V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
De onderwijsvisitatie Biochemie / Biotechnologie Een evaluatie van de kwaliteit van de academische opleidingen Biochemie / Biotechnologie aan de Vlaamse universiteiten
www.vlir.be Brussel – Maart 2011
De onderwijsvisitatie Biochemie / Biotechnologie
Een gedrukte versie van dit rapport kan tegen betaling bekomen worden op: VLIR-secretariaat, Ravensteingalerij 27, 1000 Brussel T +32 (0)2 792 55 00 – F +32 (0)2 211 41 99
[email protected] Het rapport is elektronisch beschikbaar op www.vlir.be Wettelijk depot D/2011/2939/3
Voorwoord van de voorzitter van de vlir De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar evaluatie van de academische opleidingen Biochemie / Biotechnologie. Tevens geeft zij toelichting bij de aan de evaluatie ten grondslag liggende motivering, de conclusies en de aanbevelingen die resulteren uit het kwaliteitsonderzoek dat zij heeft verricht naar de desbetreffende opleidingen. Dit initiatief kadert in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) betreffende de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De visitatiecommissie verrichtte haar onderzoek en bezocht de betrokken opleidingen in het voorjaar 2010. Zij volgde daarbij de visitatieprocedure zoals vastgelegd in de ‘Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA’ (Brussel, februari 2008). Naast belangrijke suggesties en aanbevelingen voor continue verbetering van het academisch onderwijs, heeft de commissie een oordeel geformuleerd over de kwaliteit van de opleidingen. Tevens heeft zij een evaluatiescore gegeven aan de zes onderwerpen en de onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Samen met de kwalitatieve oordelen vormen die scores in de opleidingsrapporten een belangrijk element ten behoeve van de accreditatiebesluiten van de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport alle belanghebbenden in de samenleving objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleidingen. Daarom is het visitatierapport op de webstek van de VLIR publiek gemaakt. De lezer moet er rekening mee houden dat het visitatierapport een momentopname is. Bovendien vertegenwoordigt het slechts één fase in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Immers, al na korte tijd kunnen de opleidingen grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijs evaluaties die de betrokken universiteiten zelf uitvoeren, of als reactie op de aanbevelingen van de visitatiecommissie. Graag dank ik namens de VLIR op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de bestede tijd alsook voor de deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. De visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Ook hen willen wij daarvoor onze erkentelijkheid betuigen. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging van hun inspanningen en vinden zij in de aanbevelingen een bijkomende stimulans om de kwaliteit van het academisch onderwijs aan hun instelling verder te verbeteren. Prof. dr. Alain Verschoren – Voorzitter VLIR
Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie Onze commissie is door de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) eind 2009 het ‘Vlaamse veld ingestuurd’ met als opdracht de kwaliteit en kwaliteitszorg te beoordelen van de academische opleidingen Bachelor en Master in de Biochemie en Biotechnologie van de Universiteit Gent, de Universiteit Antwerpen en de Katholieke Universiteit Leuven en de opleiding ‘Master of Molecular and Cellular Biophysics’ van de Katholieke Universiteit Leuven, in verband met een aanvraag voor een hernieuwde accreditatie bij de Nederlands–Vlaamse accreditatieorganisatie (NVAO). Samen met de VLIR is, op basis van voordrachten vanuit de diverse universiteiten, een commissie samengesteld met leden die elk deskundig zijn op diverse gebieden van het uitgebreide vakgebied van de biochemie, biotechnologie en biofysica en/ of op onderwijskundig gebied: twee vertegenwoordigers van verschillende Nederlandse universiteiten, twee van universiteiten van de Franstalige gemeenschap van België (maar van Vlaamse en Nederlandse origine), een vertegenwoordiger uit het bedrijfsleven, een onderwijsdeskundige uit Vlaanderen, twee student-leden van de Universiteit Antwerpen en de Katholieke Universiteit Leuven en, als secretaris, een vertegenwoordiger van de VLIR met ervaring op het gebied van voorbereiding en organisatie van visitaties en samenstelling van rapporten. De deskundigheid van de commissie als geheel, alsook de betrokkenheid en het enthousiasme waarmee alle leden hun taak hebben opgevat heeft het mogelijk gemaakt om het voorliggende rapport samen te stellen. Dit rapport geeft een positieve en optimistische kijk op het universitaire onderwijs in de genoemde vakgebieden aan de Vlaamse universiteiten, met hier en daar wat kritische noten en een aantal aanbevelingen voor mogelijke verbeteringen. Onze evaluatie werd vergemakkelijkt door de gedetailleerde zelfevaluatierapporten die de verschillende opleidingen hebben samengesteld alvorens de commissie haar werk startte en waarbij een kritische analyse beslist niet geschuwd is. Bovendien hebben we bij elk van onze visitaties heel openhartige, soms kritische, maar altijd plezierige gesprekken mogen voeren met elk van de academische geledingen betrokken bij het organiseren, geven of consumeren van het onderwijs. De details van onze evaluatie kunt u elders in dit boekwerk lezen. En ook dat de commissie voor elk van de opleidingen een positief advies uitbrengt met betrekking tot de hernieuwing van de accreditaties. Door mijn langdurige ervaring als biochemicus werkzaam in België – hoewel aan een instelling aan de andere kant van de taalgrens, mijn veelvuldige contacten en samenwerking met collega’s van Vlaamse universiteiten, en mijn werkzaamheden gedurende vele jaren in een wetenschappelijke commissie van het FWO weet ik dat de kwaliteit van het onderzoek in de biochemie, biotechnologie en biofysica in Vlaanderen van bijzonder hoog niveau, soms zelfs excellent is. Tijdens deze evaluatie heb ik mogen constateren dat mijn collega’s in Vlaanderen ook met bijzonder grote inzet en op didactisch verantwoorde
wijze onderwijs verzorgen met aandacht voor de nieuwste ontwikkelingen in het vakgebied. De invoering van de Bachelor- en Master curricula volgens het Bologna decreet is nog maar recentelijk gebeurd. De eerste studenten met een Master diploma zijn nog maar pas afgestudeerd. De curricula, hoewel geënt op de vroegere kandidatuur–licentie structuur, zijn dus erg jong en uiteraard nog volop in ontwikkeling. De opleidingen zijn zich daarvan terdege bewust en de commissie heeft dat aspect ook meegenomen in haar evaluatie. Zij steunt de opleidingen in hun verdere aanpassingen, terwijl ze zelf ook een aantal aanbevelingen maakt voor toekomstige verbetering van de opleidingen en de kwaliteitszorg. Een aantal aspecten wens ik hier nader te bediscussiëren. Vlaanderen is een klein landsdeel, met dicht bij elkaar gelegen drie universiteiten die elk sterk vergelijkbare opleidingen aanbieden. Terwijl het onderzoek aan de verschillende universiteiten duidelijk geprofileerd is, is dat in veel mindere mate het geval bij de opleidingen, met name in de Bachelor fase. Mede met het oog op een efficiënter gebruik van de beschikbare gelden en, in sommige gevallen, zware onderwijslast – een probleem dat in de toekomst waarschijnlijk verder zal toenemen – zou men zich kunnen afvragen of er niet meer samengewerkt zou moeten worden in de initiële fase van de opleiding, met concentratie van bepaalde studies of studieonderdelen aan slechts één of twee universiteiten, en een verdere profilering – gerelateerd aan de speerpunten van het onderzoek – in de latere fase. Tijdens de visitaties, in de gesprekken met de studenten, was het opvallend om te horen dat voor velen van hen de nabijheid tot de plaats ligt waar ze zijn opgegroeid bepalend is geweest voor de keuze van de universiteit. Hoewel zulk een keuze beslist acceptabel is, zou een betere profilering van de opleidingen ook als consequentie hebben dat de studenten een meer ‘academisch’ gerichte keuze kunnen maken. In dit voorwoord zou ik ook een lans willen breken voor een verdere toename van de internationalisering. Ook hier lijkt er een discrepantie te bestaan tussen het onderzoek en het onderwijs. Het biochemisch en biotechnologisch onderzoek aan de Vlaamse universiteiten wordt internationaal hoog aangeslagen. Op de instituten van elk van de instellingen zijn vele buitenlandse onderzoekers te vinden, en de voertaal in de laboratoria is dikwijls Engels. Maar op onderwijsgebied is dit internationale karakter minder duidelijk terug te vinden. Decreten door de Vlaamse overheid beperken het aanbieden van Engelstalig onderwijs en het rapporteren in de Engelse taal, maar in sommige instellingen wordt er creatiever omgegaan met de decreten dan in andere en worden de grenzen van het haalbare opgezocht. Wellicht moet men ook elders zulke creativiteit meer aan de dag proberen te leggen. Bovendien is het te hopen dat de signalen dat men nu op politiek niveau ook bereid zou zijn om in dit opzicht de teugels wat te laten vieren correct zijn. Om, in het aantrekken van de beste studenten, te kunnen concurreren met universiteiten in de buurlanden, waar dit soort beperkingen niet bestaan, is een ruimere internationale
blik nodig. Ook de uitwisseling van studenten met buitenlandse instellingen moet verder gestimuleerd worden. Er is weliswaar in recente jaren vooruitgang geboekt om buitenlandse studenten naar de Vlaamse instellingen te krijgen, maar ondanks het feit dat de opleidingen hun best doen om de studenten de mogelijkheden te bieden, blijft het aantal Vlaamse studenten in de Biochemie en Biotechnologie dat een stage of een deel van hun opleiding in het buitenland volgt nog erg gering. Zelfs het aantal studenten dat instroomt vanuit andere Vlaamse universiteiten of een stage doet in het bedrijfsleven is erg beperkt. De mobiliteit van de Vlaamse studenten zou beslist verder gestimuleerd moeten worden; dat zal hun opleiding en toekomstperspectieven beslist ten goede komen. Tenslotte wil ik de VLIR en de vertegenwoordigers van de Vlaamse universiteiten die de commissieleden voorgedragen hebben danken voor het in ons gestelde vertrouwen. Ook aan iedereen van de drie Vlaamse universiteiten die betrokken is geweest bij onze visitaties onze dank voor de aangename ontvangst en openhartige discussies. Ik ben mijn medecommissieleden dank verschuldigd voor de bijzonder prettige en constructieve wijze waarop we hebben kunnen samenwerken. Het gehele proces van de evaluatie heeft bijzonder veel tijd en aandacht gevraagd van iedereen; ik hoop tijd en aandacht die wel besteed is geweest, allereerst voor de opleidingen en organisaties voor wie het rapport bedoeld is, maar ook voor de commissieleden. Voor mij persoonlijk – en ik veronderstel voor de hele commissie – was het een interessante en leerzame ervaring en ik houd ook goede herinneringen aan de plezierige en informatieve gesprekken tijdens de verschillende diners waarvan we hebben kunnen genieten tijdens de verschillende visitaties. Tenslotte mijn grote dank aan de secretaris van de commissie, Dr. Steven Van Luchene, wiens efficiënte en professionele ondersteuning, vooral ‘achter de schermen’, tijdens de voorbereidingen van onze visitaties – op logistiek niveau maar vooral tijdens de voorafgaande besprekingen en in de vele uitwisselingen van e-mails en documenten – en bij de verschillende stadia van het samenstellen van het rapport, het werk van de commissieleden en met name dat van de voorzitter een stuk vergemakkelijkt heeft. Steven, hartelijk dank! Paul Michels Voorzitter Visitatiecommissie Biochemie / Biotechnologie
Inhoud Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie
3 5
Deel 1 Algemeen deel 11 I.
De onderwijsvisitatie Biochemie / Biotechnologie
13
II. Het referentiekader
19
III. De opleidingen in vergelijkend perspectief
31
IV. Tabellen met scores, onderwerpen en facetten
47
Deel 2 Opleidingsrapporten 51 I.
De opleidingen Bachelor en Master in de Biochemie en de Biotechnologie van de Universiteit Antwerpen
II. De opleidingen Bachelor en Master in de Biochemie en de Biotechnologie van de Universiteit Gent III. De opleidingen Bachelor en Master in de Biochemie en de Biotechnologie en de opleiding Master of Molecular and Cellular Biophysics van de Katholieke Universiteit Leuven
53 81
117
Bijlagen Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: Bezoekschema’s
153 161
Deel 1 Algemeen deel
I
De onderwijsvisitatie Biochemie / Biotechnologie
Inleiding In dit rapport brengt de Visitatiecommissie Biochemie / Biotechnologie verslag uit van haar bevindingen over de academische bachelor- en masteropleidingen in de Biochemie / Biotechnologie die zij in het voorjaar 2010, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR inzake externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen ter zake.
1| De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de commissie de volgende instellingen bezocht: −− van 21 t.e.m. 23 februari 2010: Universiteit Antwerpen !!Bachelor in de Biochemie / Biotechnologie !!Master in de Biochemie / Biotechnologie −− van 21 t.e.m. 23 maart 2010: Universiteit Gent !!Bachelor in de Biochemie / Biotechnologie !!Master in de Biochemie / Biotechnologie −− van 17 t.e.m. 19 mei 2010: Katholieke Universiteit Leuven !!Bachelor in de Biochemie / Biotechnologie !!Master in de Biochemie / Biotechnologie !!Master of Molecular and Cellular Biophysics
De onderwijsvisitatie Biochemie / Biotechnologie 13 Deel 1
De volgorde van de bezoeken is uitsluitend bepaald door overwegingen van pragmatisch-organisatorische aard. De commissie is zich ervan bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Zij heeft er evenwel uiterst zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
2| De commissie 2.1. Samenstelling De samenstelling van de commissie Biochemie / Biotechnologie werd op 3 februari 2010 bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs. De commissie werd vervolgens door de VLIR ingesteld bij besluit van 4 februari 2010. De visitatiecommissie heeft de volgende samenstelling: Voorzitter −− Prof. dr. Paul Michels, Département de biochimie et biologie cellulaire, Faculté de Médecine, Université catholique de Louvain (UCL) en Visiting Professor, School of Biological Sciences, University of Edinburgh, UK Vakdeskundige leden −− Prof. dr. Ton Bisseling, Hoogleraar Universiteit Wageningen −− Prof. dr. Martine Raes, Directrice de l’URBC – Unité de Recherche en Biologie cellulaire animale, FUNDP, Universiteit Namen −− Prof. dr. Didier de Chaffoy de Courcelle, CEO van Oto Therapeutics, directeur Consultancy Agency Didier de Chaffoy BVBA en Deeltijds ZAP UHasselt (Faculteit Geneeskunde, Pharmacology) Toegevoegd lid −− Prof. dr. Han de Winde, Chairman Genetics & Genomics of Industrial Microorganisms, Delft University of Technology (toegevoegd lid ten behoeve van de beoordeling van de masteropleiding Molecular and Cellular Biophysics aan de Katholieke Universiteit Leuven) Onderwijskundig lid −− Prof. dr. Em. Joost Lowyck, bijzonder gasthoogleraar departement Pedagogische wetenschappen, K.U.Leuven. Student-leden −− mevrouw Suzanne Vanhauwaert, student biochemie en biotechnologie aan de K.U.Leuven −− de heer Jan Boddaert, student biochemie en biotechnologie aan de Universiteit Antwerpen
14 De onderwijsvisitatie Biochemie / Biotechnologie Deel 1
Dr. Steven Van Luchene, stafmedewerker van de Cel Kwaliteitszorg van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), trad op als projectbegeleider en secretaris voor deze visitatie. Voor korte curricula vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
2.2. Taakomschrijving De opdracht aan de commissie die in het instellingsbesluit is omschreven, luidt als volgt: a. een gemotiveerd en onderbouwd oordeel te geven over de zes onderwerpen en bijhorende facetten uit het accreditatiekader en – in voorkomend geval – over de bijzondere kwaliteitskenmerken; b. een integraal oordeel te geven over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie; c. aanbevelingen te formuleren om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering;
2.3. Werkwijze 2.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instellingen gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen ten aanzien van de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid zijn beschreven. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader werd aan de opleidingen ook gevraagd hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakteanalyse op het niveau van het onderwerp op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast werden een aantal verplichte bijlagen opgenomen, onder andere een beschrijving van het programma, cursusbeschrijvingen, examenvragen en studenten- en personeelstabellen. De commissie ontving de zelfevaluatierapporten een aantal maanden voor het eigenlijke bezoek, waardoor zij de gelegenheid kreeg deze documenten vooraf zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden werden bovendien verzocht om voor elke opleiding een tweetal masterproeven te selecteren uit een lijst van recente masterproeven. De geselecteerde masterproeven werden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg per opleiding minstens twee masterproeven grondig gelezen vooraleer het bezoek plaatsvond.
De onderwijsvisitatie Biochemie / Biotechnologie 15 Deel 1
De commissie hield haar installatievergadering op 19 januari 2010. Op dat ogenblik hadden de commissieleden het visitatieprotocol en de zelfevaluatierapporten reeds in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering haar referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten. 2.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie werd gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoeken aan de opleidingen heeft gevoerd met alle geledingen die betrokken zijn bij academische programma’s in de Biochemie / Biotechnologie. Ook werd aan de instellingen gevraagd – als een derde bron van informatie – om een veelheid van documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens de bezoeken is voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven om deze documenten te bestuderen. De documenten die typisch ter inzage van de commissie werden gelegd, waren: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), verslagen van de studenten, verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, onderwijscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, voorbeelden van informatieverstrekking aan aspirant-studenten, etc. Bovendien werden nog enkele masterproeven bijkomend ter inzage gelegd. Daar waar de commissie het noodzakelijk achtte heeft zij bijkomende informatie opgevraagd tijdens het bezoek om haar oordeel goed te kunnen onderbouwen. Het bezoekschema voorzag – naast gesprekken met het bestuur van de faculteit, de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers – steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, leslokalen en computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleidingen en het beroepenveld en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kon uitnodigen of waarop personen op een vertrouwelijke wijze door de commissie konden worden gehoord. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd, waren openhartig en verhelderend en vormden een goede aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het einde van het bezoek werden, na intern beraad van de commissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleidingen meegedeeld.
16 De onderwijsvisitatie Biochemie / Biotechnologie Deel 1
2.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien geeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de accreditatie, een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader volgens een binaire beoordelingsschaal positief/negatief en een integraal oordeel over de betrokken opleidingen. De opleidingsverantwoordelijken van de betrokken opleidingen werden in de gelegenheid gesteld om op het concept van het rapport te reageren alvorens de tekst van de rapporten definitief werd vastgelegd.
3| Een korte terugblik op de visitatie De visitatiecommissie heeft conform haar opdracht het academisch onderwijs in de academische opleidingen Biochemie / Biotechnologie nader bestudeerd en heeft de unieke gelegenheid gehad om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van het academisch onderwijs in dit domein. De visitatiecommissie heeft de haar toegewezen opdracht met veel belangstelling en toewijding uitgevoerd en waardeert in het bijzonder de openhartige gesprekken die zij bij de opleidingen heeft kunnen voeren met alle geledingen van de opleiding, waardoor zij zich een goed beeld heeft kunnen vormen over de opleidingen. Tijdens de bezoeken heeft de commissie steeds getracht om, op een kritische en constructieve wijze, voorstellen te formuleren voor de verdere verbetering van de individuele opleiding. Voor de visitatie Biochemie / Biotechnologie is het VLIR-VLHORA-visitatieprotocol (Brussel, februari 2008) gebruikt dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Het visitatierapport zal ook worden gebruikt voor de accreditatieaanvraag van de betreffende opleidingen. Met het voorliggend rapport hoopt de commissie een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het academisch onderwijs in de door haar bezochte opleidingen. De commissie wenst met het rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken faculteiten en universiteiten met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering nodig is binnen de opleidingen en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de commissie dat het voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. De onderwijsvisitatie Biochemie / Biotechnologie 17 Deel 1
4| Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de commissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de opleidingen Biochemie / Biotechnologie in vergelijkend perspectief geplaatst en in hoofdstuk IV worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. De commissie benadrukt dat de tabellen niet los van de rapporten geïnterpreteerd kunnen worden. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke opleidingen worden in deze deelrapporten achteraan opgenomen. De deelrapporten zijn geordend in chronologische volgorde van de bezoeken.
18 De onderwijsvisitatie Biochemie / Biotechnologie Deel 1
II
Het referentiekader van de visitatiecommissie Biochemie / biotechnologie
Inleiding Voor het beoordelen van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van een referentiekader gebaseerd op geformuleerde doelstellingen, omschreven eindtermen en vastgestelde kwaliteitseisen waaraan naar haar oordeel de gevisiteerde opleiding dient te voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd. Het referentiekader beschrijft in de eerste plaats waaraan dient te worden voldaan aangaande de domeinspecifieke minimumeisen voor een academische opleiding in het studiegebied Biochemie / Biotechnologie (1. Doelstellingen en eindtermen). Daarnaast dient er volgens de commissie ook voldoende inzicht te zijn in de algemeen onderwijskundige uitgangspunten van een academische opleiding, de eisen aangaande de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid en het onderwijzende personeel, de interne kwaliteitszorg en de resultaten. Daartoe formuleert de commissie enkele onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen (2. Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen). Bij het opstellen van het referentiekader heeft de commissie een aantal bronnen geraadpleegd. Onder meer heeft zij kennis genomen van: −− het referentiekader zoals gehanteerd bij de onderwijsvisitatie Biologie in Vlaanderen (VLIR, 2005), −− het referentiekader zoals gehanteerd bij de onderwijsvisitatie Biomedische Wetenschappen in Vlaanderen (VLIR, 2007),
Het referentiekader 19 Deel 1
−− de lijst van ‘learning outcomes and competences’ voor het studiegebied ‘Chemistry’, zoals geformuleerd in het kader van het TUNING Educational Structuresproject (2008)1, −− de doelstellingen en eindtermen die de opleidingen in de zelfevaluatierapporten voor hun eigen onderwijs hebben geformuleerd, −− het Vlaamse structuurdecreet (2003) en −− het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO) Het referentiekader werd vóór het bezoek, maar na het inleveren van de zelfevaluatierapporten, voorgelegd aan de opleidingen. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie werd de mogelijkheid geboden om het referentiekader met de opleiding te bediscussieren.
1| Doelstellingen en eindtermen 1.1. Algemene minimale doelstellingen (Dublin Descriptoren) Voor de omschrijving van de algemene (minimale) doelstellingen van een academische bacheloropleiding en een academische masteropleiding baseert de commissie zich op de vijf Dublin-Descriptoren, die conform zijn met de minimumeisen gesteld in het Structuurdecreet (2003) en in het toetsingskader van de NVAO, met name (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie en (5) leervaardigheden: Kwalificatie bacheloropleiding
Kwalificatie masteropleiding
Heeft aantoonbare kennis en inzicht van/in een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet (secundair) onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van specifieke leermiddelen, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op het verworven niveau van de bachelor en die deze overtreffen of verdiepen, evenals een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
B. Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op Toepassen van verantwoorde wijze in de beroepsuitoefening kennis en inzicht toe te passen, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen in een breed georiënteerd vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en probleem oplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een brede multidisciplinaire context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
A. Kennis en inzicht
1 | http://tuning.unideusto.org/tuningeu/images/stories/template/Template_Chemistry.pdf
20 Het referentiekader Deel 1
C. Oordeels vorming
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van cultureel, sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
D. Communicatie
Is in staat om informatie, ideeën en oplossin- Is in staat om conclusies, evenals de kennis, gen over te brengen op een publiek bestaande motieven en overwegingen die hieraan ten uit specialisten en niet-specialisten. grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten.
E. Leervaardig heden
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk Bezit de leervaardigheden om zich verder zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau zelfstandig te ontplooien en een vervolgstudie van autonomie veronderstelt aan te gaan. aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met culturele, sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
1.2. Domeinspecifieke eisen De visitatiecommissie expliciteert verder de volgende minimale domeinspecifieke eisen voor een academische bacheloropleiding en een academische masteropleiding in het studiegebied Biochemie / Biotechnologie. De beschreven competenties kunnen worden gezien als een operationalisering van bovenstaande Dublin-Descriptoren: Bachelor Kennis en inzicht De bachelor in de Biochemie/Biotechnologie beschikt over: −− een basiskennis in de voornaamste disciplines uit de bètawetenschappenen, zoals Scheikunde, Fysica, Wiskunde, (Bio)statistiek en Biologie; −− kennis van en inzicht in de moleculaire bio-wetenschappen: Biochemie, Biofysica, Moleculaire Biologie, Microbiologie, Genetica, Celbiologie, Bioinformatica, Systeem Biologie; −− een basiskennis van de methodologie en technieken gebruikt in de bètawetenschappen; −− inzicht in de bouw, ontwikkeling en functie van cellen, weefsels, organen en hogere biologische systemen; −− inzicht in de structuur, reactiviteit en functie van biomoleculen en hun rol in de bouw en werking in de cellen, weefsels, organismen en hogere biologische systemen; −− kennis en inzicht in de toegepaste Biochemie en Biotechnologie. Toepassen van kennis en inzicht De bachelor in de Biochemie/Biotechnologie kan: −− een vraag of probleem kritisch analyseren, omschrijven, beoordelen en oplossen; −− wetenschappelijke bronnen opzoeken, raadplegen, gegevens verzamelen, selecteren, analyseren en interpreteren; Het referentiekader 21 Deel 1
−− (onder begeleiding) een eenvoudig onderzoeksprotocol of experiment opzetten en kritisch analyseren; −− (onder begeleiding) zelf een experiment uitvoeren volgens een voorgeschreven protocol, gegevens verzamelen, verwerken en interpreteren; −− de belangrijkste laboratoriumtechnieken van moleculaire bio-wetenschappen toepassen; −− gebruikmaken van en heeft inzicht in softwarepakketten ten behoeve van (bio) informatica en data-analyse; −− de resultaten van zijn/haar experiment of groepswerk met medestudenten helder rapporteren, zowel verbaal als schriftelijk, bij voorkeur ook in het Engels; −− een wetenschappelijk standpunt innemen over biochemische en biotechnologische problematieken en dit op heldere manier beargumenteren en verdedigen tegenover medestudenten en docenten; −− rekening houden met de veiligheidsvoorschriften voor chemisch en biologisch onderzoek; −− verantwoord omgaan met proefdieren en biologisch/biomedisch materiaal en is zich bewust van de ethische implicaties. Oordeelsvorming en Leervaardigheden De bachelor in de Biochemie en Biotechnologie: −− heeft een open en kritische ingesteldheid en een onderzoekende houding; −− geeft blijk van zelfreflectie, zelfevaluatie en kwaliteitscontrole; −− bezit de nodige vaardigheden en attitudes om autonoom nieuwe kennis te verwerven en te gebruiken en is in staat tot levenslang leren, kennisvernieuwing en professionalisering; −− is in staat tot het plaatsen van onderzoek en de toepassingen ervan in een maatschappelijke context; tot het ethisch toetsen van onderzoek en de toepassingen ervan, en tot het plaatsen van de effecten van onderzoek en de toepassingen ervan op de samenleving; −− is zich bewust van het belang van de inter- en multidisciplinaire benadering binnen de biochemie en de biotechnologie. Master Kennis en inzicht De master in de Biochemie/Biotechnologie: −− heeft een meer gegrond en up-to-date inzicht in de structuur, de reactiviteit en de functie van biomoleculen en hun rol en samenhang in de bouw en werking in de cellen, weefsels, organismen en biologische systemen; −− heeft de kennis, vaardigheden en attitudes om fundamenteel of toegepast biochemisch en biotechnologisch onderzoek te verrichten in academia, industrie, gezondheidszorg of elders in de maatschappij.
22 Het referentiekader Deel 1
Toepassen van kennis en inzicht De master in de Biochemie/Biotechnologie: −− is in staat zelfstandig de internationale wetenschappelijke literatuur in de biochemie en biotechnologie te volgen en databanken te raadplegen, de verworven informatie te interpreteren en te evalueren en aldus nieuwe inzichten te verwerven, wetenschappelijke problemen te situeren en nieuwe hypotheses te formuleren; −− heeft de kennis en de kunde om binnen de context van de huidige stand van de wetenschappelijke kennis ter zake een relevant antwoord op een vraagstelling te geven en oplossingen voor te stellen, en dit zowel in een puur academisch kader als toepassingsgericht; −− heeft inzicht in het intellectuele eigendomsrecht; −− is in staat een probleemoplossende strategie van experimenten of waarnemingen op te stellen; hij/zij bezit de vaardigheden om deze autonoom of in teamverband uit te voeren; −− is in staat om zich op de hoogte te houden van de gangbare experimentele methodes, kan deze informatie gebruiken bij de ontwikkeling van onderzoekstrategieën en toepassen in experimenten en is in staat om uit de aldus verkregen resultaten conclusies te trekken; −− heeft een analyserend, probleemoplossend, synthetiserend en creatief vermogen ontwikkeld; −− heeft zich een aantoonbare wetenschappelijke attitude eigen gemaakt om in wetenschap en maatschappij op het vereiste (academische) niveau te kunnen functioneren en is daarenboven in staat om wetenschappelijke inzichten te vertalen naar een beleid. Communicatie De master in de Biochemie/Biotechnologie: −− is in staat een systematisch, kritisch en leesbaar verslag over een eigen onderzoek op te stellen en dit aan een ter zake gespecialiseerd publiek te presenteren, in de Nederlandse en Engelse taal; −− is in staat om helder mondeling en schriftelijk te rapporteren over een zelfstandig wetenschappelijk werk aan een wetenschappelijk forum in nationale en internationale context; −− kan zijn/haar bevindingen samenvatten, communiceren en interpreteren naar een breed publiek toe. Oordeelsvorming De master in de Biochemie/Biotechnologie: −− heeft de attitude en het probleemoplossend vermogen ontwikkeld om als biochemicus/biotechnoloog op een wetenschappelijk professioneel en ethisch verantwoorde wijze te werken; Het referentiekader 23 Deel 1
−− heeft een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel en een gedegen ethisch en kritisch reflectievermogen. Door de aangeleerde vaardigheden kan hij/zij relaties leggen tussen zijn/haar vakgebied en de maatschappij, en daar verantwoording van afleggen. Leervaardigheden De master in de Biochemie/Biotechnologie: −− kan samenwerken met medestudenten en navorsers, ook van andere disciplines, en heeft aldus attitudes verworven om in teamverband te participeren in wetenschappelijk onderzoek, zowel binnen de discipline als in een interdisciplinaire kader; −− beschikt over een kritische zin die hem/haar in de mogelijkheid stelt om autonoom kennis te verwerven en wetenschappelijke problemen aan te pakken, met aandacht voor originaliteit en creativiteit; −− heeft de nodige praktische vaardigheden en probleemoplossende strategieën verworven om adequaat in wetenschap en maatschappij te kunnen functioneren binnen zijn/haar eigen specialisme; −− is in staat om zich op de hoogte te houden van de recente ontwikkelingen in zijn/haar vakgebied of deelgebied ervan en van de evolutie van de Biochemie/ Biotechnologie en de wetenschappen in het algemeen en om zich permanent te blijven vormen.
2| Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen De visitatiecommissie stelt, naast de domeinspecifieke eisen, verder onderstaande richtlijnen met betrekking tot onderwijskundige en onderwijsorganisatorische aspecten voorop als nastrevenswaardige doelen, waarop de opleidingen gericht dienen te zijn:
2.1. Doelstellingen en eindkwalificaties De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn mede gebaseerd op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen. De keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd. De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembare en toetsbare leerresultaten In de doelstellingen en eindtermen komt de wetenschappelijke/professionele oriëntatie van de opleiding concreet tot uitdrukking.
24 Het referentiekader Deel 1
De doelstellingen en eindtermen zijn richtinggevend voor het onderwijsaanbod. Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op het niveau van de opleidingsonderdelen. Elk opleidingsonderdeel – ook stage – draagt op een eigen wijze bij aan de doelstellingen van de opleiding als geheel.
2.2. Programma Aansluiting programma op academische en professionele eisen De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie van het onderwijs, de doelmatigheid en doeltreffendheid van het opleidingsprogramma. Dat betekent dat de opleiding: −− voldoet aan standaarden bepaald door de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en rekening houdend met verwachtingen die de arbeidsmarkt stelt −− op de hoogte is van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs −− zo veel als mogelijk rekening houdt met relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Wetenschaps- en vakgebied −− De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied. Deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma. Arbeidsmarkt −− De opleiding bouwt contacten op met het werkveld. −− De kennis van en ervaring met het werkveld wordt daar waar mogelijk en zinvol vertaald naar het onderwijsaanbod, bv. via stages. −− De opleiding voert een actief alumnibeleid. Wetenschappelijke visie omtrent leren en onderwijzen −− Die visie is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen −− De opleiding is op de hoogte van het belang/de betekenis van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en houdt hiermee rekening in het onderwijsprogramma. −− De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding. −− De opleiding is op de hoogte van de maatschappelijke evoluties in het brede werkveld van de afgestudeerden. Het referentiekader 25 Deel 1
Studeerbaarheid Studeerbaarheid −− De programmaorganisatie van de opleiding dient de studeerbaarheid te bevorderen. −− Het programma dient door de gemiddelde student te kunnen worden afgerond in de ervoor gestelde tijd. Studierendement / Studietijd −− De opleiding bewaakt systematisch de studietijd. −− De opleiding houdt cijfermatige gegevens bij aangaande studievoortgang en studieloopbaan. Instroom / Toelatingsvoorwaarden −− De opleiding geeft duidelijk aan welk beginniveau van de studenten wordt vereist. Aanwezigheid studiebevorderende/studiebelemmerende factoren −− Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediëring wordt uitgewerkt. −− Studiebevorderende maatregelen worden genomen, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt. Het onderwijsleerproces −− De opleiding heeft een expliciete en wetenschappelijk gefundeerde visie op leren en onderwijzen. −− De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek. −− Het leerproces van de student staat centraal en is vertrekpunt voor de invulling en vormgeving van het onderwijsprogramma. −− Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitende onderwijs- en leermiddelen die in voldoende mate voor de studenten beschikbaar zijn. −− Er wordt gebruik gemaakt van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën (vb. elektronisch leerplatform). −− De invulling van de werkvormen is stimulerend en activerend. Beoordeling en toetsing −− De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie. −− Er wordt gestreefd naar een zo gunstig mogelijke planning van de evaluatieactiviteiten tijdens de examenperiodes.
26 Het referentiekader Deel 1
−− De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt. −− De beoordeling vindt plaats op basis van vooraf vastgelegde beoordelingscriteria. −− De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten. Kwaliteitseisen mbt. de masterproef −− De masterproef is een individuele2 proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding. −− De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het volbrengen van de masterproef, bijvoorbeeld door de mogelijke organisatie van stages. −− Met de masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen analyseren, aanpakken en uitvoeren, en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, schriftelijk en eventueel mondeling. −− De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. −− De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt. Internationalisering −− De opleiding heeft structurele contacten met andere (buitenlandse) instellingen voor hoger onderwijs. −− De opleiding moedigt internationalisering en mobiliteit aan zowel binnen als buiten Europa. −− Er worden initiatieven genomen om de internationale dimensie ook voor hen die niet naar het buitenland vertrekken in het onderwijs in te bouwen. −− De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt opgevolgd. −− De curriculumstructuur en organisatorische randvoorwaarden van de opleiding houden in de mate van het mogelijke rekening met de mobiliteit van studenten.
2.3. Inzet van Personeel Kwaliteitseisen onderwijzende staf −− De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: !!de wetenschappelijke deskundigheid !!de onderwijsdeskundigheid !!de vertrouwdheid en, indien relevant, de ervaring met het werkveld −− Er wordt gestreefd naar een koppeling van onderzoek en onderwijs van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht.
2 | Dit sluit niet uit dat de masterproef in groep kan worden voorbereid. Een individuele beoordeling moet evenwel mogelijk zijn.
Het referentiekader 27 Deel 1
−− Er wordt gestreefd naar betrokkenheid bij het werkveld van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht. −− De internationale gerichtheid van de opleiding veronderstelt van de staf de uitbouw van internationale contacten met een terugkoppeling naar het onderwijs en/of onderzoek door middel van participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbanden. −− De staf van de academische opleidingen beschikt over een wetenschappelijk curriculum en neemt actief deel aan het wetenschappelijk onderzoek. −− De staf heeft voeling met de wetenschappelijke en maatschappelijke evoluties in het domein van werkveld. Personeelsbeleid (vanuit een onderwijsperspectief) −− De procedure aangaande aanwervingen en benoemingen van personeel is helder omschreven en voor iedereen raadpleegbaar. −− Selectie en bevordering van personeel gebeurt mede op basis van de onderwijskwaliteit van de betrokkene. −− De opleiding heeft een geëxpliciteerd professionaliseringsbeleid. −− Het personeel is aanspreekbaar en bereikbaar. −− Er wordt gezorgd voor voldoende evenwicht tussen de omvang van het personeelsbestand en de specifieke kwaliteit die wordt vereist van het personeel in functie van de opleiding / afstudeerrichtingen. −− Er wordt een actieve politiek gevoerd inzake gelijkekansenbeleid.
2.4. Voorzieningen / onderwijsorganisatie Materiële voorzieningen / faciliteiten −− De staf kan beschikken over voldoende materiële voorzieningen (kwantiteit en kwaliteit) en over adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijsproces. −− De studenten kunnen beschikken over voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijs- en leerproces. Studie-informatie en -begeleiding −− Er wordt adequate informatie beschikbaar gesteld voor (potentiële) studenten. −− Het onderwijs- en examenreglement, inclusief de klachtenprocedure in het geval van betwisting, zijn vooraf bekend gemaakt. −− De opleiding voert een beleid gericht op het detecteren van veranderingen in de instroom. −− In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in voorkennis en vaardigheden weg te werken en/of hiervoor door te verwijzen naar andere instanties. −− De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding en neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen.
28 Het referentiekader Deel 1
2.5. Interne kwaliteitszorg −− De opleiding beschikt over een duidelijk omschreven kwaliteitszorgsysteem met betrekking tot onderwijs. −− Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie/borging- als controle/verbeteringsgericht. −− Er is duidelijk vastgelegd wie welke bevoegdheid heeft in het kader van het kwaliteitszorgsysteem. −− Er is een duidelijke structuur aanwezig ter ondersteuning van het kwaliteitszorgproces. −− De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefdoelen voor het beoordelen voor de beoordeling van de mate waarin de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd. −− De opleiding betrekt medewerkers, studenten, alumni en vertegenwoordigers van het werkveld in haar kwaliteitszorgsysteem.
2.6. Resultaten De opleiding kan aantonen dat zij haar doelstellingen realiseert en dat zij oog heeft voor haar onderwijsrendement. De volgende elementen zijn in deze context relevant: −− Het eindniveau van de afgestudeerden (onder meer het niveau van de bachelor/ masterproef en/of de stage, de tewerkstelling, de waardering van de afgestudeerden over de opleiding, en indien relevant de waardering van het werkveld over de afgestudeerden) −− de streefdoelen of streefcijfers inzake onderwijsredement (onder meer de analyse van instroom-doorstroom-uitstroom.
Het referentiekader 29 Deel 1
III
De opleidingen in vergelijkend perspectief
Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de commissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de Vlaamse opleidingen Biochemie en Biotechnologie. Zij besteedt hierbij voornamelijk aandacht aan vaststellingen die zij in meerdere opleidingen heeft gedaan en aan die elementen die haar in elke opleiding het meest in het oog zijn gesprongen. Het is dus geenszins de bedoeling van de commissie om de individuele deelrapporten van de opleidingen aan de verschillende instellingen in detail te herhalen. Zowel de Universiteit Antwerpen (UA), de Universiteit Gent (UGent) als de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven) bieden een bachelor- en een masteropleiding in de Biochemie en de Biotechnologie aan. De K.U.Leuven organiseert daarnaast ook de Engelstalige ‘master of Molecular and Cellular Biophysics’. Deze zeven opleidingen zijn het resultaat van een verregaande hervorming van wat oorspronkelijk tweejarige licentiaatsopleidingen Biochemie-Biotechnologie waren en zijn dus in zekere zin (zij het niet in de decretale betekenis van het woord) ‘nieuw’. De bacheloropleidingen gingen van start in 2004–2005, de masteropleidingen in 2007–2008. Op het moment van de visitatiebezoeken (voorjaar 2010) waren er drie generaties bachelorstudenten en was één generatie masterstudenten uit de hervormde programma’s afgestudeerd. De relatieve jeugdigheid van de programma’s heeft niet verhinderd dat de commissie – dankzij de over het algemeen goed gestoffeerde zelfevaluatierapporten en de erg open en informatieve gesprekken – een voldoende scherp zicht kon krijgen op de ambities, de programma’s en de personele en materiële omkadering van de opleiDe opleidingen in vergelijkend perspectief 31 Deel 1
dingen, waardoor zij voor elk facet zorgvuldig afgewogen oordelen kon geven. Wat de output of de resultaten betreft, dwong de nog beperkte groep van afgestudeerden en de daaruit volgende weinig robuuste gegevensbasis de commissie evenwel tot enige terughoudendheid. Afgaand op – en dat kan hier reeds worden aangestipt – de over het algemeen erg positieve tendensen en indicaties bij alle opleidingen heeft de commissie geen reden gezien om binnen Onderwerp 6: ‘Resultaten’ negatieve oordelen te vellen, maar voor een stevig onderbouwde verdere differentiatie van scores op de facetten 6.1 en 6.2 is het volgens de commissie nog wat vroeg.
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie Het facet ‘Niveau en oriëntatie’ is voor alle opleidingen als ‘goed’ beoordeeld. De commissie heeft de doelstellingenkaders van de opleidingen getoetst aan de algemene eisen en de globale competenties zoals die zijn vastgelegd in het artikel 58§2 van het Structuurdecreet en heeft kunnen vaststellen dat alle opleidingen in ruime mate voldoen aan de aldaar gestelde eisen. De opleidingen zijn qua niveau en oriëntatie uitdrukkelijk vanuit een academisch perspectief opgezet. De bacheloropleidingen streven naar het bieden van een stevige fundamenteel-wetenschappelijke basis terwijl de vier masteropleidingen als een onderzoeksgestuurde bovenbouw zijn opgezet. In alle doelstellingenkaders wordt de nodige aandacht besteed aan de internationale dimensie van het wetenschapsonderwijs en de verwoordingen reflecteren tevens een gerichtheid op competentiegericht leren. De commissie apprecieert ten zeerste de uitgesproken onderzoeksgerichte oriëntatie van de Vlaamse opleidingen. In de marge zij wel opgemerkt dat de Antwerpse opleidingen de papieren neerslag van de ambities meer zouden moeten aanscherpen en concretiseren (zie facet 1.2). De Leuvense en Gentse opleidingen beschikken over pregnant geformuleerde kaders die zij intern nog breder bekend moeten maken. De daartoe opgezette docentenworkshops in Leuven acht de commissie een goed en navolgenswaardig initiatief. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen Alle bacheloropleidingen en de Gentse masteropleiding scoren ‘goed’ op het facet ‘Domeinspecifieke eisen’. De masteropleidingen van Leuven en Antwerpen krijgen de score ‘voldoende’ toegekend. De ondergrens, het domeinspecifiek referentiekader van de commissie en de vigerende eisen vanuit internationaal wetenschappelijk en professioneel perspectief, wordt door alle opleidingen voldoende ruim gehaald. De ambities van de opleidingen komen met andere woorden tegemoet aan wat vanuit internationaal perspectief redelijkerwijs van een opleiding in deze discipline verwacht mag worden.
