorg in havo/vwo te versterken. Mede vanuit het Flex College moet worden gewerkt aan een dekkend, opleidingsnabij aanbod voor overbelasten in het mbo niveau 2-4. Dit plusaanbod is nu deels voorzien in Restart en zou moeten worden verbreed. 3. De Overstap De Overstap is de afgelopen jaren ontwikkeld en ingezet, maar zou moeten worden verbreed en verdiept: - Verbreding met andere doelgroepen, namelijk de ongediplomeerde havo- en vwouitstroom (naar havo, vmbo, mbo, vavo) en de mbo-mbo-uitstromers. - Onderzocht moet worden hoe de Overstap voor de doelgroep van 18-plussers ingezet kan worden wanneer die de school ongediplomeerd verlaten met als doel zich elders in te schrijven. - Samenwerking en verbinding met het vergelijkbare programma in de regio Arnhem biedt extra mogelijkheden voor leerlingen uit het tussengebied tussen Arnhem en Nijmegen, die voor scholen uit beide subregio's kunnen kiezen. 4. Intake ROC Nijmegen heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in een verbeterde intake. Daarvoor zijn instrumenten ontwikkeld (bijv. Begeleiding op maat), intakers getraind en ingezet en is het informatiesysteem verbeterd (Trajectplanner). Na de invoering van de intakemethodiek en de koppeling daaraan van extra begeleidingscapaciteit (Trajectbegeleiding) is het noodzakelijk om een verdiepings- en kwaliteitsslag te maken. - De intake moet meer worden gericht op het signaleren en systematisch in kaart brengen van 'risicodeelnemers' voor het ROC. Daarvoor is het nodig dat tijdens de intake gerichter aandacht wordt besteed aan specifieke doelgroepen (prioritaire groepen, met risicokenmerken zoals ongediplomeerde instroom of jongeren met een beperking) en aan specifieke risicoprofielen (zwakke studiekeuze, gebroken schoolloopbaan). De risicoprofielen en prioritering moeten aansluiten op de grootste VSV-risico's (zie bijlage met doelgroepen). - De intake moet meer, beter en slimmer gebruik (kunnen) maken van informatie die bij de aanleverende school aanwezig is. Daartoe moet overdracht verbeterd worden en het gebruik van de informatie bij de intake. - Overwogen zou moeten worden om (delen van) de intake te centraliseren. Zo zou een centrale (verlengde) intake voor prioritaire groepen kunnen worden gehouden. De informatievoorziening kan worden gecentraliseerd. En de methodiek en werkwijze zou nog meer kunnen worden gestandaardiseerd. 5. Coachproject Het Coachproject is een vorm van ondersteuning die het gat opvult tussen de normale studieloopbaanbegeleiding en de zwaardere vormen van ondersteuning in de tweedelijn. De
49
aanpak is geschikt voor studenten die niet met een zware problematiek te maken hebben. Juist voor studenten die twijfelen over hun studiekeuze en dreigen uit te vallen, blijkt de coaching een goed instrument. Het ROC wil de coaching daarom breder gaan inzetten. Uit de evaluaties van het Coachproject komen enkele aandachtspunten naar voren: - De samenwerking van de (vrijwillige) coaches met de professionals in de school kan op onderdelen beter. - Een kwart van de door een coach begeleide studenten valt uit en wordt VSV-er. De uitval vindt vooral plaats in de zomerperiode wanneer ook de coaching tijdelijk stopt. Dat kwetsbare punt moet worden aangepast. - Gezien de relatief lichtere problematiek van de doelgroep van het Coachproject zou het uitvalpercentage lager moeten kunnen liggen (nu 18% gedurende het schooljaar en 24% na de zomer). - Het Coachproject bereikt nu relatief weinig studenten op niveau 4, terwijl daar wel een fors deel van de relatief lichtere problematiek zit. 6. Verzuim 18+ Verzuim van 18-plussers is een specifiek aandachtspunt, omdat voor hen de follow-up door leerplicht niet mogelijk is. Uit het onderzoek komt naar voren dat verzuim voor een fors deel ernstige problemen en uitvalrisico's signaleert, maar voor een ander deel ook niet direct tot uitval leidt. Gezien de achtergronden van het verzuim en de kans op voortijdig schoolverlaten is de verzuimaanpak een belangrijk instrument in begeleidingsstructuur als geheel. Aandachtspunten zijn: - Systematische registratie en melding van verzuim van 18-plussers. - Verbinding van tweedelijns begeleiding met verzuimaanpak, zodat direct een onderscheid gemaakt kan worden tussen de achtergronden van het verzuim (lichte/zware problematiek) en een passende respons kan worden geboden. - Afspraken met Jongerenloket (RMC-functie) over de opvolging van verzuimmeldingen (kwalitatief onderscheid maken, zodat opvolging door RMC functioneel aansluit op wat ROC zelf doet). - Ontwikkeling van preventief verzuimbeleid door vroegsignalering en interventie. 7. Restart Restart is als pilot uitgevoerd bij een aantal opleidingen binnen het ROC en heeft een aantal duidelijk voordelen, met name het bereik onder de beoogde doelgroepen (deels multiproblematiek, deels studieproblematiek). Een ander voordeel is dat Restart nabij de opleiding kan worden uitgevoerd, zodat het team betrokken blijft en de student in de eigen omgeving onderwijs kan volgen. Gezien de doelgroepen in Restart relatief succesvol in het binnen de opleiding houden van studenten, maar uit de evaluatie blijkt dat er meer nodig is om de student ook op langere termijn voor uitval te behoeden. Aandachtspunten zijn daarom: - Breed uitrollen van Restart binnen het ROC, zodat in eerste instantie de meest kwetsbare opleidingen (met veel VSV) gedekt zijn en in tweede instantie Restart overal ingezet kan worden waar het nodig is. - Verbeteren van de verbinding tussen Restart en andere ondersteuningsvormen, zodat studenten 'overgedragen' kunnen worden wanneer dit mogelijk of noodzakelijk is (op/afschalen). - Ontwikkeling van een vorm van opvolging van Restart, zodat jongeren na een intensieve ondersteuningsperiode later niet alsnog uitvallen.
50
8. Uitval BBL De meeste genoemde maatregelen raken ook de studenten in de BBL. Dat geldt voor intake, verzuim, Restart en coaching. Voor de BBL gelden echter een aantal specifieke risico's die te maken hebben met het feit dat de studenten ook een baan hebben. Het blijkt dat vooral op niveau 2 de BBL veel uitval kent. Daarvoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen, die elk een eigen aanpak vergen: - Groenpluk (het 'wegplukken' van ongediplomeerde studenten uit de opleiding door bedrijven) moet worden tegengegaan door afspraken met bedrijven en branche/koepelorganisaties. - Door de economische situatie vinden veel studenten geen baan of raken zij hun baan kwijt. Partijen in de regio moeten afspraken maken hoe zij deze problematiek willen voorkomen en oplossen. Per branche kunnen daarvoor (verschillende) actieprogramma's worden opgesteld. - Jongeren starten in een BBL-opleiding bij een bedrijf en beschikken dan nog niet over voldoende werknemersvaardigheden, of zij hebben vanuit een verkeerde verwachting gekozen. De intake voor jonge BBL-ers moet worden vervroegd (voor de zomer), zodat tijdig kan worden gesignaleerd en ingegrepen. - De begeleiding vanuit de school is vaak onvoldoende om problemen tijdig te signaleren en te voorkomen. Het aantal en de frequentie van de stagebedrijfsbezoeken zouden hoger moeten worden. In Nederland en Duitsland zijn succesvolle experimenten gedaan met begeleiding vanuit school via internet en sociale media (mail, blogs, facebook). De kwaliteit van deze vormen blijkt hoog, met name in de vroege signalering van problemen.
51
Bijlage 1 – Uitvalredenen ROC Nijmegen in detail Overzicht B.1 – Uitvalredenen ROC Nijmegen 2010-2011 Uitvalreden
Aantal
%
307 103 76 42 30 16 14 12 11 2 1
(13%) 4,3 3,2 1,7 1,2 0,7 0,6 0,5 0,5 0,1 0,0
1.015 667 177 69 53 23 19 4 3
(42%) 27,7 7,3 2,9 2,2 1,0 0,8 0,2 0,1
Instellingsgebonden Inhoud Niveau te hoog Niveau te laag Kwaliteit van het onderwijs Organisatie en communicatie Sfeer / onderlinge omgang Begeleiding Locatie / faciliteiten Gehanteerde werkvormen MBO buiten ROC -geen aanbod Studie buiten het ROC - HBO
317 191 86 11 11 5 5 3 2 1 1 1
(13%) 7,9 3,6 0,5 0,5 0,2 0,2 0,1 0,1 0,0 0,0 0,0
Studie- en beroepskeuzegebonden Verkeerd beeld Verkeerde/te weinig informatie Problemen intake
153 146 6 1
(6%) 6,1 0,2 0,0
Arbeidsmarkt- en (externe) gebonden Ontslag BBL Werk aantrekkelijker Geen arbeidscontract BBL Ander werk (BBL) Combinatie studie-werk Groenpluk Slechte bpv-plaats Accreditatie BPV BOL
342 142 72 51 39 26 5 4 3
(14%) 5,9 3,0 2,1 1,6 1,1 0,2 0,2 0,1
Persoonsgebonden (geen invloed instelling) Gezondheid Niet serieus begonnen Verhuizing / (R)emigratie Werk vanwege financiën Wangedrag / verwijderd Bereikbaarheid Zwangerschap Detentie / justitie Opdrachtgever Geen verblijfsvergunning Persoonsgebonden (mogelijke maatregelen opvang door instelling) Te weinig resultaat Te weinig aanwezig Problemen in privésfeer Verplichtingen niet nagekomen Andere bezigheden Onvoldoende resultaat bpv Beheersing Nederlands Kinderopvang
Zonder diploma, maar wel succesvol / afgesproken resultaat behaald Onbekend Geen uitval Definitieve uitstroomkeuze Extraneus Verandering leerweg Andere route (Edu) Totaal
93
(4%)
184 85 75 18 6
(8%) 3,5 3,1 0,7 0,2
n = 2.411
100%
Bron – MIS ROC Nijmegen
53
Bijlage 2 – Werkdocument Werkgroep Samenhang
Naar een samenhangende aanpak zorgleerlingen en preventie VSV 19 februari 2012
Analyse en visieontwikkeling Werkgroep Samenhang In de werkgroep Samenhang zijn de gemeente Nijmegen, ROC Nijmegen, AOC Helicon Nijmegen, het Samenwerkingsverband VO-ROC, het REA College en KBA Nijmegen vertegenwoordigd. De werkgroep heeft tot doel om een samenhangend overzicht te maken van de (gewenste) aanpak in het onderwijs voor zorgleerlingen (12-23 jaar), gericht op preventie van voortijdig schoolverlaten. De werkgroep is geïnitieerd door de Taskforce VSV. In deze notitie wordt de opbrengst van de werkgroep weergegeven: een overzicht van de problematiek (zorg en uitval) en een eerste aanzet voor het passende antwoord daarop van de gezamenlijke partijen. De werkgroep werkt het overzicht en de antwoorden verder uit tot een advies of discussienota, die aangeboden wordt aan de verantwoordelijke besturen. Het doel van de werkgroep is om een samenhangende aanpak van de VSV-problematiek te schetsen en om daarin de relevante partijen op één gezamenlijke lijn te brengen. Onderzoek KBA voert onderzoek uit bij het ROC, Jongerenloket, Flex College en het REA College naar de aard en omvang van de 'zorg- en uitvalproblematiek'. Dit voorjaar wordt een dergelijk onderzoek ook in het voortgezet onderwijs uitgevoerd. Daarmee komen gegevens beschikbaar over specifieke problemen en doelgroepen in het onderwijs (en over effecten van de aanpak). In de loop van februari komen de gegevens over ROC Nijmegen en het Jongerenloket beschikbaar. Gegevens over het Flex College en REA College zijn al beschikbaar. Met de uitkomsten van het onderzoek maakt wordt de schets van de gewenste aanpak verder aangevuld en onderbouwd met feitelijke gegevens. De doelgroepenbenadering De werkwijze die werkgroep hanteert gaat uit van de vraag: wat doen we voor welke doelgroep? Grofweg komt het er op neer dat wordt gekeken wat de relevante doelgroepen zijn, op basis van hun probleemprofiel, en vervolgens wat er voor die groepen gedaan moet worden om hen succesvol door het onderwijs (naar werk of vervolgonderwijs) te helpen. In het onderwijsbeleid vormt de startkwalificatie een belangrijk ijkpunt. Jongeren die geen startkwalificatie behalen, zijn voortijdig schoolverlater. De startkwalificatie vormt een drempel, die een tweedeling markeert in de zorg- en uitvalproblematiek: Er is de problematiek van jongeren die – om uiteenlopende redenen - niet kunnen instromen op mbo niveau 2 of hoger. Deze groep bevindt zich nog onder het startkwalificatieniveau en is te vinden in (delen van) het vmbo, praktijkonderwijs, vso en mbo niveau 1. Daarnaast is er de problematiek van jongeren die wel instromen op mbo-niveau 2-4, maar die daar vervolgens in problemen raken. 54
Ontwikkelingen Voor een doelgroepenbenadering is het van belang het benoemen van doelgroepen in een (school)loopbaanperspectief te plaatsen. Het volstaat niet om te bepalen waar een doelgroep gevonden kan worden, het is ook nodig om te kijken waar de doelgroep vandaan komt en waar hij heen gaat. Zo ontstaat beter zicht op leerlingenstromen en de samenhang tussen de problematiek van bijvoorbeeld vmbo en mbo of vso en vo. Het benoemen van doelgroepen en voor hen passende aanpakken speelt zich af tegen ingrijpende veranderingen, die zich op dit moment voltrekken of aandienen. De belangrijkste zijn de invoering van Passend Onderwijs, het Actieplan MBO Focus op vakmanschap en de Wet Werken naar Vermogen. Daarnaast speelt op dit moment ook de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten en zijn er forse bezuinigingen aangekondigd. In de doelgroepenanalyse wordt gekeken wat de (kwantitatieve en kwalitatieve) gevolgen zijn van deze ontwikkelingen.
Doelgroep niet-toelaatbaar op mbo-niveau 2-4 In het actieplan Focus op vakmanschap is voorzien dat de drempelloze instroom op mbo-niveau 2 en hoger verdwijnt. Jongeren die niet direct toelaatbaar zijn op niveau 2 of hoger zijn in de nieuwe aanpak aangewezen op de entreeopleiding. Deze entreeopleiding is bedoeld om de studenten voor te bereiden op instroom in mbo-niveau 2. Er zijn drie typen leerlingen, afkomstig uit het voortgezet (speciaal) onderwijs, die niet kunnen instromen op mbo-niveau 2: 1. Jongeren, die in principe in staat zijn om een startkwalificatie te behalen, die met (alleen) studiegerelateerde problemen kampen. Dit is in omvang de grootste groep. 2. Jongeren, die in principe in staat zijn om een startkwalificatie te behalen, maar te maken hebben met gedrags- of persoonlijke problematiek. Deze groep wordt de overbelasten genoemd. 3. Jongeren, die zeer waarschijnlijk niet in staat zijn om een startkwalificatie te behalen, vanwege beperkte capaciteiten. Voor deze groep is een startkwalificatie niet het doel. In de bijlage is een uitvoerige beschrijving van de drie typen opgenomen. Het rendement van de entreeopleiding wordt afgemeten aan de gerealiseerde doorstroom naar mbo-niveau 2. In principe is de entreeopleiding niet bedoeld voor studenten die niet in staat zijn de entree op mbo-niveau 2 te behalen. Jongeren die niet over de vereisten cognitieve capaciteiten beschikken en jongeren die met zware problemen kampen, zijn daarom aangewezen op een alternatief. Voor de eerste groep gaat het om toeleiding naar werk. Jongeren met een laag cognitief vermogen worden in de regio Nijmegen al vroegtijdig gediagnosticeerd (uiterlijk bij de overgang PO-VO). Het merendeel van deze groep is afkomstig uit het praktijkonderwijs (PRO). Daarnaast zijn er kleinere aantallen in het voortgezet speciaal onderwijs en vmbo-lwoo. Toeleiding naar werk kan op verschillende manieren vorm worden gegeven: rechtstreeks vanuit het PRO, vanuit een werkschool, via een mbo-niveau 1 opleiding. De laatste jaren is er veel doorstroom ontstaan vanuit het PRO naar mbo-niveau 1, omdat ouders en leerlingen kiezen voor een landelijk erkend mbo-diploma. De tweede groep, de overbelasten, hebben wel de potentie om tenminste een startkwalificatie te behalen, maar zijn daar door stapeling van problemen niet toe in staat. In de huidige situatie worden deze leerlingen opgevangen in het Flex College, waar zij ofwel een diploma halen dat het recht op doorstroom geeft, ofwel al eerder terugkeren naar het regulier onderwijs. Ook voor
55
deze leerlingen geldt, dat zij meestal al vroegtijdig in het voortgezet onderwijs worden gesignaleerd en verwezen. Instroom in de entreeopleiding ligt niet voor de hand gezien de omvang van de problemen. De entreeopleiding bedient vooral de groep ongediplomeerde uitstroom uit het vmbo, die te maken heeft met studiegerelateerde problemen. Het gaat dan onder meer om studieachterstanden (met name taal en rekenen), leervaardigheden en leerhouding. In schema ziet de kaart voor de groepen niet direct toelaatbaar op mbo-niveau 2 of hoger er als volgt uit:
VO
MBO
Arbeidstoeleiding
Uitstroom PRO / lager niveau Ongediplomeerd VO / studieproblemen
Entreeopleiding
Ongediplomeerd VO / overbelast
Flex College
In het schema is een grenslijn getrokken tussen voortgezet onderwijs en mbo. Die lijn geeft aan waar de primaire verantwoordelijkheid ligt: voor de entreeopleiding bij het mbo, voor de beide andere stromen bij het voortgezet onderwijs, inclusief voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs. Om de entreeopleiding optimaal te laten functioneren is het mbo afhankelijk van het voorafgaande onderwijs: door de ongediplomeerde uitstroom zo laag mogelijk te houden en door de twee 'kansarme' groepen af te buigen naar een alternatieve route. Het voortgezet onderwijs heeft daarbij steun van het mbo nodig: bij de arbeidstoeleiding en in het Flex College. Het gaat daarbij om deskundigheid en om de mogelijkheid om te diplomeren op mbo-niveau 1 (huidige AKA).
