Bevorder vrouwenrechten en bestrijd honger: investeer in kleinschalige boerinnen Deel 2 Maart 2014
Samenvatting beleidsanalyse Joni van de Sand Aanbevelingen ActionAid
Bevorder vrouwenrechten en bestrijd honger: investeer in kleinschalige boerinnen – Deel 2 Samenvatting beleidsanalyse (door Joni van de Sand) en aanbevelingen ActionAid – Maart 2014
Inleiding
Dit rapport is een update van het informatie-‐paper “Bestrijd honger en armoede: investeer in kleinschalige boerinnen” van februari 2013, in opdracht van ActionAid in Nederland.1 De studie heeft als doel inzicht te geven in de mate waarin Nederlands beleid aandacht heeft voor en bijdraagt aan de positie en kansen van kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden. Dit ter ondersteuning van de ActionAid campagne We Won’t Accept Hunger die – samen met acht Nederlandse boerinnen van LTO Nederland -‐ aandacht vraagt voor de sleutelpositie van de Afrikaanse boerin in het terugdringen van honger en armoede, Millennium Ontwikkelingsdoel 1. Uitgangspunt is dat Afrikaanse boerinnen gelijke rechten verdienen. Hiervoor zijn goede kansen gezien de Nederlandse focus op voedselzekerheid, míts deze doelgroep en het recht op voedsel hierin centraal staat. Teveel vrouwen worden benadeeld door ongelijke genderverhoudingen en genderblind beleid. En dat terwijl uit onderzoek blijkt dat vrouwen die toegang krijgen tot land, krediet, zaden, gereedschap en training, hun productie met 20%-‐30% kunnen verhogen en 100-‐150 miljoen mensen meer kunnen voeden.2 Begin vorig jaar presenteerden wij onze eerste onderzoeksresultaten en aanbevelingen. In dit huidige rapport doen wij een zestal hernieuwde aanbevelingen aan de Minister om de Nederlandse inzet voor gelijke rechten en kansen voor kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden te verbeteren: 1. Blijf gericht investeren in kleinschalige landbouw en kleinschalige boerinnen in het bijzonder, waaronder hun landrechten, landbouwsupport en het versterken van collectieven. Betrek deze vrouwen vooral ook bij de ontwikkeling, monitoring en uitvoering van beleid. 2. Bevorder beleidscoherentie t.g.v. kleinschalige boerinnen, vrouwenrechten en voedselzekerheid door expliciete aandacht voor kansen en risico’s voor deze groep in grotere (landbouw)programma’s, private sector-‐ontwikkeling, handel en breder buitenlands beleid. 3. Zet in de post-‐2015 agenda in op het samenbrengen van vrouwenrechten en voedselzekerheid door expliciete aandacht voor kleinschalige boerinnen en landrechten in duurzame en inclusieve ontwikkeling. 4. Van beleid naar praktijk: versterk richtlijnen en interne genderexpertise bij ambassades en het Ministerie. 5. Verzeker dat vrouwenrechten, gender en kleinschalige en agro-‐ecologische landbouw worden meegenomen in onderzoeksagenda’s, zoals van het Dutch Food & Business Knowledge Platform. 6. Maak specifieke doelgroepen, verantwoordelijken, resultaten en verantwoordingsmechanismen van voedselzekerheids-‐ en landbouwgerelateerde activiteiten meer inzichtelijk. In deze samenvatting leest u kort de bevindingen van de beleidsanalyse en onderbouwing en uitwerking van deze aanbevelingen. Wij hopen hiermee bij te dragen aan de inzet van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -‐ maar ook andere Ministers, maatschappelijke organisaties en anderen betrokken -‐ op het gebied van vrouwenrechten en het vergroten van kansen voor kleinschalige boerinnen.