32 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
De verschillen tussen de opleidingen liggen dan ook vooral op het vlak van de mate van profilering. De profielen van de bacheloropleidingen zijn duidelijk en scherp. Antwerpen en Gent kiezen voor een strakke, niet al te brede opzet: recht op het doel af. Leuven biedt breedte en flexibiliteit. Twee gelegitimeerde keuzes dus die door de opleidingsverantwoordelijken duidelijk beargumenteerd worden en door de respectieve studentenpopulaties erg worden gewaardeerd. De UGent zet de scherpe profilering ook verder in het doelstellingenkader van de master. Dat kader volgt duidelijk de contouren van het internationaal toponderzoek dat aan de ondersteunende vakgroepen wordt verricht en het biedt een inhoudelijk gekleurd en wervend profiel. De masteropleidingen aan de UA en de K.U.Leuven zetten hun eigenheid en inhoudelijke accenten minder scherp in de verf. Uit de gesprekken blijkt dat de opleidingsverantwoordelijken wel een duidelijk beeld hebben op de sterktes van hun programma’s en op de onderzoeksspeerpunten die deze programma’s voeden, maar dat resulteerde nog niet als zodanig in goed leesbare (en extern communiceerbare) opleidingsprofielen. De commissie wil de opleidingen in dezen geenszins aanzetten tot het produceren van ‘meer papier’, maar wijzen op het belang van doordacht geformuleerde en inhoudelijk geprofileerde doelstellingenkaders in het licht van hun internationale zichtbaarheid. In ditzelfde kader suggereert de commissie overigens aan alle opleidingen om (opnieuw) werk te maken van een internationaal benchmark en aldus een brede achtergrond te verwerven waartegen de eigen profielen en programma’s kunnen worden afgetoetst.
Onderwerp 2 Programma Facet 2.1. Relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma Het facet ‘Relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma’ is voor de Antwerpse opleidingen en de Gentse bacheloropleiding als ‘voldoende’ beoordeeld. De Gentse masteropleiding en de opleidingen van de K.U.Leuven krijgen de score ‘goed’ toegekend. Bij alle opleidingen slaagde de commissie er in om, aan de hand van de programmaschema’s en de individuele studiefiches, de relatie tussen de ambities en de concretisering daarvan in de programma’s na te gaan. Voor de Leuvense en Gentse opleidingen beschikte de commissie daarbij over gedetailleerde ‘mappings’ of ‘competentiematrixen’ die de link tussen eindtermen en programmaonderdelen op aanschouwelijke wijze verduidelijkten. De minder scherp en concreet geformuleerde doelstellingen van de Antwerpse opleidingen bemoeilijkte deze exercitie enigszins, al vond de commissie ook daar, mede rekening houdend met de meer impliciete ambities, een voldoende grote concordantie tussen beoogde eindkwalificaties en programma’s. Van alle programma’s kan aldus redelijkerwijs verwacht worden dat De opleidingen in vergelijkend perspectief 33 Deel 1
ze de studenten de mogelijkheid bieden om de beoogde kwalificaties ook daadwerkelijk te halen. Aan de UA zijn beide programma’s over het algemeen inhoudelijk sterk en goed vormgegeven waarbij de commissie met name een grote waardering heeft voor de manier waarop het aanbod aan training in experimentele vaardigheden en practica in de bacheloropleiding geïntegreerd werd. Het theoretische pakket daarentegen is volgens de commissie nog te vakgericht opgezet en het aanbod aan leerinhouden zoals moleculaire evolutie en wiskundig modelleren verdient versterking. Meer integratie is ook wenselijk op masterniveau waar tevens de onderzoekspeerpunten van de ondersteunende vakgroepen nadrukkelijker in het programma zouden moeten vertaald worden. Aan de UGent wordt volgens de commissie duidelijk geprofiteerd van de aanwezige onderzoeksexpertise in het docentenkorps en concretiseren de opleidingen de resultaten van het streven naar excellentie op onderzoeksvlak in hun programma’s. Dit rendeert vooral in de masteropleiding waar de majoren die zijn gekoppeld aan de Gentse ‘powerhouses’ de studenten qua onderzoek toelaten om een niet onaanzienlijk deel van hun opleiding ondergedompeld te worden in een internationale en erg uitdagende onderzoeksomgeving. Het primaat van het onderzoek zet evenwel ook een aantal onderwijsaspecten in de schaduw wat zich vooral uit in de bachelorfase. Vastgesteld werd dat er daar weinig bewust gezochte concordantie te vinden was tussen de individuele vakken en er behoorlijk wat klachten waren over storende overlap. De practica zijn er nog erg klassiek opgezet als ‘B-uren’ bij de theoretische ‘A-uren’ en het niveau van het (facultair aangeboden) basispakket ondersteunende wetenschappen blijkt niet naadloos aan te sluiten bij de noden van de latere leerfasen. Wat de opleidingen aan de K.U.Leuven betreft is de commissie tevreden over het feit dat de programma’s vanuit een gedeelde overtuiging over het belang van goed onderwijs werden vormgegeven, waardoor recente onderwijsontwikkelingen hun weg in de programma’s hebben gevonden. De mooi uitgewerkte en goed uitgebalanceerde practicumlijn die doorheen de bachelor- en masterprogramma’s loopt (en die de ambities tot het opleiden van experimenteel onderzoekers concretiseert) of de geïntegreerde ‘omics’-aanpak (waarmee de programma’s goed aansluiten bij internationaal gangbare praktijken) zijn hiervan mooie voorbeelden. De drie Leuvense opleidingen combineren volgens de commissie aldus inhoudelijke kwaliteit met een goed doordachte vormgeving.
34 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Facet 2.2. Eisen academische en professionele gerichtheid van het programma De bacheloropleiding van de UGent scoort ‘voldoende’ op het facet ‘Eisen academische en professionele gerichtheid van het programma’. De andere opleidingen krijgen de score ‘goed’ toegekend. Het bestuderen van de individuele opleidingsfiches en het binnen de opleidingen gebruikte cursusmateriaal heeft de commissie over het algemeen een erg positief beeld gegeven over de inhoudelijke kwaliteit van de aangeboden programma’s. Het beoogde leggen van een fundamenteel-wetenschappelijke basis in de bacheloropleidingen en de ambitie tot het aanbieden van uitgesproken onderzoeksgerichte specialisatiepakketten in de masteropleidingen worden door elk van de betrokken opleidingen aantoonbaar gerealiseerd. Zowel over kennisontwikkeling, het bijbrengen van onderzoeksattitudes en -vaardigheden als over de aansluiting bij de actuele beroepspraktijk (wat voornamelijk het doctoreren blijkt te zijn) is de commissie tevreden. Alle opleidingen dienen wel nog meer inspanningen te leveren om hun studenten een breder beeld te geven op het werkveld buiten de universiteit. Bij het afwegen van de sterke en minder sterke punten onder dit facet viel het de commissie op dat er met name bij de bacheloropleiding van de UGent een sterk contrast bestaat tussen de excellente onderzoeksgebondenheid en de daaruit volgende hoge inhoudelijke kwaliteit van de individuele biochemische en biotechnologische opleidingsonderdelen enerzijds en de wat ongelukkige vormgeving van het programma als één geheel anderzijds. Door het weinig uitdagende niveau van het pakket basisvakken in het eerste jaar verloopt de kennisontwikkeling over het hele bachelorprogramma suboptimaal en door de klassiek opgezette practica mist de opleiding de voordelen van het geïntegreerd aanleren van onderzoeksattitudes- en vaardigheden. Facet 2.3. Samenhang van het programma De commissie beoordeelt het facet ‘Samenhang van het programma’ voor de Gentse opleidingen en voor de Leuvense bachelor- en Engelstalige masteropleiding als ‘voldoende’. De Antwerpse opleidingen en de Nederlandstalige master in Leuven scoren ‘goed’. De coherente structuur en de inhoudelijke samenhang van de betrokken programma’s van de UA werden tijdens de gesprekken met studenten en alumni meermaals geprezen. De commissie stelde vast dat de programma’s met veel zorg en in breed overleg zijn opgesteld en middels gerichte focusgesprekken van nabij worden opgevolgd. Leerlijnen helpen versnippering tegen te gaan en voor elk vak zijn in goed gedocumenteerde studiefiches de volgtijdelijkheidseisen nauwkeurig vastgelegd zodat individuele trajecten vlot uitgetekend kunnen worden.
De opleidingen in vergelijkend perspectief 35 Deel 1
Bij de Leuvense bacheloropleiding schuilt in de op zich gerechtvaardigde keuze voor breedte het gevaar van een wildgroei aan vakjes en een erosie van het basispakket. De commissie moedigt de opleiding dan ook aan om via een meer modulaire aanpak de keuzemogelijkheden te beheersen en de robuustheid van het basispakket in de toekomst goed te bewaken. In de Nederlandstalige masteropleiding speelt dit versnipperingsgevaar een stuk minder. Voor de Engelstalige masteropleiding geldt het gegeven dat omwille van de lage studentenaantallen (12 tot nu toe) het programma nog niet de kans heeft gekregen om zich te bewijzen als een goed samenhangend en door een grotere groep studenten ‘getest’ programma. Aan de UGent ten slotte werden er zowel voor de bachelor- als (in mindere mate) voor de masteropleiding verschillende signalen opgevangen over storende overlap. Beide opleidingen doen er volgens de commissie goed aan om te blijven doorgaan op het ingeslagen pad van het middels regelmatig vakgroepoverschrijdend overleg te zoeken naar een verdere horizontale concordantie in de programma’s, zonder daarbij de sterktes van het vakgroepgestuurde onderwijs op te geven. Facet 2.4. Studieomvang Alle opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: de bacheloropleidingen omvatten ten minste 180 studiepunten en de masteropleidingen omvatten ten minste 60 studiepunten. Facet 2.5. Studietijd De commissie beoordeelt het facet ‘Studietijd’ voor de opleidingen aan de UA en de UGent als ‘voldoende’. De Leuvense opleidingen scoren ‘goed’. Voor geen van de betrokken opleidingen werden tijdens de gesprekken klachten opgevangen als zouden de programma’s te zwaar of te licht zijn. Alle opleidingen werden door studenten en alumni in globo studeerbaar genoemd. Aan de UGent zou er naar een meer evenwichtige spreiding van de studielast moeten worden gestreefd. De eerste twee bachelorjaren contrasteren nogal wat studielast betreft en tijdens de tweede masterfase staan er samen met de masterproef best nog veel vakken geprogrammeerd. Door de opleidingscommissie wordt er moeite gedaan om de studietijd in kaart te brengen, al dient dit volgens de commissie in de toekomst op een meer systematische manier te gebeuren. Ook aan de UA zou de studietijd beter opgevolgd kunnen worden. Het in voege zijnde eigen schattingssysteem van de opleiding geeft een te weinig gedetailleerd beeld op de reële studietijd en de relatie daarvan met de aan elk vak toegekende studiepunten.
36 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Voor de K.U.Leuven kon de commissie constateren dat de opvolging van de relatie tussen de werkelijke en de begrote studietijd prima verloopt. Zowel via formele bevragingen als in gerichte hearings wordt de studeerbaarheid per vak nagegaan. Wellicht kan hier aanvullend gedacht worden aan het opzetten van een recurrent kwantitatief onderzoek in de vorm van studietijdmetingen. Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als ‘voldoende’ voor de opleidingen aan de UA en de UGent en als ‘goed’ voor de opleidingen aan de K.U.Leuven. Bij alle opleidingen kreeg de commissie getuigenissen te horen van studenten en alumni over het feit dat de meeste docenten hun best doen om de lessen zo attractief mogelijk vorm te geven en hun materie zo goed mogelijk aan de man te brengen. De commissie bestudeerde verder het gebruikte cursus- en lesmateriaal en kreeg een overzicht van de in elk programma gebruikte werkvormen. Over het algemeen stroken die met de vooropgestelde doelstellingen, is er in de programma’s een evolutie van kennisoverdracht naar zelfstudie en is de kwaliteit van het lesmateriaal erg behoorlijk. Bij geen van de opleidingen werden er wat de vormgeving betreft elementen gevonden die de geleverde basiskwaliteit in gevaar zouden brengen. Opvallend vond de commissie dat er zowel in Antwerpen als in Gent vooral sprake is van een individuele (door elke docent afzonderlijk gestuurde) en eerder intuïtieve aanpak van het onderwijs. Dat leidt in beide gevallen tot een aantal mooie praktijken maar nauwelijks tot een meer beredeneerde en opleidingsgebonden onderwijsaanpak. Aan de betrokken opleidingen van de K.U.Leuven wordt er wel expliciet gewerkt vanuit een didactische visie die, vertrekkend vanuit de doelstellingen en via globaal overleg in de onderwijscommissie en in didactische teams, in de studiematerialen, inhouden en werkvormen van de verschillende programmaonderdelen geconcretiseerd wordt. Een dergelijke bewuste en gereflecteerde omgang met het onderwijs werpt dan ook mooie vruchten af in de programma’s. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt het facet ‘Beoordeling en toetsing’ als ‘goed’ voor de masteropleiding van de UGent. De andere opleidingen scoren ‘voldoende’. Organisatie, transparantie en de meer formele aspecten van het evalueren en examineren zoals vastgelegd in de respectieve examenreglementen acht de commissie voor alle betrokken opleidingen behoorlijk geregeld. Het niveau en de inhoud van de examenvragen alsook de gebruikte examenvormen zijn in alle opleidingen aan De opleidingen in vergelijkend perspectief 37 Deel 1
de maat en ook globaal gezien in overeenstemming met de doelstellingen, al is er volgens de commissie in geen van de opleidingen echt sprake van een expliciet beredeneerde opleidingsbrede beoordelingsstrategie. Aan de UA en in de Gentse bacheloropleiding achtte de commissie de examens wel nogal klassiek of wat schools. In Antwerpen zou de evaluatie van de masterproef nog eens moeten worden herbekeken en zowel in Leuven als in Gent waren er klachten met betrekking tot de efficiëntie van de feedback, met name bij tussentijdse evaluaties of papers. In de Gentse masteropleiding waren studenten en alumni uitgesproken positief over de beoordeling en toetsing. De variatie aan toetsvormen is er groot en de organisatie van de toetsing van de masterprojecten en de masterproef binnen elke major is uiterst transparant en erg behoorlijk opgezet. Facet 2.8. Masterproef De commissie beoordeelt het facet ‘Masterproef’ als ‘voldoende’ voor de masteropleiding van de UA, als ‘goed’ voor de Leuvense masteropleidingen en als ‘excellent’ voor de masteropleiding van de UGent. De commissie heeft voor het bezoek van elke opleiding een selectie van masterproeven doorgenomen en heeft ook tijdens het bezoek inzage gekregen in een ruimere keur aan werken. Aan de UA stelde de commissie een zekere variatie vast in de kwaliteit van de werken die ze niet direct weerspiegeld zag in de toegekende scores. Het merendeel van de werken was goed en sommige waren uitstekend, terwijl andere werken storende mankementen inzake wetenschappelijk rapporteren vertoonden die te weinig worden afgerekend in de beoordeling. Een vrij groot aandeel van de punten gaat naar procesindicatoren wat wellicht de opwaartse drift in de scores veroorzaakt. De beoordelingsstrategie dient volgens de commissie dan ook te worden herbekeken. De commissie meent verder dat de opleiding de studenten meer zou moeten stimuleren om de onderzoeksrapportering in het Engels te doen. In vergelijking tot de andere opleidingen was het aandeel aan Engelstalige masterproeven in Antwerpen opvallend laag. Informatievoorziening en begeleiding zijn verder goed geregeld. Aan de K.U.Leuven kreeg de commissie voor beide masteropleidingen door de band genomen inhoudelijk erg sterke werken voor ogen wier kwaliteit ook over het algemeen werd gereflecteerd in de toegekende punten, enkele uitzonderingen niet te na gesproken. De commissie waardeerde ook de brede waaier aan onderwerpen die stuk voor stuk erg internationaal georiënteerd zijn. Over de begeleiding binnen de verschillende onderzoeksgroepen werd erg positief gesproken. Wel valt de infor-
38 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
matievoorziening – met name inzake de precieze verwachtingen bij de masterproef – nog te verbeteren. Aan de UGent weerspiegelt de excellente onderzoeksomgeving zich volgens de commissie duidelijk in de masterproeven. De kwaliteit van de werken die de commissie te zien kreeg was over het algemeen bijzonder hoog en kan makkelijk de vergelijking doorstaan met de output van internationale topopleidingen. De onderwerpen zijn nagenoeg uitsluitend internationaal georiënteerd en zowel de informatievoorziening, de begeleiding als de beoordelingsprocedure zijn uitstekend geregeld. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt het facet ‘Toelatingsvoorwaarden’ als ‘voldoende’ voor de bacheloropleiding aan de UGent en de Engelstalige masteropleiding aan de K.U.Leuven. De andere opleidingen kregen de score ‘goed’ toegekend. De commissie was erg tevreden te mogen vaststellen dat er door alle bacheloropleidingen duidelijk moeite wordt gedaan om de overgang naar de universiteit zo vlot mogelijk te laten verlopen. Er zijn vaak brugcursussen of niet-bindende voorkennistesten, remediëringspakketten en goed werkende monitoraten. Studenten toonden zich dan ook erg tevreden met de in sommige gevallen persoonlijke instroombegeleiding en –opvolging. Bij de Gentse bacheloropleiding stelde de commissie wel vast dat het niveau van het eerste jaar niet representatief is voor dat van de latere jaren waardoor de overgang naar de tweede bachelorfase als een ‘shock’ wordt ervaren. De commissie raadt de opleiding aan om het niveau van de basisvakken in het eerste jaar op te krikken, wat uiteraard zal nopen tot het herbekijken en het monitoren van de aansluiting met de vooropleiding van toekomstige instromers. Aangezien de instroom in de Nederlandstalige masteropleidingen grotendeels bestaat uit ‘alumni’ van de ‘eigen’ bachelor, kunnen die bogen op het niveau dat in die bachelors wordt geleverd en verloopt de overgang probleemloos. De begeleiding gebeurt in deze fase meestal door de docenten zelf en wordt door de studenten in alle opleidingen sterk gewaardeerd. Ook daar waar er een noemenswaardige zijinstroom is, bleken er efficiënte bijspijkerprogramma’s te bestaan waarover de commissie geen noemenswaardige klachten te horen kreeg. Wat de Engelstalige master van de K.U.Leuven betreft, gebeurt de selectie door een interne subcommissie die aanvraagdossiers onderzoekt. Die commissie werkt met een lijst van internationale handboeken die door de kandidaten gekend moeten zijn. Deze aanpak leverde door de beperkte studentenaantallen tot op heden weinig problemen op maar de commissie raadt aan om in de toekomst toch formeler te werk te gaan.
De opleidingen in vergelijkend perspectief 39 Deel 1
Onderwerp 3
Inzet van Personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel De commissie beoordeelt het facet ‘Kwaliteit personeel’ als ‘voldoende’ voor de bacheloropleiding aan de UGent en als ‘goed’ voor de andere opleidingen. Afgezien van het formele personeelsbeleid (aanstellingen, benoemingen, evaluaties en bevorderingen) die de commissie in alle instellingen als adequaat geregeld acht, is de commissie erg tevreden over de vakinhoudelijke deskundigheid van de individuele docenten in de betrokken opleidingen. De commissie sprak in alle opleidingen met duidelijk gemotiveerde docenten en ook studenten en alumni getuigden telkens van hun waardering voor de grote betrokkenheid van de lesgevers. De commissie twijfelt evenmin aan de grote inzet van de individuele docenten om hun lesinhouden zo aantrekkelijk mogelijk vorm te geven. Verschillen stelde de commissie wel vast op het vlak van gecoördineerde onderwijskundige reflectie. Aan de K.U.Leuven wordt gewerkt met didactische teams en wordt gezamenlijk over de vormgeving van het onderwijs nagedacht, wat ook zichtbaar mooie resultaten afwerpt in de programma’s. Ook in Antwerpen fungeert de onderwijscommissie als een vruchtbare ontmoetingsplaats voor docenten, al dient daar nog meer werk te worden gemaakt van een globalere didactische aanpak. De commissie kreeg wel de indruk dat de Faculteit de opleidingsverantwoordelijken de nodige vrijheid, verantwoordelijkheid en steun geeft. Wat de UGent betreft stelde de commissie enerzijds een zeer goede tot uitmuntende individuele vakdeskundigheid vast, terwijl anderzijds het aandeel aan programmabrede reflectie inzake didactiek duidelijk verbetering behoeft. Bij het beoordelen van dit facet acht de commissie het eerste element doorslaggevend voor de master, het tweede voor de bachelor. De commissie is ervan overtuigd dat de stuurgroep en de opleidingscommissie de nodige oplossingsbereidheid aan de dag leggen en reeds verschillende initiatieven ondernamen. Het is nu aan de individuele docenten, de vakgroepen én de Faculteit om op hun beurt in dezen hun deel van de verantwoordelijkheid op te nemen. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt het facet ‘Eisen professionele en academische gerichtheid’ als ‘excellent’ voor de Gentse masteropleiding en als ‘goed’ voor de ander opleidingen. De Gentse opleidingen worden volgens de commissie gedragen door docenten die vaak excelleren op onderzoeksvlak en werkzaam zijn binnen onderzoeksgroepen die een internationaal topniveau halen. Een blik op de publicatielijsten van de betrokken lesgevers en een overzicht van afgewerkte doctoraten bevestigt dit voor de commissie duidelijk. De uitstekende wetenschappelijke output van de lesgevers rendeert uiteraard met name in de masteropleiding die op de speerpunten van de Gentse ‘powerhouses’ is gebouwd.
40 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Ook in Antwerpen en in Leuven worden de opleidingen geschraagd door erg performante onderzoeksgroepen waarbij sommige individuen of subgroepen meedraaien aan de internationale top. De commissie waardeert het dat er in Antwerpen ook aanvullend beroep wordt gedaan op expertise uit andere Vlaamse universiteiten. Wat Leuven betreft is de commissie erg tevreden over de manier waarop de ondersteunende vakgroepen, los van hun onderling concurrentiële positie bij het verwerven van onderzoeksgelden, toch duidelijk gezamenlijk hun schouders weten te zetten onder de drie opleidingen. De academische oriëntatie van alle betrokken programma’s wordt volgens de commissie dan ook sterk gestut door de erg levendige onderzoekscultuur in de drie instellingen. De professionele inbreng in de opleidingen wordt voornamelijk gerealiseerd via informele contacten van individuele docenten, via het inzetten van gastdocenten of via het bieden van de mogelijkheid tot een externe bedrijfsstage. De K.U.Leuven nam daarnaast het interessante en navolgenswaardige initiatief om een alumnus, werkzaam in de industrie, vaste zitting te geven in de onderwijscommissie. De commissie spoort niettemin alle opleidingen aan om aanvullende manieren te zoeken om consequent alle studenten een breder beeld te geven op de biotechnologische en biochemische industrie buiten de universiteit. Facet 3.3. Kwantiteit personeel De commissie beoordeelt het facet ‘Kwantiteit personeel’ als ‘voldoende’ voor de Leuvense opleidingen en als ‘goed’ voor de andere opleidingen. Een structureel of onhoudbaar personeelstekort werd in geen van de betrokken opleidingen aangetroffen. De individuele (en moeilijk onderling te vergelijken) becijferingen over de student/stafverhoudingen gaven geen aanleiding tot grote zorg en zagen er integendeel zelfs behoorlijk favorabel uit. Zowel in Antwerpen als in Gent werd dit ook expliciet door de docenten bevestigd. De capaciteit van de omkadering wordt er positief ingeschat en de algemene onderwijslast bleek erg mee te vallen. Aan de K.U.Leuven lag dit enigszins anders. In nagenoeg alle gesprekken keerden er klachten terug over een erg zware onderwijs- en begeleidingslast en ook recente besprekingen binnen de onderwijscommissie bevestigen de stijgende druk. Er wordt gesproken over het ineenschuiven van de dubbele bachelorproef om de begeleidingslast te drukken, de vraag wordt gesteld of de lasten van de interne stage nog wel in verhouding staan tot de baten en er wordt bekeken of sommige keuzevakken niet tweejaarlijks kunnen worden ingericht. Voornamelijk afgaand op deze laatste signalen die zij verontrustend vindt omdat daarmee sommige van de sterke punten van de opleidingen onder vuur lijken te komen liggen, meent de commissie dat de klachten vooreerst grondig onderzocht en geanalyseerd dienen te worden om daarna in samenspraak met de verantwoordelijke overheden naar oplossingen te zoeken. De opleidingen in vergelijkend perspectief 41 Deel 1
Onderwerp 4 Voorzieningen Facet 4.1. Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt het facet ‘Materiële voorzieningen’ als ‘goed’ voor de twee masteropleidingen van de K.U.Leuven en als voldoende voor de andere instellingen. De commissie bezocht in alle instellingen de frequentst door de opleidingen gebruikte faciliteiten en stelde vast dat alle opleidingen zijn uitgerust met de nodige onderzoeks- en onderwijsinfrastructuur. Aan de UA gaf een en ander een wat verouderde indruk maar vernam de commissie dat er investeringen gepland zijn. Klachten over het beperkte aanbod aan studieruimtes op de Groenenborgercampus dienen verder te worden onderzocht. Aan de UGent kreeg de commissie een wat tweeslachtig beeld te zien. Het nieuwe gebouw en de labo’s van het VIB te Zwijnaarde zijn eenvoudigweg top, terwijl de Ledeganck zijn beste jaren duidelijk achter zich heeft liggen. Ook de mogelijkheid tot het verschaffen van een basis labo-uitrusting aan studenten staat in toenemende mate onder druk. Aan de K.U.Leuven is er meer consistentie in de kwaliteit van de voorzieningen en kunnen de studenten ook profiteren van een buitengewone bibliotheek die prima elektronisch ontsloten is en een zeer aangename studieomgeving biedt. In de bacheloropleiding is er evenwel ook in Leuven sprake van overvol lopende practica en daardoor soms een tekort aan bijvoorbeeld pipetten of ander materiaal. Ook hier dient dit probleem verder te worden geanalyseerd. Facet 4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt het facet ‘Studiebegeleiding’ voor de opleidingen aan de UGent als ‘voldoende’. De andere opleidingen scoren ‘goed’. Aan de drie instellingen bestaat er volgens de commissie een breed en kwalitatief hoogstaand centraal en facultair aanbod aan instroom- doorstroom- en uitstroombegeleiding in de vorm van overbruggingsonderwijs, monitoraten, studieadvies centra en studietrajectbegeleiding. Ook het informatieaanbod in de vorm van brochures, websites of infosessies is meer dan toereikend. In de Antwerpse en Leuvense opleidingen wordt daar nog verder op aangesloten met aanvullende initiatieven. Aan de UA wist de commissie de voortgangscommissie erg te waarderen die de progressie van elke individuele student opvolgt en waar nodig proactief bijstuurt. De commissie stelde ook vast dat de grote betrokkenheid van de docenten en de schaal van de opleidingen een bijna persoonlijke begeleiding mogelijk maken die erg gewaardeerd wordt door de studenten. Aan de K.U.Leuven waren over de studiebegeleiding eveneens erg positieve geluiden te horen bij de
42 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
studenten en verdient het PAL-project, waarbij ouderejaars hun jongere collega’s begeleiden, bijzondere vermelding. Aan de UGent lijkt er een kloof te gapen tussen het ruime en kwalitatieve begeleidingsaanbod op instellingsniveau en datgene dat de studenten effectief bereikt. Bachelorstudenten gaven bijvoorbeeld aan het monitoraat nauwelijks te gebruiken en in de masteropleiding blijkt het aanbod aan informatie rond bijvoorbeeld internationalisering of doctoreren, ondanks duidelijke inspanningen van de opleidingen, niet tot bij de studenten door te stromen.
Onderwerp 5
Interne Kwaliteitszorg
Facet 5.1. Evaluatie resultaten De commissie beoordeelt het facet ‘Evaluatie resultaten’ als ‘excellent’ voor de opleidingen van de K.U.Leuven, als ‘goed’ voor de opleidingen aan de UA en als ‘voldoende’ voor de opleidingen aan de UGent. Aan de UGent zitten de opleidingen structureel verankerd in een centraal ontworpen onderwijsevaluatie. De opleiding besliste zelf om die vaker dan driejaarlijks te laten plaatsvinden waardoor docenten nu elk jaar worden geëvalueerd. Uit het bijzonder goed gestoffeerde en kritische zelfevaluatierapport leidde de commissie ook af dat het analyseren van de eigen opleiding naar aanleiding van de visitatie grondig is gebeurd. Studenten zeggen zich verder ernstig genomen te voelen als ze kritieken uiten. In het licht van de aanbevelingen van de commissie over het meer opleidingsbreed aanpakken van het onderwijs zouden er volgens de commissie ook jaarlijks opleidingsbrede evaluaties en alumni-enquêtes moeten worden georganiseerd. Om het analytische instrumentarium nog verder aan te vullen zou de opleiding ook gebruik kunnen maken van meer gerichte thematische analyses van knelpunten. De opleidingen in Antwerpen worden zowel geëvalueerd op opleidingsonderdelen- als op programmaniveau via afzonderlijke maar aanvullende bevragingen. De opleidingen zelf vullen dit verder aan met systematisch georganiseerde focusgesprekken en hebben daarmee een kwaliteitszorgsystematiek die op verschillende niveaus werkzaam is. Uit rapportages en verslagen van desbetreffende commissies blijken hieruit degelijke analyses voort te komen. De commissie vond het dan ook spijtig dat er in het zelfevaluatierapport van de opleidingen niet meer gebruik werd gemaakt van die grondige analyses en het cijfermatig onderbouwen van de verschillende soms erg summiere en weinig zelfkritische paragrafen. Aan de K.U.Leuven profiteren de opleidingen van een erg robuust uitgebouwde centrale kwaliteitszorgcyclus waarin tweejaarlijkse globale curriculumevaluaties en tweejaarlijkse evaluaties van afzonderlijke opleidingsonderdelen elkaar aanvullen. De opleidingen in vergelijkend perspectief 43 Deel 1
De commissie kreeg tijdens haar bezoek een uitgebreide presentatie van dit systeem en was onder de indruk van de opzet ervan. Vier jaar na een visitatie wordt er ook een follow-up visit georganiseerd die wordt uitgevoerd door een commissie van interne en externe experten. Daarnaast organiseerden de opleidingen aanvullende hearings bij alle studentengroepen uit de drie opleidingen, het AAP en bij het ZAP, een alumni-enquête, docentenworkshops over de eindtermen en over de syllabi en een elektronische docentenbevraging in het kader van de curriculummapping. Doorslaggevend in haar beoordeling was de vaststelling van de commissie dat deze systematiek ook daadwerkelijk geïnterioriseerd is en breed gedragen wordt binnen de opleidingen. De commissie is van mening dat er binnen de opleidingen naast een kwaliteitsbewustzijn ook een exemplarische kwaliteitscultuur bestaat die duidelijk haar vruchten afwerpt in de kwaliteit van de programma’s en de tevredenheid van de studenten en afgestudeerden. Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt het facet ‘Maatregelen tot verbetering’ als ‘onvoldoende’ voor de opleidingen aan de UGent en als ‘goed’ voor de andere opleidingen. Bij de opleidingen van de UA en de K.U.Leuven stelde de commissie vast dat de analyses die uit het rijke kwaliteitszorginstrumentarium voortkomen snel leiden tot efficiënte verbeteracties. De betrokken opleidingen presenteerden in hun zelfevaluatierapporten een uitgebreide lijst van gesignaleerde en geremedieerde knelpunten en navraag leerde dat studenten erg tevreden zijn over de verbeterbereidheid van de opleidingen. De bestuursorganen verantwoordelijk voor het onderwijs functioneren er ook erg goed. Aan beide instellingen zou nu verder moeten worden doorgegroeid naar een meer systematisch opgezette verbeterplanning in de zin van het expliciet definiëren van prioriteiten, doelen, indicatoren, verantwoordelijkheden en tijdspaden. Ook voor de Gentse opleidingen stelde de commissie vast dat er maatregelen genomen worden op basis van evaluaties en er binnen de opleidingscommissie een grote oplossingsbereidheid bestaat. Tezelfdertijd constateerde de commissie dat sommige knelpunten zoals het integreren van de practica of het stimuleren van nieuwe onderwijsvormen te traag worden aangepakt. De onderliggende obstructie die de omslag van wil tot actie tot op heden tegenhield is volgens de commissie tweeledig. Enerzijds dient er binnen de opleidingscommissie naast analyses ook ruimte gemaakt te worden voor een gedegen verbeterplanning. Anderzijds is er volgens de commissie ook sprake van een bestuurlijk probleem. Een in samenspraak ontwikkeld en door de opleidingscommissie gecoördineerd verbeterbeleid kan pas effectief zijn als de individuele docenten, de vakgroepen en de Faculteit de nodige support voorzien. De sturingskracht van de opleidingscommissie zou volgens de commissie moeten toenemen door een sterker engagement van alle betrokken partijen. Het signaal van de commissie dient vooral dit laatste te stimuleren.
44 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Facet 5.3. Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en het beroepenveld De commissie beoordeelt het facet ‘Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en het beroepenveld’ als ‘voldoende’ voor alle opleidingen. De studenten en medewerkers worden aan alle instellingen over het algemeen goed betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Ze zijn vertegenwoordigd in alle onderwijsraden en -commissies binnen hun faculteit en hebben inspraak bij besluitvorming, programmavernieuwingen en onderwijsevaluaties. Alumni en vooral het beroepenveld worden in mindere mate betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Wel is er in alle opleidingen een begin gemaakt met alumnibevragingen en de commissie merkte op dat er aan de K.U.Leuven ook één alumnus zetelt in de onderwijscommissie. Feedback uit het beroepenveld geschiedt vooral via de informele contacten van de docenten. De commissie suggereert alle opleidingen om bijvoorbeeld een externe adviesraad in het leven te roepen. Een regelmatige toetsing van doelstellingen en programma’s door de industrie levert ongetwijfeld een bron aan interessante inzichten waarover de opleidingen op zijn minst kunnen reflecteren.
Onderwerp 6 Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het facet ‘Gerealiseerd niveau’ als ‘voldoende’ voor alle opleidingen. Zoals in de inleiding gemeld is het, gegeven de jeugdigheid van de programma’s, de nog beperkte groep van afgestudeerden en de daaruit volgende weinig robuuste gegevensbasis, niet evident om de vraag te beantwoorden naar de mate waarin de doelstellingen van de opleidingen daadwerkelijk worden gerealiseerd. De commissie heeft evenwel voor alle opleidingen een ruime hoeveelheid aan positieve indicaties verzameld, getuige ook de positieve scores op vrijwel alle facetten hierboven, en vond vooral voor geen van de opleidingen aanwijzingen om te besluiten dat de opleidingen het beoogde niveau niet weten te realiseren. De commissie is van mening dat de Vlaamse opleidingen trots mogen zijn op wat zij op korte tijd hebben verwezenlijkt. Het zal in de toekomst vooral zaak zijn om de gemelde aandachtspunten kordaat aan te pakken en de positieve realisaties te consolideren. Facet 6.2. Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het facet ‘Onderwijsrendement’ als ‘voldoende’ voor alle opleidingen. De slaagcijfers van de betrokken opleidingen zijn erg gelijklopend en vertonen grotendeels dezelfde tendensen. De eerste bachelorfase fungeert duidelijk als een De opleidingen in vergelijkend perspectief 45 Deel 1
selectiejaar. De percentages van de studentenpopulaties aan de respectieve instellingen die meer dan 75% van de opgenomen credits behalen liggen binnen de vork 51,4–62%. Voor de tweede en de derde bachelor verschuift dit respectievelijk naar 80,7–99,1% en 80,3–100%. In de masterjaren schommelen die percentages tussen de 90 en de 100%. De commissie acht dit behoorlijke cijfers. De commissie vond verder geen zorgwekkende uitschieters die zouden wijzen op structurele problemen. Alleen de eerste editie van de Engelstalige master bleek qua slaagcijfers geen groot succes wat de commissie lijkt te ondersteunen in haar aanbeveling om het toelatingsbeleid meer te formaliseren. Alle opleidingen worden wel aangeraden om de rendementscijfers in de schoot van de opleidings- of onderwijscommissies goed te blijven opvolgen.
46 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
IV
Tabel met scores, onderwerpen en facetten
In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de zes onderwerpen en de onderliggende facetten uit het accreditatiekader weergegeven. Per facet wordt in de tabel aangegeven of de opleiding hier volgens de commissie onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Bij deze beoordeling maakt de commissie gebruik van de indeling onvoldoende/voldoende. In de opleidingsrapporten (zie Deel 2) wordt inzichtelijk gemaakt hoe de commissie op basis van de bijbehorende beoordelingscriteria tot een beoordeling per facet en vervolgens, op basis van een weging van de facetten, tot een beoordeling per onderwerp is gekomen. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses. Het is dan ook duidelijk dat de scores in onderstaande tabel gelezen en geïnterpreteerd moeten worden in samenhang met de oordelen die in de tekst worden gemaakt.
Tabel met scores, onderwerpen en facetten 47 Deel 1
Verklaring van de scores op de facetten (vierdelige schaal): E Excellent ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen. G Goed de kwaliteit stijgt duidelijk uit boven de basiskwaliteit. V Voldoende voldoet aan de basiseisen. O Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen. NVT Niet van toepassing Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + Voldoende voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basis kwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Het facet 2.4. ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten (ECTScredits). Gebruikte afkortingen BA Bachelor MA Master MMCB Master of Molecular and Cellular Biophysics
48 Tabel met scores, onderwerpen en facetten Deel 1
UA
UGent
K.U.Leuven
BA
MA
BA
MA
BA
MA
MMCB
Onderwerp 1: Doelstellingen
+
+
+
+
+
+
+
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
G
G
G
G
G
G
G
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
G
V
G
G
G
V
V
Onderwerp 2: Programma
+
+
+
+
+
+
+
Facet 2.1. Relatie doelst-inhoud
V
V
V
G
G
G
G
Facet 2.2. Eisen prof./aca. gerichtheid
G
G
V
G
G
G
G
Facet 2.3. Samenhang
G
G
V
V
V
G
V
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
Facet 2.5. Studietijd
V
V
V
V
G
G
G
Facet 2.6. Afst. vormgeving en inhoud
V
V
V
V
G
G
G
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
V
V
V
G
V
V
V
NVT
V
NVT
E
NVT
G
G
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
G
G
V
G
G
G
V
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
+
+
+
+
+
+
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
G
G
V
G
G
G
G
Facet 3.2. Eisen prof./aca. gerichtheid
G
G
G
E
G
G
G
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
G
G
G
G
V
V
V
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
+
+
+
+
+
+
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
V
V
V
V
V
G
G
Facet 4.2. Studiebegeleiding
G
G
V
V
G
G
G
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
+
+
+
+
+
+
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
G
G
V
V
E
E
E
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
G
G
O
O
G
G
G
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
V
V
V
V
V
V
V
Onderwerp 6: Resultaten
+
+
+
+
+
+
+
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
V
V
V
V
V
V
V
Facet 6.2. Onderwijsrendement
V
V
V
V
V
V
V
Facet 2.4. Studieomvang
Facet 2.8. Masterproef
Tabel met scores, onderwerpen en facetten 49 Deel 1
Deel 2
Opleidingsrapporten
I
Universiteit Antwerpen Bachelor en Master in de Biochemie en de Biotechnologie
Inleiding De bachelor- en masteropleiding in de Biochemie en de Biotechnologie worden aangeboden aan de Faculteit Farmaceutische, Biomedische en Diergeneeskundige Wetenschappen van de Universiteit Antwerpen. Het personeel verbonden aan de opleidingen ressorteert hoofdzakelijk onder het departement Biomedische Wetenschappen (BMW). Er is een eigen Onderwijscommissie (OC) die verantwoordelijk is voor de inhoud, de onderwijsvormen en het evaluatiebeleid van de opleidingen. Het dagelijks bestuur van de opleidingen is in handen van een Bureau van de OC (BOC). De bacheloropleiding telt 180 studiepunten. De master telt 120 studiepunten. Vanaf oktober 1972 tot het academiejaar 1992–1993 was de opleiding Biochemie ingebouwd in de studierichting Scheikunde, optie Biochemie. De studenten kregen een basisopleiding Scheikunde vooraleer de opleiding Biochemie kon starten in het tweede semester van de eerste licentie. Met het Vlaams universiteitsdecreet van 1991 werd de licentie Biochemie een volwaardige, autonome opleiding maar het curriculum bleef volgens het zelfevaluatierapport essentieel op dezelfde leest geschoeid als het curriculum Scheikunde, optie Biochemie. De scheikundige basisvakken zoals analytische-, fysische- en organische scheikunde bleven behouden maar werden meer toegespitst op de Biochemie. De basis voor de huidige programma’s werd gelegd met de curriculumherziening van 1997. Op dat moment werd rekening gehouden met de suggesties van het werkdocument van de Onderwijscommissie ‘Curriculumherzieningen 1996–1998 – Timing en krachtlijnen’ en een ‘Strategisch Plan Biochemie’. Hierbij werd voor het eerst de inhoud van de verplichte vakken vastgelegd in eindtermen. Dit curriculum werd geïmplementeerd met aanvang van het academiejaar 1997–1998 en in 1998 met de oprichting van de OC Biochemie bijgestuurd. De visitatie 2002 heeft deze invulling van de opleiding beoordeeld. Universiteit Antwerpen 53 Deel 2
In 2004 werd beslist dat de opleiding Biochemie omgevormd zou worden van een zuivere tweede cyclus opleiding met twee licentiaatsjaren naar een opleiding bestaande uit een bacheloropleiding van 180 studiepunten en een masteropleiding van 120 studiepunten De programma’s van de opleidingen werden voorbereid door een werkgroep. De bacheloropleiding ging van start in 2004–2005, de master in 2007–2008. De commissie bezocht de Antwerpse opleidingen eind februari 2010. Op dat ogenblik waren er dus slechts 3 generaties bachelor- en 1 generatie masterstudenten uit de hervormde programma’s afgestudeerd. Over het gehele opleidingstraject van 180 studiepunten verspreid, telde de bacheloropleiding tijdens het academiejaar ’06-’07 75 studenten. In ’07-’08 waren dat er 76. In ’08-’09 waren er 83 ingeschreven studenten. De master telde in ’07-’08 (toen het eerste masterjaar voor de eerste keer werd ingericht) 17 studenten, in ’08-’09 waren dat er 24 over de twee jaren. Gegeven de jeugdigheid van de programma’s, de nog beperkte groep van afgestudeerden en de daaruit volgende weinig robuuste gegevensbasis, heeft de commissie beslist om vooral wat de resultaten (Onderwerp 6) betreft, haar oordelen te baseren op wat zij als eerste tendensen en indicaties omtrent het tot op heden gerealiseerd niveau beschouwt3. Voor een stevig onderbouwde differentiatie van scores op de facetten 6.1 en 6.2 is het volgens de commissie dan ook nog te vroeg. De oordelen van de commissie in onderstaand rapport hebben, tenzij anders aangegeven, telkens betrekking op de gehele opleidingen met inbegrip van alle daaronder ressorterende trajecten.
