Bestemmingsplan Hoeksestraat 5 Cromvoirt Gemeente Vught Vaststelling
Bestemmingsplan Hoeksestraat 5 Cromvoirt Gemeente Vught Vaststelling
Rapportnummer:
211x07319.066531_1
Datum:
Februari 2016
Contactpersoon opdrachtgever:
Mevrouw I. Hoogenhout de Klerk
Projectteam BRO:
Arjan van Dooren, Ruud Tak, Martijn Gerards, Grietje Pepping, Kasper van de Langenberg, Joost van der Aa
Concept:
januari 2015, maart 2015
Voorontwerp:
--
Ontwerp:
september 2015, oktober 2015
Vaststelling:
4 februari 2016
Trefwoorden:
Gemeente Vught, Cromvoirt, bestemmingsplan, Woonbestemming, gemeentelijk monument.
Bron foto kaft:
Hollandse hoogte 3
BRO Hoofdvestiging Postbus 4 5280 AA Boxtel Bosscheweg 107 5282 WV Boxtel T +31 (0)411 850 400 F +31 (0)411 850 401 E
[email protected]
Toelichting
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding en doelstelling 1.2 Ligging plangebied 1.3 Leeswijzer
3 3 3 4
2. PLANOPZET 2.1 Inleiding 2.2 Gebiedsprofiel 2.3 Projectprofiel 2.4 Bestemmingsplan
5 5 5 7 10
2.4.1 Geldend bestemmingsplan 2.4.2 Partiële herziening 2.5 Zorgplicht ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering
10 11 13
2.5.1 Inleiding 2.5.2 Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing 2.5.3 Omvang bestemmingsvlak
13 14 17
3. JURIDISCHE PLANOPZET 3.1 Algemeen 3.2 Systematiek
19 19 19
3.2.1 Inleidende regels 3.2.2 Bestemmingsregels 3.2.3 Algemene regels 3.2.4 Overgangs- en slotregels
19 20 21 21
4. BELEIDSKADER 4.1 Inleiding 4.2 Rijksbeleid 4.3 Provinciaal beleid 4.4 Gemeentelijk beleid
23 23 23 25 28
5. MILIEUASPECTEN 5.1 Inleiding 5.2 Bedrijven en milieuzonering 5.3 Bodem
29 29 29 30
Inhoudsopgave
1
5.4 Water 5.5 Geluid 5.6 Luchtkwaliteit 5.7 Geurhinder 5.8 Kabels en leidingen 5.9 Externe veiligheid 5.10 Verkeer en parkeren
34 37 37 39 41 41 43
6. WAARDEN 6.1 Inleiding 6.2 Archeologie 6.3 Landschappelijke en cultuurhistorische waarde 6.4 Flora- en fauna
45 45 45 47 47
7. UITVOERBAARHEID 7.1 Economische uitvoerbaarheid 7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
49 49 49
7.2.1 Overleg 7.2.1 Vaststellingsprocedure 7.2.2 Beroep
49 49 50
SEPARATE BIJLAGEN Bijlage 1: Akoestisch onderzoek Bijlage 2: Asbestinventarisatie Bijlage 3: Verkennend bodemonderzoek Bijlage 4: Archeologie Bijlage 5: Berekening kwaliteitsverbetering Bijlage 6: Flora en faunaonderzoek Bijlage 7: Verslag wettelijk vooroverleg
2
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING 1.1 Aanleiding en doelstelling De heer de Klerk en mevrouw Hoogenhout de Klerk (initiatiefnemers) zijn eigenaar van een aantal percelen (H1443, 1152, 373 en 1980 ged.) in Cromvoirt. Op één van deze percelen (Hoeksestraat 5: H 1152) is een gemeentelijk monument gelegen, te weten een landarbeiderswoning. Naast dit perceel hebben ze nog 2 agrarische percelen in eigendom (kadastraal bekend als sectie H, nummers 1819, 1328, 1327 en 692). De landarbeiderswoning is te klein om goed te kunnen voldoen aan de wensen van een woning in deze tijd. De initiatiefnemers wensen daarom het woonvlak te vergroten en een nieuwe woning met bijgebouw te realiseren. De landarbeiderswoning zal behouden blijven en in gebruik worden genomen als bijgebouw. Een gedeelte van het agrarische perceel (kadastraal bekend als sectie H nummer 1819) wordt voor de vergroting gebruikt. De vergroting van een woonbestemming en de realisatie van de nieuwe woning zijn niet mogelijk conform het bestemmingsplan. Het is daarom noodzakelijk om een bestemmingsplanprocedure te doorlopen. Na het doorlopen van deze procedure kan een vergunning worden verleend voor de gewenste ontwikkelingen. Onderliggend rapport betreft het bestemmingsplan waarmee de procedure doorlopen kan worden.
1.2 Ligging plangebied Het plangebied is op de kruising van de Cromvoirtsedijk, de Hoeksestraat en de Achterstraat ten oosten van de kern Cromvoirt gelegen. In figuur 1.1 en 1.2 is het plangebied globaal aangegeven.
Cromvoirt
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (roodomlijnd)
Hoofdstuk 1
3
Figuur 1.2 Globale ligging g plangebied
1.3 Leeswijzer L r Dit besttemmingspla an bestaat u uit drie delen n: de verbee elding waaroop het plang gebied is aangegeven en welke bestemm mingen van toepassing t zijn. z De regeels waarin de e rechten van de op o de planka aart vermelde e bestemmin ngen zijn opg genomen en een toelichting waarin de achtergronden n en motive ering van hett bestemmin ngsplan zijn beschreven. De verg vormt samen met de re egels het bindende deel van v het besteemmingsplan n. beelding In de to oelichting wo orden de keu uzes die in het h bestemmingsplan zijnn gemaakt, nader n gemotivee erd en veran ntwoord. Ach htereenvolge ens is ingega aan op de hhuidige situatie in het plangeb bied en de to oekomstige rruimtelijk-fun nctionele invu ulling van heet gebied. Ve ervolgens is ingeg gaan op de beleidsinkad dering, de milieum en overige aspectten, sectorale onderzoeks- en e analysere esultaten, ecconomische uitvoerbaarh heid en handdhaving. Afge esloten is met de maatschappelijke uitvo erbaarheid van v het plan n. Rapportagges van uitg gevoerde sectoralle onderzoek ken zijn als sseparate bijla agen bij deze e toelichting ggevoegd.
4
Hoofdstuk 1
2.
PLANOPZET 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van de omgeving, het projectgebied, de gewenste situatie, het geldende bestemmingsplan en de landschappelijke/stedenbouwkundige uitwerking van het plan.
2.2 Gebiedsprofiel Het plangebied aan de Hoeksestraat ligt in het buitengebied ten oosten van de kern Cromvoirt, behorende tot de gemeente Vught. Het gebied is gelegen in het zandlandschap dekzandrug die van Waalwijk via Den Bosch naar Oss loopt zoals te zien is op de uitsnede van de geomorfologische kaart. Het behoort tot het (besloten) oude zandontginningslandschap, wat gekenmerkt wordt door bebouwing en beplanting langs oude wegen en de afwisseling van akkers en weilanden met boomgroepen en solitaire bomen. De wegen volgen doorgaans de hogere dekzandruggen waarlangs is ontgonnen. Het gebied bestaat uit een divers en zeer kleinschalig agrarisch landschap op de zandgronden met een onregelmatig verkavelingspatroon en weinig bebouwing. Door de tijd heen is de druk op deze gronden (oude landbouwgronden) groter geworden, waardoor de kavels steeds smaller zijn geworden. Op de kaart van 1956 is dit duidelijk te zien aan de oostzijde van de Cromvoirtsedijk. De beplanting langs de kavels versterkt de indruk van kleinschalige, smalle kamers in het landschap. Ruimtelijk gezien betreft is het een zeer divers gebied, waar de afwisseling van openheid en besloten kamers, gevormd met lijnvormige beplantingspatronen zoals lanen, singels, hagen en heggen het ruimtelijke beeld bepalen. Aan de noordoostzijde van Cromvoirt vormt de aanwezigheid van de Cromvoirtsedijk en de smalle kleinschalige verkaveling, met lijnvormige beplanting haaks op de dijk, een ruimtelijke en ecologische kwaliteit. Meer over deze ruimtelijke- en ecologische kwaliteit is nader uitgewerkt in paragraaf 2.5.2 stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering.
Hoofdstuk 2
5
Uitsnede Geomorfologische kaart
Uitsnede Bodemkaart
Uitsnede historische kaart 1909
Uitsnede hoogtekaart
(bron: Stichting voor Bodemkartering Wageningen / Rijk Geologische Dienst, Haarlem 1977
(bron:watwaswaar.nl)
(bron: Stichting voor Bodemkartering Wageningen / Rijk Geologische Dienst, Haarlem 1977)
(bron: www.ahn.nl)
Figuur 2.1: Globale ligging plangebied (roodomlijnd) in context
Functioneel betreft het een gebied waar sprake is van een grote verweving van functies. Openheid en doorzichtigheid, met lijnvormige beplantingspatronen zoals lanen, singels, hagen en heggen bepalen het ruimtelijke beeld. In de directe omgeving zijn voornamelijk woningen gelegen. Ten zuiden van het plangebied aan Pepereind is een recreatieterrein met hondenuitlaatservice gelegen. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf betreft een agrarische paardenhouderij aan het Pepereind op een afstand van 310 meter. Daarnaast zijn er bestemmingsplantechnisch nog twee agrarische bedrijven gelegen aan Den Hoek 1 (330 meter) en Den Hoek 2 (450 meter). Feitelijk is de agrarische bedrijfsvoering van dit veehouderijbedrijf aan Den Hoek 1 beëindigd. Op circa 500 meter ten westen van het
6
Hoofdstuk 2
plangebied is het kazerneterrein van Vught (Vughtse Lunetten) met daarin onder andere de penitentiaire inrichting Vught, Nationaal Monument Kamp Vught, Geniemuseum en een woongebied gelegen.
2.3 Projectprofiel Huidige situatie Het plangebied bestaat uit agrarische gronden en een landarbeiderswoning. De landarbeiderswoning is op het adres Hoeksestraat 5 te Cromvoirt gelegen en betreft een gemeentelijk monument. De woning heeft een oppervlakte van circa 74 m². In figuur 2.3 zijn foto’s van het gebouw weergegeven. Het perceel dat bij deze woning hoort heeft een oppervlakte van circa 410 m². Naast deze woning is een perceel gelegen dat in gebruik is als agrarische productiegrond (circa 1,8 hectare).
Figuur 2.2 Landarbeiderswoning
De locatie wordt aan de noordoostzijde geflankeerd door de Cromvoirtsedijk, die visueel en ruimtelijk een groene barrière en achtergrond vormt. De dijk behoort tot de EHS. Ten zuiden van het plangebied is een recreatieterrein met een hondenuitlaatservice (aan Pepereind) gelegen, begrenst met een hekwerk en singel met struiklaag en enkele volgroeide eiken. De Hoeksestraat zelf is een gebiedsontsluitingsweg met een smal profiel, begeleidt met laanbeplanting van eiken en enkele populieren. De bebouwingsclusters langs de weg bestaan vooral uit ensembles van boerderijen met bijgebouwen op gepaste afstand van de weg, omkaderd met erfbeplanting (doorgaans met hagen en boomgroepen). Het gemeentelijk monument is hierop een uitzondering, aangezien het pal tegen de weg aan staat. Daarnaast is de laanbeplanting langs het plangebied gekapt, waardoor de laanbeplanting ter hoogte van de locatie is onderbroken. Deze zal hersteld worden middels de herpootplicht die de initiatiefnemer heeft. Hierdoor kan de kleinschaligheid van het landschap worden hersteld.
Hoofdstuk 2
7
Figuur 2.3.1 Zicht vanuit de Hoeksestraat naar het
Figuur
monument met op de achtergrond de Cromvoirtsedijk
zuidwestelijke richting
2.3.2
Zicht
vanuit
het
monument
in
Figuur 2.3.3 Overzicht plangebied vanaf de zuidoost-
Figuur 2.3.4 De Hoeksestraat ligt net als het pand op
hoek van het perceel. Op de achtergrond het
een verhoging in het landschap.
monument en de Hoeksestraat.
Figuur 2.3.5 Ter hoogte van het plangebied is de
Figuur 2.3.6 Het monumentale pand staat vlak aan de
Cromvoirtsedijk
weg en tegen de dijk aan.
deels
verzakt
en
ontbreekt
onderbeplanting.
8
Hoofdstuk 2
Toekomstige situatie De landarbeiderswoning is te klein om te kunnen voldoen aan de woonwensen en -eisen van de huidige tijd. Toch vindt de gemeente Vught het belangrijk dat dit gebouw behouden blijft, tenslotte betreft het een gemeentelijk monument. De initiatiefnemers zijn daarom voornemens om een ander gebouw te realiseren en dat te gebruiken als woning. De landarbeiderswoning zal na restauratie dienst doen als bijgebouw en op die manier behouden blijven. Tevens wensen de initiatiefnemers een extra bijgebouw te realiseren van circa 76 m². 1 Het woonvlak zal worden vergroot om de nieuwe woning en het bijgebouw naast de landarbeiderswoning te realiseren. Een gedeelte van het agrarische perceel (kadastraal bekend als sectie H nummer 1819) wordt voor de vergroting gebruikt. Tevens wordt een strook grond van de gemeente gekocht en wordt gedeelte van de woonbestemming wegbestemd ten faveure van de EHS (zie figuur 2.4). De woning en het bijgebouw zullen iets verder van de weg worden gesitueerd om op die manier de landarbeiderswoning en de ligging daarvan te accentueren. Daarnaast heeft de initiatiefnemer een herpootplicht en daarvoor worden bomen teruggeplant op gemeentelijke grond langs de Hoeksestraat. Dit verzoek is voorgelegd aan de gemeentelijke monumentencommissie. De monumentencommissie heeft positief gereageerd op het verzoek en het advies is verwerkt in de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing (paragraaf 2.5). Gemeentelijke monumentencommissie
29 september 2014
Pand Hoeksestraat 5 ligt op dit ogenblik geheel vrij in de omgeving met op de achtergrond de Cromvoirtsedijk met opgaande beplanting. Het geheel vormt en nog gaaf ensemble. Dit wordt nog eens extra versterkt, doordat het pand aan een haakse bocht van de Hoeksestraat is gesitueerd, direct naast een onverhard verbindingspad met de Cromvoirtsedijk , cultuurhistorisch en landschappelijk een waardevolle plek. Wij vinden het belangrijk dat deze sfeer zoveel mogelijk gehandhaafd blijft. Door de voorgenomen aanvullende bebouwing van het terrein verandert het huidige beeld. Hoewel in het bebouwingsconcept een goede aanzet is gegeven het vrijliggende karakter van het gemeentelijk monument te handhaven, willen wij er toch voor pleiten om dit nog meer te versterken, door het nieuwe woonhuis en bijgebouw 2 wat meer naar achter te verplaatsen. Dit hebben we op bijgaande schets aangegeven. Vooral een duidelijke visuele relatie met de achterliggende groene wand van de Cromvoirtsedijk is o.i. belangrijk. Het is verder aan te bevelen het voorerf een open karakter te geven. De nieuwe gebouwen dienen qua vormgeving en materialisatie niet te domineren over het bestaande pand, maar ingetogen van karakter te zijn, passend bij het monument. Figuur 2.4 Oordeel monumentencommissie
1
Het gemeentelijke moment krijgt een ‘specifieke bouwaanduiding – monument’. Hierdoor blijft de totale oppervlakte m² bijgebouwen binnen de grenzen van het vigerende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2
9
Figuur 2.5 Uitleg toekomst stige situatie Boven links ering = perceel aarbeiderswoning * rode arce * blauwe arcering = agrariische productieg grond = komstige woninng locatie toek * groene arcering = agrarissch grond en be ehoort niet tot het plan ngebied Beneden links * groen gea arceerd = aangeekocht van gem meente Boven rech hts * Oranje = monument * Gele woo ongebied naast monument wordt wegbestemd, bes stemd als naturuu (EHS) en zo terug gegeven aan de dijk
2.4 Bestemmin B ngsplan 2.4.1 Ge eldend besttemmingspl an Woning g met bijgeb bouwen Voor he et plangebied d is het besttemmingspla an Buitengeb bied 2011, V Vught van toe epassing. Dit besttemmingspla an is op 20 sseptember 2012 vastges steld en op 1 mei 2014 onherroeo een uitsnede pelijk ge eworden. In figuur f 2.5 is e e van de verb beelding weeergegeven. Voor he et plangebied d zijn de volg gende bestem mmingen van n toepassingg: Won nen (geel); Bouw wvlak (zwart kader); Agra arisch met wa aarden: Hoevven- of kamp penlandscha ap (licht groenn); Natu uur (donker groen); g
10
Hoofdstuk 2
Tevens kent het gebied een aantal aanduidingen: Gebiedsaanduiding: attentiegebied EHS; Gebiedsaanduiding: cultuurhistorisch waardevol gebied; Gebiedsaanduiding: middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde. Het is stedenbouwkundig en landschappelijk ongewenst (zie paragraaf 2.5) om de nieuwe woning met bijgebouw in de woonbestemming te situeren naast, en met behoud als bijgebouw en renovatie van, de landarbeiderswoning. Het bestemmingsplan staat niet toe om de woning op de agrarische bestemming te realiseren. Het bestemmingsvlak wonen dient daarom vergroot en het bouwvlak verplaatst te worden. Een gedeelte van de agrarische bestemming ten zuiden/zuid-westen van de woonbestemming dient daarom omgezet te worden naar wonen.