1
http://www.actionaid.org/nl/nederland/publications/onderzoekspaper-‐voor-‐we-‐wont-‐accept-‐hunger State of Food and Agriculture. Women and agriculture: closing the gender gap for development. FAO (2011)
2
Terugblik op analyse en aanbevelingen 2013 Vanaf medio 2011 is er in de Nederlandse politiek veel aandacht geweest voor de centrale rol van kleinschalige boerinnen in voedselzekerheid in ontwikkelingslanden. Er zijn door de Tweede Kamer sterke moties aangenomen over het ondersteunen van vrouwelijke kleinschalige ondernemers en boerinnen in ontwikkelingslanden. Hoewel er goede initiatieven bestaan, is uitvoering veelal versnipperd en niet gericht genoeg, onvoldoende transparant en is er weinig informatie beschikbaar over daadwerkelijke resultaten. ActionAid formuleerde aanbevelingen om de inzet voor kleinschalige boerinnen te versterken.3 Aanbevelingen 2013 De kern is dat Nederland de daad bij het woord dient te voegen en een aantal concrete stappen moet ondernemen om de positie van kleinschalige boerinnen te versterken, ter bevordering van zowel vrouwenrechten als voedselzekerheid. Hieronder past een aanpak gericht op het recht op voedsel en het belang van een gerichte strategie voor versterking van de positie van kleinschalige boerinnen. Met duidelijkere richtlijnen voor ambassades, meer aandacht voor landrechten, ondersteuning van organisaties van vrouwelijke boeren, concrete voorwaarden voor samenwerking met bedrijven en afspraken met internationale organisaties die op landbouw en voedselzekerheid zijn gericht en door strategischer gebruik van de kennis en kunde van maatschappelijke organisaties. Ook dienen resultaten van landbouwontwikkelingsactiviteiten beter in kaart te worden gebracht en moet er inzichtelijk worden gemaakt bij wie de verantwoordelijkheid ligt voor de juiste uitvoering, welke mechanismen er zijn om verantwoording af te leggen over de resultaten, en wat er vervolgens met de uitkomsten van monitoring en evaluatie wordt gedaan. Verantwoording omvat ook transparantie en toegang tot informatie over de besteding van (belasting)geld. Tussen oktober 2013 en februari 2014 is gewerkt aan een update van deze studie en aanbevelingen op basis van beleidsdocumenten en gesprekken, gevoerd met gender-‐ en voedselzekerheidsexperts, medewerkers van maatschappelijke organisaties en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Wat is er in het afgelopen jaar doorgevoerd om beleidsvoornemens voor kleinschalige boerinnen in de praktijk uit te werken? En vooral: wat betekenen dit nieuwe kabinet en deze Minister van Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse handel, voor wie vrouwenrechten een belangrijke rol speelt, voor de Nederlandse inzet voor kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden?
Recente bevindingen
Het huidige beleid biedt meer mogelijkheden voor aandacht en een bijdrage aan de positie en kansen van kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden. Het is daarbij wel zaak dat het beleid inclusief is: dat daadwerkelijk kleinschalige boerinnen worden bereikt en zij ook deelnemen aan het zetten van de kaders en doelen van het beleid. Op basis van de geanalyseerde documenten en gesprekken blijkt een aantal zeer positieve resultaten, maar blijft onduidelijk welke boerinnen precies bereikt worden (en welke niet) en of er sprake is van participatie en zeggenschap in beleid en programma’s. Daarnaast wordt fors bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking, inclusief het speerpunt voedselzekerheid. Dat kan grote gevolgen hebben voor de investeringen in deze doelgroep. 3
http://www.actionaid.org/sites/files/actionaid/investeer_in_kleinschalige_boerinnen_-‐_aanbevelingen_final_0.pdf