Onderwerp 1 Doelstellingen Beknopte beschrijving van de doelstellingen Het zelfevaluatierapport van de opleidingen bevat een opsomming van de algemene leerdoelstellingen van beide opleidingen: De opleiding B&B van de UA heeft als doel: D1 De vorming van academici met een brede algemeen wetenschappelijke en specifieke biochemische en biotechnologische kennis. D2 De vorming van academici die in staat zijn om hun kennis toe te passen voor het ontwerpen, uitvoeren en interpreteren van wetenschappelijke experimenten. D3 De vorming van academici die in staat zijn om zelfstandig en in teamverband te werken. 3 | De bacheloropleiding heeft geen kandidatuursopleiding als voorganger en aangezien de opleidingsonderdelen uit de vroegere licenties ofwel deels ingedaald zijn in de nieuwe bacheloropleiding of verregaand heringevuld werden binnen de huidige master kunnen de resultaten uit die licenties niet als representatief geacht worden voor de masteropleiding.
54 Universiteit Antwerpen Deel 2
D4 De vorming van academici die wetenschappelijke experimenten en literatuur kunnen begrijpen, toepassen en naar waarde kunnen schatten, en dit zowel op wetenschappelijk als ethisch vlak. D5 De vorming van academici die in staat zijn om hun kennis en vaardigheden zowel schriftelijk als mondeling te communiceren aan een divers publiek. D6 De vorming van academici met een houding om levenslang te leren. D7 De vorming van academici die in staat zijn om in onderzoek, industrie, bij de overheid, in management of in het onderwijs een leidinggevende functie uit te oefenen en dit zowel in binnen- als buitenland.
Per opleiding luiden de specifieke eindcompetenties als volgt: Bachelor B1
De Ba in de B&B ontwikkelt een voldoende brede basiskennis in de algemeen natuurwetenschappelijke vakken (natuurkunde, wiskunde, scheikunde, biologie en biochemie) om de bouw en (wissel)werking van cellen/organismen te kunnen begrijpen en inzicht te kunnen krijgen in de principes waarop biochemische/biotechnologische technieken berusten. B2 De Ba in de B&B bezit een basiskennis van de concepten van bouw (morfologisch en biochemisch) en functie van de levende cel (pro-/eukaryoot), van de opbouw en overdracht van de genetische informatie en de wijze waarop ze gemanipuleerd kan worden. Hij heeft inzicht in de stofwisseling van de cel en de processen van cellulaire proliferatie en differentiatie. B3 De Ba in de B&B kan een eenvoudig biochemisch/biotechnologisch probleem kritisch omschrijven, analyseren, beoordelen en oplossen en dit zowel in de theorie als in de praktijk. Hij is dan ook kritisch en creatief ingesteld en in staat om formeel te denken en logisch te redeneren. B4 De Ba in de B&B volgt de evolutie in zijn vakgebied permanent op en bezit een houding van levenslang leren. Hij/zij volgt nieuwe tendensen binnen zijn vakgebied op, maar is zich gelijktijdig bewust van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis. B5 De Ba in de B&B kan informatie, ideeën, problemen en oplossingen uitwerken en rapporteren. Hij/zij kan op een heldere manier mondeling en schriftelijk communiceren in de voor het vakgebied belangrijkste talen en dit zowel aan specialisten als aan niet-specialisten. B6 De Ba in de B&B kan in teamverband werken aan een kleinschalig wetenschappelijk project. In dit teamverband kan hij zelfstandig een beperkte opdracht uitvoeren. Hij/zij beschikt over voldoende organisatievermogen om een eenvoudig wetenschappelijk experiment te formuleren, uit te werken, op te lossen, te verwerken en/of te interpreteren. B7 De Ba in de B&B kent de algemeen gangbare laboratoriumtechnieken, evenals de specifieke biochemische-, celbiologische-, genetische- en biotechnologische methodologie en kan ze toepassen. B8 De Ba in de B&B heeft kennis van de algemene veiligheidsnormen die gelden voor laboratoriumwerk. Bovendien is hij/zij op de hoogte van de problematiek rond bioveiligheid. B9 De Ba in de B&B heeft noties van de ethiek van de wetenschap. Hij/zij is in staat deze kennis Universiteit Antwerpen 55 Deel 2
te gebruiken om relevante gegevens te verzamelen die het oordeelsvermogen over maatschappelijke en wetenschappelijke vraagstukken kunnen sturen. B10 De Ba in de B&B bezit voldoende computervaardigheden en basiskennis van bio-statistiek en bio-informatica om een eenvoudig wetenschappelijk vraagstuk op te lossen.
Master M1 De Ma in de B&B moet een voldoende brede kennis hebben van en inzicht in de verschillende biochemische/biotechnologische subdisciplines om zich verder te kunnen specialiseren in onderzoek, de industrie, bij de overheid of in het hoger onderwijs. M2 De Ma in de B&B moet een complex biochemisch/biotechnologisch probleem kritisch kunnen omschrijven, analyseren, beoordelen en lossen. Hij/zij moet tevens via zelfreflectie adequate oplossingen ontwikkelen, en moet in staat zijn om een oordeel te vormen in een onzekere context en nieuwe hypothesen te formuleren voor verder onderzoek. M3 De Ma in de B&B ontwikkelt een houding om de wetenschappelijke evolutie in het vakgebied biochemie continue te volgen en dusdanig zijn professioneel niveau op peil te houden. Bovendien heeft hij/zij het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van kennis en inzicht in het vakgebied en zodoende daaraan een originele bijdrage te leveren. M4 De Ma in de B&B beschikt over de vaardigheid om op een efficiënte manier informatie te verwerven, te verwerken en te verstrekken. Hij/zij is bovendien in staat de beweging van de theorievorming te kunnen volgen en interpreteren. M5 De Ma in de B&B heeft de competenties voor het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek op het niveau van een beginnende onderzoeker. Alternatief heeft hij/zij de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties voor het zelfstandig aanwenden van wetenschappelijke kennis op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar. M6 De Ma in de B&B is in staat projectmatig en planmatig te werken. M7 De Ma in de B&B is in staat in teamverband te werken en dit in een multidisciplinaire context. M8 De Ma in de B&B beschikt over grondige experimenteervaardigheden. M9 De Ma in de B&B heeft een grondig inzicht in onderzoeksmethoden en strategieën, en kan deze toepassen evenals nieuwe ontwikkelen. M10 De Ma in de B&B heeft een grondige kennis van en ervaring in het gebruik van informaticatechnieken, bio-statistiek en bio-informatica. M11 De Ma in de B&B is in staat om vlot te communiceren en informatie over te dragen in het Nederlands en het Engels en dit voor vakgenoten en leken. Deze kennis heeft hij/zij bij voorkeur deels verworven door studieverblijven in het buitenland of door aanvullend taalonderwijs. M12 De Ma in de B&B is zich bewust van de maatschappelijke en ethische implicaties van wetenschappelijk onderzoek. M13 De Ma in de B&B heeft de nodige voorkennis om een doctoraatsonderzoek aan te vatten of uit te stromen naar de arbeidsmarkt.
56 Universiteit Antwerpen Deel 2
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet niveau en oriëntatie als goed voor zowel de bachelorals de masteropleiding. Op basis van een studie van de bovenstaande doelstellingen en de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, de studenten en de alumni, meent de commissie dat de doelstellingenkaders van beide opleidingen in ruime mate voldoen aan de algemene eisen en de decretaal vastgelegde globale competenties van het bacheloren masterniveau, zoals gedefinieerd in artikel 58 § 2 van het Structuurdecreet. In bovenstaande formuleringen kunnen alle elementen van het desbetreffende artikel worden teruggevonden en wordt er ook nadrukkelijk gesproken over de vorming van academici waarbij zowel in de bachelor als in de master het accent duidelijk op onderzoek ligt. De aandacht voor de internationale dimensie zit naspeurbaar in de doelstellingenkaders van beide opleidingen vervat en de verwoordingen bevatten aantoonbaar elementen van competentiegericht leren. Tijdens de gesprekken werden de formuleringen wat meer ingekleurd en kon worden vastgesteld dat alle betrokkenen zowel het belang van een fundamenteel wetenschappelijke basis als een expliciet onderzoeksgestuurde bovenbouw benadrukken. In alle gesprekken met de lesgevers (en uit hun cursussen) bleek een sterk engagement om een hoog wetenschappelijk niveau te bereiken. Ook uit het gesprek met de Faculteit en de opleidingsverantwoordelijken sprak het streven om in de eerste plaats studenten af te leveren die als volwaardige onderzoekers kunnen functioneren. Studenten en alumni bevestigden een onmiskenbare academische oriëntatie en dienovereenkomstige ambities voor beide opleidingen. In de kantlijn dient wel te worden opgemerkt dat de papieren neerslag van de ambities volgens de commissie meer zou moeten worden aangescherpt en geconcretiseerd. De doelstellingenkaders hebben een enigszins administratief voorkomen en de wat stugge formuleringen weerspiegelen te weinig de tijdens de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken ervaren gedrevenheid. Een meer wervend en geprofileerd geheel zal tevens de communicatie van de kaders naar abituriënten en beginnende studenten verder helpen faciliteren (zie verder onder facet 1.2). Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet domeinspecifieke eisen als goed voor de bachelor- en als voldoende voor de masteropleiding. Op domeinspecifiek vlak wordt de lat voor beide opleidingen volgens de commissie zonder meer hoog gelegd. Uit de doelstellingenkaders en uit een aanvullende studie Universiteit Antwerpen 57 Deel 2
van de opleidingsonderdelenfiches en de cursussen, blijken zowel de bachelor als de master in hun ambities in ruime mate tegemoet te komen aan de minimumeisen voor een biochemische/biotechnologische opleiding zoals de commissie die in haar domeinspecifiek referentiekader formuleerde. De bachelor betracht een stevige basisopleiding in ‘harde’ wetenschappen met daarop een grondige introductie in de voornaamste biochemische disciplines zoals metabolisme, enzymologie, microbiologie, moleculaire biologie, celbiologie, genetica en fysiologie. De master mikt op een verdere onderzoeksgestuurde uitdieping van het domein en zet daarbij het vormen van vorsers centraal. De vooropgezette eindkwalificaties (zoals die impliciet uit de gesprekken en expliciet in de doelstellingenkaders en opleidingsonderdelenfiches naar voren komen) sporen verder aantoonbaar met de vigerende eisen en verwachtingen van de internationale wetenschap. Beide opleidingen hebben in hun doelstellingen eveneens de nodige aandacht voor de maatschappelijke en de beroepsspecifieke component, al zou de aandacht voor intellectual property die er in de programma’s duidelijk is, ook in de doelstellingen mogen worden gereflecteerd. De profilering van de bachelor is helder: een strakke basisopleiding waarin al vroeg de nodige biochemische fundamenten worden gelegd voor een onderzoeksgedreven vervolgopleiding. Om de beoogde wetenschappelijke vorming te kunnen garanderen is er een goede samenwerking met de Faculteit Wetenschappen nodig, die ook daadwerkelijk kon worden vastgesteld. De commissie moet toegeven dat zij tijdens het bezoek meermaals heeft gepeild naar de negatieve effecten van de ongewone inbedding van de opleidingen in een Faculteit Farmaceutische, Biomedische en Diergeneeskundige Wetenschappen. Zij heeft tot haar tevredenheid kunnen vaststellen dat die er nauwelijks zijn, al acht zij het voor potentiële studenten niet vanzelfsprekend om de weg naar de opleidingen makkelijk te vinden, noch om deze ongewone inbedding te appreciëren. Naar communicatie van de profielen toe is het volgens de commissie dus van belang om de zichtbaarheid van de opleidingen te versterken en hun identiteit proactief uit te dragen. Al zou uiteraard ook de bacheloropleiding nog kunnen winnen bij het inhoudelijker en meer gedetailleerd inkleuren van het in het doelstellingenkader aanwezige profiel, toch meent de commissie dat er op dit vlak met name voor de masteropleiding best nog wat te doen staat. Uit de gesprekken met Facultaire en Departementale vertegenwoordigers blijkt er op het gebied van onderzoek binnen het Departement BMW recent een speerpuntenbeleid te zijn opgezet. Daarbij worden onder meer het onderzoek in genomics en proteomics, neurowetenschappen en de geneesmiddelenontwikkeling als belangrijke pijlers naar voren geschoven. De commissie suggereert om bij het speerpuntendebat ook de opportuniteiten die er liggen in mogelijke synergieën met belang-
58 Universiteit Antwerpen Deel 2
rijke Antwerpse spelers zoals bijvoorbeeld het ITG of de farmaceutische industrie niet over het hoofd te zien. De opleidingsvertegenwoordigers gaven aan – en de commissie kon dit ook verifiëren – dat de genoemde accenten reeds ten dele in het programma van de master zitten ingebouwd (bijvoorbeeld in de aandacht voor neurogenetica en eiwitchemie) en ze het programma in de toekomst nog verder zullen verrijken. Uit de inhoudelijke discussies die de commissie hierover met de opleidingsvertegenwoordigers en de docenten voerde, blijkt er een uitgesproken en gedragen visie te bestaan over de eigenheden van de Antwerpse master. Die visie kon op papier evenwel niet worden teruggevonden. De beschrijving van het masterprofiel in het zelfevaluatierapport bijvoorbeeld is erg mager en weinig inhoudelijk en ook het doelstellingenkader geeft nauwelijks aan waar de opleiding de inhoudelijke accenten legt. De commissie pleit dus voor een expliciete vertaling van wat er duidelijk impliciet bij de opleidingsverzorgers leeft. Het doel daarbij is niet om louter papier te produceren maar om (a) in de communicatie naar (toekomstige) studenten een wervend, duidelijk en gedetailleerd profiel neer te kunnen zetten waarmee de visibiliteit (ook internationaal) kan worden versterkt en (b) een werkbaar instrument in handen te hebben waartegen het programma (en de werk- en toetsvormen) en zijn resultaten regelmatig kan worden afgezet. Het lijkt de commissie een goed plan om daarbij ook opnieuw een brede vergelijkende studie te doen naar de profielen en programma’s van opleidingen in binnenen buitenland om de positionering van de opleiding inhoudelijk goed te kunnen stofferen. Ook het inwinnen van advies bij het beroepenveld kan hierbij ongetwijfeld inspirerend werken.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen Gegeven de positieve scores die aan bovenstaande facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de master opleiding.
Onderwerp 2 Programma Beknopt overzicht van de programma’s Onderstaande figuren geven een schematisch overzicht van de inhoud van de betrokken programma’s en de toegekende studiepunten. Een meer uitgebreid overzicht van de opbouw van de programma’s en beschrijvingen van de gedoceerde opleidingsonderdelen zijn te vinden op: −− http://www.ua.ac.be/main.aspx?c=.STUDKIEZ&n=65851 (bachelor) −− http://www.ua.ac.be/main.aspx?c=.STUDKIEZ&n=65955&ct=63139 (master) Universiteit Antwerpen 59 Deel 2
Bachelor in de biochemie en biotechnologie Basiswetenschappen
73
chemie
33 beginselen in de chemie (I&II)
17
organische chemie
4
chemie /biochemie: experimentele Vaardigheden
6
organische reacties
6
biologie
10
wiskunde
12
fysica
14
andere
4 spectroscopie
4
Biochemische en Biotechnologische vakken
98
cellen en weefsels
4
analytische biochemie
4
biokatalyse
7
biopolymeren
6
biostatistiek
4
cellulaire fysiologie
6
microbiologie
4
moleculaire biologie
6
bioinformatica
6
metabolisme
4
moleculaire & cellulaire immunologie
4
molec. genetica van prokaryoten & gisten
6
molec. gen. van eurokaryoten
6
moleculaire celbiologie
6
virologie
4
geïntegreerd practicum
6
geïntegreerd moleculair practicum
6
scriptie
9
Algemeen/verbredend
9
wetenschappelijk rapporteren
6
levensbeschouwing
3
60 Universiteit Antwerpen Deel 2
Master in de biochemie en biotechnologie Vaste stam
33
bio-ethiek
systeemfysiologie
gen- en genoomanalyse
eiwittechnologie en proteoomanalyse
functionele proteoomanalyse
functionele genoomanalyse
biotechnologie
industriële microbiologie en biotechnologie
Stage
12
Masterproef
30
Opties
30
onderzoek = 4 verplichte specialisatievakken aan te vullen met keuzevakken
ondernemerschap = vakkenpakket management en bedrijfscommunicatie a an te vullen met keuzevakken
onderwijs = deel van de lerarenopleiding aan te vullen met keuzevakken
Keuzevakken
15
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Het grondig bestuderen van beide programma’s aan de hand van de studiefiches en het cursusmateriaal liet de commissie toe om de relatie tussen doelstellingen en programma-inhouden na te gaan. Die relatie werd over het algemeen adequaat bevonden, al zouden scherper en meer gedetailleerd geformuleerde doelstellingenkaders (zie facet 1.2) deze exercitie hebben vergemakkelijkt. Positief vond de commissie de aanwezigheid van 9 inhoudelijke leerlijnen waaronder de opleidingsonderdelen uit beide programma’s vervat zitten en die toelaten de link naar de geëxpliciteerde doelstellingen toch voldoende duidelijk te leggen. Ook de meer impliciete ambities inzake domeinspecifieke profilering zoals die uit de gesprekken bleken (zie facet 1.2), kon de commissie in de programma’s terugvinden. Beide programma’s zijn aldus adequate concretiseringen van de vooropgezette (maar soms impliciete) eindkwalificaties en er kan volgens de commissie geredelijk worden verwacht dat de studenten voldoende de mogelijkheid wordt geboden deze kwalificaties ook daadwerkelijk te halen. Eens de doelstellingenkaders ook schriftelijk op punt zullen zijn gesteld zal het uiteraard zaak zijn om in de schoot van de OC de vertaalslag naar de programma’s opnieuw na te gaan. Universiteit Antwerpen 61 Deel 2
De bacheloropleiding acht de commissie over het algemeen goed vormgegeven. Het beoogde wetenschappelijke fundament wordt geconcretiseerd in een mooi pakket basiswetenschappen dat er inhoudelijk wezen mag. Ook de biochemische/biotechnologische bovenbouw is over het algemeen goed uitgewerkt, waarbij de commissie vooral een grote waardering heeft voor de manier waarop het aanbod aan experimentele vaardigheden en practica geïntegreerd werd. Studenten en alumni spraken zich hier bijzonder lovend over uit en gaven aan dat dit onderdeel een van de sterkste punten van de opleiding vormt. Het theoretische pakket dat in de tweede en derde bachelorfase wordt aangeboden is volgens de commissie inhoudelijk wel adequaat, maar nog te vakgericht opgezet. Nagegaan zou moeten worden of er – in navolging van de practica – tussen de vele afzonderlijke opleidingsonderdelen niet meer integratie kan worden gezocht. De leerlijnen bieden hiervoor wellicht een goede kapstok. Aandacht moet daarbij ook gaan naar het versterken van de leerinhouden moleculaire evolutie en wiskundig modelleren. Moleculaire evolutie zit te weinig zichtbaar in het curriculum (navraag leerde dat dit in het vak Biopolymeren wel zijdelings aan bod komt) maar vooral modelling van bijvoorbeeld processen in metabolisme of signaaloverdracht komt volgens de commissie in te beperkte mate en te verspreid over het programma voor. Er is een aanzet in het erg solide wiskundepakket van het eerste jaar, maar die lijn wordt niet verder consequent doorgetrokken. Alumni gaven wel aan dat er een voldoende fundament is gelegd om zonodig de kennis eigenstandig bij te spijkeren. De masteropleiding concretiseert haar ambities met een gemeenschappelijke stam, 3 opties, een stage en de masterproef. Net als bij de bachelor acht de commissie de stamvakken inhoudelijk aan de maat, maar wenst zij de opleiding te stimuleren tot een meer doorgedreven integratie. Een voorbeeld is de gescheiden behandeling van genoom- en proteoomanalyse waar de commissie een geïntegreerd ‘omics’-vak zou aanbevelen. De opties (waarbij het grootste deel van de studenten kiest voor Onderzoek) bieden een mooi keuzeaanbod en de aanwezigheid van een optie als Ondernemerschap acht de commissie een verrijking van het programma. Het is met name in de keuzepakketten (bijvoorbeeld in vakken als advanced molecular neurosciences, moleculaire neuropathologie of genetische epidemiologie) en uiteraard ook in de aangeboden onderwerpen voor de masterproeven dat de inhoudelijke profilering van de Antwerpse opleiding en die van het onderliggend onderzoek zichtbaar wordt. De commissie raadt aan om de verdere ontwikkeling van het programma blijvend op deze leest te schoeien en de onderzoeksspeerpunten nog nadrukkelijker tot expressie te brengen. De aanwezigheid van een labstage die extern ingevuld kan worden, vindt de commissie een plus in het programma. Met 6 weken is die stage (zeker voor de externe) wel wat aan de korte kant. Wellicht kan er worden nagegaan of een uitbreiding tot de mogelijkheden behoort.
62 Universiteit Antwerpen Deel 2
De masterproef vormt het sluitstuk van een door beide opleidingen heen goed uitgewerkte lijn academische vaardigheden en krijgt vorm middels het inbedden van de studenten in lopend onderzoek. Gezien de internationale dimensie van de biochemie/ biotechnologie zouden studenten daarbij wel meer gestimuleerd moeten worden om het onderzoek in het Engels te rapporteren. Creatieve manieren om met de huidige decretale beperkingen ter zake om te gaan moeten toch vlot gevonden kunnen worden. Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet professionele en academische gerichtheid van het programma als goed voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Afgezien van de opmerkingen hierboven met betrekking tot het stimuleren van meer geïntegreerd theorieonderwijs in beide opleidingen, het tekort aan modelling in de bachelor en het verder prononceren van de speerpunten in de master, vindt de commissie de inhoudelijke kwaliteit van beide programma’s erg degelijk. In het bachelorprogramma wordt de kennisontwikkeling op het vlak van basiswetenschappen als wiskunde, scheikunde of biologie alsook op het gebied van de biotechnologische vorming evenwichtig en coherent opgebouwd over het hele traject en wordt daarbij een goed niveau bereikt. De commissie waardeert de keuze voor een strak en snel verdiepend programma. Het bestuderen van het gebruikte cursusmateriaal leerde de commissie dat de inhouden over het algemeen goed aansluiten bij recente ontwikkelingen in het vakgebied en er bij het inhoudelijk ontwerpen van de vakken rekening werd gehouden met internationale handboeken. De aandacht voor onderzoeksvaardigheden wordt gerealiseerd in de practica en in een afsluitende bachelorscriptie. Zoals eerder aangegeven meent de commissie dat de opleiding erg trots mag zijn op de unieke manier waarop de practica geïntegreerd worden vormgegeven. Vooral de assistenten hebben in deze afstemmingsoefening veel werk gestoken en verdienen daarvoor een pluim. De bachelorscriptie neemt de vorm aan van een kleine thesis (literatuurstudie/labo/scriptie) waarin het geleerde wordt geïntegreerd en studenten zich bekwamen in academische vaardigheden. De aandacht voor maatschappelijk en beroepsmatig functioneren ten slotte wordt, gegeven het beperkte civiele effect dat een bacheloropleiding ressorteert, volgens de commissie voldoende gegarandeerd door de technieken en praktijken die tijdens de practica en de bachelorproef in de labo’s worden geoefend. Tijdens de opleiding wordt er ook voldoende ruimte vrijgemaakt om bijvoorbeeld mondeling en schriftelijk rapporteren of presentatietechnieken te oefenen. In het mastertraject wordt er qua kennisontwikkeling een aantoonbare verdiepingsslag gerealiseerd en worden studenten de mogelijkheid geboden om via de Universiteit Antwerpen 63 Deel 2
keuzepakketten hun programma te kleuren. Een studie van de vakinhouden doet de commissie besluiten dat het aanbod over het algemeen goed aansluit bij recente evoluties in het vakgebied, aantoonbaar refereert naar het (eigen) onderzoek en er ook vaak gebruik wordt gemaakt van internationale publicaties of onderwijs en opdrachten in het Engels. De eerder geplaatste kanttekening betreffende de ‘omics’aanpak dient hier wel te worden gememoreerd. De commissie waardeert het sterk dat daar waar het de Antwerpse ploeg aan expertise ontbreekt er gebruik wordt gemaakt van een fraaie samenwerking met de andere Vlaamse universiteiten. Dat geldt bijvoorbeeld voor de ontwikkelingsbiologie waar studenten kennis maken met verschillende modelsystemen via het onderzoek van diverse vermaarde experten ter zake. Wellicht kan eenzelfde aanpak worden overwogen bij het versterken van het modelling-onderwijs. De lijn aan onderzoeksvaardigheden die werd uitgezet in de bachelor wordt in de master radicaal doorgetrokken via de stage en de masterproef. Beide zijn zuiver onderzoeksgericht opgezet en zorgen ervoor dat studenten een niet onaanzienlijk deel van hun opleiding in de ondersteunende onderzoekslabo’s doorbrengen waar ze, blijkens de gesprekken, ook effectief participeren in de dagelijkse werking van een labo. Het merendeel van de studenten kiest de voor de optie Onderzoek waarin het onderwijs rechtstreeks gevoed wordt door het binnen het departement BMW gevoerde onderzoek. De opties Ondernemerschap en vooral Onderwijs blijken een stuk minder populair, al meent de commissie dat die er op papier erg behoorlijk uitgewerkt uitzien. De aansluiting van het programma bij de beroepspraktijk buiten het doctoreren wordt voornamelijk geconcretiseerd bij die groep van studenten die kiest voor een externe stage of voor de opties Ondernemerschap of Onderwijs. Gezien de grote uitstroom richting doctoraat acht de commissie dit aanbod aan de maat, maar spoort zij de opleiding aan om in het kader van het verbeterperspectief toch ook uit te kijken naar mogelijkheden om alle studenten tijdens de studie in contact te brengen met de biotechnologische industrie buiten de Universiteit. Facet 2.3. Samenhang programma
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet samenhang programma als goed voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Tijdens de gesprekken met studenten – bachelors zowel als masters – en de alumni, werd erg lovend over de structuur en de samenhang van beide programma’s gesproken. De kennisontwikkeling wordt volgens deze groepen evenwichtig over de trajecten verdeeld en er is een geleidelijke en logische opbouw van inzichten en vaardigheden. Studenten waarderen zowel de strakheid van het bachelorprogramma als de grote flexibiliteit in de master. Klachten over structurele overlap werden niet opgevangen.
64 Universiteit Antwerpen Deel 2
De commissie kon tijdens de gesprekken met de docenten en de opleidingsverantwoordelijken en middels het bestuderen van de programma’s vaststellen dat beide trajecten met veel zorg en in onderling overleg zijn opgezet. Leerlijnen helpen om mogelijke versnippering tegen te gaan en blijkens de overigens erg goede studiefiches is er het nodige werk verricht om voor elk vak nauwkeurig de volgtijdelijkheidsvereisten vast te leggen zodat individuele trajecten vlot uitgetekend kunnen worden. Een ander voorbeeld van een goed gerealiseerde samenhang is te vinden in de onderlinge afstemming tussen de practicumbegeleiders die heeft geleid tot een exemplarische integratie van de praktijkmodules, die inspirerend zou kunnen werken voor het verder integreren van de theoretische opleidingsonderdelen. Verwezen zij ook naar de – eveneens eerder geprezen – manier waarop expertise uit andere universiteiten naadloos in het programma wordt geïntegreerd. Middels gerichte focusgesprekken volgt de OC (onder andere) de samenhang van erg nabij op en grijpt zij indien nodig in. Facet 2.4. Studieomvang Het bachelorprogramma telt 180 en het masterprogramma 120 studiepunten. De beide programma’s voldoen daarmee aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. Facet 2.5. Studietijd
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studietijd als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Studenten noch alumni gaven tijdens de gesprekken signalen dat de programma’s te zwaar of te licht zouden zijn. Soms zijn er wat moeilijker te nemen horden of is de taaklast op bepaalde momenten aan de hoge kant, maar gemeld werd dat studenten met dergelijke opmerkingen steeds bij de individuele docenten of de OC terecht kunnen en dat docenten en de OC zich ook steeds bereid tonen om naar oplossingen te zoeken. In de enquêtes en de focusgesprekken wordt er tevens expliciet naar de studeerbaarheid of naar studiebelemmerende factoren gevraagd. Uit de resultaten van die bevragingen blijkt er een globale tevredenheid over de studietijd. Ook de inhoud en volumes van beide programma’s, opdrachten en examens in acht genomen, geeft de commissie de indruk dat zowel de bachelor als de master studeerbaar zijn. In het verleden werden pogingen ondernomen om de relatie tussen begrote en reële studietijd ook via kwantitatieve methoden na te gaan maar de beperkte studentenaantallen en met name de beperkte interesse vanuit de studentengroep leverde geen bruikbare gegevens op. Bij verdere groei van de programma’s raadt de commissie de opleidingen aan om een dergelijke methodiek toch regelmatig opnieuw te betrachten. Met name zou via de gebruikelijke normering van het studiepunt (25 à 30 uur) Universiteit Antwerpen 65 Deel 2
nagegaan moeten worden of de nu aan de opleidingsonderdelen toegekende studiepunten de reële tijdsinvestering dekken. Het zelfevaluatierapport bevat wel een vergelijking tussen de respectievelijk 180 en 120 studiepunten en een via een eigen schattingssysteem verkregen totale studietijd. Volgens het schattingsysteem is de globale studietijd conform de normen maar zijn er bijvoorbeeld voor de master wel redelijk importante verschillen tussen de opties. De commissie raadt aan te zoeken naar manieren om dit via een meer gedetailleerde en geijkte methodiek te verifiëren. Daarvoor kan ongetwijfeld ondersteuning worden gevonden bij het universitaire departement Onderwijs, Interne kwaliteitszorg. Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Uit de gesprekken met de lesgevers blijkt dat er voor verschillende opleidingsonderdelen in beide programma’s gewerkt wordt aan het implementeren van nieuwe onderwijsvormen. Globaal gezien is het aandeel van klassieke hoorcolleges aan beide programma’s nog vrij fors, zoals de opleidingen ook zelf vaststellen in het zelfevaluatierapport. Wel sijpelt de vernieuwing stilaan in de opleidingen binnen via een groeiend aandeel van bijvoorbeeld zelfstudieopdrachten, postersessies, seminaries of groepswerk. Het mooiste voorbeeld van vernieuwing is, zoals reeds meerdere keren gemeld, te vinden in de integratie van de practica. Studenten en alumni gaven aan dat er door de kleine groepen in de hoorcolleges wel vaak veel interactie mogelijk is en docenten over het algemeen erg gemotiveerd en op een interessante manier lesgeven. Aangegeven werd dat er met het vorderen van het traject geleidelijk ook meer plaats komt voor zelfstandig werken. De schaal van de opleidingen en de goede contacten tussen docenten en studenten zorgen verder voor een informele en stimulerende leeromgeving die erg wordt gewaardeerd. Ook de kwaliteit van het gebruikte lesmateriaal en de cursussen en readers is volgens de commissie goed. Onder dit facet wil de commissie beide opleidingen echter vooral stimuleren om samen een meer beredeneerde geïntegreerde onderwijsaanpak te ontwikkelen. Veelal wordt er binnen de twee opleidingen intuïtief te werk gegaan wat op zich heeft geleid tot menig goede praktijk in de individuele opleidingsonderdelen, maar wat niet heeft geresulteerd in een bredere reflectie over een opleidingsgebonden didactische aanpak. Er is bijvoorbeeld geen gedragen onderwijsconcept van waaruit de vormgeving van beide programma’s gestructureerd wordt aangepakt. De tabellen in het zelfevaluatierapport die de concordantie tussen doelstellingen en werkvormen (en toetsvormen) weergeven bevatten op zich interessante informatie maar werden duidelijk post factum opgesteld. Getracht zou moeten worden om nu vanuit de (ver-
66 Universiteit Antwerpen Deel 2
nieuwde) doelstellingenkaders werkvormen te ontwerpen of aan te passen, en meer in het algemeen ook de vormgeving van de programma’s als gehelen te herbekijken. Daarbij moet zowel voor de bachelor als voor de master nagegaan worden hoe de theoretische opleidingsonderdelen meer geïntegreerd kunnen worden opgezet. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet beoordeling en toetsing als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. De organisatie van toetsen en examens wordt algemeen geregeld door het onderwijs- en examenreglement van de Universiteit (http://www.ua.ac.be/main. aspx?c=*ONW&n=57231). Examens worden georganiseerd op het einde van het eerste en tweede semester en tijdens de maand september (tweede zittijd). De Faculteit stelt de examenroosters op die volgens de studenten ook tijdig worden kenbaar gemaakt. Bij problemen kunnen studenten terecht bij de Facultaire ombuds, die optreedt als contactpersoon en bemiddelaar voor onderwijs- en examenproblemen. Voor de verschillende opleidingsonderdelen worden de evaluatievormen en -normen van tevoren vastgelegd wat de commissie kon verifiëren aan de hand van de studiefiches. De commissie vernam ook dat examenvormen en -normen bij de begin van een opleidingsonderdeel aan de studenten worden meegedeeld. Klachten over een gebrek aan informatie rond examinering werden voor geen van de twee opleidingen opgevangen. Zowel formele aspecten van beoordeling en toetsing als de transparantie van het evalueren acht de commissie aldus aan de maat. Het aanbod aan examenvragen en -vormen is volgens de commissie nog erg klassiek te noemen. Mondelinge examens (al dan niet met schriftelijke voorbereiding) zijn in beide opleidingen duidelijk in de meerderheid. Binnen de practica wordt er ook gewerkt met permanente evaluatie. Voor schriftelijke opdrachten zoals bijvoorbeeld de bachelorproef of voor de stage zijn er handleidingen voorhanden en wordt er gewerkt met standaard beoordelingsformulieren. De evaluatie van de masterproef zou, zoals onder facet 2.8 wordt geopperd, wel moeten worden herbekeken. De commissie kon een breed staal aan examens inkijken en acht die inhoudelijk aan de maat. Er wordt gepeild naar begrip en inzicht en de vragen zijn ook overeenkomstig het niveau van de respectieve opleidingsfasen waarin ze staan geprogrammeerd. Over de feedback kwamen geen klachten. Globaal gezien geldt voor de examenvormen volgens de commissie aldus dezelfde opmerking als voor de werkvormen: inhoudelijk aan de maat maar intuïtief vormgegeven. Een opleidingsbrede beoordelingsstrategie die bewust uitgaat van de doelstellingen en die leidt tot een geconcerteerd en gevarieerd evaluatiebeleid dient nog te worden ontwikkeld. Universiteit Antwerpen 67 Deel 2
Facet 2.8. Masterproef
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet masterproef als voldoende. De masterproef telt de maximaal toegestane 30 van de 120 studiepunten, wat volgens de commissie wijst op het belang dat door de opleiding aan dit werkstuk wordt toegekend. De opleiding voldoet daarmee ook formeel aan de decretale eisen omtrent de zwaarte van de masterproef die een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten –met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten– dient te hebben. Via het document ‘richtlijnen masterproef’ worden de studenten op de hoogte gebracht van de eisen, inhoudelijk zowel als formeel, die de opleiding aan de masterproef stelt. De commissie stelde vast dat het om een uitgebreid en volledig document gaat waarin alle facetten van het uit te voeren werk aan bod komen. Studenten krijgen op voorhand ook de evaluatieformulieren voor promotoren en medelezers en een werkpostfiche voor het labo. De commissie acht de informatievoorziening daarmee prima geregeld. Onderwerpen worden aangeboden vanuit de labo’s en kenbaar gemaakt via het elektronische leerplatform en een posterbeurs. Ook over de begeleiding is de commissie tevreden. Studenten en alumni getuigen van een voortreffelijke inbedding in de labo’s en waarderen het sterk dat zij volwaardig kunnen meedraaien in de labo-activiteiten. Voor het bezoek kreeg de commissie een selectie van eindwerken te lezen en tijdens het bezoek kreeg zij ook inzage in een ruimere keur aan werkstukken. De commissie stelde daarbij een zekere variatie vast in de kwaliteit van de masterproeven die ze niet direct weerspiegeld zag in de evaluatie. Het merendeel van de werken was goed en in sommige gevallen zelfs uitstekend en kreeg terecht hoge cijfers, terwijl sommige andere werken die vooral storende mankementen inzake wetenschappelijk rapporteren vertoonden daar volgens de commissie veel te weinig op werden afgerekend. Navraag leerde dat een vrij groot aandeel van de punten gaat naar procesindicatoren als inzet en zelfstandigheid wat wellicht een opwaartse drift veroorzaakt in de scores. Het resultaat zelf (wetenschappelijk werken, schriftelijke verslaggeving, presentatie en verdediging, en dus niet noodzakelijk het onderzoeksresultaat zelf) verdient volgens de commissie meer gewicht. De minder goede werken zouden volgens de commissie met relatief eenvoudige ingrepen een stuk in kwaliteit gewonnen kunnen hebben, aangezien de gebreken niet zozeer inhoudelijk van aard waren maar lagen op het vlak van het te weinig beheersen van het format van een wetenschappelijk artikel. Dat is frappant aangezien de lijn aan wetenschappelijke vaardigheden die door de twee opleidingen loopt toch relatief sterk is. Onderzocht moet worden hoe dergelijke uitzonderin-
68 Universiteit Antwerpen Deel 2
gen op de regel in de toekomst vermeden kunnen worden. Zoals onder facet 2.1 gesteld zouden studenten ook meer gestimuleerd moeten worden om de onderzoeksrapportering in het Engels te verrichten. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als goed voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Voor beide opleidingen acht de commissie de formele toelatingsvoorwaarden zoals die op de hierboven vermelde webpagina’s staan aangegeven duidelijk en adequaat. Er werden tevens de nodige en goed uitgewerkte schakel- en voorbereidingsprogramma’s voorzien om hiaten en zij-instromers op te vangen. Een formele overeenkomst met de UHasselt zorgt voor een vlotte aansluiting met de Antwerpse master. Voor elk opleidingsonderdeel werden er volgtijdelijkheidseisen uitgewerkt zodat het uittekenen van individuele trajecten vlot kan verlopen. Ook de leerlijnen die door de twee opleidingen heen lopen helpen een vlotte doorstroom te garanderen. Om de overgang van het secundair onderwijs naar de bachelor te faciliteren worden brug-, herhalings- en remediëringscursussen aangeboden, is er een goed werkend monitoraat waar studenten persoonlijke begeleiding kunnen krijgen en werd er een voortgangscommissie in het leven geroepen die de studievoortgang in de eerste bachelor bewaakt. Die commissie bestaat uit de docenten uit het eerste jaar en stelt zich als taak de resultaten van elke individuele student te bespreken en indien nodig proactief in te grijpen met bijspijkermaatregelen. De commissie acht dit een erg lovenswaardig initiatief (zie facet 4.2). Studenten zijn tevreden over het aanbod en maken er naar eigen zeggen ook gebruik van. Wel bleek de studietrajectbegeleider weinig bekend te zijn. Gegeven de flexibilisering lijkt de commissie dit geen onbelangrijke functie te zijn en zou er gewerkt moeten worden aan het verbeteren van diens zichtbaarheid. Ook de overgang naar de master verloopt zonder noemenswaardige problemen. Studenten getuigden goed op de hoogte te zijn van de keuzes die ze moeten maken en gaven aan dat ze met vragen of problemen vlot terecht kunnen bij de docenten en opleidingsverantwoordelijken.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve scores die hierboven aan elk facet werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de masteropleiding.
