BIJLAGE: Beschrijving bedrijfsactiviteiten
D2
1 Inleiding Sedert 1997 is de inrichting van het aannemersbedrijf van A. Ooijen Woerden B.V. gevestigd aan de Parallelweg-west 1 te Woerden. Voor de ligging van de inrichting en de precieze begrenzing wordt verwezen naar de Bijlage “Bestemmingsplan Parallelweg West”. De kadastrale nummers staan in onderstaande figuur 1. De inschrijving bij de Kamer van Koophandel is eveneens opgenomen als bijlage (Bijlage “uitreksel KvK”). Kantoor en werkplaats van het bedrijf zijn gevestigd aan de Wagenmakersweg 2 in Woerden.
Figuur 1: Kadastrale gegevens. In de periode sinds 1997 is het terrein aan de Parallelweg tweemaal in westelijke richting uitgebreid. Niet alleen heeft dit een vergroting van het oppervlak tot gevolg gehad, ook zijn de werkzaamheden uitgebreid. Deze uitbreiding van werkzaamheden kwam veelal tot stand door aanvragen van marktpartijen. Op dit moment is het bedrijf bezig om alle activiteiten te concentreren op één locatie: aan de Parallelweg-west. Het terrein, kantoor en loods aan de Wagenmakersweg worden op termijn verkocht en het terrein aan de Parallelweg wordt in oostelijke richting uitgebreid met ca. 2 ha. Deze uitbreiding wordt mogelijk gemaakt in de provinciale Structuurvisie en de Gemeente Woerden werkt mee aan de wijziging van de bestemming van het terrein. De uitbreiding van het bedrijf, alsmede van de werkzaamheden, vormt de aanleiding tot de aanvraag van de revisievergunning in het kader van de WABO. Fasering De aanvraag voor een Wabo vergunning wordt gefaseerd ingediend. Alle milieu-relevante onderdelen worden in fase 1, de huidige aanvraag, opgenomen. De aanvraag voor de bouwactiviteiten wordt doorgeschoven naar fase 2.
1
2 Het bedrijf Aannemersbedrijf Van Ooijen heeft ca. 25 medewerkers. Daarvan werken er ca. 17 in de buitendienst en de resterende 8 voeren hun werkzaamheden hoofdzakelijk uit binnen de inrichting (kantoor / buitenterrein). De activiteiten van Aannemersbedrijf Van Ooijen zijn ruwweg onder te verdelen in twee hoofdactiviteiten: 1. Werkzaamheden in het kader van de Grond- Weg- en Waterbouw. 2. Op- en overslag van primaire en secundaire bouw- en grondstoffen. De gehele bedrijfsvoering is gericht op: Een service gerichte, lokale aanpak. Het goed gescheiden gehouden van enerzijds schone (dat wil zeggen: niet milieubelastende) materialen en stoffen en anderzijds afvalstoffen (potentieel wel milieubelastend). De service gerichte lokale aanpak komt erop neer dat afvalstoffen uit de omgeving van Woerden worden geaccepteerd, op een passende wijze worden bewerkt / verwerkt en vervolgens worden toegepast. Ook komt het voor dat derden schone (bouw-)materialen (veelal afkomstig uit GWW-werken van het aannemersbedrijf) kunnen aanschaffen bij Van Ooijen. Dit laatste wordt in het bestemmingsplan betiteld als “ondergeschikte nevenactiviteit”. Het gescheiden houden van schone en potentieel vervuilende stoffen en materialen vloeit allereerst voort uit de wens om een goede en overzichtelijke bedrijfsvoering te houden. Belangrijke hulpmiddelen daartoe zijn de weegbrug (alle in- en uitgaande afvalstromen worden gewogen) en het bijhouden van een massabalans. De inrichting van het terrein voorziet verder in de aanwezigheid van verschillende compartimenten, scheidingswanden, etc. Opgemerkt wordt dat het Aannemersbedrijf werkt op basis van een KWALIBO certificering (BRL SIKB protocollen 7511. Uitbreiding met BRL SIKB 7510 en 9335-1 is momenteel in voorbereiding): BRL/SIKB 7500: Bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie. BRL/SIKB 7510: Procesmatige ex-situ reiniging en immobilisatie van grond en baggerspecie. BRL/SIKB 7511: Landfarming, ontwatering, rijping en zandscheiding van baggerspecie. BRL/SIKB 9335: Nationale BRL voor het KOMO productcertificaat en het NL-BSB certificaat voor grond. BRL/SIKB 9335-1: Milieuhygiënische keuring voor individuele partijen grond in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Hieronder is aangegeven welke activiteiten onder de reikwijdte van de BRL vallen: Opslag en onderzoek op locatie met als doel de samenstelling vast te stellen om daarna de juiste toepassing / aanpak te selecteren (grond BRL/SIKB 9335-1). Inname met beperkte bewijsmiddelen (baggerspecie BRL/SIKB 7511, grond BRL/SIKB 9335-1). Baggerspeciebewerking (BRL/SIKB 7511). Grondbank (tijdelijke opslag) (BRL/SIKB 9335-1). Zeven (grond, BRL/SIKB 9335). Het (droog) zeven wordt niet uitgevoerd met een reinigingsdoel, maar geldt als (voor)bewerking. Samenvoegen of splitsen van partijen (grond, BRL/SIKB 9335). Het ontwateren van Riool-, Kolken- en Gemalenslib en Veegvuil (BRL/SIKB 7510). Het ontwateren van bentoniet (BRL/SIKB 7510). Voor het breken van het schone bouw- en sloopafval wordt een mobiele puinbreker van derden ingezet. De in te zetten mobiele brekerinstallatie beschikt over een KOMO® BRL 2506 productcertificaat. Een belangrijke voorwaarde voor een goede bedrijfsvoering is flexibiliteit. Deze flexibiliteit komt onder meer tot uiting op de volgende wijze: De jaarlijkse hoeveelheden in de diverse deelstromen kunnen variëren, met dien verstande dat de in de vergunningaanvraag genoemde maximale hoeveelheden niet worden overschreden. Het
2
totaal aantal aangevraagde verkeersbewegingen is gebaseerd op het jaarlijkse maximum en wordt daarmee niet overschreden. Uit bovenstaand punt volgt ook dat opslaglocaties binnen de inrichting onderling uitwisselbaar zijn (mits dit niet in strijd is met de noodzakelijke bodembeschermende voorzieningen en behandeling van het afvalwater). De bewerking van de afvalstoffen (breken, zeven, shredderen) gebeurt op de plaats waar de (grootste) hoeveelheid van de betreffende afvalstof ligt. Vanwege de effecten op de milieubelasting (m.n. geluid) is hiermee in de onderbouwende rapporten rekening gehouden. Een voorbeeld is dat bij de geluidsberekeningen voor de puinbreker is uitgegaan van twee “uiterste” locaties: één aan de oostzijde van de inrichting, één aan de westzijde. Afhankelijk van de aanwezige voorraden binnen de inrichting en de uit te voeren bewerking / verwerking kunnen aanwezige hulpmiddelen op meerdere plaatsen gezet