Bevolking in Nederland Ontwikkelingen in omvang en structuur Inleiding
Institutionele
Personen
De in Nederland woonachtige bevolking kan op verschillende manieren worden beschreven. Onderzoekers onderscheiden
Per 1 januari
bevolking
in particuliere
Totaal aantal Index totaal aantal personen
personen
verschillende doelgroepen met als hoofdindelingen particuliere huishoudens versus personen levend binnen particuliere
(x 1.000)
huishoudens (x 1.000)
(x 1.000)
(1970 = 100)
huishoudens. Deze twee populaties kunnen verder ingekleurd worden naar verschillende structuurkenmerken. Simpele
6
kenmerken om de populatie van personen in huishoudens te beschrijven zijn onder meer leeftijd, geslacht en regio,
1970
12.958
100
maar ook etniciteit of herkomst, werkzaamheid en opleidingsniveau zijn vaak relevante kenmerken om gedrags-
1980
14.091
109
verschillen te beschrijven of verklaren. Daarom zijn voor deze editie van de Jaargids wederom in onze ogen belangrijke
1990
14.893
115
ontwikkelingen in de omvang en samenstelling van de te onderscheiden populaties weergegeven. De nadruk ligt hierbij
2000
224
15.640
15.864
122
op de populatie van personen. In een volgende editie wordt de nadruk meer gelegd op de ontwikkelingen binnen de
2001
219
15.768
15.987
123
huishoudenspopulatie, maar veel daarover valt ook af te leiden uit de publicatie in de vorige editie.
2002
217
15.888
16.105
124
2003
215
15.978
16.193
125
De data die hier zullen worden weergegeven, zijn ontleend aan externe bronnen en eventueel verder intern bewerkt.
2004
215
16.043
16.258
125
De marktonderzoekbranche ontleent al jaren de structuurinformatie voor populaties ten behoeve van steekproefbeheer
2005
213
16.092
16.306
126
en steekproefweging aan het Centraal Bureau voor de Statistieken (CBS). Jaarlijks kunnen de belangrijkste tabellen op
2006
209
16.126
16.334
126
basis van publiektoegankelijke informatie op CBS StatLine geactualiseerd worden. Voor aanvullende gegevens baseert
2007
206
16.152
16.358
126
de marktonderzoekbranche zich op de Gouden Standaard, een databank die op verzoek van de MOA door het CBS is
2008
202
16.175
16.377
126
ontwikkeld en ook jaarlijks wordt geactualiseerd. De Gouden Standaard bevat data op huishoudensniveau en
2010
192
16.240
16.433
127
persoonsniveau. De verdelingen op persoonsniveau hebben betrekking op de bevolking levend in particuliere huishoudens.
2015
168
16.427
16.595
128
2020
162
16.586
16.748
129
2025
177
16.706
16.882
130
Ontwikkeling in omvang en structuur van in Nederland wonende personen In eerste instantie wordt er stilgestaan bij de ontwikkeling van de omvang van de bevolking. In tabel 1 wordt de ontwikkeling van de omvang van de Nederlandse bevolking geschetst vanaf 1970 tot en met 2007. Tevens is de
Gemiddelde jaarlijkse toename (x1.000) in de periode 1990-2007
86,2
CBS-prognose gebruikt om de vermoedelijke bevolkingsomvang tot en met 2025 in kaart te brengen.
Gemiddelde verwachte jaarlijkse toename (x1.000) in de periode 2008-2025
29,7
Tabel 1: Ontwikkeling en prognose van het aantal personen in Nederland
Tabel 1 geeft aan dat het totaal aantal personen in Nederland in 2006 met 24 duizend is gestegen. De verwachte groei in 2007 wordt geraamd op 19 duizend personen. De prognose voor de periode tot 2025 laat zien dat de Nederlandse bevolking zal groeien naar een omvang van ongeveer 16,9 miljoen personen. In vergelijking met de vorig jaar afgegeven prognose betekent dit wederom een bijstelling naar beneden ter grootte van ongeveer 50 duizend personen in 2025.