Universiteit Antwerpen 69 Deel 2
Onderwerp 3
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet kwaliteit personeel als goed voor zowel de bachelorals de masteropleiding. Het beleid inzake aanstelling, benoeming, evaluatie en bevordering van het docerend kader is formeel vastgelegd in statuten en wordt in het zelfevaluatierapport duidelijk beschreven. Voor zover de commissie dat in detail kon nagaan is dit ook adequaat geregeld. De commissie stelde daarbij tot haar tevredenheid vast dat onderwijsprestaties via verschillende recente initiatieven meer en meer structureel verankerd komen te zitten in het personeelsbeleid. Professionaliseringscursussen worden sterk gestimuleerd en door een vrij grote groep docenten gevolgd en zouden binnenkort verplicht worden gemaakt voor beginnende docenten. Onlangs werden ook tenure tracks uitgetekend. Resultaten van evaluaties spelen nu reeds een belangrijke rol in bevorderingen en de commissie vernam dat de Universiteit aan het werken is aan een methode die dit middels het kwantificeren van de onderwijsinzet verder moet objectiveren. Tijdens de gesprekken met opleidingsverantwoordelijken en docenten vond de commissie gedreven ploegen voor zich die een duidelijk eigenaarschap vertonen naar de opleidingen toe. De studenten en de afgestudeerden loofden de persoonlijke betrokkenheid van de docenten en het stimulerende onderwijs dat zij bieden. Ook uit het cursus- en leermateriaal kon de commissie afleiden dat de individuele docenten zowel op vakinhoudelijk als op didactisch vlak de nodige bekwaamheden bezitten. Uit verslagen van de OC en het BOC blijkt dat er binnen deze gremia op onderwijsorganisatorisch vlak goed werk wordt geleverd en beide groepen fungeren ook als vruchtbare ontmoetingsplaatsen voor de docenten. Zoals onder de facetten 1.2, 2.1 2.6 en 2.7 aangegeven zou er volgens de commissie werk moeten worden gemaakt van het aanscherpen van de doelstellingen en het herwerken van een meer globale didactische aanpak in de programma’s. De OC en het BOC lijken de daartoe uitgelezen organen. De Faculteit blijkt deze commissies daartoe ook de nodige vrijheid, verantwoordelijkheid én steun te geven. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid als goed voor zowel de bachelor als de masteropleiding. Het domeinspecifiek onderwijs in beide opleidingen wordt in hoofdzaak gevoed door een 20-tal onderzoeksgroepen binnen het departement BMW. Een aantal voorbeelden zijn de groepen Moleculaire Genetica, Eiwitchemie, Medische Genetica en
70 Universiteit Antwerpen Deel 2
Proteomics, Voor elke groep kreeg de commissie een overzicht van de meest recente publicaties en van de internationale contacten. Hieruit blijkt dat er in het Departement een erg performante onderzoekscultuur bestaat die soms tot internationale topprestaties leidt. Zoals hierboven gemeld doen de opleidingen ook beroep op expertise uit andere Vlaamse universiteiten en – voor de bachelor – op serviceonderwijs vanuit de Faculteit Wetenschappen. De commissie meent dat dit leidt tot een brede en kwalitatief erg degelijke onderzoeksbasis die de opleidingen aantoonbaar onderstut. Zoals aangegeven zouden de onderzoeksspeerpunten wel nog duidelijker kunnen doorwerken in het masterprogramma. Het contact met het beroepenveld geschiedt, als studenten ervoor kiezen, via de verantwoordelijken voor de externe stage of de optie ondernemerschap. Ook worden er gastsprekers uitgenodigd uit de industrie. Dit acht de commissie als zodanig een voldoende aanbod. Zoals aangegeven onder facet 2.2 zouden de opleidingen wel moeten uitkijken naar verdere mogelijkheden om alle studenten tijdens de studie in contact te brengen met de biotechnologische industrie buiten de Universiteit. Facet 3.3. Kwantiteit personeel
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als goed voor zowel de bachelorals de masteropleiding. Naast de besprekingen in het zelfevaluatierapport kon de commissie in de bijlagen bij het zelfevaluatierapport tabellen terugvinden waarin het ZAP staat opgelijst dat specifiek wordt ingezet voor de opleidingen. Voor respectievelijk de bachelor en de master gaat het volgens die tabellen om 3 en 2 gewoon hoogleraren; 1 en 1 buitengewoon hoogleraren; 8 en 5 hoogleraren; 10 en 13 hoofddocenten; 5 en 3 docenten; en 1 en 1 gastdocenten. Berekeningen in het rapport zelf komen uit op een totaal van 24,3 fte verdeeld over 27 personen voor de bachelor en 19,55 fte, verdeeld over 24 personen voor de master. Een aantal lesgevers verzorgt lessen in de twee opleidingen. De onderwijsinzet per lesgever is redelijk egaal verdeeld. De grootste opdracht telt 17 studiepunten. Zoals in de inleiding aangegeven telde de bacheloropleiding over het gehele opleidingstraject van 180 studiepunten verspreid, tijdens het academiejaar ’06-’07 75 studenten. In ’07-’08 waren dat er 76. In ’08-’09 waren er 83 ingeschreven studenten. De master telde in ’07-’08 (toen het eerste masterjaar voor de eerste keer werd ingericht) 17 studenten, in ’08-’09 waren dat er 24 over de twee jaren. Rekening houdend met deze cijfers ziet de student/staf-verhouding er voor beide opleidingen aldus gunstig uit. Tijdens de gesprekken gaven de docenten aan dat de omkadering goed is en er zeker nog een marge is voor een eventueel groeiende studentenpopulatie. Daar waar het Universiteit Antwerpen 71 Deel 2
Departement BMW zelf niet in de noden kan voorzien wordt creatief samengewerkt met andere departementen en universiteiten.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de master opleiding.
Onderwerp 4 Voorzieningen Facet 4.1. Materiële voorzieningen
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet materiële voorzieningen als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Tijdens de site visit kreeg de commissie de bibliotheek, verschillende leslokalen, computerzalen, studieruimtes en labo’s te zien op de campus Drie Eiken. Campus Groenenborger heeft de commissie niet fysiek bezocht. De commissie ging hiervoor af op de beschrijvingen in het zelfevaluatierapport die zij vervolgens in de gesprekken toetste met de studenten en de docenten. Leslokalen, studieruimtes en labo’s voldoen volgens de commissie door de bank genomen in voldoende mate aan de behoeften van beide opleidingen. Alle infrastructuur die redelijkerwijs verwacht kan worden is aanwezig, zowel de qua technische uitrusting in de labo’s als qua audiovisuele voorzieningen in de les-, computer- en studielokalen. Het geheel geeft een wat verouderde indruk zonder echt gedateerd te zijn. De commissie vernam wel dat er bijkomende investeringen gepland zijn. De bibliotheekvoorzieningen acht de commissie goed. Er is een mooie collectie die ook goed elektronisch is ontsloten en de bibliotheek lijkt een aangename studieplek te zijn. Studenten gaven aan er graag te werken. Kritiek was er wel over het aanbod aan studieruimtes (met name voor groepswerk) op de Groenenborgercampus. Die schijnen beperkt te zijn, wat door de docenten werd bevestigd. Studenten gaven wel aan dat zij steeds op Drie Eiken terecht kunnen. Aangeraden wordt om dit potentiële probleem nader te onderzoeken en indien nodig op zoek te gaan naar oplossingen. Facet 4.2. Studiebegeleiding
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als goed voor zowel de bachelor- als de masteropleiding.
72 Universiteit Antwerpen Deel 2
De commissie is zeer tevreden over het ruime aanbod aan studie-informatie en studiebegeleiding. Wat de informatievoorziening betreft, zijn er voor de abituriënten de kwalitatief goede infobrochures en worden er verschillende infodagen georganiseerd. Tijdens de opleiding worden studenten naar eigen zeggen goed geïnformeerd over bijvoorbeeld de keuzes die moeten gemaakt worden in de master, de stage of het Erasmusprogramma. Er is – zowel voor Antwerpse niet-Antwerpse bachelors – een masterbeurs waarop studenten met het aanbod aan vervolgopleidingen kunnen kennismaken. Voor de bachelorproef, de masterproef of de stage zijn er telkens goede handleidingen met de nodige informatie. Ook de studiefiches vindt de commissie erg volledig en prima opgesteld. De commissie miste in het zelfevaluatierapport wel een aanschouwelijk voorgesteld programmaschema. De programmaoverzichten op de website zijn duidelijker maar blijven relatief complex. Aangeraden wordt te werken aan een aantrekkelijk vormgegeven schema. Op het vlak van studiebegeleiding bestaat er volgens de commissie een prima opvolging. Voor de studie wordt aangevat kan de student gebruik maken van het Facultair overbruggingsonderwijs dat zowel lespakketten zoals wiskunde en chemie als studievaardigheden of academisch Nederlands omvat. Er kunnen testen worden gedaan waarna er een remediëringsaanbod op maat wordt ontworpen. Tijdens de eerste bachelorfase is er een goed werkend monitoraat en zijn er studiebegeleiders waar studenten bij terecht kunnen. Zoals onder facet 2.9 aangegeven acht de commissie de oprichting van een voortgangscommissie die de studievoortgang in de eerste bachelor bewaakt een uitstekend initiatief. Voor elke student worden na het eerste semester de resultaten uit testen en examens besproken en wordt er nagegaan wie bijvoorbeeld baat zou hebben bij het monitoraat of andere begeleidingsmaatregelen. In de latere fases van de bacheloropleiding en in de masteropleiding wordt de studiebegeleiding in toenemende mate verzorgd door het docerend team. Studenten en alumni spraken hier bijzonder positief over. De grote betrokkenheid van de docenten en de schaal van de opleidingen maken een schier persoonlijke begeleiding mogelijk die erg gewaardeerd wordt door de studenten. De keerzijde hiervan is een risico op overbegeleiding en het onvoldoende stimuleren van de zelfstandigheid. Voor zover de commissie kon nagaan trappen geen van beide opleidingen in die val en bestaat er een prima evenwicht tussen begeleiding en zelfredzaamheid. De commissie raadt de opleidingen aan om dat evenwicht ook in de toekomst goed te blijven bewaken.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Universiteit Antwerpen 73 Deel 2
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet evaluatie resultaten als goed voor zowel de bachelorals de masteropleiding. Uit de beschrijvingen in het zelfevaluatierapport en uit de gesprekken met de verantwoordelijken kon de commissie concluderen dat er aan de Universiteit Antwerpen een degelijk uitgewerkte kwaliteitszorgsystematiek bestaat die op verschillende niveaus werkzaam is. Zo zijn er, naast de verplichte evaluaties van de afzonderlijke opleidingsonderdelen via een gevalideerd bevragingsinstrument, tevens verplichte programma-evaluaties die via enquêtes bij alumni en studenten peilen naar de opleidingen als geheel. Recent werden ook alle bacheloropleidingen universiteitsbreed aan een aanvullende curriculumherziening onderworpen. Daarnaast maken de opleidingen zelf systematisch gebruik van focusgroepgesprekken. De commissie acht dit een erg goede praktijk omdat die de formele evaluaties goed aanvullen en toegesneden zijn op kleinere groepen. Het laat de opleidingen ook toe om erg gericht en op een relatief eenvoudige manier knelpunten te onderzoeken. De commissie kreeg inzage in verschillende verslagen van focusgroepgesprekken alsook in de uit de programma- en opleidingsonderdelenevaluaties resulterende opleidingsrapporten. Zij kon daarbij vaststellen dat er naar alle relevante aspecten van het onderwijs wordt gepeild en dat de rapportage helder en voldoende concreet is. Spijtig dat er in het zelfevaluatierapport van de opleidingen niet meer gebruik werd gemaakt van een grondige analyse van die resultaten en het cijfermatig onderbouwen van de verschillende soms erg summiere en weinig zelfkritische paragrafen. Uit de gesprekken met de studenten en de alumni vernam de commissie verder dat er op vakniveau een erg sterk engagement bestaat naar kwaliteitsborging en kwaliteitsverbetering toe. Studenten getuigden dat docenten open staan voor opmerkingen en suggesties en er binnen de informele leeromgeving nauwelijks drempels worden ervaren bij het melden van knelpunten. Ook uit de verslagen van de OC en het BOC blijkt dat de vinger nauw aan de pols van beide opleidingen wordt gehouden. Zoals eerder in dit rapport werd gemeld, moedigt de commissie de opleidingen aan om binnen de OC de programma’s vanuit scherper geformuleerde doelstellingenkaders aan een nieuwe analyse te onderwerpen en ze (bijvoorbeeld op het vlak van didactiek) verder bij te spijkeren. Gedetailleerdere doelstellingenkaders zullen de OC een fijner instrument geven waartegen ze de opleidingen en hun resultaten kunnen afmeten.
74 Universiteit Antwerpen Deel 2
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als goed voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Uit de verslagen van de OC blijkt dat eventuele knelpunten, komende uit de formele evaluaties of uit het goed werkende informele circuit, prima opgevolgd worden. Ook tijdens de gesprekken kwamen de opleidingsverantwoordelijken naar voren als een hecht en dynamisch team dat duidelijk vooruit wil en daarin gesteund wordt door de docentenploeg en de Faculteit. Studenten en alumni bevestigen deze indruk. Alumni gaven aan dat de effecten van de kwaliteitsverbetering in de huidige programma’s goed zichtbaar zijn en masterstudenten getuigden over verschillende veranderingen in het huidige bachelorcurriculum naar aanleiding van hun vroegere commentaren. In het zelfevaluatierapport worden twaalf bladzijden gewijd aan een uitgebreid overzicht van de ondernomen verbeteracties naar aanleiding van de vorige visitatie. Ook uit dit overzicht blijkt dat de opleidingen bereid zijn erg grondig te werken aan het optimaliseren van het onderwijs. Volgens de commissie zijn de opleidingen klaar om nu door te groeien naar een verdere systematisering van het verbeterbeleid. Dit impliceert het opstellen van een verbeterplanning op korte en lange termijn; het definiëren van prioriteiten, streefdoelen en indicatoren; het toekennen van verantwoordelijkheden en het opstellen van tijdspaden. Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Studenten en medewerkers worden op een goede manier bij de kwaliteitszorg betrokken. Studenten worden – zowel via enquêtes als in focusgroepen – bevraagd, hebben vertegenwoordigers in de OC en getuigen zelf ook van een goede betrokkenheid via het informele circuit. Docenten vormen een team, zitten samen in de OC, en werken ook (bijvoorbeeld voor de practica, of in de voortgangscommissie) structureel samen. De alumni (de eerste generatie) werden in het kader van deze visitatie bevraagd. De commissie spoort de opleidingen aan om dit ook in de toekomst te blijven doen. Losse contacten met het brede werkveld zijn er in het kader van de externe stage, via gastdocenten en via informele en persoonlijke contacten van de docenten. De commissie raadt de opleidingen aan om de feedback uit het beroepenveld (op bijvoorbeeld de doelstellingen en het programma) te intensiveren en te systematiseren. Een Universiteit Antwerpen 75 Deel 2
mogelijkheid is om dit via een externe adviesraad te doen waarbij een beroep kan worden gedaan op de ruim aanwezige expertise in de Antwerpse biotechindustrie.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de masteropleiding.
Onderwerp 6 Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet gerealiseerd niveau als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Zoals in de inleiding gemeld is het gegeven de jeugdigheid van de programma’s, de nog beperkte groep van afgestudeerden en de daaruit volgende weinig robuuste gegevensbasis niet evident om de vraag te beantwoorden naar de mate waarin de doelstellingen van de opleidingen daadwerkelijk worden gerealiseerd. De commissie heeft evenwel een aantal positieve indicaties. Onder onderwerp 1 werden de ambities van beide opleidingen voldoende hoog genoemd en sporen zij aantoonbaar met de vigerende eisen en verwachtingen van de internationale wetenschap. Afgezien van de opmerking dat een en ander pregnanter op papier dient te worden gezet en dat het profiel van de master dient te worden aangescherpt, beoordeelde de commissie het niveau en de inhoud van de nagestreefde eindkwalificaties positief en acht zij de vertaling ervan naar de programma’s toe over het algemeen naspeurbaar en adequaat (zie facet 2.1). Er kan volgens de commissie met andere woorden geredelijk worden verwacht dat de studenten de mogelijkheid wordt geboden de kwalificaties ook daadwerkelijk te halen. Beide programma’s noemde de commissie inhoudelijk aan de maat. De bachelor is degelijk en strak opgezet en de master biedt een mooie verdiepingsslag met een goede mogelijkheid tot individuele kleuring via de opties en keuzevakken. Ruimte voor verbetering ligt er nog op het vlak van het meer geïntegreerd opzetten van de theoretische vakken, het versterken van het modelling-onderwijs en het verder tot expressie brengen van de onderzoeksspeerpunten in de programma’s. Ook kan er gewerkt worden aan het ontwikkelen van een meer beredeneerde geïntegreerde onderwijsaanpak op het vlak van bijvoorbeeld werk- en toetsingsvormen. Inhoudelijk zijn cursussen en examens sterk.
76 Universiteit Antwerpen Deel 2
De commissie stelde verder vast dat de programma’s gedragen worden door een bekwame docentenploeg en een goed functionerende OC; dat zij gebruik kunnen maken van adequate voorzieningen en tevens regelmatig geëvalueerd worden in het kader van een goed uitgewerkte kwaliteitszorgsystematiek. Sterke punten zijn de informele en stimulerende leeromgeving, de prima studiebegeleiding, de geïntegreerde practica en de coherente samenhang van de programma’s. Op geen van de vijf onderwerpen of onderliggende facetten werden er punten gevonden die de geleverde kwaliteit volgens de commissie ernstig in gevaar zouden kunnen brengen. Blijkens de enquêtes en de focusgroepgesprekken ligt de tevredenheid over de genoten opleiding bij studenten en alumni hoog, wat zich ook reflecteerde in de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek met deze groepen voerde. De programma’s lossen de verwachtingen duidelijk in. Ook het feit dat een goede 70% van de eerste mastergeneratie momenteel een doctoraat voorbereidt, is volgens de commissie een positieve aanwijzing over de bereikte kwaliteit. Over de bachelorproeven en stageverslagen die de commissie kon inkijken was zij erg tevreden. Hetzelfde geldt voor het merendeel van de masterproeven, al zij gewezen op de opmerkingen over het rapporteren in het Engels en de mindere kwaliteit van sommige werken (zie facet 2.8). Verwezenlijkingen op het vlak van studentenmobiliteit zijn nog mager, al lijkt er een positieve tendens te zijn. Vier studenten kozen tot nu toe voor een buitenlandverblijf. Voor 2010–2011 waren er al 9 aanvragen ingediend. De commissie spoort de opleidingen aan om internationalisering proactief te blijven stimuleren. In de bredere zin van het woord wordt er op het vlak van internationalisering behoorlijk werk geleverd. Verschillende cursussen zijn in het Engels, er wordt gebruik gemaakt van internationale handboeken en referenties, er zijn buitenlandse docenten verbonden aan de opleidingen en in de labo’s worden studenten begeleid door buitenlandse PhD-studenten en postdocs. Concluderend kan worden gesteld dat er doorheen voorliggend rapport geen enkele aanwijzing is gevonden om te besluiten dat de opleidingen het beoogde niveau niet zouden weten te realiseren. De commissie is van mening dat de opleidingen trots mogen zijn op wat zij op korte tijd hebben verwezenlijkt. Het zal in de toekomst vooral zaak zijn de gemelde aandachtspunten kordaat aan te pakken en de positieve realisaties te consolideren. Facet 6.2. Onderwijsrendement
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Universiteit Antwerpen 77 Deel 2
Uit de tabellen die werden opgenomen in het zelfevaluatierapport blijkt dat: −− voor de eerste bachelor over de periode 2005-’06, 2006-’07, 2007-’08 en 2008’09, gemiddeld 51,4% van de (189) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. 31,4% haalde minder dan de helft van de opgenomen credits; −− voor de tweede bachelor over diezelfde periode gemiddeld 99,1% van de (72) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. Gemiddeld 0,9% van de studenten haalde minder dan de helft van de opgenomen credits; −− voor de derde bachelor over de periode 2007-’08 en 2008-’09 100% van de (15) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald; −− voor de eerste master over de periode 2007-’08 en 2008-’09, 100% van de (31) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald; −− voor de tweede master in 2008-’09, 100% van de (10) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. Dit lijken de commissie over het algemeen erg behoorlijke cijfers te zijn. Het eerste jaar verloopt duidelijk als een selectiejaar waarna de rest van het traject zonder uitval of grote tekorten lijkt te verlopen. Aangeraden wordt om de rendementscijfers te blijven bijhouden en ze in de schoot van de OC ook goed op te volgen.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de masteropleiding.
78 Universiteit Antwerpen Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat er bij de opleiding ‘Bachelor in de Biochemie en de Biotechnologie’, voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over deze opleiding. Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat er bij de opleiding ‘Master in de Biochemie en de Biotechnologie’, voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over deze opleiding.
Overzicht geformuleerde verbetersuggesties Onderstaande lijst vat beknopt de voornaamste suggesties van de commissie in het kader van het verbeterperspectief samen. Het is duidelijk dat deze lijst in samenhang met de analyses in de tekst dient te worden gelezen. −− De neerslag van de ambities van de opleidingen moet worden aangescherpt en geconcretiseerd. Er dient een expliciete vertaling te komen van wat er impliciet bij de opleidingsverzorgers leeft. Het doel is daarbij om (a) in de communicatie naar (toekomstige) studenten een wervend, duidelijk en gedetailleerd profiel neer te zetten waarmee de visibiliteit (ook internationaal) kan worden versterkt en (b) een werkbaar instrument te ontwikkelen waartegen het programma (en de werken toetsvormen) en haar resultaten regelmatig kan worden afgezet. −− Daarbij zou er opnieuw een brede vergelijkende studie gedaan moeten worden naar de profielen en programma’s van opleidingen in binnen- en buitenland. Ook kan het advies van het beroepenveld worden ingewonnen. −− De aandacht voor intellectual property zou in de doelstellingen moeten worden ingeschreven. −− Als de doelstellingenkaders op punt zijn gesteld dient de OC de vertaalslag naar de programma’s opnieuw na te gaan. Daarbij moet erover worden gewaakt dat de onderzoeksspeerpunten nadrukkelijker in het programma zichtbaar worden. Bij het speerpuntendebat zouden de opportuniteiten die er liggen in mogelijke synergieën met belangrijke Antwerpse spelers zoals bijvoorbeeld het ITG of de farmaceutische industrie kunnen worden onderzocht. −− Getracht moet worden om – in navolging van de practica – tussen de vele afzonderlijke theoretische opleidingsonderdelen in beide opleidingen meer ïntegratie te bewerkstelligen. In de master zou er bijvoorbeeld een geïntegreerd ‘omics’-vak kunnen komen. −− Moleculaire evolutie en wiskundig modelleren dient te worden versterkt.
Universiteit Antwerpen 79 Deel 2
−− Nagegaan moet worden of een uitbreiding van de stage tot de mogelijkheden behoort. −− Studenten moeten meer gestimuleerd worden om hun onderzoek in het kader van de masterproef in het Engels te verrichten. −− Er moet uitgekeken worden naar mogelijkheden om de studenten tijdens de studie meer in contact te brengen met de biotechnologische industrie buiten de Universiteit −− Via de gebruikelijke normering van het studiepunt (25 à 30 uur) moet nagegaan worden of de nu aan de opleidingsonderdelen toegekende studiepunten de reële tijdsinvestering dekken. Daarbij dient er een meer gedetailleerde en geijkte methodiek te worden gebruikt. −− Er moet gewerkt worden aan het ontwikkelen van een meer beredeneerde geïntegreerde onderwijsaanpak. Vanuit de (vernieuwde) doelstellingenkaders dienen werkvormen te worden ontworpen of aangepast. Tevens moet er een opleidingsbrede beoordelingsstrategie worden ontwikkeld die bewust uitgaat van de doelstellingen en die leidt tot een geconcerteerd en gevarieerd evaluatiebeleid. Algemeen gesteld moet de vormgeving van de programma’s als gehelen worden herbekeken. −− Het resultaat van de masterproef verdient in de puntentoekenning meer gewicht. Onderzocht moet ook worden hoe masterproeven die tekort schieten op het vlak van wetenschappelijk rapporteren vermeden kunnen worden. −− Er moet een onderzoek komen naar het aanbod aan studieruimtes op de Groenenborgercampus. −− De zichtbaarheid van de studietrajectbegeleider dient te worden verbeterd. −− Gewerkt moet worden aan een aantrekkelijker vormgegeven programmaschema. −− Het bereikte evenwicht tussen begeleiding en zelfredzaamheid dient ook in de toekomst goed bewaakt te worden. −− Het verbeterbeleid kan verder worden gesystematiseerd. Dit impliceert het opstellen van een verbeterplanning op korte en lange termijn; het definiëren van prioriteiten, streefdoelen en indicatoren; het toekennen van verantwoordelijkheden en het opstellen van tijdspaden. −− Alumnibevragingen moeten blijvend en recurrent geschieden. −− Het verzamelen van feedback uit het beroepenveld (op bijvoorbeeld de doelstellingen en de programma’s) moet worden geystematiseerd. Een mogelijkheid is om dit via een externe adviesraad te doen. −− Internationale studentenmobiliteit moet proactief worden gestimuleerd. −− Rendementcijfers moeten worden bijgehouden en goed worden opgevolgd.
80 Universiteit Antwerpen Deel 2
II
Universiteit Gent Bachelor en Master in de Biochemie en de Biotechnologie
Inleiding De bachelor- en masteropleiding in de Biochemie en de Biotechnologie worden aangeboden aan de Faculteit Wetenschappen van de Universiteit Gent. Het vakspecifieke onderwijs binnen de opleidingen ent zich op vier onderliggende vakgroepen: ‘Plantenbiotechnologie en Genetica’, ‘Biochemie en Microbiologie’, ‘Biomedische Moleculaire Biologie’ en ‘Fysiologie’. De bacheloropleiding telt 180 studiepunten. De master telt 120 studiepunten. De opleidingen Biochemie en Biotechnologie zijn geworteld in een onderzoekstraditie van biomedisch en plantenbiotechnologisch onderzoek binnen de Faculteit Wetenschappen van de UGent. Het zelfevaluatierapport verwijst onder meer naar het werk dat vanaf eind jaren ‘60 van de vorige eeuw werd verricht door Walter Fiers in de moleculaire biologie en naar dat van Marc Van Montagu en wijlen Jozef Schell in de plantengenetica. Vanaf 1993 werd een afzonderlijke tweejarige licentiaatsopleiding opgericht waarin vooral studenten vanuit de kandidatuur Biologie en in mindere mate vanuit de kandidatuur Chemie instroomden. In het licht van een toegenomen kennis in de levenswetenschappen, de veelheid aan moleculaire, genetische en biochemische technieken, en de aanwezigheid van een grote onderzoekscapaciteit en -expertise in het biochemische en biotechnologische domein werd in toenemende mate geargumenteerd voor de oprichting van een 3-jarige bacheloropleiding en een 2-jarige masteropleiding in de Biochemie en Biotechnologie. Die opleidingen werden in het kader van de BaMa hervormingen opgestart in 2004 (bachelor) en 2007 (master).
Universiteit Gent 81 Deel 2
De organisatie van het onderwijs is de verantwoordelijkheid van de Faculteitsraad, die haar besluiten voor goedkeuring, naargelang de materie, voorlegt aan de Raad van Bestuur of aan het Bestuurscollege. De Faculteitsraad, onder voorzitterschap van de decaan, wint voor elke onderwijsaangelegenheid in verband met de opleidingen Biochemie en Biotechnologie het advies in van de opleidingscommissie Biochemie en Biotechnologie (OC), het orgaan waar de opleidingsprogramma’s van de Biochemie en Biotechnologie in overleg met alle betrokken partijen tot stand komen. In de schoot van de OC worden aandachtspunten of problemen in verband met kwaliteit en organisatie van het onderwijs aangebracht en besproken en worden oplossingen voorgesteld en finaal geconcretiseerd in programmawijzigingen. De OC heeft een stuurgroep die voorstellen formuleert en uitwerkt, en ter goedkeuring voorlegt aan de opleidingscommissie. De commissie bezocht de Gentse opleidingen eind maart 2010. Op dat ogenblik waren er slechts 3 generaties bachelor- en 1 generatie masterstudenten uit de hervormde programma’s afgestudeerd. Over het gehele opleidingstraject van 180 studiepunten verspreid, telde de bacheloropleiding tijdens het academiejaar ’06-’07 187 studenten. In ’07-’08 waren dat er 192. In ’08-’09 waren er 207 ingeschreven studenten. De master telde in ’07-’08 (toen het eerste masterjaar voor de eerste keer werd ingericht) 51 studenten, in ’08’09 waren dat er 105 over de twee jaren. Gegeven de jeugdigheid van de programma’s, de nog beperkte groep van afgestudeerden en de daaruit volgende weinig robuuste gegevensbasis, heeft de commissie beslist om vooral wat de resultaten (Onderwerp 6) betreft, haar oordelen te baseren op wat zij als eerste tendensen en indicaties omtrent het tot op heden gerealiseerd niveau beschouwt4. Voor een stevig onderbouwde differentiatie van scores op de facetten 6.1 en 6.2 is het volgens de commissie dan ook nog te vroeg. De oordelen van de commissie in onderstaand rapport hebben, tenzij anders aangegeven, telkens betrekking op de gehele opleidingen met inbegrip van alle daaronder ressorterende trajecten.
Onderwerp 1 Doelstellingen Beknopte beschrijving van de doelstellingen: Het zelfevaluatierapport van de opleidingen bevat een korte opsomming van de algemene leerdoelstellingen per opleiding met een uitgebreide vertaling naar specifieke eindcompetenties die werden geformuleerd binnen het kader van centrale competentiemodel van de UGent. 4 | De bacheloropleiding heeft geen kandidatuursopleiding als voorganger en aangezien de opleidingsonderdelen uit de vroegere licenties ofwel deels ingedaald zijn in de nieuwe bacheloropleiding of verregaand heringevuld werden binnen de huidige master kunnen de resultaten uit die licenties niet als representatief geacht worden voor de masteropleiding.
82 Universiteit Gent Deel 2
Bachelor in de biochemie en de biotechnologie De bacheloropleiding Biochemie en Biotechnologie is gekenmerkt door vier algemene leerdoelstellingen: 1 verwerven van fundamentele kennis in de wetenschappen in het algemeen, en de Biochemie en Biotechnologie in het bijzonder; 2 aandacht hebben voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek in de moleculaire levenswetenschappen; 3 aandacht hebben voor de toepassingen in het domein van de Biochemie en Biotechnologie; en 4 verwerven van praktische onderzoeksvaardigheden. Competentiegebied 1: Competenties in het vakgebied en aanverwante wetenschappen B1.1 Kennis van algemene begrippen, concepten, modelsystemen, principes en toepassingsgebieden binnen de Biochemie en Biotechnologie gebruiken bij eenvoudige wetenschappelijke probleemstellingen. B1.2 Levensprocessen, modelsystemen en moleculaire mechanismen aanwenden in biotechnologische toepassingen. B1.3 Kennis van ondersteunende wetenschappen en basiswetenschappen aanwenden in de Biochemie en Biotechnologie. B1.4 Basistechnieken uit gentechnologie, moleculaire biologie, genetica, microbiologie, celbiologie, fysiologie, immunologie, biochemie, en bio-informatica toepassen. Competentiegebied 2: Wetenschappelijke competenties B2.1 Bewust zijn van het belang van modelsystemen en technieken binnen de Biochemie en Biotechnologie. B2.2 De technische complexiteit van problemen binnen de discipline inschatten. B2.3 Handelen volgens het laboratorium- en werkplaatsreglement. B2.4 Inzicht hebben in de wetenschappelijke methode. B2.5 Inzicht hebben in de wijze waarop experimenten plaatsvinden in levenswetenschappen en aanleiding geven tot de ontwikkeling van een theorie of hypothese. B2.6 Methoden voor gegevensverzameling en -verwerking toepassen en tot beredeneerde besluiten komen binnen concrete opdrachten. B2.7 Wetenschappelijke literatuur interpreteren. B2.8 Brede basiskennis en praktische vaardigheden integreren in opdrachten. Competentiegebied 3: Intellectuele competenties B3.1 Verschillende aspecten van moleculaire, cellulaire, fysiologische en toepassingsgerichte problemen definiëren. B3.2 Nieuwe vragen formuleren vanuit wetenschappelijke inzichten. B3.3 Kritisch reflecteren over eigen denken en handelen, en dit vertalen naar conclusies. B3.4 Een houding vertonen die getuigt van wetenschappelijke nieuwsgierigheid als motor voor levenslang leren. B3.5 Redeneringen en argumentaties binnen het vakgebied ontleden. Universiteit Gent 83 Deel 2
Competentiegebied 4: Competenties in samenwerken en communiceren B4.1 Schriftelijk rapporteren over practica en projectwerk. B4.2 Discussiëren over wetenschappelijke artikels en projectwerk presenteren. B4.3 Vertrouwd zijn met het vakwetenschappelijk jargon in het Nederlands en het Engels. B4.4 S amenwerken aan wetenschappelijke opdrachten, schriftelijke rapportering en mondelinge presentaties. Competentiegebied 5: Maatschappelijke competenties B5.1 Actuele maatschappelijke discussies over de toepassingen en de ethische aspecten van het vakgebied onderkennen en bediscussiëren met vakgenoten en niet-vakgenoten. Competentiegebied 6: Beroepsspecifieke competenties B6.1 Een weloverwogen keuze maken voor verdere studie- of beroepsmogelijkheden
Master in de biochemie en de biotechnologie De masteropleiding Biochemie en Biotechnologie is gekenmerkt door vijf algemene leerdoelstellingen: 1 verwerven van geavanceerde kennis in verschillende vakdomeinen van de Biochemie en Biotechnologie met nadruk op de moleculaire invalshoek; 2 doorgedreven aandacht hebben voor fundamenteel en toegepast wetenschappelijk onderzoek in de Biochemie en Biotechnologie; 3 verwerven van gespecialiseerde onderzoeksvaardigheden in één van de vakdomeinen van de Biochemie en Biotechnologie; 4 verwerven van vaardigheden in wetenschappelijke communicatie, mondeling en schriftelijk rapporteren, projecten opstellen, en functioneren in een internationale onderzoeksomgeving; en 5 gevorderde aandacht hebben voor validatie en toepassingen in het domein van de Biochemie en Biotechnologie en voor de economische en maatschappelijke dimensie ervan. Competentiegebied 1: Competenties in het vakgebied en aanverwante wetenschappen M1.1 Geavanceerde kennis van modelsystemen, methoden, processen en toepassingen binnen de vakdomeinen van de Biochemie en Biotechnologie gebruiken bij complexe wetenschappelijke probleemstellingen. M1.2 Inzicht hebben in de samenhang tussen verschillende domeinen van de Biochemie en Biotechnologie en de daarmee gerelateerde maatschappelijke thema’s. M 1.3 Geavanceerde technieken uit Biochemie en Structurele Biologie, Bio-informatica en Systeembiologie, Biomedische Biotechnologie, Microbiële Biotechnologie en Plantenbiotechnologie oplossingsgericht combineren. M1.4 Major Biochemie en Structurele Biologie: Gespecialiseerde en praktische kennis over de structuur van biomacromoleculen, inclusief de analyse ervan, en de werking van moleculaire ‘machines’ creatief benutten. M1.5 Major Bio-informatica en Systeembiologie: Gespecialiseerde en praktische kennis over computationele biologie creatief kunnen toepassen bij het verwerken van de biologische gegevensstroom.
84 Universiteit Gent Deel 2
M1.6 Major Biomedische Biotechnologie: Gespecialiseerde en praktische kennis over het verband tussen fundamenteel celbiologische en pathologische processen en de biomedische toepassingen creatief benutten. M1.7 Major Microbiële Biotechnologie: Gespecialiseerde en praktische kennis over functionele diversiteit en interacties van micro-organismen en hun biotechnologische toepassingen in de biomedische, planten- en voedingsectoren creatief benutten. M1.8 Major Plantenbiotechnologie: Theoretische en praktische kennis en vaardigheden over fundamentele plantenbiologie en over plantenbiotechnologische technieken en toepassingen integreren en creatief gebruiken in de biomedische, planten- en voedingssector. M1.9 Minor Research (RES): Gespecialiseerde kennis en technieken in minstens twee van volgende deelgebieden toepassen: Biochemie en Structurele Biologie, Bio-informatica en Systeembiologie, Biomedische Biotechnologie, Microbiële Biotechnologie en Plantenbiotechnologie. M1.10 Minor Interdisciplinaire Combinatie (ICO): Kennis in een bijkomend, welomlijnd, nietoverlappend wetenschappelijk of technologisch domein betrekken bij onderzoek of probleemoplossing binnen Biochemie en Biotechnologie. Competentiegebied 2: Wetenschappelijke competenties M2.1 Kritisch beschouwen van modelsystemen, technieken en interpretaties binnen de Biochemie en Biotechnologie. M2.2 Probleemoplossend omgaan met geavanceerde technieken in één van de volgende deelgebieden: Biochemie en Structurele Biologie, Bio-informatica en Systeembiologie, Biomedische Biotechnologie, Microbiële Biotechnologie en Plantenbiotechnologie. M2.3 Een originele bijdrage leveren aan lopend onderzoek in een laboratorium. M2.4 Zelfstandig besluiten en perspectieven formuleren op basis van experimenten. M2.5 Zelfstandig doelgerichte en probleemgestuurde experimenten en controles ontwerpen en uitvoeren. M2.6 Op kwaliteitsvolle en gestructureerde manier gegevens verzamelen, registreren en kritisch analyseren binnen een onderzoeksgebonden context. M2.7 Wetenschappelijke literatuur betrekken bij het formuleren en behandelen van onderzoeksvragen of het oplossen van problemen. M2.8. Resultaten van experimenten in de juiste context plaatsen en zelfstandig bijdragen tot de ontwikkeling van nieuwe theorieën of de aanpassing van bestaande theorieën. Competentiegebied 3: Intellectuele competenties M3.1 Complexe moleculaire, cellulaire, fysiologische en toepassingsgerichte problemen analyseren en samenhangend formuleren. M3.2 Kritisch vragen stellen vanuit de inzichten uit verschillende disciplines van de Biochemie en Biotechnologie. M3.3 Zelfstandig kritisch reflecteren over eigen denken en handelen, en dit vertalen naar conclusies, oplossingen of bijsturingen.
Universiteit Gent 85 Deel 2
M3.4 Een actieve houding vertonen die getuigt van openheid voor permanente wetenschappelijke kennisontwikkeling. M3.5 Zelfstandig logische en analytische redeneringen en argumentaties opbouwen binnen het vakgebied. Competentiegebied 4: Competenties in samenwerken en communiceren M4.1 Schriftelijk rapporteren over eigen onderzoek. M4.2 Mondeling presenteren en verdedigen van eigen onderzoek. M4.3 Communiceren over wetenschap in het Engels. M4.4 Samenwerken in een internationale onderzoeksgroep. Competentiegebied 5: Maatschappelijke competenties M5.1 Relaties leggen tussen de Biochemie en Biotechnologie en haar innovatieve toepassingen in de maatschappij. M5.2 Opvolgen van en een bijdrage leveren tot de maatschappelijke en bio-ethische discussie rond de toepassingen en de bioveiligheidsaspecten van de Biochemie en Biotechnologie. Competentiegebied 6: Beroepsspecifieke competenties M6.1 Functioneren volgens een attitude overeenkomstig good laboratory practice. M6.2 Oog hebben voor het valorisatieaspect van onderzoek. M6.3 Minor Onderzoek (RES) en Minor Interdisciplinaire Combinatie (ICO): Innovatief onderzoek ontwerpen, uitvoeren en er over rapporteren op een wetenschappelijke manier. M6.4 Minor Economie en Bedrijfskunde (ECO): Basiskennis hebben van economische en bedrijfskundige principes. M6.5 Minor Onderwijs (EDU): Kennis hebben van algemene begrippen, concepten, theorieën en principes van didactiek.
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet niveau en oriëntatie als goed voor zowel de bachelorals de masteropleiding. De commissie is tevreden over de manier waarop beide opleidingen hun doelstellingen hebben geformuleerd. Er is volgens de commissie sprake van duidelijk uitgewerkte en pregnant verwoorde kaders die zich prima lenen als instrumenten om de opzet van de programma’s en de bereikte resultaten aan te toetsten. De commissie begreep uit de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken dat er bij het uitwerken van de doelstellingenkaders gebruik werd gemaakt van een aan de UGent centraal ontwikkeld competentiemodel en kon vaststellen dat de stuurgroep van de OC de opleidingsspecifieke vertaalslag van dit model op een gedegen en ernstige manier heeft ondernomen. Uit het gesprek met de spilfiguren van dit gremium bleek dat de opleidingen, na een aanvankelijke scepsis, zich het centrale model al snel op
86 Universiteit Gent Deel 2
een constructieve manier hebben toegeëigend en de kaders doordacht en vanuit een gemeenschappelijk gedragen visie op het vakgebied hebben opgezet. Zoals wordt opgemerkt in het zelfevaluatierapport is er wel nog wat werk om de doelstellingen breed bekend te maken bij lesgevers en studenten. De OC plant daartoe een serie van workshops met docenten en studentenvertegenwoordigers. De commissie juicht dit initiatief uiteraard toe. Ook inhoudelijk gesproken is de commissie tevreden over de doelstellingenkaders. Doelstellingen en eindtermen van de respectieve opleidingen voldoen in ruime mate aan de algemene eisen en de decretaal vastgelegde globale competenties van het bachelor- en masterniveau, zoals gedefinieerd in artikel 58 § 2 van het Structuurdecreet. In een paragraaf van het zelfevaluatierapport wordt de alignatie tussen decreet en doelstellingen voor beide opleidingen op een overtuigende manier beargumenteerd. Er is in de formuleringen van de doelstellingen voor beide opleidingen tevens aandacht voor de internationale dimensie en – mede dankzij het gebruik dat werd gemaakt van het zesdelige competentiemodel – is er volgens de commissie in de verwoordingen tevens de nodige attentie voor een competentiegerichte onderwijsaanpak te vinden. Tijdens de gesprekken met docenten, studenten en alumni ten slotte kon worden geconstateerd dat het nastreven van een excellent onderzoeksniveau gecombineerd met het aanbieden van een fundamenteel wetenschappelijk perspectief gemeenlijk als een basiseigenschap van de Gentse opleidingen wordt uitgedragen en ervaren. Wat de doelstellingenkaders suggereren wordt aldus ook door hen die de opleidingen als lesgevers of als studenten beleven gestut: beide opleidingen hebben een uitgesproken academische oriëntatie en navenante ambities. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet domeinspecifieke eisen als goed voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Ook vanuit een domeinspecifiek perspectief is de commissie tevreden over de doelstellingen en eindtermen van beide opleidingen. De ondergrens (de minimumeisen die de commissie formuleerde in haar domeinspecifiek referentiekader) wordt ruim overschreden in de manier waarop de profielen voor beide opleidingen zijn uitgewerkt. Uit de doelstellingen en de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken en de docenten blijkt volgens de commissie aantoonbaar dat de bacheloropleiding de intentie heeft om een stevig fundament te leggen, waarbij haar goede inbedding in de Faculteit Wetenschappen resulteert in het eerder genoemde fundamenteel weUniversiteit Gent 87 Deel 2
tenschappelijk perspectief dat de identiteit van de opleiding mee vorm geeft. De commissie kon vaststellen dat er gekozen is voor een voldoende maar niet té brede basisvorming waardoor de opleiding al snel kan verdiepen. De opleiding gaat, zo noemde een van de bestuurders dit treffend, ‘recht op het doel af’. Uit de gesprekken werd duidelijk dat zowel master- als bachelorstudenten zich in dit strakke profiel herkennen en er een grote waardering voor hebben. Uit de bovenstaande formuleringen blijken de ambities van de bacheloropleiding volgens de commissie ook conform de internationale wetenschapsbeoefening en de eisen die aan het vak worden gesteld. De maatschappelijke en beroepsspecifieke dimensie zijn minder geprononceerd, wat evenwel te begrijpen valt gegeven het beperkte civiele effect dat een bacheloropleiding ressorteert. Het masterprofiel is uitgetekend volgens de contouren van het internationaal toponderzoek in de biochemie/biotechnologie dat aan de UGent wordt geleverd. De vijf majores – met name de Biochemie en Structurele Biologie (BSB), de Bio-informatica en Systeembiologie (BIS), de Biomedische Biotechnologie (BIB), de Microbiële Biotechnologie (MIB) en de Plantenbiotechnologie (PLB) – die reeds in het doelstellingenkader worden aangekondigd, doen de verwezenlijkingen van de Gentse ‘powerhouses’ op het vlak van onderzoek in de opzet van het onderwijs resoneren. Resultaat is een inhoudelijk gekleurd en wervend profiel, wat onder meer bleek uit de gesprekken met de studenten en alumni. Een opmerkelijk deel van de gesprekspartners uit die groepen gaf expliciet aan de Gentse opleiding te hebben gekozen omwille van inhoudelijke veeleer dan geografische of ideologische redenen. De profilering op de speerpunten van het internationale toponderzoek leidt tevens tot een prima afstemming van de doelstellingen op de eisen van de wetenschappelijke discipline en buitenlandse vakgenoten. In het zelfevaluatierapport werd een bescheiden vergelijking opgenomen met binnen- en buitenlandse opleidingen. Volgens de commissie zou deze oefening in de toekomst zeker opnieuw mogen gebeuren waarbij met name gefocust zou kunnen worden op het detecteren van die internationale topopleidingen waarmee de Gentse opleiding zich zou willen vergelijken om van daaruit blijvend kwalitatief hoogstaande inspiratie op te doen voor de verdere ontwikkeling van de eigen programma’s. Het beoogde beroepenveld en de plaats daarin van de afgestudeerden zou ook duidelijker geëxpliciteerd mogen worden. Zowel uit de ambities als uit de eerste resultaten blijkt de geprefereerde uitstroom die naar het doctoraat te zijn. Op zich is dit uiteraard een teken van kwaliteit en als zodanig ook aan te moedigen. Toch zou de opleiding volgens de commissie moeten ambiëren om de studenten ook een breder beeld op het (internationale) beroepenveld mee te geven (niet alle studenten kiezen voor een doctoraat en niet op elk doctoraat volgt er een academische carrière) en dit ook in de doelstellingen reeds gerichter te formuleren.
