Boodschap van Fernando Millan-Romeral O.Carm. en Saverio Cannistrà OCD naar aanleiding van het Jaar van het Godgewijde leven1 Het jaar van het godgewijde leven, dat reeds enkele maanden geleden begonnen is, is ook voor ons, karmelieten, een gelegenheid om na te denken over enkele fundamentele aspecten van ons leven en ons charisma. Bij deze gelegenheid, hebben wij, P. Fernando Millàn Romeral, prior-generaal van de Karmelieten en P. Saverio Cannistrà, generale overste van de Ongeschoeide Karmelieten, besloten om een korte boodschap te richten aan de hele Familia Carmelitana verspreid over de wereld, om u aan te sporen om dit jaar dat bovendien ook samenvalt met het vijfde eeuwfeest van de geboorte van de heilige Teresia van Avila, intens te beleven. Het betreft een gebeuren van grote waarde voor ieder van ons en Teresia, altijd al leraar van de spiritualiteit en de mystagogie, is ook vandaag nog een model en een gids om onze religieuze toewijding te vernieuwen en een bron van inspiratie om de nieuwe uitdagingen te erkennen. Deze gelukkige samenloop mag een buitengewone oproep zijn tot nadenken en verdiepen van onze identiteit als religieuzen en als karmelieten. De apostolische brief van paus Franciscus aan alle religieuzen, n.a.v. het jaar van het godgewijde leven, gepubliceerd in november van vorig jaar, is een uitnodiging tot deze reflectie. Een gemakkelijk pessimisme verwerpend, nodigt de brief ons allen, religieuzen, uit om in de Kerk en in de wereld te getuigen van de schoonheid van ons leven en van onze roeping. Deze brief draagt een uitnodiging tot navolging mee: “Niemand mag zich, dit jaar, onttrekken aan een ernstige bevraging betreffende zijn/haar aanwezigheid in het leven van de Kerk” (II, 5). De hiernavolgende overwegingen willen een hulp zijn om te beginnen of ijverig verder te doen met deze “ernstige bevraging”.2 IN HET HART VAN DE KERK 1. In de Brief, is het heel duidelijk dat paus Franciscus het godgewijde leven niet wil opsluiten in een rechtlijnige visie van “functionarissen”, maar het wil situeren in het hart, in de diepte van de Kerk en in horizonten die het boven haarzelf uittillen. In het hart van de Kerk want “Het godgewijde leven is een gave aan de Kerk, vindt haar oorsprong in de Kerk, groeit in de Kerk en is helemaal op de Kerk georiënteerd”, zoals kardinaal Bergoglio het stelt in een interview op de Synode van 1994 (III, 5); naar verre horizonten omdat het met de Kerk geroepen is om naar “de periferie van het bestaan” te gaan, waar naast de materiële armoede, 1
Vertaling door P.Paul De Bois OCD, Hoogfeest van de Heilige Jozef, Brugge, 19 maart 2015 Andere gedachten kunnen gevonden worden in twee documenten van de Congregatie van de Instituten van Godgewijd Leven en van Instituten van Apostolisch Leven voorgelegd : Rejoice –Verheugt u! Een schrijven aan alle gewijde personen ter voorbereiding op het Jaar van het Godgewijd Leven. (2 februari 2014) en Scrutate – onderzoekt! Aan godgewijde mannen en vrouwen op hun weg langs Gods tekenen (8 september 2014). 2
het lijden van kinderen en ouderen, “de rijken, overladen met goederen en met een leeg hart” leven (Br II, 4). We kunnen zijn aanbeveling alleen zo begrijpen: “Plooi u niet op uzelf terug, laat je niet vastzetten door kleine huiselijke discussies, blijf geen gevangenen
van uw
problemen. Ze lossen zich op wanneer ge naar buiten gaat (…) om het goede nieuws te verkondigen” (II, 4). Het is alsof we het dringende appel van de heilige Johannes-Paulus II van 6 januari 2001 gericht tot de hele Kerk opnieuw horen aan het einde van het Jubileumjaar 2000: “Duc in altum! Laten we met hoop naar voor kijken! Een nieuw millennium ligt voor de Kerk, als een wijde oceaan, waarop we moeten uitvaren. Daarbij rekenen we op Christus’ hulp.” (Novo millenio ineunte, 58). Door Gods genade, zijn we tot de Karmel geroepen, geïnspireerd door de Regel van de heilige Albertus en door het voorbeeld van zovele heiligen die doorheen de eeuwen zich engageerden om dit ideaal te beleven; en wij zijn op een bijzondere wijze geroepen tijdens dit jubileumjaar om in het voetspoor van Teresia van Jezus te treden, om ons “zonen/dochters van de Kerk” te voelen, en de grote nood