GfK Jaargids 2008
7
De totale bevolking kan worden opgesplitst in de bevolking in particuliere huishoudens en de institutionele bevolking.
Niet alleen de omvang van de Nederlandse bevolking is van belang, ook de samenstelling van de bevolking en
Uit tabel 1 blijkt dat de institutionele bevolking vanaf 2000 met ongeveer 8% in omvang is afgenomen en de
bijbehorende ontwikkelingen zijn belangrijk. Figuur 1 toont in de tijd een afnemend percentage jongeren en personen
voorspelling is dat deze dalende trend zich tot 2020 zal voortzetten. Zoals gezegd, is het aantal personen in particuliere
tussen de 20 en 40 jaar, zodat de leeftijdsgroep 40 jaar en ouder derhalve een stijgend aandeel kent. De leeftijds-
huishoudens de basis voor de Gouden Standaard. Verderop in deze bijdrage treft u kengetallen aan die betrekking
opbouw is bepalend voor de zogenaamde groene en grijze druk. De groene druk is de verhouding tussen het aantal
hebben op de bevolking in particuliere huishoudens.
personen van 0 tot 20 jaar ten opzichte van de personen in de zogenaamde 'productieve' leeftijdsgroep van 20 tot 65 jaar. De grijze druk is de verhouding tussen het aantal personen van 65 jaar en ouder ten opzichte van de productieve
Uit de geïndexeerde ontwikkeling blijkt dat we de komende decennia worden geconfronteerd met een groei van de
leeftijdsgroep. Figuur 1 toont de ontgroening en de vergrijzing in Nederland, aangezien de groene druk in de loop van
populatieomvang, welke beduidend lager is dan die in de afgelopen 17 jaren. Dit wordt verder geïllustreerd aan de
de tijd is afgenomen en de grijze druk is toegenomen. Ter vergelijking, in 1970 bedroeg de groene druk 66,5% en
hand van de vergelijking in de gemiddelde jaarlijkse toename van de bevolking in het recente verleden en de nabije
was de grijze druk slechts 18,7%. De grijze druk lijkt een goede indicator voor de ontwikkeling van de zorgkosten in
toekomst.
ons land.
De bevolkingsgroei is een resultante van twee belangrijke factoren: de natuurlijke aanwas op basis van een geboorte-
Personenpopulatie x 1.000
overschot en anderzijds het migratiesaldo. Het aantal levendgeborenen minus het aantal overledenen geeft het
2000
24,4
30,0
32,0
13,6
15.864
geboorteoverschot weer en het aantal immigranten minus het aantal emigranten bepaalt het migratiesaldo. Tabel 2
2007
24,2
26,4
34,9
14,5
16.358
2010
23,7
25,1
35,8
15,3
16.433
2020
22,0
24,5
33,9
19,6
16.748
laat zien dat de afnemende bevolkingsgroei voortkomt uit een daling van beide saldi, waarbij het migratiesaldo de afgelopen jaren zelfs negatief geworden is.
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
0%
20% 19 jaar en jonger
8
Totale bevolkingsgroei
absoluut
123.125 118.210
87.287
65.460
47.494
28.684
7,4%
5,4%
4,0%
2,9%
1,8%
60%
20 - 39 jaar
80%
40 - 64 jaar
100% 65 jaar of ouder
9
23.782
Totale bevolkingsgroei, per 1.000 7,8%
40%
relatief
inwoners
1,5%
Levendgeborenen
absoluut
206.619 202.603 202.083 200.297 194.007 187.910 185.057
Overledenen
absoluut
140.527 140.377 142.355 141.936 136.553 136.402 135.372
Geboorteoverschot
absoluut
Geboorteoverschot,
per 1.000
relatief
inwoners
Immigratie
absoluut
Groene druk Grijze druk
2000
2007
2010
2020
39,4% 21,9%
39,4% 23,6%
38,9% 25,2%
37,6% 33,5%
Figuur 1: Leeftijdsontwikkeling en demografische druk van de personenpopulatie
66.092
62.226
59.728
58.361
57.454
51.508
49.685
4,2%
3,9%
3,7%
3,6%
3,5%
3,2%
3,0%
in instituties in het laatste decennium licht is toegenomen, terwijl het percentage 65-plussers is afgenomen. Echter,
132.850 133.404 121.250 104.514
94.019
92.297 101.150
De institutionele bevolking heeft een andere verdeling naar geslacht dan de totale populatie in Nederland. In de totale
De institutionele1 bevolking laat een andere ontwikkeling zien. In tabel 3 is te zien dat het percentage jongere personen
voor de toekomst wordt binnen de institutionele bevolking een forse stijging verwacht van het aandeel 65-plussers.