88 Universiteit Gent Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen Gegeven de positieve scores die aan bovenstaande facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de masteropleiding.
Onderwerp 2 Programma Beknopt overzicht van de programma’s: Onderstaande figuren geven een schematisch overzicht van de inhoud van de betrokken programma’s en de toegekende studiepunten. Een meer uitgebreid overzicht van de opbouw van de programma’s en beschrijvingen van de gedoceerde opleidingsonderdelen zijn te vinden op: −− http://www.opleidingen.ugent.be/studiekiezer/nl/opl/cbbibi.htm (bachelor) −− http://www.opleidingen.ugent.be/studiekiezer/nl/opl/cmbibi.htm (master) Bachelor in de biochemie en biotechnologie Basiswetenschappen
70
chemie
30 algemene chemie (I&II)
10
organische chemie (I&II)
10
algemene biochemie
5
analytische chemie
5
biologie
10
biodiversiteit van planten
5
biodiversiteit van dieren
5
wiskunde
10
fysica
10
andere
10 informatica
5
statistiek
5
Universiteit Gent 89 Deel 2
Biochemische en Biotechnologische vakken
105
bioinformatica I
5
biochemie: metabolisme (I&II)
10
analytische biochemie
5
levenswetenschappen
5
algemene celbiologie
5
algemene microbiologie
5
biomedische fysiologie
5
plantenfysiologie
5
moleculaire celbiologie
5
immunologie
5
microbiële evolutie & diversiteit
5
ontwikkelingsbiologie
5
moleculaire biologie (I&II)
10
gentechnologie (I&II)
10
genetica (I&II)
10
moleculaire biologie van planten
5
bachelorproject
5
Keuze
5 wijsbegeerte
5
economie
5
scientific communication in english
5
Totaal
90 Universiteit Gent Deel 2
180
Master in de biochemie en biotechnologie Gemeenschappelijke opleidingsonderdelen
30
communicatie, beroep & maatschappij
12
wetenschapscommunicatie
3
biotechnologie en maatschappij
3
bioethiek en maatschappij
3
biotechnologie: bioveiligheid, GMP, intellectuele eigendom
3
ondersteunende opleidingsonderdelen
6
bioinformatica
3
biostatistiek
3
geintegreerde vakspecifieke opleidingsonderdelen
12
structuur van biologische macromoleculen
6
systems biology
6
Masterproject (onderdeel van elke major)
6
Masterproef
30
Opties
60
major
30 biochemie en structurele biologie (BSB)
bioinformatica en systeembiologie (BIS)
biomedische biotechologie (BIB)
microbiële biotechnologie (MIB)
plantenbiotechnologie (PLB)
minor
30 onderwijs (= deel van lerarenopleiding)
economie & bedrijfskunde (= vakkenpakket uit de Faculteit Economie)
interdisciplinaire combinatie (= geheel aan vakken uit een ander onderzoeksgebied; bv. informatica, chemie, ingenieurswetenschappen ...)
onderzoek (=keuze voor een tweede major)
Universiteit Gent 91 Deel 2
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als voldoende voor de bachelor- en als goed voor de masteropleiding. Zoals hierboven aangegeven vormt het inhoudelijk én vormelijk sterk uitgebouwde competentiemodel volgens de commissie een goede basis om een gedegen vertaalslag naar de opzet van de programma’s te maken. Een deel van dat werk werd reeds geleverd, zoals mag blijken uit de gedetailleerde ‘competentiematrixen’ waarbij de eindkwalificaties op opleidingsniveau voor beide opleidingen afgezet worden tegen de opleidingsonderdelen waarin deze kwalificaties nagestreefd worden. Ook blijkt er uit de meer beschrijvende paragrafen in het zelfevaluatierapport die zijn gewijd aan de concretisering van de doelstellingen in de programma’s en uit een studie van de individuele opleidingsonderdelenfiches over het algemeen een behoorlijke afstemming te bestaan tussen doelstellingen en programma’s. Over het algemeen gezien zijn beide programma’s volgens de commissie adequate concretiseringen van de vooropgezette eindkwalificaties en kan geredelijk worden verwacht dat ze de studenten de mogelijkheid bieden deze kwalificaties ook daadwerkelijk te halen. Met name op domeinspecifiek of vakinhoudelijk vlak biedt de inhoud van beide programma’s de studenten vlot de kans om de geformuleerde doelstellingen te bereiken. Zowel de bachelor die inhoudelijk sterk en strak is opgezet als de master die de onderzoekssporen van de onderliggende vakgroepen volgt, profiteren duidelijk van de aanwezige expertise in het docentenkorps en concretiseren in hun programma’s vooral de academische en wetenschappelijke ambities zoals geformuleerd in de doelstellingen. Het streven naar excellentie op onderzoeksvlak leidt, door een sterke koppeling onderzoek-onderwijs, duidelijk tot internationaal hoogstaande programma’s (zie verder facet 2.2) die gericht zijn op het afleveren van goede onderzoekers. De commissie kon evenwel ook vaststellen dat die grote kracht van de opleidingen – de investeringen en resultaten op onderzoeksvlak – tevens een keerzijde heeft. Het primaat van het onderzoek zet sommige onderwijsaspecten in de schaduw. Zoals te verwachten valt, uit zich dat het sterkst in de bachelorfase. In die bachelor kon de commissie bijvoorbeeld weinig bewust gezochte en a priori geprogrammeerde concordantie vaststellen tussen de individuele vakken. Er is in het biochemische en biotechnologische vakkenpakket met andere woorden weinig vakoverschrijdende integratie en er werden voor alle bachelorjaren behoorlijk wat klachten opgevangen over storende overlap (zie facet 2.3). Ook onderwijsvernieuwingen blijven vooral vakgebonden en blijken zelden een motor te zijn voor het ontwikkelen van een meer opleidingsgebonden onderwijsvisie (zie facet 2.6). Een sprekend voorbeeld is volgens de commissie de organisatie van de practica. Die zijn nog erg klassiek
92 Universiteit Gent Deel 2
opgezet als ‘B-uren’, gekoppeld aan de theoretische ‘A-uren’ per vak. Het opheffen van de tussenschotten tussen de vakken met practica (en dus ook van tussenschotten tussen de aanleverende vakgroepen) is volgens de commissie sterk aan te raden. Biochemie/biotechnologie is in wezen interdisciplinair en het oefenen van vaardigheden gebeurt dan ook best op een transversale en geïntegreerde manier. De commissie pleit ook meer in het algemeen voor een aanvulling op het vak(groep) gebonden of verticaal denken over het onderwijs. Een meer opleidingsgebonden of horizontale reflectie op het onderwijs, waarbij telkens dient te worden nagegaan hoe de opleiding met haar onderdelen als geheel de vooropgestelde doelstellingen kan bereiken acht de commissie noodzakelijk. Dit gezegd zijnde wenst de commissie te benadrukken dat de kwaliteit van de individuele biochemische en biotechnologische vakinhouden en de kwaliteit van de cursussen geenszins in het gedrang zijn en er dus geen sprake is van een inhoudelijk manco. De commissie kon ook vaststellen dat het integratievraagstuk duidelijk leeft bij de stuurgroep en de OC en er van die gremia uit een duidelijke wil is om dit knelpunt snel te verhelpen (zie ook facet 5.2). Een tweede aandachtspunt in het bachelorprogramma dat ervoor zorgt dat het bereiken van de geformuleerde eindtermen minder vlot verloopt dan zou kunnen, betreft wel een meer inhoudelijke kwestie en is gelegen in de allervroegste fase van de opleiding. Het niveau van het basispakket ondersteunende wetenschappen sluit, zoals blijkt uit de gesprekken met de studenten en uit het bestuderen van de cursussen en examenvragen, te weinig aan bij de behoeften voor specifieke vakken later in het curriculum. De huidige inhoud van cursussen wiskunde en fysica bijvoorbeeld, blijken niet representatief voor het niveau dat nodig is in vakken als structurele biochemie, enzymologie en bio-informatica. Dit leidt ertoe dat het eerste jaar door studenten als licht en het tweede vervolgens als een ‘shock’ wordt ervaren. Studenten gaven wel aan, en de commissie kan hen daarin na het bestuderen van de opleidingsonderdelenfiches en de cursusinhouden volgen, dat hiaten in de latere vakken adequaat worden opgevuld en het eindniveau van de bachelor, zoals overigens blijkt uit de uitstekende bachelorproeven, zeker niet onder de in de doelstellingen vooropgezette lat blijft. De commissie heeft uit de gesprekken met de betrokken docenten begrepen dat de betreffende basisvakken typisch faculteitsbreed worden aangeboden en het erg moeilijk is om een voor alle wetenschapsopleidingen aangepast niveau aan te bieden. De commissie zou de opleiding en de Faculteit daarom willen aanraden om samen te zoeken naar mogelijkheden om een (deels) aparte ‘track’ op te zetten voor de studenten biochemie/biotechnologie om zo tegemoet te komen aan de vraag naar een kennisniveau in de desbetreffende vakken dat meer aansluit bij de behoeften en de ambities van de bachelor- en de masteropleiding. In de masteropleiding spelen de effecten van de gedetecteerde aandachtspunten een stuk minder. Studenten kiezen hun major en komen zo terecht in één – of, voor zij Universiteit Gent 93 Deel 2
die ‘onderzoek’ als minor kiezen, in twee – onderzoeksgroep(en) die elk de vooropgestelde profielen op een hoogstaande manier in deelprogramma’s concretiseren. De inhouden van de respectieve vakkenpakketten zijn volgens de commissie stuk voor stuk van een hoog niveau en conform de geformuleerde ambities in de doelstellingen. Door de nauwe samenwerking in de labo’s met buitenlandse doctorandi en postdocs tijdens de masterprojecten en tijdens de masterproef worden de studenten tijdens een niet onaanzienlijk deel van hun opleiding ondergedompeld in een internationale onderzoeksomgeving die bijvoorbeeld duidelijk haar effecten heeft op de kwaliteit van de masterproeven (zie facet 2.8). De creatieve manier waarop er binnen de opleiding in deze master omgesprongen wordt met decretale beperkingen inzake onderwijstaal is volgens de commissie toe te juichen. De minores laten studenten toe om zich te specialiseren of eerder breed te gaan. De aanwezigheid van een bedrijfskundige en een meer op onderwijs gerichte minor acht de commissie positief, al zou erover gedacht kunnen worden om deze eerste minor eerder als een stage dan als een theoretisch blok op te zetten (zie facet 2.2). Het leeuwendeel van de studenten (tot 95%) kiest evenwel voor de minor ‘Onderzoek’ wat erop wijst dat de in het opleidingsprofiel uitgesproken ambities op het vlak van onderzoek duidelijk aanstekelijk werken. Een laatste en meer algemene opmerking in het kader van dit facet betreft de procedures voor curriculumherziening. De administratieve weg die moet worden gevolgd om bijvoorbeeld zelfs alleen maar een naam van een vak te wijzigen is volgens de opleidingsverantwoordelijken erg omslachtig, loopt langs tal van beslissingsorganen en neemt aldus veel tijd in beslag. Aangeraden wordt om samen met de Faculteit dit aandachtspunt in kaart te brengen en vervolgens te zoeken naar oplossingen die toelaten om snel te kunnen reageren op signalen uit evaluaties of op nieuwe tendensen binnen de wetenschap. Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet professionele en academische gerichtheid van het programma als voldoende voor de bachelor- en als goed voor de masteropleiding. In het bachelorprogramma wordt de kennisontwikkeling van studenten gegarandeerd door een facultair pakket basisvakken en door de vanuit de ondersteunende vakgroepen aangeleverde clusters vakspecifieke opleidingsonderdelen. Het eerstgenoemde pakket dient volgens de commissie, zoals aangegeven onder facet 2.1, qua niveau een stuk uitdagender te worden gemaakt zodat er een vlottere overgang mogelijk is naar het vakspecifieke gedeelte. Dit tweede gedeelte is volgens de commissie inhoudelijk van een erg hoog niveau en slaagt er ook in de leemtes uit de allervroegste fase van de opleiding te vullen. Studenten komen er in aanraking met
94 Universiteit Gent Deel 2
vakgebiedspecifieke basisvakken zoals biochemie, moleculaire biologie, genetica, microbiologie, celbiologie, fysiologie, gentechnologie en bio-informatica en krijgen een erg degelijke basis waarvan de master later duidelijk kan profiteren. Uit de cursussen blijkt dat recente ontwikkelingen uit het wetenschapsgebied op een prima manier in deze opleidingsonderdelen zitten verweven. Als geheel genomen kan de kennisontwikkeling in de bachelorfase dus bezwaarlijk onvoldoende worden genoemd, wel wordt zij op een suboptimale manier vormgegeven. Het bijbrengen van onderzoeksattitudes en -vaardigheden geschiedt hoofdzakelijk in de practica waar, zoals blijkt uit de beschrijvingen in het zelfevaluatierapport en uit de gesprekken met de studenten en afgestudeerden, een rijke waaier aan technieken en labopraktijken wordt geoefend. De samenwerking met de ondersteunende onderzoeksgroepen leidt ertoe dat studenten al heel vroeg in aanraking komen met lopend actueel onderzoek. Dit contact wordt structureel georganiseerd tijdens het bachelorproject waarbij studenten via workshops in een onderzoekslabo experimenteel werk, literatuurstudie, rapportering en presentatie oefenen. Zoals eerder gemeld acht de commissie het wenselijk dat de practica op een meer geïntegreerde manier worden opgezet zonder daarbij aan de bestaande inhoudelijke rijkdom te verzaken. In het bachelorprogramma is er geen verplicht vak dat direct aansluit bij maatschappelijke of beroepsmatige competenties. De commissie stelde wel vast dat algemenere ‘soft skills’ als rapporteren of communiceren voldoende worden ontwikkeld in de practica en dat opleidingsonderdelen zoals informatica, economie en scientific communication in English vaardigheden beogen die nuttig zijn voor een breed beroepenspectrum. Gegeven het beperkte civiele effect dat een bacheloropleiding ressorteert acht de commissie dit aanbod voldoende. Wat de master betreft kan de geboden kennisontwikkeling en het bijbrengen van onderzoeksattitudes en –vaardigheden volgens de commissie als zeer goed worden aangemerkt. Het onderwijs is er sterker dan in de bachelor geïntegreerd vormgegeven (moleculaire, organismale en toepassingsaspecten komen vaak aan bod in één vak, er is een vak ‘systems biology’, er staan integrerende projecten geprogrammeerd) en radicaal onderzoeksgedreven. Kennisontwikkeling wordt georganiseerd in een cluster van verplichte gemeenschappelijke opleidingsonderdelen en in een cluster van opleidingsonderdelen in één van de vakdomeinen van de majoren. Zoals aangegeven kiest 95% van de studenten voor de minor ‘onderzoek’ waarbij zij de facto twee majoren combineren en aldus actief in twee onderzoeksgroepen mee kunnen werken. Studenten en alumni gaven tijdens de gesprekken aan dat zij tijdens de master het gevoel hebben mee te draaien aan de top van het hedendaags onderzoek. Een studie van de cursusinhouden en van de masterproeven bevestigde voor de commissie deze indruk. De aansluiting bij de actuele beroepspraktijk (buiten het doctoreren) krijgt vooral vorm door (soms buitenlandse) bedrijfsbezoeken of door het uitnodigen van spreUniversiteit Gent 95 Deel 2
kers uit het beroepenveld. Een bedrijfsstage behoort evenwel niet tot de mogelijkheden. Wellicht zou onderzocht kunnen worden of de minor ‘Economie en bedrijfskunde’ daar geen mogelijkheid toe kan bieden (zie facet 1.2). Dit zou deze minor die momenteel erg theoretisch is ingevuld wellicht ook aantrekkelijker maken. Hierop aansluitend en meer algemeen gesteld zou de commissie de opleiding willen aanmoedigen om haar studenten meer kennis te laten maken met de biotechnologische praktijk buiten de (weliswaar toonaangevende) eigen labo’s en hen zo een breder beeld te geven op de het biotechnologische werkveld. De nabijheid van talrijke biotechbedrijven in het Gentse Technologiepark biedt hiertoe een uitgelezen maar tot op heden nog onbenutte mogelijkheid. Facet 2.3. Samenhang programma
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet samenhang programma als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Over de samenhang van het bachelorprogramma werd onder facet 2.1 reeds een en ander gezegd. Vastgesteld werd (middels het bestuderen van de cursusinhouden en in gerichte gesprekken met studenten, assistenten en docenten) dat er weinig bewust gezochte en a priori geprogrammeerde concordantie aanwezig is tussen de individuele vakken en er voor alle bachelorjaren behoorlijk wat klachten zijn over storende overlap. Het zelfevaluatierapport, dat steunt op de resultaten van een interne evaluatie, bevestigt dat de opleiding minder goed scoort op het ‘op elkaar inspelen van de opleidingsonderdelen’ en in ‘inzicht in de samenhang van het vakgebied’. Ook de storende overlap wordt in het zelfevaluatierapport gesignaleerd. Tijdens de gesprekken met de docenten werd duidelijk dat men niet altijd weet heeft van wat er in de andere vakken en vakgroepen gedoceerd wordt. In de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken werden de indrukken van de commissie ten dele bevestigd maar ten dele ook gecontextualiseerd. Toegegeven werd dat het programma tot nu toe, en begrijpelijkerwijs, vooral vanuit de ondersteunende vakgroepen werd opgezet en er in hoofdzaak energie is gestoken in het zo sterk mogelijk laten renderen van het onderzoek in het onderwijs. De horizontale blik moest het daarbij inderdaad enigszins ontgelden. Anderzijds is het volgens de opleidingsverantwoordelijken ‘zeker niet allemaal fragmentatie wat de klok slaat’. Gewezen werd op het doelstellingenkader dat in gezamenlijk overleg werd opgesteld, de competentiematrixen die werden ontworpen en besproken, de vier leerlijnen (wiskunde/fysica/informatica; chemie/biochemie; biologie/fysiologie/celbiologie; moleculaire biologie/genetica/gentechnologie) die in de bachelor werden uitgezet precies om de horizontale concordantie te versterken, en de op gang zijnde discussies om de practica te integreren. De commissie heeft veel erkenning voor het feit dat er – zeker binnen de stuurgroep en de OC – een duidelijk bewustzijn bestaat van de behoefte aan verdere integratie
96 Universiteit Gent Deel 2
en met name voor het feit dat deze gremia reeds heel wat conceptueel werk hebben verricht om de gewenste evolutie op gang te trekken. Zij raadt de verantwoordelijken dan ook aan om vooral verder te gaan op de ingeslagen weg. Een mogelijke verbetersuggestie van de kant van de commissie zou bijvoorbeeld het organiseren zijn van een regelmatig en breed vakgroepoverschrijdend inhoudelijk docentenoverleg waarbij docenten elkaars cursusmateriaal leren kennen, wat een eenvoudig middel is om overlap te vermijden en concordantie te stimuleren. Of het actief bewaken van de uitgezette leerlijnen door het aanstellen van coördinatoren die de interne samenhang dienen op te volgen en te stimuleren. Dat er in een open en constructieve sfeer kon worden gediscussieerd over dit aandachtspunt en de commissie ervan overtuigd is dat de stuurgroep en de OC de nodige oplossingsbereidheid aan de dag leggen en reeds verschillende initiatieven ondernamen, geeft het nodige vertrouwen in de toekomst. Het is aan de individuele docenten, de vakgroepen én de Faculteit om op hun beurt in dezen hun deel van de verantwoordelijkheid op te nemen (zie facet 5.2). Wat de master betreft ontving de commissie tijdens de gesprekken minder klachten over overlap of een tekort aan inhoudelijke samenhang. Binnen de vaakst gekozen majoren (BIB, MIB, PLB) lijkt de coherentie op basis van het bestuderen van het programma erg sterk en degelijk. De inhouden van de twee andere majoren (BSB en BIS) lijken op papier minder strak samenhangend te zijn opgebouwd, al kreeg de commissie hierover geen eenduidige klachten tijdens de gesprekken. Over de minoren valt, behalve dat de commissie positief staat tegenover het feit dat er een keuzeaanbod is, op dit ogenblik weinig te zeggen. Praktisch alle studenten (95%) kozen tot nu toe voor de minor ‘Onderzoek’ wat een (vaak mooie) combinatie toelaat van twee majoren. Verder is er tijdens deze opleidingsfase uiteraard de pivotale rol van de labo’s die in het kader van de masterprojecten en de masterproef als een bindend element fungeren in de studie-ervaring. Explicietere klachten rond overlap klinken wel uit de enquêtes die opgenomen werden in het zelfevaluatierapport. Tekenen dat er in de masterfase sprake zou zijn van een meer actief beredeneerde concordantie op programmaniveau kon de commissie niet vinden. De globale conclusies over de master lopen volgens de commissie dan ook gelijk met die voor de bachelor, al laten de effecten van de behoefte aan een betere programmabrede integratie zich hier door de opbouw in majoren, de keuze hierbij van de studenten én de centripetale rol van de masterprojecten binnen elke major en de masterproef, minder voelen. Facet 2.4. Studieomvang Het bachelorprogramma telt 180 en het masterprogramma 120 studiepunten. De beide programma’s voldoen daarmee aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang.
Universiteit Gent 97 Deel 2
Facet 2.5. Studietijd
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studietijd als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Voor geen van beide programma’s werden tijdens de gesprekken klachten opgevangen over sterk van de studiepuntennormering afwijkende reële studietijden. Beide groepen studenten waarmee de commissie sprak, noemden de programma’s in hun geheel genomen behoorlijk studeerbaar. De alumni die het vernieuwde programma volgden bevestigden dit. Het bestuderen van de programmaopbouw en de cursusinhouden heeft de commissie in dezen geen afwijkende indruk gegeven. Herhaald dient wel te worden dat de eerste bachelorfase qua basiswetenschappen niet uitdagend genoeg is waardoor de tweede fase vaak als een shock wordt ervaren. Aangegeven werd dat dit tot op heden niet tot een onaanvaardbare studiebelemmering heeft geleid maar de huidige situatie kan bezwaarlijk optimaal worden genoemd. Onder facet 2.1 suggereerde de commissie een manier om dit te verbeteren. In de masteropleiding is er volgens de commissie marge voor verbetering in het tweede jaar waar in het eerste semester, dus samen met het begin van de masterproef, nog best veel (9) vakken staan geprogrammeerd. De opleiding wordt aangeraden er goed over te waken dat de studielast die gepaard gaat met dit pakket niet in de weg komt te staan van de masterproef. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat er door de OC moeite gedaan wordt om de studietijd in kaart te brengen. Voor de bachelorfase is er één kwantitatieve meting geweest waarbij de resultaten in het zelfevaluatierapport worden besproken. Voor de masterfase beroept men zich op de resultaten uit de onderwijsevaluaties waarin middels een drietal vragen naar de studeerbaarheid wordt gepeild. De commissie meent dat deze opvolging zeker nog versterkt mag worden en raadt de opleiding aan om de studietijd in de toekomst meer systematisch na te gaan. Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. De stuwende kracht achter de vormgeving van beide programma’s is, zoals eerder aangegeven, het internationaal toponderzoek dat aan de UGent op het gebied van biochemie/biotechnologie wordt gevoerd. Dit resulteerde tot nu toe in een voornamelijk ‘vakgroepgedreven’ en verticale onderwijsaanpak. Individuele vakinhouden en bijhorende onderwijsmiddelen (cursussen, powerpoints, readers) zijn van goede tot uitmuntende kwaliteit en studenten, bachelors zowel als masters, getuigen van de grote gedrevenheid van lesgevers om hun materie zo goed mogelijk aan de man te brengen. De practica zijn inhoudelijk van een goede kwaliteit en worden door
98 Universiteit Gent Deel 2
de studenten erg gewaardeerd en ook daarnaast bestaat er een zekere variatie in het onderwijsaanbod. Genoemd werden reeds de (buitenlandse) bedrijfsbezoeken. Verder wordt in beide opleidingen gebruik gemaakt van zelfstudie, opdrachten of projectwerk. De commissie wil er geen twijfel over laten bestaan dat de verwezenlijkingen van deze vakgroepgerichte opzet gekoesterd en vooral verdergezet moeten worden. Wel meent de commissie dat het tijd is om nu ook de horizontale lijnen te versterken. Van een gedragen beleid op opleidingsniveau rond didactiek is er bijvoorbeeld nauwelijks sprake. De commissie twijfelt er niet aan dat elke lesgever zijn of haar best doet om de leerinhouden zo aantrekkelijk mogelijk aan te brengen, maar meent dat er veel meer naar elkaar gekeken en van elkaar geleerd zou moeten worden. De individuele aanpak levert hier en daar enkele mooie praktijken op (zoals het onderwijsvernieuwingsproject binnen de bio-informatica) maar die vormen zelden de motor voor een discussie over en het ontwikkelen van een meer opleidingsgebonden onderwijsvisie. Navraag bij de studenten levert dan ook het beeld op van erg klassiek vormgegeven opleidingen waarin hoorcolleges met powerpoint, – met welke naam die in de opleidingsonderdelenfiches ook worden aangegeven – overheersen. Ook uit de onderwijsevaluaties blijkt dat de variatie aan werkvormen en het uitnodigen tot actieve participatie tijdens de lessen niet als de sterkste punten van de opleidingen ervaren worden. Hier ligt volgens de commissie duidelijk een taak voor de OC; het stimuleren van een over de opleidingen gespreide variatie aan werkvormen, het zoeken naar alternatieve vormen van kennisoverdracht en het dissemineren van goede praktijken. Door de OC wordt dit overigens nadrukkelijk bevestigd, wat volgens de commissie een teken is van het feit dat er binnen de opleidingen geen gebrek is aan analyserend vermogen en aan wilskracht (zie facetten 5.1 en 5.2). De commissie kon tevens vaststellen dat er aan de Universiteit en de Faculteit voldoende onderwijskundige expertise en aanbod aanwezig is waar de opleidingen gebruik van kunnen maken bij het nodige herkalibreren van de programmavormgeving. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet beoordeling en toetsing als voldoende voor de bachelor- en als goed voor de masteropleiding. De OC legt per opleidingsonderdeel de evaluatie- en examenvorm vast die worden meegedeeld in de studiefiche van elk opleidingsonderdeel. De eerste examenperiode is verspreid over twee periodes, één op het einde van het 1ste semester (januari/ februari) en één op het einde van het 2de semester (mei/juni). De 2de examenperiode valt in augustus/september. Het dagelijks bureau van een Examencommissie (voorzitter en secretaris) stelt in overleg met de lesgevers en de studenten een Universiteit Gent 99 Deel 2
examenrooster op. Dit examenrooster wordt minstens een maand voor de start van de examens ter beschikking gesteld aan studenten en lesgevers. Er is een uitgebreid en via internet toegankelijk examenreglement (http://www.opleidingen.ugent.be/ studiegids/2009/NL/GENERAL/OER.PDF). Over deze meer formele aspecten van beoordeling en toetsing, en over de transparantie van het evalueren werden voor geen van de twee opleidingen klachten opgevangen en is de commissie tevreden. Wat de examenvragen en –vormen betreft lijkt er vooral voor de bacheloropleiding eenzelfde klassieke aanpak te zijn als voor de werkvormen. Een studie van een keur aan examenvragen bevestigt de uitspraak van de studenten dat er erg kennisgericht en in zeker zin ook schools wordt ondervraagd. Er is geen opleidingsbrede beoordelingsstrategie die bewust uitgaat van de doelstellingen en die leidt tot een geconcerteerd en gevarieerd evaluatiebeleid. Dat betekent volgens de commissie niet dat het niveau van de vragen in zijn algemeenheid tekort zou schieten, noch dat er een onaanvaardbare discrepantie zou bestaan tussen doelstellingen en beoordelingsnormen en -vormen. De commissie meent wel dat de alignatie tussen opleidingsambities en examinering eerder impliciet en accidenteel dan bewust en gewild tot stand komt. In de bacheloropleiding zou ook de efficiëntie van de feedback op bijvoorbeeld papers of practica opleidingsbreed moeten worden nagegaan. Er waren signalen dat het aanbod (er worden vaste dagen voorzien waarop feedback wordt gegeven) de studenten niet altijd bereikt. Wellicht kan een en ander beter gecommuniceerd en proactiever georganiseerd worden. Wat de masteropleiding betreft is er vanuit de studentenpopulatie een grotere tevredenheid over de variatie aan en vormgeving van examens. De commissie stelde (mede op basis van studie van examenvragen) vast dat er bij het beoordelen naast kennis ook meer aantoonbaar wordt gepeild naar begrip en inzicht. Het grotere aandeel aan mondelinge examens voor de kennisvakken en de variatie aan werkvormen (met onder meer de projecten en de masterproef) is hier wellicht niet vreemd aan. De organisatie en evaluatie van de masterprojecten binnen elke major en de masterproef ten slotte is uiterst transparant en erg behoorlijk opgezet (zie facet 2.8). Facet 2.8. Masterproef
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet masterproef als excellent. De masterproef telt de maximaal toegestane 30 van de 120 studiepunten, wat volgens de commissie wijst op het belang dat door de opleiding aan dit werkstuk wordt toegekend. De opleiding voldoet daarmee ook formeel aan de decretale eisen omtrent de zwaarte van de masterproef die een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten –met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten– dient te hebben.
100 Universiteit Gent Deel 2
De informatievoorziening naar de masterproef toe is erg goed te noemen. Er zijn heldere richtlijnen op papier en studenten krijgen bij aanvang een samenvattende presentatie die hen wijst op wat er van hen wordt verwacht. Ook de beoordelingscriteria (inclusief wegingsfactoren) staan duidelijk geboekstaafd. De beoordelingsprocedure zelf kent een goed uitgebalanceerde verhouding tussen het aandeel in dagelijks werk, het proefschrift zelf, een posterpresentatie en een mondelinge verdediging. Dankzij de ondersteunende vakgroepen met hun veelheid aan geaffilieerde onderzoeksgroepen kan er door de opleiding een erg brede waaier aan nagenoeg uitsluitend internationaal georiënteerde onderwerpen worden aangeboden. Studenten worden tijdens hun masterproef opgenomen in de dagelijkse werking van de onderzoeksgroep wat inhoudt dat zij naast het eigenlijke experimentele werk ook zoveel mogelijk betrokken worden bij de rapportering, groepsdiscussies, journal clubs, seminars, locale congressen, enz. die in de onderzoeksgroep doorgaan. Omdat ze tijdens de eerste masterfase via de projecten reeds in aanraking komen met één of meerdere onderzoeksgroepen kunnen studenten erg gericht hun onderwerp en hun groep kiezen. De tevredenheid van de studenten over de begeleiding binnen de labo’s ligt erg hoog. Zoals eerder gemeld gaven studenten en alumni tijdens de gesprekken aan dat zij tijdens de master het gevoel hebben mee te draaien aan de top van het hedendaags onderzoek. Ook uit de gesprekken met de begeleidende staf blijkt dat die een duidelijk engagement hebben om studenten tijdens de masterproef zo goed mogelijk te laten renderen. De keur aan werken die de commissie op voorhand en ook tijdens het bezoek te zien kreeg reflecteert de excellente onderzoeksomgeving en de prima samenwerking tussen vorsers en studenten. De kwaliteit van de werken is over het algemeen bijzonder hoog en kan makkelijk de vergelijking doorstaan met de output van internationale topopleidingen. Uit de masterproeven die de commissie inzag bleek dan ook duidelijk een analytisch en probleemoplossend vermogen en het beheersen van de nodige wetenschappelijke methodieken. Sommige werkstukken leidden reeds tot internationale A1-publicaties. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als voldoende voor de bacheloren als goed voor de masteropleiding. De formele toelatingsvoorwaarden voor de bachelor en de master zoals die op de respectievelijke en hierboven vermelde webpagina’s staan aangegeven acht de commissie duidelijk en adequaat. Wat de bachelor betreft wordt er in het zelfevaluatierapport een analyse gepresenteerd van de instroom waarbij wordt geconcludeerd dat de vooropleiding van de Universiteit Gent 101 Deel 2
studenten die tot nu toe instroomden quasi optimaal te noemen is. Vastgesteld wordt dat instromers tot nu toe ruim voldoende wiskunde en wetenschappen in hun bagage zitten hebben om de overgang naar het eerste jaar makkelijk te doorstaan. De slaagcijfers (zie facet 6.2) geven evenmin reden tot ongerustheid. Gemeld wordt ook dat er op facultair niveau een brugcursus wiskunde wordt aangeboden voor die studenten die toch tekorten zouden hebben. De commissie meent dat de opleiding daarmee aan de huidige behoeften voldoet, maar gezien de onder facet 2.1 gemelde ‘shock’ tussen de eerste en de tweede bachelorfase en de daaruitvolgende behoefte aan het opkrikken van het niveau van de basisvakken in de eerste bachelorfase wordt de opleiding aangemaand om de aansluiting tussen vooropleiding en bachelor in de toekomst erg goed te blijven monitoren en zo nodig snel te reageren met proactieve begeleidingsmaatregelen. De master kan verder bouwen op het niveau dat afgeleverd wordt in de bachelor. Studenten gaven aan dat de overgang tussen de twee cycli zonder noemenswaardige problemen verloopt. De opzet van de opleiding in majoren die verder bouwen op de vakkenpakketten die vanuit de ondersteunende vakgroepen worden aangeleverd in de bachelor, en de doorgedreven onderzoeksgestuurde aanpak die als een rode draad door beide opleidingen loopt, zorgt voor een structurele verankering van een vlotte overgang. De schakel- en voorbereidingsprogramma’s voor zijinstromers zijn volgens de commissie op papier goed uitgewerkt. Vijf studenten maakten hier tot nu toe gebruik van. Problemen werden niet opgevangen.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve scores die hierboven aan elk facet werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Aangezien de kwaliteit van de masterproeven makkelijk de vergelijking kan doorstaan met de output van internationale topopleidingen en opzet, begeleiding en beoordeling van de werken erg goed is opgezet verdient het facet masterproef volgens de commissie de score ‘excellent’.
Onderwerp 3
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet kwaliteit personeel als voldoende voor de bachelor- en als goed voor de masteropleiding. De formaliteiten inzake aanstelling, benoeming, evaluatie (zie ook onderwerp 5) en bevordering van het docerend kader worden in het zelfevaluatierapport duidelijk beschreven en zijn volgens de commissie – voor zover zij dat in detail kon nagaan – ook
102 Universiteit Gent Deel 2
adequaat geregeld. Ofschoon de prestaties op onderzoeksvlak duidelijk doorwegen in het personeelsbeleid kon de commissie ook vaststellen dat prestaties op onderwijsvlak mee in rekening worden gebracht. Onderwijservaring (getoetst door een proefles) is een factor bij aanstelling en bij bevorderingen spelen de resultaten uit de onderwijsevaluaties een rol. Opgemerkt dient wel te worden dat een behoorlijk aantal van de lesgevers een belangrijke opdracht heeft binnen het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) en vaak kleinere aanstellingen aan de UGent bekleden. Deze lesgevers worden weliswaar mee opgenomen in de onderwijsevaluaties maar het is duidelijk dat zij vooral aan de (uitsluitend op excellent onderzoek gerichte) evaluaties van het VIB dienen te voldoen. De commissie acht dit op zich niet problematisch aangezien de nauwe banden met het VIB één van de sterktes van de opleidingen uitmaakt maar wijst er wel op dat het door deze constructie moeilijk kan zijn voor de OC om de desbetreffende docenten te motiveren om de nodige bijkomende inspanningen te leveren op het vlak van onderwijs. Voor een argumentatie dat dergelijke inspanningen wel degelijk nodig zijn, zij uitdrukkelijk verwezen naar de desbetreffende passages onder facetten 2.1, 2.3, 2.6. en 2.7 en naar de relevante items in de lijst aan verbetermaatregelen achteraan in dit rapport. Om onnodige herhaling te vermijden kan samenvattend worden gesteld dat de commissie de individuele vakinhoudelijke deskundigheid van de docenten zeer goed tot uitmuntend acht, terwijl het aandeel aan programmabrede gecoördineerde onderwijskundige reflectie en didactische visie duidelijk verbetering behoeft. In het beoordelen van dit facet acht de commissie het eerste element doorslaggevend voor de master, het tweede voor de bachelor. De commissie wenst hier wel expliciet te herhalen dat zij ervan overtuigd is dat de stuurgroep en de OC de nodige oplossingsbereidheid aan de dag leggen en reeds verschillende initiatieven ondernamen, wat het nodige vertrouwen wekt voor de toekomst. Het is, zoals gezegd, aan de individuele docenten, de vakgroepen én de Faculteit om op hun beurt in dezen hun deel van de verantwoordelijkheid op te nemen (zie facet 5.2). Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid als goed voor de bachelor- en als excellent voor de masteropleiding. De grote waardering van de commissie voor het onderzoek liep als een rode draad doorheen dit rapport. De opleidingen worden volgens de commissie gedragen door docenten die vaak excelleren op onderzoeksvlak en werkzaam zijn binnen onderzoeksgroepen die een internationaal topniveau halen. Een blik op de publicatielijsten van de betrokken lesgevers en een overzicht van afgewerkte doctoraten beUniversiteit Gent 103 Deel 2
vestigt dit voor de commissie duidelijk. De wetenschappelijke output van de lesgevers rendeert uiteraard met name in de masteropleiding die zoals aangegeven op de speerpunten van de Gentse ‘powerhouses’ is gebouwd. Het feit dat twee van de ondersteunende vakgroepen (Plantenbiotechnologie & Genetica en Biomedische Moleculaire Biologie) samenvallen met VIB departementen en dus integraal deel uitmaken van dit internationaal vermaarde onderzoekscentrum is een bijkomend teken van hoge kwaliteit. Voor de onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld wordt in beide opleidingen vooral een beroep gedaan op gastprofessoren en – sprekers uit binnen – en buitenlandse onderzoeksinstituten en biotechnologiebedrijven. Ook staan er tijdens het opleidingstraject enkele bedrijfsbezoeken op het programma. Zoals aangegeven onder facet 2.2 zou de commissie de opleidingsverantwoordelijken willen aanmoedigen om studenten een nog breder beeld te geven op het biotechnologische werkveld. Facet 3.3. Kwantiteit personeel
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als goed voor zowel de bachelorals de masteropleiding. Naast de besprekingen in het zelfevaluatierapport kon de commissie in de bijlagen bij het zelfevaluatierapport tabellen terugvinden waarin het ZAP staat opgelijst dat specifiek wordt ingezet voor de opleidingen. Voor respectievelijk de bachelor en de master gaat het volgens die tabellen om 4 en 1 gewoon hoogleraren; 1 en 0 buitengewoon hoogleraren; 6 en 6 hoogleraren; 12 en 14 hoofddocenten; 5 en 3 docenten; en 1 en 0 gastdocenten. In de tabellen werden evenwel enkel de vaktitularissen meegegeven, vermeld wordt dat de reële omkadering een stuk hoger ligt. Berekeningen in het rapport zelf komen uit op 157 personeelsleden voor de bachelor en 155 voor de master. Een aantal ZAP’ers verzorgt lessen in de twee opleidingen. De onderwijsinzet per lesgever is redelijk egaal verdeeld. Opvallend is dat een significant deel van de opleiding gedragen wordt door medewerkers die via externe fondsen (met name het VIB) worden gefinancierd. Deze medewerkers hebben telkens ook een kleine aanstelling aan de universiteit. Zoals in de inleiding aangegeven telde de bacheloropleiding over het gehele opleidingstraject van 180 studiepunten verspreid, tijdens het academiejaar ’06-’07 187 studenten. In ’07-’08 waren dat er 192. In ’08-’09 waren er 207 ingeschreven studenten. De master telde in ’07-’08 (toen het eerste masterjaar voor de eerste keer werd ingericht) 51 studenten, in ’08-’09 waren dat er 105 over de twee jaren. Rekening houdend met deze cijfers ziet de student/staf-verhouding er voor beide opleidingen aldus op zijn minst gesteld behoorlijk favorabel uit.
104 Universiteit Gent Deel 2
Tijdens de gesprekken gaven de docenten ook zelf aan dat de onderwijsdruk over het algemeen erg goed meevalt en studenten noch alumni hadden klachten over de beschikbaarheid van de docenten.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Gezien de inbreng van het internationaal toponderzoek geleverd door de vakgroepen die de programma’s ondersteunen en die met name in de masteropleiding rendeert, verdient deze opleiding volgens de commissie een score ‘excellent’ voor het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid’.