56
Doelgroep deelnemers mbo-niveau 2-4 Het grootste volume van voortijdig schoolverlaters ontstaat op mbo-niveau 2-4. Ook hier gaat het om ruwweg drie typen, die zijn te onderscheiden naar de aard van hun problemen: 1. Jongeren die te maken hebben met problemen op persoonlijk en sociaal vlak. Ook hier spreken we wel van 'overbelasten', maar de mate waarin de problemen de studie verstoren varieert. 2. Jongeren die te maken hebben met keuzeproblemen. Zij slagen er niet in een voor hen passende opleiding te kiezen in het mbo en lopen een grote kans voortijdig af te haken. 3. Jongeren die te maken hebben met allerlei (andere) studiegerelateerde problemen. Veelal gaat het om achterstanden in taal en rekenen, verkeerde niveaukeuze en problemen in de studiehouding of studievaardigheden. Primair gaat het bij deze studenten om een verantwoordelijkheid van het mbo zelf. Dat geldt met name voor de groep met studiegerelateerde problemen. Voor oplossingen is het mbo echter ook afhankelijk van andere partijen. De studie- en beroepskeuzeproblematiek is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van het voortgezet onderwijs en het mbo. De oplossing ligt in betere vormen van loopbaanleren, betere overdracht van vmbo naar mbo, aandacht voor de keuze in het vmbo-t en aandacht voor de afstroom van het havo. Binnen het mbo zelf spelen onder meer de instroom in domeinen en de interne switchmogelijkheden een rol. Voor de studenten met persoonlijke problemen heeft het mbo een eigen zorgstructuur, waarin studenten extra begeleiding en ondersteuning geboden kan worden. Voor de complexere problemen, die grotendeels ook buiten de school liggen, heeft het mbo echter onvoldoende deskundigheid en capaciteit in huis. De oplossing moet komen uit samenwerking met de (jeugd)hulpverlening: door individueel een passend onderwijs- en zorgarrangement te bieden, kunnen deze studenten alsnog in staat worden gesteld een diploma te behalen.
Doelgroep niet-schoolgaand 18-27 jaar Behalve de jaarlijks nieuwe voortijdig schoolverlaters is er ook een aanzienlijke groep zogenaamde oude voortijdig schoolverlaters: jongeren zonder startkwalificatie, die al of niet een betaalde baan hebben. Onder de nieuwe Wet Werken naar Vermogen krijgt de gemeente de verantwoordelijkheid over deze groep, voor zover niet aan het werk in een betaalde baan. Op dit moment zijn de meeste van deze jongeren terug te vinden bij het Jongerenloket. Tot 23 jaar vallen zij onder de aandacht van het RMC (onderdeel Jongerenloket).
57
Overzicht doelgroepen
Niet toelaatbaar op mbo 2-4
Deelnemers mbo 2-4
Uitstromers (lager niveau)
Opstappers (keuzeproblemen
Overbelasten
Overbelasten
Vertraagden (studieproblemen)
Afhakers (studieproblemen)
Elk van de groepen wordt hierna besproken. Achtereenvolgens wordt daarbij gekeken naar de kenmerken van de groep (omschrijving), de vindplaatsen, de omvang, de gevolgen van de ontwikkelingen voor de groep en de richting van de gewenste aanpak. Uitstromers Omschrijving
Jongeren voor wie het startkwalificatieniveau , vanwege beperkte cognitieve vermogens, te hoog ligt (niet-kunners).
Vindplaatsen
Praktijkonderwijs, VSO, VMBO-LWOO (enkele leerlingen), MBO niveau 1. In het VO wordt deze groep al op jonge leeftijd (12 jr) gedetermineerd en naar een passende vorm van onderwijs verwezen. In het MBO betreft het veelal ongediplomeerde uitstroom uit het VMBO.
Omvang
Niet alle leerlingen op de genoemde vindplaatsen behoren tot deze groep. Voorlopige schatting van aantallen: PRO (500), VSO (700), MBO 1 (200) plus enkele leerlingen in VMBO-LWOO en MBO 2.
Ontwikkeling
De omvang van deze groep is relatief stabiel en zal ook onder invloed van de ontwikkelingen niet veranderen. Wel treedt er verandering op in de verwijzing naar VSO, mogelijk neemt het aantal in het VMBO toe en in het VSO af. Daarnaast zal de doorstroom van PRO en VSO naar MBO 2-4 veranderen door het verdwijnen van de drempelloze instroom. Een groter deel zal zich melden op MBO1 (entreeopleiding).
Aanpak
Voor deze groep is in de huidige en toekomstige opzet een (al of niet kwalificerend) traject naar de arbeidsmarkt de oplossing. Individuele gevallen kunnen proberen op te stromen naar MBO 2 via de entreeopleiding, maar het merendeel is aangewezen op arbeidsmarkt toeleiding. De huidige assistent-kwalificaties spelen daarin een rol. In de opzet van de entreeopleiding is voorzien in het afbuigen van deze groep via een bindend studieadvies na vier maanden. Beter is het om de route naar de arbeidsmarkt al eerder in te zetten (in het PRO/VSO of VMBO). Het concept van de Werkschool heeft die functie. Een mogelijk is ook om een AKA te laten uitvoeren bij/binnen het PRO. Hoewel het dus mogelijk is om deze groep na vier maanden in de entreeopleiding ‘af te buigen’, is het beter instroom in de entreeopleiding voor te zijn met een passend traject in het voorliggende onderwijs. De vroege determinatie in het VO maakt het mogelijk deze groep al snel in een passend traject te plaatsen.
Eigenaar
Primair: praktijkonderwijs en voor zover het hun leerlingen betreft ook het voortgezet speciaal onderwijs en het vmbo. Voor een deel is deze doelgroep in staat een diploma te behalen op mboniveau 1. Voor deze optie is samenwerking met het mbo nodig (AKA). Naast onderwijs: bedrijven, gemeente (WWNV) en sociale werkvoorziening.
58
Overbelasten Omschrijving
Overbelasten zijn jongeren die te maken hebben met meervoudige, complexe en zware problematiek. De groep is omschreven in het WRR-rapport Vertrouwen in de school. Het zijn jongeren die in principe het vermogen hebben om een startkwalificatie te behalen, maar daar door de problemen niet aan toe komen. Onderwijs is een hoofddoelstelling voor deze groep, maar daarnaast is er sprake van een zware zorg/hulpcomponent. Het zijn jongeren met gedragsproblematiek, stoornissen, persoonlijke problematiek, vaak gecombineerd met problemen op school.
Vindplaatsen
Flex College, VMBO-LWOO, VSO (cluster 3-4), thuiszitters, GGZ. In het VO functioneert de signalering en verwijzing via de ZAT’s en zorgcoördinatoren over het algemeen goed. Overbelasten worden verwezen naar het Flex College of naar passend aanbod in het VSO.
Omvang
Nog te bepalen.
Ontwikkeling
Net als de Uitstromers gaat het hier om een in omvang relatief stabiele groep. De zogenaamde plusvoorziening (nu nog apart geld, straks opgenomen in de convenantgelden) is met name bedoeld voor deze groep. Daarin lijkt vooralsnog niets te veranderen. Voor zover het gaat om jongeren die nu in het VSO geplaatst worden, zal door Passend Onderwijs een groter aantal van hen in het reguliere VO terecht komen.
Aanpak
Het aanbod wordt gekenmerkt door de combinatie van onderwijs met zorg. De problematiek vraagt om sterk aangepast onderwijs (setting, duur, tempo, benadering) en intensieve ondersteuning, mogelijk ook buiten de school. Hoewel het startkwalificatieniveau in principe bereikbaar is, staan de kortere termijn doelen voorop en ligt kwalificering op lager niveau (VMBO, MBO 1) voor de hand. Wanneer de problematiek vermindert (of beter handelbaar wordt) is terugplaatsing in een regulier onderwijstraject mogelijk. Vanwege bekostigingsredenen lijkt het raadzaam deze groep ook formeel binnen het VO te houden en voor de diplomering (AKA) samen te werken met het mbo .
Eigenaar
Primair: voortgezet (speciaal) onderwijs. Samenwerkingsverband VO-ROC (Flex College). Daarnaast: (jeugd)hulpverlening, maatschappelijk werk, gemeente, bedrijfsleven.
59
Vertraagden Omschrijving
Jongeren die in principe instaat zijn om een startkwalificatie te behalen, maar die te maken hebben met studiegerelateerde problemen. Veelal gaat het om achterstanden (taal, rekenen). Het kan ook gaan om gebrekkige studievaardigheden of studiehouding. Deze jongeren behalen geen diploma VO.
Vindplaatsen
VMBO, MBO 1, Flex College Rebound, Havo
Omvang
Nog te bepalen.
Ontwikkeling
Deze groep zal naar verwachting in omvang toenemen de komende jaren. Het optrekken van de examenniveaus in het VO zal tot meer ongediplomeerde uitstroom leiden. Het invoeren van drempelinstroom op MBO 2-4 leidt tot beperking van de instroommogelijkheden. De ongediplomeerde uitstroom uit de havo is sterk gestegen en zal mogelijk toenemen.
Aanpak
De entreeopleidingen zijn specifiek voor deze doelgroep bedoeld: met een extra jaar onderwijs en ondersteuning moet de groep in staat zijn te voldoen aan de toelatingseisen voor MBO 2 (entreetoets). Voor het succes van de entreeopleiding is het van belang om de andere doelgroepen een ander traject aan te bieden, zodat de entreeopleiding zich specifiek op studieproblemen kan richten. Binnen het VO moet gekeken worden naar oplossingen om het diplomarendement hoog te houden (verlengde schoolduur). Op dit moment speelt de VAVO al een belangrijke rol: veel ongediplomeerden uit het VO stromen door naar het VAVO. Die stroom zal groeien; reden om vanuit VO en MBO gezamenlijk te kijken naar tweede kans trajecten. Een specifiek aandachtspunt, ook in de nieuwe convenantafspraken, is de doorstroom/uitval vmbo-t/havo/mbo. Voor deze groep is ook de rol van het VAVO van belang, omdat het VAVO als alternatief voor de entreeopleiding kan gelden (voor vmbo-t).
Eigenaar
Primair: mbo. Taak van het VO is om de ongediplomeerde uitstroom en daarmee de instroom in de entreeopleiding te minimaliseren.
60
Opstappers Omschrijving
Jongeren in het MBO op niveau 2-4, die uitvallen vanwege studie- en beroepskeuzeproblemen. Zij kunnen niet de opleiding vinden die zij wensen, kiezen verkeerd, kunnen niet tussentijds van opleiding veranderen of weten helemaal niet welke richting ze op willen. Hoewel zij niet te maken hebben met specifieke studieproblemen zijn hun studieresultaten slecht. Voor deze groep trekt het alternatief van betaald werk. Deels vastgelopen in het onderwijs, deels aangetrokken door de arbeidsmarkt stappen zij op en verlaten het onderwijs.
Vindplaatsen
MBO 2-4, instroom vanuit VMBO-T, Havo, HBO
Omvang
Nog te bepalen.
Ontwikkeling
De keuze problematiek vormt op dit moment de belangrijkste oorzaak van voortijdig schoolverlaten. Hoewel er gerichte projecten en programma’s zijn om jongeren beter voor te bereiden op de studie- en beroepskeuze lijkt het probleem niet af te nemen. Belangrijke aandachtspunten zijn de doorstroom VMBO-T/MBO en havo/MBO.
Aanpak
De aanpak vraagt gezamenlijke inspanning van partijen, omdat het probleem een langdurig kenmerk is van de jongeren en hun schoolloopbaan. Speciale aandacht is nodig voor de VMBO-T en AVO-leerlingen en hun route richting beroepsonderwijs (MBO, HBO). De rol en positie van het VMBO-T is in dit verband onvoldoende duidelijk (voor leerlingen en ouders). Het bedrijfsleven moet een grotere rol krijgen/nemen in het helpen van jonge mensen in hun keuzeproces. Ook voor jongeren die kiezen voor werk moeten er opleidingsmogelijkheden komen. De invoering van domeinen in het MBO kan de problematiek mogelijk verminderen. Aandacht in de overdracht VMBO-MBO voor studiekeuzeproblemen als risicofactor.
Eigenaar
Primair: mbo. In het VO extra aandacht voor de leerlingen in vmbo-t.
Zwaar belasten / overbelasten Omschrijving
Deze groep is de tegenhanger van de Overbelasten met in wezen dezelfde kenmerken, maar een hoger onderwijsniveau. Ook hier gaat het om complexe, meervoudige en zware problematiek. Niet alle jongeren uit deze groep vallen uit, maar zij lopen wel grote risico’s.
Vindplaatsen
MBO 2-4, daarbinnen concentraties bij specifieke opleidingen (ICT, Helpende, Administratie); leeftijd 18 jaar en ouder.
Omvang
Nog te bepalen.
Ontwikkeling
Relatief stabiel in omvang, maar op dit moment nog erg slecht in beeld. Door de verkorting van de opleidingsduur (MBO 4) en het verminderen van de BPV in het eerste jaar kan de problematiek zich verergeren.
Aanpak
Vaak zijn de problemen van de jongeren langdurig. Dat betekent dat bij de intake in het MBO er al gesignaleerd kan worden. De overdracht vanuit het aanleverende onderwijs moet op orde zijn. Er is noodzaak voor een omvattende regionale aanpak. Eerdere pogingen daartoe waren niet succesvol. Dat moet nu wel. Op plekken in het MBO waar concentraties optreden kan een aangepast programma met intensievere zorg ontwikkeld worden. Voor het overige gaat het altijd om individuen die met problemen kampen. Voor hen zijn arrangementen van opleiding en zorg nodig. Het MBO kan de specifieke zorg maar tot op zekere hoogte bieden. Met de gemeente (jeugdzorg, GGZ) zijn afspraken nodig om de arrangementen concreet in te vullen. Door meer differentiatie in het onderwijs (didactiek, pedagogiek, organisatie) kan een deel van de problemen opgevangen worden. De signalering is nu onvoldoende. Het vermogen om te signaleren bij de professionals moet worden vergroot. De doelgroep kan proactief worden opgezocht en benaderd, om geruisloze uitval of zorgontwijking te voorkomen.
Eigenaar
Primair: mbo. Voor individuele onderwijs/zorgarrangementen: hulpaanbieders en gemeente. Voor overgang naar werk: gemeente (WWNV).
61
Afhakers Omschrijving
Jongeren met studiegerelateerde problemen: achterstanden (taal, rekenen, specifieke vakken), studievaardigheden, studiehouding/motivatie, te hoog gekozen opleidingsniveau. Tot deze groep rekenen we ook de BBL-studenten die vanwege BPV-gerelateerde problemen in moeilijkheden komen.
Vindplaatsen
MBO 2-4; doorstroom vanuit VMBO-Kader naar MBO 3: leerlingen die tussen Basis- en Kaderniveau inzaten en moeite hebben met het niveau in het MBO. VMBO, havo (minder vaak uitval, vaker studievertraging)
Omvang
Nog te bepalen.
Ontwikkeling
Deze groep dreigt groter te worden door veel van de aangekondigde maatregelen in het MBOActieplan en de meer algemene niveauverhoging in het MBO (invoering referentieniveaus, centraal examen). Ook de studieduurverkorting in het MBO 4 kan tot groei van deze groep leiden. Door de effecten van Passend Onderwijs en de opvoering van de exameneisen in het VO bestaat het risico dat de instroom in het MBO vaker met studiegerelateerde problemen te maken heeft. Het uitvalrisico (studievertraging, afstroom, ongediplomeerde uitstroom) in het VO neemt toe door hogere exameneisen.
Aanpak
Primair is de aanpak van studiegerelateerde problemen in het VO en MBO een zaak van de scholen zelf. Ook hier geldt dat de samenwerking tussen VO (met name VMBO) en MBO kan helpen om problemen vroeger te signaleren en aan te pakken. Daarmee wordt de druk op de MBO-opleidingen verlaagd.
Eigenaar
Primair: mbo.
62
VSV-monitor Nijmegen: Begeleidingsstructuur ROC Nijmegen
T. Eimers R. Kennis E. Keppels
29 juni 2012
Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt
2012 Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt, Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt te Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
Inhoud
1 Het onderzoek 1.1 Onderzoek ROC Nijmegen 1.2 Onderzoekspopulaties 1.3 Dossieronderzoek
1 1 2 5
2 De begeleidingsstructuur 2.1 De begeleidingsstructuur op ROC Nijmegen 2.2 De zorgdeelnemers en verzuimers 2.3 Aanbod en effectiviteit van de tweedelijns begeleiding 2.3.1 Trajectbegeleiding 2.3.2 Restart 2.3.3 ROC4Competence 2.3.4 Schoolmaatschappelijk werk 2.3.5 Driestroom, Sancta Maria en New Arts 2.3.6 LGF 2.3.7 Bemoeizorg 2.3.8 Schuldhulpverlening 2.3.9 Coachproject 2.3.10 Verzuim 2.4 Overzicht bereik en rendement
7 7 9 10 10 10 12 15 17 19 20 22 23 24 26
3 Uitval en VSV 3.1 Omvang van de uitval 3.2 Bereik van de begeleidingsstructuur onder uitvallers 3.3 Uitval is nog geen voortijdig schoolverlaten 3.4 Uitvalredenen en probleemprofiel
29 29 30 31 32
4 Conclusies
35
Bijlage 1 – Deelnemers schooljaren 2008-2009 t/m 2011-2012 Bijlage 2 – Methodiek van de probleemprofielen Bijlage 3 – categorisering uitvalredenen
37 39 43
1
Het onderzoek
De VSV-monitor Nijmegen is een initiatief van de gemeente Nijmegen en ROC Nijmegen. De monitor heeft tot doel om beleid en maatregelen ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten te monitoren en te evalueren. In de VSV-monitor is een instrument ontwikkeld waarmee grote groepen jongeren in hun schoolloopbaan gevolgd kunnen worden. Daarmee wordt duidelijk wat het resultaat is van de maatregelen waarmee zij te maken hebben. Vanuit het perspectief van gemeenten en scholen komt er zicht op het rendement van beleid en inzet van middelen. De VSV-monitor Nijmegen is gestart met een nulmeting naar de effectiviteit van de tweedelijns begeleiding van ROC Nijmegen, in combinatie met onderzoek naar de uitvallers van het ROC Nijmegen. Dit rapport doet van dat onderzoek verslag. In het kader van de VSV-monitor is ook een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd bij het Regionaal Jongerenloket. Daarover wordt in een afzonderlijke rapportage verslag gedaan. De VSVmonitor wordt in 2012-2013 ook ingezet in het voortgezet onderwijs.