Figuur 2.6: uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 2011
2.4.2 Partiële herziening Omdat de ruimtelijke ontwikkeling niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan past is het noodzakelijk om een apart bestemmingsplan te maken voor de realisatie van de woning met bijgebouwen.
Hoofdstuk 2
11
Woning De geplande woning past stedenbouwkundig en landschappelijk gezien niet in de bestaande bestemmingsvlak “wonen - 2”. Het vergroten van een bestemmingsvlak ‘Wonen 2’ is niet mogelijk conform het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ van de gemeente Vught. Derhalve wordt de woonbestemming vergroot om tot een stedenbouwkundig inpasbare situatie te komen. De nieuwe woning krijgt een inhoud van circa 750 m³. Hiertoe wordt de wijzigingsbevoegdheid2 (wat betreft vergroting bouwvolume) uit het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ toegepast. Deze biedt de mogelijkheid om een woning te realiseren met een inhoud van maximaal 750 m³ in plaats van de reguliere maximale inhoud van 600 m³. Zowel de uitbreiding van het bestemmingsvlak als het vergroten van de maximale inhoud van de woning zijn beleidsmatig te verantwoorden. Deze verantwoording is beschreven in paragraaf 2.5, Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering. Bijbehorende bouwwerken Op basis van het vigerende bestemmingsplan is een oppervlakte van 80 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Het nieuw op te richten bouwwerk heeft een oppervlakte van 76m2. Monument De oude, vervallen landarbeiderswoning heeft een oppervlakte van circa 74 m2. Deze is een monument, mag niet worden gesloopt en zal door initiatiefnemer geheel worden gerenoveerd. Hiermee wordt een aanzienlijke kwaliteitsverbetering gerealiseerd. Het gebruik zal veranderen van ‘burgerwoning’ naar ‘bijgebouw’. De gerenoveerde, voormalige landarbeiderswoning krijgt een speciale status binnen dit project (‘specifieke bouwaanduiding – monument’). Het college van Burgemeester en Wethouders heeft op 12 december 2014 aangegeven dat zij medewerking willen verlenen aan dit initiatief omdat deze ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid. Voorwaarde hierbij is wel dat het gemeentelijk monument (de landarbeiderswoning) behouden blijft en het straatbeeld niet onevenredig wordt geschaad. Onderliggend rapport betreft het bestemmingsplan voor deze ontwikkeling.
2
Bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’, artikel 28.6.1 lid d.
12
Hoofdstuk 2
2.5 Zorgplicht ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering 2.5.1 Inleiding Bij het toestaan van een ruimtelijke ontwikkeling is het van belang dat alle ruimtelijke waarden worden meegewogen. Een bouwplan kan immers afbreuk doen aan bestaande landschappelijke of cultuurhistorische waarden. Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid3. De landschappelijke inpassing bestudeert de omgeving en aan de hand daarvan worden ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld. Als aan deze voorwaarden worden voldaan, doet de ingreep geen afbreuk aan het landschap, of kan zelfs een ruimtelijke meerwaarde betekenen. Hierbij wordt vaak (een diffuus) onderscheid gemaakt tussen de landschappelijke inpassing van een initiatief waaronder hoofdzakelijk de aanleg van (opgaande) erfbeplanting wordt verstaan, en de zogenaamde ‘kwaliteitsverbetering’. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving4. Deze kwaliteitsverbetering kan conform artikel 3.2 op meerdere manieren gerealiseerd worden: het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land; activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen; het wegnemen van verharding; het slopen van bebouwing; een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones. Om inzichtelijk te maken hoe de ruimtelijk – landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering kan worden gerealiseerd is deze paragraaf opgesteld.
3 4
artikel 3.1. Verordening ruimte provincie Brabant 2014 artikel 3.2. Verordening ruimte provincie Brabant 2014
Hoofdstuk 2
13
2.5.2 Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing Het nieuwe ensemble aan de Hoeksestraat vormt een onderdeel van het bestaande gradiënt van de Cromvoirtsedijk naar de open kamerstructuur van de omgeving. Door middel van de inrichting wordt hier extra uiting aan gegeven. Deze maatregelen zijn niet bindend maar gelden als voorstel. Het voorstel van de landschappelijke inpassing en situering van de nieuwe gebouwen is enerzijds gericht op het versterken van het kleinschalige karakter van het gebied en anderzijds op de aansluiting van de nieuwe gebouwen met het bestaande monument. Stedenbouwkundig is het namelijk gewenst dat het gerenoveerde monument vanuit de weg zichtbaar wordt en vrij gelegen is. Vandaar dat de nieuwe woning op agrarische grond wordt gerealiseerd. Vanwege de ensemblewerking wordt het nieuwe bijgebouw tussen het monument en de nieuwe woning opgetrokken. Samen vormen ze een nieuw ensemble aan de Hoeksestraat wat bijdraagt aan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit. De inpassing bestaat uit de versterking van bestaande lijnen in het landschap, zoals de greppel langs de Hoeksestraat en bomenrij. Daarnaast geeft de omkadering van het ensemble met een beukenhaag de indruk van kleinschalige, smalle kamers in het landschap en sluit aan op de bestaande ruimtelijke karakteristiek van de omgeving. De relatie met de open velden en Cromvoirtsedijk wordt in stand gehouden door het behoud van bestaande en het creëren van nieuwe zichtlijnen naar deze elementen.
Figuur 2.7 Voorstel Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing
14
Hoofdstuk 2
Uitgangspunten voor de stedenbouwkundige inrichting, landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering zijn: Het woonhuis staat in de hiërarchie van het ensemble het hoogst en staat daarom van de nieuwe gebouwen bij de weg. Hierbij is de afstand tussen de as van de weg – voorgevel 16.8m, wat aansluit bij het ruimtelijk beeld van de weg. Het bijgebouw staat relatief dichtst bij het woonhuis, waardoor deze bij elkaar horen en het monument vrij komt te liggen (inpassing). Het gemeentelijk monument wordt opgeknapt waarbij asbest zal worden verwijderd en het monument gaat dienst doen als bijgebouw (kwaliteitsverbetering). Op basis van het advies van de monumentencommissie (29-9-2014) wordt de nieuwe woning en het nieuwe bijgebouw achter de achtergevelrooilijn van het monument gerealiseerd. Op die manier wordt in de toekomstige situatie de aandacht gericht op het monument. Dit betekent ook dat in dit geval afgeweken kan worden van de regel in het bestemmingsplan dat een bijbehorend bouwwerken op minimaal 3 meter achter de gevellijn dient te worden opgericht. Omkadering van het ensemble met beukenhagen, aansluitend op het algemene beeld van de Hoeksestraat. De haag op de perceelsgrens heeft een hoogte van maximaal 1m aan de voorzijde, alleen de hagen tussen de bijgebouwen zijn hoger (2m.) om de privacy aan de achterzijde te bevorderen (inpassing). De ruimte voor het monument is open gehouden t.b.v. van zicht op het gebouw vanaf de weg en de visuele relatie met de Cromvoirtsedijk. (inpassing). Bij de entree van het perceel zijn het woonhuis en monument als eerste zichtbaar, wat positief is voor de beleving vanaf de omgeving. De inrit vormt de ruggengraat van het ensemble. Het voorerf heeft een kleinschalig karakter met een landelijke voortuin, leilindes voor het woonhuis en omzoming met een beukenhaag. Het achtererf is weidser en meer open, gericht op de functionele indeling van het woonhuis. De zijde van de woonkamer aan de achterzijde is vrijgehouden van bebouwing en beplanting, waardoor het een uitgelezen locatie is voor een terras met uitzicht over de rest van het perceel (inpassing). Aan de westzijde van het woonhuis is aan de straatkant een weide met fruitbomen gesitueerd. De boomgaard zorgt mede voor de afscherming woonhuis – straat (kwaliteitsverbetering). Aan de achterzijde van het nieuwe bijgebouw ontstaat een besloten ruimte waar een meer natuurlijke inrichting past. Natuurlijke vegetatie(grasland) zou hier op zijn plaats zijn, in relatie met de overgang naar de Cromvoirtsedijk (inpassing). Parkeren zal hoogstwaarschijnlijk in of voor het nieuwe bijgebouw gaan plaatsvinden op halfverharding (inpassing). De nieuwe gebouwen worden ingepast vanaf de straatkant door het terugbrengen van een bomenrij - i.v.m. de herpootplicht - langs de Hoeksestraat. Hier is gekozen voor de Linde, met oog op de aanwezigheid van paarden (geen eiken en geen beuk). Daarnaast sluit deze soort aan bij het assortiment van de beplanting op de Cromvoirtsedijk. De voorgestelde plantafstand is 9m, zodat de bomen volledig uit
Hoofdstuk 2
15
kunnen groeien. De twee aanwezige eiken langs het perceel worden verwijderd om een eenduidig straatbeeld te genereren. Ecologisch gezien zijn hiervoor geen belemmeringen Met de gemeente is overeengekomen dat de kap van de bomen plaatsvindt in 2015, dat het dan gangbaar is dat de herplant voor 1 april 2016 is gerealiseerd, maar dat in het kader van dit project ingestemd wordt met een latere herplant als maar geborgd is dat de bomen terugkomen (kwaliteitsverbetering). De greppel langs de Hoeksestraat wordt weer in ere hersteld en verlengd richting de Cromvoirtsedijk. Hierdoor kan het wederom dienst doen als watervoerend element voor de afwatering van het toegevoegde verhard oppervlak. Daarnaast voorkomt de greppel dat recreatief verkeer de ruimte voor het monument gebruikt als parkeergelegenheid (kwaliteitsverbetering). De strook aan de noord- en oostzijde van het monument zou graag in beheer komen van de initiatiefnemer, afstemming met de gemeente hierover is nog noodzakelijk (inpassing). Een gedeelte van het huidige woonperceel wordt terug gegeven aan de Cromvoirtsedijk en bestemd als natuur (kwaliteitsverbetering) De houtwal op de Cromvoirtsedijk geeft voldoende inpassing aan de oostzijde. Kanttekening daarbij is dat de dijk nog versterkt(hersteld) en dichter beplant mag worden (kwaliteitsverbetering). De paardenweide wordt afgezet met hardhouten palen (inpassing).
16
Hoofdstuk 2
2.5.3 Omvang bestemmingsvlak De totale oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt 3047 m². (zie figuur 2.9) Dit past uitstekend bij de korrelgrootte van de bestemmingsvlakken ‘wonen’ in de omgeving (zie figuur 2.8). Zoals blijkt uit de berekening die als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd is deze grootte ook te verantwoorden in het kader van de benodigde kwaliteitsverbetering.5
Figuur 2.8: Omvang bestemmingsvlakken in de omgeving
Perceel 1 2 3 4 5 6
5
Oppervlakte in m² 2400 2500 1500 2700 9100 3500
Zie bijlage 5: ‘Berekening kwaliteitsverbetering’
Hoofdstuk 2
17
Figuur 2.9: Verbeelding met oppervlakte plangebied
18
Hoofdstuk 2
3.
JURIDISCHE PLANOPZET 3.1 Algemeen Het bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en de overheid bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
3.2 Systematiek In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’. In onderstaande paragrafen zullen de regels nader worden uiteengezet. 3.2.1 Inleidende regels Begrippen In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begrips-
Hoofdstuk 3
19
bepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Wijze van meten Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. 3.2.2 Bestemmingsregels Natuur De in het bestemmingsplan voor ‘Natuur’ bestemde gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurlijke waarde en/of ecologische waarde. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het in stand houden en bewaren van de samenhang van het Nationaal Landschap Het Groene Woud, instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige, waterhuishoudkundige en/of abiotische waarden. Verder zijn extensieve dagrecreatie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voet- en rijwielpaden toegestaan. Wonen - 2 Gebruik De in het bestemmingsplan voor ‘Wonen - 2’ bestemde gronden zijn bestemd voor wonen. Daarnaast is een bed & breakfast toegestaan. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, tuinen etc. toegestaan. De woning dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Tevens zijn er bijbehorende bouwwerken toegestaan. Het bestaande monument is aangeduid als ‘specifieke bouwaanduiding – monument’ zodat het monument behouden blijft, dat het niet gebruikt kan worden ten behoeve van ‘zelfstandige bewoning’ en niet valt onder de standaardregeling voor bijbehorende bouwwerken. Dit in verband met de bouwhoogte, de afstand tot de woning, de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de situering voor de gevellijn. Bebouwing De maximale inhoud van de woning bedraagt 750 m³. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6m en 9m. Er mag maximaal 80 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd. De oppervlakte van het monument wordt daarbij niet meegereteld. Verbeelding Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen ‘Wonen – 2’ en ‘Natuur’ opgenomen en de dubbelbestemming ‘waarde archeologie’. Daarnaast is een bouwvlak aanwezig een specifieke bouwaanduiding ‘monument’. Tenslotte zijn er gebiedsaanduidingen opgenomen ter bescherming van verschillende waarden.
20
Hoofdstuk 3
3.2.3 Algemene regels Antidubbeltelregel Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Algemene bouwregels In dit artikel zijn algemene bepalingen over ondergeschikte bouwdelen, bestaande afstanden en maten en nadere eisen. Algemene gebruiksregels Hierin is een regeling opgenomen ten behoeve van aan huis gebonden beroepen en bedrijven. Algemene afwijkingsregels In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om voor alle in het plan voorkomende bestemmingen af te wijken van de planregels ten behoeve van onder andere maatvoerings- en situeringsbepalingen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. Algemene wijzigingsregels In deze bepaling wordt aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om in bepaalde gevallen het bestemmingsplan te wijzigen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. Algemene procedureregels Hierin wordt verwezen naar de wettelijke procedureregels. Overige regels De gebiedsaanduidingen zijn opgenomen in deze bepaling. 3.2.4 Overgangs- en slotregels Overgangsrecht In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik. Slotregel Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
Hoofdstuk 3
21
22
Hoofdstuk 3
4.
BELEIDSKADER 4.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft een beeld van het beleidskader waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in de initiatieflocatie passen. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komt het Rijksbeleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid.