bevolkingspopulatie is de verhouding nagenoeg ‘fifty-fifty’ en in de institutionele bevolking is een ruime meerderheid
Emigratie incl. saldo adm. correcties
absoluut
78.977
82.566
96.918 104.831 110.235 119.725 132.470
adm. correcties
absoluut
53.873
50.838
24.332
-317
-16.216
-27.428
-31.320
Migratiesaldo,
per 1.000
relatief
inwoners
3,4%
3,2%
1,5%
0,0%
-1,0%
-1,7%
-1,9%
Overige correcties
absoluut
3.160
5.146
3.227
7.416
6.256
4.604
5.417
vrouw. Dit heeft 2 waarschijnlijk 3te maken met de hogere levensverwachting voor vrouwen, aangezien bijna de helft van de institutionele bevolking 80 jaar of ouder is.
Migratiesaldo incl. saldo
0
Tabel 2: Ontwikkeling en opsplitsing bevolkingsgroei
GfK Jaargids 2008
Totaal
Institutionele bevolking
Geslacht
naar leeftijd (%) Absoluut
10
<20
20-65
Tot. bevolking absoluut
Ongehuwd (%) Gehuwd (%) Verweduwd (%)
Gescheiden (%)
(%) 65+
Man
Vrouw
1970
12.957.621
47,1
47,2
4,8
0,9
1980
14.091.014
43,9
48,5
5,3
2,2
1995
247.708
6,9
23,5
69,7
34,3
65,7
1990
14.892.574
43,4
46,7
5,7
4,1
1996
247.482
7,0
23,9
69,1
34,7
65,3
2000
15.863.950
44,4
44,6
5,6
5,4
1997
241.531
7,3
24,7
68,0
35,2
64,8
2001
15.987.075
44,7
44,3
5,5
5,5
1998
236.736
7,2
24,7
68,1
35,7
64.3
2002
16.105.285
45,0
43,9
5,5
5,7
1999
230.507
7,3
24,9
67,8
35,8
64,2
2003
16.192.572
45,2
43,6
5,4
5,8
2000
224.003
7,3
24,9
67,8
35,9
64,1
2004
16.258.032
45,5
43,3
5,4
5,9
2001
218.784
7,2
25,0
67,8
36,1
63,9
2005
16.305.526
45,7
42,9
5,4
6,0
2002
216.789
7,4
25,5
67,1
36,7
63,3
2006
16.334.210
45,9
42,6
5,4
6,1
2003
214.800
7,6
25,9
66,6
37,2
62,8
2007
16.357.992
46,1
42,4
5,3
6,2
2004
214.912
7,7
26,5
65,8
37,6
62,4
2005
213.197
7,6
26,7
65,7
38,0
62,0
2006
208.653
7,6
26,3
66,1
37,9
62,1
2007
206.137
6,9
29,8
63,3
37,6
62,4
Allochtonen en personen met een niet-Nederlandse nationaliteit
2010
192.338
6,5
27,1
66,4
36,6
63,4
De volgende fenomenen waaraan aandacht wordt besteed, zijn de ontwikkelingen in omvang en structuur van de
2015
167.946
5,7
22,0
72,3
35,1
64,9
allochtonen in Nederland en de mensen met een niet-Nederlandse nationaliteit. Tot de groep allochtonen worden
2020
162.194
5,1
18,6
76,3
34,7
65,3
personen gerekend die woonachtig zijn in Nederland en van wie tenminste één ouder is geboren in het buitenland.