worden. Voorbeelden zijn (niet limitatief) zijn: brandstoftanks, containers waarin restmaterialen verzameld worden, etc. Er bestaan wel voorkeurslocaties voor de standplaatsen hiervan (aangegeven op de locatietekeningen), maar hiervan kan incidenteel afgeweken worden. Met andere woorden de plaats binnen de inrichting kan variëren als dat de bedrijfsvoering ten goede komt. Ook hier geldt dat de opslag nooit in strijd kan zijn met de noodzakelijke bodembeschermende voorzieningen. De gevraagde flexibiliteit is eveneens van toepassing op zowel bodembelastende stromen, bijvoorbeeld licht verontreinigde grond, en op niet milieubelastende materialen zoals gangbare materialen bij bedrijven werkzaam in de GWW sector (bestratingmateriaal, klinkers, trottoirbanden, pvc buizen), schoon bouw- en sloopafval en schoon zand. De flexibiliteit heeft geen gevolgen voor de milieubelasting van de inrichting De onderbouwing hiervan is als volgt: Indien opslag van bepaalde materialen de bescherming van de bodem vereist, zal bij het flexibel omgaan met opslaglocaties ten minste hetzelfde bodembeschermingsniveau gekozen worden. De flexibiliteit vergroot niet de totale hoeveelheid materiaal die wordt op- en overgeslagen, zodat er geen toenames zijn in bijvoorbeeld de geluidimmissie of de emissie van fijn stof. Bij de opslag van gasflessen en dieseltanks wordt altijd de minimaal vereiste afstand tot de perceelgrens in acht genomen, zodat er geen invloed is op externe veiligheidsaspecten. Voor de zogenaamde gangbare materialen voor de GWW sector zijn altijd aankoopbewijzen onder certificaat aanwezig waaruit blijkt dat het niet-milieubelastende materialen betreft. Verder wordt opgemerkt dat bij de berekeningen ten behoeve van geluid en luchtkwaliteit rekening is gehouden met interne transportbewegingen op het terrein. 3 Inrichting terrein In dit hoofdstuk zijn de milieurelevante activiteiten beschreven die door het bedrijf binnen de inrichtingsgrenzen worden uitgevoerd. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen het bestaande (westelijke) terrein en het nieuwe (oostelijke) terrein 3.1 Inrichting bestaand terrein De belangrijkste onderdelen van het bestaande bedrijfsterrein zijn (zie ook Bijlage “Inrichting westelijk deel inrichting”): Vijf depotcompartimenten. Een bedrijfshal met daarin een kantoor en ruimte ten behoeve van de opslag van materieel. Een propaantank. Een weegbrug. Een wasplaats. Een dieseltank. Op het terrein zijn vijf depotcompartimenten aanwezig: A, B, C, E en F. De capaciteit van A, B en C 3 samen bedraagt 10.000 m . Onder deze compartimenten ligt een folie, met daaronder controledrains. Compartiment C is (deels) ontmanteld, om het bestaande en het nieuwe terreindeel met elkaar te verbinden.
3
3
Compartimenten E en F hebben respectievelijk een capaciteit van 15.000 en 30.000 m . Via stortbordessen wordt het te ontwateren / op te bulken materiaal in de compartimenten gebracht. E en F hebben eigen inritten vanaf de openbare weg. Om compartiment F een breder gebruik te kunnen geven (naast op- en overslag van baggerspecie en grond) is aan de westzijde op de zandlaag met drainagestelsel een laag schoon puingranulaat aangebracht (zie Bijlage “Inrichting westelijk deel”). Op deze ondergrond kunnen meerdere toepassingen plaatsvinden: opslag schoon puin, puinbreken, opslag schoon snoeihout, hout shredderen en opslag van materialen die behoren tot de GWW-activiteiten van het bedrijf. In het geluidsrapport is rekening gehouden met deze plaatsing van puinbreker / houtshredderaar. Voor de werking van de bodembeschermende voorziening maakt het aanbrengen van het puingranulaat geen verschil: er is sprake van een goede waterdoorlatendheid en het puingranulaat geeft geen verontreinigende stoffen af. Bedrijfshal In de bedrijfshal (zie plattegrond, figuur 2) is het volgende aanwezig; een kantoorruimte, een kantineruimte, een douchevoorziening, twee toiletten, afsluitbare (roldeur), opslagruimte voor PVC materialen en een heftruck. Tevens staat er een kleine opslagvoorziening voor enkele “ADR” stoffen, zie tabel 1. Daarnaast is nog een overdekte ruimte (maar niet afsluitbaar) voor de stalling van materieel. De bedrijfshal is afgewerkt met donkergroene panelen. De hal is voorzien van een betonvloer (beton klasse B35, ingedeeld in milieuklasse 3) die vloeistofkerend is. Eventuele vrijgekomen stoffen worden direct opgeruimd zodat ze niet in de bodem terecht kunnen komen. Het bedrijf voert zelf de beheersmaatregelen, het toezicht en de inspectie uit. De opgeslagen hulpstoffen vallen binnen diverse ADR klassen. Hieronder volgt een opsomming (tabel 1). Tabel 1: Aard en hoeveelheid “ADR” stoffen in de bestaande loods. Categorie 3. Brandbare stoffen 3. Brandbare stoffen 3. Brandbare stoffen
Stof Verf Thinner Benzine
Hoeveelheid 2 blikken , à 10 L Jerrycan, 20 L Jerrycan, 60 L
Er is geen sprake van de opslag van CMR-stoffen. In de bedrijfshal staat een voorraadtank AdBlue. AdBlue is geen gevaarlijke stof volgens de vervoerswetgeving (ADR), maar is wel een bodembedreigende stof. Voor het in voorraad hebben van deze stof is een bodembeschermende voorziening noodzakelijk. De voorraadtank bevat ca. 1.000 liter. De tank is enkelwandig uitgevoerd en is in een lekbak geplaatst. Als de tank leeg is, wordt deze integraal vervangen. De vloer van de loods is een vloeistofkerende betonvloer met de volgende specificatie: beton B35 milieuklasse 3, consistentiegebied 3, inclusief plast. De loods is geplaatst op het deel van de inrichting dat volledig is voorzien van een folie. Gevaar dat de onderliggende bodem wordt beïnvloed door AdBlue is er dus niet. Propaantank Ten behoeve van de verwarming van de binnenruimten is (buiten de bedrijfshal) een propaantank met een inhoud van 1.630 liter geplaatst. De tank is voorzien van een afslag; bij niet goed functioneren sluit deze afslag de tank af en komt er geen gas meer vrij. Propaan wordt uitsluitend in de gasfase aan de opslagtank onttrokken. De afstanden tot de terreingrens bedraagt ca. 3 m. Weegbrug Naast de bedrijfshal is een weegbrug aanwezig. In principe worden alle in- en uitgaande transporten met afvalstoffen hier gewogen.