van de Kerk te zien (Relations 3,7), om te bidden voor de groei van de Kerk (Kloosterstichtingen 1,6) en in het “hart van de Kerk , onze Moeder” te blijven (Thérèse van Lisieux), dat alles niet zoals een onnodige taak, maar als een gave. De woorden van de paus tot de bisschop van Avila 15 oktober laatst krijgen hier hun ware betekenis: “Er is niets mooier dan leven en sterven als zonen van deze Moeder de Kerk”. Wanneer men deze ervaring niet kent, kan men niet anders dan een geestelijke “wees” zijn, zelfs zonder er zich bewust van te zijn, en dat zelfs in het binnenste van een religieuze familie als de onze. 2. In de onmiddellijke post-conciliaire tijd, zag Hans Urs Von Balthasar, sprekend over roeping, dat men vooral bezig was met wat de noden van de Kerk waren, deze van onze tijd, of nog erger die van priesters en religieuzen, en men vroeg zich niet meer af waaraan God nood had.3 Paus Franciscus schrijft in zijn brief: “Ik verwacht dat elke vorm van religieus leven zich bevraagt over wat God en de mensheid van vandaag vragen” (II, 5). Ziedaar de principiële bevraging die ook wij karmelieten ons moeten stellen: “Wat vraagt God van ons in onze tijd?” Men vindt reeds een aanzet tot antwoord in de brief van de paus: “We zijn geroepen om te beleven en te tonen dat God in staat is ons hart te vervullen en ons gelukkig te maken, zonder dat we het nodig hebben ons geluk elders te zoeken” (II, 1). Als we zo aan onszelf en aan anderen zeggen “God volstaat”, dan kunnen we ons niet tevreden stellen met “Hem op nonchalante wijze te dienen” (tratan groseramente de contentar a Dios” -Weg van Volmaaktheid 4,5). Enkele jaren later schreef Maria-Magdalena de Pazzi met moed aan paus Sixtus V, hem aanbevelend dat de Kerk altijd met Christus verbonden moet zijn: “Leg u toe, Heilige Vader, leg u toe op een dergelijke navolging, ik zeg u je van uzelf leeg te maken en u met Hem te bekleden: ‘Induimini dominum Jesum Christum’ (RC, 66).
3
H. U. von Balthasar, Berufung. Sonderdruck aus Heft 1966 „Zur Pastoral der geistlichen Berufe.“ Freiburg, Nr. 3.
DE VREUGDE DE ZIELEN “SMAAK TE DOEN KRIJGEN” 3. “Daar waar er religieuzen zijn, is er vreugde”, schrijft de paus (Br II, 1). Indien we de vreugde niet willen bouwen op het zand van gevoeligheden, moeten we het grondvesten op de solide rots van de persoonlijke en gemeenschappelijke beleving van Gods liefde. “O mijn zoete rust voor diegenen die mijn God liefhebben”, schreef Teresia van Jezus (Samenspraken 15,2) Paus Franciscus schreef aan de bisschop van Avila: spreek over de vreugde in het leven van Teresia. “Bij het bespeuren van Zijn liefde groeide in de heilige een vreugde die ze niet kon verstoppen en die ze aan haar omgeving doorgaf”. Zijn korte maar efficiënte omschrijving van Teresa’s vreugde4 zal het onderwerp van uitwisseling van gedachten zijn in onze gemeenschappen, rekening houdend dat ze ondanks alle verschillen in haar waarneming echt aanwezig is. (Innerlijke Burcht VI 6, 12) De zaligverklaring van paus Paulus VI had plaats aan het eind van vorig jaar. Veertig jaar na de publicatie is zijn exhortatie ‘Gaudete in domino’ (1975-2015) over de christelijke vreugde, nog steeds actueel, meer nog omdat volgens de overtuiging van de zalige paus, Teresia van Avila, met andere heiligen, school gemaakt hebben in relatie van de vreugde met de heiligheid. Bij de andere Teresia, Thérèse de Lisieux, is diezelfde vreugde omgebogen in “de weg van het zich toevertrouwen in Gods handen”. De zalige Titus Brandsma heeft, als hij zich reeds in de verschrikkelijke omstandigheden van het naziconcentratiekamp bevond, zijn medegevangenen bemoedigd (getroost) door te zeggen dat het leven van een karmeliet niets anders kan zijn dan een teken van vreugde en hoop voor allen. 