1.1 Onderzoek ROC Nijmegen ROC Nijmegen heeft een interne tweedelijns begeleidingsstructuur waarin jaarlijks meer dan 1.250 deelnemers worden begeleid. Het doel is om deelnemers die in de problemen (dreigen te) raken beter te kunnen ondersteunen en daarmee uitval te voorkomen. Ook de verzuimaanpak zet in op het voorkomen van schooluitval. Om beter te kunnen beoordelen welke inzet nodig en effectief is, wil men meer kennis hebben over de problematiek van de deelnemers. Het onderzoek moet meer inzicht geven in de aard en omvang van de problematiek. Ook inzicht in het rendement van de begeleiding (in termen van VSV, behalen startkwalificatie) is gewenst. Omdat het onderzoek betrekking heeft op de situatie in de afgelopen jaren, fungeren de uitkomsten als een nulmeting om toekomstige ontwikkelingen tegen af te zetten. De kern van het onderzoek bestaat uit evaluatieonderzoek naar de omvang en effectiviteit van de tweedelijns begeleidingsstructuur van ROC Nijmegen, inclusief de verzuimaanpak. Het doel is om inzicht te krijgen in: - De omvang van de tweedelijns begeleidingsstructuur in aantallen deelnemers; - Het aanbod van programma’s in de tweedelijns begeleidingsstructuur; - De kenmerken (persoons- en opleidingskenmerken) van de deelnemers in de verschillende programma’s; - De problematiek van de deelnemers in de verschillende programma’s; - Het rendement van de programma’s in termen van uitval en VSV. Naast een evaluatie van de tweedelijns begeleidingsstructuur wordt in het onderzoek ook aandacht besteed aan de groep uitvallers van ROC Nijmegen.
1
1.2 Onderzoekspopulaties Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden is het onderzoek uitgevoerd bij drie populaties, namelijk zorgdeelnemers, verzuimers en uitvallers. We definiëren de groepen als volgt: Onderzoek bij zorgdeelnemers in de tweedelijns begeleiding van ROC Nijmegen Jongeren kunnen tijdens hun opleiding met zeer uiteenlopende problemen te maken krijgen. Soms zijn die problemen zo groot dat zij uitvallen of dreigen uit te vallen. Om adequaat te kunnen reageren op die risico’s is kennis nodig van de aard van de problemen waarmee de jongeren te maken hebben. Elke problematiek vraagt immers om eigen oplossingen. Door middel van dossieronderzoek is vastgesteld wat de probleemprofielen zijn van de deelnemers uit de tweedelijns begeleidingsstructuur. Inzicht in deze probleemprofielen dient als input in het beoordelen van de programma’s in de tweedelijns begeleidingsstructuur: in welke mate ‘bedienen’ de programma’s de juiste deelnemers en in welke mate slagen de programma’s erin uitval en VSV te voorkomen? We definiëren de groep als volgt: Zorgdeelnemers zijn alle deelnemers op ROC Nijmegen die bekend waren in de tweedelijns begeleidingsstructuur. Deze tweedelijns begeleidingsstructuur bestaat uit verschillende soorten programma’s. We onderscheiden trajecten waarin gerichte begeleiding wordt gegeven aan deelnemers met specifieke problemen en de bredere (minder specifieke) trajectbegeleiding. Het uitgangsjaar is 2010-2011, maar van sommige groepen zorgdeelnemers zijn ook uit de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2011-2012 (tussenstand) aantallen bekend. Onderzoek bij verzuimers Parallel aan de begeleiding van deelnemers met problemen in de tweedelijns begeleidingsstructuur, zet ROC Nijmegen ook in op het voorkomen van verzuim. Het onderzoek is gericht op het inzichtelijk maken van de persoonskenmerken, schoolloopbanen en problemen van deelnemers die veel verzuimen. Daarnaast is ook bekeken in welke mate de verzuimaanpak uitval en VSV bij de jongeren weet te voorkomen. Onder verzuimers verstaan we: Verzuimers zijn alle deelnemers van ROC Nijmegen die wonen in de regio Nijmegen en in het schooljaar 2010-2011 in een periode van vier weken ten minste 16 uur ongeoorloofd hebben verzuimd en zijn gemeld bij het verzuimloket van DUO. Onderzoek bij uitgestroomde deelnemers zonder startkwalificatie Het onderzoek heeft tot doel om inzicht te krijgen in de schoolloopbanen, persoonskenmerken en problemen van de uitgestroomde deelnemers (zogenaamde uitvallers). Ook wordt gekeken of zij na uitstroom uit ROC Nijmegen zich opnieuw (elders) hebben ingeschreven. Er zijn drie opeenvolgende schooljaren in het onderzoek bekeken, zodat eventuele veranderingen in de uitstroom ook worden waargenomen. Uitvallers zijn als volgt gedefinieerd: Uitvallers zijn alle deelnemers van ROC Nijmegen die in de schooljaren 2008-2009, 20092010 en 2010-2011 zijn uitgestroomd zonder startkwalificatie, inclusief deelnemers met een diploma op niveau.1
2
Uitval, zoals hier bedoeld, is niet gelijk aan voortijdig schoolverlaten. We laten verderop in deze rapportage zien dat een aanzienlijk deel van de uitvallers later opnieuw met een opleiding begint. Voor ROC Nijmegen gaat het echter om uitvallers. In deze rapportage verwijzen we naar de drie groepen met de termen ‘zorgdeelnemers’, ‘verzuimers’ en ‘uitvallers’. Het onderzoek kent een drietal belangrijke begrenzingen: 1. De tweedelijns begeleidingsstructuur bestaat zoals gezegd uit verschillende soorten begeleiding. Bij het opvragen van de deelnemersgegevens is het schooljaar 2010-2011 als uitgangspunt genomen. Van een aantal soorten begeleiding ontbreken echter de gegevens over 2010-2011 en zijn in plaats daarvan de gegevens van 2011-2012 bekend. Het gaat hier om een tussenstand, want op het moment van meting1 is het schooljaar 2011-2012 nog niet ten einde. Daarnaast ontbreken de deelnemersgegevens van de Trajectbegeleiding. In 2010-2011 hebben circa 900 deelnemers Trajectbegeleiding gekregen, dat is circa twee derde van het totale aantal zorgdeelnemers in 2010-2011. Door het ontbreken van de deelnemersgegevens2 ontstaat een vertekening in de gegevens die in dit onderzoek bekend zijn geworden van de zorgdeelnemers. Wel kan een beeld worden gegeven van de diverse trajecten die gerichte begeleiding verzorgen (alle soorten begeleiding, behalve trajectbegeleiding). 2. De monitor beperkt zich tot jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar en tot jongeren woonachtig in de gemeenten die deelnemen aan de monitor. De eerste beperking heeft te maken met de registratie van gegevens op basis van het onderwijsnummer. Er wordt in de monitor gebruik gemaakt van de DUO-gegevens beschikbaar voor de RMC-functie en die gegevens lopen tot 23 jaar. De tweede beperking heeft te maken met de opdrachtgevers van de monitor. Dat is de gemeente Nijmegen in de RMC-regio Arnhem/Nijmegen. Deelnemers ouder dan 22 jaar en deelnemers afkomstig buiten de regio blijven buiten het zicht van de monitor. We gebruiken in dit onderzoek waar mogelijk de verzamelde gegevens van álle deelnemers jonger dan 23, ongeacht de regio. Waar in dit onderzoek het onderwijsnummer is gebruikt, beperkt het onderzoek zich tot deelnemers uit de regio. We gaan er echter vanuit dat deze beperking de resultaten van het onderzoek niet vertekent; er zijn geen redenen om aan te nemen dat deelnemers buiten de RMC-regio Arnhem/Nijmegen anders zijn dan deelnemers die wel woonachtig zijn in de regio. 3. Ten slotte zijn er in dit onderzoek aanvullende gegevens verzameld door middel van dossieronderzoek. Van een (beperkt) aantal uitvallers, zorgdeelnemers en verzuimers is het dossier bekeken.3 Waar het de zorgdeelnemers betreft gaat het alleen om dossiers van de programma’s Restart, ROC4Competence en SMW. De deelnemers van deze programma’s zijn geen representatieve afspiegeling van alle zorgdeelnemers. We bespreken daarom de verschillende programma’s in de tweedelijns begeleidingsstructuur apart van elkaar.
1 2 3
Maart 2012 Persoonskenmerken en opleidingskenmerken per deelnemer. Verzuimers van 2010-2011, uitvallers van 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 en zorgdeelnemers van 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011.
3
Tabel 1 – Aantallen verzuimers, zorgdeelnemers en uitvallers in 2010-2011, jonger dan 23 jaar Verzuimers
Zorgdeelnemers
Totaal aantal deelnemers < 23 jaar
767
1.242
Deelnemers bekend in de ontvangen bestanden
767
342
Deelnemers bekend in BRON
563
Deelnemers waarvan dossier bekeken
181
Kerngegevens van deelnemers bekend in de ontvangen bestanden Achtergrondkenmerken - Leeftijd (gem.) 17,6 - Geslacht (%) 60 Man 40 Vrouw
-
ROC NIjmegen
1.388 (uitval) 74 (dipl. nv 1)
7.181
1.388 (uitval) 74 (dipl. nv 1)
nvt
272
875 (uitval) 54 (dipl. nv 1)
nvt
185
164 (uitval) 54 (dipl. nv.1)
nvt
4
18,0
18,8
19,2
48 52
57 43
50 50
8 43 25 24
23 37 24 16
7 33 30 30
3 24 35 38
Sector (%) Economie Zorg en Welzijn Techniek Combinatie
50 27 19 4
32 32 16 20
45 26 25 4
37 39 23 1
Leerweg (%) BOL BBL
94 6
98 2
81 19
86 14
45 18 16
53 16 7
36 21 12
nvt
1 1 20
1 2 21
3 2 25
Opleidingskenmerken (op 1-10-2010) - Niveau (%) Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 -
Uitvallers
5
Probleemprofiel Profiel (%) Gedragsproblematiek Persoonlijke problematiek Problemen in studiehouding/studievaardigheden Niveauproblematiek Loopbaanproblematiek Geen melding van problemen
In totaal kende ROC Nijmegen in 2010-2011 1.388 uitvallers + 74 gediplomeerden op niveau 1 die op het moment van uitval jonger waren dan 23 jaar. Ruim een derde van deze groep is woonachtig buiten de regio. Het aantal deelnemers jonger dan 23 jaar dat in 2010-2011 bege-
4 5
4
Alle deelnemers onder 23 jaar minus de deelnemers trajectbegeleiding. De probleemprofielen van de zorgdeelnemers hebben alleen betrekking op de programma’s Restart, ROC4Competence en SMW.
leiding kreeg in de tweedelijns begeleidingsstructuur was circa 1.242 (inclusief trajectbegeleiding). Van een zeer beperkt deel (22 procent) zijn gegevens uit het onderwijsnummer bekend. Dat komt doordat een gedeelte van de zorgdeelnemers niet woonachtig is in de RMC-regio, en omdat van de deelnemers met Trajectbegeleiding geen onderwijsnummergegevens beschikbaar zijn. Van de 767 verzuimers uit 2010-2011 komt circa een kwart niet uit de regio. Tabel 1 is een totaaloverzicht van de betrokken aantallen deelnemers in dit onderzoek in 2010-2011 en geeft de belangrijkste kenmerken van de deelnemers weer. In bijlage 1 is een overzicht terug te vinden waarin ook de aantallen deelnemers uit de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 20112012 staan.
1.3 Dossieronderzoek Werkwijze en beperkingen dossieronderzoek In paragraaf 1.2 is reeds aan de orde gekomen dat van een beperkt aantal uitvallers, verzuimers en zorgdeelnemers aanvullende informatie is verzameld door middel van dossieronderzoek. De informatie die van de betreffende deelnemers is verzameld kwam uit Trajectplanner. Aanvullend is bij een aantal opleidingenteams6 dossierinformatie op locatie verzameld. De teamleiders van deze opleidingenteams zijn benaderd om de ‘pedagogische dossiers’ in te kijken. Deze dossiers waren vaak een verzameling van losse notities, soms aangevuld met een intakeformulier of verwijzing naar externe hulpverlening. Het dossieronderzoek kende een aantal beperkingen/tekortkomingen. Allereerst was in een aantal dossiers in Trajectplanner bijna geen informatie over de problemen van de betreffende deelnemer te vinden. Bij ongeveer een vijfde van de deelnemers zijn helemaal geen problemen in het dossier teruggevonden. Dat werpt de vraag op in hoeverre de informatie in de dossiers van de deelnemers compleet is. De aanvullende informatie over de deelnemers die op locatie is verzameld bij een aantal opleidingenteams bood weinig meerwaarde ten opzichte van de informatie die in Trajectplanner was terug te vinden. Bovendien bleek de kwaliteit van de dossiers op locatie niet altijd even goed te zijn; de informatie was niet gestandaardiseerd en vaak ging het om losse aantekeningen van de betreffende mentor/begeleider. Bij sommige opleidingenteams waren helemaal geen dossiers opgeslagen. Vanwege de zeer beperkte meerwaarde van de aanvullende informatie is besloten om bij de overige teams geen dossiers op locatie te bekijken. Methodiek van de probleemprofielen Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is het opstellen van profielen van de uitvallers, verzuimers en zorgdeelnemers van de programma’s Restart, ROC4Competence en SMW. De profielen geven meer en betere informatie over de aard van de problematiek waar deelnemers mee kampen en bieden aanwijzingen voor een passende aanpak. Een tekortkoming in registraties is vaak dat het niet mogelijk is om stapeling van problemen bij een individu zichtbaar te maken. In dit onderzoek is daarom gekozen voor een andere, nieuwe benadering. KBA heeft een methodiek ontwikkeld waarmee elke individuele deelnemer in één profiel wordt ingedeeld. Daardoor is het mogelijk om beter inzicht te krijgen in de verschillende typen van zorgdeelnemers.
6
Zorghulp en Helpende; Detailhandel niveau 1 en 2; Uiterlijke verzorging; Mobiliteit en logistiek; Bouw, infra en interieur.
5
In de monitor worden vijf verschillende probleemprofielen bij jongeren onderscheiden: - Gedragsproblematiek - Persoonlijke problematiek - Problematiek in studiehouding/studievaardigheden - Problemen met het studieniveau - Loopbaanproblematiek Soms is het niet mogelijk om op basis van het dossier een profiel op te stellen, veelal vanwege het ontbreken van gegevens. Als er in het dossier geen melding wordt gemaakt van problemen is het profiel ‘Geen melding van problemen’ van toepassing. Bijlage 2 geeft een uitvoerige beschrijving van de vijf profielen en een toelichting op de gehanteerde methodiek. Kort gezegd is er sprake van hiërarchisch geordende profielen, zodat voor elk persoon maar één profiel van toepassing is. Gedragsproblematiek gaat boven Persoonlijke problematiek dat weer boven Problemen in de studiehouding/studievaardigheden gaat. Onderaan de ladder staat Loopbaanproblematiek. Een student met gedragsproblemen krijgt altijd het profiel Gedragsproblematiek, ongeacht of er ook sprake is van nog andersoortige problemen. Een student met persoonlijke problemen komt altijd in het profiel Persoonlijke problematiek, ongeacht andere problemen, tenzij… er sprake is van gedragsproblematiek, want dan was immers het profiel Gedragsproblematiek van toepassing. Zo heeft een deelnemer met het profiel Problemen studiehouding/vaardigheden bijvoorbeeld problemen met de studiehouding, mogelijk ook niveauproblemen en loopbaanproblemen, maar géén gedrags- en persoonlijke problemen. Logischerwijs geldt voor het profiel Loopbaanproblematiek, dat deelnemers met dit profiel uitsluitend te maken hebben met loopbaanproblemen en met niets anders. Het voordeel van de indeling is duidelijk wanneer we kijken naar het profiel Loopbaanproblematiek. Dit profiel heeft in deze methodiek geen andere soorten problemen, waardoor het mogelijk is de hele studiekeuzeproblematiek scherp af te bakenen van de andere problemen. Een andere consequentie van de gekozen indeling is dat het profiel Gedragsproblematiek mogelijk alle andere soorten onderliggende problemen kan omvatten. In wat mindere mate geldt dat ook voor het profiel Persoonlijke problematiek.
6
2
De begeleidingsstructuur
In dit hoofdstuk geven we een beschrijving van de begeleidingsstructuur op ROC Nijmegen en het aanbod van programma’s binnen de tweedelijns begeleiding. Vervolgens bespreken we per type begeleiding de kenmerken van de deelnemers en de problemen waar zij mee te maken hebben. Ten slotte komt ook aan bod in welke mate de begeleiding succesvol is in termen van het voorkomen van uitval en VSV. De begeleiding/aanpak van verzuimers vormt onderdeel van dit hoofdstuk. Hoewel niet direct gepositioneerd binnen de tweedelijns begeleiding, is de verzuimaanpak – net als de begeleiding in de tweede lijn – aanvullend op de begeleiding in de eerste lijn.