2025
176.796
4,4
16,9
78,6
35,2
64,8
Wie zelf in het buitenland is geboren hoort tot de eerste generatie allochtonen, wie in Nederland is geboren hoort tot
Tabel 4: Ontwikkeling burgerlijke staat
de tweede generatie. Tabel 3: Ontwikkeling en structuur van de institutionele bevolking Totaal
Generatie
Westers, Niet-Westers
Niet-Westers
De laatste ontwikkeling in deze paragraaf die beschouwd wordt, is de ontwikkeling van de burgerlijke staat in Allochtonen
Nederland in tabel 4. Hieruit blijkt dat in het verleden scheiden ‘not-done’ was, maar dat het tegenwoordig veel vaker
Allochtonen
1e
2e
Westers
NietWesters
Marokko NL Ant. Suri& Aruba name
Turkije
Overig n-w
voorkomt. Dit illustreert dat ook normen en waarden zich in de loop van de tijd ontwikkelen. Absoluut
% tot. bev.
% van allocht.
% van allochtonen
% van niet-westerse allochtonen
2000
2.775.302
17,5
51,6
48,4
49,2
50,8
18,6
7,6
21,5
21,9
30,4
2001
2.870.224
18,0
51,9
48,1
48,3
51,7
18,4
7,9
20,8
21,5
31,3
2002
2.964.949
18,4
52,2
47,8
47,4
52,6
18,2
8,0
20,2
21,2
32,3
2003
3.038.758
18,8
52,2
47,8
46,6
53,4
18,2
8,0
19,8
21,0
33,0
2004
3.088.152
19,0
51,9
48,1
46,0
54,0
18,4
7,8
19,5
21,1
33,2
2005
3.122.717
19,2
51,5
48,5
45,6
54,4
18,6
7,7
19,4
21,1
33,2
2006
3.147.615
19,3
51,0
49,0
45,4
54,6
18,8
7,5
19,3
21,2
33,2
2007
3.170.406
19,4
50,5
49,5
45,2
54,8
19,0
7,5
19,2
21,2
33,2
Tabel 5: Ontwikkeling in omvang en structuur van allochtonen in Nederland
GfK Jaargids 2008
11
Tabel 5 toont dat de allochtone bevolking in Nederland vanaf 2000 met 14% in omvang is toegenomen, terwijl de totale
CBS StatLine
bevolking in dezelfde periode slechts met 3% in omvang toenam. Dit resulteert in een groeiend aandeel allochtonen,
Pers.populatie in particuliere
van 17,5% in 2000 tot 19,4% in 2007. Tevens worden de allochtonen op twee manieren onderverdeeld, namelijk naar
huishoudens 2007 (x 1.000)
16,152
generatie en naar het al dan niet behoren tot de groep van westerse allochtonen. Er blijken ongeveer net zo veel eerste generatie allochtonen te zijn als tweede generatie allochtonen. Het percentage niet-westerse allochtonen neemt
Geslacht
%
Provincie
%
langzaam toe. De belangrijkste niet-westerse groepen allochtonen zijn Turkse, Surinaamse en Marokkaanse allochtonen.
Man
49,6
Groningen
3,5
Vrouw
50,4
Friesland
3,9
Drenthe
3,0
Kijkend naar de personen in Nederland met een niet-Nederlandse nationaliteit in figuur 2, dan valt op dat de leeftijdsstructuur van de groep niet-Nederlanders volstrekt afwijkend is van die van de totale populatie. Ouderen zijn er
Leeftijd
%
Overijssel
6,8
betrekkelijk weinig, maar nemen wel toe qua aandeel en met name de groep tussen de 20 en 40 jaar is relatief sterk
0-18
23,4
Flevoland
2,3
oververtegenwoordigd. Daar waar in de totale populatie deze categorie tendeert naar een kwart, vormt deze leeftijds-
19-29
13,3
Gelderland
12,1
groep bij de niet-Nederlanders meer dan 45%. Wel kan worden opgemerkt dat ook bij de niet-Nederlanders de
30-39
15,0
Utrecht
processen van ontgroening en vergrijzing zich aantoonbaar afspelen.