4
Figuur 2: Plattegrond bestaande loods
5
Wasplaats Met het afspoelen van wagens wordt voorkomen dat verontreinigde grond- en slibdeeltjes op de openbare weg terecht komen. Het vrijkomende water wordt via een zandvangput en een olie- en benzineafscheider geloosd op de bedrijfsriolering. De wasplaats wordt hoofdzakelijk gebruikt voor de vrachtwagens die materialen van en naar de inrichting transporteren. Incidenteel is de wasplaats ook in gebruik voor het afspoelen van materieel dat op de inrichting in gebruik is, zoals de shovel. Dieseltank Binnen de inrichting zijn kleine, dubbelwandige dieseltanks (inhoud tussen 650 en 1.600 liter) aanwezig (foto 1). Met name tijdens vakantieperiodes staan meerdere van dergelijke dieseltanks op het terrein opgeslagen staan (maximaal 6). Deze tanks worden ingezet bij de uitvoering van eigen werken in de GWW sector en worden op een omheinde en afgesloten plaats bewaard als deze werken tijdelijk stil liggen. Alle dieseltanks staan op de vloeistofdichte vloer. De diesel is bestemd voor eigen gebruik tijdens werkzaamheden buiten de inrichting. Door het KIWA zijn tankcertificaten afgegeven (zie Bijlage “Tankcertificaten”).
Foto 1: Dieseltank
De tanks wordt periodiek bijgevuld door een tankwagen van een oliemaatschappij. Het overpompen naar de shovel en kraan gebeurt met een elektrische pomp die gemonteerd is op de shovel / kraan. Met betrekking tot de asfaltverharding geldt het volgende: het aannemersbedrijf beschikt over een verklaring vloeistofdichte voorziening (datum afgifte 17 juni 2014). Medewerkers van het aannemersbedrijf controleren jaarlijks de asfaltlaag op scheurvorming. In voorkomende gevallen zal het bedrijf eventueel benodigde reparaties uitvoeren. In figuur 1 van Bijlage “NRB toetsing” is aangegeven waar het vloeistofdichte asfalt is aangelegd. Op het buitenterrein ten slotte is achter de loods een opslag voor strooizout gemaakt. Het oppervlak 2 bedraagt ca. 25 m . Het strooizout ligt op het vloeistofdichte asfalt tussen keerwanden. Het strooizout is tegen inregenen beschermd: Boven het strooizout is een afdak gemaakt en aan de voorzijde is een zeil gespannen. 3.2 Inrichting nieuwe terrein Voorafgaand aan de grondtransactie is de bodem van het uitbreidingsperceel onderzocht. De resultaten staan in de twee bijlagen: Bijlage “Rapport bodem perceel F213” en Bijlage “Rapport verkennend onderzoek, perceel F212”. De indeling van de toekomstige terreinuitbreiding wordt als volgt (zie ook Bijlage “Inrichting oostelijk deel inrichting”): Aan de oostzijde van het nieuwe terreindeel komt een nieuw gebouw. In het loodsgedeelte wordt materieel van het aannemersbedrijf gestald, zoals PVC materialen, heftruck en een compressor. Ook komt hier een vergelijkbare opslagkast voor de zogenaamde ADR stoffen en olieopslag, zie tabel 2. Tevens worden het kantoor (inclusief vergaderruimte, kantine, toilet/douchegelegenheid,
6
kleed / droogruimte) en een verblijfsruimte voor de beheerder in dit gebouw gehuisvest. De voorlopige indeling staat weergegeven in de “Bijlage Voorlopige indeling nieuwe loods”. De opgeslagen hulpstoffen vallen binnen diverse ADR klassen. Hieronder volgt een opsomming (tabel 2). Tabel 2: Aard en hoeveelheid “ADR” stoffen in de nieuwe loods. Categorie 3. Brandbare stoffen 3. Brandbare stoffen 3. Brandbare stoffen 3. Brandbare stoffen
Stof Verf Thinner Benzine Olie
3. Brandbare stoffen 3. Brandbare stoffen 8. Bijtende stoffen 8. Bijtende stoffen 8. Bijtende stoffen 8. Bijtende stoffen
Olie Afgewerkte olie Reinigingsmiddelen Concentraat antivries Koelvloeistof Ontvetter
Hoeveelheid 2 blikken, à 10 L Jerrycan, 20 L Jerrycan, 60 L Hangende oliedrums en olievaten, in totaal 6* 210 L Staand vat, in totaal 6* 60 L Tank in smeerput, 1.500 L Vat, 60 L Jerrycan, 60 L Jerrycan, 60 L Jerrycan, 60 L
Er is geen sprake van de opslag van CMR-stoffen.