Minister Ploumen heeft vrouwenrechten prominent op haar agenda staan. Zij zet vooral in op eigenstandige vrouw-‐gerichte projecten en minder op ‘mainstreaming’ van vrouwenrechten en gender in ander beleid. Het is belangrijk dat binnen het beleid ook gekeken wordt naar de verdeling van werk en middelen (gender analyse). Hoewel in de probleemanalyse, binnen voedselzekerheid, veel aandacht is voor ongelijke kansen en ongelijke uitkomsten voor vrouwen, lijkt geen sprake van een gerichte strategie en doorvertaling hiervan in de breedte van het beleid. De minister sprak zich aanvankelijk weinig uit over het belang van kleinschalige boeren en boerinnen, maar noemde wel prominent de rol van vrouwen in de landbouw. Daarmee geeft zij zichtbaarheid aan vrouwen binnen de voedselzekerheidsagenda. Dit is een potentieel sterk beleidskader voor aandacht en bijdrage aan de positie en kansen van kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden, als dit ook daadwerkelijk wordt doorgevoerd in alle programma’s. Het beleid dat gericht is op kleine producenten en gendergelijkheid lijkt vooral vorm te krijgen door samenwerking met een aantal specifieke organisaties, alsmede door een aantal ambassades in de partnerlanden uitgevoerde programma’s. Het is echter niet altijd duidelijk wat eigenstandige aandacht voor kleinschalige boerinnen betekent voor de invulling en aanpak van programma’s in de praktijk en wie precies wordt bereikt. De minister ziet een rol voor vrouwen om te produceren voor zichzelf maar ook voor anderen; het liefst in de formele economie en met grote aandacht voor internationale handelsketens. Juist vrouwen zijn echter vaak actief in meer zelfvoorzienende landbouw en/of informele en lokale voedselmarkten, veelal gebruikmakend van agro-‐ecologische praktijken. Er is in de uitwerking van de Minister grote inzet op agro-‐logistiek en voedselverwerkende industrie en er wordt een cruciale rol toebedeeld aan de Nederlandse topsectoren voor hun kennis en kunde op landbouwgebied. Het is onduidelijk hoe deze aanvliegroutes zich tot elkaar verhouden. Zo is de vraag wat de gevolgen zijn van meer grootschalige commerciële landbouw voor kleinschalige boerinnen en of ook kleinschalige boerinnen die niet of weinig voor de markt produceren worden bereikt. Beiden zijn juist vanuit voedselzekerheidsperspectief en een rechtenbenadering op ontwikkeling extra belangrijk. Hoe zorgt de minister dat haar inzet op vrouwenrechten ook in het speerpunt voedselzekerheid wordt doorgevoerd? Hoe wordt het praktisch gemaakt? Hoeveel aandacht heeft zij daarbij voor de rechten en kansen van kleinschalige boerinnen? De slotsom van deze analyse is deels vergelijkbaar met die van het vorige rapport uit februari 2013. De minister verwijst naar een aantal specifieke organisaties die invulling geven aan het beleid dat is gericht op kleinschalige boerinnen. In een aantal andere voedselzekerheidsprogramma’s lijken verbeterslagen te zijn gemaakt door meer aandacht voor vrouwenrechten en specifiek voor kleinschalige boerinnen. Dit zijn relevante aanknopingspunten, zeker in een tijd dat programma’s en organisaties die hier actief op inzetten, door bezuinigingen onder druk komen te staan. Een grote uitdaging is ook participatie en zeggenschap van vrouwen en vrouwenorganisaties bij het beleid en de interventies die hen aangaan. Ambassades, kennisplatforms (Food&Business) e.a. lijken veel vrijheid te hebben om invulling te geven aan beleid, met als risico dat aandacht voor vrouwenrechten en kleinschalige boerinnen sterk afhankelijk blijft van de betrokkenheid en interesse van betreffende personen. Daarnaast is gender en voedselzekerheid een complex vraagstuk dat capaciteit, kennis en commitment vereist, welke extra onder druk kan komen te staan in bezuinigen. Versnippering blijft een risico, evenals transparantie over de gevolgen voor kleinschalige boerinnen, per programma en met name over de breedte van de uitvoering van het voedselzekerheidsbeleid.