Onderwerp 4 Voorzieningen Facet 4.1. Materiële voorzieningen
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet materiële voorzieningen als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. De commissie werd tijdens haar bezoek rondgeleid langs de verschillende vakgroepen in het Technologiepark te Zwijnaarde (het VIB) en op de Ledeganckcampus. Ze zag er de labo’s en bezocht ook de leslokalen en zelfstudieruimtes. Campus de Sterre, waar met name de tweede en derde bachelorfases worden gedoceerd, werd niet fysiek bezocht. De commissie kreeg hierover beschrijvingen in het zelfevaluatierapport die zij heeft getoetst in de gesprekken met de studenten en de docenten. De commissie hield aan het bezoek en de gesprekken een tweeslachtige indruk over. Het nieuwe gebouw en de labo’s van het VIB te Zwijnaarde zijn eenvoudigweg top, terwijl de Ledeganck zijn beste jaren duidelijk achter zich heeft liggen. De basisvoorzieningen zijn er evenwel gegarandeerd, in de labo’s kan worden gewerkt en de les- en computerlokalen zijn, zoals wellicht overal, uitgerust met de nodige audiovisuele apparatuur. Of het er ook aangenaam lesgeven en -krijgen is kan worden betwijfeld. Wel staat de labo-uitrusting er in toenemende mate onder druk, en is die ook vakgroepafhankelijk. De commissie vernam wel dat de opleiding reeds initiatieven heeft genomen om de practica inhoudelijk te inventariseren en in samenwerking met de betrokken lesgevers, vakgroepen en de faculteit is gekomen tot een geïntegreerde aankoop en beheer van materiaal. De commissie raadt aan om voor de toekomst, met het integreren van de practica, verder te zoeken naar opleidingsbrede oplossingen zodat er een basispakket per student kan worden voorzien. In het verleden waren er tevens nogal wat klachten over gebrek aan studieruimtes. De commissie vernam van de huidige bachelorstudenten dat er in de Sterre Universiteit Gent 105 Deel 2
recent eigen lokalen zijn voorzien die de hoogste nood ledigen. Of dit een voldoende structurele oplossing is, zal de toekomst moeten uitwijzen en de commissie spoort de opleidingen en de Faculteit dan ook aan om in de komende jaren deze kwestie van erg nabij op te volgen, regelmatig te analyseren en indien nodig verder te remediëren. De bibliotheekvoorzieningen zijn over de vakgroepen en locaties verspreid, al is er een facultaire bibliotheek waar de meest gebruikte handboeken en referentiewerken beschikbaar zijn. Studenten gaven aan nauwelijks van de fysieke bibliotheken gebruik te maken aangezien de elektronische ontsluiting van de voor de studie nodige bronnen prima geregeld is. De decentralisatie op bibliotheekvlak is aldus een stuk minder storend dan de decentralisatie van de locaties. Studenten geven aan dat er door de vele verplaatsingen van Sterre naar Ledeganck naar Zwijnaarde (en soms ook naar de binnenstad) nauwelijks een campusgevoel kan ontstaan. De verspreiding over verschillende locaties zorgt er ook voor dat er letterlijk geen wandelgangen zijn waarin docenten uit de verschillende vakgroepen elkaar tegen het lijf kunnen lopen. Het zelfevaluatierapport pleit dan ook voor de inplanting van twee kleine leslokalen en een polyvalente ontmoetingsruimte in de nieuwe gebouwen in Zwijnaarde. De commissie raadt aan om via verder overleg met de Faculteit, alle vakgroepen en het VIB na te gaan of dit een mogelijke en wenselijke oplossing zou kunnen zijn. De commissie kreeg tot haar tevredenheid ook te horen dat er een Masterplan bestaat dat onder meer voorziet in een volledige renovatie van de Ledeganck en een hergroeperen van de campussen. Het plan zou zijn eerste effecten binnen de vijf jaar ressorteren. Facet 4.2. Studiebegeleiding
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Het centrale en facultaire aanbod aan studie-informatie en studiebegeleiding, zoals het in het zelfevaluatierapport beschreven staat en tijdens de gesprekken met de betrokken diensten werd voorgesteld, is voldoende breed en kwalitatief uitgewerkt. Er is een Adviescentrum en een goede centrale website die de studiekeuze van abituriënten begeleidt. Er zijn centrale en facultaire infodagen, een introductiedag voor eerstejaars en infosessies allerhande (over het elektronische leerplatform Minerva, leren studeren, solliciteren, etc.). Het opleidingsoverschrijdende begeleidingsaanbod tijdens het studietraject omvat onder meer een monitoraat, toegespitst op de algemene wetenschapsvakken in het eerste bachelorjaar, en een studietrajectbegeleider die de studenten, vooral in de vroegste fase van de opleiding bijstaat.
106 Universiteit Gent Deel 2
Opmerkelijk is dat er van het centrale en facultaire begeleidingsaanbod door de bachelorstudenten biochemie / biotechnologie nauwelijks gebruik wordt gemaakt. Zij ervaren niet de behoefte om bij het monitoraat aan te kloppen en de trajectbegeleider blijkt bij de studenten geen alombekend figuur te zijn. Het eerste hangt volgens de commissie samen met het weinig uitdagende niveau van het eerste jaar (zie facet 2.1), de behoefte aan begeleiding doet zich vooral tijdens de tweede fase van de bachelor gevoelen. Die wordt, zoals eerder aangegeven, door de assistenten en docenten ook op een goede manier verzorgd. Het tweede valt eveneens te verwachten aangezien de studietrajectbegeleider de hele Faculteit Wetenschappen moet bedienen. Overwogen zou toch moeten worden of het aanduiden van een verantwoordelijke die dichter bij de opleidingen staat geen manier kan zijn om het studietrajectbegeleidingsaanbod voor de studenten beter te ontsluiten. Voor de bachelor kan geconcludeerd worden dat informatievoorziening en studiebegeleiding vooral verzorgd worden door de individuele docenten en assistenten, en dit tot tevredenheid van de studenten, maar dat de effectiviteit van het facultaire en centrale aanbod nader onderzoek behoeft. Ook in de masteropleiding is er volgens de studenten en alumni een grote bereidheid tot begeleiding bij het docerend en assisterend personeel. De begeleiding binnen de labo’s, waar de masterstudenten toch een groot deel van hun studie-tijd doorbrengen, werd al eerder geprezen. Toch gaapt ook hier volgens de commissie in zekere zin een kloof tussen aanbod en datgene dat de student effectief bereikt. Meerbepaald op vlak van informatievoorziening werd tijdens het gesprek met de masterstudenten getuigd over het nauwelijks doorstromen van informatie over bijvoorbeeld internationalisering, de mogelijkheden tot individuele trajecten, de minoren Bedrijfskunde en Onderwijs, het beroepenveld en de mogelijkheden tot doctoreren. Wie wil kan een en ander zelf gaan uitvissen, en komt, zoals verschillende voorbeelden toonden, uiteindelijk ook aan de nodige informatie, maar een proactieve informatiepolitiek vanuit de opleiding zelf lijkt er niet te zijn. Van de kant van de opleidingsverantwoordelijken wordt ten dele verbaasd gereageerd op deze vaststellingen. Dat er een actievere informatievoorziening nodig is op het vlak van de minoren of het beroepenveld wordt erkend maar met name op het vlak van internationalisering worden er zowel vanuit de Faculteit als via een verantwoordelijke binnen de opleidingen verschillende initiatieven genomen zoals facultaire en opleidingsspecifieke informatiesessies over studeren in het buitenland, en het ter beschikking stellen van een uitgebreide informatiebrochure met reeds uitgestippelde mogelijkheden voor major-specifieke trajecten in het buitenland voor masterstudenten. Niettegenstaande deze uitgesproken positieve houding van de opleiding voor studeren in het buitenland is het aantal gegadigden vrij beperkt.. De commissie stelt voor om de genoemde punten de kwestie verder te analyseren en samen met studenten en betrokken diensten te zoeken naar een efficiëntere informatievoorziening. Universiteit Gent 107 Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de masteropleiding.
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet evaluatie resultaten als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Beide opleidingen zitten structureel verankerd in de centraal ontworpen en facultair georganiseerde onderwijsevaluatie. Diverse aspecten van het onderwijs worden per opleidingsonderdeel (en dus per docent) elektronisch bevraagd bij de studenten, waarna de resultaten worden verwerkt door de Kwaliteitscel Onderwijs (KCO). Een evaluatiecommissie per opleiding (bestaande uit de facultaire onderwijsdirecteur, de voorzitter van de OC, een KCO-medewerker, een AAP-vertegenwoordiger én een student) stelt op basis van de evaluaties per docent een rapport op. Die worden op de OC besproken en vormen de basis voor het verbeterbeleid. Op basis van de commentaren van docenten en de besprekingen binnen de OC stelt de KCO de definitieve rapporten op die deel uitmaken van het personeelsdossier van de docenten. Het reglement bepaalt dat elke docent om de drie jaar moet worden geëvalueerd. De OC heeft er voor gekozen om in de opstartfase alle lesgevers en vakken jaarlijks te evalueren. In het kader van de visitatie werden aanvullend enquêtes georganiseerd over de hele opleiding heen voor zowel de bachelor, als voor de master waarbij ook de eerste lichting alumni werd bevraagd. De commissie meent dat deze centrale instrumenten voldoende robuust zijn ontworpen en de opleidingen de kans bieden om regelmatig feedback te krijgen. Zij raadt hen daarbij aan om naast de verplichte driejaarlijkse docentenevaluaties ook in de toekomst jaarlijks opleidingsbrede evaluaties en alumni-enquêtes te blijven organiseren. In het licht van de behoefte aan een meer opleidingsbrede aanpak van het onderwijs (zie facetten 2.1, 2.3, 2.6, 2.7 en 3.1) zullen dergelijke evaluaties een vast moment blijven bieden om zich met de hele ploeg over de twee opleidingen als geheel te buigen. Dat het evalueren van de opleidingen door de OC en de stuurgroep op een ernstige manier gebeurt, blijkt volgens de commissie met name uit het zelfevaluatierapport. Dit is een bijzonder goed gestoffeerd en met het nodige cijfermateriaal onderbouwd document dat erg scherpe en realistische analyses maakt van zowel de sterke als zwakke punten van de opleidingen. De meeste door de commissie geopperde aandachtspunten worden in het zelfevaluatierapport reeds op de een of andere manier
108 Universiteit Gent Deel 2
aangeraakt. De commissie kon er zich ook van vergewissen dat de stem van de studenten in beide opleidingen duidelijk wordt gehoord, via de OC of via een zowel volgens studenten als docenten goed functionerend informeel circuit. Studenten voelen zich ernstig genomen als ze kritieken uiten en zeggen openlijk hun grieven kenbaar te kunnen maken. Tijdens de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken heeft de commissie eenzelfde openheid mogen ervaren. Wat de OC heeft aan analysekracht wordt evenwel nauwelijks vertaald in een doordacht evaluatie- en verbeterbeleid. Langs de ene kant zou daartoe het instrumentarium nog moeten worden aangevuld. Zoals net voorgesteld is er volgens de commissie blijvend behoefte aan regelmatige opleidingsbrede evaluaties en zouden de opleidingen volgens de commissie ook erg kunnen profiteren van gecibleerde thematische analyses (bijvoorbeeld via focusgroepen) van de meest prioritaire aandachtspunten, om daarop een meer werkbaar verbeterbeleid te kunnen stoelen. Langs de andere kant is er volgens de commissie ook deels sprake van een bestuurlijk probleem, waarbij de OC wel de wil maar niet altijd de nodige sturingskracht heeft om een krachtdadig beleid op te zetten. Deze problematiek veruitwendigt zich uiteraard vooral aan de verbeter- en minder aan de analysekant. Op het vlak van kwaliteit en ernst van het evalueren schieten de opleidingen zeker niet te kort. Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als onvoldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Dat de commissie zou menen dat er binnen de opleidingen geen wil tot verbeteren zou bestaan, of nog, dat er nauwelijks tastbare maatregelen zouden zijn genomen op basis van eerdere evaluaties, zou een verkeerde interpretatie zijn van het met de aan dit facet toegekende negatieve score gegeven signaal. Onder facet 2.3 werd gewezen op de maatregelen die door de OC reeds werden genomen om een te grote fragmentatie binnen de opleidingen tegen te gaan. Studenten en alumni gaven tijdens de gesprekken verschillende voorbeelden van kleine curriculumaanpassingen op hun vraag, zoals het herverdelen van de paperlast of het herwegen van studiepunten. Ook in het zelfevaluatierapport worden recente programmawijzigingen naar aanleiding van gemelde knelpunten opgesomd. Daarnaast werd op verschillende plaatsen in dit rapport gewezen op de waardering die de commissie heeft voor de OC en de stuurgroep. De commissie ontmoette een ploeg van enthousiaste en gemotiveerde bestuurders die duidelijk vooruit willen en de excellentie op onderzoeksvlak ook op onderwijsvlak willen nastreven. Tezelfdertijd stelde de commissie ook vast dat sommige zaken blijven aanslepen, zoals het integreren van de practica of het stimuleren van nieuwe onderwijsvormen. Sommige knelpunten worden te traag aangepakt. De jeugdigheid van de opleidinUniversiteit Gent 109 Deel 2
gen is hierbij volgens de commissie geen excuus, omdat er sprake is van een zich onderhuids vormend en potentieel structureel probleem. De onderliggende obstructie die de omslag van wil tot actie tot op heden tegenhield is volgens de commissie tweeledig. Enerzijds dient er binnen het OC naast analyses ook ruimte gemaakt te worden voor een gedegen verbeterplanning. Prioriteiten dienen gesteld, streefdoelen op lange en korte termijn en de nodige acties om die te bereiken geëxpliciteerd, verantwoordelijkheden toegekend en tijdspaden uitgetekend. Zoals het onderzoek wordt gemonitored, bijgestuurd en gemanaged, zou ook het onderwijs moeten worden aangepakt. Anderzijds is er, zoals gesteld, volgens de commissie ook sprake van een bestuurlijk probleem. Een in samenspraak ontwikkeld en door de OC gecoördineerd verbeterbeleid kan pas effectief zijn als de individuele docenten, de vakgroepen en de Faculteit de nodige support voorzien. De sturingskracht van de OC zou volgens de commissie moeten toenemen, niet door eenzijdig opgelegde edicten vanuit dit orgaan, maar door een sterker engagement van alle betrokken partijen. Het signaal van de commissie dient vooral dit laatste te stimuleren. Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. De studentenparticipatie bij de kwaliteitszorg is volgens de commissie erg goed te noemen. De participatiegraad bij de enquêteringen ligt hoog en de vertegenwoordiging (tot in de evaluatiecommissie die over de docenten gaat) is prima. Ook in de gesprekken gaven studenten aan zich binnen de opleidingen gehoord te voelen. Medewerkers worden vertegenwoordigd in de OC en in de stuurgroep die de OC voorbereidt. De zetelende medewerkers vertonen een sterke betrokkenheid en een bereidheid om de opleidingen waar mogelijk te optimaliseren. Tussen studenten en medewerkers bestaat ook een behoorlijk functionerend informeel circuit waarlangs grieven en voorstellen snel hun weg naar het OC vinden. Door het grote belang dat wordt gehecht aan onderzoeksoutput binnen de vakgroepen en het VIB, lijken sommige docenten moeilijker te motiveren om verantwoordelijkheden met betrekking tot onderwijs of kwaliteitszorg op te nemen. Een eenvoudige oplossing hiervoor is wellicht niet meteen voorhanden, de commissie kan enkel het belang van opleidingsbreed overleg benadrukken om zo tot aanvaardbare evenwichten te komen. De alumni (de eerste generatie) werden in het kader van deze visitatie bevraagd en de commissie spoorde de opleidingen eerder aan om dit ook in de toekomst te blijven doen. Contacten met het werkveld zijn vooral informeel. Aangeraden wordt om het binnenbrengen van externe input te systematiseren, zoals de gesuggereerde internationale benchmark onder facet 1.2 én het recurrent organiseren van feedback op doelstellingen en programma’s vanuit het beroepenveld.
110 Universiteit Gent Deel 2
De commissie suggereert met betrekking tot dit laatste om bijvoorbeeld een externe adviesraad in het leven te roepen.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de facetten 5.1 en 5.3 werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen en gegeven het feit dat de negatieve score op facet 5.2 met name een signaalfunctie heeft om een bestuurskwestie aan te kaarten waarbij de commissie voldoende vertrouwen heeft dat het tot een oplossing kan komen, besluit zij ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de masteropleiding.
Onderwerp 6 Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet gerealiseerd niveau als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Zoals in de inleiding gemeld is het gegeven de jeugdigheid van de programma’s, de nog beperkte groep van afgestudeerden en de daaruit volgende weinig robuuste gegevensbasis niet evident om de vraag te beantwoorden naar de mate waarin de doelstellingen van de opleidingen daadwerkelijk worden gerealiseerd. De commissie heeft evenwel een aantal positieve indicaties. De commissie prees in onderwerp 1 de duidelijk uitgewerkte en pregnant verwoorde doelstellingenkaders (met hun inhoudelijk hoogstaande ambities en hun wervende profielen) die zich prima lenen als instrumenten om de opzet van de programma’s en de bereikte resultaten aan te toetsten. Onder 2.1 gaf de commissie vervolgens aan dat beide programma’s over het algemeen adequate concretiseringen van de vooropgezette eindkwalificaties zijn en er dus geredelijk kan worden verwacht dat ze de studenten de mogelijkheid bieden deze kwalificaties ook daadwerkelijk te halen. In de bacheloropleiding zou de vlotheid waarmee de doelstellingen moeten worden gehaald geoptimaliseerd kunnen worden door te werken aan het niveau van het eerste jaar, de samenhang en de didactiek. Ook voor de master kan een analyse van de laatste twee thema’s mogelijke ruimte voor verbetering blootleggen en zou ernaar gestreefd moeten worden om de aansluiting bij de beroepspraktijk te versterken. Over de inhouden van de programma’s en de manier waarop die aansluiten bij het toponderzoek dat aan de universiteit wordt geleverd, toonde de commissie zich bijzonder tevreden. Faciliteiten en kwaliteitszorg bleken aan de maat, al moet wat dit laatste betreft de kanttekening worden gemaakt dat er behoefte is aan een veel sterker en breder gedragen verbeterbeleid. Universiteit Gent 111 Deel 2
Over het geheel genomen werd er voor beide opleidingen door de vijf hiervoor besproken onderwerpen heen een positief beeld geschetst, waarbij er volgens de commissie geen aanleiding is geweest om te twijfelen aan de kwaliteit van de resultaten. ‘Hardere’ outputindicatoren zoals de kwaliteit van de bachelor- en masterproeven wijzen radicaal in een zeer positieve richting. De resultaten uit de tevredenheidsenquêtes doen hetzelfde. Studenten zijn soms kritisch wat organisatorische en vormelijke aspecten betreft maar eensluidend over de kwaliteit van de genoten opleiding. Alumni sluiten zich daarbij aan. Het feit dat 70% van de eerste lichting aan een doctoraat begon is tevens een goede indicator voor de bereikte kwaliteit. Resultaten op het vlak van studentenmobiliteit en internationalisering ten slotte zijn behoorlijk te noemen. Vooral aan de inkomende kant wordt er goed gescoord; respectievelijk 44, 41 en 47 studenten tijdens de laatste drie academiejaren. Eigen studenten in het buitenland krijgen verloopt minder vlot: 11 studenten waagden sedert 2006 de stap. ‘Ze houden ons precies liever hier’, meldde één van de studenten. Aan de inspanningen van de opleidingsverantwoordelijke voor internationalisering kan het volgens de commissie alvast niet gelegen hebben, die doet uitstekend werk. Wellicht is het zaak om de aantrekkelijkheid en de rijkdom van een internationale ervaring door het ganse team te laten uitdragen. Wat ‘internationalisation at home’ betreft, scoren beide opleidingen goed. Studenten komen reeds vroeg in het traject in aanraking met internationaal onderzoek en krijgen naarmate het programma vordert in toenemende mate onderwijs in het Engels. Masterstudenten zitten in het kader van hun masterprojecten en hun masterproef bijna uitsluitend ingebed in een internationale labo-omgeving en rapporteren hun resultaten ook merendeels in het Engels. Concluderend kan worden gesteld dat er geen enkele aanwijzing is om te besluiten dat de opleidingen het beoogde niveau niet weten te realiseren. De commissie is van mening is dat de opleidingen trots mogen zijn op wat zij op korte tijd hebben verwezenlijkt. Het zal in de toekomst vooral zaak zijn de gemelde aandachtspunten kordaat aan te pakken en de positieve realisaties te consolideren. Facet 6.2. Onderwijsrendement
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement als voldoende voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Uit de tabellen die werden opgenomen in het zelfevaluatierapport blijkt dat: −− voor de eerste bachelor over de periode 2005-’06, 2006-’07, 2007-’08 en 2008’09, gemiddeld 54,7% van de (410) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. 30% haalde minder dan de helft van de opgenomen credits;
112 Universiteit Gent Deel 2
−− voor de tweede bachelor over diezelfde periode gemiddeld 80,7% van de (216) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. Gemiddeld 10,7% van de studenten haalde minder dan de helft van de opgenomen credits; −− voor de derde bachelor over de periode 2006-’07, 2007-’08 en 2008-’09 gemiddeld 93% van de (98) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. Gemiddeld 6% van de studenten haalde minder dan de helft van de opgenomen credits; −− voor de eerste master over de periode 2007-’08 en 2008-’09, gemiddeld 90% van de (118) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. Gemiddeld 5% haalde minder dan de helft van de opgenomen credits. −− voor de tweede master in 2008-’09, 100% van de (41) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. Dit lijken de commissie over het algemeen erg behoorlijke cijfers te zijn. Het zelfevaluatierapport ziet er geen reden tot ongerustheid in. De commissie kan dit volgen. Wel raadt zij aan om de rendementscijfers te blijven bijhouden en ze in de schoot van de OC ook goed op te volgen.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de masteropleiding.
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat er bij de opleiding ‘Bachelor in de Biochemie en de Biotechnologie’, voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over deze opleiding. Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat er bij de opleiding ‘Master in de Biochemie en de Biotechnologie’, voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over deze opleiding.
Universiteit Gent 113 Deel 2
Overzicht geformuleerde verbetersuggesties Onderstaande lijst vat beknopt de voornaamste suggesties van de commissie in het kader van het verbeterperspectief samen. Het is duidelijk dat deze lijst in samenhang met de analyses in de tekst dient te worden gelezen. −− Er moet gewerkt worden aan het verder bekend te maken van de doelstellingen bij lesgevers en studenten. −− Overwogen moet worden om een nieuwe internationale benchmark uit te voeren waarbij gefocust kan worden op het detecteren van die internationale topopleidingen waarmee de Gentse opleiding zich zou willen vergelijken om van daaruit blijvend kwalitatief hoogstaande inspiratie op de doen voor de verdere ontwikkeling van de eigen programma’s. −− De opleidingen moeten de studenten een breder beeld op het (internationale) beroepenveld meegeven en dit ook in de doelstellingen reeds gerichter formuleren. De nabijheid van verschillende biotechbedrijven in het Gentse Technologiepark biedt hiertoe een uitgelezen mogelijkheid. −− Een meer opleidingsgebonden of horizontale reflectie op het onderwijs, waarbij telkens dient te worden nagegaan hoe de opleidingen met hun onderdelen als geheel de vooropgestelde doelstellingen kunnen bereiken is noodzakelijk. −− Dit dient onder meer te leiden tot het wegwerken van storende overlap, het stimuleren van integratie, en het ontwikkelen van een opleidingsgebonden visie op didactiek (waarbij er een over de opleidingen gespreide variatie aan werkvormen komt, gezocht wordt naar alternatieve vormen van kennisoverdracht en goede praktijken verspreid worden). Ook de practica moeten op een meer geïntegreerde manier worden opgezet. −− Om bovenstaande aanpassingen te faciliteren zou regelmatig een breed vakgroepoverschrijdend inhoudelijk docentenoverleg moeten worden georganiseerd waarbij docenten elkaars cursusmateriaal leren kennen. Ook het actief bewaken van de uitgezette leerlijnen door het aanstellen van coördinatoren die de interne samenhang opvolgen en stimuleren dient te worden overwogen. −− Er dient een opleidingsbrede beoordelingsstrategie te komen die bewust uitgaat van de doelstellingen en die leidt tot een geconcerteerd en gevarieerd evaluatiebeleid. −− De voorzieningen met betrekking tot feedback moeten beter gecommuniceerd en proactiever georganiseerd worden. −− Samen met de Faculteit moet gezocht worden naar mogelijkheden om een (deels) aparte ‘track’ op te zetten voor de studenten biochemie/biotechnologie om zo het niveau van de wetenschappelijke basisvakken een stuk uitdagender te maken. −− Overwogen kan worden om de bedrijfskundige minor als een stage op te zetten. −− Samen met de Faculteit zou gezocht moeten worden naar manieren om de procedures voor curriculumherziening te vereenvoudigen.
114 Universiteit Gent Deel 2
−− Er dient over gewaakt te worden dat de studielast die gepaard gaat met het vakkenpakket in het tweede masterjaar niet in de weg komt te staan van de masterproef. −− De studietijd zou in de toekomst ook meer systematisch moeten worden nagegaan. −− De aansluiting tussen vooropleiding en bachelor moet goed worden opgevolgd en zo nodig moeten er proactieve begeleidingsmaatregelen worden genomen. −− Voor het kunnen financieren van het nodige labomateriaal moeten er opleidingsbrede oplossingen worden gezocht. −− Het aanbod aan studieruimtes dient regelmatig te worden geanalyseerd en indien nodig te worden uitgebreid. −− Overwogen dient te worden of het aanduiden van een verantwoordelijke die dichter bij de opleidingen staat geen manier kan zijn om het studietrajectbegeleidingsaanbod voor de studenten beter te ontsluiten. −− Samen met studenten en betrokken diensten moet gezocht worden naar een efficiëntere informatievoorziening op het vlak van internationalisering, de mogelijkheden tot individuele trajecten, de minoren Bedrijfskunde en Onderwijs, het beroepenveld en de mogelijkheden tot doctoreren. −− Naast de verplichte jaarlijkse docentenevaluaties zouden ook in de toekomst jaarlijks opleidingsbrede evaluaties en alumni-enquêtes moeten worden georganiseerd. −− Overwogen moet worden of ook meer gecibleerde thematische analyses (bijvoorbeeld via focusgroepen) van de dringendste knelpunten, niet nuttig kunnen zijn. −− Binnen de OC moet ruimte gemaakt worden voor een gedegen verbeterplanning. Prioriteiten dienen gesteld, streefdoelen op lange en korte termijn en de nodige acties om die te bereiken geëxpliciteerd, verantwoordelijkheden toegekend en tijdspaden uitgetekend. −− De sturingskracht van de OC moet toenemen, niet door eenzijdig opgelegde edicten vanuit dit orgaan, maar door een sterker engagement van alle betrokken partijen. −− Het verzamelen van externe input (bij alumni en beroepenveld) moet worden gesystematiseerd. Overwogen moet worden om bijvoorbeeld een externe adviesraad in het leven te roepen. −− Internationale studentenmobiliteit moet sterk blijven worden gestimuleerd. −− Rendementcijfers moeten worden bijgehouden en goed worden opgevolgd.
Universiteit Gent 115 Deel 2
III
Katholieke Universiteit Leuven Bachelor en Master in de Biochemie en de Biotechnologie Master of Molecular and Cellular Biophysics
Inleiding De bachelor- en masteropleiding in de Biochemie en de Biotechnologie en de master of Molecular and Cellular Biophysics5 worden aangeboden aan de Faculteit Wetenschappen binnen de Groep Wetenschappen en Technologie van de Katholieke Universiteit Leuven. De drie opleidingen zijn het resultaat van een samenwerking tussen de departementen Chemie, Biologie en Natuur- en sterrenkunde. De bacheloropleiding telt 180 studiepunten. De Nederlandstalige master en zijn Engelstalige variant tellen beide 120 studiepunten. De geschiedenis van de opleidingen biochemie aan de K.U.Leuven begint in 1947 met het invoeren van een cursus biochemie in de tweede licentie scheikunde, en het oprichten van een afstudeerrichting Biochemie als specialisatie in de studierichting Chemie/organische chemie. Datzelfde jaar werd gestart met het opleiden van licentiaten en later doctorandi in de Wetenschappen/Biochemie. Pas in 1992 werd een volledige licentiaatsopleiding (met twee licenties) biochemie opgericht. De eerste afgestudeerde licentiaten in de Biochemie behaalden hun diploma in 1993. Vanaf 1994–1995 werd een grondige hervorming doorgevoerd en werd de opleiding verzorgd door de biochemisch gerichte afdelingen binnen de twee departementen Chemie en Biologie. In 2003–2004 werd het programma herwerkt tot de huidige bachelor-masteropleidingen in de biochemie en de biotechnologie. Ook de inrichting van de engelstalige variant voor de master maakte deel uit van de omvormingsoperatie bij de introductie van de BaMa-structuur. Beide masters worden ondersteund door een gro5 | Om de leesbaarheid te vergemakkelijken zullen de ‘master in de Biochemie en de Biotechnologie’ en de ‘master of Molecular and Cellular Biophysics’ in onderstaand rapport als de ‘Nederlandstalige’ en de ‘Engelstalige’ master(opleiding) worden aangeduid.
Katholieke Universiteit Leuven 117 Deel 2
tendeels overlappende groep docenten, maken gebruik van dezelfde faciliteiten en kwaliteitszorgmechanismen en ook inhoudelijk convergeren de programma’s in voldoende mate om toe te laten beide opleidingen in eenzelfde rapport te beoordelen. In de tekst van het rapport wordt geëxpliciteerd waar overwegingen of oordelen specifiek voor een van de twee opleidingen gelden. Tijdens de gesprekken vernam de commissie dat er overwogen wordt om de twee masteropleidingen in de toekomst volledig te laten samensmelten tot één Engelstalige master met een gemeenschappelijke basis waarop dan een track Biochemistry en een track Biophysics zou worden gebouwd. Die opzet moet toelaten om beide bestaande disciplinaire clusters met een gelijkelijke sterkte in de internationale markt te zetten en moet ook de door de dubbele naamgeving gecreëerde perceptie tegengaan dat enkel de ‘biofysica-poot’ een internationale attractiepool zou zijn. Conform haar opdracht heeft de commissie zich bij de beoordeling van de masteropleidingen in onderstaand rapport met name gericht op het evalueren van de bestaande situatie. De commissie heeft niettemin met bijzonder veel interesse kennis genomen van de plannen en wenst er de opleidingsverantwoordelijken op deze plaats ook expliciet in te steunen. Volgens de commissie staat het buiten kijf dat, gegeven de huidige wetenschapsbeoefening in het biochemische, biofysische en biotechnologische veld, het resoluut internationaliseren van het academisch onderwijs, en a fortiori dat op masterniveau, de beste ontwikkelingskansen voor de toekomst biedt. De commissie is, net als de opleidingsverantwoordelijken, evenwel ook bekend met de decretale hindernissen die nog genomen zullen moeten worden om deze plannen ook daadwerkelijk formeel gerealiseerd te krijgen en maant de opleidingen aan om in ieder geval niet te wachten met het verder aansterken van de huidige opleidingsprofielen binnen de lijnen van wat nu reeds decretaal mogelijk is (zie verder facet 1.2). Het dagelijks bestuur van de opleidingen is in handen van de permanente onderwijscommissies (POC). Er is een POC voor de bachelor en de Nederlandstalige master en een afzonderlijke POC (met een sterk overlappende samenstelling) voor de Engelstalige master. De commissie bezocht de Leuvense opleidingen eind mei 2010. Op dat ogenblik waren er slechts 3 generaties bachelor- en 1 generatie masterstudenten uit de hervormde programma’s afgestudeerd. Over het gehele opleidingstraject van 180 studiepunten verspreid telde de bacheloropleiding tijdens het academiejaar ’06-’07 95 studenten. In ’07-’08 waren dat er 86. In ’08-’09 waren er 113 ingeschreven studenten. De Nederlandstalige master telde in ’07-’08 (toen het eerste masterjaar voor de eerste keer werd ingericht) 39 studenten, in ’08-’09 waren dat er 55 over de twee jaren. In de Engelstalige master ten slotte waren er tijdens diezelfde periode twee keer 6 studenten.
118 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Gegeven de jeugdigheid van de programma’s, de nog beperkte groep van afgestudeerden en de daaruit volgende weinig robuuste gegevensbasis, heeft de commissie beslist om vooral wat de resultaten (Onderwerp 6) betreft, haar oordelen te baseren op wat zij als eerste tendensen en indicaties omtrent het tot op heden gerealiseerd niveau beschouwt6. Voor een stevig onderbouwde differentiatie van scores op de facetten 6.1 en 6.2 is het volgens de commissie dan ook nog te vroeg. De oordelen van de commissie in onderstaand rapport hebben, tenzij anders aangegeven, telkens betrekking op de gehele opleidingen met inbegrip van alle daaronder ressorterende trajecten.
Onderwerp 1 Doelstellingen Beknopte beschrijving van de doelstellingen: Het zelfevaluatierapport van de opleidingen bevat een opsomming van de eindtermen die, opgedeeld in kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes, de beoogde eindcompetenties op bachelor- en op masterniveau specificeren. Een beknopte beschrijving van de algemene doelstellingen per opleiding gaat de eindtermenlijsten vooraf. Bachelor in de biochemie en de biotechnologie De opleiding tot bachelor in de biochemie en de biotechnologie beoogt de studenten voor te bereiden op doorstroming naar de aansluitende tweejarige opleidingen van master in de biochemie en de biotechnologie en de master of Molecular and Cellular Biophysics. De opleiding is gericht op een fundamentele en brede vorming in de wetenschappen. Daarnaast heeft de bacheloropleiding een eigen finaliteit en wil de studenten oriënteren naar technische aspecten van de biochemie en biotechnologie om hen ook op een zinvolle manier te laten uitstromen naar technische functies in biotechnologische en farmaceutische bedrijven, onderzoeksinstellingen, en openbare diensten. Om dit doel op een succesvolle manier te kunnen verwezenlijken is een algemeen inzicht in de maatschappelijke context van onderzoek en ontwikkeling een vereiste. Dit geldt a fortiori voor biochemisch-biotechnologisch onderzoek waaraan vaak maatschappelijke implicaties en ethische aspecten verbonden zijn. Kennis en inzicht BBB-1 De bachelor beschikt over een fundamentele kennis van en inzicht in de basiswetenschappen wiskunde, chemie, fysica, biologie en geologie. BBB-2 De bachelor beschikt over een grondige kennis van en inzicht in de moleculaire biowetenschappen biochemie, moleculaire biologie, genetica, celbiologie, fysiologie, immunologie en bio-informatica evenals in de hierbij horende courant gebruikte technieken. 6 | De bacheloropleiding heeft geen kandidatuursopleiding als voorganger en aangezien de opleidingsonderdelen uit de vroegere licenties ofwel deels ingedaald zijn in de nieuwe bacheloropleiding of verregaand heringevuld werden binnen de huidige master kunnen de resultaten uit die licenties niet als representatief geacht worden voor de masteropleidingen.
Katholieke Universiteit Leuven 119 Deel 2
BBB-3 De bachelor beschikt over kennis van en inzicht in de structuur, reactiviteit en functie van de biomoleculen, zowel met betrekking tot hun bouw als tot hun werking in de cel en in de natuurlijke processen die plaatsgrijpen op niveau van cel, weefsel en organisme. Vaardigheden BBB-4 De bachelor kan zelfstandig informatie rond een afgebakend thema in de biochemische en biotechnologische (Engelstalige) vakliteratuur opzoeken, deze informatie synthetiseren en op een heldere manier schriftelijk en mondeling verwoorden. BBB-5 De bachelor kan gebruik maken van de publieke sequentie- en structuurdatabanken. BBB-6 De bachelor kan zelfstandig biochemische en biotechnologische basislaboratoriumtechnieken uitvoeren volgens een voorgeschreven protocol. BBB-7 De bachelor kan onder begeleiding geïntegreerde biochemische en biotechnologische experimenten uitvoeren volgens een opgegeven strategie, de resultaten hiervan interpreteren en verwerken en deze zowel mondeling als schriftelijk rapporteren. BBB-8 De bachelor kan een groepswerk uitvoeren met medestudenten en de resultaten hiervan communiceren. BBB-9 De bachelor kan een wetenschappelijk beargumenteerd standpunt innemen rond een biochemische problematiek en dit mondeling verdedigen tegenover docenten en studenten. Attitudes BBB-10 De bachelor neemt een onderzoeksattitude aan die rekening houdt met de chemische en biologische veiligheid van zowel mens als omgeving. BBB-11 De bachelor is zich bewust van de ethische implicaties van een activiteit als biochemicusbiotechnoloog. Hij kan een beargumenteerd standpunt innemen rond een gegeven problematiek.
Master in de biochemie en de biotechnologie In de master in de biochemie en de biotechnologie krijgt de student een meer diepgaande vorming in de diverse kennisdomeinen en de methodologieën van de biochemie en de biotechnologie. Tegelijk wordt nadruk gelegd op het verwerven van algemene academische vaardigheden op een gevorderd niveau. De student leert steeds complexere probleemstellingen uit de biochemie en de biotechnologie op een wetenschappelijk kritische manier analyseren, formuleren, oplossen en bediscussiëren. Hij kan samenwerken in een internationale, multidisciplinaire onderzoeksomgeving. Er is in de masteropleiding ruimte voor specialisatie in een welomlijnd deelgebied. Dit is nodig voor het afwerken van een hoogwaardige en originele masterproef. Kennis en inzicht MBB-1 De master beschikt over gevorderd en up-to-date inzicht in de structuur, de functie en de interacties van biomoleculen in moleculaire, cellulaire en/of fysiologische oriëntaties.
120 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Vaardigheden MBB-2 De master kan de internationale biochemische, biofysische en biotechnologische literatuur en de relevante databanken zelfstandig raadplegen en interpreteren, nieuwe inzichten verwerven en op basis hiervan nieuwe hypothesen formuleren. MBB-3 De master beschikt over een goede kennis van de geïntegreerde technologieën, kan deze toepassen en de nieuwe ontwikkelingen volgen. MBB-4 De master kan zich zelfstandig nieuwe methoden eigen maken, bestaande methoden evalueren en aanpassen. MBB-5 De master kan participeren in wetenschappelijk onderzoek en hierin een originele bijdrage leveren. Hij kan actuele en concrete biochemische (biofysische) of biotechnologische problemen analyseren, hiervoor de nodige informatie opsporen, een onderzoeksstrategie en/of werkplan opstellen, de gepaste experimentele methoden kiezen en toepassen, en hierover correct rapporteren. MBB-6 De master kan in breed teamverband aan wetenschappelijk onderzoek van internationaal niveau meewerken en hierover in discussie treden met de teamleden. MBB-7 De master kan helder en op een correcte wetenschappelijke manier rapporteren en communiceren over onderzoeksresultaten in het Nederlands en het Engels. Attitudes MBB-8 De master beschikt over de gepaste attitudes in verband met veiligheid, milieu, het respecteren van afspraken, en communicatie. MBB-9 De master kan biochemie en biotechnologie en zijn applicaties kritisch analyseren en een gefundeerd, ethisch en maatschappelijk verantwoord standpunt innemen.
Master of Molecular and Cellular Biophysics In de master of Molecular and Cellular Biophysics krijgt de student een diepgaande vorming in het multidisciplinaire domein van de biofysica, in het bijzonder in de subdomeinen waarvan de expertise aanwezig is aan de K.U.Leuven: de bepaling van moleculaire structuren, moleculaire en supramoleculaire modelling, spectroscopie van biomoleculen, de studie van moleculaire interacties en fysische principes zowel in vitro als in complexe biologische machines en in de levende cel. De nadruk wordt gelegd op het verwerven van algemene academische competenties zoals het kunnen ontwerpen van onderzoek, rapportering en in team werken met medestudenten en onderzoekers. Deze competenties worden getraind doorheen de geavanceerde en gespecialiseerde cursussen met de bedoeling de student te vormen tot onafhankelijke onderzoekers. Dit proces culmineert in de masterproef waar de studenten onder de nodige begeleiding een specifiek onderzoeksproject uitvoeren. Ze leren onafhankelijk een biofysisch probleem te formuleren, te analyseren, en experimenteel en theoretisch uit te werken. Voor een uitgebreide periode integreren ze in een onderzoeksgroep en maken zich vertrouwd met actueel onderzoek. In deze periode ontwikkelen ze eveneens de gepaste attitudes bij de samenwerking in een onderzoeksteam. Ze leren zich zelfstandig een probleem uit een biofysisch subdomein eigen te maken en daarvoor de nodige relevante literatuur te consulteren.
Katholieke Universiteit Leuven 121 Deel 2
Knowledge and understanding MBP-1 The master has a thorough understanding of the properties of biomolecules, their functions and interactions with other molecules at cellular and higher level, and particularly their structure-function relationship. MBP-2 The master has a profound knowledge of recent developments in disciplines such as biophysical modelling, bioinformatics, genome and proteome analysis and can integrate this knowledge and apply it to new problems. Skills MBP-3 The master is able to thoroughly familiarise oneself in a reasonably short time with several subject areas of biophysics and biochemistry, and keeping oneself informed on relevant developments in the field of study. For this purpose he can consult and understand relevant literature. He is able to acquire new insights and formulate new hypotheses based hereon. MBP-4 The master is able to independently identify and analyse physical and molecular aspects of a biophysical problem, to plan a strategy for the solution and to propose and perform appropriate experiments. MBP-5 The master has acquired the appropriate attitudes to work in a team environment and make a constructive contribution to scientific research at an international level, at the university, in the biotechnological and pharmaceutical industries, at research institutions or public services. MBP-6 The master is able to make a systematic and critical report of personal biophysical or (applied) biochemical research and to present this to an audience of specialists. Attitudes MBP-7 A master has a continued attention to the risks associated with the conducted experiments with respect to safety and the environment, and the ability to thoroughly analyse these.