Verwarmingssysteem. Ten behoeve van de verwarming en koeling van de nieuwe loods / kantoorgebouw is gekozen voor een systeem met warmtepompen. Hiermee kan aan zowel de benodigde warmtevraag als de benodigde koudevraag met één systeem worden voldaan. Het principe van de warmtepomp berust op verschillen in druk. Een warmtepomp combineert in een systeem zowel lage als hoge druk. Een compressor zorgt voor drukverschil in het systeem. De compressor stuurt het koudemiddel onder hoge druk over de condensor waar de warmte aan de omgeving afgegeven wordt. Een expansieventiel zorgt ervoor dat de hoge druk weer omgezet wordt in lage druk. Het koude medium kan via de verdamper warmte uit de omgeving onttrekken. Door het plaatsen van de verdamper in de ruimte (de binnenunit) en de condensor in de buitenlucht (buitenunit) wordt warmte vanuit de ruimte naar buiten gepompt en wordt de ruimte gekoeld. Het gebruikte koudemiddel is R410a. Dit is een stof die net als water vloeibaar en gasvormig is bij verschillende drukken. Het middel is niet schadelijk voor het milieu, de gezondheid en tast de ozonlaag niet aan. Het systeem maakt gebruik van elektriciteit. Er is geen sprake van geluidsproductie, de emissie van gassen, er zijn ingrepen in de bodem, etc. Er zijn dus geen milieurelevante aspecten aan de installatie van het verwarmingssysteem met behulp van warmtepompen. Met betrekking tot het gebruik van de elektriciteit ten slotte geldt het volgende. Van Ooijen streeft naar een energieneutrale bedrijfsvoering. Dit betekent onder meer dat de benodigde stroom afkomstig is van de te installeren zonnepanelen op het dak van de loods. Het nieuw terreindeel is volledig geasfalteerd. Het asfalt is als vloeistofdichte vloer aangelegd. Het aannemersbedrijf beschikt over een verklaring vloeistofdichte voorziening (datum afgifte 17 maart 2015, zie Bijlagen “Certificaat” en “Verklaring vloeistofdicht” ). Medewerkers van het aannemersbedrijf controleren jaarlijks de asfaltlaag op scheurvorming. In voorkomende gevallen zal het bedrijf eventueel benodigde reparaties uitvoeren. Nabij het gebouw komen parkeerplaatsen, een wasplaats en een tankeiland. Het resterende deel wordt ingericht ten behoeve van de opslag van diverse grondstromen. Op het nieuwe terreindeel wordt een tankeiland door een gecertificeerde installateur (cf. BRLK903/08), waarbij de voorschriften uit PGS30 worden gevolgd. Bij het tankeiland worden uitsluitend voertuigen van het eigen bedrijf afgetankt. De aanleg van de vloeistofdichte voorziening zal conform SIKB BRL 7700 gebeuren. De machines van het aannemersbedrijf die op het terrein werkzaam zijn (shovel, kraan, etc.) worden bijgetankt op dit tankeiland. Tevens komt bij het tankeiland een voorraadtank AdBlue te staan. De voorraadtank bevat 1.200 liter. De tank is dubbelwandig uitgevoerd. Als de tank leeg is, wordt deze ter plaatse bijgevuld. De vloer waarop de AdBlue tank staat is vloeistofdicht. De sloot tussen de huidige inrichting en het nieuwe deel is gedempt. Hierover is overleg geweest met Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (keur / watercompensatie) en de Provincie Utrecht (landschappelijke verordening).
7
Ter afscheiding wordt het terrein begrensd door keerwanden. Deze zijn opgebouwd uit betonnen stapelblokken, de totale hoogte bedraagt 2,4 m (3 * 0,8 m)
Door de terreinuitbreiding ontstaat aanzienlijk meer werkruimte en opslagruimte. Op het terrein worden diverse normale spullen van een aannemersbedrijf opgeslagen, deels in de loods, deels op het buitenterrein. Opgemerkt wordt dat deze spullen voor een deel afkomstig zijn van de locatie Wagenmakersweg. Hieronder staat een niet-limitatieve opsomming van machines en materialen (behorende tot de aannemersactiviteiten van het bedrijf) die op het terrein opgeslagen en gestald zullen worden:
Bedrijfsauto’s, vrachtauto’s, kranen, shovels en aanhangers. Alleen een kraan en een shovel
worden daadwerkelijk binnen de inrichting gebruikt voor de handling van de grond- en baggerstromen. Deze handling is ook meegenomen in de berekeningen ten behoeve van de geluidimmissie en de luchtkwaliteit. Voor de andere voertuigen geldt dat ze worden ingezet bij de diverse GWW-werken van het bedrijf. Aanwezigheid binnen de inrichting beperkt zich hoofdzakelijk tot vakantie periodes. Vuil- en materieelcontainers, directie-unit en schaftwagens. In de vuilcontainers wordt grof vuil verzameld dat is aangetroffen in aangeleverde grond of baggerspecie. Als de container vol is, wordt deze afgevoerd naar een erkende verwerker. Mobiele zeef, puinbreker, houtshredderaar. Stellingen met voorraad- en restmaterialen. Restmaterialen zijn materialen uit een aangekochte bulkvoorraad die, na de uitvoering van een GWW-werk over zijn en later in een ander werk kunnen worden toegepast. Het betreft hier uitsluitend materialen die niet milieubelastend zijn. Keten. Verkeersborden. Bestratingmaterialen, klinkers, tegels, trottoirbanden, pvc buizen, kortom gangbare materialen uit de GWW werkzaamheden van het bedrijf. Voor zover het steenachtige materialen zijn, worden ze als vormgegeven bouwstoffen in het kader van het Besluit bodemkwaliteit gekarakteriseerd. Ze gelden derhalve als niet milieubelastend en zijn aangekocht onder certificaat.
Op het buitenterrein worden geen metaalbewerkende activiteiten uitgevoerd; dit gebeurt uitsluitend binnen. 3.3 Gasflessen Binnen de inrichting kunnen maximaal 10 gasflessen met propaan worden opgeslagen (inhoud per gasfles: 14 kg). Deze gasflessen worden uitsluitend gebruikt voor de verwarming van de keet bij GWW werkzaamheden buiten de inrichting. Binnen de inrichting is sprake van een beperkte voorraad van deze gasflessen. Ook kunnen in de periode tussen twee werken en in vakanties deze gasflessen opgeslagen worden binnen de inrichting; ze worden niet actief ingezet. Verder zijn de volgende gasflessen aanwezig ten behoeve van laswerk: Gascylinder (acetyleen) tbv lasapparaat Zuurstofcylinder tbv lasapparaat
2 stuks à 50 L 2 stuks à 50 L
Voor alle gasflessen geldt dat ze buiten zijn opgeslagen (zie Bijlage “Inrichting oostelijk deel”) en met kettingen zijn gezekerd. Bij de opslag worden de voorschriften van PGS15 in acht genomen. 3.4 Op- en overslag Op basis van veranderende marktomstandigheden is Aannemersbedrijf Van Ooijen voornemens om de bedrijfsactiviteiten uit te breiden. Dit betekent dat er op- en overslagcapaciteit wordt aangevraagd voor de volgende stofstromen (tabel 3, hoeveelheden op jaarbasis – voor het zover afvalstromen betreft is ook de EURAL code opgenomen). Tevens is aangegeven wat de belangrijkste herkomst is van de diverse stofstromen.