2.1 De begeleidingsstructuur op ROC Nijmegen De begeleiding van deelnemers op ROC Nijmegen is in principe een normaal onderdeel van het primaire onderwijsproces. Dat betekent dat de studieloopbaanbegeleider (eventueel in samenwerking met docenten) de eerste persoon is om een deelnemer met problemen te helpen. De meeste deelnemers zitten op ROC Nijmegen qua opleiding en niveau op de juiste plek. Zij zullen bij incidentele problemen worden geholpen door de studieloopbaanbegeleider. Een gedeelte van de deelnemers heeft echter wel problemen, of krijgt (ernstige) problemen tijdens de opleiding. Voor deze deelnemers is het van groot belang dat zij tijdig gesignaleerd en doorverwezen worden. Ook deze deelnemers komen eerst terecht bij de studieloopbaanbegeleider. Bij problemen die te zwaar of te omvangrijk zijn moet de studieloopbaanbegeleider doorverwijzen naar de tweedelijns begeleiding. Op dit tweede niveau van begeleiding kan deelnemers extra zorg worden geboden, die wordt uitgevoerd door deskundigen van de school zelf (eventueel in samenwerking met externe partners). De begeleiding is op dit niveau nog wel dichtbij het primaire onderwijsproces en binnen de school georganiseerd. Binnen de tweedelijns begeleiding komen alle deelnemers die zijn doorverwezen eerst terecht bij een trajectbegeleider. De hulp die de trajectbegeleider kan bieden is vrij algemeen (nog niet heel gericht) van aard en kan gericht zijn op studievoortgang, opleiding en beroepskeuze of aanwezigheid van de deelnemer in de reguliere opleiding. Bij bepaalde specifieke problemen of zorgvragen kan de trajectbegeleider de deelnemer verder doorverwijzen in de tweedelijns begeleidingsstructuur, naar één van de specifieke programma’s. Naast de trajectbegeleiding worden in de tweedelijns begeleidingsstructuur van ROC Nijmegen nog 10 andere vormen van begeleiding aangeboden. De zwaarte van de begeleiding is ingedeeld aan de hand van begeleidingsprofielen en loopt uiteen van kortdurende begeleiding gericht op opleidingskeuze tot begeleiding aan deelnemers met zeer ernstige leer- en gedragsproblemen voor wie het ROC geen passend onderwijs (meer) kan bieden. Elk begeleidingsprofiel heeft zijn eigen kleur. In het onderstaand overzicht staat kort weergegeven welke programma’s worden aangeboden.
7
Naam
Omschrijving
Opleidingsniveaus
Trajectbegeleiding
Relatief algemene vorm van begeleiding, gericht op voortgang van de opleiding, studie- en beroepskeuze en aanwezigheid van de deelnemer in de opleiding. Schakel naar andere meer specifieke vormen van tweedelijns begeleiding.
1, 2, 3, 4
Restart
Begeleiding gericht op het voorkomen van uitval.
1 en 2
ROC4Competence
Intensief beroepskeuzeprogramma.
1, 2, 3, 4
SMW
Ondersteuning bij psychosociale problematiek
1, 2, 3, 4
Driestroom
AKA-opleiding voor jongeren die wonen en/of werken bij de Driestroom of jongeren die VSO 3 hebben afgerond.
1
Sancta Maria
Apart AKA-traject buiten de reguliere opleidingsteams voor kwetsbare zwerfjongeren. Het programma bestaat uit een combinatie van woonzorg(begeleiding) en onderwijs.
1
New Arts
AKA-traject voor talentvolle, maar zorgmijdende jongeren uit een straatcultuur die in het regulier onderwijs hun plek niet weten te vinden. De jongeren proberen met New Arts van hun passie hun beroep te maken.
1
LGF
Ondersteuning in de leerroute voor jongeren met een beperking gericht op het voltooien van hun opleiding ondanks hun beperking.
1, 2, 3, 4
Bemoeizorg
Intensief begeleidingstraject door het RMC om jongeren met multiproblematiek in contact te brengen met de begeleidingsstructuur van ROC Nijmegen of externe partners.
1, 2, 3, 4
Schuldhulpverlening
Hulp voor jongeren met financiële problemen, zodat de opleiding niet afgebroken hoeft te worden. De begeleiding kan de vorm hebben van een budget-adviesgesprek, schuldsanering of hulp bij terugbetalen of hulp bij het bevriezen van schulden.
1, 2, 3, 4
Coachproject
Eén-op-één begeleiding door een vrijwillige coach die de jongere steunt waar nodig. De coach richt zich op het vinden van de juiste weg binnen de instelling en het vroegtijdig signaleren van risico’s waardoor professionals eventueel in actie kunnen komen.
1, 2, 3, 4
Parallel aan de verschillende soorten begeleiding in de tweedelijns begeleidingsstructuur heeft ROC Nijmegen ook een actieve verzuimaanpak. Alle deelnemers die in een periode van vier weken ten minste 16 uur ongeoorloofd verzuimen en wonen in de regio Nijmegen worden gemeld bij het verzuimloket van DUO. Medewerkers van Leerplicht/Kwalificatieplicht (18-) en het RMC/Jongerenloket (18+) benaderen de jongeren en ondernemen acties om het verzuim te stoppen.
Naam
Omschrijving
Verzuimbegeleiding
Begeleiding aan verzuimers. De reden van verzuim wordt achterhaald. Een actieplan en daaruitvolgende gesprekken met de jongere moeten leiden tot het voorkomen van verzuim.
Opleidingsniveaus 1, 2, 3, 4
In dit hoofdstuk wordt de verzuimbegeleiding als onderdeel meegenomen in de beschrijving van het aanbod en de effectiviteit van de tweedelijns begeleidingsstructuur. 8
2.2 De zorgdeelnemers en verzuimers In 2010-2011 waren circa 1.250 deelnemers op ROC Nijmegen in begeleiding van de tweedelijns begeleidingsstructuur. Van een aantal programma’s ontbreken de aantallen begeleidde deelnemers uit 2010-2011. Als we bij deze programma’s de aantallen van 2011-2012 als uitgangspunt nemen, zijn er ongeveer 1.450 deelnemers bekend in de tweedelijns begeleidingsstructuur. Van dit totale aantal zorgdeelnemers kregen circa 900 deelnemers trajectbegeleiding. De overige deelnemers waren in begeleiding bij één van de andere soorten begeleiding. Daarnaast zijn 767 deelnemers gemeld bij het verzuimloket. De volgende tabel laat zien hoeveel deelnemers er gebruik hebben gemaakt van de verschillende programma’s in de tweedelijns begeleiding.
Tabel 2 – Aantal deelnemers jonger dan 23 jaar, per type begeleiding 2008-2009 Trajectbegeleiding Restart ROC4Competence SMW Driestroom Newarts Sancta Maria LGF Bemoeizorg Schuldhulpverlening Coachproject Verzuimaanpak
2009-2010
2010-2011
2011-2012 (tussenstand)
* * 88 * * * * * * * *
* 34 101 * * 13 14 * * * *
ca. 900 61 44 122 * 35 30 * * 16 44
* 13 * * 13 48 28 139 23 * *
*
*
767
*
Van de totale groep zorgdeelnemers in de tweedelijns begeleidingsstructuur weten we weinig. Dat is het gevolg van het ontbreken van de persoons- en opleidingskenmerken van de deelnemers die trajectbegeleiding hebben gekregen. Om die reden is het op dit moment niet mogelijk om een analyse te geven van de begeleidingsstructuur in zijn geheel. Zoals al eerder gezegd neemt trajectbegeleiding ten opzichte van de andere vormen van begeleiding in de tweedelijns begeleidingsstructuur een plaats apart in, omdat het minder expliciet gericht is op bepaalde specifieke problemen. Van alle programma’s die (wel) gerichte begeleiding aanbieden, kan een beeld worden gegeven van de type deelnemers die worden begeleid en het rendement van de begeleiding. Van drie groepen zorgdeelnemers hebben we een uitgebreide set van informatie. Van de programma’s ROC4Competence, Restart en SMW zijn naast de persoons- en opleidingskenmerken ook gegevens verzameld middels dossieronderzoek. Er kan daarom ook een beeld gegeven worden van de problemen die de deelnemers hebben. Hiermee kan de vraag beantwoord worden in hoeverre de programma’s ook de beoogde doelgroep weten aan te trekken. Deze gegevens zijn ook beschikbaar voor de groep verzuimers.
9
In de volgende paragraaf geven we per type begeleiding een beschrijving van de inhoud van de begeleiding. Daarna volgt een overzicht van de belangrijkste persoons- en opleidingskenmerken. Ten slotte geven we ook inzicht in de uitval en VSV van de betreffende groep zorgdeelnemers. We kunnen daarmee beoordelen in hoeverre de begeleiding succesvol is en zijn doelen bereikt. Bij de programma’s ROC4Competence, Restart en SMW beoordelen we ook in welke mate de juiste doelgroep wordt begeleid.
2.3 Aanbod en effectiviteit van de tweedelijns begeleiding 2.3.1
Trajectbegeleiding
In de paragrafen hierboven is reeds aan de orde gekomen welke rol trajectbegeleiding inneemt in de tweedelijns begeleidingsstructuur van ROC Nijmegen. Resumerend: - Deelnemers die worden doorverwezen door de studieloopbaanbegeleider (= eerste lijn) komen in de tweede lijn eerst bij trajectbegeleiding; - De trajectbegeleiding is niet specialistisch, maar vrij algemeen van aard; - De meeste deelnemers die zijn doorverwezen naar de tweede lijn krijgen alleen trajectbegeleiding. Deelnemers die meer of specifieke begeleiding nodig hebben worden door de trajectbegeleider doorverwezen naar een meer specialistisch programma. De trajectbegeleiding heeft dus een brugfunctie tussen de eerste lijn (SLB-er) en de specifieke tweedelijns begeleiding. De trajectbegeleider signaleert begeleidings- en zorgvragen en verwijst dus door naar adequate hulpverlening (in overleg met een schoolmaatschappelijk werker). Daarnaast voert de trajectbegeleider gesprekken met de deelnemer en treedt op als casemanager: hij monitort, coördineert, communiceert en registreert alle begeleidingsactiviteiten van en voor de individuele deelnemer. In 2010 is trajectbegeleiding als pilot gestart. In het schooljaar 2010-2011 hebben circa 900 deelnemers trajectbegeleiding ontvangen. De registratie van de deelnemers was in dit schooljaar nog in ontwikkeling. Duidelijk is dat de deelnemers van alle niveaus en sectoren worden doorverwezen. Het is echter niet bekend om hoeveel deelnemers het per niveau en sector gaat. Ook over de persoonskenmerken zoals leeftijd of geslacht ontbreken de gegevens.
2.3.2
Restart
Restart is een programma waarin deelnemers binnen de opleiding begeleiding krijgen die gericht is op het voorkomen van uitval. De deelnemer blijft dus functioneren binnen de opleiding en staat ook onder verantwoordelijkheid van het opleidingsteam. De inhoud van de begeleiding is maatwerk, maar doordat de aanpak deel is van de opleiding is de begeleiding altijd dicht bij de deelnemer. Het programma is gericht op deelnemers met multiproblematiek. Een andere groep waar Restart zich op richt zijn deelnemers die veel verzuimen en achterblijvende resultaten hebben. Het programma is de afgelopen jaren uitgevoerd als pilot binnen de opleiding Zorghulp en Helpende op niveau 1 en 2, Uiterlijke verzorging op niveau 2 en binnen het team Detailhandel op niveau 1 en 2. Het programma heeft in 2011-2012 een vervolg gekregen en is uitgebreid naar in totaal negen opleidingenteams.
10
In 2010-2011 zijn 61 deelnemers jonger dan 23 begeleid binnen Restart. Omdat de grootste groep deelnemers die begeleid is vanuit Zorg en Welzijn afkomstig is, zijn ook de meeste deelnemers van het vrouwelijk geslacht. De groep wijkt daarmee sterk af van alle deelnemers op ROC Nijmegen, maar is wel een goede afspiegeling van de opleidingen waar het programma wordt uitgevoerd.
Deelnemers- en opleidingskenmerken, 2010-2011 Geslacht
Restart ROC Nijmegen
M
V
18 50
82 50
Leeftijd (gem.)
17,3 19,2
Niveau
7
Sector
1
2
3
4
E
ZW
T
10 3
79 24
10 35
2 38
29 37
71 39
23
Leerweg C 1
BOL
BBL
100 86
14
Bereik van de doelgroep Restart richt zich op deelnemers met multiproblematiek en op deelnemers die veel verzuimen en (als gevolg daarvan) achterblijvende resultaten hebben. Met de informatie uit de dossiers van de deelnemers zijn probleemprofielen opgesteld. We tonen hieronder welke profielen de deelnemers hebben:
Probleemprofielen van Restart deelnemers8 % Gedragsproblematiek Persoonlijke problematiek Problematiek in studiehouding/studievaardigheden Problematiek in niveau Loopbaanproblematiek Geen melding van problemen Totaal aantal deelnemers
37 23 26 15 62
Ongeveer 37 procent van de deelnemers heeft het profiel Gedragsproblematiek. Het gaat onder meer om deelnemers die boos of agressief gedrag vertonen en afspraken niet nakomen. Ongeveer een kwart van de leerlingen heeft het profiel Persoonlijke problematiek. Hier gaat het om deelnemers met gescheiden ouders, ziekte of psychische problemen van gezinsleden en veel ruzie in de thuissituatie. Ook lichamelijke problemen (bv. chronische ziektes) en financiële problemen komen voor. Bij vrijwel alle deelnemers met Gedragsproblematiek of Persoonlijke problematiek is sprake van multiproblematiek: zij hebben naast gedrags- of persoonlijke problemen ook nog problemen op een ander gebied, zoals problemen met de studiehouding (o.a. bij bijna iedereen verzuim). Ongeveer een kwart van de deelnemers heeft het profiel Problemen in studiehouding/studievaardigheden. Het gaat om deelnemers die veel verzuimen, moeite hebben met plannen en/of concentratieproblemen hebben. Bij 15 procent van de deelnemers zijn 7 8
De gegevens uit BRON zijn niet sluitend: immers Restart is alleen bedoeld voor deelnemers op niveau 1 en 2. Het betreft deelnemers die in 2009-2010 en/of in 2010-2011 zijn begeleid binnen Restart, én in de steekproef zitten. Het gaat in totaal om 62 deelnemers.
11
geen problemen in het dossier teruggevonden. Gezien de problemen van de andere deelnemers lijkt hier echter eerder sprake te zijn van een slechte registratie van problemen dan dat deze deelnemers geen problemen hebben. We kunnen concluderen dat Restart de beoogde doelgroep aantrekt. Enerzijds gaat het om deelnemers met zware multiproblematiek. Anderzijds gaat het om deelnemers met (ernstige) studieproblemen. Bij vrijwel alle deelnemers (91 procent) spelen verzuimproblemen. Rendement Zoals gezegd is Restart een programma gericht op uitvalpreventie. Gemiddeld valt circa 20 procent van de deelnemers in het programma toch uit. Dit percentage is – gezien het doel van het programma en de zwaarte van de doelgroep – beperkt. De aanpak in het programma lijkt dan ook succesvol.
Uitval en VSV van Restart deelnemers Jaar begeleiding
N
2009-2010 2010-2011
34 61
Uitval in jaar begeleiding (%) 17,6 23,0
Situatie VSV op 1 oktober 2011 (%) 42,9 24,4
In het schooljaar 2010-2011 zien we dat het percentage leerlingen dat voortijdig schoolverlater is, ongeveer gelijk is aan het percentage leerlingen dat uitvalt. Dat betekent dat uitgevallen leerlingen niet opnieuw starten met een opleiding. Voor deze groep uitgevallen deelnemers lijkt het Restart programma niet erg effectief te zijn geweest. Voorts valt op dat het percentage VSV-ers oploopt naarmate de begeleiding door Restart langer geleden is. Meer dan 40 procent van de deelnemers die in 2009-2010 zijn begeleid zijn alsnog voortijdig schoolverlater geworden. Voor een gedeelte van de deelnemers lijken de effecten van het programma dan ook maar tijdelijk te hebben gewerkt. Zij stoppen in een later stadium alsnog met hun opleiding.
2.3.3
ROC4Competence
Deelnemers die twijfelen over de door hen gekozen opleiding (of zelfs al zijn gestopt) en zich willen oriënteren op studie en beroep kunnen daarvoor terecht bij ROC4Competence. ROC4Competence is een intensief beroepskeuzeprogramma. In maximaal 12 weken (gemiddeld 3-8 weken) volgt de deelnemer 4 dagen per week het programma. De begeleiding vindt plaats in groepen van maximaal 12 deelnemers. Deelnemers doen beroepskeuzeonderzoek en staan stil bij hun kwaliteiten, mogelijkheden, interesses en wensen ten aanzien van opleiding en beroep. Ook doen ze ervaring op binnen opleidingen van ROC Nijmegen en bij bedrijven. Doel is om de deelnemers naar de juiste opleiding te begeleiden. Het programma is toegankelijk voor alle deelnemers op ROC Nijmegen, mits de teammanager van de opleiding daar akkoord mee gaat. Een deelnemer kan zich ook zelf aanmelden. De kosten van het traject zijn dan voor de deelnemer. ROC4Competence wordt sinds 2002 aangeboden.
12
Opvallend is het grote aandeel deelnemers dat afkomstig is vanuit een technische opleiding; meer dan de helft van de deelnemers is doorverwezen vanuit de sector Techniek. (Mede) als gevolg daarvan is het percentage mannelijke deelnemers binnen ROC4Competence vrij hoog: 77 procent van alle deelnemers zijn jongens. Ten slotte volgt de helft van alle deelnemers in het programma een opleiding op niveau 2. Dat is veel in vergelijking met alle deelnemers op ROC Nijmegen, van wie maar een kwart een niveau-2 opleiding volgt. Vanuit niveau 3 en 4 worden juist relatief weinig deelnemers doorverwezen.