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet niveau en oriëntatie als goed voor zowel de bachelorals de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. De commissie is van mening dat de in het zelfevaluatierapport geformuleerde algemene doelstellingen en de daarvan afgeleide eindtermenkaders zowel voor de bachelor- als voor beide masteropleidingen voldoende helder en concreet werden verwoord en in ruime mate voldoen aan de algemene eisen en de decretaal vastgelegde globale competenties van het bachelor- en masterniveau, zoals gedefinieerd in artikel 58 § 2 van het Structuurdecreet. In het zelfevaluatierapport is er een sectie gewijd aan het naast elkaar leggen van de verschillende competenties zoals die in het Structuurdecreet worden geformuleerd en de eindtermen van de drie opleidin-
122 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
gen. Uit die exercitie blijken alle decretaal vastgelegde competenties die ook als criteria fungeren voor dit facet, aantoonbaar gedekt. De internationale component is in bovenstaande formuleringen voldoende aanwezig en er is tevens de nodige aandacht voor competentiegericht leren. Naast deze directe papieren toets kon de commissie ook meer indirect tijdens de gesprekken constateren dat de opleidingsverantwoordelijken van de drie opleidingen sterk hechten aan het aanbieden van hoogstaand academisch onderwijs. De onderzoeksgerichtheid en de fundamenteel wetenschappelijke insteek worden zowel bij de bachelor- als bij de twee masteropleidingen naar voren geschoven als de gezichtsbepalende eigenschappen van de opleidingen. De finaliteit van de bachelor ligt in de eerste plaats in het voorbereiden op een master, die van de masters de facto in het voorbereiden op een doctoraat. Zowel op papier als in de feiten hebben de drie opleidingen volgens de commissie aldus een aantoonbare academische oriëntatie en ambities. Bijzondere vermelding verdient de intensieve manier waarop de eindtermenkaders van de drie opleidingen middels een serie van docentenworkshops werden besproken en herwerkt. Er is duidelijk geïnvesteerd in onderling inhoudelijk overleg en in het ernstig nemen van doelstellingenkaders als middel om dit overleg te structureren en de resultaten ervan te veruitwendigen. Tijdens de gesprekken kon de commissie dan ook vaststellen dat de lesgevers spraken vanuit een gedeelde visie op de opleidingen. Zoals de opleidingsverantwoordelijken zelf aangaven dient er aan het bekend maken van de doelstellingen en eindtermen bij de studenten wel nog te worden gewerkt. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet domeinspecifieke eisen als goed voor de bachelor- en als voldoende voor zowel de Nederlandstalige als Engelstalige masteropleiding. De eindtermenkaders van de drie opleidingen voldoen in ruime mate aan de minimumeisen die de commissie formuleerde in haar domeinspecifiek referentiekader. Een grondige studie van de doelstellingen en eindtermen wees uit dat de ambities van de drie opleidingen aantoonbaar sporen met de vigerende eisen van de actuele wetenschapsbeoefening en ook voldoende afgestemd zijn op de behoeften van het werkveld. Met name de bacheloropleiding is goed geprofileerd als een opleiding die eerst een fundamentele basis wil leggen in de chemie, biologie, fysica en wiskunde waarna componenten als moleculaire biologie, celbiologie, biotechnologie en bio–informatica geleidelijk de overhand nemen. Er is gekozen voor een brede, en via de opties ook flexibele basisopleiding die een stevige grondslag wil bieden voor verdere gespecialiseerde studies. Uit de gesprekken bleek zowel bij studenten en afgestudeerden als bij opleiders een grote eensgezindheid over de sterkte van dit bachelorprofiel. Katholieke Universiteit Leuven 123 Deel 2
Wat de masteropleidingen betreft is er in de doelstellingen en eindtermen in globo eveneens sprake van een goede afstemming op de huidige stand van zaken in de biochemie en de biofysica. Met name in de cursusinhouden en de opleidingsonderdelenfiches zijn er talloze referenties naar de internationale wetenschapsbeoefening en blijken de opleidingen aantoonbaar afgestemd op het hoogstaande en actuele onderzoek dat wordt gevoerd in de ondersteunende departementen (zie ook facet 2.2). Op het niveau van de formulering van de doelstellingen en eindtermen, waar het onder dit facet over gaat, is de specificiteit en dus de inhoudelijke profilering van beide opleidingen evenwel een stuk minder zichtbaar. De commissie meent dat de huidige opleidingsprofielen de sterktes van de Leuvense opleidingen nog niet scherp genoeg naar voren brengen. Aangeraden wordt om voor beide opleidingen (a) een uitgebreide internationale benchmarkoefening uit te voeren en (b) een aantal inhoudelijke speerpunten te formuleren die als tekenend kunnen gelden voor de opleidingen. Deze dubbele exercitie moet beide opleidingen helpen om hun impliciete profilering te expliciteren en beider eigenheid (ook internationaal) meer visibel te maken. Zeker voor de Engelstalige opleiding is zulks, gegeven de lage studentenaantallen, een noodzaak. Ook het meer structureel bevragen of het nauwer betrekken van het werkveld (zie ook facet 5.3) zal ongetwijfeld interessante feedback opleveren die de profielen en doelstellingenkaders (en uiteraard ook de programma’s) verder kunnen verrijken.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen Gegeven de positieve scores die aan bovenstaande facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding.
Onderwerp 2 Programma Beknopt overzicht van de programma’s Onderstaande figuren geven een schematisch overzicht van de inhoud van de betrokken programma’s en de toegekende studiepunten. Een meer uitgebreid overzicht van de opbouw van de programma’s en beschrijvingen van de gedoceerde opleidingsonderdelen zijn te vinden op: −− http://www.kuleuven.be/onderwijs/aanbod/opleidingen/N/SC_51016672.htm (bachelor) −− http://www.kuleuven.be/onderwijs/aanbod/opleidingen/N/SC_51016859.htm (Nederlandstalige master) −− http://www.kuleuven.be/onderwijs/aanbod/opleidingen/E/SC_50994750.htm (Engelstalige master)
124 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Bachelor in de biochemie en de biotechnologie Basiswetenschappen
77
chemie
30 grondslagen van de chemie
8
bio-organische chemie
6
veiligheid & labopraktijk
4
chemie van natuurproducten
6
chemische thermodynamica
6
biologie
20
genetica
5
microbiologie
5
structurele & fysiologische biologie (I&II)
10
wiskunde
11
algemene natuurkunde
16
Biochemische en Biotechnologische vakken
54
celbiologie
8
analytische biochemie
5
moleculaire biologie
5
dynamische biochemie
5
immunologische biotechnologie
5
gentechnologie
6
spectroscopie
5
bioinformatica
5
geïntegreerd practicum
5
eindproject
5
Algemeen/verbredend
15
geologie
6
wijsbegeerte
3
wetenschapscommunicatie
3
religie, zingeving en levensbeschouwing
3
Katholieke Universiteit Leuven 125 Deel 2
Keuze
34
minor informatica
minor biologie
minor chemie
minor verbreding
Totaal
180
Master in de biochemie en de biotechnologie Basis (24 stp kiezen uit:)
24+ 6 of 7
model organisms in functional genomics
physical chemistry of biological systems
dynamische biochemie
genoom-, proteoom-, en metaboloomanalyse
advanced enzymology
anorganische en fysische biochemie
verplichte ethiekvakken seminarie actuele biochemie bioethiek of ethiek Stage: onderdeel van de opties onderzoek & professioneel Masterproef
6 of 7 3 3 of 4 12 of 30 30
Keuze verdieping (verplicht 18 stp uit 1 oriëntatie) moleculaire oriëntatie
cellulaire oriëntatie
fysiologische oriëntatie
opties (verplicht 1 optie)
30
onderzoek (m.i.v. 12 stp onderzoeksstage)
professioneel (= 30 stp externe stage)
onderwijs
Totaal
126 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
18
120
Master of Molecular and Cellular Biophysics Introductory courses (max 18 stp te kiezen uit:)
max 18
microbiology
analytische biochemie
statistische mechanica bij evenwicht
quantum Physics
structure, Synthesis and Cellular Function of Macromolecules
basic Concepts of Cell Biology
genetics, Genetic Evolution Mechanisms and Genetic Nomenclature
applied Statistical Methods in Bioinformatics
dynamische biochemie
Stage
-
Master thesis
30
Keuze orientation (verplicht 24 stp uit 1 orientatie) molecular orientation
cellular orientation
physiological orientation
applied biophysics
tracks (verplicht 1 track)
24 of 30
track Biophysics
30
track Biochemistry and biotechnology
24
elective courses (programma tot 120 aanvullen) Totaal
24
120
Katholieke Universiteit Leuven 127 Deel 2
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als goed voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. De commissie prees hierboven reeds (onder facet 1.1) de ernst waarmee de opleidingen te werk zijn gegaan bij de curriculumherziening en de wijze waarop de doelstellingenkaders actief worden gebruikt als middel om het onderlinge overleg te structureren. Een van de resultaten hiervan is de uitgebreide ‘mappings’, waarin voor elke opleiding de eindtermenkaders en de afzonderlijke opleidingsonderdelen tegen elkaar worden afgezet. Uit deze tabellen blijkt dat alle geformuleerde eindkwalificaties afgedekt worden door de verschillende opleidingsonderdelen. In het zelfevaluatierapport is er voor de drie opleidingen ook een meer inhoudelijk beschrijvende analyse opgenomen waarin op een overtuigende manier wordt aangetoond hoe de beoogde eindkwalificaties concreet vorm krijgen in de drie programma’s. De commissie is eveneens tevreden over het feit dat de programma’s vanuit een gedeelde overtuiging over het belang van goed onderwijs werden vormgegeven – een indruk overigens die de commissie in elk gesprek met de lesgevers bevestigd zag – waardoor bijvoorbeeld recente onderwijsontwikkelingen hun weg in de programma’s hebben gevonden (zie ook facet 2.6). De mooi uitgewerkte en goed uitgebalanceerde practicumlijn doorheen de bachelor- en masterprogramma’s (die de ambities tot het opleiden van experimenteel onderzoekers concretiseert) of de geïntegreerde ‘omics’-aanpak (waarmee de programma’s goed aansluiten bij internationaal gangbare praktijken) zijn hiervan mooie voorbeelden. Ook de opvallend ontspannen omgang en flexibiliteit met betrekking tot het aanbieden van Engelstalig onderwijs ondanks de decretale hindernissen op dit vlak, wist de commissie sterk te waarderen. Wat de inhoudelijke vormgeving van de bacheloropleiding betreft moet de commissie toegeven dat zij aanvankelijk sceptisch stond tegenover de brede waaier aan keuzemogelijkheden en de meerwaarde van het aanbieden van vier minoren in een bachelorfase. De uitgebreide discussies die de commissie daaromtrent met alle betrokkenen heeft gevoerd hebben evenwel veel verhelderd en de meeste scepsis weggenomen. Waar de commissie klachten over onontwarbare kluwens van trajecten en programmatorische problemen verwachtte, werd zij verrast door het aanstekelijke enthousiasme van de studenten en afgestudeerden over de programmaopzet. Er is een sterke waardering voor de uitstroommogelijkheden naar de masters biologie of chemie via de twee gelijknamige minoren, en de weinige studenten die de minor informatica volgen blijken tevreden over het bestaan (en de inhoud) van die keuzeoptie. Het merendeel (tot ongeveer driekwart) van de studenten kiest evenwel voor de verbredingsoptie waarmee zij een groot stuk van hun programma vrij kun-
128 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
nen inkleuren. Uit de gesprekken bleek dat studenten goed zijn geïnformeerd en in staat zijn om verstandige keuzes te maken en soms erg mooie pakketten samenstellen (een combinatie van ‘harde’ biochemie met oncobiologie bijvoorbeeld). De opleidingsverantwoordelijken van hun kant investeren sterk in het informeren van de studenten en vermijden programmatorische chaos door het (op basis van door eerdere generaties studenten gemaakte keuzes) opzetten van modeltrajecten. Dit proces van bijsturing door feedback moet volgens de commissie zeker nog worden verdergezet om de mogelijke valkuilen (wildgroei aan ‘vakjes’ en erosie van het basispakket) ook in de toekomst te blijven vermijden (zie facet 2.3). De commissie vernam evenwel tijdens het bezoek dat het verder stroomlijnen en uitkristalliseren van de keuzepakketten reeds op de agenda van de POC staat en heeft, gezien de goede werking van dit orgaan, vertrouwen in toekomstige ontwikkelingen van het programma. Wat de beide masters betreft acht de commissie de inhoudelijke programmaopzet erg gedegen, met een mooie gemeenschappelijke basis en relevante opleidingsonderdelenpakketten die duidelijk sporen met de sterktes van het Leuvense onderzoek. De opleidingsonderdelen realiseren daarbij een inhoudelijke verdiepingsslag zoals die verwacht mag worden op masterniveau. De inhoud van beide programma’s laten ontegenzeggelijk toe om vlot de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Dat er in de Nederlandse master een optie ‘professioneel’ is voorzien (met al bij al een ferme externe stage van 30 studiepunten) acht de commissie een extra troef (zie ook facet 2.2). Aansluitend op de opmerking onder facet 1.2. vraagt de commissie wel meer aandacht voor het verzorgen van de ‘façade’ van de opleidingen. Het programmaschema moet meer de speerpunten van de opleidingen laten zien. Zo ent de huidige opbouw zich op disciplinaire oriëntaties of tracks (moleculair, cellulair en fysiologisch) wat niet de attractiviteit heeft die een meer thematische profilering (bijvoorbeeld gist, molecular modelling, neurobiology of medical imaging, fluorescence microscopy and single-molecule spectroscopy, membraanbiofysica en ontwerpen van biosensoren) zou kunnen bieden. Zeker in het kader van het internationaal in de markt zetten van beide opleidingen is een sterke inhoudelijke profilering van groot belang. Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet professionele en academische gerichtheid van het programma als goed voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. Uit de beschrijvingen, motiveringen en opmerkingen onder de twee vorige facetten zal duidelijk zijn dat de commissie een sterke waardering heeft voor de inhoud Katholieke Universiteit Leuven 129 Deel 2
van de drie programma’s. Zowel in het programma van de bacheloropleiding als in die van de twee masters staat het academische en onderzoeksgerichte perspectief duidelijk centraal. In de bachelor is er door de combinatie basispakket/keuzeopties mogelijkheid tot kennisontwikkeling in een brede en deels door de student zelf gekleurde waaier aan vakinhouden. Zoals gezegd onder facet 2.1 leidt dit vaak tot erg mooie pakketten. De commissie vernam tijdens het bezoek wel dat een aantal opleidingsonderdelen uit de Faculteit Geneeskunde tijdelijk niet meer beschikbaar zijn. Gezien het belang van de geneeskunde voor de biochemie én het belang van de biochemie voor de geneeskunde (zoals blijkt uit de vele doctoraten van biochemici binnen de Geneeskunde) dringt de commissie er op aan om dit wegvallen zo snel mogelijk ongedaan te maken. Een tweede opmerking in de marge van het programma betreft de plaats en het gewicht van het vak geologie. De commissie begrijpt de historische achtergrond van de aanwezigheid van het vak en beaamt ook dat een bepaalde geologische vorming soms pertinent kan zijn voor biochemici. De commissie vermag op basis van de huidige inhoud van de cursus evenwel niet in te zien welke meerwaarde die binnen het curriculum realiseert. Wellicht kan (een deel van) de ruimte die hiervoor wordt voorbehouden ingevuld worden door een of meerdere vakken die meer relevant zijn voor biochemici, zoals bijvoorbeeld virologie. Onderzoeksattitudes en –vaardigheden worden door het bachelortraject heen opgebouwd (van veiligheid en labopraktijk via statistiek en data-analyse tot geïntegreerde practica) en resulteren in een toetsing via een ‘dubbele’ bachelorproef (twee korte laboprojecten die resulteren in een bondig wetenschappelijk rapport en een presentatie). Dit laatste opleidingsonderdeel concretiseert mede de aansluiting van het programma op actuele onderzoekstopics, die overigens ook vrij consequent zitten verwerkt in de andere cursussen. De aansluiting van het bachelorprogramma bij de beroepspraktijk is minder relevant gezien het bachelordiploma weinig civiel effect ressorteert. De commissie heeft wel kunnen vaststellen dat afgestudeerde bachelors via de geïntegreerde practica in principe voldoende getraind zijn om technisch labowerk te kunnen verrichten. In de masterprogramma’s wordt een verdiepende kennisontwikkeling in de eerste plaats gerealiseerd in de basisvakken (inclusief de reeds vermelde mooi vormgegeven ‘omics’-cluster) en in de tweede plaats geleid via de andere opleidingsonderdelen die steunen op erg performante Leuvense onderzoeksgroepen. Daarnaast komen studenten ook via een interne stage bij de onderzoeksgroepen en uiteraard in het kader van de masterproef in nauw contact met actueel onderzoek. Studenten getuigden het gevoel te hebben mee te zijn met hedendaagse ontwikkelingen, wat de commissie overigens kon verifiëren en bevestigen door het bestuderen van het gebruikte cursusmateriaal.
130 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Een punt waar er in de masters wel verder moet aan gewerkt worden is het bieden van een breder venster op het werkveld. Beroepsmatig functioneren wordt binnen de opleiding toch nog vooral gezien als het doen van onderzoek wat, gegeven de vele doctoraten, niet geheel onlogisch is. Ook moet worden aangegeven dat er (in het Nederlandstalige programma) ruimte is gemaakt voor een externe stage die zowel in binnen- als in buitenland kan worden gevolgd en die aan populariteit wint. Maar ook diegenen die de stage niet volgen én alle studenten die na de master (of na het doctoraat volgend op de master) op de markt terechtkomen, hebben baat bij een beter zicht op het biotechnologisch en biofysisch werkveld en op de meerwaarde van hun opleiding daarbij. Facet 2.3. Samenhang programma
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet samenhang programma als voldoende voor de bacheloropleiding en de Engelstalige masteropleiding en als goed voor de Nederlandstalige masteropleiding. De commissie heeft vastgesteld dat de drie programma’s over het algemeen een inhoudelijk coherent parcours volgen van algemeen naar meer gespecialiseerd. De trajecten zitten inhoudelijk logisch in elkaar met de introductieve en informatieve basis die wordt gelegd via de basisvakken in de bachelor en de specialisatie via biochemische, biotechnologische en biofysische verdiepingsvakken vanaf het tweede jaar in de bachelor en in beide masteropleidingen. Er is volgens de commissie in de drie opleidingen ook voldoende georganiseerde flexibiliteit via de keuzemodules en de opleidingen culmineren terecht in de respectievelijk centraal staande bachelor- en masterproeven. Studenten en alumni toonden zich tijdens de gesprekken tevreden over de programmaopbouw van zowel de bachelor- als de masteropleidingen. Voor geen van de drie programma’s werd er een storende inhoudelijke overlap gemeld. Wat het bachelorprogramma betreft dient onder dit facet de eerdere opmerking (zie facet 2.1) over het verder stroomlijnen van de keuzepakketten te worden herhaald en verrekend. De commissie wil daarmee waarschuwen voor het gevaar tot versnippering en de opleiding ook aanmoedigen om via een meer modulaire aanpak de keuzemogelijkheden (het gaat ten slotte om 34 studiepunten) te beheersen. Er dient ook goed over gewaakt te worden dat de basispakketten voldoende robuust blijven. Zo zou bijvoorbeeld de organische chemie in de andere opties dan de optie Chemie sterker kunnen worden aangezet. In de Nederlandstalige masteropleiding speelt het gevaar voor een versnippering minder. Er zijn minder opleidingsonderdelen en de studenten hebben door de sterke basis die tijdens de bacheloropleiding werd gelegd een degelijk referentiekader waarbinnen de nieuwe leerinhouden kunnen worden geplaatst. Een goede inhouKatholieke Universiteit Leuven 131 Deel 2
delijke samenhang en integratie wordt daar ook mede verzekerd door de centraal staande masterproef. Voor de Engelstalige opleiding ten slotte geldt het gegeven dat omwille van de lage studentenaantallen (12 tot nu toe) het programma nog niet de kans heeft gekregen om zich te bewijzen als een goed samenhangend en door een grotere groep studenten ‘getest’ programma. Op papier ziet dit er evenwel goed uit en de studenten die de commissie sprak gaven aan dat zij bij de uitbouw van hun individueel traject goed begeleid werden. Facet 2.4. Studieomvang Het bachelorprogramma telt 180 en de masterprogramma’s 120 studiepunten. De drie programma’s voldoen daarmee aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. Facet 2.5. Studietijd
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studietijd als goed voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. Tijdens de gesprekken met de studenten en de alumni uit de drie programma’s vernam de commissie geen klachten over sterk afwijkende studielast. De drie programma’s werden er consequent als studeerbaar gekwalificeerd. Ook uit het bestuderen van de programmaopbouw en de cursusinhouden concludeert de commissie dat er voor de drie opleidingen sprake is van een evenwichtige opbouw en goed studeerbare programma’s. De commissie kon verder constateren dat er binnen de verantwoordelijke POC’s een prima opvolging is gerealiseerd van de relatie tussen de werkelijke en de begrote studietijd. In het kader van de centraal georganiseerde evaluatie van opleidingsonderdelen (zie facet 5.1) is de studietijd een vast onderwerp op de vragenlijst en de POC organiseert daarnaast ook hearings bij de studentengroepen waarin de studielast expliciet wordt bevraagd. Uit de POC-verslagen die de commissie kon inkijken blijkt dat de feedback van studenten wordt besproken en dat er in het verleden reeds een aantal aanpassingen van studiepunten werden doorgevoerd of vakinhouden werden gewijzigd naar aanleiding van gesignaliseerde hindernissen. Bij het verder doorgroeien van de programma’s kan wellicht ook het opzetten van een meer recurrent kwantitatief onderzoek in de vorm van studietijdmetingen overwogen worden.
132 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. Al van bij de lezing van het zelfevaluatierapport kon de commissie vaststellen dat er binnen de opleidingen gewerkt wordt vanuit een didactische visie die het onderwijs stuurt. Het voor de ganse Leuvense universiteit geldende concept ‘begeleide zelfstudie’ werd op facultair niveau vertaald in een soort handboek met concrete tips en richtlijnen voor de vormgeving van het onderwijs. De opleidingen hebben dit facultaire werk ernstig genomen en een systeem uitgewerkt van didactische teams die studiemateriaal, inhouden en werkvormen per opleidingsonderdeel bekijken en daarover onderling overleggen in de schoot van de verantwoordelijke POC’s. Omdat dit een relatief nieuwe aanpak is zijn de meeste studenten en sommige assistenten nog niet bekend met de terminologie rond didactische teams maar uit hun beschrijvingen over hoe de cursussen worden vormgegeven blijkt dat zij de facto volgens die principes werken. Uit alle gesprekken met de lesgevenden (de opleidingsverantwoordelijken, het ZAP en het AAP) bleek een bewuste en gereflecteerde omgang met het onderwijs en een wil om dit zo attractief mogelijk vorm te geven. Een mooi en tekenend compliment kwam van een van de masterstudenten die aangaf dat er telkens ‘het maximum gehaald wordt uit de contactmomenten’. Studenten uit de drie opleidingen bevestigden onafhankelijk van elkaar dat er veel moeite gedaan wordt om de lessen echt interactief te maken. De commissie bestudeerde ook de individuele opleidingsonderdelenfiches en vroeg tijdens de gesprekken naar concrete voorbeelden van gebruikte werkvormen. Vastgesteld kon worden dat er zowel op papier als in de ervaring van de studenten doorheen het hele traject (bachelor-masters) een stijgende lijn naar onafhankelijk werken is ingebouwd en er een goede variatie aan onderwijsvormen is. In de bacheloropleiding springen met name het eerder vermelde en door de studenten erg sterk gewaardeerde geïntegreerde practicum en de dubbele bachelorproef in het oog en in de masteropleidingen de integratie van de ‘omics’-leerinhouden. Opvallend is ook dat er geëxperimenteerd wordt met creatieve onderwijsvernieuwingen. Zo is er het PAL-project waarbij ‘studentenopleiders’ via ‘peer assisted learning’ hun collega’s uit de lagere jaren begeleiden of het werken met postersessies en groepspresentaties met peer assessment. Voor zover de commissie kon nagaan lijkt ook het elektronische leerplatform een goed gebruik te kennen. De kwaliteit van de onderwijsmiddelen (cursussen, powerpoints, readers) ten slotte is bij de drie opleidingen goed. Wel komt de labo-uitrusting door de stijgende studentenaantallen stilaan onder hoge druk te staan (zie verder facet 4.1).
Katholieke Universiteit Leuven 133 Deel 2
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet beoordeling en toetsing als voldoende voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. Aan de K.U.Leuven wordt gewerkt met het semesterexamensysteem wat betekent dat op het einde van elk semester (in januari en juni) examens worden afgelegd, telkens over ongeveer de helft van de opleidingsonderdelen. De semesterexamens zijn verplicht en definitief. Na afloop van elke examenreeks worden de uitslagen meegedeeld. Voor de opleidingsonderdelen waarvoor geen credit behaald werd, krijgen de studenten een tweede kans om het examen af te leggen. Hiervoor wordt een derde zittijd georganiseerd die loopt van midden augustus tot begin september. De organisatie van de examens gebeurt door de Faculteit in overleg met de centrale diensten. Voor vakken die gevolgd worden door een klein aantal studenten wordt het examenmoment afgesproken tussen studenten en docenten. Examenvormen en –normen zijn terug te vinden op de opleidingsonderdelenfiches. De examenregeling wordt in principe minstens vier weken voor het begin van de examens aan de studenten meegedeeld. Wat de transparantie van de examens betreft getuigden de studenten over het algemeen goed ingelicht te worden over de examenvormen en –normen. Hier en daar waren evenwel negatieve geluiden te horen over onduidelijkheden met betrekking tot de precieze verwachtingen omtrent de masterproef. De commissie spoort de opleidingen aan om waakzaam te blijven en snel te reageren op dit soort signalen. Ook de feedback verdient volgens de commissie verdere versterking. Momenteel worden er structurele feedbacksessies georganiseerd na de periodegebonden examens en kan de student op eigen initiatief bij de docenten terecht. De commissie is van oordeel dat dit een basisaanbod garandeert maar dat er met name ook voor tussentijdse evaluatievormen zoals opdrachten, presentaties of papers een structurele feedback dient te worden voorzien. Ook al kon een gereflecteerde en geconcerteerde aanpak van de didactiek zoals gebruikt bij de bepaling van de werkvormen minder nadrukkelijk worden teruggevonden op het vlak van examinering, toch constateerde de commissie bij de individuele opleidingsonderdelen een goede variatie aan examenvormen die over het algemeen corresponderen met de beoogde doelstellingen. Er wordt in de drie opleidingen zowel gebruik gemaakt van periodegebonden als permanente evaluatie en er zijn experimenten met bijvoorbeeld ‘self assessment’ en ‘peer assessment’. Voor de bachelorproef en de masterproef gebeurde de beoordeling tot voor kort nog sterk docentafhankelijk. Recent werd er middels een vast beoordelingsformulier aan de standaardisering van de beoordeling gewerkt.
134 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
De inhouden en het niveau van de examenvragen die de commissie bestudeerde acht de commissie ten slotte goed en ook afgestemd op de respectievelijke fasen in het opleidingstraject. Naast kennis wordt er in de drie opleidingen ook aantoonbaar gepeild naar begrip en inzicht. Facet 2.8. Masterproef
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet masterproef als goed voor zowel de Nederlandstalige als de Engelstalige masteropleiding. De masterproef telt in beide opleidingen de maximaal toegestane 30 van de 120 studiepunten, wat volgens de commissie wijst op het belang dat door de opleidingen aan dit werkstuk wordt toegekend. De opleiding voldoet daarmee ook formeel aan de decretale eisen omtrent de zwaarte van de masterproef die een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten –met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten– dient te hebben. Over de doelstellingen van de masterproef zegt het zelfevaluatierapport het volgende: “In de masterproef ligt de klemtoon op het behalen van competenties om een actieve bijdrage te leveren aan het wetenschappelijk onderzoek. De volgende specifieke doelstellingen worden nagestreefd: – onderzoeksvragen formuleren en een onderzoeksopzet uitwerken; – zelfstandig informatie verzamelen en deze beoordelen op haar relevantie door het beantwoorden van de onderzoeksvragen; – ontwikkelingen in het vakgebied zelfstandig opvolgen en analyseren; – de attitudes verwerven om in teamverband aan wetenschappelijk onderzoek mee te werken; – leren communiceren in een wetenschappelijk correcte taal, door samenwerking met medestudenten en onderzoekers; – onderzoek in een specifiek deelgebied van de biochemie, biotechnologie en/of biofysica kunnen bedrijven, via een doorgedreven vorming en contact met de huidige stand van dit onderzoek; – gebruiken van moderne experimentele of theoretische methoden en technieken; – kritisch analyseren van de verkregen resultaten en van hun interpretatie; – rapporteren en presenteren van de originele resultaten in een coherent geheel en de open vragen in een juist perspectief plaatsen. Relaties leggen met technieken en resultaten uit de literatuur en met actueel onderzoek maakt hiervan een wezenlijk deel uit.”
De commissie kan zich vinden in deze opzet die qua algemene doelstellingen en concrete planning wel nog duidelijker aan de studenten dient te worden gecommuniceerd, getuige de opmerkingen onder facet 2.7.
Katholieke Universiteit Leuven 135 Deel 2
Erg positief is de commissie over het ruime aanbod aan onderwerpen die via een elektronische tool (Thesis-online, waarop de projecten met een abstract worden voorgesteld) aan de studenten worden kenbaar gemaakt. Het aanbod sluit ook goed aan bij de rijke waaier aan lopende onderzoeksprojecten binnen de ondersteunende labo’s en is erg internationaal georiënteerd. De begeleiding geschiedt onder leiding van een individuele promotor waarbij de student wordt ingebed in de dagelijkse werking van de labo’s. Zo voeren de studenten het onderzoek uit in nauwe samenwerking met doctorandi en postdocmedewerkers en rapporteren ze tussentijds voor de leden van de onderzoeksgroep waar ze ook de rapporteringen van hun collega’s bijwonen. Studenten tonen zich erg tevreden over dit nauwe contact met een reële onderzoeksomgeving. De resultaten mogen volgens de commissie dan ook gezien worden. De commissie vroeg voorafgaand aan het bezoek een selectie van masterproeven op en kreeg tijdens het bezoek inzage in een ruimere keur andere werken. Door de band genomen kreeg de commissie inhoudelijk erg sterke werken voor ogen waaruit duidelijk een analytisch en probleemoplossend vermogen blijkt en die getuigen van het beheersen van de nodige wetenschappelijke methodieken. Over het algemeen stelde de commissie ook een goede overeenstemming vast tussen de toegekende punten en de geleverde prestaties al waren er hier en daar toch uitzonderingen. Het verder werken aan het standaardiseren van de beoordeling moet dit vermijden. Wellicht kan ook het relatief grote aandeel aan procesbeoordeling door de promotor (ongeveer 50% van de punten) en de korte duur van de verdediging (slechts 10 minuten) worden herbekeken. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als goed voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige masteropleiding en als voldoende voor de Engelstalige masteropleiding. De formele toelatingsvoorwaarden voor de bachelor en de Nederlandstalige master zoals die op de respectieve en hierboven vermelde webpagina’s staan aangegeven acht de commissie duidelijk en adequaat. Voor de bachelor worden er door het monitoraat daarenboven proactief inspanningen gedaan om eventuele discrepanties tussen het programma en de kwalificaties van de instromende studenten zo efficiënt mogelijk weg te werken. Er zijn nietbindende voorkennistesten en om eventuele kennisputten te dempen worden er remediëringspakketten aangeboden die als zomercursussen kunnen worden gevolgd. Het eerste semester van de bachelor is verder opgezet als een soort propedeusese-
136 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
mester waarin de vorderingen en resultaten van elke student individueel door het monitoraat worden gevolgd (zie ook facet 4.2). Van de kant van de studenten kwamen geen klachten over het toelatings- en begeleidingsbeleid. De Nederlandstalige master kan steunen op de sterke bachelor. Studenten getuigden dat de overgang tussen de twee cycli bijzonder vlot verloopt. De commissie sprak ook met enkele studenten die uit de bachelor Chemie (optie biochemie) of uit de parallelle Kortrijkse of Hasseltse opleidingen instroomden en ook bij hen werden er geen problemen gemeld. Afgestudeerden van professionele hogeschoolopleidingen (Chemie of Biochemie) krijgen toegang mits het volgen van een schakelprogramma van 60 studiepunten. De commissie vernam dat het schakelprogramma is opgesteld na grondige studie van de programma’s van een aantal hogescholen en dat er ook hier geen structurele problemen werden vastgesteld. Studenten uit de bachelor en de master zijn eensluidend over de prima begeleiding door het monitoraat, de individuele docenten en de assistenten en over hun bijzondere zorg voor het bieden van een zo goed mogelijke studie-ervaring (zie verder onder facet 4.2). Voor de Engelstalige master worden de applicaties van buitenlandse studenten bestudeerd aan de hand van het dossier dat wordt ingediend bij het International Office. Formeel wordt de toelating gegeven door de decaan van de faculteit Wetenschappen na advies van een subcommissie van de POC. Verdere navraag leerde de commissie dat deze subcommissie werkt met een lijst van internationale handboeken die voorondersteld worden gekend te zijn en een intake gesprek waarna desgevallend bijspijkerpakketten op maat worden ontworpen. Tot op heden leverde deze aanpak voor de weinige studenten geen problemen op maar bij grotere studentenaantallen zal een en ander volgens de commissie toch meer geformaliseerd dienen te gebeuren. Gewerkt dient te worden aan nauwkeurig omschreven toelatingsvoorwaarden en vaste inhaalpakketten of bijvoorbeeld het opzetten van een propedeusesemester. Het zelfevaluatierapport doet reeds een suggestie in die richting door het vermelden van de overweging om een voorbereidingsprogramma van 30 studiepunten in te voeren. Een bijkomend maar daarmee samenhangend werkpunt voor de Engelstalige master is het optrekken van de studentenaantallen. De levensvatbaarheid van het programma zal uiteraard afhangen van de mate waarin in de toekomst een kritische massa zal kunnen worden gegarandeerd. Het attractiever maken van het programma door een sterkere profilering (zie facet 1.2) en het ontwerpen van een voor buitenlandse studenten makkelijk vindbare en duidelijke website zijn alvast twee suggesties die de commissie de opleiding in dezen wenst mee te geven.
Katholieke Universiteit Leuven 137 Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve scores die hierboven aan elk facet werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding.
Onderwerp 3
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet kwaliteit personeel als goed voor zowel de bachelorals de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. De formele schikkingen inzake aanstelling, benoeming, evaluatie (zie ook onderwerp 5) en bevordering van het docerend kader zoals die in het centrale personeelsreglement werden vastgelegd en in zelfevaluatierapport uitvoerig worden beschreven acht de commissie – voor zover zij dat in detail kon nagaan – adequaat geregeld. De commissie peilde vooral in hoeverre prestaties op onderwijsvlak meespelen in het beleid en kon vaststellen dat bijvoorbeeld het onderwijsdossier van docenten meeweegt in deze procedures, dat er bij nieuwe aanstellingen proeflessen worden georganiseerd, er een systeem van jaarlijkse of tweejaarlijkse functioneringsgesprekken wordt opgezet en er een centraal onderwijsprofessionaliseringsbeleid is uitgestippeld. Zoals in de meeste universiteiten zijn het ook hier vooral de jongere docenten die gebruik maken van het uitgebreide vormingsaanbod. Los van het formele personeelsbeleid is de commissie erg tevreden over zowel de vakinhoudelijke als de didactische deskundigheid van het bij de drie opleidingen betrokken personeel. Een studie van de opleidingsonderdelenfiches en het gebruikte cursus- en lesmateriaal leert dat de Leuvense opleidingen inhoudelijk profiteren van de brede waaier aan expertise van de medewerkers. Het cursusmateriaal is van hoge kwaliteit, up to date en verzorgd. Studenten en afgestudeerden getuigden zonder uitzondering over de grote betrokkenheid van het docententeam en de passie waarmee de lesgevers hun expertise uitdragen. Ook op didactisch vlak is er volgens de commissie sprake van goed werkende teams. De commissie sprak reeds op verschillende plaatsen in dit rapport haar waardering uit voor het feit dat alle betrokkenen het onderwijs als een volwaardige component in hun takenpakket opvatten en zij het onderwijs op een bewuste en beredeneerde manier samen trachten vorm te geven. Dat blijkt uit de manier waarop de doelstellingen samen werden bediscussieerd en geredigeerd, uit de programmaopbouw, uit de didactische vormgeving via de didactische teams, uit de begeleiding (zie facet 4.2) en uit het uitstekende evaluatie- en verbeterbeleid (zie facet 5.1). Ook op onderwijs-
138 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
organisatorisch vlak wordt er werk geleverd om de studenten een zo goed mogelijke studie-ervaring te bezorgen, zoals bijvoorbeeld mag blijken uit de inspanningen die worden gedaan om elk jaar opnieuw modeltrajecten uit te tekenen binnen de keuzepakketten zodat alle gekozen opleidingsonderdelen ook daadwerkelijk kunnen worden gevolgd. Tijdens de gesprekken getuigde een personeelslid dat vanuit een niet rechtstreeks betrokken departement serviceonderwijs in een van de opleidingen verzorgt dat de POC Biochemie/Biotechnologie bekend staat als de best functionerende en meest constructieve van de Faculteit. De commissie acht dit niet onaannemelijk. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid van het personeel als goed voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. Het personeel dat aan de opleidingen doceert heeft voornamelijk haar wortels in de departementen Chemie, Biologie, en in mindere mate Natuurkunde en Sterrenkunde. In het laatste departement werd recent het onderzoeksdomein van de biofysica versterkt door het aannemen van twee professoren met een sterk internationaal profiel. Aan het departement Chemie richt het onderzoek zich onder andere op moleculaire en nanomaterialen, moleculaire design en synthese, kwantumchemie en fysicochemie, biochemie, en moleculaire en structurele biochemie. Voor Biologie zijn dat dierenecologie en systematiek, dierenfysiologie en neurobiologie, plantensystematiek en -ecologie, moleculaire fysiologie van planten en micro-organismen, en moleculaire microbiologie en biotechnologie. Dit vertegenwoordigt volgens de commissie een brede waaier aan expertise waarvan de opleidingen duidelijk kunnen profiteren. Uit de bijlagen bij het zelfevaluatierapport waarin lijsten van recente publicaties en afgewerkte doctoraten zijn opgenomen blijkt dat er in de betrokken departementen een performante onderzoekscultuur bestaat. Een aantal subgroepen draait mee aan de internationale top. Zoals onder facet 2.2 werd aangegeven vinden onderzoeksresultaten ook goed hun weg terug naar het onderwijs. De commissie wil op deze plaats ook zeker haar tevredenheid uitdrukken over de manier waarop de ondersteunende vakgroepen, los van hun onderling concurrentiële positie bij het verwerven van onderzoeksgelden, toch duidelijk gezamenlijk hun schouders weten te zetten onder de drie opleidingen. De onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld wordt vooral gerealiseerd via de externe stage, bedrijfsbezoeken en individuele contacten van de docenten met de industrie of spin-off bedrijven. Interessant is ook dat een alumnus, werkzaam in de industrie, vaste zitting heeft in de POC’s. De commissie is wel van oordeel dat de input van het werkveld nog versterkt mag worden om zo alle studenten kennis te Katholieke Universiteit Leuven 139 Deel 2
laten maken met de biochemische, biotechnologische en biofysische industrie en om het programma ook regelmatig te onderwerpen aan een bredere toets uit het veld (zie ook facet 5.3). Facet 3.3. Kwantiteit personeel
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als voldoende voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. In het zelfevaluatierapport van de opleidingen worden cijfers gegeven voor en besprekingen gewijd aan de respectieve bestaffing binnen de departementen Chemie en Biologie. In de bijlagen kon de commissie ook tabellen terugvinden waarin het ZAP staat opgelijst dat specifiek wordt ingezet voor de drie opleidingen. Voor respectievelijk de bachelor, de Nederlandstalige master en de Engelstalige master gaat het volgens die laatste tabellen om 15, 13 en 6 gewoon hoogleraren; 9, 8 en 5 hoogleraren; 9, 7 en 5 hoofddocenten; 3, 8 en 2 docenten; 1, 1, en 0 gastdocenten en 4, 6 en 2 andere lesgevers. Een groot aantal ZAP’ers verzorgt lessen in de drie opleidingen en de onderwijsinzet per lesgever varieert sterk (van 0 (begeleiding) tot meer dan 20 studiepunten). Grote opdrachten zitten geconcentreerd bij enkele spilfiguren. Zoals in de inleiding aangegeven telde de bacheloropleiding over het gehele opleidingstraject van 180 studiepunten verspreid, tijdens het academiejaar ’06-’07 95 studenten. In ’07-’08 waren dat er 86. In ’08-’09 waren er 113 ingeschreven studenten. De Nederlandstalige master telde in ’07-’08 (toen het eerste masterjaar voor de eerste keer werd ingericht) 39 studenten, in ’08-‘09 waren dat er 55 over de twee jaren. In de Engelstalige master ten slotte waren er tijdens diezelfde periode twee keer 6 studenten. Puur cijfermatig bekeken ziet de student/staf verhouding er redelijk aanvaardbaar uit. Niettemin keerden tijdens nagenoeg alle gesprekken klachten terug over een erg zware onderwijs- en begeleidingslast. Studenten begonnen er spontaan over en ook bij de docentengroepen bleek dit een punt van zorg. Het probleem lijkt een combinatie te zijn van de gestaag stijgende studentenaantallen (ook in de opleidingen biologie en chemie waar de meeste docenten eveneens lesgeven), een financiering die deze evolutie niet snel genoeg volgt en het nakende emeritaat van twee kern-ZAPleden die vooral in de bachelor en de Nederlandstalige master een erg groot pakket torsen dat niet zomaar aan twee jonge vervangers kan worden overgedragen – een gevolg dus van de sterk variërende onderwijsinzet per lesgever. De commissie vond ook in de programma’s een aantal symptomen terug die de diagnose van een hoge last bevestigt. Studenten, en met name de recentere generaties, getuigen van stilaan overvol lopende practica, een tekort aan bijvoorbeeld pipetten en ander materiaal en van een soms gebrekkige feedback, niet uit onwil maar uit tijdsgebrek. Ook recente besprekingen binnen de POC’s bevestigen de stijgende
140 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
druk. Er wordt gesproken over het ineenschuiven van de dubbele bachelorproef om de begeleidingslast te drukken, de vraag wordt gesteld of de lasten van de interne stage nog wel in verhouding staan tot de baten en er wordt bekeken of sommige keuzevakken niet tweejaarlijks kunnen worden ingericht. Voornamelijk afgaand op deze laatste signalen die zij erg verontrustend vindt omdat daarmee sommige van de sterke punten van de opleidingen onder vuur lijken te komen liggen, meent de commissie dat de klachten vooreerst grondig onderzocht en geanalyseerd dienen te worden om daarna in samenspraak met de verantwoordelijke overheden naar oplossingen te zoeken. Bovenstaande opmerkingen gelden uiteraard met name voor de bachelor en de Nederlandstalige masteropleiding. Voor de Engelstalige masteropleiding is deze problematiek gegeven de kleine studentenaantallen hoofdzakelijk nog virtueel. Gegeven de nauwe band tussen de Nederlandstalige en de Engelstalige opleiding en de plannen om beide in de toekomst samen te gaan voegen (zie inleiding) raadt de commissie de verantwoordelijken aan om zeker ook deze opleiding bij de evaluatie van de geschetste problematiek te betrekken.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding.