Aanbevelingen aan Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Inzet op kleinschalige landbouw, specifiek door vrouwen, is essentieel voor voedselzekerheid. Daarom moet beleid dat over voedselzekerheid gaat nadrukkelijk oog hebben voor de uitdagingen en potentie van kleinschalige boeren én boerinnen: voor het verbeteren van voedselzekerheid van anderen, maar niet in de laatste plaats van henzelf. Empowerment van kleinschalige boerinnen vanuit een rechtenbenadering is hierbij essentieel. Uit analyse van beleidsdocumenten en gesprekken blijkt dat er belangrijke (accent)wijzigingen in het huidige beleid zijn op het gebied van voedselzekerheid en gender die kansen bieden aan kleinschalige boerinnen. Het blijft echter ook een uitdaging om dit daadwerkelijk in de praktijk uit te voeren en coherentie van beleid te garanderen. De in 2013 gedane aanbevelingen blijven relevant.4 Hieronder presenteren wij nieuwe aanbevelingen om de Nederlandse inzet voor gelijke rechten en kansen voor kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden te verbeteren. 1. Blijf gericht investeren in kleinschalige landbouw en kleinschalige boerinnen in het bijzonder, waaronder hun landrechten, landbouwsupport en het versterken van collectieven. Betrek deze vrouwen vooral ook bij de ontwikkeling, monitoring en uitvoering van beleid. Wij zijn verheugd dat Minister Ploumen aandacht heeft voor deze doelgroep, o.a. wanneer zij stelt: “Boerinnen zijn nadrukkelijk doelgroep in de programma’s [voor voedselzekerheid]. […] Als vrouwen dezelfde toegang tot productiemiddelen voor landbouw krijgen als mannen zal de honger in de wereld met 12-‐17 procent dalen, aldus de FAO. Dan hebben we het over 100 tot 150 miljoen minder ondervoede mensen5. Dat is een positieve ontwikkeling en geeft gehoor aan een aantal moties dat door de Tweede Kamer is aangenomen. Naast voedselzekerheid, is juist ook vrouwenrechten een belangrijk argument om deze doelgroep centraal te stellen in beleid. De speerpunten, waaronder voedselzekerheid, bieden dan ook belangrijke kansen voor inclusiviteit en vrouwenrechten wanneer deze doelstellingen in samenhang worden uitgewerkt. Dit zou vorm kunnen krijgen in een meer gerichte strategie om in de breedte van de programma’s aandacht voor kleinschalige boerinnen te hebben en hen te ontzien in de bezuinigingen, zoals ook eigenstandig vrouwenrechtenbeleid wordt ontzien. Binnen de doelgroep kleinschalige boerinnen is het belangrijk dat ook de armste, zelfvoorzienende boerinnen, meer kansen krijgen t.b.v. hun rechten en voedselzekerheid. Het is op dit moment niet duidelijk welke boerinnen binnen en buiten de boot vallen. Juist veel vrouwen produceren voedsel voor eigen gezin en lokale markten. De aandacht voor internationale ketens en bedrijfsleven heeft als risico dat deze vrouwen buitenspel staan. De Minister heeft terecht aandacht voorde transitie van subsistance naar meer marktgeoriënteerde productie, maar dit brengt ook veel risico’s met zich mee en is zeker niet voor iedereen mogelijk. Grootschalige investeringen en landbouwprogramma’s kunnen deze doelgroep zelfs verdringen, wat natuurlijk voorkomen moet worden door juist aan te sluiten bij behoeften van kleinschalige boerinnen en impact assessments voor grotere programma’s. Aanvullend inzicht in hoe dit precies gebeurt en wie wordt bereikt is essentieel. Relevant in dit kader is uitvoering van de motie 31250/81 Thieme/Ouwehand, waarin de regering is verzocht de ontwikkelingsgelden die besteed worden aan voedselzekerheid ten goede te laten komen aan kleinschalige boeren en het ondersteunen van agro-‐ecologische praktijken, waar bij uitstek veel vrouwen actief zijn. Dit geldt ook voor de verzoeken van de kamer om expliciete aandacht voor de allerarmsten – waaronder Motie Staaij (33 625). 4
http://www.actionaid.org/sites/files/actionaid/investeer_in_kleinschalige_boerinnen_-‐_aanbevelingen_final_0.pdf Voortgang speerpunten ontwikkelingssamenwerking (blz 8).