Deelnemers- en opleidingskenmerken, 2010-2011 Geslacht
ROC4Competence ROC Nijmegen
M
V
77 50
23 50
Leeftijd (gem.)
17,0 19,2
Niveau
Sector
Leerweg
1
2
3
4
E
ZW
T
C
BOL
BBL
3 3
50 24
19 35
28 38
19 37
22 39
56 23
3 1
100 86
14
In vergelijking met de voorgaande jaren zijn in het schooljaar 2010-2011 fors minder deelnemers begeleid door ROC4Competence. Voorheen waren steeds circa 100 deelnemers in begeleiding bij ROC4Competence. In 2010-2011 is dat aantal meer dan gehalveerd tot 44 deelnemers. Deze halvering is het gevolg van (interne) onduidelijkheid over de financiering van het programma, waardoor in 2010-2011 tijdelijk geen nieuwe deelnemers zijn begeleid. Bereik van de doelgroep ROC4Competence is bedoeld voor deelnemers die twijfelen over hun opleidingskeuze. In het overzicht zijn de probleemprofielen van de deelnemers weergegeven.
Probleemprofielen van ROC4Competence deelnemers9 Profiel Gedragsproblematiek Persoonlijke problematiek Problematiek in studiehouding/studievaardigheden Problematiek in niveau Loopbaanproblematiek Geen melding van problemen Totaal aantal deelnemers
% 29 23 14 2 15 18 103
Hoewel binnen ROC4Competence beroepskeuzebegeleiding wordt aangeboden, zien we dat veel deelnemers ook problemen hebben in hun gedrag of in hun persoonlijke situatie. Het betreft allerhande soorten problemen. Zo kunnen deelnemers met gedragsproblematiek zowel externaliserende problemen (bv. brutaal of agressief gedrag) als internaliserende problemen (bv. faalangst of problemen met sociale vaardigheden) hebben. Deelnemers met persoonlijke
9
Het betreft deelnemers die in 2008-2009, 2009-2010 en/of in 2010-2011 zijn begeleid binnen ROC4Competence, én in de steekproef zitten. Het gaat in totaal om 103 deelnemers.
13
problematiek hebben vaak een problematische thuissituatie, vooral gescheiden ouders komen veel voor. Ook heeft ongeveer een kwart van de deelnemers lichamelijke problemen. Bij ongeveer een derde van alle deelnemers is ‘alleen’ sprake van studiegerelateerde problemen. Het zijn deelnemers die niet óók gedrags- of persoonlijke problemen hebben. Deze deelnemers hebben problemen in de studiehouding (bv. niet gemotiveerd, verzuim) of studievaardigheden (concentratieproblemen, problemen met plannen) of hebben de verkeerde opleiding gekozen (studiekeuze- en loopbaanproblematiek). Van alle deelnemers binnen ROC4Competence heeft 75 procent minimaal één studiegerelateerd probleem. Bij iets meer dan de helft van alle deelnemers gaat het in ieder geval (ook) om een studiekeuzeprobleem (houding, vaardigheden, niveau, studiekeuze). Dit betekent tegelijkertijd dat bij ongeveer de helft van de deelnemers géén problemen zijn met de studiekeuze. Dat is een bijzondere uitkomst gelet op de inhoud van de begeleiding binnen ROC4Competence. Deze uitkomst kan aan de ene kant betekenen dat de dossiers op dit punt incompleet en niet volledig betrouwbaar zijn. Tegelijkertijd kan ook de diagnose en verwijzing naar ROC4Competence niet op orde zijn, bijvoorbeeld doordat de inhoud van het programma bij de verwijzers niet goed bekend is. In dat geval begeleidt ROC4Competence deels niet de juiste doelgroep. Rendement ROC4Competence biedt beroepskeuzebegeleiding aan. De uitval van deelnemers is om die reden geen goede maat om het succes van ROC4Competence aan af te meten; immers een switch naar een andere opleiding of school zal vaak de uitkomst zijn van de begeleiding. Het is dan ook van meer belang om te kijken naar het percentage voortijdig schoolverlaters: welk gedeelte van de deelnemers stopt met zijn/haar opleiding, maar begint niet met een nieuwe opleiding?
Uitval en VSV van ROC4Competence deelnemers Jaar begeleiding 2008-2009 2009-2010 2010-2011
N
Uitval in jaar begeleiding (%)
Situatie VSV op 1 oktober 2011 (%)
88 101 44
45,5 49,5 47,7
43,6 42,2 32,4
Bovenstaand overzicht laat zien dat elk schooljaar bijna de helft van alle deelnemers die begeleid zijn door ROC4Competence uitvalt, dat wil zeggen zonder startkwalificatie het ROC verlaat. De overige deelnemers besluiten om toch een opleiding binnen het ROC te blijven volgen. Bijna een derde van alle deelnemers, die in 2010-2011 zijn begeleid, zijn in oktober 2011 voortijdig schoolverlater. Een aanzienlijk gedeelte van de uitgevallen deelnemers start dus niet met een nieuwe opleiding. Aan het percentage VSV-ers uit 2008-2009 en 2009-2010 is zichtbaar dat het aandeel voortijdig schoolverlaters nog iets verder toeneemt naarmate de begeleiding langer geleden is. We concluderen dat ROC4Competence beperkt succesvol is in haar begeleiding. Bijna de helft van de deelnemers besluit het ROC te verlaten. Dat is waarschijnlijk het gevolg van het (oriëntatie)proces dat de deelnemer binnen ROC4Competence doorloopt: de huidige opleiding voldoet niet aan de wensen. In de overgang naar een andere opleiding en school slaagt ROC4Competence er onvoldoende in deelnemers succesvol over te laten stappen. 14
2.3.4
Schoolmaatschappelijk werk
Deelnemers die begeleiding krijgen van schoolmaatschappelijk werk (SMW) worden door middel van één of meerdere gesprekken ondersteund bij psychosociale problematiek, zoals gedragsproblematiek, problemen met lichamelijke of geestelijke gezondheid, functioneren op school, problemen in leef- en gezinsomstandigheden, problemen in sociaal netwerk en vrije tijd, en ingrijpende gebeurtenissen. Gedurende de begeleiding hebben deelnemers gesprekken – individueel of (samen) met ouders, docenten of andere belanghebbenden. Het doel is om problemen van deelnemers vroegtijdig aan te pakken en daarmee schooluitval te voorkomen. Naast de begeleiding aan deelnemers vormt het schoolmaatschappelijk werk ook de schakel naar externe hulpverlening, soms met het Zorg en Advies Team (ZAT) als tussenschakel (bij multiproblematiek).
Deelnemers- en opleidingskenmerken, 2010-2011 Geslacht
SMW ROC Nijmegen
M
V
38 50
62 50
Leeftijd (gem.)
18,2 19,2
Niveau
Sector
Leerweg
1
2
3
4
E
ZW
T
C
BOL
BBL
1 3
29 24
43 35
27 38
40 37
38 39
22 23
1
95 86
5 14
In 2010-2011 zijn 122 deelnemers jonger dan 23 begeleid door SMW. De problemen van de deelnemers met SMW zijn niet specifiek voor bepaalde opleidingsniveaus of sectoren; de samenstelling van de deelnemerspopulatie is (behoorlijk) representatief in vergelijking met alle deelnemers van ROC Nijmegen. Het lijkt er dan ook op dat alle opleidingenteams het schoolmaatschappelijk werk weten te vinden. Het aantal vrouwen dat SMW krijgt is iets groter (62 procent) dan het aantal mannen (38 procent). Dit is in lijn met uitkomsten uit ander onderzoek.10 Bereik van de doelgroep Schoolmaatschappelijk werk biedt begeleiding aan jongeren met psychosociale problematiek. Met behulp van dossieronderzoek is bekeken met welke problemen de deelnemers SMW te maken hebben. In onderstaand overzicht zijn de probleemprofielen van de deelnemers weergegeven.
10 Onderzoek bij deelnemers SMW van ROC Midden Nederland.
15
Probleemprofielen van SMW deelnemers11 Profiel
%
Gedragsproblematiek Persoonlijke problematiek Problematiek in studiehouding/studievaardigheden Problematiek in niveau Loopbaanproblematiek Geen melding van problemen Totaal aantal deelnemers
45 24 9 2 20 91
SMW heeft veel deelnemers met zware problematiek en lijkt de beoogde doelgroep in huis te hebben. Circa 45 procent van de deelnemers heeft te maken met Gedragsproblematiek. Een veelvoorkomend probleem is faalangst (18 procent). Ook een laag zelfvertrouwen en problemen met sociale vaardigheden komen veel voor. Daarnaast is er ook een groep deelnemers met meer externaliserende problematiek, zoals agressief of brutaal gedrag. Vaak gaan deze problemen samen met het niet nakomen van afspraken of het niet goed luisteren. Deze groep deelnemers met externaliserende problematiek is (veel) kleiner dan de groep deelnemers met meer internaliserende problematiek. Ongeveer een kwart van de deelnemers heeft het profiel Persoonlijke problematiek. Echter, ook een gedeelte van de deelnemers met het profiel Gedragsproblematiek heeft persoonlijke problemen. In totaliteit heeft circa 36 procent van de deelnemers persoonlijke problemen. Meestal gaat het om problemen thuis, zoals ruzies thuis, gestorven ouders, gescheiden ouders, of agressiviteit in de thuissituatie. Daarnaast komen problemen in de gezondheid voor, zoals chronische ziektes. Ten slotte heeft een kleine 10 procent van de deelnemers financiële problemen. Bij de meeste deelnemers met het profiel Gedragsproblematiek of Persoonlijke problematiek is sprake van nog andere problemen op andere gebieden, zogenaamde multiproblematiek. In totaal is er bij iets meer dan de helft van alle SMW-ers sprake van multiproblematiek. Iets meer dan 10 procent van de deelnemers heeft een studiegerelateerd probleemprofiel. Het gaat om deelnemers zonder gedrags- of persoonlijke problemen. Meestal gaat het om problemen in de studiehouding: niet gemotiveerde en/of verzuimende deelnemers. Meer in het algemeen zorgt de studiehouding voor problemen bij een groter gedeelte van de SMW-ers: meer dan een derde verzuimt veel, ongeveer 10 tot 15 procent van de deelnemers heeft motivatieproblemen, concentratieproblemen of heeft moeite met plannen. Tot slot zijn bij ongeveer 20 procent van de deelnemers geen problemen in het dossier teruggevonden. Gezien de problematiek van de andere deelnemers SMW, lijkt hier sprake van een slechte registratie van de problematiek en niet van het ontbreken van problemen. Rendement Ondanks de vaak zware problematiek van de deelnemers SMW, lukt het relatief veel deelnemers om de opleiding voort te zetten / af te maken. In het schooljaar 2010-2011 is 27 procent van de deelnemers uitgevallen. Bij ongeveer een derde van de uitgevallen deelnemers is de oorzaak van uitval (volgens de geregistreerde uitvalreden) persoonlijk van aard, dat is een veel hoger percentage dan bij andere vormen van begeleiding en sluit aan op de problematiek die
11 Het betreft deelnemers die in 2010-2011 zijn begeleid binnen SMW, én in de steekproef zitten. Het gaat in totaal om 91 deelnemers.
16
de deelnemers hebben. Een gedeelte van de uitgevallen deelnemers start in het nieuwe schooljaar weer met een opleiding. In oktober 2011 is bijna 20 procent voortijdig schoolverlater.
Uitval en VSV van SMW deelnemers Jaar begeleiding 2010-2011
N
Uitval in jaar begeleiding (%)
Situatie VSV op 1 oktober 2011 (%)
138
27,0
19,5
Gezien de zwaarte van de problematiek bij de doelgroep – ook in relatie tot de problemen van deelnemers van bijvoorbeeld Restart en ROC4Competence – is het percentage deelnemers dat voortijdig schoolverlater is relatief beperkt. De begeleiding die door het schoolmaatschappelijk werk geboden wordt, lijkt dan ook relatief succesvol te zijn.
2.3.5
Driestroom, Sancta Maria en New Arts
In de tweedelijns begeleidingsstructuur zijn drie programma’s die zich specifiek richten op deelnemers die een AKA-opleiding volgen. Driestroom is een AKA-opleiding voor jongeren die wonen en/of werken bij de Driestroom (mensen met een beperking) of jongeren die VSO (REC 3) hebben afgerond. De jongeren die dit programma volgen staan regulier ingeschreven. In het schooljaar 2011-2012 zijn tot aan januari 2012 13 deelnemers jonger dan 23 in begeleiding (geweest). New Arts is een apart AKA-traject voor talentvolle, maar zorgmijdende jongeren uit een straatcultuur die in het regulier onderwijs hun plek niet weten te vinden. De jongeren proberen met New Arts van hun passie hun beroep te maken. Binnen de opleiding wordt gewerkt met projectonderwijs. In groepen van maximaal 15 personen werken de deelnemers aan projecten die ze zelf bedenken en uitvoeren. Het programma bestaat sinds 2009. In 2010-2011 namen 35 deelnemers jonger dan 23 aan het programma deel. Sancta Maria is een samenwerkingstraject tussen Iriszorg en ROC Nijmegen waarin kwetsbare zwerfjongeren een apart AKA-traject volgen buiten de reguliere opleidingsteams. Het programma bestaat uit een combinatie van woonzorg(begeleiding) en onderwijs. Het onderwijs start op de plek waar de jongeren ook wonen. Zodra de situatie het toelaat, gaan ze naar leerwerkbedrijven waar rekening wordt gehouden met de bijzondere situatie waarin de jongeren verkeren. Het programma bestaat sinds 2009. In 2010-2011 zaten er 30 deelnemers jonger dan 23 in het programma.
17
Deelnemers- en opleidingskenmerken, 2010-2011* Geslacht
Driestroom* New Arts Sancta Maria ROC Nijmegen *
M
V
46 74 73 50
54 26 27 50
Leeftijd (gem.)
Niveau12
20,2 18,9 19,6 19,2
Sector
Leerweg
1
2
3
4
E
ZW
T
C
100 90 88 3
3 12 24
3 35
3 38
7 8 37
4 39
3 23
100 90 88 1
BOL
BBL
100 100 96 86
4 14
Van Driestroom zijn alleen de gegevens van 2011-2012 bekend. Bij dit programma is de verdeling over 2011-2012 weergegeven.
Vergeleken met New Arts en Sancta Maria valt op dat binnen Driestroom de verdeling van jongens-meisjes veel gelijkmatiger is verdeeld. Ook zijn de deelnemers van Driestroom gemiddeld wat ouder. Rendement Driestroom, New Arts en Sancta Maria bieden AKA-trajecten aan. Deelnemers binnen deze projecten kunnen dus nog geen startkwalificatie halen. Het is dan ook belangrijk dat zij onderwijs blijven volgen, doorstromen naar een opleiding op niveau 2 en uiteindelijk alsnog een startkwalificatie behalen of werk vinden na diplomering op niveau 1. Omdat van het programma Driestroom alleen de deelnemers uit 2011-2012 bekend zijn, is het nog niet duidelijk hoeveel van de deelnemers het programma blijven volgen en welk deel uitvalt. In februari 2012 – halverwege het schooljaar 2011-2012 – waren er nog geen deelnemers voortijdig uitgevallen.
Uitval en VSV van Driestroom deelnemers Jaar begeleiding
N
Uitval in jaar begeleiding (%)
Situatie VSV op 1 februari 2012 (%)
2011-2012
13
(Nog) niet bekend
0,0
Het programma New Arts lijkt succesvol, want de uitval van deelnemers is beperkt. In het schooljaar 2009-2010 is geen van de deelnemers uitgevallen; in het schooljaar 2010-2011 zijn zeven van de 35 deelnemers uitgevallen (20 procent).
Uitval en VSV van New Arts deelnemers Jaar begeleiding
N
Uitval in jaar begeleiding (%)
Situatie VSV op 1 oktober 2011 (%)
2009-2010 2010-2011
13 35
0,0 20,0
16,7 10,0
12 De gegevens uit BRON zijn niet sluitend: immers Driestroom, New Arts en Sancta Maria zijn alleen bedoeld voor deelnemers op niveau 1.
18
Ook het percentage voortijdig schoolverlaters binnen New Arts is laag – zeker in vergelijking met reguliere AKA-trajecten of specifieke AKA-trajecten op andere ROC’s (bv. Pitstop van ROC ASA Utrecht). Van de drie VSV-ers13 heeft er één wel een diploma op niveau 1 gehaald. New Arts lijkt erin te slagen om jongeren binnen het onderwijs te houden door hen gemotiveerd te houden (‘hun passie te laten vinden’). Mogelijk speelt het type onderwijs (projectonderwijs) hier een rol in. Het rendement van Sancta Maria is veel lager. De uitval van de deelnemers is nog relatief beperkt. In 2009-2010 is geen van de deelnemers uitgevallen. In 2011-2012 viel een op de drie deelnemers voortijdig uit. Met name het percentage VSV-ers is in vergelijking met de andere trajecten hoog. Na afloop van het schooljaar 2010-2011 was circa 60 procent van de jongeren voortijdig schoolverlater. Dat percentage loopt verder op naarmate deelname aan het programma Sancta Maria langer geleden is.
Uitval en VSV van Sancta Maria deelnemers Jaar begeleiding
N
Uitval in jaar begeleiding (%)
Situatie VSV op 1 oktober 2011 (%)
2009-2010 2010-2011
14 30
0,0 33,3
70,0 61,9
Iets minder dan de helft van de voortijdig schoolverlaters is wel gediplomeerd op niveau 1.14 Deze jongeren zijn waarschijnlijk na het behalen van hun mbo-1 diploma gaan werken. Omdat een AKA-diploma niet leidt tot een startkwalificatie staan deze jongeren geregistreerd als voortijdig schoolverlater. Voor een ander deel is het relatief hoge VSV-cijfer waarschijnlijk te verklaren doordat het voor de deelnemers – kwetsbare zwerfjongeren – niet haalbaar is om na afronding van het AKAtraject verder te studeren op niveau 2. Mogelijk is het niveau voor hen niet haalbaar, maar denkbaar is ook dat de (vermoedelijk) zware persoonlijke situatie van de jongeren een rol speelt in het niet verder willen/kunnen studeren.