4.2 Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt dat er een aanpak dient te ontstaan waarmee Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een Rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainports, greenports en valleys; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed; een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Hoofdstuk 4
23
Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Deze zijn geografisch weergegeven via de Nationale hoofdstructuur. Op de kaart behorende bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is te zien dat het plangebied in een gebied is gelegen dat is aangewezen als ‘ruimte voor militaire terreinen en activiteiten’. De locaties voor militaire activiteiten ten behoeve van de krijgsmacht vormen een nationale verantwoordelijkheid. Het Rijk wil voldoende ruimte bieden voor deze activiteiten voor gereedstelling en instandhouding. Deze activiteiten hebben daarbij soms beperkende gevolgen voor andere ruimtelijke functies en zij dienen dan ook zorgvuldig te worden ingepast. Militaire activiteiten moeten waar nodig worden afgestemd op andere nationale belangen zoals de Ecologische Hoofdstructuur, energienetwerken of nationale economische zwaartepunten. Het directe en indirecte militaire ruimtegebruik is divers en omvat een vlootbasis, kazernes, militaire luchthavens, logistieke inrichtingen, oefen- en schietterreinen op land en op zee, laagvliegroutes, zend- en ontvangstinstallaties, helikopterlaagvlieggebieden en munitieopslagplaatsen. In dit geval heeft deze zone betrekking op het kazerneterrein dat in Vught is gelegen. De ontwikkeling heeft geen effect op de militaire terreinen en activiteiten (de gronden zijn in particulier bezit). Het bestemmingsplan voldoet aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincie Noord-Brabant heeft de algemene kaders uit deze structuurvisie uitgewerkt in concrete regels in onder andere de Verordening ruimte. De gemeente dient met het opstellen van beleid rekening te houden met deze nota’s. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'neetenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling. Met het bestemmingsplan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt, er zijn echter geen kaders opgenomen ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen waarbij Nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
24
Hoofdstuk 4
4.3 Provinciaal beleid Structuurvisie Noord-Brabant 2010 partiële herziening 2014 De Structuurvisie Ruimtelijke ordening (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 1 oktober 2010) geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Voor het plangebied zijn twee uitsneden gemaakt welke hierna zijn weergegeven. Op 7 februari 2014 hebben de provinciale staten de structuurvisie 2010, partiële herziening 2014 vastgesteld. Hierin is een aantal wijzigingen opgenomen ten aanzien van de Structuurvisie 2010. De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier structuren zijn: de groenblauwe structuur; de infrastructuur; het landelijk gebied; de stedelijke structuur. Binnen de structuurvisie Noord-Brabant is het plangebied binnen de groenblauwe structuur, specifiek de groenblauwe mantel gelegen (zie figuur 4.1). De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de ecologische hoofdstructuur, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. De structuur bestaat voornamelijk uit beken en andere waterlopen en uit bos- en natuurgebieden. Daarnaast liggen ook gebieden met een andere functie (zoals agrarisch of recreatie) binnen de groenblauwe structuur, als die gebieden van belang zijn voor de natuur- en waterfuncties. De groenblauwe mantel De mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Vormen van grondgebonden agrarisch grondgebruik zijn van blijvend belang voor de ontwikkeling van groene en blauwe waarden. Binnen het gebied liggen kansen voor recreatie en toerisme. Ook een aantal groene gebieden door én nabij het stedelijk kralensnoer zijn onderdeel van de groenblauwe mantel.
Hoofdstuk 4
25
Beleid Binnen de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Het is nodig deze positie te behouden en/of een ontwikkeling in grondgebonden agrarisch gebruik te bevorderen. Er zijn ook diverse recreatieve en toeristische bedrijven binnen de groenblauwe mantel aanwezig. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. De versterking van de binnen de groenblauwe mantel aanwezige leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt daarbij specifieke aandacht. Het beleid is er op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. Ontwikkelingen passen qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel en houden rekening met omliggende waarden. Een (verdere) ontwikkeling van kapitaalintensieve functies, zoals stedelijke ontwikkelingen, (bezoekers)intensieve recreatie en concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties zijn strijdig met de doelen die in de groenblauwe mantel worden nagestreefd. De ontwikkelingsmogelijkheden voor deze intensievere functies zijn dan ook beperkt. Conclusie Doordat reeds sprake is van een bestaande woonbestemming is er geen sprake van verstedelijking. In de Verordening ruimte zijn specifieke regels opgenomen die aangeven welke mogelijkheden en onder welke voorwaarden deze gerealiseerd kunnen worden. Een belangrijke voorwaarde is een kwaliteitsverbetering op het gebied van landschap. Deze is in paragraaf 2.5 opgenomen. Hierdoor past deze ontwikkeling binnen de structuurvisie van de provincie Noord Brabant. Verordening Ruimte Op 19 maart 2014 is de Verordening ruimte van de provincie Brabant in werking getreden. In deze Verordening is aangegeven hoe men omgaat met ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant. Ook de Verordening ruimte geeft verschillende zones aan waarin de locatie en de omgeving zijn gelegen. In dit geval in de volgende zones: groenblauwe mantel (zie figuur 4.2); cultuurhistorisch vlak (zie figuur 4.3); beperking veehouderijen (zie figuur 4.4).
26
Hoofdstuk 4
Voor de ontwikkeling is het beleid van de provincie van toepassing met betrekking tot: woningbouw; kleinschalige voorziening of bebouwing; kwaliteitsverbetering; Attentiegebied EHS; cultuurhistorische waarden. In artikel 6 van de Verordening ruimte wordt ingegaan op de mogelijkheden in de groenblauwe mantel. In artikel 6.7 wordt ingegaan op het onderwerp ‘Wonen’, in artikel 6.14 wordt ingegaan op het onderwerp ‘kleinschalige voorzieningen’. In principe past het initiatief binnen de beleidslijnen (6.7, lid 3) van de Verordening ruimte. De bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het daartoe aangewezen bouwperceel, mits is verzekerd dat: a. de bestaande woning feitelijk wordt opgeheven; b. overtollige bebouwing wordt gesloopt. c. de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing indien dit is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing. In overleg met de gemeente is de overtollige bebouwing reeds in augustus 2014 gesloopt. De resterende bebouwing is monumentaal en zal niet worden gesloopt; wel zal de functie van het gebouw veranderen van hoofdgebouw naar bijgebouw. Het monument ‘landarbeiderswoning’ voldoet niet aan de woonwensen en –eisen van deze tijd waardoor behoud van het pand gevaar loopt. Splitsing in meerdere woonfuncties is niet mogelijk vanwege de grootte van het gebouw. Door hier een andere functie te geven (bijgebouw) kan het behoud wel worden gegarandeerd. Hiervoor is het wel noodzakelijk om een nieuwe woning te kunnen realiseren, waardoor het bestemmingsvlak ‘wonen’ vergroot dient te worden. Voor gebieden waar de aanduiding “attentiegebied ecologische hoofdstructuur” is opgenomen geldt dat er geen bestemmingen gerealiseerd mogen worden die een negatief effect hebben op de waterhuishouding van de EHS. In principe betekent dit dat er voor werken en werkzaamheden (verzetten van grond, aanleg van drainage, verlagen van de grondwaterstand, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen) een vergunningplicht geldt. Deze plicht is verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan. Ten aanzien van het cultuurhistorisch vlak geldt dat de regels in het bestemmingsplan gericht zijn op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het gebied. Er is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden met de inrichting, behoud van de landarbeiderswoning, verkaveling en beplanting (zie paragraaf 2.5). In de regels zijn deze zaken vastgelegd, enerzijds voor de bescherming van de huidige waarden, anderzijds voor de realisatie van de duurzame ontwikkeling van deze waarden.
Hoofdstuk 4
27
Conclusie Het plan om de woonbestemming te vergroten past binnen het provinciaal beleid, specifiek artikel 6.7 van de Verordening ruimte.
4.4 Gemeentelijk beleid De gemeente Vught heeft een tweetal visiedocumenten opgesteld. Dit zijn de structuurvisie Vught de gebiedsvisie Buitengebied. In deze visies wordt echter niet ingegaan op het beleid omtrent de vervanging van woningen, danwel het behoud van gemeentelijke monumenten. In principe is deze ontwikkeling passend binnen het beleid zoals weergegeven in de visies en het kader zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Het gaat hier om de uitbreiding van een woonbestemming ten behoeve van het behoud van een gemeentelijk monument. Er komt geen nieuwe woonfunctie bij, maar het bestemmingsvlak wordt uitgebreid en het bouwvlak verplaatst.
28
Hoofdstuk 4
5.
MILIEUASPECTEN 5.1 Inleiding Er bestaat een duidelijke relatie tussen het milieubeleid en de ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien het ruimtelijk- en milieubeleid naar elkaar in de vorm van omgevingsbeleid. De milieukwaliteit is derhalve een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dat verband dient bij de afweging bij de ontwikkeling van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. In dit hoofdstuk wordt onder meer ingegaan op de volgende milieuaspecten: bedrijven en milieuzonering, bodem, water en luchtkwaliteit.
5.2 Bedrijven en milieuzonering Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering van de VNG6. Bedrijven zijn hierin opgenomen in een tabel, die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan (enigszins) van afgeweken worden in situaties waarin geen sprake is van een rustige woonwijk. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. In de omgeving van het plangebied is een opslagbedrijf (522 meter), een recreatiebedrijf met sportvelden dat in gebruik is als hondenuitlaatservice (90 meter), een hovenier (445 meter), een cultuurtechnisch bedrijf (485 meter), een agrarisch bedrijf (330 meter) en een defensieterrein (424 meter) gelegen. In figuur 5.1 zijn de functies op kaart weergegeven.
6
Bedrijven en milieuzonering, editie 2009
Hoofdstuk 5
29
1: 2: 3: 4: 5: 6: 7:
Opsllagbedrijf Recrreatieterrein met sportvellden Paarrdenhouderij Hove enier Cultu uurtechnisch h bedrijf Agra arisch bedrijf Defe ensieterrein Figuur 5.1 1 Bedrijven in de e omgeving
Voor recreatie met tennisbanen n (en verlichtting), paarde enhouderijenn, hoveniersb bedrijven, cultuurte echnische be edrijven dien nt een afstan nd van 50 me eter te wordeen aangehou uden (geluid). Vo oor veehouderijen (geen varkens) die ent een afsta and van 100 meter te wo orden aan gehouden (geur). Voor V defensie e-inrichtingen n dient een afstand a van 200 meter te e worden e afstanden wordt w ruim voldaan. v De oontwikkeling kan dan aangehouden (geluid). Aan alle organg vinden in het kade er van het as spect bedrijven en milieuzzonering. ook doo
5.3 Bodem B k van de bestemming gsplanproced dure vormt de d bodemkw waliteit bij onttwikkeling In het kader van ruim mtelijke functies een bela angrijke afweging. Ten aanzien a van de percelen n heeft er een bod demonderzoek plaatsgevvonden7. He et rapport is als separatte bijlage aa an dit be7
Verkkennend bodemonderzoek Hoe eksestraat 5 te Cromvoirt, C project 2015/0007, LLycens, 11 febrruari 2015
30
Hoofdstuk 5
stemmingsplan toegevoegd. In deze paragraaf zijn conclusies en aanbevelingen van het rapport weergegeven. Algemeen De gestelde hypothese dat de gehele onderzoekslocatie ten aanzien van de parameter asbest in bodem als 'onverdacht' kan worden aangemerkt is op basis van de criteria als genoemd in de NEN 5707, juist gebleken. Op basis van de uitgevoerde onderzoeksinspanning, de ervaring van de veldwerker en onderzoeksresultaten van vergelijkbare onderzoeken in het verleden kan worden aangenomen dat de bodem geen asbest bevat in gehalten boven de interventiewaarde en/of hergebruiksnorm. Het nemen van aanvullende maatregelen ten aanzien van asbest in bodem wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Conclusie en aanbevelingen verkennend bodemonderzoek Het doel van het verkennend bodemonderzoek is de bodemkwaliteit op de locatie te bepalen en mogelijke verontreinigingen in grond en grondwater te signaleren. Hiertoe is de kwaliteit van de grond en het grondwater beoordeeld op basis van een steekproef, waarbij een aantal boringen is verricht en een aantal grond- en grondwatermonsters chemisch-analytisch is onderzocht. Het doel van het nader bodemonderzoek is het bepalen van de omvang van de verontreiniging met cadmium en zink in het grondwater. Op grond van de beschikbare gegevens (inventarisatie gegevens, zintuigelijke waarnemingen gedaan tijdens het veldwerk en de analyseresultaten) kan het volgende worden geconcludeerd: Resultaten grond Chemisch-analytisch zijn ter plaatse van de herinrichtingslocatie geen parameters in een verhoogd gehalte gemeten. Er bestaat ten aanzien van de chemische kwaliteit van de grond op dit deel van de locatie derhalve geen belemmering tegen de geplande herinrichting van het terrein en de geplande bestemmingsplanwijziging. De verontreiniging met koper in de bovengrond ten noorden van de herinrichtingslocatie is niet bevestigd. Koper is in zowel het verificatiemonster, in de horizontaal afperkende monsters als in het verticaal afperkende monster niet in een verhoogd gehalte gemeten. Een directe verklaring voor het niet aantonen c.q. Bevestigen van de verontreiniging met koper kan niet worden gegeven. Mogelijk bevatte het verontreinigde monster uit voorgaand onderzoek (minuscule) niet waargenomen bodemvreemde bijmengingen waaraan het verhoogde gehalte aan koper is te relateren en is derhalve sprake geweest van een toevalstreffer. Resultaten grondwater Chemisch-analytisch zijn ter plaatse van de herinrichtingslocatie licht verhoogde concentraties aan cadmium en nikkel aangetoond. Barium en Zink zijn in een matig verhoogde concentratie gemeten. De gemeten concentraties benaderen of overschrijden de interventiewaarden niet Er bestaat ten aanzien van de chemische kwaliteit van het grondwa-
Hoofdstuk 5
31
ter op dit deel van de locatie derhalve geen belemmering tegen de geplande herinrichting van het terrein en de geplande bestemmingsplanwijziging. De sterke verontreiniging met zink in het grondwater is opnieuw aangetoond en daarmee bevestigd. Cadmium is echter niet meer in een matig maar in een licht verhoogde concentratie gemeten. In horizontale inrichtingen is zink en cadmium in licht tot matig verhoogde concentraties aangetoond. De gemeten concentraties benaderen of overschrijden de Interventiewaarde niet. Dit betekent dat de sterke verontreiniging met zink en cadmium in horizontale richting in voldoende mate is afgeperkt. Het oppervlakte van de sterke grondwaterverontreiniging bedraagt circa 60 m². Op basis van deze oppervlakte en rekening houdende met het poriënvolume van de bodem bedraagt de omvang van de sterke verontreiniging naar schatting circa 30 m³ (ca. 60 m² x ca.(vermoedelijk) I m¹ dikke verontreinigde laag x 0.45 (poriënvolume)). Er is derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging (> I 00 m³ grondwater sterk verontreinigd). Aangezien in de directe omgeving van de onderzoekslocatie diverse zware metalen in licht tot sterk verhoogde concentraties zijn aangetoond in het grondwater, zijn betreffende parameters vermoedelijk van nature in een verhoogde concentratie in het grondwater aanwezig. Conclusie en aanbevelingen nader bodemonderzoek De opzet van het huidige onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie. Onderstaand worden per deellocatie conclusies getrokken en aanbevelingen geformuleerd. Deellocatie I: Herinrichtingslocatie Uit de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat er, ons inziens, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de geplande herinrichting en de geplande bestemmingsplanwijziging. Mocht bij de herinrichting grond vrijkomen dan wordt aanbevolen deze grond op eigen locatie te hergebruiken. Bij toepassing van de grond in een werk elders, is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Op basis van de bekende gegevens kan een indicatieve toetsing uitgevoerd worden. Hieruit blijkt dat eventueel vrijkomende grond voldoet aan de achtergrondwaarden en derhalve zonder beperkingen toegepast kan worden. De daadwerkelijke kwaliteit van eventueel af te voeren grond zal middels een partijkeuring vastgesteld moeten worden en kan afw1jken van de indicatieve toetsing. De gestelde hypothese dat de locatie als "niet-verdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde concentraties aan cadmium en nikkel en de matig verhoogde concentraties aan barium en zink in het grondwater. De gemeten concentraties vormen echter geen belemmering voor het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie.