4. Ieder van ons heeft reeds ervaren dat vreugde de eigenschap heeft zich uit te breiden, (Joh 15,11) en aanstekelijk werkt. (Psalm 92,5) Zo is het ook voor het leven van de Kerk in zijn geheel en voor het religieuze leven in het bijzonder. De paus schrijft: “Het is uw (godgewijd) leven dat moet spreken, een leven dat de vreugde en de schoonheid weerspiegelt van het beleven van het Evangelie en het volgen van Christus” (II, 1). Als we hypothetisch aan Teresia zouden vragen om met haar woorden die van de paus te vertalen, zou ze antwoorden dat ze enkel leeft om “de zielen smaak te doen krijgen” (Mijn leven 18,8), het is te zeggen om de anderen te lokken, te trekken en te fascineren en hen bij God te brengen. (“engolosinar las almas”). Is dat ook niet wat de paus ons vraagt, en waartoe we als karmelieten, in het voetspoor van Teresia en andere karmelheiligen, geroepen zijn te getuigen? Om anderen te bezielen moeten we eerst zelf bezield zijn. Evenzo moet men eerst zelf de ervaring hebben van “de vreugde en de schoonheid van het beleven van het Evangelie en het volgen van Christus”, vooraleer je ze anderen kan meedelen.5 Teresia herinnert zich van P.Gracian gehoord te hebben: “men kan de zielen niet, zoals mensen, met wapens veroveren.” (Brief van
4
“Ze is niet oppervlakkig, “ze is deemoedig en bescheiden” “men bereikt haar niet op een gemakkelijke zijweg, die de ontzegging, het lijden of het kruis vermijden.” “men vindt ze […] wanneer men naar de Gekruisigde kijkt en de Verrezene zoekt: ze is niet egoïstisch en ik-betrokken” 5 Bijna dertig jaar na haar intrede in de Orde schrijft Teresia, dat de vreugde om kloosterling te zijn haar niet heeft verlaten. (Vgl. L 4,2).
9 januari 1577). Als we overbrengers van het Heilige in het leven van de anderen6, en in het onze willen worden, moeten we met heel ons hart aan de woorden van Teresia houden “Laat me niet verzuimen, mijn God, laat het me niet verzuimen, zoveel schoonheid in vrede te genieten: uw Vader gaf ons U, laat me Heer, een zo kostbaar juweel niet verliezen.” (Samenspraken 14, 2). COMMUNIO VOOR DE WERELD 5. De paus herinnert ons er aan, dat we als religieuzen zijn we geroepen “experts van gemeenschap” (II, 3) te zijn. In de christelijke openbaring, is alles bepaald door gemeenschap: de drie goddelijke personen zijn gemeenschap, het geloof is gemeenschappelijk, het gebed is het gebed van de gemeenschap, de Kerk is gemeenschap7, de liturgie is het en uiteindelijk is ook het religieuze leven, leven in gemeenschap. Christendom dat geen gemeenschap weet uit te drukken is niet meer christelijk. Indien het niet zo zou zijn, is de uitnodiging van de heilige Johannes-Paulus II, door paus Franciscus hernomen, om van de Kerk “een school van gemeenschap te maken” (II,3), een lege oproep die het concrete leven niet raakt. In een Kerk bezield door gemeenschap en die werkt om gemeenschap te scheppen, kunnen wij karmelieten, niet tevreden zijn enkel toeschouwers te zijn. Zoals Teresia aan P.Gracian schreef: “de liefde, als ze echt is, kan niet lang indommelen” (Brief aan P.Gracian van 4 oktober 1579). Een enorm werk staat ons te wachten: met geduld, maar ook met doorzettingsvermogen, leven, werken en bidden opdat gemeenschap, van een theologisch principe een antropologisch principe wordt, een mentaliteit, habitus, en het criterium waarnaar elke religieus en elke gemeenschap leeft en hun keuzes bepaalt. Johannes-Paulus II vroeg dat “de spiritualiteit van de gemeenschap” een “opvoedend principe” zou worden overal waar gelovigen zich vormen en dus ook “de godgewijden” (NMI 43). En paus Franciscus heeft, in zijn boodschap van september 2013 aan het Kapittel van de karmelieten (O.Carm.) klare, directe woorden gevonden, om onze contemplatieve dimensie te beleven als een zaad van gemeenschap voor de wereld: “Vandaag, misschien meer dan in het verleden is het gemakkelijk om ons met de zorgen en de problemen van deze wereld af te leiden en zich te laten fascineren door valse idolen. Onze wereld is gefragmenteerd, de contemplatieven daarentegen oriënteren zich op eenheid en drukken een sterke oproep tot eenheid uit. Nu meer dan ooit, is het moment daar om de innerlijke weg van de liefde terug te vinden door het gebed. En door het getuigenis van de contemplatie, in prediking en missie, de wereld van vandaag niet enkel onbruikbare vereenvoudigingen aan te bieden, maar de wijsheid die voortkomt uit het ‘dag en nacht de Wet des Heren overwegen’, Woord dat altijd voert naar het kruis van Christus”. Op 22 september 1572, vertelt Teresia over het visioen van de Drie-eenheid dat ze heeft gehad. 6