5
Ondersteun actief organisaties van vrouwelijke boeren, waaronder associaties, boerinnenbonden, rurale vrouwennetwerken en/of coöperaties. “Een krachtige vrouwenbeweging – zo blijkt uit onderzoek – is nodig om vrouwelijke politici voort te brengen, vrouwvriendelijk beleid te formuleren en verantwoording over de uitvoering af te dwingen.6” Uit ActionAid programma’s t.b.v. landrechten voor vrouwen blijkt inderdaad dat sterke rurale vrouwenorganisaties en boerinnenassociaties een drijvende kracht zijn voor grotere participatie en zeggenschap van vrouwen in land-‐ en voedselzekerheidsbeleid en -‐besluiten7. Het is dan ook positief dat gericht versterken van vrouwenorganisaties een centralere plek heeft gekregen in het beleid, o.a. doordat de minister niet op het genderbudget heeft gekort en vooral inzet op eigenstandige projecten voor vrouwen binnen de speerpunten. Zie erop toe dat daar binnen alle relevante programma´s voor voedselzekerheid uitvoering aan gegeven wordt. Gezien de grote aandacht voor vrouwenrechten en kleinschalige boerinnen is het zorgwekkend dat er weinig (lokale) vrouwen aan tafel meebeslissen over programma’s en beleid dat hen aangaat. Bevorder participatie van (organisaties van) vrouwen/kleinschalige boerinnen in Nederlandse beleidsprocessen en bij de ontwikkeling, monitoring en uitvoering van ambassadeprogramma’s. Zet kleinschalige landbouw en vrouwenrechten scherper op de agenda van internationale organisaties die op landbouw en voedselzekerheid zijn gericht en waaraan subsidie wordt verleend. Zo lijkt CAADP onvoldoende rekening te houden met de specifieke behoeften van kleinschalige boeren en nog minder met boerinnen. Gender-‐gerelateerde toezeggingen blijven een papieren exercitie en worden nauwelijks uitgevoerd in de praktijk. Landbouwbeleid en –uitgaven moeten worden geheroriënteerd met specifieke focus op boerinnen, o.a. door budgetlijnen aan deze doelgroep toe te wijzen en gerichter op vrouwen in te zetten bij diensten, kredietverleningen en andere programma´s. Er moet meer gedaan worden zodat vrouwen gelijk behandeld worden voor de wet en in de praktijk, met name wat betreft landeigendom. Nederland kan als donor/financier een rol spelen om hiertoe te stimuleren. 2. Bevorder beleidscoherentie t.g.v. kleinschalige boerinnen, vrouwenrechten en voedselzekerheid door expliciete aandacht voor kansen en risico’s voor deze groep in grotere (landbouw)programma’s, private sector-‐ontwikkeling, handel en breder buitenlands beleid. De aandacht voor private sector-‐ontwikkeling kan kansen bieden voor kleinschalige boerinnen, maar ook risico’s wanneer onvoldoende aandacht is voor hun specifieke obstakels voor ondernemerschap. Of wanneer zij, die veelal zeer actief zijn in lokale voedselproductie, juist uit de markt worden gedrukt door grootschaliger en/of export-‐georiënteerde investeringen of zelfs hun land kwijt raken. Ondanks enkele positieve stappen van de Minister in het bereiken van vrouwen en het beperken van risico’s (bijvoorbeeld op landroof), is het belangrijk dat meer aandacht komt voor kleinschalige boerinnen in het private sector beleid van Nederland (DGGF en FDOV) en multilaterale fondsen als GAFSP. In het resultaatfiche door DDE staat nog nagenoeg niets over het bereik van (kleinschalige) boerinnen door 31 van de andere 32 activiteiten – waaronder GAFSP en PPPs. Hierbij zijn ook twee moties relevant: de motie Dikkers 31250/89 waarin de regering wordt verzocht het bedrijfsleveninstrumentarium te laten bijdragen aan een verbetering van de positie van kleinschalige landbouw; en de motie Dikkers/El Fassed 31250/90 waarin de regering wordt verzocht om bij het afsluiten van contracten met landbouwondernemingen ervoor te zorgen dat deze zoveel mogelijk vrouwelijke agrarische ondernemers en boerinnen in ontwikkelingslanden bereiken.