2.3.6
LGF
Deelnemers met een beperking kunnen leerling gebonden financiering (LGF) aanvragen. Met behulp van dit ‘rugzakje’ kunnen de deelnemers ondersteuning krijgen die gericht is op het voltooien van hun opleiding ondanks hun beperking. De ondersteuning bestaat uit een aangepaste leerroute, bijvoorbeeld door individuele aanpassingen in les- en werkmateriaal, aanpassingen op de arbeids(praktijk)plaats, ondersteuning bij het omgaan met de beperkingen in leeren werksituaties, ambulante begeleiding of huiswerkondersteuning. In 2011-2012 volgen 138 LGF-deelnemers jonger dan 23 een opleiding bij ROC Nijmegen.
13 Bij 30 van de 35 deelnemers uit 2010-2011 zijn onderwijsnummergegevens bekend. 3 van deze 30 deelnemers zijn VSV-er. Van de 5 deelnemers waar de ON-gegevens ontbreken is onbekend of zij VSV-er zijn. De 2 VSV-ers uit 2009-2010 hebben geen diploma op niveau 1 gehaald. 14 In totaal zijn van 21 van de 30 deelnemers onderwijsnummergegevens bekend. 13 van de 21 deelnemers zijn VSVer op de peildatum (= 61,9 procent). Zes van de 13 VSV-ers hebben een diploma op mbo niveau 1 behaald.
19
Deelnemers- en opleidingskenmerken, 2011-2012 Geslacht
LGF ROC Nijmegen*
M
V
78 50
22 50
Leeftijd (gem.)
18,2 19,2
Niveau
Sector
Leerweg
1
2
3
4
E
ZW
T
C
BOL
BBL
4 3
46 24
24 35
26 38
50 37
15 39
32 23
2 1
87 86
13 14
* Gegevens over 2010-2011
Het overgrote deel van de deelnemers die LGF krijgen bestaat uit jongens. De groep is daarmee een afspiegeling van andere deelnemers met een beperking, want ook in het VSO en het REA College is het percentage mannelijke deelnemers zo hoog. De deelnemers volgen opleidingen op alle niveaus en binnen alle sectoren. Vergeleken met alle deelnemers op ROC Nijmegen is er wel sprake van een grote groep deelnemers op niveau 2 en een oververtegenwoordiging binnen de sectoren Techniek en Economie. Dit is het gevolg van bepaalde opleidingen die door deelnemers met een rugzakje vaak worden gekozen, zoals ICT-opleidingen. Rendement Over het succes van de LGF-deelnemers valt op dit moment nog weinig te zeggen, omdat het om deelnemers gaat die in het (huidige) schooljaar 2011-2012 nog onderwijs volgen. Uitvalgegevens zijn nog niet bekend en het percentage voortijdig schoolverlaters is een eerste, vroege tussenstand van februari 2012 – halverwege het schooljaar. Het voorlopige VSV-cijfer is circa 2 procent. Dat betekent dat vrijwel alle deelnemers met LGF halverwege het schooljaar nog in opleiding zijn. Aan het eind van het schooljaar en in de jaren daarna kan bekeken worden of de LGF-deelnemers daadwerkelijk in opleiding blijven en een startkwalificatie behalen.
Uitval en VSV van LGF deelnemers Jaar begeleiding 2011-2012
2.3.7
N
Uitval in jaar begeleiding (%)
Situatie VSV op 1 oktober 2011 (%)
142
(Nog) niet bekend
2,1
Bemoeizorg
Bemoeizorg is een vorm van begeleiding door het RMC om jongeren met multiproblematiek (zogenaamde overbelasten) in contact te brengen met de begeleidingsstructuur van ROC Nijmegen of externe partners. Binnen het programma wordt samengewerkt met Iriszorg en NIM (maatschappelijk werk). De begeleiding wordt sinds 2009 aangeboden. Doel van de bemoeizorg is het voorkomen van school- en maatschappelijke uitval. Om deze doelen te bereiken is vaak een intensief begeleidingstraject noodzakelijk. Het kost vaak veel tijd om contact te leggen met de jongere en zijn/haar vertrouwen te winnen. Na het leggen van contact wordt aan de hand van een aantal gesprekken met de jongere een analyse gemaakt van de problemen op verschillende leefgebieden. Op basis van deze analyse wordt een zorgplan opgesteld dat is gericht op kortdurende dienstverlening en verwijzing naar relevante hulpverleningsinstellingen en/of opvangmogelijkheden.
20
De begeleiding is bedoeld voor deelnemers tussen de 18 en 27 jaar met zware multiproblematiek. De deelnemers moeten woonachtig zijn in de regio Nijmegen en zelf geen hulp (meer) zoeken. Het gaat om jongeren met wie ROC Nijmegen het contact verloren heeft of om jongeren die slechts af en toe op school zijn. In 2011-2012 zijn tot aan half februari 2012 23 deelnemers jonger dan 23 aangemeld voor bemoeizorg.
Deelnemers- en opleidingskenmerken, 2011-2012 Geslacht
Bemoeizorg ROC Nijmegen*
M
V
70 50
30 50
Leeftijd (gem.)
Niveau
18,9 19,2
Sector
Leerweg
1
2
3
4
E
ZW
T
C
BOL
BBL
3
67 24
35
33 38
73 37
18 39
9 23
1
91 86
9 14
*Gegevens over 2010-2011
Bovenstaand overzicht geeft weer dat het merendeel van de deelnemers afkomstig is van een niveau-2 opleiding, meestal in de sector Economie of Zorg en Welzijn. Circa 70 procent van de deelnemers is van het mannelijk geslacht. Rendement Omdat de begeleiding van de deelnemers in 2011-2012 nog bezig was, is het lastig om momenteel al een beeld van het rendement van de bemoeizorg te schetsen. Het is nog niet bekend welk gedeelte van de deelnemers de opleiding voortijdig heeft beëindigd / gaat beëindigen. Over het voorkomen van voortijdig schooluitval zijn pas eerste voorlopige gegevens van februari 2012 bekend. Deze staan in het volgende overzicht.
Uitval en VSV van Bemoeizorg deelnemers Jaar begeleiding
N
Uitval in jaar begeleiding (%)
Situatie VSV op 1 februari 2012 (%)
2011-2012
23
(Nog) niet bekend
65,0
Op de peildatum van februari 2012 is 65 procent van de deelnemers voortijdig schooluitvaller. Dat is een zeer hoog percentage. Dit cijfer moet echter wel bekeken worden in relatie tot de doelgroep van overbelasten. Bemoeizorg is gericht op de zwaarste groep zorg/hulpbehoevende deelnemers: veel problemen op meerdere gebieden en moeilijk benaderbaar. In de komende periode zal bekeken moeten worden of het de begeleiders van bemoeizorg lukt om in elk geval een deel van de jongeren weer terug naar school te krijgen.
21
2.3.8
Schuldhulpverlening
Deelnemers van ROC Nijmegen die problemen hebben met hun financiën kunnen sinds mei 2008 terecht bij het spreekuur van schuldhulpverlening door de gemeente Nijmegen. Doel is om uitval van jongeren in verband met schulden te voorkomen, jongeren om te leren gaan met geld en schulden niet verder op te laten lopen. De begeleiding kan de vorm hebben van een budget-adviesgesprek (voorlichting hoe met geld om te gaan), schuldsanering (door de gemeente Nijmegen) of hulp bij terugbetalen of hulp bij het bevriezen van schulden, zodat de opleiding niet afgebroken hoeft te worden. Bij ernstige financiële problemen wordt de deelnemer overgedragen aan het Bureau Schuldhulpverlening. In 2010-2011 hebben 16 deelnemers jonger dan 23 zich bij het spreekuur van schuldhulpverlening aangemeld.
Deelnemers- en opleidingskenmerken, 2010-2011 Geslacht
Schuldhulpverlening ROC Nijmegen
M
V
44 50
56 50
Leeftijd (gem.)
18,1 19,2
Niveau
Sector
Leerweg
1
2
3
4
E
ZW
T
C
BOL
BBL
3
64 24
18 35
18 38
73 37
18 39
9 23
1
100 86
14
De deelnemers zijn afkomstig van niveau 2, 3 en 4 en van alle sectoren. In vergelijking met alle deelnemers op ROC Nijmegen zien we wel een oververtegenwoordiging van deelnemers op niveau 2 en vanuit de sector Economie. De man-vrouw verdeling is 44-56 procent en wijkt daarmee niet sterk af van het aantal mannelijke en vrouwelijke deelnemers op ROC Nijmegen. Rendement Vier van de 16 deelnemers die in 2010-2011 bij het spreekuur van schuldhulpverlening zijn geweest zijn uitgevallen. Het percentage uitvallers ligt hiermee op 25 procent. De uitvalredenen zijn niet (direct) gerelateerd aan de financiële problemen van de deelnemers (namelijk: te weinig resultaat, niveau te hoog, wangedrag/verwijderd en problemen in de privésfeer15).
Uitval en VSV van Schuldhulpverlening deelnemers Jaar begeleiding
N
Uitval in jaar begeleiding (%)
Situatie VSV op 1 oktober 2011 (%)
2010-2011
16
25,0
16,6
Het grootste gedeelte van de deelnemers is op de peildatum geen voortijdig schoolverlater. Ondanks de financiële problemen lukt het de deelnemers dus om een opleiding te blijven volgen. Ongeveer 17 procent van de deelnemers is in het nieuwe schooljaar niet opnieuw gestart met een opleiding. Gezien de uitvalredenen lijken de financiële problemen geen rol te hebben gespeeld in het besluit van de deelnemer om geen opleiding meer te gaan volgen. De schuld-
15 Dus geen van de vier deelnemers is uitgevallen met de reden ‘werk vanwege financiën’.
22
hulpverlening lijkt dan ook effectief, want de financiële problemen blijven in die mate beheersbaar dat zij geen reden meer zijn tot uitval.
2.3.9
Coachproject
Deelnemers die worden begeleid in het coachproject krijgen één-op-één begeleiding door een vrijwillige coach. De coaching is bedoeld voor jongeren tussen de 16 en 23 jaar uit de regio Nijmegen met relatief lichte problematiek, die op school dreigen uit te vallen of die weer (actief) willen starten met een opleiding. De getrainde coach heeft gedurende één jaar wekelijks éénop-één contact met de jongere en steunt de jongere daar waar nodig, bijvoorbeeld in het maken van keuzes en zoeken naar oplossingen. De coach richt zich op het vinden van de juiste weg binnen de instelling en het vroegtijdig signaleren van risico’s waardoor de professionals eventueel in actie kunnen komen. In praktijk zijn de deelnemers van het coachproject vaak deelnemers die opgroeien in een potentiële achterstandssituatie. Het gaat om jongeren waar steun uit de omgeving niet vanzelfsprekend is. De jongeren kunnen worden verwezen door hun studie- en loopbaanbegeleider, docenten, medewerkers van het RMC, medewerkers van het Studenten Service Bureau van de sector Zorg, Welzijn en Educatie en de sector Economie, door studentbegeleiders van de sector Techniek of door externe verwijzers (bv. Leerplicht, MEE, Jongerenloket). Ook kunnen jongeren zichzelf aanmelden. Het coachproject bestaat sinds 1 april 2008. In 2010-2011 zijn 44 deelnemers jonger dan 23 begeleid door een vrijwillige coach.
Deelnemers- en opleidingskenmerken, 2010-2011 Geslacht
Coachproject ROC Nijmegen*
M
V
50 50
50 50
Leeftijd (gem.)
18,6 19,2
Niveau
Sector
Leerweg
1
2
3
4
E
ZW
T
C
BOL
BBL
6 3
47 24
31 35
16 38
56 37
34 39
9 23
1
100 86
14
De deelnemers die meedoen aan het coachproject zijn afkomstig van alle opleidingsniveaus en sectoren en het aantal mannen en vrouwen is ongeveer gelijk. Net als bij alle andere vormen van begeleiding is het aantal deelnemers op niveau 2 relatief groot. Een knelpunt is de doorverwijzing vanuit de sector Techniek en vanuit het Studenten Service Bureau.16 Dat is ook terug te zien in het kleine aandeel deelnemers uit de sector Techniek. Rendement In 2010-2011 is ongeveer 18 procent van de in dat schooljaar deelnemende jongeren aan het coachproject uitgevallen. Twee soorten uitvalredenen komen vaak voor: de inhoud van de opleiding en te weinig aanwezig. Bijna een kwart van de deelnemers is in oktober 2011 voortijdig schoolverlater. Dat betekent dat een aantal deelnemers in de zomerperiode is gestopt met
16 Coachproject; voortgangsrapportage voor het Oranje Fonds in het kader van het stimuleringsprogramma mentorprojecten. L. Palmen & M. Heijna (2010)
23
de opleiding en niet opnieuw is begonnen. Het is niet bekend of een tijdelijke stilte in het contact tussen de coach en de deelnemer (in de zomervakantie) hier een rol in speelt.
Uitval en VSV van Coachproject deelnemers Jaar begeleiding
N
Uitval in jaar begeleiding (%)
Situatie VSV op 1 oktober 2011 (%)
2010-2011
44
18,2
24,3
Gezien de relatief lichte problematiek van de deelnemers17 in het coachproject is het percentage VSV-ers vrij hoog. Het zou interessant zijn om de taken van de coach in de vroegtijdige signalering van problemen nader te bekijken: in hoeverre is het contact met de professionals binnen het ROC op orde om te voorkomen dat jongeren in het coachproject na de zomervakantie niet starten met de opleiding?
2.3.10 Verzuim Om te voorkomen dat schoolverzuim van studenten tussen de 18 en 23 jaar zonder startkwalificatie leidt tot schooluitval zet het RMC in op preventie. Sinds 1 augustus 2010 worden daarom alle verzuimmeldingen (ten minste 16 uur ongeoorloofd verzuim per 4 weken) van deelnemers die woonachtig zijn in de regio Nijmegen opgepakt. Deelnemers jonger dan 18 worden door Leerplicht/Kwalificatieplicht in Nijmegen opgepakt, deelnemers ouder dan 18 door het RMC/Jongerenloket. Nadat een deelnemer als verzuimer is aangemerkt wordt in één of meerdere gesprekken geprobeerd de reden van verzuim te achterhalen. Dit gebeurt aan de hand van het intakeformulier van het RMC. Vervolgens wordt een actieplan opgesteld waarin staat welke acties nodig zijn om toekomstig verzuim te voorkomen. Het actieplan wordt overgedragen aan de studie- en loopbaanbegeleider of trajectbegeleider. De studie- en loopbaanbegeleider/trajectbegeleider koppelt de informatie uit vervolggesprekken steeds terug aan het RMC. Na uiterlijk een maand worden de resultaten gemonitord. Bij blijvend verzuim wordt opnieuw in gesprek gegaan met de deelnemer en kan het actieplan worden aangepast. In 2010-2011 zijn 767 deelnemers (< 23 jaar) aangemeld als verzuimer. Op een totaal van 7.181 deelnemers op ROC Nijmegen, gaat het om ruim 10 procent van de deelnemers.
Deelnemers- en opleidingskenmerken, 2010-2011 Geslacht
Verzuimers ROC Nijmegen*
M
V
60 50
40 50
Leeftijd (gem.)
17,6 19,2
Niveau
Sector
Leerweg
1
2
3
4
E
ZW
T
C
BOL
BBL
8 3
43 24
25 35
23 38
50 37
27 39
19 23
4 1
94 86
6 14
17 Volgens de informatie over het coachproject. Dit is niet onderzocht met behulp van dossieranalyse.
24
Verzuim komt meer voor bij jongens dan bij meisjes. Ongeveer 60 procent van alle verzuimers is van het mannelijk geslacht, terwijl de verdeling jongens-meisjes op ROC Nijmegen 50-50 procent is. Een relatief groot gedeelte van de verzuimers is afkomstig van niveau 2. Ook op niveau 1 zijn relatief veel uitvallers, maar het gaat in aantallen maar om een beperkt aantal deelnemers (42). Als we kijken naar de sectoren waar de verzuimers een opleiding volgen dan valt het verzuim op van deelnemers die een opleiding volgen in de sector Economie. Op ROC Nijmegen volgt 37 procent van de deelnemers een opleiding Economie, maar van alle verzuimers volgt de helft een economische opleiding. Het verzuim in de sector Techniek en vooral binnen Zorg en Welzijn is juist lager. Ten slotte is ook in de BBL het verzuim lager. Ongeveer 6 procent van alle verzuimers volgt een opleiding in de BBL, terwijl op het ROC het aandeel deelnemers in de BBL-opleidingen 14 procent is. Bereik van de doelgroep Met behulp van de dossiers van verzuimers zijn probleemprofielen gemaakt. De profielen (zoals besproken in paragraaf 1.3) geven een beeld van de reden van verzuim. In het overzicht laten we de verdeling zien van de profielen van de verzuimers (in procenten).
Probleemprofielen van verzuimers18
Gedragsproblematiek Persoonlijke problematiek Problematiek in studiehouding/studievaardigheden Problematiek in niveau Loopbaanproblematiek Geen melding van problemen Totaal
Aantal
%
61 43 38 2 1 36 181
34 24 21 1 1 20 100
Bij 20 procent van de verzuimers worden geen problemen in het dossier genoemd. Mogelijk hebben deze deelnemers echt geen problemen, het is echter meer waarschijnlijk dat de onderzochte dossiers onvolledig zijn. Ruim een derde van de verzuimers heeft het profiel Gedragsproblematiek. Het gaat aan de ene kant om deelnemers die agressief gedrag vertonen, vaak in combinatie met een ‘negatieve’ houding: zij komen afspraken niet na, luisteren slecht, zijn laks, lui of laconiek. Aan de andere kant komen ook internaliserende problemen voor bij verzuimers. Het gaat onder meer om deelnemers met faalangst of weinig zelfvertrouwen. Ongeveer een kwart van de verzuimers heeft het profiel Persoonlijke problematiek. Het gaat meestal om problemen in de thuissituatie, zoals gescheiden ouders of het ontbreken van steun. Ook lichamelijke problemen/klachten komen voor. Bij bijna alle deelnemers met het profiel Gedragsproblematiek of Persoonlijke problematiek is sprake van multiproblematiek: zij hebben ook nog problemen op andere gebieden. Veelal gaat het om problemen in de studiehouding of met studievaardigheden.