40-49
15,6
Noord-Holland
16,0
50-64
19,1
Zuid-Holland
21,2
65+
13,6
Zeeland
Personenpopulatie x 1.000 1996
24,3
2007
24,2
Totale bevolking
1996
31,9
30,5
26,4
34,9
29,8
Niet-Nederlands 2007
14,5
44,9
19,2
16.358 2,8 725
22,4
47,7
15.494
13,3
27,7
5,4
682
12 Marokkaanse nationaliteit
44,6
1996
35,8
26,3
2007
18,5
42,9
23,4
1,1 150 7,4
81
Noord-Brabant Grootte huishouden 1 persoon
%
Limburg
7,2
2,3 14,8 6,9
15,5
2 personen
28,9
Netto maandinkomen 18+ bevolking
3 personen
16,8
Euro 500 of minder
19,1
4 personen
24,2
Euro 501 tot Euro 1001
19,2
5 personen of meer
14,6
Euro 1001 tot Euro 1501
19,5
%
Euro 1501 tot Euro 2001
18,8
%
Euro 2001 tot Euro 2501
11,3
Drie grote steden + aggl.
15,0
Euro 2501 tot Euro 3001
5,3
Rest West
29,3
Euro 3001 tot Euro 3501
2,9
Noord
10,4
Euro 3501 tot Euro 4001
1,5
Oost
21,2
Euro 4001 of meer
2,4
Figuur 2: Ontwikkeling leeftijdsopbouw in procenten naar nationaliteit
Zuid
24,0
Aanvullende kenmerken van de Nederlandse bevolking per 2006 (Gouden Standaard)
Hoogst voltooide opleiding
De bevolking kan op veel meer verschillende manieren worden onderverdeeld dan tot nu toe is gedaan bij de geschetste
Geen onderwijs
15,1
Loondienst (excl. overheid)
ontwikkelingen in de vorige paragrafen. Met behulp van de Gouden Standaard zijn de personen in particuliere
Basisonderwijs
13,5
Overheidsdienst
huishoudens op allerlei verschillende manieren geclassificeerd in tabel 6. Hierin worden per kenmerk afzonderlijk
LBO/VMBO
12,2
Arbeidsongeschikt
3,5
verdelingen weergegeven, die een beeld schetsen van de samenstelling van de Nederlandse bevolking in particuliere
MAVO
9,4
Werkloos / bijstand
3,5
huishoudens en die tevens een handvat geven bij het trekken en wegen van steekproeven. Volledigheidshalve merken
MBO
23,9
wij op dat de getoonde verdelingen uit de meest recente Gouden Standaard (2007) zijn gebaseerd op data uit 2006.
HAVO/VWO
Turkse nationaliteit
37,1
1996 23,9
2007
0%
42,5
19,3
43,7
20% 19 jaar en jonger
40% 20 - 39 jaar
25,3
60%
7,1
80%
40 - 64 jaar
1,1 154 97
100% 65 jaar of ouder
Regio
Sociaal-economische categorie %
7,6
HBO
11,5
WO
6,7
Ondernemer
VUT / gepensioneerd Studerend Overig
% 4,7 33,4 5,5
15,7 4,3 29,3
Tabel 6: Verdeling Nederlandse bevolking in particuliere huishoudens naar kenmerken (Bron: Gouden Standaard 2007)
GfK Jaargids 2008
13
De gegevens van de personenpopulatie in particuliere huishoudens in Nederland worden afgesloten met een overzicht
CBS StatLine
van de werkzaamheid naar geslacht in tabel 7. Ondanks dat het begrip emancipatie al lang geleden zijn intrede heeft
Huishoudenspopulatie 2007 (x 1000) 7.191
gedaan, zijn er nog steeds meer mannen werkzaam dan vrouwen. Kijkend naar de beroepsbevolking, dan vallen een aantal zaken op:
Grootte van het huishouden
• Mannen zijn relatief vaker actief in leidinggevende functies, vrouwen vaker in niet-leidinggevende functies;
1 persoon
35,0
Drie grote steden + aggl.