8
Tabel 3: Stof- en afvalstromen binnen de inrichting. Stofstroom
EURAL (mits van toepassing) -
Maximale doorzet (ton/jaar) 20.000 5.000 25.000
Maximale doorzet (m3/jaar) 12.500 3.030 23.810
17.01.07c
70.000
35.000
20.02.01
10.000
10.000
Schone en verontreinigde grond
17.05.04c
100.000
67.000
Schone en verontreinigde baggerspecie
17.05.06c
68.750
55.000
Bentoniet RKGV materiaal
01.04.99 20.03.03 / 20.03.06 17.03.01
5.000 12.000
-
Zand Grind Schone verhardingsmaterialen (bims, lava, etc.) Schoon bouw- en sloopafval (tbv puinbreker) Snoeihout
Teerhoudend asfalt
Strooizout 1
Herkomst
Plaats binnen de inrichting1
Erkende leverancier Erkende leverancier Erkende leverancier
Verhard terrein Verhard terrein Verhard terrein
Verhard terrein, depot F
2.400 9.600
Eigen werken en van derden: gemeenten en aannemers Derden, m.n. gemeenten Derden: bedrijven, particulieren, overheden Derden: waterschappen en bedrijven Derden: bedrijven Derden: gemeenten
1000
475
Derden: bedrijven
1000
1000
Erkende leverancier
Verhard terrein Verhard terrein, depot E en F Depot A-C, E en F Depot A-C Depot A-C, verhard terrein Container op verhard terrein westelijk deel Onder afdak op verhard terrein westelijk deel
: met verhard terrein wordt bedoeld: de asfaltverharding op het bestaande en het nieuwe terrein
Voor de licht-matig verontreinigde grondstromen is in de Bijlage “Kwaliteit grondstromen” aangegeven wat gangbare verontreinigende stoffen en gehalten kunnen zijn. Voor genoemde afvalstromen is het Acceptatie- en Verwerkingsbeleid (AV-beleid) van toepassing en is een beschrijving van de Administratieve Organisatie en Interne Controle (AO/IC) opgesteld (Bijlage “AV beleid en AO/IC rondom de afvalstromen). Tevens geldt dat alle inkomende en uitgaande afvalstromen worden gewogen op de weegbrug. Genoemde hoeveelheden in tabel 3 zijn qua hoeveelheden als het ware “uitwisselbaar”. In figuur 3 is dit schematisch aangegeven. Voor de volledigheid vermelden wij dat naast genoemde maximale hoeveelheden voor de op- en overslagactiviteiten van het bedrijf, er sprake is van een beperkte voorraad van materialen die behoren bij de Grond, Weg –en Waterbouw activiteiten van het bedrijf. Daarbij gaat het om de volgende jaarlijkse hoeveelheden: Bouwmaterialen voor werkzaamheden in de GWW (klinkers, tegels, etc.), maximaal 500 ton. Restmateriaal van GWW werkzaamheden (pvc, folie, etc.), maximaal 100 ton. Aannemersbedrijf van Ooijen gaat er vanuit dat de verdeling binnen de genoemde stofstromen jaarlijks kan verschillen. Dit hangt hoofdzakelijk af van de marktomstandigheden, en in mindere mate van de precieze werkzaamheden en projecten van het GWW-deel van het bedrijf.
De hoeveelheden voor de op- en overslag zijn wel aan een jaarlijks maximum gebonden: 300.000 ton. Met deze hoeveelheid is rekening gehouden in de beschrijving van de milieueffecten (geluid, lucht). Opgemerkt wordt dat voor alle materialen geldt dat dezelfde hoeveelheid materiaal de poort in als uit gaat. Hierop zijn de volgende uitzonderingen:
9
De baggerspecie, het RKGV materiaal en de bentoniet worden binnen de inrichting ontwaterd waardoor de uitgaande hoeveelheid globaal de helft bedraagt van de ingaande. De lozing en afvoer van het water is in overeenstemming met het waterschap geregeld (namelijk gedeeltelijk op het riool en gedeeltelijk via een bezinksloot op het oppervlaktewater).
Figuur 3: schematische voorstelling van de “uitwisselbaarheid” van de afvalstromen (in dit voorbeeld weergegeven als A-E). Het jaarlijkse maximum van 300.000 ton wordt door A+B+C+D+E niet overschreden.
Het aantal vrachtwagenbewegingen (zie tabel 4) dat jaarlijks van en naar de inrichting rijdt is gebaseerd op de maximale hoeveelheid afvalstoffen die jaarlijks binnen de inrichting verwerkt kan worden, namelijk 300.000 ton. Uitgaande van een hun specifieke dichtheden en een gemiddelde grootte 3 van een vrachtwagen van 20 m , zijn er jaarlijks maximaal 9.852 vrachtwagens nodig. Voor het uitgaande transport zijn minder vrachtwagenbewegingen nodig (8268 op jaarbasis). Dit is hoofdzakelijk een gevolg van het waterverlies van de baggerspecie. Uitgaande van 290 werkdagen per jaar bedraagt het aantal per dag gemiddeld 62 stuks. Aangezien dat de verdeling in de aanlevering niet volledig gelijk zal zijn gedurende het jaar wordt verwacht dat op drukke dagen dat het maximaal aantal vrachtwagens 100 per dag kan bedragen.
