BENELUX BULLETIN PUBLIKATIEBLAD ISSN INHOUD BENELUX -GERECHTSHOF TABLE DES MATIERES COUR DE JUSTICE BENELUX

BULLETIN

BENELUX PUBLIKATIEBLAD INHOUD BENELUX -GERECHTSHOF Beschikkingen van het Comité van Ministers tot benoeming van: - een plv. rechter, M (95) I van 27.2.1995 - een plv. lid van de Raadgevende Commissie, M (95)2 van 27.2.1995 Arresten van: - 20.12.1993 in de zaak A 921 1 inzake Shell tegen Walhout (merken) - 28 6.1994 in de zaak A 9212 inzake Van Messel tegen Directe Belastingen (invordering belastingschulden) - 29.1 1.1993 in de zaak A 92/4 inzake'Iiypens tegen Van Hoorebeke (dwangsom) - 20.12. 1993 in de zaak A 92/5 inzake Daimler-Benz tegen Haze (merken) - 13.6.1994 in de zaak A 92/6 inzake Wolf 011 tegen Century Ou (merken) - 13.6.1994 in de zaak A 93/1 inzake Renault tegen Reynolds (merken) - 13.6.1994 in de zaak A 93/2 inzake Renault tegen Reynolds (merken) - 13.12.1994 in de zaak A 93/3 inzake Motorest tegen Resto Inn (merken) - 16.12.1994 in de zaak A 93/4 inzake Tetra Pak tegen Matrix (merken) - 8. 12.1994 in de zaak A 93/5 inzake Assurance liégeoise tegen Adam (aanspr. motorrijtuigen) - 8. 1 2. 1 94 in de zaak A 93/6 inzake Openbaar Ministerie tegen Berouka (aanspr. motorrijtuigen) - 16.12.1994 in de zaak A 9317 inzake Michelin tegen Michels (merken) - 16.6.1995 in de zaak A 941 1 inzake Linguamatics tegen Polyglot (merken) - 16.6.1995 in de zaak A 9412 inzake Rivel Rijwiel tegen CVGV (merken)

TABLE DES MATIERES COUR DE JUSTICE BENELUX Décisions du Comité de Ministres portant nomination: - d'un juge suppl.. M (95) I du 27.2.1995 - d'un membre suppl. ù la Commission consultative, M (92)2 du 27.2.1995 Arrêts du - 20.12.1993 dans l'affaire A 92/1 en cause Shell contre Walhout (marques) - 28.6.1994 dans l'affaire A 92/2 en cause Van Messe] contre Contributions directes (recouvrement créances fisc.) - 29.11.1993 dans l'affaire A 92/4 en cause Tuypens contre Van Hoorebeke (astreinte) - 20.12.1993 dans l'affaire A 92/5 en cause Daimler -Benz contre Hnze (marques) - 13.6.1994 dans l'affaire A 92/6 en cause Wolf Oil contre Century Oit (marques) - 13.6.1994 dans l'affaire A 93/1 en cause Renault contre Reynolds (marques) - 13.6.1994 dans l'affaire A 93/2 en cause Renault contre Reynolds (marques) - 13.12.1994 dans l'affaire A 93/3 en cause Motorest contre Resto Inn (marques) - 16.12.1994 dans l'affaire A 93/4 en cause Tetra Pak contre Matrix (marques) - S. 12.1994 dans l'affaire A 93/5 en cause Assurance liégeoise contre Adam (assur. oblig. véhic. automoteurs) - 8.12.1994 dans l'affaire A 93/6 eu cause Ministère public contre Berouka (assur. oblig. véhic. automoteurs) - 16.12.1994 dans l'affaire A 9317 en cause Michelin contre Michels (marques) - 16.6.1995 dans l'affaire A 94/1 en cause Linguamatics contre Polyglot (marques) - 16.6.1995 dans l'affaire A 94/2 en cause Rivel Rijwiel contre CVGV (marques) Z.O.Z.

ISSN 0005-8777

T.S.V.P.