Ook ons kan het gebeuren, wat Teresia van bepaalde zielen zegt: zij ontvangen genaden, ze weten zich er niet van te bedienen. Ze zijn als de zijderups, die haar zaad uitstrooit waaruit anderen voortkomen, maar zij zelf sterft. Daar God niet wil dat een zo grote genade tevergeefs gegeven wordt, bewerkt Hij dat minstens anderen er de vrucht van plukken. (Vgl. IB, V, 3,1). 7 De realiteit van de Kerk als communio is een wezenlijk bestanddeel, ja ze stelt de centrale inhoud van het “Mysterium” daar, dat wil zeggen het goddelijk raadsbesluit voor de mensen.“ (Christifideles laici Nr. 19)
Deze verwijzing heeft een bruikbaar pedagogisch karakter opdat gemeenschap een levensstijl wordt. Teresia schrijft: “Deze drie personen houden van elkaar, zij communiceren onder elkaar en kennen elkaar”. Zonder wederzijdse liefde, is gemeenschap iets formalistisch en blijft de kennis ervan kunstmatig. De heilige Teresia herinnert er ons aan “indien onze liefde voor de naaste niet wortelt in de liefde voor God, bereiken we ze nooit helemaal (IB, V, 3,9). “Begrijp, mijn dochters, dat de echte volmaaktheid ligt in de liefde tot God en de naaste” (IB, I, 2,17).8 Aan de bisschop van Avila herinnert paus Franciscus dat de weg van de broederlijkheid het “providentiële antwoord” van Teresia was “op de problemen van de Kerk en de samenleving van haar tijd”. Tenslotte bevrijdt de gemeenschap ons van egocentrisme (Br II, 3) en van de verleiding van een “intimistische en individualistische spiritualiteit” (NMI 52). In die zin zijn we verheugd om te constateren dat de weg die Karmelieten en Ongeschoeide Karmelieten samen hebben afgelegd in de laatste decennia, in een klimaat van samenwerking, wederzijds kennen en broederlijkheid, een teken is geworden, een positief appel. Gemeenschap heeft ook valstrikken. De gewiekste is huichelarij en uiterlijke schijn. In het leven van onze huizen, neemt dit vorm aan, zegt Zygmunt Bauman, we stellen ons tevreden met “individualisten in gemeenschap”.9 6. Paus Franciscus laat ons een missie, die op het eerste gezicht, te veel is voor onze krachten: “Ik verwacht dat jullie “de wereld wakker maken”, want de karakteristieke noot van het religieuze leven is de profetie” (Br II, 2). De eerste voorwaarde om “de wereld wakker te schudden” is geen angst te hebben voor de wereld en de mensen; en hun willen leren kennen met hun positieve en negatieve aspecten: het goede laat hen groeien en het kwade haalt hen neer, wanneer ze zich openen voor de ontmoeting met Christus en wanneer ze die weigeren. Voor het naar de wereld toe gaan, heeft Teresia ons veel te zeggen. De paus schrijft aan de bisschop van Avila: “Haar mystieke ervaring (die van Teresia) scheidt haar niet van de wereld, niet van de zorgen der mensen […] Zij heeft de moeilijkheden van haar tijd gekend - zo gecompliceerd – zonder te vervallen in de verzoeking van verbittering en rondjammeren, maar ze nam ze in geloof aan om zo op de Weg een stap verder te komen.” En hij eindigt: “Dat is de realiteitszin van Teresia: en dat vraagt werken in plaats van gevoeligheden en liefde in de plaats van dromerijen.” De tweede voorwaarde “om de wereld wakker te schudden” betreft al onze gemeenschappen. In de school van de profeet Elia en van al de oude profeten zijn wij geroepen, “stem Gods” te zijn, met name aan de periferieën van het bestaan waar het het dringendste is dat deze stem wordt gehoord. Waar dat gebeurt kennen de mensen, dankzij jullie getuigenis, de ervaring van barmhartigheid, vergeving en echte communio. Bij dat “stem van God” worden mogen we niet vergeten dat Christus het Woord der Waarheid is (Kol.1,5), dat de mensen vandaag en morgen nodig hebben. Paus Franciscus stelt ieder van ons een niet toevallige vraag: “Is Jezus werkelijk de eerste en enige liefde […] zoals we ons dat voorgenomen hebben toen we onze 8
“En deze liefde, mijn dochters, mag niet het product van onze inbeelding zijn, maar moet door werken getoetst “ (IB, III, 1,7); “Want de liefde, die zijne Majesteit voor ons heeft, is zo groot, dat Hij als loon voor de liefde, die we voor de naaste hebben, ook die tot zijne Majesteit, duizendmaal laat groeien“ (Innerlijke Burcht V, 3,8). 9 Z. Bauman, Individualmente insieme. Diabasis, Parma 2014.