10
Tabel 4: Aantal transporten met vrachtwagens. IN materiaal
dichtheid
hoeveelheid ton
bagger
hoeveelheid
aantal vrachtwagens
m3
1,25
68.750
55.000
2.750
bouw- en sloopafval
2
70.000
35.000
1.750
snoeihout
1
10.000
10.000
500
1,6
151.250
94.531
4.727
overige, w.o. grond
300.000
Totaal IN
9.727
UIT materiaal
dichtheid
hoeveelheid ton
gerijpte bagger
hoeveelheid
aantal vrachtwagens
m3
1,5
35.000
23.333
1.167
granulaat
2
70.000
35.000
1.750
houtsnippers
1
10.000
10.000
500
1,6
151.250
94.531
4.727
overige, w.o. grond
Totaal UIT Totaal IN + UIT Bij 290 werkbare dagen
8.143
17.870 62 per dag
Vanwege pieken in aan- en afvoer: 100 per dag als representatieve bedrijfssituatie
Hieronder wordt per deelstroom de aard van de werkzaamheden beschreven. Hierbij wordt uitsluitend ingegaan op de milieubelastende stromen / activiteiten. 3.4.1 Baggerspecie Het westelijk deel van het terrein is ingericht als ontwateringsdepot voor baggerspecie. Het betreft de volgende verdeling: Compartimenten A, B en C (aangelegd in 1997, voorzien van folie) voor alle baggerspecieklassen 3 (10.000 m per jaar). Het percolaatwater wordt op het gemeenteriool geloosd. Compartiment E (aangelegd in 2000) voor 15.000 m3 per jaar, maximale verontreinigingsklasse klasse B. Dit compartiment is voorzien van een 50 cm zandlaag met een drainagestelsel als bodembeschermende voorziening. Het percolaatwater wordt op het gemeenteriool geloosd. Compartiment F (aangelegd in 2005) voor 30.000 m3 per jaar, maximale verontreinigingsklasse klasse B. Dit compartiment is eveneens voorzien van een 50 cm zandlaag met een drainagestelsel als bodembeschermende voorziening. Het percolaatwater wordt op een afwateringssloot geloosd. Vrijwel alle transport van natte baggerspecie naar het depot vindt plaats per as. Incidenteel wordt baggerspecie per leiding aangevoerd.
11
Afhankelijk van de kwaliteit van de ontwaterde specie (conform de normen van het Besluit bodemkwaliteit) wordt een bestemming voor het materiaal gezocht (voorbeelden zijn: geluidwallen, afdeklagen en dempingen). Teneinde de ontwateringstijd zo kort mogelijk te laten zijn, zal de specie worden omgezet met een grijperkraan. Gemiddeld gebeurt dat 1 keer per maand. De gehele handling met baggerspecie is beschreven in het Handboek ten behoeve van de certificering voor BRL 7511. Het bedrijf wordt twee keer per jaar ge-audit door het Kiwa. Op het onderwerp “bodembescherming” wordt nader ingegaan in Bijlage “Bodemrisicobeoordeling. Toetsing conform de NRB”. Op basis van eerdere studies wordt geen oplading van de bodem verwacht, zodat wordt voldaan aan de eis van verwaarloosbaar bodemrisico. Bodemonderzoek ter plaatse van het depot heeft bevestigd dat er sinds de ingebruikname van de inrichting geen oplading van de bodem heeft plaatsgevonden (zie Bijlage “Grondslag, april 2012. Resultaten onderliggende bodem ter plaatse van baggerdepots E en F”). 3.4.2 Opslag en opbulken partijen grond De kernactiviteit betreft het opslaan en het opbulken van grond. De kwaliteit grond die wordt geaccepteerd betreft: klasse altijd toepasbaar, klasse wonen en klasse industrie. Partijen met genoemde kwaliteit worden – gescheiden – opgeslagen in de depotcompartimenten E en F, alsmede op het verharde terrein. Zo nodig wordt tevens de civieltechnische kwaliteit van de grond verbeterd door bewerkingstappen zoals droog zeven en samenvoegen. Met de zeefstap wordt beoogd om de grond geschikt te maken voor hergebruik: volgens het Besluit bodemkwaliteit mag de maximale hoeveelheid bodemvreemde materialen 20% bedragen. Het zeven geldt dus niet als reinigingsstap. Het verzamelde grof vuil wordt in een container bewaard en naar een erkende verwerker afgevoerd. Bij relatief veel, qua omvang kleine, klussen van particulieren en aannemersbedrijven komen qua omvang kleine partijen licht verontreinigde grond vrij. Het gaat daarbij met name om werkzaamheden (in het stedelijk gebied), zoals het bouwen van serres, kelders, het graven van sleuven, etc. Typische 3 partijgrootte bedraagt 50-150 m . Er zijn slechts weinig goede bestemmingen voor dergelijke partijen in de omgeving van Woerden. Partijen van eenzelfde kwaliteit worden opgebulkt tot 2.000 ton, waarna een AP04 keuring een gecertificeerde toepassing in een civieltechnisch werk mogelijk maakt. Alle grond die opgeslagen en opgebulkt wordt, voldoet aan de maximale waarden voor de kwaliteitsklasse industrie conform het Besluit bodemkwaliteit. Opslag vindt plaats op meerdere plaatsen binnen de inrichting: In beide gedeelten van de inrichting die voorzien zijn van een vloeistofdichte vloer (gecertificeerd: zowel het bestaande deel, als het nu aan te leggen terreingedeelte). In de depotcompartimenten E en F. Hierbij wordt er, middels het plaatsen van dammetjes, voor gezorgd dat er geen menging / samenvoeging plaatsvindt met baggerspecie. De gehele handling met grond is beschreven in het Handboek–in–voorbereiding ten behoeve van de certificering voor BRL 9335. Het bedrijf wordt, nu en in de toekomst, twee keer per jaar ge-audit door het Kiwa. Hierin is onder meer het volgende geregeld: welke bewijsmiddelen worden gebruikt, de voor- en eindacceptatie, het opbulken, de op- en overslag, de bewerking, de uitkeuring en afzet en tenslotte de administratie en registratie. 3.4.3 RKGV materiaal en bentoniet Twee aparte categorieën worden opgeslagen en opgebulkt in de compartimenten A-C: riool-, kolkenen gemalenslib en veegafval (RKGV) en bentoniet. Het betreft relatief kleine hoeveelheden op jaarbasis. Het RKGV materiaal wordt hoofdzakelijk door de Gemeente Woerden en andere gemeenten in de omgeving aangeleverd. Het RKGV materiaal is vaak licht verontreinigd in verband met de aanwezigheid van milieuvervuilende stoffen afkomstig van het verkeer, straatmeubilair, etc. Het bentoniet wordt in kleine hoeveelheden aangeleverd door aannemers, veldwerkbureaus etc. Het materiaal is van zichzelf niet verontreinigd, maar kan wel verontreinigingen bevatten doordat het in contact is geweest en is vermengd met verontreinigde grond op de toepassingslocatie. De ervaring leert dat het materiaal voldoet aan de maximale norm voor de kwaliteitsklasse industrie conform het Besluit bodemkwaliteit.