Onderwerp 4 Voorzieningen Facet 4.1. Materiële voorzieningen
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet materiële voorzieningen als voldoende voor de bacheloropleiding en als goed voor zowel de Nederlandstalige als de Engelstalige masteropleiding. De commissie kreeg tijdens het locatiebezoek een rondleiding langs de frequentst door de opleidingen gebruikte faciliteiten. Zij bezocht ondermeer de huisvesting van het departement Biologie waaronder het instituut voor Plantkunde en Microbiologie op campus Arenberg I in het kasteelpark, en van het departement Chemie en het monitoraat op campus Arenberg III aan de Celestijnenlaan, evenals de recent vernieuwde Campusbibliotheek Arenberg aan de Willem de Croylaan. Vooral die laatste vond de commissie buitengewoon. De mooie (en ook uitstekend elektronisch ontsloten) collectie zit gehuisvest in een opengewerkt gebouw dat een zeer aangename studieomgeving biedt. Leslokalen, seminarieruimtes en computervoorzieningen zijn behoorlijk uitgerust en voorzien van de nodige audiovisuele infrastructuur. Chemie en Biologie zitten Katholieke Universiteit Leuven 141 Deel 2
nu nog verspreid over drie locaties maar er zijn plannen voor een toekomstige gezamenlijke locatie op campus Arenberg III, wat voor de studenten en docenten van de opleidingen biochemie en biofysica uiteraard een pluspunt zal zijn. Ook de labo’s zijn goed uitgerust en toegesneden op het geboden practicumonderwijs. Een zorgpunt waarnaar eerder werd verwezen betreft de toenemende druk op het beschikbare materiaal bij de practica, wat zich op dit moment vooral in de bacheloropleiding manifesteert. De practica lopen overvol, er is een tekort aan pipetten, sommige groepjes worden te groot en de labo’s moeten meer en meer eigen onderzoeksmiddelen inzetten om de financiële druk die door het onderwijs ontstaat het hoofd te bieden. De commissie raadt, net zoals onder facet 3.3, aan om dit punt verder te analyseren en er oplossingen voor te zoeken. Facet 4.2. Studiebegeleiding
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als goed voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. In het zelfevaluatierapport staan alle actoren en diensten die zorgen voor informatievoorziening en studiebegeleiding uitgebreid beschreven. De commissie sprak tijdens het bezoek tevens met de verantwoordelijken voor deze verschillende diensten. Vastgesteld kon worden dat er een breed aanbod aan diensten is die op verschillende niveaus werkzaam zijn en elkaar ook goed aanvullen. Wat informatievoorziening betreft verzorgt de Cel onderwijscommunicatie op centraal niveau regionale informatiedagen, openlesweken en masterbeurzen; staat de Faculteit in voor de op wetenschappen toegespitste infodagen, voorkennistesten of zomercursussen, en wordt op het niveau van de opleiding informatie verstrekt met betrekking tot de vakinhouden, de keuzeopties of de profielen en tracks binnen de masteropleidingen. De commissie stelde tot haar tevredenheid vast dat studenten erg goed geholpen worden om hun weg te vinden in de op het eerste gezicht vrij complexe programma’s. Studenten uit de drie opleidingen toonden zich erg positief met betrekking tot de informatievoorziening die efficiënt lijkt te zijn en goed aansluit bij hun behoeften. Ook de informatievoorziening op het vlak van internationalisering komt stilaan op gang en begint zijn vruchten af te werpen. In het kader van het verbeterperspectief kan herhaald worden dat er meer inspanningen nodig zijn met betrekking tot het bieden van een blik op het werkveld (zie ook facetten 2.2 en 3.2). Specifiek voor de Engelstalige master moet er zoals aangegeven aan de website gewerkt worden. De studiebegeleiding is op eenzelfde gelaagde en geslaagde manier vormgegeven. Het centrale niveau biedt algemene studiebegeleiding (Dienst Studieadvies) en
142 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
psycho-sociale begeleiding. De Faculteit neemt met het monitoraat en de studietrajectbegeleiders een pivotale plaats in aan het begin van het bachelortraject en de individuele docenten en assistenten verzorgen vakinhoudelijke begeleiding in de latere fasen. De commissie heeft kunnen vaststellen dat er tijdens de eerste fase van het bachelortraject erg veel energie wordt gestoken in het bewaken en begeleiden van de studievoortgang. Het monitoraat gaat daarbij proactief te werk en ook de ombuds en de studietrajectbegeleider spelen hierin een grote rol. Met elke student worden er onthaalgesprekken en – na de examenperiode – opvolgingsgesprekken gehouden en bij problemen worden ze doorverwezen naar het monitoraat. Niet geslaagde studenten worden expliciet uitgenodigd voor een niet-bindend studieadvies en als zij hun studies stopzetten worden ze gevraagd een exitenquête in te vullen. Ook het eerder vernoemde PAL-project (zie facet 2.6) waarbij oudere studenten hun jongere collega’s begeleiden verdient hier opnieuw vermelding. In de latere studiefasen blijkt de studiebegeleiding eveneens goed geregeld en sterk gewaardeerd. De studententevredenheid hierover is hoog. Individuele docenten en assistenten leggen volgens de studenten en afgestudeerden een bijzondere zorg aan de dag voor het bieden van een zo goed mogelijke studie-ervaring. Voor wat de laatste masterfase betreft werd eerder ook verwezen naar de grote tevredenheid over de begeleiding binnen de individuele labo’s.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding.
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet evaluatie resultaten als excellent voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. De opleidingen kunnen inzake kwaliteitszorg profiteren van een erg robuust uitgebouwde centrale kwaliteitszorgcyclus waarin tweejaarlijkse globale curriculumevaluaties en tweejaarlijkse evaluaties van afzonderlijke opleidingsonderdelen elkaar aanvullen. In het kader van de curriculumevaluaties werd recent ook een ‘balansmoment’ ingevoerd waarbij er vier jaar na een visitatie een follow up wordt georganiseerd die wordt uitgevoerd door een commissie van interne en externe experten. In het kader van de huidige visitatie organiseerden de POC’s daarnaast aanvullende hearings bij alle studentengroepen uit de drie opleidingen, een hearing bij het AAP Katholieke Universiteit Leuven 143 Deel 2
en een hearing bij het ZAP, een alumni-enquête, docentenworkshops over de eindtermen en over de syllabi en een elektronische docentenbevraging in het kader van de curriculummapping (zie facet 2.1). De periodieke (tweejaarlijkse) evaluatie van afzonderlijke opleidingsonderdelen gebeurt via een elektronische bevraging van de studenten. De commissie kreeg tijdens haar bezoek een uitgebreide presentatie van dit systeem en was onder de indruk van de opzet ervan. Met name de rapporteringsmogelijkheden waarbij de individuele docent de resultaten van zijn evaluatie kan kaderen, zijn scores kan afzetten tegen die van de Faculteit en ook zelf eenvoudig analyses kan uitvoeren, overtuigden de commissie ervan dat dit systeem op een zeer bedachtzame wijze werd ontworpen. De evaluatie van de resultaten vindt haar weg langs de verschillende overlegorganen via een duidelijk vooraf uitgetekend spoor en wordt opgenomen in het personeelsdossier van de individuele stafleden waar de resultaten een rol spelen bij bevorderingsprocedures. Zoals eerder vermeld onder facet 3.1 vernam de commissie dat er plannen zijn om hiernaast ook een systematiek van functioneringsgesprekken op te starten. Doorslaggevend in haar beoordeling was de vaststelling van de commissie dat deze systematieken die in principe voor alle Leuvense opleidingen gelden ook daadwerkelijk geinterioriseerd zijn en breed gedragen worden binnen de opleidingen. De commissie is bijzonder tevreden over de manier waarop de opleidingen proactief en via allerhande kanalen feedback verzamelen, die in efficiënte en constructief werkende POC’s analyseren en bespreken en die zo goed mogelijk in de programma’s implementeren. De commissie is van mening dat er binnen de opleidingen naast een kwaliteitsbewustzijn ook een exemplarische kwaliteitscultuur bestaat die duidelijk haar vruchten afwerpt in de kwaliteit van de programma’s en de tevredenheid van de studenten en afgestudeerden. Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als goed voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. In het zelfevaluatierapport worden over zeven bladzijden achtereenvolgens de maatregelen opgesomd die werden genomen naar aanleiding van de laatste visitatie en de verbetermaatregelen genomen naar aanleiding van de meest recente curriculumevaluatie en de personeelsbevragingen. De opvallendste exemplarische verwezenlijkingen zijn het herwerkte eindtermenkader, het integreren van de practica, het moderniseren van de werkvormen en het invoeren van een interne onderzoeksstage. Ook werd bijvoorbeeld gewerkt aan het aanpassen van studiepunten of vakinhouden om de studielast beter uit te balanceren, aan het standaardiseren van de evaluatie van de bachelor- en de masterproef of aan het opkrikken van de informatievoor-
144 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
ziening rond internationalisering. Een laatste sprekend voorbeeld van hoe feedback de programmavormgeving beïnvloedt vond de commissie in de zich langzaam consoliderende normtrajecten binnen de keuzepakketten op basis van ervaringen van eerdere studentengeneraties. Gevraagd naar de toekomstplannen wordt vooral gewezen op de noodzaak om de huidige verwezenlijkingen van de jonge programma’s te consolideren en op de wenselijkheid van het samenvoegen van de twee masteropleidingen (zie inleiding). Ook uit de gesprekken met de studenten en de alumni blijkt dat er erg alert wordt gereageerd op gesignaliseerde knelpunten en er zowel op individueel als op opleidingsniveau een grote bereidheid is tot permanente verbetering. Een aandachtspunt in het kader van het verbeterperspectief betreft het doorgroeien naar een meer systematisch opgezette verbeterplanning. Het oplijsten van noodzakelijke acties en ingrepen zou daarin gepaard kunnen gaan met duidelijk geformuleerde streefdoelen, het inschatten van de financiële impact van acties, het toewijzen van verantwoordelijkheden en het uittekenen van tijdspaden. Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. De betrokkenheid van medewerkers en studenten bij het verbeterbeleid is goed te noemen, getuige de bevragingen bij die groepen zoals vermeld onder facet 5.1 en de formele garantie van hun betrokkenheid in de werking van de POC’s. Daarnaast zij ook opgemerkt dat er zowel tussen docenten onderling als tussen studenten en docenten een goed werkend informeel circuit bestaat waarin medewerkers en studenten hun opmerkingen en meningen naar eigen zeggen voldoende kwijt kunnen. Alumni en vooral het beroepenveld worden in mindere mate betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De commissie heeft wel opgemerkt dat er één alumnus zetelt in de POC’s en er sinds kort alumnibevragingen worden georganiseerd. Naarmate de groep alumni groter wordt zullen dergelijke bevragingen ook op een regelmatiger basis kunnen plaatsvinden. Via de externe stage en de persoonlijke contacten van de docenten is er ook informele feedback uit het beroepenveld. De commissie acht het evenwel noodzakelijk om dit te versterken en vooral te systematiseren. Een regelmatige toetsing van doelstellingen en programma door de industrie levert ongetwijfeld een bron aan interessante inzichten waarover de opleidingen op zijn minst kunnen reflecteren. Nauwere contacten met het veld zullen er ook voor zorgen dat studenten meer zicht krijgen op het werkveld en, minstens even belangrijk, dat het veld een beter zicht krijgt op de opleidingen. De commissie suggereert in dit kader om bijvoorbeeld een externe adviesraad in het leven te roepen. Katholieke Universiteit Leuven 145 Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de masteropleiding.
Onderwerp 6 Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet gerealiseerd niveau als voldoende voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. Zoals in de inleiding gemeld is het gegeven de jeugdigheid van de programma’s, de nog beperkte groep van afgestudeerden en de daaruit volgende weinig robuuste gegevensbasis niet evident om de vraag te beantwoorden naar de mate waarin de doelstellingen van de drie opleidingen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. De commissie heeft evenwel een aantal positieve indicaties. Ten eerste werd in dit rapport vastgesteld dat er voor de drie opleidingen heldere doelstellingen- en eindtermenkaders werden opgesteld (zie facetten 1.1 en 1.2) die op een adequate manier in de programma’s (zie facet 2.1) en – zij het eerder impliciet – in de daarin gebruikte toetsvormen (zie facetten 2.7 en 2.8) werden vertaald. Over het algemeen is er dus een duidelijke lijn tussen een beoogde eindterm, de manier waarin die in het programma wordt nagestreefd en de wijze waarop die middels permanente of periodegebonden toetsing wordt geëvalueerd. Afgestudeerden zouden gegeven die adequate alignatie in staat moeten zijn de doelstellingen te bereiken. De commissie prees verder de sterke inhoud (zie facet 2.2) en de evenwichtige en creatieve vormgeving (zie facetten 2.3, 2.5 en 2.6) van de programma’s. Ze wees op de sterke vakinhoudelijke en didactische expertise van de docenten (zie facet 3.1) en op de prima onderzoeksbasis in de ondersteunende departementen (zie facet 3.2). De voorzieningen werden adequaat bevonden (zie facet 4.1). Een goede begeleiding van studenten (zie facet 4.2) en een exemplarische kwaliteitszorg (zie onderwerp 5) garanderen de zorg voor de studie-ervaring en een efficiënte opvolging van knelpunten. Aangehaalde aandachtspunten zijn niet van die aard dat zij de bereikte kwaliteit van de programma’s in gevaar zouden brengen, al dient herhaald dat een sterkere profilering van de beide masters en met name het opkrikken van de studentenaantallen in de Engelstalige master én het oplossen van de problematiek van de personeelsdruk bepalend zullen zijn voor de toekomst.
146 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Meer directe indicatoren voor het gerealiseerd niveau van de bacheloropleiding zijn te vinden in de goede eindprojecten waarvan de commissie tijdens het bezoek een aantal exemplaren kon inkijken. Masterstudenten wezen er verder op dat zij weinig moeite hebben ervaren met de overgang tussen bachelor- en masterfase en getuigden ervan dat de basis die in de bachelor wordt gelegd een prima voorbereiding vormt op hun huidige opleiding. Storende hiaten werden niet vermeld. Ook de resultaten uit de enquêtes en de hearings over de bachelor zijn over het algemeen goed. Wat de masterprogramma’s betreft zijn er de masterproeven die door de band genomen erg sterk zijn, getuigen van het beheersen van de nodige wetenschappelijke methodieken en waaruit duidelijk een analytisch en probleemoplossend vermogen van de studenten spreekt. Andere directe indicatoren zijn het feit dat de meeste afgestudeerden (74% uit de eerste lichting) meteen aan een doctoraatstraject op bijvoorbeeld IWT en FWO beurzen beginnen en er uit de bedrijven die externe stages aanbieden positieve geluiden komen over de kwaliteit van de studenten. De opleidingsverantwoordelijken vermeldden tevens dat zij soms moeite hebben met het bij zich houden van hun afgestudeerden die erg begeerd worden als doctorandi in bijvoorbeeld de geneeskundefaculteit. De alumni van beide programma’s zijn erg positief over het geboden onderwijs. Zij beoordelen hun opleiding als een goede voorbereiding op hun huidige job. Resultaten op het vlak van studentenmobiliteit ten slotte zijn nog beperkt. Er worden inspanningen geleverd om studenten beter te informeren en akkoorden met buitenlandse opleidingen worden gesloten. Tekenend is de volgende uitspraak van een van de verantwoordelijken: “we kwamen van nergens en we staan nu ergens”. Negen masterstudenten gingen tot nu toe naar het buitenland. De commissie beveelt aan om de studentenmobiliteit sterk te blijven stimuleren. Aan de inkomende kant is er de potentiële aantrekkingspool van het Engelstalige programma die, zoals aangegeven, een stuk sterker dient te worden uitgespeeld. Wat ‘internationalisation at home’ betreft kunnen de opleidingen goede papieren voorleggen. Studenten komen reeds vroeg in het traject in aanraking met internationaal onderzoek en krijgen naarmate het programma vordert in toenemende mate onderwijs in het Engels. Masterstudenten zitten in het kader van hun masterproef ingebed in een vaak internationale labo-omgeving en rapporteren hun resultaten ook merendeels in het Engels. Concluderend kan worden gesteld dat er geen enkele aanwijzing is om te besluiten dat de drie opleidingen het beoogde niveau niet weten te realiseren. De commissie is van mening is dat de drie opleidingen trots mogen zijn op wat zij op korte tijd hebben verwezenlijkt. Het zal in de toekomst vooral zaak zijn de gemelde aandachtspunten kordaat aan te pakken en de positieve realisaties te consolideren. Katholieke Universiteit Leuven 147 Deel 2
Facet 6.2. Onderwijsrendement
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement als voldoende voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding. Uit de tabellen die werden opgenomen in het zelfevaluatierapport blijkt dat: −− voor de eerste bachelor over de periode 2005-’06, 2006-’07, 2007-’08 en 2008’09, gemiddeld 62% van de (265) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. 25,5% haalde minder dan de helft van de opgenomen credits; −− voor de tweede bachelor over diezelfde periode gemiddeld 86,2% van de (76) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. Gemiddeld 13% van de studenten haalde minder dan de helft van de opgenomen credits; −− voor de derde bachelor over de periode 2006-’07, 2007-’08 en 2008-’09 gemiddeld 80,3% van de (24) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. Enkel in 2008-’09 was er een groep studenten (13%) die minder dan de helft van de opgenomen credits behaalde; −− voor de eerste Nederlandstalige master over de periode 2007-’08 en 2008-’09, gemiddeld 93,5% van de (71) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. Gemiddeld 4,5% haalde minder dan de helft van de opgenomen credits. −− voor de tweede Nederlandstalig master in 2008-’09, 92% van de (23) studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. Er waren geen studenten die minder dan de helft van de opgenomen credits haalden −− voor de eerste Engelstalige master over de periode 2007-’08 en 2008-’09, 6 van de in totaal 11 studenten meer dan 75% van hun opgenomen credits heeft behaald. 4 studenten haalde minder dan de helft van de opgenomen credits. −− voor de tweede Engelstalige master in 2008-’09, de enige ingeschreven student 100% van zijn opgenomen credits heeft behaald. Dit lijken de commissie over het algemeen behoorlijke cijfers te zijn. Alleen de eerste editie van de Engelstalige master bleek qua slaagcijfers geen groot succes: 3 van de 6 studenten slaagden er niet in om meer dan 50% van hun opgenomen credits te halen. Dit lijkt de commissie te ondersteunen in haar aanbeveling onder facet 2.9 om het toelatingsbeleid meer te formaliseren. In de tweede editie was er nog maar 1 op 5 studenten die minder dan 50% van de credits haalden. Gegeven de studentenaantallen (12 studenten in totaal, gespreid over de 2 edities) vallen hieraan bezwaarlijk verstrekkende conclusies te verbinden. De commissie raadt de drie opleidingen wel aan om dergelijke cijfers te blijven bijhouden en ze in de schoot van de POC’s goed op te volgen.
148 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel voor zowel de bachelor- als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding.
Katholieke Universiteit Leuven 149 Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat er bij de opleiding ‘Bachelor in de Biochemie en de Biotechnologie’, voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over deze opleiding. Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat er bij de opleiding ‘Master in de Biochemie en de Biotechnologie’, voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over deze opleiding. Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat er bij de opleiding ‘Master of Molecular and Cellular Biophysics’, voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over deze opleiding.
Overzicht geformuleerde verbetersuggesties Onderstaande lijst vat beknopt de voornaamste suggesties van de commissie in het kader van het verbeterperspectief samen. Het is duidelijk dat deze lijst in samenhang met de analyses in de tekst dient te worden gelezen. −− Bij de drie opleidingen moet er gewerkt worden aan het verder bekend maken van de doelstellingen en eindtermen bij de studenten. −− Beide masteropleidingen moeten scherper inhoudelijk geprofileerd worden. Voor beide opleidingen dient er daartoe (a) een uitgebreide internationale benchmarkoefening te worden uitgevoerd en (b) een aantal inhoudelijke speerpunten te worden geformuleerd die als tekenend kunnen gelden voor de opleidingen. Deze dubbele exercitie heeft als doel beide opleidingen te helpen om hun impliciete profilering te expliciteren en beider eigenheid (ook internationaal) meer visibel te maken. Daarbij aansluitend moet ook het programmaschema meer de speerpunten van de opleidingen laten zien. −− In het bachelorprogramma dient verder gewerkt te worden aan het beheersen van de keuzemogelijkheden via een meer modulaire aanpak. Tevens dient erover gewaakt te worden dat de basispakketten voldoende robuust blijven. In andere opties dan de optie Chemie kan de organische chemie alvast sterker worden aangezet.
150 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
−− Eveneens in het bachelorprogramma moet het wegvallen van het keuzepakket uit de Faculteit Geneeskunde zo snel mogelijk ongedaan gemaakt worden. Ook moet de plaats en het gewicht van het vak geologie worden herbekeken. Wellicht kan (een deel van) de ruimte die hiervoor wordt voorbehouden ingevuld worden door een of meerdere vakken die meer relevant zijn voor biochemici, zoals bijvoorbeeld virologie. −− Verwachtingen omtrent de masterproef dienen duidelijker aan de studenten te worden gecommuniceerd. Ook moet worden verder gewerkt aan het standaardiseren van de beoordeling van de eindwerken en zou het relatief grote aandeel aan procesbeoordeling door de promotor en de korte duur van de verdediging moeten worden herbekeken. −− In de drie opleidingen moet er met name voor tussentijdse evaluatievormen zoals opdrachten, presentaties of papers een structurele feedback worden voorzien. −− Bij het verder doorgroeien van de programma’s dient het opzetten van een meer recurrent kwantitatief onderzoek in de vorm van studietijdmetingen overwogen te worden. −− De masterprogramma’s moeten een breder venster bieden op het werkveld en op de meerwaarde van de respectieve opleidingen daarin. −− Meer in het algemeen zouden de doelstellingen en programma’s van alle drie de opleidingen regelmatig getoetst moeten worden door de industrie. Gesuggereerd wordt om in dit kader bijvoorbeeld een externe adviesraad in het leven te roepen. −− Wat de Engelstalige master betreft dient er gewerkt te worden aan het nauwkeurig omschrijven van toelatingsvoorwaarden en het opzetten van vaste inhaalpakketten of het opzetten van een propedeusesemester. −− Gezien de levensvatbaarheid van de Engelstalige master zal afhangen van het bereiken van een kritische massa moeten de studentenaantallen worden opgetrokken. Gewerkt moet worden aan het attractiever maken van het programma door een sterkere profilering en het ontwerpen van een voor buitenlandse studenten makkelijk vindbare en duidelijke website. −− Er dient gezocht te worden naar een manier om de toenemende druk op de materiële voorzieningen in de labo’s te verlichten. −− De klachten inzake onderwijs- en begeleidingslast moeten grondig worden onderzocht en geanalyseerd om daarna samen met de verantwoordelijke overheden naar oplossingen te zoeken. −− De verbeterplanning kan meer systematisch worden opgezet. Het oplijsten van noodzakelijke acties en ingrepen zou gepaard moeten gaan met duidelijk geformuleerde streefdoelen, inschattingen van de financiële impact, het toewijzen van verantwoordelijkheden en het uittekenen van tijdspaden. −− Internationale studentenmobiliteit moet sterk blijvend worden gestimuleerd. −− Rendementcijfers moeten worden bijgehouden en goed worden opgevolgd.
Katholieke Universiteit Leuven 151 Deel 2
Bijlage 1 Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Prof. dr. Paul A.M. Michels (1946) (voorzitter) studeerde biologie aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn promotieonderzoek op het gebied van de bioenergetica van fotosynthetische bacteriën werd verricht van 1974 tot 1978 in het Laboratorium voor Microbiologie van de Rijksuniversiteit Groningen. Vervolgens heeft hij twee postdoctorale stages verricht, eerst gedurende twee jaar binnen de bacteriële genetica, in het ‘Department of Biochemistry’ van de ‘University of Dundee’, Schotland en vervolgens gedurende drie jaar in de Vakgroep Biochemie van de Universiteit van Amsterdam en in het Nederlands Kanker Instituut, met moleculair biologisch onderzoek naar het mechanisme de antigene variatie van trypanosomen, de protozoaire parasieten verantwoordelijk voor slaapziekte in Afrika. Sinds oktober 1983 is hij verbonden aan het ‘de Duve Institute’, (voorheen genaamd ‘International Institute of Cellular and Molecular Pathology’ – ICP), een internationaal biomedisch research instituut op de campus van de medische faculteit van de ‘Université catholique de Louvain’ (UCL) in Brussel. In de ‘Research Unit for Tropical Diseases’ van dit instituut heeft hij sindsdien biochemisch en moleculair- en celbiologisch onderzoek verricht en geleid naar diverse aspecten van het metabolisme en de biosynthese van organellen in Afrikaanse trypanosomen en verwante parasieten die andere ernstige infectieziekten veroorzaken bij mensen in tropische en subtropische landen. Een belangrijke doelstelling van dit onderzoek is om in deze parasieten processen en enzymen te identificeren en karakteriseren die gebruikt zouden kunnen worden als targets voor nieuwe geneesmiddelen, en om chemische producten te ontwikkelen die als voorlopers van zulke geneesmiddelen zouden kunnen dienen. Momenteel zijn er geen adequate (efficiënte, niet-toxische en betaalbare) geneesmiddelen beschikbaar voor deze zogenaamde ‘neglected diseases’ die veelal fataal zijn zonder behandeling. Voor dit onderzoek coördineert Prof. Michels, al sinds ongeveer 20 jaar, het werk van een aantal, deels overlappende consortia van research teams. Deze teams, in diverse landen van Europa, Noord en Latijns Amerika en Afrika, hebben ieder een expertise in één of meerdere van de volgende vakgebieden: parasitologie, moleculaire biologie en biochemie, eiwitkristallografie, bioinformatica, synthetische chemie en medicinale scheikunde. Vanaf 1998 tot 2007 was hij ‘Chargé de cours à temps partiel’ aan het ‘Département de biochimie et biologie cellulaire’ van de UCL, en in 2007 is hij bevorderd tot ‘professeur’. Hij doceert over de regulatie van het metabolisme en de enzymologie. Sinds 2007 is hij ook verbonden aan de ‘School of Biological Sciences, University of Edinburgh’ in Schotland, als ‘visiting professor’, waar hij doceert over ‘drug discovery for neglected diseases’, ‘organization and funding of research for neglected diseases’ en ‘cell biology of protozoan parasites’. Gedurende de laatste 30 jaar heeft Prof. Michels voordrachten en gastcolleges gegeven aan universiteiten en op congressen in vele landen binnen en buiten Europa. Hij heeft deel uitgemaakt van tal van nationale en internationale wetenschappelijke commissies voor evaluatie van onderzoek en onderwijs, o.a. van 2001 tot 2009 van de Commissie ‘Moleculaire en Cellulaire Biologie, Genetica’ van het FWO Vlaanderen, en in 2002 van een inter-
154 Personalia Bijlage 1
nationale visitatie commissie voor de evaluatie van de doctoraatsopleidingen in het ‘Biocentrum Amsterdam’ van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit Amsterdam, voor een hernieuwde accreditatie door de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Hij is lid van de ‘editorial (advisory) boards’ van een aantal internationale wetenschappelijke tijdschriften, was/is als promotor verantwoordelijk voor het onderzoek van 15 doctoraatsstudenten, een groot aantal licentiaat- en masterstudenten en voornamelijk buitenlandse postdoctorale onderzoekers. Hij is (co)auteur van ongeveer 200 wetenschappelijke artikelen. Prof. dr. Ton Bisseling (1952) is hoogleraar Moleculaire biologie aan de Universiteit van Wageningen (Nederland). In Wageningen is hij verantwoordelijk voor het moleculair biologisch en ontwikkelingsbiologisch onderwijs voor de opleidingen Biologie, Biotechnologie en Moleculaire levenswetenschappen. Het onderzoek van zijn afdeling richt zich op de interactie van micro-organismen en planten en plant ontwikkelingsbiologie. Hij is verder wetenschappelijk directeur van de onderzoeksschool Experimentele Plant Wetenschappen. Dit is een nationale onderzoekschool die verantwoordelijk is voor de opleiding van alle PhD studenten die aan Nederlandse universiteiten werkzaam zijn in het plantenonderzoek. Ton Bisseling is lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen (KNAW). Hij is gekozen lid van EMBO en is lid van de editorial board van verschillende wetenschappelijke tijdschriften waaronder Science. Jan Boddaert (1988) studeerde in 2006 af aan het Koninklijk Atheneum II in de richting Latijn-Wetenschappen. Hierna begon hij aan een studie Biochemie en Biotechnologie aan de Universiteit Antwerpen waar hij in 2010 succesvol in slaagde zijn bachelordiploma te behalen. Momenteel volgt hij de masteropleiding Cellulaire en Moleculaire Genbiotechnologie, eveneens aan de Universiteit Antwerpen. Tijdens zijn studentencarrière is hij steeds actief geweest binnen de studentenverenigingen KDA en Óðinn, waar hij in het praesidium zetelde. In 2008 was hij de initiatiefnemer voor de lustrumviering van de richting Biochemie en Biotechnologie waarbij studenten, proffen en alumni elkaar op informele wijze kunnen ontmoeten. Dit mondde uit in een jaarlijks evenement dat kadert binnen de alumniwerking van de richting. Ook binnen de onderwijscommissie van de richting is hij steeds een actief deelnemer bij focusgesprekken ter evaluatie en verbetering van de richting zelf. Didier de Chaffoy de Courcelles (1952) Didier’s expertise in leadership and strategy has been built over a 25 year career the Pharmaceutical and Biotechnology sectors with a very successful progressive career with Janssen Pharmaceutica and Johnson and Johnson (J&J). He has a broad knowledge of research, strategic innovation and Personalia 155 Bijlage 1
development with extensive experience managing and directing R&D groups from a Board level position for over 10 years. Didier holds a bachelor in Chemistry from the Catholic University of Leuven and a master and Ph.D. in biochemistry from the University of Antwerp. He has a license to teach and to do research at Belgian Universities and has the Chair of Pharmacology at the Faculty of Medicine at the Hasselt University. Didier has been the Senior Vice President Research and Early Development in Europe for J&J Pharmaceutical R&D. He was site head for R&D at the former Janssen Pharmaceutica site in Belgium and in charge of research teams in the US, Germany, France and Spain. Didier headed different major restructuring and organizational changes. He designed novel strategies for WW integration of discovery and early development including focus on areas of strength, outsourcing and off-shoring non-key activities, building a broader external network and developing a strong translational medicine platform. Over the last 10 years of his career at J&J, Didier delivered a pipeline consisting of one compound approved, 3 compounds in phase 2b, 3 compounds in phase 2a and 8 compounds in phase 1. Didier recently started a spin-off at the University Hospital of Antwerp and has teaching appointments at several universities. Prof. Dr. J.H. (Han) de Winde (1962) Han de Winde studied organic chemistry and biochemistry at the Vrije Universiteit Amsterdam, The Netherlands, and obtained his PhD in molecular biology at the University of Amsterdam. Following postdoctoral research at the Amsterdam BioCenter (NWO fellowship) and at the Laboratory of Molecular Cell Biology, Katholieke Universiteit Leuven, Belgium (EC Human Capital and Mobility fellowship) he continued research in Leuven as assistant professor. In 2000 he joined the R&D laboratory of DSM Life Science Products as Senior Scientist and Group Leader. He obtained a part-time chair in Industrial Genomics, at Delft University of Technology in 2002. In 2004 he was appointed Principal Scientist Microbial Genetics and Physiology at DSM Life Sciences RD&T, covering both business unit- and corporate R&D-strategy and responsibilities. From April 2006 Han de Winde is full professor in Genetics and Genomics of Industrial Microorganisms at Delft University of Technology, where presently he is chairman of the Department Of Biotechnology, and vice-dean of the Faculty of Applied Sciences. He is business director of the Kluyver Center for Genomics of Industrial Fermentation (NWO-NGI Centre of Excellence), and scientific director of the Graduate Research School ‘Biotechnological Sciences Delft-Leiden’ (BSDL). Since 2010 he is chairman of the Executive Board of Advanced Chemical Technologies for Sustainability (ACTS), a strategic alliance of the Dutch national science foundation NWO. Han de Winde has acquired expert knowledge and experience in microbial molecular genetics and metabolic and molecular engineering, specifically in the field of nutrient- and environment-induced signal transduction in the control of physiol-
156 Personalia Bijlage 1
ogy, growth and development of bacteria, yeast and fungi. He is an expert in implementation and development of Applied Genomics and Systems Biology in bacterial, yeast and fungal strain and process improvement. He is author of over 60 scientific publications and of 10 filed patents. Em. Prof. Dr. Joost Lowyck (1941) studeerde Pedagogische wetenschappen aan de K.U.Leuven en deed aansluitend te Heidelberg een specialisatiestudie in de lerarenopleiding en technologie (Stipendium Volkswagen Stiftung). Hij is doctor in de Pedagogische wetenschappen en emeritus hoogleraar in de onderwijskunde, K.U.Leuven. Hij is er als bijzonder gasthoogleraar lid van het Centrum voor Instructiepsychologie en –technologie. Hij is tevens verbonden aan de afstandsuniversiteit Uninettuno te Rome. Het interdisciplinaire onderzoek bevindt zich op de raakvlakken tussen leerpsychologie, ontwerpen van instructie en onderwijstechnologie met toepassing op onderwijs, arbeidsorganisaties en lerarenopleiding. Hij was voorzitter van de International Study Association on Teachers and Teaching (ISATT) en van de Special Interest Group ‘Instructional design’ van EARLI (European Association for Research on Learning and Instruction). Hij was voorzitter van het Departement Pedagogische wetenschappen en van het Academisch Vormingsinstituut voor leraren van de K.U.Leuven, Hij was lid van diverse visitatiecommissies van de VLIR en de VLHORA in Vlaanderen en van de VSNU en de QANU in Nederland. Hij was voor deze laatste instantie voorzitter van de onderwijsvisitaties Onderwijskunde en Universitaire lerarenopleidingen en voorzitter van de Onderzoeksvisitatie voor de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (NWO) Prof. Dr. Martine Raes (1957) werd licenciaat dierkunde aan de Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix in 1979 (Namen), waar zij ook een doctoraat behaalde in de wetenschappen in 1983 op een onderwerp uit celveroudering. Van 1984 werkte ze in Namen as Chargé de Recherche en vanaf 1986 as Chercheur Qualifié van de FNRS. In 1995 werd ze benoemd in Namen als Chargé de Cours, bevorderd tot hoogleraar in 2002 en tot buitengewoon hoogleraar in 2006. Zij onderwijst vooral moleculaire en cellulaire biologie. Zij was lid van de Commisie ‘Biologie animale’ van de FNRS (1996–2000) en voorzitter ervan van 2001 tot 2005. Ze was ook lid van de FWO Commissie ‘Planten- en dierenfysiologie’ (1996–2005). Sinds 1995 is ze lid van één van de Commissies ‘Biochimie’ bij de FRIA (voorzitter ervan sinds 2008). Ze treedt ook regelmatig op als deskundige in Colleges voor het IWT (sinds 1998), voor de IRSIB (Institut d’Encouragement de la Recherche Scientifique et de l’Innovation de Bruxelles (sinds 1998), voor de European Science Foundation (EuroEEFG Programma, Strassbourg, sinds 2009) en als extern lid van de uitgebreide leescommissie Biowetenschappen voor de Onderzoeksraad aan de UA (sinds 2008). Ze was voorzitter van de visitatiecommissie ‘Biologie’ voor de VLIR (2005–2006). Ze is lid van de ‘Conseil de Gouvernance’ Biowin als universitaire vertegenwoordiger (2007). Ze is vice-voorzitter van de Groupes de Contact FNRS ‘Phénomènes oxydatifs et Personalia 157 Bijlage 1
antioxydants’ (sinds 1998) en ‘Protéomique’ (sinds 2004). Ze is Chairwoman van BELACT (Belgian Group for the Technology of Animal Cell Culture) sinds 1997 en co-organisator van 7 BELACT Meetings. Ze is lid van de ‘Conseil Scientifique pour le FNRS de l’Ecole Doctorale Sciences’. Ze was verantwoordelijk voor een master in cellulaire en moleculaire biologie in Bolivië (Universidad Maior de San Simon, Cochabamba) via een CUD-CUI programma (1998–2007). Ze is betrokken in een IUAP network en in het FWO WOG netwerk ‘Vascular pathology’. Haar huidige onderzoeksinteresses omvatten signalisatie, oxidatieve stress, geoxideerde lipoproteïnen en proteomics in endotheel cellen en macrofagen in cultuur. Ze is (co)auteur van 123 internationale artikels. Suzanne Vanhauwaert (1988) studeerde Wetenschappen-Moderne Talen aan het lyceum Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen te Kortrijk. Na deze middelbare studies startte ze met de opleiding Biochemie-Biotechnologie aan de Katholieke Universiteit Leuven Campus Kortrijk. Na twee jaar zette zij haar studies verder te Leuven. Momenteel bevindt zij zich opnieuw in Kortrijk waar ze een master thesis voorbereidt in het labo voor trombose in het Interdisciplinair Research Centrum. In haar master thesis doet ze onderzoek naar de functie van nieuwe bloedplaatjes receptoren.
158 Personalia Bijlage 1
Bijlage 2
Bezoekschema’s
Universiteit Antwerpen Zondag 21 februari 2010 17u00 – 20u00
intern beraad visitatiecommissie
20u30
avondmaal commissie
Maandag 22 februari 2010 09u00 – 9u45
bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair coördinator)
09u45 – 10u45
opleidingsverantwoordelijken BA+MA , opstellers zelfevaluatie, student en AAP/BAP betrokken bij onderwijskundig overleg
10u45 – 11u15
pauze & korte nabespreking commissie
11u15 – 12u00
studenten BA, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
12u00 – 12u45
studenten MA, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
12u45 – 14u15
middagmaal commissie & nabespreking commissie
14u15 – 14u45
AAP / BAP betrokken bij onderwijs & onderwijskundig overleg
14u45 – 15u30
docerend personeel BA, inclusief ZAP/AAP/BAP betrokken bij onderwijskundig overleg
15u30 – 16u15
docerend personeel MA, inclusief ZAP/AAP/BAP betrokken bij onderwijskundig overleg
16u15 – 16u45
pauze
16u45 – 17u30
verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal, inclusief evt. AAP/BAP/ATP verantwoordelijk voor begeleiding), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
17u30 – 18u15
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18u15 – 19u30
nabespreking commissie & extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u30 – 20u15
informele ontmoeting met de academische overheid, een vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, de opleidingsafgevaardigden en de gesprekspartners van die dag.
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 23 februari 2010 09u00 – 11u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek computerlokalen e.d.
11u00 – 11u45
spreekuur en eventueel aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u45 – 12u30
nabespreking commissie
12u30 – 13u15
afsluitend gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13u15 – 17u00
middagmaal en intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u00
mondelinge rapportering
162 Bezoekschema Bijlage 2
Universiteit Gent Zondag 21 maart 2010 17u00 – 20u00
intern beraad visitatiecommissie
20u30
avondmaal commissie
Maandag 22 maart 2010 09u00 – 9u45
bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair coördinator, vakgroepvoorzitters)
09u45 – 10u45
opleidingsverantwoordelijken BA+MA , opstellers zelfevaluatie, student en AAP/BAP betrokken bij onderwijskundig overleg
10u45 – 11u15
pauze & korte nabespreking commissie
11u15 – 12u00
studenten BA, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
12u00 – 12u45
studenten MA, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
12u45 – 14u15
middagmaal commissie & nabespreking commissie
14u15 – 14u45
AAP / BAP betrokken bij onderwijs & onderwijskundig overleg
14u45 – 15u30
docerend personeel BA, inclusief ZAP/AAP/BAP betrokken bij onderwijskundig overleg
15u30 – 16u15
docerend personeel MA, inclusief ZAP/AAP/BAP betrokken bij onderwijskundig overleg (ev. Gastprofessoren)
16u15 – 16u45
pauze
16u45 – 17u30
verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal, inclusief evt. AAP/BAP/ATP verantwoordelijk voor begeleiding), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
17u30 – 18u15
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18u15 – 19u30
nabespreking commissie & extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
20u00 – 20u 45
informele ontmoeting met de academische overheid, een vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, de opleidingsafgevaardigden en de gesprekspartners van die dag.
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 23 maart 2010 09u00 – 11u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek computerlokalen e.d.
11u00 – 11u45
spreekuur en eventueel aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u45 – 12u30
nabespreking commissie
12u30 – 13u15
afsluitend gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13u15 – 17u00
middagmaal en intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema 163 Bijlage 2
Katholieke Universiteit Leuven Maandag 17 mei 2010 14u00 – 17u00
intern beraad visitatiecommissie
17u00 – 17u45
bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair coördinator)
17u45 – 18u45
opleidingsverantwoordelijken Ba+Ma+MaMCB, opstellers zelfevaluatie, student en AAP/BAP betrokken bij onderwijskundig overleg
18u45 – 19u30
informele ontmoeting met de academische overheid, een vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, de opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaal commissie
Dinsdag 18 mei 2010 09u00 – 09u45
studenten Ba, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
09u45 – 10u30
studenten Ma, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg pauze & nabespreking commissie
10u30 – 11u00
pauze
11u00 – 11u45
studenten MaMCB, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
11u45 – 12u30
AAP / BAP betrokken bij onderwijs & onderwijskundig overleg Ba, Ma & MaMCB
12u30 – 14u30
middagmaal & nabespreking commissie
14u30 – 15u15
docerend personeel Ba, inclusief docerend personeel betrokken bij onderwijskundig overleg
15u15 – 16u00
docerend personeel Ma & MaMCB, inclusief docerend personeel betrokken bij onderwijskundig overleg
16u00 – 16u30
pauze & nabespreking commissie
16u30 – 17u15
verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal, inclusief evt. AAP/BAP/ATP verantwoordelijk voor begeleiding), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
17u15 – 18u15
gesprek met afgestudeerden van de opleiding (Ma & MaMCB)
18u15 – 19u45
nabespreking commissie & extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 19 mei 2010 09u00 – 11u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek computerlokalen e.d.
11u00 – 11u45
spreekuur en eventueel aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u45 – 12u30
nabespreking commissie
12u30 – 13u15
afsluitend gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken Ba Ma & MaMCB
13u15 – 17u00
middagmaal en intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u00
mondelinge rapportering
164 Bezoekschema Bijlage 2