18 Het betreft deelnemers die in 2010-2011 als verzuimer staan geregistreerd, én in de steekproef zitten. Het gaat in totaal om 181 deelnemers.
25
Slechts 21 procent van alle deelnemers verzuimt ‘alleen’ vanwege studiegerelateerde problemen. Dit zijn deelnemers die géén gedragsproblemen of problemen in de persoonlijke situatie hebben. Vaak gaat het om deelnemers die naast verzuim ook te maken hebben met motivatieproblemen, concentratieproblemen of problemen met plannen. Op basis van bovenstaande gegevens kan geconcludeerd worden dat achter het verzuim vaak (zware) problemen schuilgaan in het gedrag of de persoonlijke situatie van de deelnemer. Vaak hebben deelnemers een negatieve houding of zijn zij niet gemotiveerd. Bij slechts een beperkt gedeelte van de verzuimers lijken alleen studieproblemen de reden van verzuim te zijn. Rendement Verzuim is vaak een eerste stap richting uitval. In het volgende overzicht is zichtbaar welk gedeelte van de verzuimers uitvalt en in welke mate deelnemers op de peildatum oktober 2011 geen onderwijs volgen en VSV-er zijn.
Uitval en VSV van verzuimers Jaar begeleiding 2010-2011
N
Uitval in jaar begeleiding (%)
Situatie VSV op 1 oktober 2011 (%)
767
29,9
28,7
Bijna 30 procent van de verzuimers uit 2010-2011 is in hetzelfde schooljaar gestopt met zijn of haar opleiding. De uitval is iets groter bij deelnemers uit niveau 1 en niveau 2 opleidingen dan bij deelnemers die een opleiding volgden op niveau 3 of 4. Met name op niveau 1 valt een groot gedeelte van de verzuimers uit: 43 procent. In aantallen gaat het om een beperkt aantal deelnemers. In oktober 2011 is 28,7 procent van de verzuimers voortijdig schoolverlater. In de meeste gevallen gaat het om deelnemers die eerder in het schooljaar zijn uitgevallen. Bijna driekwart van alle uitgevallen verzuimers start niet opnieuw met een opleiding en wordt VSV-er. Wat verder opvalt is dat verzuimers vaak in de periode van de zomervakantie voortijdig schoolverlater worden. Dat betekent dat zij zich na de zomer niet meer melden bij de opleiding. De aanpak van verzuimers lijkt maar ten dele effectief. Bijna een derde valt alsnog uit en van hen worden de meesten voortijdig schoolverlater.
2.4 Overzicht bereik en rendement Zoals eerder aangegeven heeft het onderzoek naar de begeleidingsstructuur van ROC Nijmegen grotendeels het karakter van een nulmeting. Verschillende onderdelen zijn vrij recent gestart en van meerdere onderdelen zijn over de afgelopen jaren geen systematische deelnemersgegevens bekend. Het jaar 2010-2011 geldt als startjaar voor de monitoring, maar voor sommige onderdelen zal het cohort 2011-2012 het startjaar zijn. Dat geldt onder meer voor de Trajectbegeleiding en de Bemoeizorg. In de monitor kijken we vooral naar het rendement in termen van uitval en VSV. Onderdelen van de zorgstructuur van het ROC richten zich op zeer moeilijk bereikbare groepen met complexe problematiek (New Arts, Sancta Maria, Bemoeizorg). Voor deze onderdelen geldt dat de opbrengst van de aanpak waarschijnlijk beter (ook) op een andere manier beschreven kan 26
worden, omdat de meerwaarde van de begeleiding uit meer bestaat dan alleen de onderwijsdoelstelling. In de rendementsbepaling van de begeleiding kijken we naar vier punten: - Het bereik van de doelgroep: bereikt de begeleiding daadwerkelijk de beoogde doelgroep. - Uitval: hoeveel procent van de begeleide deelnemers valt uit, dat wil zeggen verlaat het ROC zonder startkwalificatie. - VSV nieuwe schooljaar: hoeveel procent van de begeleide deelnemers is bij aanvang van het nieuwe schooljaar voortijdig schoolverlater (peilmoment 1 oktober). - VSV na een jaar: hoeveel procent van de begeleide deelnemers is bij aanvang van het schooljaar minimaal een jaar later voortijdig schoolverlater (peilmoment 1 oktober). Zoals gezegd kan op dit moment nog niet voor alle onderdelen op alle vragen een antwoord worden gegeven. Zo is het bereik slechts voor drie onderdelen in kaart gebracht. Vervolgmetingen zullen het beeld completeren.
Overzicht bereik en rendement begeleidingsvormen (in percentages van het aantal deelnemers, deelnemerscohorten 2009-2010 en 2010-2011) Begeleidingsonderdeel
Trajectbegeleiding Restart ROC4Competence SMW Driestroom New Arts Sancta Maria LGF Bemoeizorg Schuldhulpverlening Coachproject Verzuimbegeleiding
Bereik doelgroep ja deels ja -
Uitval
23 48 27 20 33 25 18 30
VSV nieuwe schooljaar 24 32 20 10 62 17 24 29
VSV na een jaar 43 42 17 70 -
Opmerkingen
Studiewisseling AKA AKA AKA
27
3
Uitval en VSV
In het vorige hoofdstuk is de tweedelijns begeleidingsstructuur op ROC Nijmegen uitgebreid aan de orde gekomen. Daar is onder andere de uitval en VSV van deelnemers uit de verschillende programma’s naar voren gekomen. Lang niet alle uitgevallen deelnemers zijn echter bekend in een programma in de tweedelijns begeleiding. In dit hoofdstuk bespreken we daarom de aard en omvang van de totale groep uitvallers en gaan we kort in op het bereik van de tweedelijns begeleidingsstructuur onder uitvallers. We vervolgen het hoofdstuk met een relativering van het begrip uitvaller: een groot gedeelte van de uitvallers verlaat het onderwijs niet definitief, maar start opnieuw met een opleiding. Ten slotte gaan we ook in op de geregistreerde uitvalredenen en vergelijken deze redenen met het probleemprofiel dat is opgesteld aan de hand van dossieranalyse.
3.1 Omvang van de uitval In de inleiding is aangegeven dat met uitvallers deelnemers worden bedoeld die het ROC hebben verlaten zonder startkwalificatie, inclusief deelnemers met een diploma op niveau 1. In dit hoofdstuk beperken we ons tot uitvallers die het ROC hebben verlaten zonder diploma. Gediplomeerden op niveau 1 – ook deelnemers zonder startkwalificatie – blijven buiten de beschrijving.19 ROC Nijmegen had in 2010-2011 10.978 deelnemers. Van alle deelnemers zijn er 7.181 jonger dan 23 jaar; dat is ongeveer 65 procent. In hetzelfde schooljaar hebben 1.388 deelnemers (< 23 jaar) ongediplomeerd de opleiding verlaten. Dat betekent dat ongeveer 19 procent van de deelnemers op het ROC uitgevallen is. Het overzicht laat zien hoe de uitvallers verdeeld zijn over de niveaus. De cijfers worden vergeleken met voortijdig schoolverlaters en alle deelnemers op ROC Nijmegen.
Aantal uitvallers per mbo-niveau Uitvallers 2010-2011 Aantal
%
54 241 223 217 735*
7 33 30 30 100
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 Totaal
VSV-ers 2010-2011 Aantal 72 302 150 105 629
20
% 11 48 24 17 100
Deelnemers ROC Nijmegen 20102011 Aantal 205 1736 2530 2710 7181
% 3 24 35 38 100
* Bekend in BRON
19 In 2010-2011 zijn er 74 gediplomeerden op niveau 1. Dat is ongeveer 5 procent van de totale groep uitvallers. 20 VSV-ers van ROC Nijmegen. Bron: DUO; Voorlopige cijfers.
29
Bovenstaand overzicht laat zien dat deelnemers van niveau 1 en 2 zijn oververtegenwoordigd in de uitval: 40 procent van de uitvallers komt van niveau 1 of 2, terwijl maar 27 procent van de deelnemers op het ROC een opleiding op die niveaus volgt. Toch zijn in absolute aantallen de meeste uitvallers afkomstig van niveau 3 of 4. Het beeld van de uitval in 2008-2009 en 20092010 geeft eenzelfde beeld. De VSV-cijfers geven een vergelijkbare uitkomst: een oververtegenwoordiging op niveau 1 en vooral niveau 2. Bijna de helft van alle VSV-ers volgde voor de uitval een opleiding op niveau 2. Met name binnen de BBL valt niveau 2 op, want van alle VSVers die een BBL-opleiding volgden (144 van de 629 deelnemers) is 81 procent afkomstig van een niveau-2 opleiding! Veruit de meeste (86 procent) deelnemers van ROC Nijmegen volgen een opleiding in de beroepsopleidende leerweg (BOL). Van alle uitvallers komt dan ook maar een klein gedeelte van een BBL-opleiding. Procentueel vallen echter BBL-deelnemers iets vaker uit dan deelnemers uit de BOL, want onder de uitvallers volgde 19 procent een BBL-opleiding en 81 procent een BOLopleiding. Opleidingen in de sector Economie en Zorg en Welzijn zijn het grootste op ROC Nijmegen. Onder de uitvallers is dat iets anders: de meeste uitvallers (45 procent) volgden een opleiding in de sector Economie. Het aandeel uitvallers van de sector Zorg en Welzijn (26 procent) is afgezet tegen het aantal deelnemers in deze sector (39 procent) beduidend kleiner. De figuur laat dit zien:
Aantal uitvallers per sector Uitvallers 2010-2011
Economie Techniek Zorg en Welzijn Combinatie Totaal
Deelnemers ROC Nijmegen 2010-2011
Aantal
%
331 185 190 27 733
45 25 26 4 100
Aantal 2687 1636 2766 92 7181
% 37% 23% 39% 1% 100
* Bekend in BRON
3.2 Bereik van de begeleidingsstructuur onder uitvallers In het vorige hoofdstuk is in de evaluatie van de verschillende programma’s in de tweedelijns begeleidingsstructuur aan de orde gekomen in hoeverre deelnemers (ondanks de begeleiding) uitvallen. Vanuit een ander perspectief kunnen we ook kijken naar de mate waarin uitvallers bekend zijn in de tweedelijns begeleidingsstructuur. Van de 1.388 uitgevallen deelnemers is slechts een klein gedeelte bekend in de tweedelijns begeleidingsstructuur:21 het gaat om 121 deelnemers. Naar schatting hebben nog eens circa 200 uitvallers trajectbegeleiding gehad.22 Het totale bereik van de begeleidingsstructuur onder
21 In het jaar van uitval of in eerdere jaren. 22 Omdat de deelnemersgegevens van trajectbegeleiding ontbreken, moeten we het bereik van de zorgstructuur onder uitvallers ophogen (voor de deelnemers die trajectbegeleiding hebben gehad). Dat kan enkel door het maken van een schatting. De schatting berust op het geschatte aantal uitgevallen deelnemers van trajectbegeleiding. Gezien
30
uitvallers ligt daarmee op ongeveer 24 procent. Meer dan driekwart van alle uitvallers heeft dus geen extra begeleiding gehad. Dat sommige deelnemers wel worden verwezen en anderen niet doet vermoeden dat onderwijsteams verschillend omgaan met verwijsmogelijkheden. De verschillen tussen onderwijsteams variëren inderdaad sterk. Van alle uitvallers in een onderwijsteam is in sommige teams niemand verwezen naar de begeleidingsstructuur, terwijl in andere teams bijna de helft van de uitvallers is doorverwezen. In geen enkel team wordt meer dan de helft van de uitvallers doorverwezen. Dat lijkt erop te duiden dat er ook bínnen opleidingsteams verschillen bestaan in verwijsgedrag, bijvoorbeeld door verschillende studieloopbaanbegeleiders.
3.3 Uitval is nog geen voortijdig schoolverlaten In het onderzoek zijn de uitvallers van drie schooljaren meegenomen: 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011. Uitstroom zonder startkwalificatie wil nog niet zeggen dat de deelnemer een voortijdig schoolverlater is geworden. Bij het switchen van opleiding of ROC volgt de deelnemer namelijk weer onderwijs. Om te kijken welk gedeelte van de deelnemers voortijdig schoolverlater is geworden, moeten we de uitgevallen deelnemers meerdere jaren volgen. We hebben daarom gekeken hoeveel van de uitvallers in oktober 2011 voortijdig schoolverlater zijn. Nadrukkelijk gaat het om een tussenstand. Als deelnemers geen voortijdig schoolverlater zijn, zijn er twee andere mogelijkheden: 1. De deelnemer is opnieuw gestart met een opleiding. Hij/zij heeft nog geen startkwalificatie, maar volgt wel onderwijs. 2. De deelnemers is opnieuw gestart met een opleiding, en heeft inmiddels een startkwalificatie behaald.
Situatie van de uitvallers, peildatum 1 oktober 2011 Jaar 2008-2009 2009-2010 2010-2011 23 Totaal
Startkwalificatie (%) 27 25 25 26
In opleiding (%) 24 27 24 25
VSV (%) 49 48 50 49
Aantal 585 670 760 2015
Iets meer dan de helft van de uitgevallen deelnemers is in oktober 2011 geen voortijdig schoolverlater (meer). Deze deelnemers hebben zich opnieuw ingeschreven voor een opleiding in het mbo of hbo, of hebben inmiddels al een startkwalificatie behaald. In vergelijking met alle uitvallers in het mbo is het percentage deelnemers van ROC Nijmegen dat na uitval herstart met een opleiding hoog. In het mbo keert gemiddeld ‘slechts’ ongeveer een derde van de uitgevallen leerlingen terug in het onderwijs. Mogelijk speelt de samenstelling van de uitgevallen deelnemers op ROC Nijmegen een rol. We zagen al dat 60 procent van de uitvallers een opleiding op de hogere niveaus volgden, de meeste uitvallers een BOL-opleiding de uitval in de andere programma’s (gemiddeld 27 procent) zijn dat er circa 200. 23 Deelnemers bekend in BRON
31
volgden en een opleiding in de sector Economie deden. Onderzoek van ECBO24 laat zien dat het percentage herstarters in deze groepen hoger is dan het gemiddelde percentage uitgevallen deelnemers dat terugkeert in het onderwijs. Toch is ook afgezet tegen de cijfers in het onderzoek van ECBO het percentage herstarters op ROC Nijmegen hoog. Het aandeel herstarters is vergelijkbaar met de herstart van uitgevallen deelnemers van ROC ASA Utrecht.25 Het bovenstaande overzicht laat zien dat het percentage voortijdig schoolverlaters voor de drie onderzochte jaren ongeveer gelijk is. Opvallend is dat het percentage deelnemers dat een startkwalificatie behaald heeft niet oploopt naarmate de uitval langer geleden is. Dat betekent dat uitgevallen deelnemers die opnieuw een opleiding beginnen nog steeds met deze opleiding bezig zijn. Het percentage voortijdig schoolverlaters wisselt sterk voor de verschillende opleidingsniveaus. In het algemeen geldt hoe hoger het niveau van de opleiding van de uitgevallen deelnemer, hoe lager het percentage VSV. Op niveau 1 is het percentage herstarters onder de uitgevallen deelnemers 14 procent. Voor niveau 2, 3 en 4 gaat het om respectievelijk 35 procent, 66 procent en 72 procent herstarters. Ook tussen de sectoren zijn verschillen. Het percentage herstarters bedraagt voor Economie 59 procent, voor Techniek 47 procent, voor Zorg en Welzijn 55 procent en voor de sector Combinatie 13 procent. De sector Combinatie bestaat bijna volledig uit deelnemers van niveau 1 en dit resultaat sluit dus aan bij het lage percentage herstarters op niveau 1. Zoals eerder gezegd geven de cijfers een tussenstand weer. Pas over enkele jaren kan beoordeeld worden in hoeverre de herstartende deelnemers die nog in opleiding zijn daadwerkelijk een startkwalificatie halen en in hoeverre VSV-ers ook niet meer opnieuw starten met een opleiding.
3.4 Uitvalredenen en probleemprofiel Als een deelnemer besluit te stoppen met zijn opleiding registreert ROC Nijmegen de reden van (voortijdige) beëindiging van de opleiding. Er zijn bijna 70 verschillende redenen die opgegeven kunnen worden. We hebben deze redenen ingedikt tot vijf categorieën (zie bijlage 3 voor een compleet overzicht): - Persoonlijke redenen: bijvoorbeeld zwangerschap of verwijderd door wangedrag; - Studiehouding/studievaardigheden: bijvoorbeeld te weinig aanwezig of ontvangen begeleiding; - Niveau van de opleiding: bijvoorbeeld het niveau of de zwaarte van de opleiding; - Loopbaan/studiekeuze: bijvoorbeeld inhoud van de opleiding of werk meer aantrekkelijk; - Overige redenen. Het onderstaand overzicht laat de verdeling zien van uitvalredenen:
24 De verloren zonen (m/v). Terugkeer in het onderwijs van voortijdig schoolverlaters. Van Wijk e.a., ECBO, 2011. 25 Regiomonitor Utrecht Voortijdig schoolverlaten. Uitvallers en zorgdeelnemers van ROC ASA Utrecht. Eimers, e.a., KBA, 2011.