17,2
• Daar waar mannen relatief wat vaker eigenaar van een bedrijf zijn, zijn vrouwen wat vaker actief in vrije beroepen.
2 personen
32,6
Rest West
28,8
3 personen
12,6
Noord
10,4
4 personen
13,6
Oost
20,1
6,2
Zuid
23,5
Beroepsindeling voor 20-65 jarigen (%)
Geslacht Man
14
Vrouw
Totaal
5 personen of meer
Onbekend
0,8
0,5
0,7
Boer/tuinder
1,1
0,4
0,7
Eigenaar bedrijf
7,1
3,5
5,3
Geen onderwijs
Vrij beroep
4,5
6,9
5,7
Basisonderwijs
Wetenschappelijk beroepsniveau (SBC* 8); leidinggevend
2,7
1,0
1,9
LBO/VMBO
Wetenschappelijk beroepsniveau (SBC 8); niet leidinggevend
2,2
1,7
1,9
%
Hoogst voltooide opleiding hoofdkostwinner
Regio
%
Provincie
%
Groningen
3,8
0,0
Friesland
3,8
10,6
Drenthe
2,8
13,7
Overijssel
6,5
MAVO
8,3
Flevoland
2,1
31,0
Gelderland
11,6
%
Hoger beroepsniveau (SBC 6); leidinggevend
6,2
2,6
4,4
MBO
Hoger beroepsniveau (SBC 6); niet-leidinggevend
6,8
7,7
7,3
HAVO/VWO
Middelbaar beroepsniveau (SBC 4); leidinggevend
9,2
3,9
6,6
HBO
16,9
Noord-Holland
17,0
Middelbaar beroepsniveau (SBC 4); niet-leidinggevend
16,4
18,3
17,3
WO
10,9
Zuid-Holland
21,7
Elementair en Lager beroepsniveau (SBC 1 en 2)
21,3
17,5
19,4
Niet werkzaam
21,6
36,0
28,7
8,6
Utrecht
Zeeland Woonsituatie Onbekend
*SBC staat voor standaard beroepenclassificatie
% 1,0
Woont in koopwoning
53,7
Woont in huurwoning
45,3
Noord-Brabant Limburg
7,2
2,3 14,3 6,9
Tabel 7: Werkzaamheid personen in particuliere huishoudens van 20-65 jaar naar geslacht (Bron: Gouden Standaard) Tabel 8: Verdeling huishoudenspopulatie naar kenmerken (Bron: Gouden Standaard 2007) Particuliere huishoudens in Nederland Een andere demografische invalshoek die voor het marktonderzoek van groot belang is, is die van de particuliere
Robbert Nagtzaam
huishoudens. Dit jaar hebben we voor de personenpopulatie als speerpunt van deze bijdrage in de Jaargids gekozen.
GfK Panel Services Benelux
In de Jaargids 2009 zullen we de huishoudenspopulatie diepgaander uitwerken. Het totaal aantal particuliere
[email protected]
huishoudens in 2007 en de verdeling naar enkele belangrijke kenmerken willen we u echter niet onthouden. Deze worden weergegeven in tabel 8. Net als in tabel 6 geldt dat de getoonde verdelingen uit de meeste recente Gouden
Ton Luijten
Standaard (2007) zijn gebaseerd op data uit 2006.
GfK Panel Services Benelux
[email protected]
1
Het betreft de bewoners van instellingen zoals verpleeg-, bejaarden- en kindertehuizen, revalidatiecentra en gevangenissen die daar in principe langer dan een jaar (zullen) verblijven.
Bron: waar geen andere bron is vermeld, zijn de gegevens ontleend aan CBS StatLine
GfK Jaargids 2008
15