Medeparaaf Help SenterNovem Den Haag Postbus 93144 2509 AC Den Haag
Greenpeace P/a Van den Biesen Boesveld Advocaten Rhijnspoorplein 22 1018 TX AMSTERDAM
Juliana van Stolberglaan 3 Telefoon +31 70 37 35 000 Telefax +31 70 37 35 100 Internet www.senternovem.nl Doorkiesnr +31 70 37 35 589
Datum
Contactpersoon
Kenmerk
4 mei 2007
drs. J. Duthler
JZ/OVER_JZ/070103/BNE
Bijlage(n)
Onderwerp
bezwaar tegen beschikking krachtens de Kernenergiewet (Kew) met kenmerk 2006/5730-07 (vervoer en uitvoer splijtstoffen door Urenco Nederland). Uw kenmerk: 20050030 Greenpeace/VROM (Urenco). Geachte mevrouw Kloostra, Naar aanleiding van uw bezwaar namens de Stichting Greenpeace Nederland (hierna: Greenpeace) tegen de boven aangehaalde beschikking heb ik het navolgende overwogen en besloten. 1. de bestreden beschikking Bij besluit van 8 december 2006 met kenmerk 2006/5730-07 heeft de taakmanager Duurzaamheid en Samenleving in mandaat namens mij positief beschikt op de aanvraag van Urenco Nederland BV (verder:Urenco) van 5 oktober 2006 (aangevuld bij brief van 1 november 2006) om een vergunning krachtens de Kew voor: - het vervoer van verarmd uraniumhexafluoride vanaf de vestiging van Urenco te Almelo naar de haven van Rotterdam; - de tijdelijke opslag van het getransporteerde materiaal gedurende maximaal 4 maal 24 uur in de haven van Rotterdam in verband met het vervoer vanuit Almelo en de overslag in een schip; - het buiten Nederlands grondgebied brengen van het verarmde uraniumhexafluoride met als bestemming de haven van St Petersburg in Rusland met het oog op verder transport per trein naar diverse verrijkingsfabrieken in Rusland, waar het materiaal als voedingsmateriaal zal worden ingezet; - een ander conform de details, zoals deze opgenomen zijn in de geleidebrief bij de aanvraag, het aanvraagformulier en de daarbij behorende bijlagen I t/m IV. Voor zover hier van belang betreffen deze details de bestemming van het materiaal na bewerking in Rusland: het aldaar verrijkte produkt wordt teruggezonden naar Urenco en het dubbel verarmde restmateriaal wordt bij de verrijkingsfabrieken in Rusland opgeslagen in afwachting van verdere verwerking. Aan de verleende vergunning zijn voorwaarden verbonden. 2. gevolgde procedure Bij schrijven van 17 januari 2007 met kenmerk 20050030 inzake Greenpeace/VROM (Urenco) hebt u pro forma bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning met het verzoek om toezending van de relevante stukken en tevens verzocht om een termijn na die toezending voor aanvulling van de bezwaargronden. Op 26 januari 2007 is u bericht, dat uw informatieverzoek behandeld zou worden als een Wob-
verzoek met opschorting van de beslistermijn tot en met 31 januari 2007. Na overleg met u is daarna besloten, uw verzoek te beschouwen als een verzoek ex artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Op 31 januari 2006 is u per e–mail bericht, dat de gevraagde stukken binnen vijf werkdagen toegezonden zouden worden en dat gelijktijdig daarmee een termijn voor de aanvulling van uw bezwaar gesteld zou worden. De gevraagde stukken zijn op 5 februari 2007 toegezonden met een termijnstelling voor de aanvulling van de gronden tot en met 5 maart 2007. De aanvulling van de gronden is door mij ontvangen op 5 maart 2007. Op 11 april 2007 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben u en uw cliënt Greenpeace de bezwaren toegelicht en heeft Urenco de gelegenheid gehad daarover haar zienswijze te geven. Zowel u als Urenco hebben daarbij een pleitnota ingediend. Nadien heeft Urenco nog schriftelijk gereageerd op 18 april 2007 en u op 20 april 2007. Al deze stukken zijn betrokken bij mijn overwegingen over de bezwaargronden. Hangende de voorliggende beslissing op uw bezwaar hebt u op 20 maart 2007 een voorlopige voorziening gevraagd bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de VzAbRvSt). Deze heeft op 16 april 2007 uitspraak gedaan (nr 200702014/1) en het verzoek afgewezen. Ik heb deze uitspraak en de in het kader van de voorzieningenprocedure gewisselde stukken betrokken bij mijn overwegingen over uw bezwaar. 