12
Gronddammen worden in de compartimenten geplaatst om het RKGV materiaal en het bentoniet van elkaar, en van de baggerspecie, gescheiden te houden. RKGV materiaal kan ook op de asfaltverharding worden opgeslagen. Het innemen van deze beide stromen vindt plaats op verzoek van diverse ontdoeners. Door het proces van ontwateren en opbulken kan het materiaal efficiënter worden getransporteerd en aan een erkende verwerker worden aangeboden. Er worden binnen de inrichting dus verder geen bewerkingsstappen met het oog op hergebruik gezet. De gehele handling met baggerspecie is beschreven in het Handboek-in-voorbereiding ten behoeve van de certificering voor BRL 7510. Het bedrijf wordt twee keer per jaar ge-audit door het Kiwa. 3.4.4 Teerhoudend asfalt De ervaring leert dat teerhoudend asfalt (TAG) regelmatig vrijkomt bij de uitvoering van eigen GWWwerken. Teerhoudend asfalt bevat als bindmiddel steenkoolteer met daarin hoge gehalten aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK). De afgelopen jaren zijn op jaarbasis steeds enkele containers aan dit materiaal verzameld en afgevoerd naar een erkende verwerker. Dit is in de vigerende Wm-vergunning geregeld. De innamecapaciteit voor TAG wordt uitgebreid aangezien regelmatig verzoeken door andere bedrijven worden ingediend om deze capaciteit beschikbaar te stellen. Voor het aannemersbedrijf is het inzamelen van teerhoudend asfalt geen doel op zich. Het gaat dus vooral om service en dienstverlening aan derden. Teerhoudend asfalt wordt, gescheiden van andere afvalstromen, verzameld in containers die geplaatst zijn op de vloeistofdichte asfaltvloer. Bovendien worden ze tegen inregenen beschermd met behulp van zeil. Volle containers worden afgevoerd naar een erkende verwerker. Er worden binnen de inrichting van Van Ooijen dus geen verdere bewerkingen aan dit materiaal uitgevoerd. Volle containers worden steeds zo snel mogelijk afgevoerd naar een erkende verwerker. Op deze wijze is er nooit meer dan 50 ton TAG op enig moment binnen de inrichting aanwezig. De totale jaarlijkse doorzet bedraagt 1000 ton. 3.5 Puinbreker Op de vloeistofdichte vloer worden verschillende bouwmaterialen opgeslagen. De belangrijkste stroom is schoon bouw- en sloopafval, afkomstig uit allerlei sloop-, grond-, riool- en straatwerkzaamheden van het aannemersbedrijf. Tevens wordt schoon puin van de gemeentewerf Woerden in ontvangst genomen en verder bewerkt. De controle op “schoon” vindt feitelijk tweemaal plaats: bij inname voorafgaand aan het transport naar de inrichting en voordat het materiaal de puinbreker ingaat. Visueel zichtbare “verontreinigingen” worden met de hand uit het bouw- en sloopafval gehaald. Het schone puin kan ook aan de westzijde van depot F worden opgeslagen en verwerkt. Circa 10 keer per jaar wordt een mobiele puinbreker ingezet om dit bouw- en sloopafval te breken (maximaal 70.000 ton per jaar). De mobiele breker is dan steeds ca. 3-5 dagen in bedrijf. Het product, granulaten, vindt toepassing in civieltechnische werken. De ervaring leert dat er geen zeefzand vrijkomt bij het breekproces. Indien bij het breken stof ontstaat, zal de sproeiinstallatie van de mobiele breker verspreiding effectief tegengaan. De mobiele puinbreker wordt ingehuurd bij derden. Het ingehuurde bedrijf beschikt over het KOMO BRL 2506 productcertificaat. 3.6 Massabalans Alle in- en uitgaande stromen baggerspecie, grond- en bouwstoffen worden geregistreerd met behulp van bonnen. Op deze bonnen worden van de betreffende stroom de code, het afvalstroomnummer, de hoeveelheid en de ontdoener vermeld. Per partij van 2.000 ton (grond, gerijpte baggerspecie of granulaat) wordt een AP04 keuring uitgevoerd door een onafhankelijk adviesbureau. Herbruikbaar materiaal wordt toegepast in werken. Indien hieraan niet wordt voldaan, wordt de partij naar een erkende verwerker afgevoerd. De ervaring leert dat dit slechts sporadisch voorkomt, aangezien bij de acceptatie reeds wordt gelet op de hergebruikmogelijkheden.