32
Hoofdstuk 5
Deellocatie 2: Nader onderzoek koper verontreiniging in grond De verontreiniging met koper in de bovengrond ten noorden van de herinrichtingslocatie is niet bevestigd. Ook ter plaatse van horizontaal afperkende boringen is koper niet in een verhoogd gehalte gemeten. Uit de resultaten van het onderzoek kan derhalve worden geconcludeerd dat er, ons inziens, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor het (toekomstig) gebruik. De gestelde hypothese dat de locatie als "verdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van koper in grond is niet juist gebleken aangezien koper niet in verhoogde gehalten is gemeten. Deellocatie 3: Nader onderzoek zink en cadmium verontreiniging in grondwater De sterke verontreiniging met zink in het grondwater is opnieuw aangetoond en daarmee bevestigd. Cadmium is niet in sterk verhoogde concentraties aangetoond. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de sterke verontreiniging met zink in grondwater mogelijk een belemmering vormt. Aangezien en mogelijk sprake is van een natuurlijke oorzaak wordt geadviseerd om de nut en noodzaak tot eventuele sanering van de grondwaterverontreiniging af te stemmen met het bevoegd gezag. Geadviseerd wordt om het (verontreinigd) freatisch grondwater niet te gebruiken als drinkwater voor vee of voor de besproeiing van gewassen. Indien in de directe omgeving van de grondwaterverontreiniging bronbemaling plaats gaat vinden dient rekening gehouden te worden met het mogelijk aantrekken c.q. verspreiden van de verontreiniging. Mogelijk kan de gemeente aanvullende er sen stellen aan het toepassen van een bronbemaling. De gestelde hypothese dat de locatie als "verdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van zink en cadmium is juist gebleken aangezien betreffende parameters licht tot sterk verhoogd zijn gemeten Gemeentelijk advies De gemeente heeft het uitgevoerde verkennende en nader bodemonderzoek getoetst en oordeelt dat met het gerapporteerde onderzoek de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem voldoende vastgelegd is. Er bestaan op grond van de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem belemmeringen voor het (consumptieve) gebruik van het grondwater. Geadviseerd wordt om het gebruik van grondwater voor consumptieve doeleinden te verbieden. Indien bronnering noodzakelijk is, wordt geadviseerd om onderzoek te doen naar het gevolg van de bronnering op de grondwaterverontreiniging.8
8
Gemeente Vught. Toetsing bodemonderzoek Loc: 1469 Rap: 1207 en 1212 (2015)
Hoofdstuk 5
33
5.4 Water Voor het opstellen van deze waterparagraaf heeft overleg met Waterschap de Dommel plaatsgevonden. Tevens zijn diverse digitale databestanden geraadpleegd en is met behulp van het programma Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen (HNO-tool) de maatgevende hemelwaterberging berekend. Aanleiding en doelstelling De waterparagraaf wordt opgesteld in het kader van de voorbereiding van de ruimtelijke ontwikkeling aan de Hoeksestraat 5 in het buitengebied van Cromvoirt. De waterparagraaf heeft tot doel om aan te geven hoe in de toekomstige situatie met het (hemel)water wordt omgegaan. Ruimtelijke ontwikkeling In de huidige situatie is het deel waarop de ontwikkeling plaatsvindt in gebruik als agrarische grond (mais). Hierdoor kan het hemelwater direct infiltreren in de bodem. Met de realisatie van de nieuwe woning bijgebouwen en erfverhardingen wordt circa 600 m² verharding aangelegd. De geplande ruimtelijke ontwikkeling resulteert derhalve in een toename van het verhard oppervlak van circa 600 m². Het is vanwege de kleine toename van verhard oppervlak vanuit het beleid van het waterschap niet verplicht hemelwater af te koppelen en te bergen, maar wordt dit wel gestimuleerd door het waterschap. De initiatiefnemer is van plan om het hemelwater afkomstig van alle nieuw te verharden terreindelen (daken en erfverharding) af te koppelen, te bergen en te infiltreren in daarvoor speciaal aan te leggen voorzieningen.
Figuur 5.2 Uitsnede keurkaart waterschap de Dommel
34
Hoofdstuk 5
Toets Gebiedsbescherming De ontwikkelingslocatie aan de Hoeksestraat bevindt zich binnen een keurbeschermingsgebied, namelijk een attentiegebied (zie figuur 5.2). Voor attentiegebied geldt vergunningplicht voor alle lozingen en onttrekkingen en de aan- en afvoer van water vanaf 0 kubieke meter per uur, waarbij getoetst wordt op een standstill op de rand met GHSnatuur voor zover er een hydrologische relatie is met de natte natuurparel. Voorkomen van wateroverlast Bij de ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van wateroverlast. De locatie waar gebouwd wordt moet hoog en droog genoeg zijn om overlast te voorkomen. Dit dient bouwkundig getoetst te worden. Gescheiden afvoer en berging In de toekomstige situatie wordt het vuil water en het schoon hemelwater strikt gescheiden gehouden. Het vuilwater wordt afgevoerd naar het riool. Het schoon hemelwater wordt gebufferd en geïnfiltreerd. Daartoe wordt een voorziening aangelegd. Voor het bepalen van de maatgevende berging is de HNO-tool van het waterschap Dommel gebruikt. Er is rekening gehouden met de volgende locatiespecifieke omstandigheden: de doorlatendheid van de bodem (1 m/d), de hoogte van het maaiveld (5.31 m + NAP), de landbouwkundige afvoer (overwegend 0,67 l/s/ha) en het af te koppelen verhard oppervlak (600 m²) Op basis daarvan de maatgevende berging (bui T=10+10%) berekend. Het nieuw verhard oppervlakte is circa 600 m². De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ligt 0,8 - 1 meter onder maaiveld op 4.5 m + NAP. Omdat berging en infiltratie van hemelwater boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) plaats dient te vinden, mag de bodem van de infiltratievoorziening niet dieper dan 4.5 m + NAP aangelegd worden. De maatgevende berging bedraagt dan 25 m³. Daarbij mag een piekhoeveelheid van 34 m³ (bui T=100+10%) niet tot wateroverlast binnen of buiten het plangebied leiden. Sinds 6 maart 2015 is het beleid van het waterschap veranderd en geldt dat de watercompensatie gelijk is aan 0,06 x 0.25 (gevoeligheidsfactor) x het verhard oppervlak. Dat betekent in dit geval dat de watercompensatie bestaat uit 9 m³. Rekening houdend met locatiespecifieke omstandigheden, is gekozen voor de berging en infiltratie van de maatgevende hoeveelheid hemelwater door middel van de bestaande greppel aan de noordwestzijde van het perceel (zie figuur 5.3). De greppel heeft een lengte van 115 meter. Gezien de GHG (0,8/1 meter-mv) kan de berging makkelijk worden opgevangen in de bestaande greppel. Samenvattend betekent dit een bergend vermogen van 0,078 m³ per strekkende meter. Deze maatregel is voldoende om de maatgevende hoeveelheid neerslag te kunnen bergen en wordt hydrologisch neutraal ontwikkeld. Het
Hoofdstuk 5
35
water wordt via een regenpijp naar de greppel geleid. De greppel is in eigendom van de initiatiefnemer. Het vuile water, de Droog Weer Afvoer (DWA) van de nieuwbouw wordt naar het persriool afgevoerd. Voorkoming van vervuiling Bij de bouw worden alleen niet-uitloogbare bouwmaterialen gebruikt om te voorkomen dat het afstromende hemelwater verontreinigd kan raken met bijvoorbeeld teerproducten, zink of koper.
Figuur 5.3 Locatie te verbreden greppel
Conclusie De waterparagraaf heeft tot doel om aan te geven hoe in de toekomstige situatie met het (hemel)water wordt omgegaan. Bovenstaand is verantwoord dat dit afdoende wordt ge-
36
Hoofdstuk 5
daan waardoor het aspect ‘water’ geen belemmering vormt voor de realisatie van het onderhavig project.
5.5 Geluid In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststelling of herziening van het bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van: wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen; wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In het kader van de Wet geluidhinder zijn woningen geluidsgevoelige objecten. Tevens hebben de wegen in de omgeving van het plangebied een maximumsnelheid van meer dan 30 km/h. Op basis van deze gegevens is een akoestisch onderzoek uitgevoerd9. Het rapport is als separate bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. In deze paragraaf is de conclusie van het onderzoek weergegeven. Conclusie Pepereind Het bouwplan ligt op meer dan 100 meter uit de weg Pepereind. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. In het kader van de Wet geluidhinder worden geen restricties opgelegd aan het voorliggende bouwplan. Hoeksestraat- Achterstraat De 48 dB geluidcontour is gelegen op een afstand van 6 meter vanuit de as van de weg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. In het kader van de Wet geluidhinder worden geen restricties opgelegd aan het voorliggende bouwplan. Omdat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden, zijn in het kader van de Wet geluidhinder geen restricties aan het bouwplan opgelegd. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling. De ontwikkeling kan in het kader van de Wet geluidhinder dan ook doorgang vinden.
5.6 Luchtkwaliteit Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft
9
Akoestisch onderzoek optredende gevelbelastingen Bouwplan Hoeksestraat 5 te Cromvoirt, gem. Vught. Projectnummer M15 018.401 K+, Roermond 3 februari 2015.
Hoofdstuk 5
37
weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid10: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging; d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. Het Besluit NIBM Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBMgrens blijft: a. Aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM. Dit volgt uit artikel 4, lid 1, van het Besluit NIBM. b. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 1% of 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is.
10
let wel op een zorgvuldige belangenafweging, en het (toekomstige) Besluit gevoelige bestemmingen
38
Hoofdstuk 5
De Regeling NIBM geeft vooralsnog invulling aan de volgende categorieën: woningbouw- en kantoorlocaties, alsmede een combinatie daarvan (artikel 3 en bijlage C); Inrichtingen (artikel 1 en bijlage A). Hieronder vallen landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen. Veehouderijen van beperkte omvang zijn nog niet in de Regeling NIBM opgenomen, dit zal op een later moment wel gebeuren. Daarnaast is een voorschrift gereserveerd voor defensie-inrichtingen, maar hieraan is nog geen invulling gegeven. Met betrekking tot woningen is het volgende opgenomen: 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg; 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2). Het initiatief valt onder de voornoemde lijst (realisatie van één woning) en blijft ruim onder het criterium. Het initiatief zorgt dan ook niet voor een verslechtering van de luchtkwaliteit.
5.7 Geurhinder De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv is bedoeld om mensen te beschermen tegen geuroverlast vanuit veehouderijbedrijven. In principe bepaald de Wgv de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijbedrijven op het gebied van geurbelasting. In de Wgv wordt alleen de ontwikkeling of belemmering van veehouderijbedrijven gereguleerd. De Wgv vormt daarmee het toetsingskader van de veehouderijbedrijven, de wet vormt geen toetsingskader van de toelaatbaarheid van andere functies. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (in dit geval één woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met een verspreidingsmodel. Voor een aantal geurgevoelige objecten is een uitzondering gemaakt. De norm voor de geurbelasting is in een aantal gevallen niet van toepassing, maar is vervangen door vaste afstanden. Dit is het geval bij (onder andere): Ruimte-voor-ruimte woning (artikel 14.2) of geurgevoelig object (artikel 14.3) = woning of geurgevoelig object dat na 19 maart 2000 is gebouwd op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij en zijn gebouwd in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij (artikel 14, tweede lid) én in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij.
Hoofdstuk 5
39
Voormalige bedrijfswoning (of geurgevoelig object) die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij (artikel 3, tweede lid).
In dit geval is geen sprake van een Ruimte-voor-Ruimtewoning of een voormalige bedrijfswoning. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (in dit geval één nieuwe woning). Vanuit de Wgv zijn er afstandsdieren (bijvoorbeeld melkkoeien) en dieren met een geuremissiefactor (bijvoorbeeld varkens). Voor beide diersoorten geldt de vaste afstand van 50 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten. Voor dieren met een geuremmissiefactor geldt aanvullend dat zij moeten voldoen aan een maximale geurbelasting op geurgevoelige objecten. Voor de geurbelasting dient een geurhindercontour te worden berekend. Conform de Wgv dient een veehouderijbedrijf te voldoen aan een geurhindercontour van maximaal 14 ouE/m³ (odeurunits). Dat betekent dat een individueel veehouderijbedrijf niet meer dan 14 ouE/m³ op geurgevoelige objecten mag uitstoten. In onderstaande tabel is het veehouderijbedrijf dat in de directe omgeving is gelegen weergeven. Tevens is aangegeven welk soort en hoeveel dieren er worden gehouden en of dit afstandsdieren betreffen of dieren met een geuremissiefactor. Tenslotte is de afstand van het bouwvlak van de veehouderij tot aan de nieuw te realiseren woning opgenomen in de tabel. De gegevens zijn afkomstig van de website bvb.brabant.nl Adres
Soort dieren
Den Hoek 2
Vleeskalveren
Aantal 170
Afstand (a) / geu-
Afstand veehouderij
remissiefactor (g)
– nieuwe woning
G
500 meter
De te realiseren woning ligt op ruime afstand van het betreffende veehouderijbedrijf. De nieuwe woning zorgt niet voor een belemmering van dit veehouderijbedrijf. Tussen de nieuwe woning en het veehouderijbedrijf zijn in de huidige situatie reeds geurgevoelige objecten (woningen) gelegen. Ter plaatse van de nieuwe woning dient de veehouderij te voldoen aan de geurnorm zoals opgenomen in de Wgv, aangezien er reeds geurgevoelige objecten tussen de nieuwe woning en de veehouderij zijn gelegen betekent dit dat de veehouderij al moet voldoen aan deze norm dichter bij het veehouderijbedrijf. Tenslotte betreft het hier een verplaatsing van een bestaande woonfunctie. De nieuwe woonfunctie ligt iets verder van het veehouderijbedrijf af dan de huidige. Conclusie De realisatie van de nieuwe woning zorgt niet voor een belemmering van het veehouderijbedrijf gelegen aan Den Hoek 2.
40
Hoofdstuk 5
Acceptabel woon- en leefklimaat Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ten aanzien van geurgevoelige objecten. Gezien de afstand tot de veehouderijbedrijven in combinatie met het aantal dieren op deze bedrijven kan gesteld worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Mocht er sprake zijn van een uitbreiding van deze veehouderijbedrijven, dan dienen zij te voldoen aan de geurnormen, waardoor het woon- leefklimaat gegarandeerd blijft.
5.8 Kabels en leidingen Er zijn voor zover bekend geen kabels en leidingen binnen het plangebied gelegen die een beschermingszone vereisen die in dit bestemmingsplan geregeld moet worden. Aanvragen hiervoor dienen rechtstreeks ingediend te worden bij de nutsbedrijven.