6
Voortgang speerpunten ontwikkelingssamenwerking (blz 21) http://www.actionaid.org/nl/nederland/publications/marginalisation-‐empowerment
7
Naast genderspecifieke data in alle fases, is steeds een genderspecifieke strategie nodig om obstakels weg te nemen en een gelijk(er) speelveld te bevorderen: • Neem genderissues en vrouwenrechten systematisch op in het gehele projectvoorstel-‐ format van de Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV). Data die wordt verzameld zou naar sekse kunnen worden uitgesplitst. Per project zou een specifieke strategie kunnen worden ontwikkeld om vrouwen te stimuleren en obstakels weg te nemen, zodat ze op een “level-‐playing field” komen met mannen. In het algemeen zou er een meer mensgerichte aanpak moeten zijn, en minder gericht op productie en technologie. Dit kan door inzichtelijk te maken op welke wijze doelgroepen worden betrokken en wat de voordelen voor hen zullen zijn. En door gericht onderzoek te doen naar wat nodig is om mensen te motiveren om nieuwe landbouwmethoden of sanitaire praktijken aan te nemen. • Het is positief dat de Minister binnen het Dutch Good Growth Fund (DGGF) specifiek aandacht vraagt voor jongere, vrouwelijke en kleinere ondernemers. De koppeling met voedselzekerheid en kleinschalige boerinnen ontbreekt hier echter, zowel vanuit risicoperspectief als vanuit kansen. Bijvoorbeeld voor associaties van kleinschalige boerinnen om door te groeien naar formele MKB-‐bedrijven. Dit vereist echter expliciete inzet op het wegnemen van obstakels voor boerinnen en associaties, langere termijnondersteuning en facilitatie – bij voorkeur door non-‐profit organisaties of overheid − en flankerend beleid, waarin nu niet wordt voorzien binnen de context van het DGGF. • Nederland speelt een belangrijke rol in de private sector arm van het GAFSP, waarvan nog onvoldoende duidelijk is in hoeverre kleinschalige boeren en vooral boerinnen daadwerkelijk kunnen profiteren. Nederland kan een voortrekkersrol spelen door expliciet in te zetten op het wegnemen van obstakels en het vergroten van kansen voor vrouwen binnen dit fonds. • Bevorder beleidscoherentie voor ontwikkeling door het vergroten van inzicht in impacts van breder landbouw-‐, handels-‐ en investeringsbeleid op deze doelgroep en samenwerking met andere Ministeries om negatieve gevolgen aan te pakken en kansen te vergroten. 3. Zet in de post-‐2015 agenda in op het samenbrengen van vrouwenrechten en voedselzekerheid door expliciete aandacht voor kleinschalige boerinnen en landrechten in duurzame en inclusieve ontwikkeling. Het post-‐2015 proces biedt een mooie en strategische kans om deze agenda’s bij elkaar te brengen, maar momenteel is dit nog niet de expliciete inzet van de Nederlandse overheid. Pleit bijvoorbeeld gericht voor het opnemen van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in gender-‐targets en -‐indicatoren onder alle relevante doelen, waaronder armoedebestrijding, onderwijs, voedselzekerheid, water en sanitaire voorzieningen, levensonderhoud, natuurlijke hulpbronnen en duurzame energie, met specifieke aandacht voor kleinschalige boerinnen. Denk daarbij aan het verankeren van land(gebruikers)rechten voor vrouwen, ingegeven door het aannemen van de Voluntary Guidelines on Land Tenure.8
8
Bron: “Integrale benadering voor gendergelijkheid. Analyse en aanbevelingen voor de Nederlandse inzet op de Post-‐MDG agenda” WO=MEN, 16 september 2013; inzet van ActionAid in de Post-‐2015 agenda, zie http://www.actionaid.org/publications/post-‐2015-‐business-‐usual-‐or-‐bending-‐arc-‐history en voor landrechten o.a.: http://www.landcoalition.org/news/rights-‐land-‐and-‐other-‐productive-‐resources-‐women-‐and-‐men-‐post-‐2015-‐agenda; http://www.fao.org/nr/tenure/voluntary-‐guidelines/en/
7