geloften hebben afgelegd ?” Of om het met de woorden van onze Ordesregel te zeggen: “Willen wij ook vandaag in het gezelschap van Jezus leven en Hem met een zuiver hart en goed geweten dienen ?” EEN BLIK OP DE TOEKOMST 7. Na het Concilie beleefde het Ordesleven niet altijd gemakkelijke en positieve veranderingen. Vandaag worden vele Ordesgemeenschappen geconfronteerd met een sterk dalend aantal leden en de afbouw van hun structuren. Het jaar van het godgewijde leven is een goede gelegenheid “dankbaar naar het verleden te kijken”. (I, 3) “De eigen geschiedenis te vertellen is noodzakelijk om de identiteit te bewaren”, schrijft de paus. We kijken naar het verleden, niet om de huidige tijd te ontvluchten, maar om ze met passie te beleven (I, 2). Ook voor ons, zoals reeds voor onze heiligen, geldt dat het criterium voor de beoordeling van de waarheid het Evangelie is. Wie de huidige tijd met passie beleeft, verstaat het ook met hoop naar de toekomst te kijken, want hij is zich bewust dat de heilige Geest de leider en de kracht is van de Kerk. De woorden die Dietrich Bonhoeffer slechts enkele dagen voor zijn terechtstelling schreef, passen ook goed voor ons: “Wie geen verleden te verantwoorden heeft en geen toekomst te plannen, die is “vergeten”.10 Als wij ons als karmelieten in “het hart van de Kerk” thuis voelen, dan zijn we het nog meer in het hart van het Godsvolk, dat we zijn toegewijd. In de loop van vele eeuwen hebben velen vanuit de lekenstand daarvoor geopteerd: “de idealen, de geest en de zending van onze Orde met ons te delen” en hebben daarmee bijgedragen tot het ontstaan van een echte “charismatische familie” in de Karmel. In de verschillende geografische contexten zal het jaar van het godgewijde leven voor ieder van ons een goede gelegenheid zijn ons het toebehoren tot deze charismatische familie bewust te worden en in haar, samen, God te loven. “Geloof me, het zit hem niet in het al of niet dragen van het kloosterkleed, maar wel in het pogen de deugd te beoefenen, de wil in alles ons te onderwerpen aan de wil van God en ons leven te doen overeenstemmen met wat Zijne Majesteit beschikt.” (Innerlijke Burcht III,2,6) 8. Gevoel voor het toebehoren aan de Kerk, vroom voortgaan op de weg van onze roeping en broederlijke communio, die zich naar medemensen opent: dat zijn enkele van de grondprincipes, naar dewelke wij een ernstig onderzoek van het Ordesleven moeten richten, en waartoe paus Franciscus ons uitnodigt. We herinneren hier met nadruk aan zodat de viering van dit jaar van het gewijde leven ons niet onverschillig laat. Wij moeten onophoudelijk aan onszelf werken en dat komt precies voort uit de genadegaven die wij ontvangen hebben. Enkel met de hulp van het assimileren van ons verleden en het beleven van het heden kan onze Orde een hoopvolle toekomst verwachten tot welke wij geroepen zijn. (vgl. Ef. 1,18). Mag Teresia van Avila maar ook de grote schaar der heiligen, die er in de loop der eeuwen geweest zijn, maar voor alles Maria, Sterre der Zee, onze stappen begeleiden en ons de kracht en de moed geven onze toewijding in de Orde met trouw, met creativiteit en grootmoedigheid te beleven. 10
D. Bonhoeffer, Verzet en Overgave.
Rome 12 maart 2015, in het 393e jaar van de heiligverklaring van de heilige Teresia Fernando Millan Romeral O.Carm.
Saverio Cannistrà OCD
Prior-Generaal
Generale Overste