5.9 Externe veiligheid Algemeen Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Productie en bijvoorbeeld vervoer van gevaarlijke stoffen leggen beperkingen op aan de directe omgeving en dus de ruimtelijke ontwikkeling. Zo zijn tussen bijvoorbeeld LPGtankstations en woningen veiligheidsafstanden nodig. Om de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk benutten, is het noodzakelijk het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid goed af te stemmen. In het beleid wordt onderscheid gemaakt in twee normeringen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen (10-6). Dat betekent dat een omwonende van bijvoorbeeld een gevaarlijke fabriek maximaal maar ééns per 1 miljoen jaar mag overlijden door een ongeluk in die fabriek. Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die een jaar lang permanent op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeluk. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf
Hoofdstuk 5
41
voor de verwachte omvang van een ramp. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. Veranderingen boven of onder deze waarde moeten worden verantwoord. Hierbij kan aandacht worden besteed aan de veiligheid van de risicovolle situatie, de gevolgen voor de omgeving, de hulpverlening en de zelfredzaamheid van omwonenden. Risicobronnen Mogelijke risicobronnen waarbij in ruimtelijke besluitvorming rekening moet worden gehouden zijn: transport van gevaarlijke stoffen (per spoor, weg, water, buisleidingen); bedrijvigheid (inrichtingen die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)). Uit de online risicokaart, www.risicokaart.nl, (zie figuur 5.4) blijkt dat de dichtstbijzijnde risicovolle inrichtingen op een afstand van circa 90 meter is gelegen. De dichtstbijzijnde risicovolle transportroute is op een afstand van circa 395 meter gelegen. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting betreft Vakantiepark Fortduinen. Binnen het terrein van dit vakantiepark vindt ondergrondse opslag van propaan plaats. De propaanopslag is op een afstand van circa 265 meter afstand gelegen (Loverensestraat, tegenover nummer 7). De afstand is voldoende groot om de veiligheid te kunnen garanderen. Dat geldt ook voor de transportroute. Het betreft in dit geval een buisleiding (defensie). Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van de woning.
Figuur 5.4 Uitsnede risicokaart, bron: www.risicokaart.nl
42
Hoofdstuk 5
5.10 Verkeer en parkeren Het toevoegen of veranderen van een functie heeft in veel gevallen een effect op het aantal verkeersbewegingen. Het is daarom van belang om te kijken welke veranderingen er op treden en of dit een effect heeft op het wegverkeer en het parkeren. In dit geval wordt een nieuwe woning gerealiseerd, maar het betreft hier een verplaatsing van de bestaande woonfunctie. Er is dan ook geen sprake van een extra verkeersaantrekkende werking. Parkeren dient op eigen terrein te geschieden. Gezien de perceel grootte en de indeling is dat geen probleem.
Hoofdstuk 5
43
44
Hoofdstuk 5
6.
WAARDEN 6.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de effecten van de gewenste ontwikkeling op de eventueel aanwezige waarden. Hierbij gaat het om archeologische (ondergronds), cultuurhistorische, landschappelijke en flora en faunawaarden. Van belang is dat het effect zo minimaal mogelijk is danwel bijgedragen wordt aan het behoud, beheer en ontwikkeling van deze waarden.
6.2 Archeologie In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. In dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals als alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In gebieden die op de Indicatieve Cultuurhistorische Waardenkaart zijn aangemerkt als gebieden met een hoge kans op archeologische sporen dient bij het voorbereiden van verstorende plannen verplicht verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. In ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de conclusies en de eventuele ruimtelijke consequenties van het verkennend onderzoek. Op 28 januari heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is door Aeres uitgevoerd en is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd. In deze toelichting worden enkel de conclusie en aanbevelingen overgenomen uit dat rapport. Conclusie Op basis van het uitgevoerde booronderzoek kan worden gesteld dat de hoge zwarte enkeerdgronden zoals beschreven in het bureauonderzoek niet zijn aangetroffen. Door het rooien van de begroeiing en het diep ploegen om het oppervlak te nivelleren is de bodem tot diep in de C-Horizont verstoord. Bij dergelijke A-C profielen, waar de toplaag direct gelegen is op de C-Horizont, zullen archeologische indicatoren enkel nog ex situ aangetroffen worden. De verwachting zoals opgesteld in het bureauonderzoek kan dan ook voor alle perioden naar laag worden bijgesteld.
Hoofdstuk 6
45
Aanbevelingen Op basis van het uitgevoerde verkennend onderzoek kan worden gesteld dat het plangebied tot diep in de C-horizont is verstoord. De archeologische verwachtingen zijn bijgesteld naar laag voor alle perioden. Op basis van deze gegevens wordt verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Uitzondering hierop zijn de percelen 1152 en 1443, hier bestaat de mogelijkheid dat dieper, tot in de C-horizont reikende, sporen nog behouden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan beerputten, waterputten, afvalkuilen, etc. Gezien de diepteligging van de C-horizont kan gesteld worden dat de sporen vanaf 60 centimeter – mv aangetroffen kunnen worden. Derhalve wordt geadviseerd dat bij verstoringen dieper dan 40 centimeter –mv, een buffer van 20 centimeter in acht nemend, vervolgonderzoek uit te voeren. Een dergelijk vervolgonderzoek kan plaatsvinden in de vorm van bijvoorbeeld een archeologische begeleiding van de dieper te verstoren delen of een proefsleuvenonderzoek. Ter plaatse van de voormalige kippenschuur kan de onderzoeksgrens op 80 centimeter –mv, een buffer van 20 centimeter in acht nemend, worden gelegd. Selectieadvies Gemeente Vught De gemeente Vught heeft op 1 juni 2015 een selectieadvies uitgebracht. De gemeente Vught kan instemmen met het advies om geen archeologisch vervolgonderzoek te laten uitvoeren in het plangebied met uitzondering van een gedeelte van de percelen 1152 en 1443 (zie figuur 6.2). Voor deze percelen geldt dat er geen ingrepen dieper dan 40 centimeter –mv mogen worden uitgevoerd. Deze percelen krijgen de dubbelbestemming Waarde Archeologie. In algemene zin geldt dat indien tijdens grondwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen men wettelijk verplicht is deze te melden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Ook de gemeente Vught wordt in dit geval op de hoogte gebracht.
Figuur 6.1 : gebied waarvoor een dubbelbestemming waarde archeologie van toepassing is
46
Hoofdstuk 6
6.3 Landschappelijke en cultuurhistorische waarde In paragraaf 2.5 is aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied. De landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van onderhavig initiatief geeft dan ook een situatie weer waarbij sprake is van het in stand houden van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied als geheel.
6.4 Flora- en fauna Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. Ten aanzien van dit flora- en faunaonderzoek is een notitie opgesteld die als bijlage (bijlage 6) aan dit plan is toegevoegd. In deze paragraaf is de conclusie van dat onderzoek opgenomen. Conclusie en aanbevelingen Binnen het plangebied is het voorkomen van de licht beschermde soort brede wespenorchis niet op voorhand uitgesloten. Voor soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Wel geldt hiervoor de zorgplicht. Het voorkomen van das is bekend uit de omgeving. Van das zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen binnen het plangebied en deze worden dan ook op voorhand uitgesloten. Het plangebied kan wel onderdeel uitmaken van het leefgebied. Met de ontwikkeling zijn negatieve effecten op het leefgebied voor das echter op voorhand uit te sluiten. Voor de das blijft het plangebied in de toekomstige situatie voor het grootste gedeelte geschikt als foerageergebied, mits de paardenweide toegankelijk zal zijn voor das. De toegankelijkheid van de weide voor de Das zal worden geborgd bij de realisatie van de afrastering. Van de ontwikkeling zal geen wezenlijke verstoring uitgaan en de nieuwe inrichting met fruitbomen, kruidenrijk grasland en afschermende beukenhagen zijn positief voor de kwaliteit van het leefgebied. Het plangebied kan onderdeel uitmaken van foerageergebied voor vleermuizen. Het plangebied zal in de toekomstige situatie meer geschikt zijn als potentieel foerageergebied voor vleermuizen gezien de toename aan randen en beplanting. Negatieve effecten op foerageergebied voor vleermuizen zijn uitgesloten. De houtwal langs de Cromvoirtsedijk, langs de rand van het plangebied, kan worden gebruikt als vliegroute voor vleermuizen. Met behoud van de houtwal langs het plangebied zal tevens geen vliegroute voor vleermuizen verdwijnen. Tijdelijke verstoring van een vliegroute door uitvoeringswerkzaamheden wordt tevens niet
Hoofdstuk 6
47
verwacht mits bij werkzaamheden nabij de houtwal geen gebruik gemaakt wordt van nachtelijke verlichting tijdens de vliegperiode. Het plangebied maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van in de omgeving broedende vogelsoorten waarvan de nesten alsook het leefgebied jaarrond beschermd zijn zoals uilen, roofvogels en huismus. Gezien de grootte van het plangebied en de toekomstige inrichting die een positief effect zal hebben op de kwaliteit van het leefgebied, zijn negatieve effecten op voorhand uit te sluiten. Binnen het plangebied zijn enkele broedende vogels te verwachten in de aanwezige eiken. De nesten van vogelsoorten zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Voor de binnen het plangebied voorkomende vogelsoorten kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen. Door het kappen van de bomen buiten de broedperiode uit te voeren en/of door inspectie voor aanvang van werkzaamheden op de aanwezigheid van broedende vogels, kunnen negatieve effecten voorkomen worden . Binnen het plangebied zijn geen zwaarder beschermde soorten vissen, amfibieën, reptielen en overige ongewervelden (zoals bijv. zeldzame dagvlinders en libellen) te verwachten. Negatieve effecten voor deze soortgroepen zijn op voorhand uitgesloten met inachtneming van de zorgplicht. In het kader van de algemene zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn in dit geval hiervoor echter geen specifieke maatregelen nodig.
Er zijn geen belemmeringen in het kader van flora en fauna mits bij de uitvoering van werkzaamheden rekening gehouden wordt met broedende vogels en de vliegroutes vleermuizen.
48
Hoofdstuk 6
7.
UITVOERBAARHEID 7.1 Economische uitvoerbaarheid Alle kosten die samenhangen met deze ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. Kosten die de gemeente maakt ten behoeve van deze ontwikkeling worden verhaald via een realisatieovereenkomst. Als er geen overeenstemming bereikt kan worden, wordt er een exploitatieplan opgesteld. Daarnaast wordt een planschadebepaling opgenomen in de realisatieovereenkomst. Deze realisatieovereenkomst met planschadebepaling wordt gesloten in verband met het garanderen van de economische uitvoerbaarheid.
7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro). 7.2.1 Overleg Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan worden geïnformeerd. De reacties van deze instanties worden tevens in dit plan verwerkt. Het verslag wettelijk vooroverleg is toegevoegd als bijlage aan dit bestemmingsplan. 7.2.1 Vaststellingsprocedure De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.
Hoofdstuk 7
49
7.2.2 Beroep Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
50
Hoofdstuk 7
SEPARATE BIJLAGEN
Bijlage 1: Akoestisch onderzoek Bijlage 2: Asbestinventarisatie Bijlage 3: Verkennend bodemonderzoek Bijlage 4: Archeologie Bijlage 5: Berekening kwaliteitsverbetering Bijlage 6: Flora en faunaonderzoek Bijlage 7: Verslag wettelijk vooroverleg
Regels
Inhoudsopgave Regels Hoofdstuk 1 Artikel 1 Artikel 2
Inleidende regels Begrippen Wijze van meten
3 3 11
Hoofdstuk 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5
Bestemmingsregels Natuur Wonen - 2 Waarde - Archeologie
13 13 14 18
Hoofdstuk 3 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12
Algemene regels Anti-dubbeltelregel Algemene bouwregels Algemene gebruiksregels Algemene afwijkingsregels Algemene wijzigingsregels Algemene procedureregels Overige regels
21 21 22 23 24 25 26 27
Hoofdstuk 4 Artikel 13 Artikel 14
Overgangs- en slotregels Overgangsrecht Slotregel
29 29 30
Bijlagen bij regels Bijlage 1
Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2
Lijst van monumenten en beeldbepalende panden
Bijlage 3
Landschappelijke inpassing
2
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Inleidende regels
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1
plan:
het bestemmingsplan Hoeksestraat 5 Cromvoirt met identificatienummer NL.IMRO.0865.bgBPHoeksestraat5-VG01 van de gemeente Vught; 1.2
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen; 1.3
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.4
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.5
aanduidingsvlak:
een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden; 1.6
abiotische waarden:
het geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen); 1.7
afhankelijke woonruimte:
een tijdelijke woonruimte gekoppeld aan mantelzorg; 1.8
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden; 1.9
attentiegebied ehs:
gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding; 1.10
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
3
1.11
bed & breakfast:
een kleinschalige accommodatie gericht op het bieden van kortdurend toeristisch nachtverblijf met de verzorging van ontbijt zonder dat het een zelfstandige woning/wooneenheid betreft; 1.12
bedrijf of beroep aan huis:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal vanuit een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner, waaronder niet begrepen het verstrekken van logies, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie; 1.13
beeldkwaliteit:
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap; 1.14
begane grond
de eerste bouwlaag boven peil; 1.15
beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimten die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep, een bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag-, wacht- en administratieruimten en dergelijke; 1.16
bestaande situatie:
t.a.v. bebouwing bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van onderhavig ontwerpbestemmingsplan, dan wel de bebouwing die mag worden gebouwd krachtens een vóór het tijdstip van terinzagelegging aangevraagde vergunning; t.a.v. gebruik het gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen; 1.17
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak; 1.18
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 1.19
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw of woning dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw of woning verbonden bijgebouw, daar al dan niet tegen aangebouwd, met een dak, daaronder begrepen: a. aanbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
4
b. bijgebouw: een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; c. uitbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt; 1.20
bos:
bosgebied en de in het bosgebied voorkomende niet beboste gedeelten, zoals bouw- of grasland, heide, stuifzand, moeras, veen, vennen, vijvers en waterlopen; 1.21
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; 1.22
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak; 1.23
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder; 1.24
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; 1.25
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel; a. voorste bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel gelegen aan een weg waaraan wordt gebouwd, tenzij door burgemeester en wethouders een andere perceelsgrens als zodanig wordt aangewezen; b. zijdelingse bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel die loodrecht of nagenoeg loodrecht staat op de voorste bouwperceelsgrens; c. achterste bouwperceelsgrens: de meest van de weg af gelegen bouwperceelsgrens, evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de voorste bouwperceelsgrens; 1.26
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten; 1.27
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
5
1.28
cultuurhistorische waarden en kenmerken:
de aan het bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt; 1.29
dagrecreatieve voorzieningen:
het ontplooien van recreatieve activiteiten zoals kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van bijvoorbeeld excursieruimten, huifkarverhuur, theetuinen en boerengolf, die ruimtelijk inpasbaar en verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering; 1.30
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;. Onder detailhandel moet ook verstaan worden commerciële dienstverlening zoals kapperszaken, schoenmakers en vergelijkbare bedrijven. 1.31
ecologische waarden en kenmerken:
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde; 1.32
ecologische hoofdstructuur (ehs):
samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden; 1.33
erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw; 1.34
extensieve dagrecreatie
vrijetijdsbesteding die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc, die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang; 1.35
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.36
geluidszoneringsplichtige inrichtingen:
een inrichting, waarbij op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
6
1.37
gevellijn:
de denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen c.q. bouwgrenzen; 1.38
hartlijn:
het midden van de leiding; 1.39
hoofdgebouw:
gebouw(en) dat door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt; 1.40
horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt; de horecabedrijven zijn in vier categorieën te onderscheiden: 1. categorie 1: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie overwegend tijdens winkeltijden plaatsvindt, zoals een lunchroom, broodjeszaak, en een ijssalon; 2. categorie 2: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie zowel overdag als in de avonduren plaatsvindt, zoals een cafetaria, snackbar, afhaalcentrum, automatiek; 3. categorie 3: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de middag- en avonduren plaatsvindt, zoals een café, restaurant, hotel en pension; 4. categorie 4: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals bar-dancings, discotheken, nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie; 1.41
huishouden
persoon of groep van personen die één huishouding voert; 1.42 kampeermiddel: een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan; enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf; 1.43
kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°; 1.44
kelder:
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die is gesitueerd onder een bovengronds hoofdgebouw, waarvan de bovenkant van de vloer zich onder peil bevindt;
7
1.45
kunstwerken:
een civieltechnische constructie of -installatie in de infrastructuur die één of meer functies vervult zoals onderdoorgangen, duikers, overkluizingen; 1.46
landschappelijke inpassing:
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap; 1.47
landschappelijke waarden en kenmerken:
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten; 1.48
maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een matrixsymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten; 1.49
mantelzorg:
het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak; 1.50
natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang; 1.51
ondergeschikt bouwdeel:
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk, met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak; 1.52
ondergeschikte functie:
een functie van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de hoofdfunctie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard , omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft; 1.53
ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder peil; 1.54
opplanten:
iedere handeling betreffende het plaatsen en aanbrengen van planten ten einde hun verdere groei of vermeerdering te bewerkstelligen; 1.55
opslag:
het opbergen van materialen met de bedoeling en op een dergelijke wijze, dat men later weer over het materiaal kan beschikken;
8
1.56
overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport; 1.57
paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining; 1.58
parkeergelegenheid/ parkeervoorzieningen:
elke stallingsgelegenheid op zowel openbaar als particulier terrein ten behoeve van een motorvoertuig op twee of meer dan twee wielen; 1.59 peil: voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het terrein bij voltooiing van de bouw; ter verduidelijking: de gemeente geeft voor de aanvang van de bouw aan wat het peil is. Daar waar het een historische situatie betreft, indien de definitie van dit begrip niet voldoet, wordt de drempel van de voordeur als maat aangehouden. 1.60
perceelgrens:
een grenslijn tussen (bouw)percelen onderling; 1.61
permanente bewoning:
bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt; 1.62
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling; 1.63
recreatie:
vrijetijdsbesteding zoals verblijfsrecreatie, dagrecreatie, agrotoerisme en extensief recreatief medegebruik zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc.; 1.64
recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan; 1.65
relatie:
een verbindingslijn die één of meerdere bij elkaar behorende bouwvlakken met elkaar verbindt, waardoor er voor de toepassing van deze regels sprake is van één bouwvlak; 1.66
schuilgelegenheid:
overdekte ruimte, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter. In de schuilgelegenheid is geen opslag toegestaan;
9
1.67
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar; 1.68
tuin:
de gronden van een bouwperceel behorende bij een (bedrijfs)woning; 1.69
verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie die hoofdzakelijk gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf; 1.70
voorgevel:
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw of woning. Indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, is de gevel waar de hoofdingang is gesitueerd de voorgevel; 1.71
voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer; 1.72
waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.; 1.73
waterberging:
gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen; 1.74
weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen; 1.75
wet/wettelijke regelingen:
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald; 1.76
woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de bewoning van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
10
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1
afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortste is; 2.2
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; 2.3
dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; 2.4
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; 2.5
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; 2.6
ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk; 2.7
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 2.8
vloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van een gebouw geeft, in bepaalde mate, de grootte van het gebouw weer. De vloeroppervlakte wordt binnenwerks bepaald: de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor de desbetreffende activiteit(en).