3. de bezwaargronden De gronden van uw bezwaar, zoals deze luiden na uw aanvulling van 5 maart 2007 en uw toelichting tijdens de hoorzitting op 11 april 2007 zijn kort samengevat als volgt: 1. U beschouwt de uitvoer van het verarmde uranium naar Rusland als verwijdering van radioactief afval, die onderhevig is aan Richtlijn 93/3/Euratom van 3 februari 1992. Ter ondersteuning van deze visie voert u aan, dat slechts een klein deel (circa 10 %) van het uitgevoerde materiaal na bewerking weer teruggebracht wordt naar Nederland en het restant achterblijft, zonder dat daar een concrete aanwending voor is voorzien. U bestrijdt in dit kader de stelling van Urenco, dat het residu nog kan worden ingezet in kweekreactoren. U geeft aan, dat dit niet realistisch is, gegeven de reeds aanwezige voorraden verarmd uranium in Rusland en de zeer geringe beschikbare kweekreactorcapaciteit. 2. U acht de wijze waarop het na bewerking in Rusland resterende restmateriaal wordt opgeslagen niet aanvaardbaar. In dit verband wijst u op publicaties en rapporten over de veiligheidssituatie bij die opslag en opgetreden ongevallen. 3. Als uitvloeisel van uw stelling onder 1. had getoetst moeten worden aan Titel III van Richtlijn 93/3/Euratom en deze toets is – naar uw mening – ten onrechte nagelaten. Indien de toets wel was uitgevoerd, had ik via een door u aangegeven redenering tot de conclusie moeten komen, dat de situatie in Rusland niet voldoet aan de criteria bedoeld in artikel 20 van de Richtlijn met betrekking tot de aanwezige technische, wettelijke of bestuurlijke middelen voor een veilig beheer van de radioactieve afvalstoffen. 4. Voorts bent u van mening, dat niet voldaan is het rechtvaardigingsbeginsel. De daarop gerichte toetsing is naar uw oordeel achterwege gebleven, dan wel onjuist uitgevoerd en de conclusies zouden onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd zijn. 5. Evenzo meent u, dat de bestreden vergunning niet in overeenstemming met het alara-beginsel verleend is. 6. U stelt, dat ten onrechte voorbij is gegaan aan het toetsingskader van artikel 15b Kew. Bij correcte toepassing had de vergunning – naar uw mening – geweigerd moeten worden in verband met het ontbreken van adequate beveiliging van de opslagterreinen en verantwoord
2
beheer van het materiaal in Rusland. 7. Tenslotte meent u, dat ten onrechte geen aandacht is besteed aan de vergunningplicht van de Verordening 1334/2000/EG van 22 juni 2000, die handelt over de uitvoer van goederen, die geschikt zijn voor tweeërlei gebruik. Bij het bovenstaande dient opgemerkt te worden, dat deze samenvatting niet impliceert, dat niet expliciet genoemde onderdelen van uw bezwaar in mijn overwegingen buiten beschouwing zijn gebleven. Uw bezwaren zijn integraal en in onderlinge samenhang in de beoordeling betrokken. 4. overwegingen bij het bezwaar Ad 1. De veronderstelde verwijdering van radioactief afval. De bestreden vergunning is verleend voor transport en uitvoer van verarmd uranium in de vorm van uraniumhexafluoride om het te bewerken (verrijken) in een verrijkingsfabriek in Rusland waardoor een deel ervan geschikt wordt om gebruikt te worden in kerncentrales. Het materiaal wordt daarbij in eigendom overgedragen aan de eigenaar van de Russische verrijkingsfabrieken, Tenex. Dit is een vorm van materiaalhergebruik als bedoeld in artikel 38 lid 1 van het Besluit stralingsbescherming en artikel 42 lid 3 onder b 1e, van het Besluit Kerninstallaties en ertsen (hierna: Bkse). De ingevolge artikel 21 lid 1 van het Besluit in-, door- en uitvoer van radioactieve afvalstoffen (hierna: Biudras) vereiste schriftelijke verklaring van de ontvanger van het materiaal, dat dit door hem voor verder gebruik aangewend zal worden is aanwezig en bij de vergunningverlening betrokken. Op grond hiervan is er conform de daarvoor geldende definitie van artikel 1, aanhef en onder c van het Biudras en artikel 1 van het Besluit stralingsbescherming, die identiek is aan die in artikel 2 van de Richtlijn 92/3/Euratom, geen sprake van radioactief afval. Dit is ook vastgesteld door de VzABRvSt in zijn uitspraak van 16 april 2007 nr 200702014/1. Uw bezwaar is in zoverre ongegrond. Ad 2. De veronderstelde onveilige opslag in Rusland van het residu na bewerking. De bestreden vergunning heeft uitsluitend betrekking op het transport naar Rusland ten behoeve van de herverrijking. De herverrijking als zodanig en de opslag van het na bewerking overblijvende verder verarmde uranium vallen, daargelaten of de door u geschetste methodiek en de daartegen aangevoerde bezwaren in het concrete geval van toepassing zijn, buiten de reikwijdte van de vergunning en zijn de verantwoordelijkheid