13
3.7 Milieueffecten Bij de huidige aanvraag voor de revisievergunning is ten dele sprake van nieuwe activiteiten (nieuwe deelstromen en nieuwe hoeveelheden van de bestaande stromen) en ten dele sprake van doorgaande activiteiten. Met name voor die laatste categorie wordt gebruik gemaakt van de kennis en ervaring die is opgebouwd in de afgelopen ruim 15 jaar dat de inrichting in bedrijf is. Dit betekent dat op basis van de bewezen werking van (zuiveringstechnische) voorzieningen hierop voortgeborduurd kan worden. Dit geldt in belangrijke mate voor drie (hiervoor nog niet benoemde) milieuaspecten: 1. Afvalwater. 2. Geur. 3. Stof. Over de afvalwaterbehandeling is afstemming gepleegd met HDSR. De aanvraag voor de Watervergunning is ingediend op 14 april 2015. De afvalwaterbehandeling op het bestaande terrein wordt niet gewijzigd: het van de bestaande verharding afstromend water wordt volgens een “totaal stelsel” volledig naar het gemeentelijk riool afgevoerd. Het percolaatwater dat de baggerspecie en grond aan de onderzijde van de compartimenten E en F verlaat wordt via het drainagestelsel afgevoerd naar respectievelijk het gemeenteriool en een bezinksloot. Na verblijf van minimaal een dag wordt het water uit de bezinksloot afgelaten op de sloot die tussen de spoorbaan en de inrichting loopt. In de regel hebben de zuiveringstechnische en bodembeschermende voorzieningen voor het afvalwater in het verleden goed gewerkt. Dit wordt toegelicht in drie hierna genoemde bijlagen: De monitoring van het grondwater in de controledrains, zie Bijlage “Controledrains”. De monitoring, behandeling en lozing van het afvalwater van de inrichting, zie Bijlage “Resultaten onderzoek afvalwatermonitoring” en het Excel bestand “Monitoring afvalwater Definitief”. Het van de nieuwe verharding afstromend water wordt volgens het principe een verbeterd gescheiden stelsel en zuiveringstechnische voorzieningen naar het gemeentelijk riool afgevoerd. Wegens het goed functioneren van de voorzieningen zal deze worden “gekopieerd” naar het nieuwe terrein. De technische gegevens van de behandeling van het afvalwater staan in de volgende documenten: Beschrijving waterhuishouding en –balans, Bijlage “Aanvraag watervergunning”. Beschrijving lozingspunten, te lozen stoffen en zuiveringtechnische voorzieningen, Bijlage “Tabellen horend bij aanvraag Watervergunning Aannemersbedrijf van Ooijen te Woerden”. De dimensionering van de technische voorzieningen, Bijlage “Principeschets rioolgemaal en overstortput”. De berekening / uitwerking van het verbeterd gescheiden stelsel op het nieuwe terrein, Bijlage “Afwatering terreinverharding”. Uit de berekeningen is gebleken dat er geen capaciteitsproblemen kunnen optreden in het rioolstelsel van Woerden ten gevolge van de extra lozing vanaf het nieuwe terrein. Ook de bestrijding van mogelijke emissie van stof en geur vanuit de inrichting naar de omgeving heeft zich de afgelopen periode bewezen en zal worden gecontinueerd: Stof Theoretisch kan er op twee wijzen stof vanuit de inrichting naar de omgeving verwaaien: 1. Het verwaaien van zand- en gronddeeltjes vanuit de depots en / of opgeslagen voorraden. De praktijk wijst uit dat er nog nooit gronddeeltjes vanuit de depots naar de omgeving zijn verwaaid. Dit is grotendeels het gevolg van de opslag van de diverse materialen tussen keerwanden. Als de harde wind echter het opgeslagen zand dreigt te verwaaien, zal dit met behulp van sproeien tegengegaan worden. Hiertoe is een mobiele pomp aanwezig die water uit de omringende sloten gebruikt.
14
2. Tijdens het in werking zijn van de mobiele breker. In het geval dat er stof ontstaat, zal de sproeiinstallatie van de mobiele breker verspreiding effectief tegengaan. 3. Theoretisch kunnen houtdeeltjes vanuit de opslag en / of tijdens het shredderen verwaaien. Indien dit dreigt te gebeuren zal dit ook door hier door middel van sproeien worden tegengegaan. Geur Binnen de inrichting komen twee geurrelevante processen voor: 1. Ontwateren van baggerspecie. Hierin treden geen significante veranderingen op ten aanzien van de huidige, vergunde situatie. De geuremissie is niet continu. Geuremissie treedt pas op als voldoende afbraak is opgetreden. Bovendien zijn de depots niet volcontinue in gebruik. 2. Nieuw is de tijdelijke opslag van RKGV slib in de compartimenten A-C. Tijdens deze opslag treedt geuremissie op. De geuremissie van RKGV materiaal is vergelijkbaar met bijvoorbeeld slibstromen die bij een RWZI voorkomen, en is daarbij iets groter dan die van baggerspecie. Toch zal dit geen meetbaar en merkbaar effect met veroorzaken. Dit is een gevolg van het geringe oppervlak waar RKGV materiaal aan de lucht wordt blootgesteld: slechts 2% van het totale depotoppervlak. Een eventueel hogere geuremissie van RKGV materiaal ten opzichte van die van baggerspecie is derhalve niet meetbaar en dus verwaarloosbaar. Verder wordt opgemerkt dat er tot op heden nog nooit klachten uit de omgeving zijn geweest over eventuele stof- of geuroverlast. Voor de milieuaspecten geluid en lucht treden significante veranderingen op. Om die reden zijn nieuwe berekeningen uitgevoerd, zie Bijlage “Geluidonderzoek Van Ooijen” en Bijlage “Luchtkwaliteit onderzoek Van Ooijen”. 3.8 Algemeen De inrichting heeft de volgende openingstijden: Maandag – vrijdag: 6.00 – 18.00 uur Zaterdag: 7.00 – 17.00 uur Zondag: gesloten. Incidenteel wordt buiten deze tijden gewerkt, bijvoorbeeld in geval van strooien bij sneeuw en vorst of bij calamiteiten. Binnen de inrichting worden in totaal 14 lichtmasten geplaatst: drie op het bestaande terrein en 11 op het nieuwe terrein. De lichtmasten hebben een hoogte van 12 m. De lichtsterkte bedraagt 400 W. Voor de inrichting gelden de volgende gegevens: Maximaal elektromotorisch vermogen: 10 kW Maximaal thermisch vermogen: 0. Het huidige energiegebruik bedraagt ca. 30.000 kWh per jaar (sommatie van het elektriciteitsgebruik op de Wagenmakersweg en de Parallelweg). Het gasverbruik op de Wagenmakersweg bedraagt ca. 3 6.000 m per jaar. Op de Parallelweg wordt jaarlijks ca. 2.500 liter propaan gebruikt voor de verwarming van het pand. Het energieverbruik zal in de nieuwe situatie vermoedelijk hoger zijn omdat het nieuwe pand groter is dan de huidige vestiging op de Wagenmakersweg. 3
3
3
Watergebruik: ca. 260 m per jaar (Wagenmakersweg ca. 200 m en Parallelweg ca. 60 m ). In de toekomst overweegt het bedrijf om de volgende energiebesparende maatregelen uit te voeren: plaatsing zonnepanelen en deelname aan de CO2 prestatieladder. 3.9 Financiële kentallen De tarieven die worden gehanteerd voor de dienstverlening zijn aan schommelingen onderhevig. Marktomstandigheden en de hoeveelheid en de precieze kwaliteit van de materialen die op- en overgeslagen worden zijn hieraan debet. Als bandbreedte voor innametarieven kan € 0,- tot € 75,- / ton gehanteerd worden.
15