11
12
Hoofdstuk 2 Artikel 3
3.1
Bestemmingsregels
Natuur
Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurlijke waarde en/of ecologische waarde; b. in stand houden en bewaren van de samenhang van het Nationaal Landschap Het Groene Woud; c. instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige, waterhuishoudkundige en/of abiotische waarden; d. extensieve dagrecreatie; e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; f. voet- en rijwielpaden. en ter plaatse van de gebiedsaanduiding: g. 'overige zone - attentiegebied ehs', tevens voor de bescherming en instandhouding van de attentiegebieden van de ehs. De regeling opgenomen in artikel 12.1.1 onder a dient in acht te worden genomen; h. 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied', tevens voor de bescherming en instandhouding van het cultuurhistorisch waardevolle gebied. De regeling opgenomen in artikel 12.1.1 onder b dient in acht te worden genomen; i. 'overige zone - beperking veehouderijen', geen vestiging van en/of omschakeling naar veehouderijen. De regeling opgenomen in artikel 12.2 dient in acht te worden genomen;
3.2
Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van: a. zitbanken; b. voorzieningen ten behoeve van waterbeheer en natuurontwikkeling met een maximale bouwhoogte van 5 meter.
3.3
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; c. kamperen.
13
Artikel 4
4.1
Wonen - 2
Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wonen; b. bed & breakfast met maximaal 5 kamers binnen de bestaande bebouwing als ondergeschikte nevenactiviteit; ter plaatse van de gebiedsaanduiding: c. 'overige zone - attentiegebied ehs', tevens voor de bescherming en instandhouding van de attentiegebieden van de ehs. De regeling opgenomen in artikel 12.1.1 onder a dient in acht te worden genomen; d. 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied', tevens voor de bescherming en instandhouding van het cultuurhistorisch waardevolle gebied. De regeling opgenomen in artikel 12.1.1 onder b dient in acht te worden genomen; e. 'overige zone - beperking veehouderijen', geen vestiging van en/of omschakeling naar veehouderijen. De regeling opgenomen in artikel 12.2 dient in acht te worden genomen; en ter plaatse van de bouwaanduiding: f. 'specifieke bouwaanduiding - monument', tevens voor de bescherming en/of instandhouding van de monumentale waarden van de bebouwing; met de daarbijbehorende voorzieningen: g. tuinen, erven en terreinen; h. parkeervoorzieningen; i. nutsvoorzieningen; j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging en infiltratie; k. groenvoorzieningen.
4.2
Bouwregels
4.2.1
Algemeen
Bestaande bebouwing welke in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan afwijkend is van één of meer bouwregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. In dit geval mag de bestaande bebouwing worden gehandhaafd maar niet worden vergroot of verhoogd.
4.2.2
Woning
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels: a. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden; b. per bouwvlak is één woning toegestaan; c. binnen het bouwvlak zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan; d. de inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m³ exclusief onderkeldering. e. de goothoogte van de woning bedraagt maximaal 6 meter en de bouwhoogte bedraagt maximaal 9 meter; f. een woning dient te worden uitgevoerd met een kap; g. onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning exclusief bijbehorende bouwwerken.
14
4.2.3
Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de woning bedraagt maximaal 80 m². De bebouwing ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' wordt bij het berekenen van de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meegeteld; b. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 meter; c. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot de woning bedraagt minimaal 5 meter en maximaal 20 meter; d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter; e. bijbehorende bouwwerken, die buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak worden opgericht, moeten achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw worden opgericht, met uitzondering van de bebouwing ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding monument'; f. in afwijking van het bepaalde in sub b tot en met e geldt dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' uitsluitend de bestaande bebouwing is toegestaan.
4.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen binnen het bestemmingsvlak te worden opgericht; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter, met uitzondering van het bepaalde in sub b en d; c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn van de woning maximaal 1 meter bedraagt; d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter met uitzondering van erfen terreinafscheidingen, welke op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd mogen worden; e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde moeten op minimaal 1 meter achter de gevellijn worden opgericht met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen.
4.2.5
Paardenbakken
Voor het oprichten van een paardenbak gelden de volgende regels: a. per woning is maximaal 1 paardenbak toegestaan; b. de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 30 meter; c. de afstand tot woningen van derden bedraagt minimaal 30 meter; d. de oppervlakte bedraagt maximaal 800 m²; e. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter.
4.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
4.3.1
Het vergroten van de maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken
Het vergroten van de maximaal toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarde: a. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 80 m2 mag worden verhoogd met maximaal 25% van de gesloopte oppervlakte aan bebouwing tot een maximum van 200 m2.
15
4.3.2
Kleinere afstand tot de perceelsgrens
De afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de perceelsgrens mag worden verkleind, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld wordt ter plaatse niet onevenredig geschaad.
4.3.3
Plat dak
Het toestaan van een plat dak voor de woning, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 meter; b. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld wordt ter plaatse niet onevenredig geschaad.
4.4
Specifieke gebruiksregels
4.4.1
Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen; b. detailhandel; c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG); d. seksinrichtingen; e. kamperen; f. horeca; g. opslag van goederen en materialen binnen en buiten het bouwvlak; h. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft; i. permanente of tijdelijke bewoning ter plaatse van de bouwaanduiding specifieke bouwaanduiding - monument'; j. bewoning als afhankelijke woonruimte; k. lichtmasten bij paardenbakken.
4.4.2
Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het gebruik van het perceel conform het bepaalde in 4.1 onder a al dan niet met b is alleen dan toegestaan indien de landschappelijke aspecten die het stedenbouwkundig ensemble inpassen, zoals opgenomen in Bijlage 3 van de regels, worden gerealiseerd, beheerd en in stand gehouden.
4.4.3
Voorwaardelijke verplichting waterberging
Het bouwen en gebruiken van hoofdgebouwen conform het bepaalde in 4.1 sub a is alleen dan toegestaan indien de daarmee gepaard gaande toename van afvoer van water binnen deze bestemming wordt gecompenseerd.
4.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk a. het is verboden om de cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken, zoals genoemd in de in Bijlage 2 opgenomen Lijst met cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen; b. aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
16
4.5.1
Uitzondering
Het in 4.5 opgenomen verbod geldt niet voor: a. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die behoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer; b. werken en werkzaamheden, die op tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn; c. werken en werkzaamheden, die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.6
Wijzigingsbevoegdheden
4.6.1
Vergroting bouwvolume
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bouwvolume van een woning te vergroten, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. er is sprake van een sterke verbetering van de beeldkwaliteit in de directe omgeving; b. de bestaande landschappelijke, natuurlijke, architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de woning niet onevenredig worden aangetast; c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of gebouwen niet onevenredig worden aangetast; d. de inhoud van een woning mag na vergroting maximaal 850 m³ bedragen, met dien verstande dat voor de vergroting van 750 m³ naar 850 m³ de volgende regels gelden: 1. de goothoogte van de woning maximaal 4,5 meter bedraagt; 2. de bouwhoogte maximaal 9 meter bedraagt; 3. de maximaal toegestane inhoud van de woning van 750 m3 mag worden vergroot met 50 m3 per 500 m2 aan gesloopte bebouwing, waarbij de inhoud van de woning maximaal 850 m3 bedraagt; 4. de overtollige bebouwing (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 80 m²) in één keer wordt gesloopt en deze sloop als voorwaarde aan de wijziging en omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verbonden; 5. geen wijziging is mogelijk indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling. 6. de gesloopte oppervlakte slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking wordt genomen; e. de ontwikkeling is in overeenstemming met artikel 3.1 en 3.2 (zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap) van de Verordening Ruimte Noord-Brabant.
17
Artikel 5
5.1
Waarde - Archeologie
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
5.2
Bouwregels
5.2.1
Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen, voor bouwwerken dieper dan 40 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
5.2.2
Voorwaarden
Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: a. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden. b. De verplichting tot het doen van opgravingen. c. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 5.3.1
Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; c. het verlagen of verhogen van het waterpeil; d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; f. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren onder het bestaande maaiveld.
18
5.3.2
Uitzonderingen
Het in 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke a. niet dieper dan 40 cm onder maaiveld plaatsvinden; b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. 5.3.3 Toelaatbaarheid a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal. b. Voor zover de in 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, 3. de verplichting de uit te voeren werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. 4. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
5.4
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
19
20
Hoofdstuk 3
Artikel 6
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
21
Artikel 7
7.1
Algemene bouwregels
Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
7.2
Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
7.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. in het belang van een goede landschappelijke inpassing van bebouwing en verhardingen; c. ter waarborging van de verkeersveiligheid; d. ter waarborging van de sociale veiligheid; e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
22
Artikel 8
Algemene gebruiksregels
8.1 Aan huis gebonden beroep en bedrijf a. de uitoefening van een ondergeschikt aan huis gebonden beroep in een (bedrijfs)woning en bijbehorende bouwwerken bij de (bedrijfs)woning is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning met een maximum van 50 m²; b. de uitoefening van een ondergeschikt aan huis gebonden bedrijf van categorie 1 of 2 in een (bedrijfs)woning en bijbehorende bouwwerken bij de (bedrijfs)woning is toegestaan, zoals genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten, tot een oppervlakte van maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met een maximum van 50 m².
8.2
Verbod
Het is verboden de in de hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
23
Artikel 9
9.1
Algemene afwijkingsregels
Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van: a. de in de regels voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%; b. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter; d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot maximaal 40 meter.
9.2
Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande, dat: a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige; b. op het perceel een woning aanwezig dient te zijn; c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven; d. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend; e. alle ruimten dienen te voldoen aan de geldende eisen van het bouwbesluit en bouwverordening; f. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; g. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is; h. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruik gemaakt te worden van de bestaande aansluiting; i. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning; j. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte; k. een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat gebruikt wordt voor inwoning op niet meer dan 50 m¹ van de woning is gelegen; l. er op basis van een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder; m. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn; indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de vergunning het bevoegd gezag daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in indien vorenbedoelde noodzaak niet meer bestaat.
24
Artikel 10
10.1
Algemene wijzigingsregels
Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van: a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer maximaal 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met maximaal 10% worden vergroot; b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter maximaal 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met maximaal 10% worden vergroot.
25
Artikel 11
11.1
Algemene procedureregels
Afwijken van het bestemmingsplan
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
11.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
11.3
Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van de algemene wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
11.4
Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
26
Artikel 12
Overige regels
12.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 12.1.1 Algemeen Het is op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden verboden ter plaatse van de aangeduide waarden de volgende werken en/of werkzaamheden buiten het bouwvlak te verrichten: a
b
overige zone - attentiegebied ehs het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld; aanleg van drainage, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage; het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen; het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk. overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied afgraven, ophogen; aanbrengen oeverbeschoeiing; opplanten; graven sloten, dempen sloten, dempen poelen; verharden oppervlak.
12.1.2 Normaal onderhoud Het verbod als bedoeld in 12.1.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer; b. van zodanig geringe omvang en ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen aantasting van de aanwezige waarden plaatsvindt; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; e. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer van de te realiseren landschappelijke inpassing als bedoeld in Bijlage 3. 12.1.3 Toelaatbaarheid De werken of werkzaamheden als bedoeld in 12.1.1 zijn slechts toelaatbaar, indien: a. deze verband houden met de omschrijving die aan de desbetreffende bestemming is toegekend; b. door de werken of werkzaamheden hetzij direct hetzij indirect de bestaande waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast; c. door de werken of werkzaamheden hetzij direct hetzij indirect de gewenste waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast; d. het waterschap is gehoord voor wat betreft de waarden die te maken hebben met het watersysteem.
12.2
overige zone - beperking veehouderijen
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperking veehouderijen' is vestiging van en/of omschakeling naar veehouderijen niet toegestaan.
27
28
Hoofdstuk 4
Artikel 13
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
29
Artikel 14
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Hoeksestraat 5 Cromvoirt'. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 4 februari 2016.