32
Uitvalreden van uitvallers in 2010-2011
Persoonlijk / Gedrag Studiehouding / studievaardigheden Niveau Loopbaan Overig Totaal*
Aantal
%
176 270 303 632 61 1388
13 20 22 46 4 100
* Enkele deelnemers zijn meerdere keren uitgevallen in 2010-2011. De percentages tellen daarom niet op tot 100%.
Uit de registratie van uitvalredenen blijkt dat ruim 45 procent van de deelnemers uitvalt vanwege loopbaanredenen. Nog eens 42 procent van de deelnemers valt uit om andere studiegerelateerde redenen (niveau, studiehouding/studievaardigheden). Persoonlijke redenen spelen maar een zeer beperkte rol. De uitvalreden lijkt echter geen betrouwbaar beeld te geven van de werkelijke oorzaak van uitval. Voor een gedeelte van de uitvallers is op basis van het leerlingdossier de reden van uitval te bepalen. Onderstaand overzicht maakt de vergelijking tussen de uitvalreden (overzicht hierboven) en het probleemprofiel van de deelnemer:
Probleemprofiel van uitvallers uit 2010-2011
Gedragsproblematiek Persoonlijke problematiek Problematiek in studiehouding/studievaardigheden Problematiek in niveau Loopbaanproblematiek Geen melding van problemen Totaal
Aantal
%
43 42 28 5 4 42 164
26 26 17 3 2 26 100
De vergelijking tussen beide overzichten laat grote verschillen zien. Volgens informatie uit de dossiers hebben deelnemers veel vaker (52 procent) dan dat volgens de uitvalreden staat geregistreerd (13 procent) te maken met gedragsproblematiek en persoonlijke problematiek. Het lijkt er op dat veel deelnemers die met een studiegerelateerde uitvalreden zijn geregistreerd in werkelijkheid (ook) te maken hebben met zwaardere problematiek in de persoonlijke sfeer.
33
4
Conclusies
I. Begeleidingsstructuur in ontwikkeling De VSV-monitor is gestart in 2011 en richt zich voor de nulmeting op het schooljaar 20102011 (en deels ook 2009-2010). Voor de begeleidingsstructuur van ROC Nijmegen was 2010-2011 duidelijk een overgangsjaar. Belangrijke onderdelen als de verzuimaanpak en Trajectbegeleiding zijn in dat jaar daadwerkelijk opgestart. Zichtbaar is een omslag in de begeleiding van meer losstaande, op specifieke doelgroepen gerichte aanpak naar meer brede 'instrumenten', zoals de genoemde Trajectbegeleiding, met een groter bereik. De overgang naar een meer systematische aanpak is ook zichtbaar in de administratie rondom de begeleiding: het bleek nog niet mogelijk om voor alle onderdelen complete en betrouwbare sets van gegevens aan te leveren. Op operationeel niveau zijn opleidings- en persoonsgegevens vanzelfsprekend wel bekend, maar een centrale registratie is nog in ontwikkeling. Dat geldt eveneens voor de inhoud, volledigheid en betrouwbaarheid van de dossiers van begeleide deelnemers. Om goed zicht te krijgen op de meerwaarde van de verschillende begeleidingsvormen moet op dit punt een aantal verbeterslagen gemaakt worden. II. Breed begeleidingsaanbod nog niet evenwichtig Het tweedelijns begeleidingsaanbod van ROC Nijmegen is breed en divers. Voor uiteenlopende problematieken en doelgroepen zijn er programma's en expertise beschikbaar. Een kanttekening daarbij is dat relatief veel van de begeleidingsvormen zich richten op de 'zwaardere' problematiek, dat wil zeggen problemen die liggen in de persoonlijke sfeer (gedrag, gezondheid, thuissituatie, financiën). Het lijkt erop dat de nieuwe vormen, zoals Trajectbegeleiding, Coachproject en Restart, zich ook meer richten op studenten met (alleen of vooral) studiegerelateerde problemen. Een tweede kanttekening is dat de begeleiding zich relatief vaak richt op de niveaus 1 en 2 en minder op niveaus 3 en 4. Dat hangt samen met de focus op de 'zwaardere' problematiek, die op niveau 1 en 2 vaker voorkomt. Daar staat tegenover dat de meeste uitval zich voordoet op niveau 3 en 4 en dat deze uitval vaker een studiegerelateerde achtergrond heeft. III. Weinig samenhang in begeleidingsaanbod Over het algemeen is er weinig samenhang in het begeleidingsaanbod. De verschillende activiteiten staan relatief los van elkaar en er is binnen de organisatie weinig zicht op het totaalplaatje, ook bij de betrokkenen bij de verschillende activiteiten onderling. Met de invoering van een vaste systematiek voor intake, verlengde intake en toewijzing van trajectbegeleiding is een start gemaakt met het systematisch beoordelen van de ondersteuningsbehoefte van studenten en het toewijzen van hulp. Vooralsnog is het aanbod echter nog versnipperd en is de match tussen de ondersteuningsvraag en het -aanbod nog niet optimaal. IV. Bereik begeleidingsstructuur is laag Naar schatting slechts een kwart van alle studenten die uitvallen, is bekend in de begeleidingsstructuur. Anders gezegd: driekwart van de studenten, die het ROC zonder startkwali-
35
ficatie hebben verlaten, heeft geen extra begeleiding gehad. Het bereik van de begeleidingsstructuur is nog relatief gering (peiljaar 2010-2011). Op het niveau van de afzonderlijke begeleidingsvormen is alleen voor de onderdelen Restart, ROC4Competence en SMW naar het bereik van de doelgroep gekeken. Daaruit blijkt dat twee van de drie onderdelen een goed bereik hebben, maar dat het programma gericht op studiekeuze niet geheel de juiste doelgroep bereikt.
V. Helft van uitvallers begint weer met opleiding De helft van de uitvallers (uitstroom zonder startkwalificatie) begint later weer met een opleiding en wordt dus geen voortijdig schoolverlater. ROC Nijmegen onderscheidt zich daarmee in positieve zin van het landelijke gemiddelde. Eén van de oorzaken is het feit dat ROC Nijmegen relatief veel studenten op niveau 3-4 kent, die vaker dan studenten op niveau 1-2 een herstart maken na uitval. VI. Eerste signalen over rendement roepen vragen op Het is na de eerste meting nog niet mogelijk een goed beeld te geven van het rendement van de begeleidingsstructuur in het algemeen. Daarvoor is het enerzijds nog te vroeg en ontbreken anderzijds van veel onderdelen nog de gegevens. Wel is het mogelijk voor een aantal onderdelen een voorlopige inschatting te maken van het rendement. We maken een onderscheid tussen korte termijn resultaat (tegengaan uitval en VSV) en een langere termijn resultaat (daadwerkelijk een startkwalificatie halen). Door de deelnemers in de komende jaren in hun scholloopbaan te volgen, ontstaat zicht op het ‘eindresultaat’ van de inspanning. Gemiddeld valt ruim 10 procent van de ROC-deelnemers (tot 23 jaar) uit zonder startkwalificatie. De uitval van deelnemers aan de meeste begeleidingsvormen ligt 2-3 keer hoger. Gezien de vaak ‘zware’ doelgroepen die worden begeleid, is een hogere uitval ook te verwachten. De resultaten op korte termijn lijken dan ook niet ongunstig. Slechts voor enkele onderdelen is op dit moment het resultaat op langere termijn bekend. De uitkomsten zijn niet positief: de VSV-percentages voor bijvoorbeeld Restart en ROC4Competence lopen naar een jaar op tot ruim veertig procent. De inspanningen blijken op dit moment bij een groot deel van de deelnemers niet voldoende om VSV daadwerkelijk te voorkomen. Dat ligt mogelijk aan de begeleidingvorm, maar kan deels ook liggen in het vervolgtraject na de begeleiding.
VII. Aanpak van verzuim belangrijk Tien procent van de ROC-studenten (tot 23 jaar) werd in 2010-2011 aangemeld als verzuimer. Het werkelijke verzuim ligt hoger, want de registratie en melding is nog in ontwikkeling. Verzuim, zoals nu wordt gemeld, blijkt een goede indicator voor achterliggende problematiek. Ruim meer dan de helft van de verzuimers heeft te maken met gedrags- of persoonlijke problematiek. Verzuim leidt in de meeste gevallen – mogelijk juist als gevolg van de verzuimaanpak – niet tot uitval en VSV: 70 procent blijft op school. Wel blijkt dat degenen die uitvallen ook meestal definitief uitvallen en VSV-er worden. Gezien de achtergronden van het verzuim en de kans op voortijdig schoolverlaten is de verzuimaanpak een belangrijk instrument in de begeleidingsstructuur als geheel.
36
Bijlage 1 – Deelnemers schooljaren 2008-2009 t/m 2011-2012
Aantallen zorgdeelnemers, verzuimers en uitvallers tussen 2008-2009 en 2011-2012 Groep
Aantal
Zorgdeelnemers Alle zorgdeelnemers op ROC Nijmegen < 23 jaar
Totaal 1.656 - 2008-2009: 87 - 2009-2010: 161 - 2010-2011: 1.242 - 2011-2012: 256
Zorgdeelnemers bekend in ontvangen bestanden
Totaal 756 - 2008-2009: 87 - 2009-2010: 161 - 2010-2011: 342 - 2011-2012: 256
Zorgdeelnemers bekend in BRON
Totaal 570 - 2008-2009: 60 - 2009-2010: 116 - 2010-2011: 272 - 2011-2012: 202
Zorgdeelnemers waarvan dossier bekeken
Totaal 274 - 2008-2009: 1 - 2009-2010: 99 - 2010-2011: 185 - 2011-2012: 11
Verzuimers Alle verzuimers op ROC Nijmegen < 23 jaar Verzuimers bekend in BRON Verzuimers waarvan dossier bekeken
767 563 181
Uitvallers Alle uitvallers op ROC Nijmegen < 23 jaar
Totaal uitval: 4.183 - 2008-2009: 1.445 - 2009-2010: 1.411 - 2010-2011: 1.388
Totaal diploma nv 1: 249 - 2008-2009: 78 - 2009-2010: 97 - 2010-2011: 74
Uitvallers bekend in BRON
Totaal uitval: 2.320 - 2008-2009: 710 - 2009-2010: 777 - 2010-2011: 875
Totaal diploma nv 1: 146 - 2008-2009: 44 - 2009-2010: 48 - 2010-2011: 54
Uitvallers waarvan dossier bekeken
Totaal uitval: 206 - 2008-2009: 6 - 2009-2010: 40 - 2010-2011: 164
Totaal diploma nv 1: 57 - 2008-2009: 2 - 2009-2010: 1 - 2010-2011: 54
37
Bijlage 2 – Methodiek van de probleemprofielen
Er is er sprake van hiërarchisch geordende profielen, zodat voor elk persoon maar één profiel van toepassing is. De typologie bestaat uit vijf hoofdcategorieën (profielen), namelijk gedragsproblematiek, persoonlijke problematiek, problemen in de studiehouding, problemen met het niveau en loopbaanproblematiek. De zesde categorie bestaat uit overige problematiek. In elk van de hoofdcategorieën vallen diverse soorten problemen. In het profiel Gedragsproblematiek zijn alle vormen van problemen in het gedrag en sociaalemotionele problemen opgenomen. De meeste geïndiceerde stoornissen, zoals stoornissen in het autistismespectrum en veelvoorkomende stoornissen als ADHD en ADD, vallen binnen dit profiel. Het profiel Persoonlijke problematiek omvat problemen in de thuis- of gezinssituatie, gezondheidsproblemen, inclusief fysieke beperkingen, verslavingsproblemen en financiële problemen. De genoemde twee profielen hebben betrekking op de persoon zelf en op zijn of haar privésituatie. De andere drie profielen gaan over de studie. Problemen met de studiehouding/vaardigheden omvat problemen rondom motivatie, leerhouding en verzuim. Het profiel Problemen met het studieniveau verwijst expliciet naar problemen door leerachterstanden, een te hoog studieniveau en problemen met de Nederlandse taal. Het laatste profiel van de Loopbaanproblematiek heeft betrekking op studiekeuzeproblemen en studiewisselingen, inclusief afstroom. De namen van de profielen zijn zo gekozen dat ze de hoofdmoot van de problemen binnen het profiel omvatten. Dat pakt niet altijd gelukkig uit, omdat bijvoorbeeld onder de noemer gedragsproblematiek ook een flink deel geestelijke gezondheidsproblematiek opgenomen is. De aanduiding gedragsproblematiek is dan ook geen classificatie van problemen, maar louter een verzamelbegrip.
39
Het schema hieronder geeft weer welke problemen horen bij welk profiel: Gedragsproblematiek
agressief, boos, ruziezoeker brutaal druk niet luisteren, zich niet aan regels houden komt afspraken niet na pesten leugenachtig gedrag onverantwoordelijk (niet aanspreekbaar op gedrag) beïnvloedbaar kan niet goed tegen kritiek geen zelfinzicht te laag empathisch vermogen, niet in kunnen leven in anderen wisselend gedrag / labiel niet leeftijdsadequaat gedrag onvoldoende impulscontrole eenzaam stil, gesloten faalangst weinig zelfvertrouwen (laag zelfbeeld) wordt gepest problemen met sociale contacten/sociale vaardigheden niet weerbaar, te weinig assertief depressief gedrag star/rigide communicatieproblemen problemen met conflicthantering stress/prikkelgevoeligheid angsten/paniek autoriteitsprobleem andere specifieke problemen gedragsproblemen / sociaal-emotionele problemen algemeen
40
Persoonlijke problematiek
- problemen in thuissituatie/gezinssituatie gescheiden ouders gestorven ouder(s) agressieve ouder(s)/broer(s)/zus(sen) ziekte / handicap ouder(s)/broer(s)/zus(sen) (ook psychisch) verslavingsproblemen ouder(s)/broer(s)/zus(sen) (bv. alcohol, drugs) financiële problemen / schuldsanering thuis ouder(s)/broer(s)/zus(sen) in detentie veel ruzie in thuissituatie pedagogische onmacht bij ouder(s) gezin/opvoeding biedt geen structuur geen steun van thuis in crisisopvang (gezeten) gezinsvoogd leerling/student heeft kind zwangerschap of abortus andere specifieke problemen problemen in thuissituatie algemeen - problemen in lichamelijke situatie (medisch/gezondheid) chronische ziekte motorische beperking (bijv. in rolstoel, verlamming, spasmes, evenwichts/ stoornis) visuele beperking (bijv. (gedeeltelijk) blind) auditieve beperking (bijv. (gedeeltelijk) doof) energetische beperking (bijv. vermoeidheidsklachten) beperking in spreken of taalgebruik (bijv. stotteren, afasie) geheugenbeperking chronische pijn Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH) Aangeboren Hersenletsel andere specifieke klachten problemen / klachten met gezondheid algemeen - problemen met verslaving alcoholverslaving drugsverslaving computer/ game verslaving (bv. internet, chatten, (online) games) gokverslaving andere specifieke verslaving verslaving algemeen - problemen met financiën schulden onvoldoende inkomen andere specifieke financiële problemen problemen met financiën algemeen
41
Problemen in de studiehouding / studievaardigheden
motivatieproblemen concentratieproblemen nooit op tijd werk af (tempo) verzuimt / spijbelt veel weinig doorzettingsvermogen onzelfstandig problemen/moeite met plannen heeft geen structuur andere specifieke problemen problemen met studiehouding algemeen
Niveauproblematiek
problemen met Nederlandse taal leerachterstand(en) taal (technisch lezen, begrijpend lezen, spelling ≥ 0.25) leerachterstand rekenen (≥ 0.25) andere specifieke problemen
Loopbaanproblematiek
problemen met studie/beroepskeuze andere specifieke loopbaanproblemen loopbaanproblemen algemeen
Figuur 1 – Overzicht hiërarchische ordening problematiek
42
Bijlage 3 – categorisering uitvalredenen
Hoofdcategorie
Uitvalredenen
Persoonlijke redenen
-
Zwangerschap Gezondheid Kinderopvang Problemen in privésfeer. Verhuizing / (R)emigratie Detentie / justitie Wangedrag / verwijderd Geen verblijfsvergunning Andere bezigheden
Studiehouding/studievaardigheden
-
Te weinig aanwezig Niet serieus begonnen Verplichtingen niet nagekomen Combinatie studie-werk Sfeer / onderlinge omgang Begeleiding Andere studie bij ROC -Sfeer Organisatie en communicatie Kwaliteit van het onderwijs Locatie / faciliteiten Bereikbaarheid
Niveau van de opleiding
-
Beheersing Nederlands Andere studie bij ECO -Zwaarte Andere studie bij TEC -Zwaarte Andere studie bij ROC -Zwaarte Andere studie bij ZEW -Zwaarte Niveau te hoog Niveau te laag Niveau/ zwaarte opleiding Te weinig resultaat
43
Hoofdcategorie
Uitvalredenen
Loopbaan/studiekeuze
-
Andere studie bij EDU -Inhoud Andere studie bij BOX - inhoud Andere studie bij ZEW -Inhoud Andere studie bij ECO -Inhoud Andere studie bij ROC -Inhoud Andere studie bij TEC -Inhoud MBO buiten ROC -Inhoud Inhoud Andere studie bij ECO -OER Studie buiten het ROC -VO Studie buiten het ROC - VMBO Andere studie bij TEC - OER MBO buiten ROC -OER Andere studie bij ZEW - OER Studie buiten het ROC - HBO Studie buiten het ROC - Onbek. MBO buiten ROC -geen aanbod Extraneus Verandering leerweg Definitieve uitstroomkeuze Andere route (Edu) Geen instroom mogelijk Werk aantrekkelijker Werk vanwege financiën Groenpluk Ontslag BBL Accreditatie BPV BOL Geen arbeidscontract BBL Ander werk (BBL) Werk (BOL) - inhoud Verkeerd beeld Slechte bpv-plaats Onvoldoende resultaat bpv Werk (BOL) -sfeer Verkeerde/te weinig informatie Problemen intake Opdrachtgever
Overige redenen
-
Onbekend Niet ingevuld Overig
44