4. Van beleid naar praktijk: versterk richtlijnen en interne genderexpertise bij ambassades en het Ministerie. Versterk richtlijnen aan ambassades en zet in op implementatie. Het is een goede ontwikkeling dat er richtlijnen zijn ontwikkeld om gender te verankeren in het werk van o.a. de ambassades. De richtlijnen kunnen worden versterkt door suggesties op te nemen voor concrete acties op het gebied van landrechten of kleinschalige landbouw. Implementatie van de richtlijnen lijkt nog te vrijblijvend, waardoor de strategische plannen van sommige ambassades onvoldoende rekeninghouden met vrouwenrechten en kleinschalige boerinnen. Er kunnen sterkere mechanismen komen voor implementatie, zodat alle ambassades ermee aan de slag gaan en er binnen het Ministerie wordt samenwerkt om voedselzekerheid en vrouwenrechten te verbinden. Relevant is de motie Dikkers/El Fassed 31250/90 waarin de regering wordt verzocht op de ambassades specifieke expertise te ontwikkelen met betrekking tot ondersteuning bij het verwerven van landrechten en het verhogen van de productiviteit van boerinnen in ontwikkelingslanden. Genderexpertise op veel ambassades en thema-‐directies blijft zwak. Er is een mogelijkheid gecreëerd om externe kennis aan te trekken. Dat is een verbetering, maar zet dan ook in op interne kennis, bijvoorbeeld door trainingen en door waar mogelijk capaciteit vrij te maken en in te zetten. Het is belangrijk dat er op hoger niveau onder het personeel visie en commitment is om de kansen en rechten van kleinschalige boerinnen op te nemen in het voedselzekerheidsbeleid. 5. Verzeker dat vrouwenrechten, gender en kleinschalige en agro-‐ecologische landbouw worden meegenomen in de onderzoeksagenda’s, zoals het Dutch Food & Business Knowledge Platform. Door sterke focus op bedrijfsleven, viable business cases en economische agenda, dreigen sociaal-‐ culturele en politieke aspecten van de agenda te vallen. Aandacht voor de rechten en kansen van kleinschalige boerinnen is te vrijblijvend. Er zouden gendercriteria voor onderzoeksaanvragen moeten worden opgenomen. Ook ligt er een kans voor maatschappelijke organisaties om zelf aan te geven dat er behoefte is aan onderzoek op het snijvlak voedselzekerheid, kleinschalige landbouw en gender/vrouwenrechten, waarbij de doelgroep zoveel mogelijk kan worden betrokken. Maar bovenal zou het feit dat de Minister inzet op vrouwenrechten en kleinschalige boeren en boerinnen, als prioriteiten in haar beleid, moeten worden meegenomen in de onderzoeksagenda die het kennisplatform voedselzekerheid gaat ontwikkelen. Het platform is ten slotte een programma onder dat beleid. Gebruik en versterk ook de kennis en kunde van maatschappelijke organisaties die voorop lopen in het bevorderen van vrouwenrechten en versterken van de positie van kleinschalige boerinnen. Werk met hen samen in partnerschappen en creëer financiële ruimte in programma’s om externe expertise aan te trekken. 6. Breng specifieke doelgroepen en resultaten van voedselzekerheids-‐ en landbouwgerelateerde activiteiten beter in kaart. Maak inzichtelijk bij wie de verantwoordelijkheid ligt voor de juiste uitvoering, welke mechanismen er zijn om verantwoording af te leggen over de resultaten, en wat er vervolgens met de uitkomsten van monitoring en evaluatie wordt gedaan. Rapportage is op dit moment gefragmenteerd en veelal anekdotisch, met weinig aandacht voor impact op de allerarmsten, waaronder kleinschalige boerinnen. Het gaat erom dat bij alle programma’s, die uitvoering geven aan het beleid en die betrekking hebben op landbouw en voedselzekerheid, inzichtelijk wordt gemaakt wat de specifieke behoeften van zowel vrouwen als mannen zijn, hoe hier gericht op zal worden ingezet en wat de resultaten zijn. De speerpunten rapportage maakte dit nog niet voldoende inzichtelijk. Ook is duidelijk dat verschillende programma´s zich hier niet of nauwelijks op richten, of dat beter zouden kunnen doen. Monitorings-‐ en evaluatiemomenten bieden goede mogelijkheden voor het delen van resultaten en het doorvoeren van mogelijke verbeteringen samen met, en ten gunste van, kleinschalige boerinnen en voedselzekerheid.
8