van Tenex, de eigenaar van opwerkingsfabrieken in Rusland en van het materiaal na aankomst aldaar. Uw bezwaar is reeds om deze reden ongegrond. Ad 3. De toets van Titel III van Richtlijn 93/3/Euratom. Gelet op de constatering onder Ad 1, dat het in casu niet gaat om verwijdering van radioactief afval, maar om uitvoer van een grondstof met het oog op verdere bewerking, is Titel III van Richtlijn 93/2/Euratom niet van toepassing. Het daarover aangevoerde kan daarom verder buiten beschouwing blijven. Ad 4. Het rechtvaardigingsbeginsel. Gelet op de Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik van ioniserende straling, met name bijlage 1 onder III.A.1 juncto III.A.4, is gerechtvaardigd het vervoer van een locatie (Urenco Almelo)waar handelingen of werkzaamheden met splijtstoffen worden verricht waarvoor een vergunning is verleend (inrichtingsvergunning) en is gerechtvaardigd het vervoer en uitvoer van
3
splijtstoffen indien reeds eerder voor soortgelijk transport onder dezelfde condities vergunning is verleend en de condities op de plaats van bestemming niet zijn gewijzigd. Aan genoemde voorwaarden in deze Regeling onder III.A.1 en III.A.4 wordt voldaan zodat de toepassing zijnde het vervoer en het buiten Nederlands grondgebied brengen van verarmd uraniumhexafluoride met het oog op een bewerking in Rusland is gerechtvaardigd. Voorts heeft de VzAbRvSt in de aangehaalde uitspraak nr. 200702014/1 dit bezwaar niet ingewilligd. Ad 5. Toepassing van het alara-beginsel. Bij de vergunningverlening is rekening gehouden met de in artikel 15b Kew genoemde belangen, waarbij de voorschriften zodanig zijn gesteld, dat de vergunde activiteit uitgevoerd moet worden overeenkomstig de huidige stand van de techniek voor dit soort transporten. Daarmee is tevens voldaan aan het alara-beginsel. Voor zover het bezwaar betrekking heeft op de mogelijkheid, dat de belangen van artikel 15b Kew wellicht beter gediend zouden zijn met een andere wijze van omgaan met het in Almelo verarmde uranium dan de aangevraagde activiteit, zodat daar voor gekozen zou moeten worden, verwijs ik naar het oordeel van de VzAbRvSt in overweging 2.6 van de uitspraak nr 200702014/1: het in artikel 15c lid 3 Kew neergelegde alara-beginsel ziet slechts op de vraag of de gevolgen van de aangevraagde activiteit beperkt kunnen en moeten worden. Alternatieve activiteiten, waar eventueel ook vergunning voor aangevraagd had kunnen worden, blijven daarbij buiten beschouwing. Het bezwaar is ongegrond. Ad 6. Artikel 15b Kew. Volgens artikel 15b Kew kan een vergunning als de onderhavige uitsluitend geweigerd worden in het belang van: - de bescherming van mensen, planten, dieren en goederen; - de veiligheid van de staat; - de bewaring en bewaking van splijtstoffen en ertsen; - de energievoorziening; - het zeker stellen van de betaling van een eventuele vergoeding, die aan derden toekomt voor aan hun toegebrachte schade of letsel; - de nakoming van internationale verplichtingen; een en ander voor zover de aangevraagde activiteit, in casu het transport vanuit Almelo naar St Petersburg, daarop van invloed kan zijn. Met het oog op de genoemde belangen zijn aan de vergunning naar mijn mening toereikende voorschriften verbonden. Het bezwaar geeft niet aan, dat deze voorschriften binnen de aangegeven reikwijdte van de vergunning ontoereikend zijn en is daarom ongegrond. Ad 7. Verordening 1334/2000/EEG. De genoemde verordening roept een zelfstandige vergunningplicht in het leven, die inhoudelijk en procedureel los staat van de hier bestreden beschikking. Het bezwaar kan daarom verder buiten beschouwing blijven. 5. conclusie Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om de verleende vergunning van 8 december 2006 met kenmerk 2006/5730-07 in te trekken of te wijzigen.
4
6. besluit Ik heb daarom besloten uw bezwaren tegen de beschikking van 8 december 2006 met kenmerk 2005/3750-07 ongegrond te verklaren. Tegen dit besluit kan volgens artikel van de Algemene wet bestuursrecht beroep ingesteld worden bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken, ingaande op de dag na de bekendmaking. De datum van de bekendmaking is de verzenddatum, zoals in de aanhef van deze beslissing over uw bezwaar is vermeld.
Hoogachtend, De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor deze:
mr. K. Ulmer Senior-jurist van de Stafafdeling Juridische Zaken
5