30
Bijlagen bij regels
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten
Toelichting bij de lijst van bedrijfsactiviteiten Algemeen De lijst van bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten uit de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG1. Uit de richtafstandenlijsten zijn die bedrijfsactiviteiten geselecteerd, die in beginsel passen binnen de beoogde bestemming. Richtafstanden In de lijst van bedrijfsactiviteiten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste afstand van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Bij het bepalen van de richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: x het betreft 'gemiddeld' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen; x de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype ‘rustige woonwijk en rustig buitengebied’ of ‘gemengd gebied’; x de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van activiteiten; x bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten (zoals productie, opslag, kantoren, parkeerterreinen) kunnen deze deelactiviteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming, die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning, die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Omgevingstype Allereerst zijn er richtafstanden, die zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk2 of een vergelijkbaar omgevingstype. Gemotiveerd kunnen kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied3, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging 1 2
3
Bedrijven en milieuzonering, VNG, 2009. Een rustige woonwijk is een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals, winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied
Toelichting Lijst van Bedrijfsactiviteiten
1
nabij drukke wegen al een hoge milieubelasting kent. Verdere reducties zijn in de meeste gevallen niet te verantwoorden, omdat niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht. In onderstaande tabel worden de richtafstanden weergegeven afhankelijk van het omgevingstype. milieucategorie
richtafstand tot omgevingstype rustige richtafstand tot omgevingstype gemengd woonwijk en rustig buitengebied
gebied
1
10 m
0 m
2
30 m
10 m
3.1
50 m
30 m
3.2
100 m
50 m
4.1
200 m
100 m
4.2
300 m
200 m
5.1
500 m
300 m
5.2
700 m
500 m
5.3
1.000 m
700 m
6
1.500 m
1.000 m
Aanvullende toelichtende informatie bij de richtafstanden Kolom met richtafstanden voor geluid In de kolom met richtafstanden voor geluid is – waar van toepassing – de letter C van continu opgenomen. Hiermee is aangegeven dat bij de betreffende milieubelastende activiteiten de voor geluid bepalende activiteiten continu (dag en nacht) in bedrijf zijn. Voorts is - waar van toepassing - de letter Z van zonering opgenomen. Het gaat hierbij om inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken in de zin van de Wet geluidhinder en als zodanig zijn aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht. Kolom met richtafstanden voor gevaar In de kolom “gevaar” zijn de richtafstanden aangegeven, die bij gemiddelde activiteiten van dat type aangehouden kunnen worden. Het betreft alle gevaarsaspecten, inclusief brandgevaar en stofexplosies. In deze kolom is voor activiteiten die mogelijk onder de werking van het Bevi vallen of gaan vallen de letter R van risico opgenomen. worden beschouwd. Gebieden, die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot dit omgevingstype. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
2
Toelichting Lijst van Bedrijfsactiviteiten
In dezelfde kolom is voor activiteiten waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is de letter V van vuurwerk opgenomen. Voor deze activiteiten dient altijd te worden getoetst aan de veiligheidsafstanden uit het Vuurwerkbesluit. D van ‘divers’ in kolom milieucategorie Bij de bepaling van de richtafstanden voor de onderscheiden bedrijfstypen is uitgegaan van een 'gemiddeld' nieuwe activiteit met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen. Bij alle activiteiten dient daarom rekening te worden gehouden met een zekere variatie. Voor activiteiten met een grote variatie in productieprocessen is de letter D van divers opgenomen. Index voor verkeersaantrekkende werking Naast de genoemde milieuaspecten kan ook de verkeersaantrekkende werking van belang zijn voor de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten op een bepaalde locatie. Dit aspect kan niet worden vertaald naar afstanden maar is weergegeven met een kwalitatieve index, die loopt van 1 tot en met 3, met de volgende betekenis: 1: potentieel geringe verkeersaantrekkende werking; 2: potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking; 3: potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen goederenvervoer (G) en personenvervoer (P). Overige aandachtspunten van activiteiten In de lijsten zijn tenslotte enkele andere aandachtspunten benoemd. Deze zijn bedoeld als aanvullende informatie waarmee in specifieke gevallen rekening gehouden kan worden gehouden. Visuele hinder De index voor visuele hinder is een indicator voor de (visuele) inpasbaarheid van activiteiten. B van 'bodemverontreiniging' De index voor bodem kan een hulpmiddel zijn bij de selectie van toelaatbare inrichtingen op gevoelige gronden, zoals bodembeschermingsgebieden. In het provinciale beleid met betrekking tot de bodembescherming speelt dit aspect een rol. Uitwerking van dit beleid vindt plaats in de provinciale milieuverordeningen. In deze kolom is de letter B opgenomen indien een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft, bijvoorbeeld door calamiteiten, incidenten of 'sluimerende' lekkages. L van 'luchtverontreiniging' De uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht is niet te vertalen in een richtafstand die bij voorkeur tot woningen (of andere gevoelige locaties) in acht genomen zou moeten worden. Toch kan de uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht in plano-
Toelichting Lijst van Bedrijfsactiviteiten
3
logisch opzicht relevant zijn. Denk aan de neerslag van geëmitteerde schadelijke stoffen op gevoelige bodems, gewassen en flora. Ook doen zich in de praktijk regelmatig problemen voor met de afstand tot woningen bij het toepassen van ontsmettings- en bestrijdingsmiddelen in de land- en tuinbouw. Bij activiteiten waar dit mogelijk relevant is, is de L van 'luchtverontreiniging' vermeld. Gebruikte afkortingen De volgende afkortingen worden in de tabel gebruikt: < > = cat. e.d. kl. n.e.g. o.c. p.c. p.o. b.o. v.c. u d w j B C D L Z R V
niet van toepassing of niet relevant kleiner dan groter gelijk aan categorie en dergelijke klasse niet elders genoemd opslagcapaciteit productiecapaciteit productieoppervlak bedrijfsoppervlak verwerkingscapaciteit uur dag week jaar bodemverontreiniging continu divers luchtverontreiniging zonering op basis van Wet geluidhinder risico (Besluit externe veiligheid inrichtingen mogelijk van toepassing) vuurwerkbesluit van toepassing
4
Toelichting Lijst van Bedrijfsactiviteiten
Lijst van bedrijfsactiviteiten
Basisinformatie voor milieuzonering Uit: Bedrijven en milieuzonering Uitgave VNG, 2009
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
26, 32, 33
33 34
26, 32, 33 29
36 361 362 363 3663.1 45 45 45 50
31 9524 321 322 32991 41, 42, 43 41, 42, 43 41, 42, 43 45, 47
50 501, 502, 504 5020.4 5020.5 503, 504 505 505 51 51 511 5134 5135 5136 5137 5138, 5139 514 52 52 527 55 55 5552 63 63 6321 6322, 6323 634 64 64 641 642 642 642 71
45, 47 451, 452, 454 45204 45205 453 473 473 46 46 461 4634 4635 4636 4637 4638, 4639 464, 46733 47 47 952 55 55 562 52 52 5221 5222 5229 64 53 531, 532 61 61 61 77
71 711 714 74 74 7481.3 80 80 801, 802 803, 804 85 85 853 93 93 9301.2 9301.3 9301.3
77 7711 772 77, 78, 80tm82 77, 78, 80tm82 74203 85 85 852, 8531 8532, 854, 855 86 86 8891 93 96 96012 96013 96013
Tabel 1-2
-
CATEGORIE
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)
10
10
30 C
10
30
2
1 G
1
B
L
VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer)
10
10
30
10
30
2
2 G
2
VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH. Elektrotechnische industrie n.e.g.
30
10
30
10
30
2
1 G
1
30
0
30
0
30
2
1 G
1
0 30 30 0
10 10 10 30
10 10 30 30
0 10 10 0
10 30 30 30
1 2 2 2
1 1 2 1
P G G P
1 1 2 1
0
10
30
10
30
2
1 G
1
B
10 0 10 0
0 0 0 0
30 10 30 30
10 10 0 10
30 10 30 30
2 1 2 2
2 1 3 1
P G P P
1 1 1 1
B
30
0
30
10
30
2
3 P
1
B
0 0 10 10 30 10 10
0 0 0 10 10 10 10
10 30 30 30 30 30 30
0 0 0 0 0 10 10
10 30 30 30 30 30 30
1 2 2 2 2 2 2
1 2 2 2 2 2 2
P G G G G G G
1 1 1 1 1 1 1
0
0
10
10
10
1
1 P
1
10
0
30 C
10
30
2
1 G/P
1
10 0 0
0 0 0
30 C 10 10
0 0 0
30 10 10 D
2 1 1
3 P 2 P 1 P
1 1 1
0
0
30 C
0
30
2
2 P
1
0 0
0 0
0 C 0 C
10 10
10 10
1 1
1 P 1 P
2 2
10 10
0 10
30 30
10 10
30 30 D
2 2
2 P 2 G
1 2
10
0
30 C
10
30
2
2 G
1
0 10
0 0
30 30
0 10
30 30 D
2 2
1 P 2 P
1 1
0
0
30
0
30
2
2 P
1
30 0 0
0 0 0
30 30 10
30 30 10
2 2 1
2 G 1 G 1 P
1 1 1
VERKEER
LUCHT
33
BODEM
26, 27, 33 293 26, 33
VISUEEL
31 316 32
26, 27, 33
GROOTSTE AFSTAND
14 141
GEVAAR
18 182 20 31
GELUID
01 011, 012, 013 12
INDICES
STOF
-
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
01 0111, 0113 16
OMSCHRIJVING
SBI-2008
nummer
SBI-1993
VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten A e.d. incl. reparatie VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN - N.E.G. 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 Fabricage van munten, sieraden e.d. Muziekinstrumentenfabrieken Sociale werkvoorziening - BOUWNIJVERHEID 3 - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; - BENZINESERVICESTATIONS Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven B Autobeklederijen Autowasserijen Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires 0 Benzineservisestations: 3 - zonder LPG - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING Handelsbemiddeling (kantoren) Grth in dranken Grth in tabaksprodukten Grth in suiker, chocolade en suikerwerk Grth in koffie, thee, cacao en specerijen Grth in overige voedings- en genotmiddelen Grth in overige consumentenartikelen - DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) - LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING Cateringbedrijven - DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER 1 Autoparkeerterreinen, parkeergarages Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) Expediteurs, cargadoors (kantoren) - POST EN TELECOMMUNICATIE Post- en koeriersdiensten B0 zendinstallaties: B2 - FM en TV B3 - GSM en UMTS-steunzenders (indien bouwvergunningplichtig) VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE - ROERENDE GOEDEREN Personenautoverhuurbedrijven Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING Foto- en filmontwikkelcentrales - ONDERWIJS Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs - GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG 2 Kinderopvang - OVERIGE DIENSTVERLENING Chemische wasserijen en ververijen A Wasverzendinrichtingen B Wasserettes, wassalons -
30 R 0 0
B
L
B
B
1
L
Bijlage 2 Lijst van monumenten en beeldbepalende panden
OVERZICHT RIJKS- EN GEMEENTELIJKE MONUMENTEN EN BEELDBEPALENDE PANDEN versie 25 mei 2005
ADRES
NR
RIJKSMONUMENT
Achterstraat Achterstraat Atlantis
1 16,18 1
Beukenhorst
1, 3, 3A, 6
Bleijendijk
1
Bleijendijk
2,3,4
521325
Bleijendijk
5
Complex 521289
Boxtelseweg Deutersestraat
64 22
GEMEENTELIJK MONUMENT 225 226
BEELDBEPALENDE PANDEN
Complex 521303
BESLUIT VAN
(VERMOEDE- OPMERKINGEN LIJKE) BOUWDATUM
07-07-1998 Begin 19e eeuw 07-07-1998 1828 en 1975 18-10-2001 1943-1944
12-05-1999 Begin 19e eeuw
Complex 511536
217
Zie opmer- 1930 king! 18-10-2001 Gedeelte voor 1850 18-10-2001 1933
233 228
07-07-1998 1910 07-07-1998 18e eeuw 1736?
1
Complex Lunettenlaan 201e.o. Gedeelte van barak 1 van voormalig concentratiekamp Vught. In dit gedeelte zit nu de kerk. Aan de andere zijde is een multifunctioneel centrum (zie adres Goya 24). Landgoed incl. alle bebouwing : landhuis, bouwjaar 1925 (Beukenhorst 1),parkaanleg,hek met hekpijlers, portiers/ tuinmanswoning (Esscheweg 211), jachtopzienerswoning (Beukenhorst 6), boerderij en schuur (Beukenhorst 3,3A), tuinbeeld en sluis. Zie ook Esscheweg 211. “Charlotte- Elisabeth-hoeve”. Het college heeft al een voorlopig besluit genomen. Procedure dient nog te worden afgerond. Landhuis Bleijendijk op landgoed. Complex “ ’t Mieneke” boerderij met schuur, schaapskooi en bakhuis. Boerderij op landgoed “Annaland”. Voormalige burgemeesterwoning Cromvoirt?
OVERZICHT RIJKS- EN GEMEENTELIJKE MONUMENTEN EN BEELDBEPALENDE PANDEN versie 25 mei 2005
(VERMOEDE- OPMERKINGEN LIJKE) BOUWDATUM
Deutersestraat
Ongenummerd 521342
18-10-2001 Vlak voor 1900
Esscheweg Esscheweg
207 211
Goya
24
02-10-1973 18e-19e eeuw 12-05-1999 Begin 19 de eeuw 18-10-2001 1943-1944
Helvoirtseweg Helvoirtseweg Hoeksestraat Hoevensestraat Hoevensestraat Lunet 1,2,en 3 op Vughtse heide
209 213 5 7 12 Ongenummerd te38168 oosten van Lune tenlaan Ong. op lunet 2 Complex ten oosten van 521303 Lunettenlaan op Vughtse heide 101, 102, Complex 201,501en 600 521303
Lunettenlaan
GEMEENTELIJK MONUMENT
BESLUIT VAN
NR
Lunettenlaan.
RIJKSMONUMENT
BEELDBEPALENDE PANDEN
ADRES
38157 Complex 511536 Complex 521303 213 212 227 210 211
07-07-1998 07-07-1998 07-07-1998 07-07-1998 07-07-1998
1842 Ca 1850 1850 19e eeuw 1867 1844
18-10-2001 1844
“Schuif” Bossche Sloot-Drongelens Kanaal. Boerderij Portiers/ tuinmanswoning. Onderdeel van rijksmonument landgoed Beukenhorst Barak 1 voormalig concentratiekamp Vught. Bouwvergunning voor multifunctioneel centrum en kerk (adres Atlantis 1) is verleend. Zie ook Lunettenlaan. “Wargashuyse” “Coebax” Zie bijbebehorende kaart met begrenzing van het gebied behorende tot het rijksmonument. Fusilladeplaats met monument complex Kamp Vught.
18-10-2001 Vanaf 1942-1944 Voormalig concentratiekampKamp Vught: als separate objecten: crematorium (Nat. Monument Kamp Vught, Lunettenlaan 600), cellengebouw de “Bunker” (Pen.Inr.Nw.Vosseveld, Lunettenlaan 501), SS-kazerne (Lunettenkazerne, Lunettenlaan 201), wachtgebouw, officiers2
OVERZICHT RIJKS- EN GEMEENTELIJKE MONUMENTEN EN BEELDBEPALENDE PANDEN versie 25 mei 2005
ADRES
NR
Maurick Maurick Pepereind Pepereind
1 3 7 9
Pepereind Reutsedijk
11 7
Reutsedijk
7
Sparrendaalseweg 3 Sparrendaalseweg 5 Sparrendaalseweg nabij 5 St.- Lambertusstraat St.- Lambertusstraat St.- Lambertus-
RIJKSMONUMENT
GEMEENTELIJK MONUMENT
BEELDBEPALENDE PANDEN
38160 38161
BESLUIT VAN
(VERMOEDE- OPMERKINGEN LIJKE) BOUWDATUM
1800 1504-1509 07-07-1998 1872 17-01-1989 18e begin 19e eeuw 07-07-1998 18e eeuw 17e eeuw
212 38172 218 21950 Complex 521322
18-10-2001 1618 211
mess, legeringsgebouwen, garagegebouw, poortgebouw en appèlplaats (allen Van Brederodekazerne, Lunettenlaan 102), Barak 1(nu multifunctioneel centrum en kerk Molukse gemeenschap (Goya 24 en Atlantis 1) en woonhuis SS- commandanten (nu woningen Van Brederodelaan 110 en 112). “Huize Muyserick” Kasteel Maurick Boerderij Gedeelte van voormalige Isabellakazerne nu AZC Poortgebouwtje. Complex Fort Isabella, hoofdgebouw, kiosk, poort.
07-07-1998 1897 07-07-1998 1802
217
3,3A
219
07-07-1998 17e eeuw
33
220
07-07-1998 Ca 1850
47,49
221
07-07-1998 1899 3
Aanwijzing Folly. Procedure tot aanwijzing loopt nog. Wacht op advies van Raad voor Cultuur. Voormalige boerderij,gesplitst. Procedure om af te voeren van lijst nog regelen.
OVERZICHT RIJKS- EN GEMEENTELIJKE MONUMENTEN EN BEELDBEPALENDE PANDEN versie 25 mei 2005
ADRES
straat St.- Lambertusstraat St.- Lambertusstraat St.- Lambertusstraat St.- Lambertusstraat St.- Lambertusstraat St.- Lambertusstraat St.- Lambertusstraat St.- Lambertusstraat St.- Michielsgestelseweg Lunet 8 St.- Michielsgestelseweg St.- Michielsgestelseweg St.- Michielsgestelseweg St.- Michielsgestelseweg
NR
RIJKSMONUMENT
GEMEENTELIJK MONUMENT
BEELDBEPALENDE PANDEN
BESLUIT VAN
(VERMOEDE- OPMERKINGEN LIJKE) BOUWDATUM
51
222
07-07-1998 1887
53
223
07-07-1998 1887
Kerk Battle Axe.
60
214
07-07-1998 1872
73
215
07-07-1998 1893
84
213
07-07-1998 1834
89
521330
106,108
216
112
224
18-10-2001 1752
Boerderij.
07-0701998 1910 en 1950
Boerderij is gesplitst: Dieden – 106 v. Rooy – 108
07-07-1998 1890
Ongenummerd
38169
1844
1c
521333
18-10-2001 1900
Lunet 8 nabij woning St.- Michielsgestelseweg 5. Villa “Leeuwenhof.” Villa “Elsa”
3
229
07-07-1998 1920
8
230
07-07-1998 Ca 1915
22
231
≈ 1900
4
Op landgoed “Bleyendijk” zie adviesnota 07-07-1998; procedure tot aanwijzing nog
OVERZICHT RIJKS- EN GEMEENTELIJKE MONUMENTEN EN BEELDBEPALENDE PANDEN versie 25 mei 2005
ADRES
NR
RIJKSMONUMENT
GEMEENTELIJK MONUMENT
BEELDBEPALENDE PANDEN
BESLUIT VAN
(VERMOEDE- OPMERKINGEN LIJKE) BOUWDATUM afwikkelen !
Van Brederodelaan 110 en 112
Complex 521303
18-10-2001 1943
5
Voormalige woningen van SS- commandanten. Zie ook Lunettenlaan.
Bijlage 3 Landschappelijke inpassing
Advies
: Stedenbouwkundige en landschappelijke verantwoording en kwaliteitsverbetering Hoeksestraat 5 te Cromvoirt
Datum Opdrachtgever Projectnummer
: 17 juni 2015 : mevrouw Hoogenhout : 211x07319
Opgesteld door i.a.a.
: Ruud Tak :
Bij het toestaan van een ruimtelijke ontwikkeling is het van belang dat alle ruimtelijke waarden worden meegewogen. Een bouwplan kan immers afbreuk doen aan bestaande landschappelijke of cultuurhistorische waarden. Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid1. De landschappelijke inpassing bestudeert de omgeving en aan de hand daarvan worden ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld. Als aan deze voorwaarden worden voldaan, doet de ingreep geen afbreuk aan het landschap, of kan zelfs een ruimtelijke meerwaarde betekenen. Hierbij wordt vaak (een diffuus) onderscheid gemaakt tussen de landschappelijke inpassing van een initiatief waaronder hoofdzakelijk de aanleg van (opgaande) erfbeplanting wordt verstaan, en de zogenaamde ‘kwaliteitsverbetering’. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving2. Deze kwaliteitsverbetering kan conform artikel 3.2 op meerdere manieren gerealiseerd worden: het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land; activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen; het wegnemen van verharding; het slopen van bebouwing; een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones. Om inzichtelijk te maken hoe de ruimtelijk – landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering kan worden gerealiseerd is deze rapportage opgesteld.
1 2
artikel 3.1. Verordening ruimte provincie Brabant 2014 artikel 3.2. Verordening ruimte provincie Brabant 2014
MEMO/Stedenbouwkundig/landschappelijke inpassing Hoeksestraat 5 te Cromvoirt
1
Kenschets landschap Het plangebied aan de Hoeksestraat ligt in het buitengebied ten oosten van de kern Cromvoirt, behorende tot de gemeente Vught. Het gebied is gelegen in het zandlandschap dekzandrug die van Waalwijk via Den Bosch naar Oss loopt zoals te zien is op de uitsnede van de geomorfologische kaart. Het behoort tot het (besloten) oude zandontginningslandschap, wat gekenmerkt wordt door bebouwing en beplanting langs oude wegen en de afwisseling van akkers en weilanden met boomgroepen en solitaire bomen. De wegen volgen doorgaans de hogere dekzandruggen waarlangs is ontgonnen. Het gebied bestaat uit een divers en zeer kleinschalig agrarisch landschap op de zandgronden met een onregelmatig verkavelingspatroon en weinig bebouwing. Door de tijd heen is de druk op deze gronden (oude landbouwgronden) groter geworden, waardoor de kavels steeds smaller zijn geworden. Op de kaart van 1956 is dit duidelijk te zien aan de oostzijde van de Cromvoirtse Dijk. De beplanting langs de kavels versterkt de indruk van kleinschalige, smalle kamers in het landschap. Ruimtelijk gezien betreft is het een zeer divers gebied, waar de afwisseling van openheid en besloten kamers, gevormd met lijnvormige beplantingspatronen zoals lanen, singels, hagen en heggen het ruimtelijke beeld bepalen. Aan de noordoostzijde van Cromvoirt vormt de aanwezigheid van de Cromvoirtsedijk Dijk en de smalle kleinschalige verkaveling, met lijnvormige beplanting haaks op de dijk, een ruimtelijke en ecologische kwaliteit.
Uitsnede Geomorfologische kaart
(bron: Stichting voor Bodemkartering Wageningen / Rijk Geologische Dienst, Haarlem 1977
Uitsnede Bodemkaart
(bron: Stichting voor Bodemkartering Wageningen / Rijk Geologische Dienst, Haarlem 1977)
MEMO/Stedenbouwkundig/landschappelijke inpassing Hoeksestraat 5 te Cromvoirt
2
Uitsnede historische kaart 1909 (bron:watwaswaar.nl)
Uitsnede hoogtekaart (bron: www.ahn.nl)
Locatie In de huidige situatie bestaat het plangebied uit agrarische gronden en een landarbeiderswoning. De landarbeiderswoning is op het adres Hoeksestraat 5 te Cromvoirt gelegen en betreft een gemeentelijk monument. De locatie wordt aan de noordoostzijde geflankeerd door de Cromvoirtse Dijk, die visueel en ruimtelijk een groene barriere en achtergrond vormt. De dijk behoort tot de EHS. Ten zuiden van het plangebied is een recreatieterrein met een sportveld (aan Pepereind) gelegen, begrenst met een hekwerk en singel met struiklaag en enkele volgroeide eiken. De Hoeksestraat zelf is een gebiedsontsluitingsweg met een smal profiel, begeleidt met laanbeplanting van eiken en enkele populieren. De bebouwingsclusters langs de weg bestaan vooral uit ensembles van boerderijen met bijgebouwen op gepaste afstand van de weg, omkaderd met erfbeplanting (doorgaans met hagen en boomgroepen). Het monument is hierop een uitzondering, aangezien het pal tegen de weg aan staat. Daarnaast is de laanbeplanting langs het plangebied gekapt, waardoor de laanbeplanting ter hoogte van de locatie is onderbroken. Deze zal hersteld worden middels de herpootplicht die de initiatiefnemer heeft. Hierdoor kan de kleinschaligheid van het landschap worden hersteld.
Zicht vanuit de Hoeksestraat naar het monument met op
Zicht vanuit het monument in zuidwestelijke richting met
de achtergrond de Cromvoirtse Dijk
op de achtergrond de sportvelden.
MEMO/Stedenbouwkundig/landschappelijke inpassing Hoeksestraat 5 te Cromvoirt
3
Overzicht plangebied vanaf de zuidoost- hoek van het
De Hoeksestraat ligt net als het pand op een verhoging in
perceel. Op de achtergrond het monument en de
het landschap.
Hoeksestraat.
Ter hoogte van het plangebied is de Cromvoirtse Dijk
Het monumentale pand staat vlak aan de weg en tegen
deels verzakt en ontbreekt onderbeplanting.
de dijk aan.
Initiatief De initiatiefnemer wil op het perceel een woonhuis realiseren met een bijgebouw en een schuilgelegenheid voor paarden. De landarbeiderswoning is te klein om goed te kunnen voldoen aan de wensen van een woning in deze tijd. De initiatiefnemer wenst daarom het woonvlak te vergroten om een nieuwe woning met bijgebouw te realiseren. De landarbeiderswoning zal behouden blijven en in gebruik worden genomen als bijgebouw. Een gedeelte van het agrarische perceel (kadastraal bekend als sectie H nummer 1619) wordt voor de vergroting gebruikt. Daarnaast heeft de initiatiefnemer een herpootplicht en daarvoor worden bomen teruggeplant op gemeentelijke grond langs de Hoeksestraat. Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing (basiskwaliteit) Het nieuwe ensemble aan de Hoeksestraat vormt een onderdeel van het bestaande gradiënt van de Cromvoirtsedijk naar de open kamerstructuur van de omgeving. Door middel van de inrichting wordt hier extra uiting aan gegeven. Deze maatregelen zijn niet bindend maar gelden als voorstel. Het voorstel van de landschappelijke inpassing en situering van de nieuwe gebouwen is enerzijds gericht op het versterken van het kleinschalige karakter van het gebied en anderzijds op de aansluiting van de nieuwe gebouwen met het bestaande monument. Stedenbouwkundig is het namelijk gewenst dat het gerenoveerde monument vanuit de weg zichtbaar wordt en vrij
MEMO/Stedenbouwkundig/landschappelijke inpassing Hoeksestraat 5 te Cromvoirt
4
gelegen is. Vandaar dat de nieuwe woning op agrarische grond wordt gerealiseerd. Vanwege de ensemblewerking wordt het nieuwe bijgebouw tussen het monument en de nieuwe woning opgetrokken. Samen vormen ze een nieuw ensemble aan de Hoeksestraat wat bijdraagt aan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit.. De inpassing bestaat uit de versterking van bestaande lijnen in het landschap, zoals de greppel langs de Hoeksestraat en bomenrij. Daarnaast geeft de omkadering van het ensemble met een beukenhaag de indruk van kleinschalige, smalle kamers in het landschap en sluit aan op de bestaande ruimtelijke karakteristiek van de omgeving. De relatie met de open velden en Cromvoirtsedijk wordt in stand gehouden door het behoud van bestaande en het creëren van nieuwe zichtlijnen naar deze elementen.
Voorstel stedenbouwkundig/landschappelijke inpassing Uitgangspunten voor de stedenbouwkundige inrichting, landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering zijn: Het woonhuis staat in de hiërarchie van het ensemble het hoogst en staat daarom van de nieuwe gebouwen bij de weg. Hierbij is de afstand tussen de as van de weg – voorgevel 16.8m, wat aansluit bij het ruimtelijk beeld van de weg. Het bijgebouw staat relatief dichtst bij het woonhuis, waardoor deze bij elkaar horen en het monument vrij komt te liggen (inpassing). Het gemeentelijk monument wordt opgeknapt waarbij asbest zal worden verwijderd en het monument gaat dienst doen als bijgebouw (kwaliteitsverbetering). Op basis van het advies van de monumentencommissie (29-9-2014) wordt de nieuwe woning en het nieuwe bijgebouw achter de achtergevelrooilijn van het monument
MEMO/Stedenbouwkundig/landschappelijke inpassing Hoeksestraat 5 te Cromvoirt
5
gerealiseerd. Op die manier wordt in de toekomstige situatie de aandacht gericht op het monument. Dit betekent ook dat in dit geval afgeweken kan worden van de regel in het bestemmingsplan dat een bijbehorend bouwwerken op minimaal 3 meter achter de gevellijn dient te worden opgericht. Omkadering van het ensemble met beukenhagen, aansluitend op het algemene beeld van de Hoeksestraat. De haag op de perceelsgrens heeft een hoogte van maximaal 1m aan de voorzijde, alleen de hagen tussen de bijgebouwen zijn hoger (2m.) om de privacy aan de achterzijde te bevorderen (inpassing). De ruimte voor het monument is open gehouden t.b.v. van zicht op het gebouw vanaf de weg en de visuele relatie met de Cromvoirtsedijk. (inpassing). Bij de entree van het perceel zijn het woonhuis en monument als eerste zichtbaar, wat positief is voor de beleving vanaf de omgeving. De inrit vormt de ruggengraat van het ensemble. Het voorerf heeft een kleinschalig karakter met een landelijke voortuin, leilindes voor het woonhuis en omzoming met een beukenhaag. Het achtererf is weidser en meer open, gericht op de functionele indeling van het woonhuis. De zijde van de woonkamer aan de achterzijde is vrijgehouden van bebouwing en beplanting, waardoor het een uitgelezen locatie is voor een terras met uitzicht over de rest van het perceel (inpassing). Aan de achterzijde van het nieuwe bijgebouw ontstaat een besloten ruimte waar een meer natuurlijke inrichting past. Natuurlijke vegetatie(grasland) zou hier op zijn plaats zijn, in relatie met de overgang naar de Cromvoirtsedijk (inpassing). Parkeren zal hoogstwaarschijnlijk in of voor het nieuwe bijgebouw gaan plaatsvinden op halfverharding (inpassing). De nieuwe gebouwen worden ingepast vanaf de straatkant door het terugbrengen van een bomenrij - i.v.m. de herpootplicht - langs de Hoeksestraat. Hier is gekozen voor de Linde, met oog op de aanwezigheid van paarden (geen eiken en geen beuk). Daarnaast sluit deze soort aan bij het assortiment van de beplanting op de Cromvoirtsedijk. De voorgestelde plantafstand is 9m, zodat de bomen volledig uit kunnen groeien. De twee aanwezige eiken langs het perceel worden verwijderd om een eenduidig straatbeeld te genereren. Ecologisch gezien zijn hiervoor geen belemmeringen Met de gemeente is overeengekomen dat de kap van de bomen plaatsvindt in 2015, dat het dan gangbaar is dat de herplant voor 1 april 2016 is gerealiseerd, maar dat in het kader van dit project ingestemd wordt met een latere herplant als maar geborgd is dat de bomen terugkomen (kwaliteitsverbetering). De greppel langs de Hoeksestraat wordt weer in ere hersteld en verlengd richting de Cromvoirtsedijk. Hierdoor kan het wederom dienst doen als watervoerend element voor de afwatering van het toegevoegde verhard oppervlak. Daarnaast voorkomt de greppel dat recreatief verkeer de ruimte voor het monument gebruikt als parkeergelegenheid (kwaliteitsverbetering). De strook aan de noord- en oostzijde van het monument zou graag in beheer komen van de initiatiefnemer, afstemming met de gemeente hierover is nog noodzakelijk (inpassing). Een gedeelte van het huidige woonperceel wordt terug gegeven aan de Cromvoirtsedijk en bestemd als natuur (kwaliteitsverbetering) De houtwal op de Cromvoirtsedijk geeft voldoende inpassing aan de oostzijde. Kanttekening daarbij is dat de dijk nog versterkt(hersteld) en dichter beplant mag worden (kwaliteitsverbetering). De paardenweide wordt afgezet met hardhouten palen (inpassing).
MEMO/Stedenbouwkundig/landschappelijke inpassing Hoeksestraat 5 te Cromvoirt
6
Bijlage
MEMO/Stedenbouwkundig/landschappelijke inpassing Hoeksestraat 5 te Cromvoirt
7
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Oldenzaal www.BRO.nl