1995-2

BENELUX-GERECHTSHOF Verzoeken om prejudiciële beslissing gedaan bij

- arrest van het Hof van Cassatie van België inzake Leslee Sports Importing Limited tegen Snauwaert N.V., zaak A 9413 (dwangsom) vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg te Gent inzake Openbaar Ministerie tegen Van der Haegen-Rouaen, zaak A 94/3 (dwangsom) arrest van de Hoge Rand der Nederlanden inzake Tiel Utrecht Schadeverzekering N.V. tegen Freddy Ipenburg, zaak A 951 1 (aanspr. motorrijtuigen) vonnis van de Tribunal d'a rrondissement te Luxemburg inzake Europabank N.V. tegen Banque de l'Europe S.A., zaak A 9512 (merken)

COUR DE JUSTICE BENELUX Demandes de décision préjudicielle formées par

- arrêt de la Cour de cassation de Belgique en cause Leslee Sports Importing Limited contre Snauwaert S.A.., affaire A 94/3 (astreinte) - jugement du Tribunal de première instance de Gand en cause Ministère public contre Van der Haegen-Rouaen, affaire A 94/4 (astreinte) - arrêt du Hoge Raad der Nederlanden en cause Tiel Utrecht Schadeverzekering N.V. contre Freddy Ipenburg, affaire A 95/1 (assur. oblig. véhic. automoteurs) - jugement du Tribunal d'arrondissement de et à Luxembourg en cause Europabank N.V. contre Banque de l'Europe S.A., affaire A 95/2 (marques)

BENELUX Indications pour la mise à jour des TEXTES DE BASE

Aanwijzingen voor het bijwerken der BASISTEKSTEN

1995-2

145e aanvulling

145e supplément

19.02. 1996 TOME 4

DEEL 4

Cour Benelux

Benelux -Hof

i•

In

Dans la rubrique

de rubriek

"Benoemingen-Hof'

"Nominations Cour"

Invoegen: blz. 207 (o) - 207 (p) 29912 - 299 1 3

Insérer: p. 207 (o) - 207 (p)

In

299/2 - 299/3 Dans la rubrique

de rubriek

"Samenstelling Hof'

"Composition Cour"

Vervangen: blz. I

Remplacer: p. I

DEEL 4/1V

le

Hof-Jurisprudentie

Cour Jurisprudence

Vervangen: blz. 1.2

Remplacer: p. 1.2

Vervangen: blz. 689 - 690 (a) door 689 - 690 (b) blz. 692 - 700 (a) door 692 - 700 (b)

Remplacer:

Invoegen: blz. 701 -707 (a)

Insérer:

p. 689 - 690 (a) par 689-690(b) P. 692 - 700 (a) par 692 - 700 (b) p. 701 - 707 (a)

WIJZIGINGSBLAADJES

FEUILLETS MODIFIES

DEEL I

TOME I

"Douane en Belastingen"

"Douane et Fiscalité"

Vervangen: blz. 9 (a) - 10 (n)

Remplacer: p. 9 (a) - 10(n)

Z.O.Z.

T.S.V.P.

1995-2

145e aanvulling

145e supplément

DEEL 4

TOME 4

'Benoemingen-Hof'

"Nominations-Cour"

Vervangen:

Remplacer: p. 299-300 par 299-299 1 1

blz. 299-300 door

299-299/1 DEEL 4/11

TOME 4111

Juridische Zaken

Affaires juridiques

In de rubriek

Dans la rubrique

"Verzekering motorrijtuigen"

"Assurance automobiles"

Vervangen: blz. 6 (fr) - 8 (n)

Remplacer:

.

p.6(fr) -8(n)

blz. 60 en 60a)

p. 60 et 60a) Dans la rubrique

In de rubriek "Dwangsom"

"Astreinte"

Vervangen: blz. 39

Remplacer: p. 39 TOME

DEEL5 Warenmerken

Marques de produits

In de rubriek

Dans la ru b ri que

"Eenvormige wet"

"Loi uniforme"

Vervangen: blz. 24 (fr) 24e) -

DEEL 6/111 Inhoudsopgave

Remplacer: p. 24 (fr) 24c) -

TOME 61111 Table des matières

Vervangen: blz. 1 -21 (fr) It/t (n) -

Remplacer: p. 1-21 (fr) 11 1 1 (n) -

Bewaar telkens de laatste aanvullingsopgave! U kunt dan steeds nagaan tot en met welke aanvulling uw boekwerk is bijgewerkt. Conservez toujours le dernier relevé de suppléments! Ainsi vous pourrez vérifier à chaque instant jusqu'à quel point votre recueil est à jour.

SECRETARIAAT-GENERAAL BENELUX, REGENTSCHAPSSTRAAT 39 - 1000 BRUSSEL

SECRETARIAT GENERAL BENELUX, 39, RUE DE LA REGENCE - 1000 BRUXELLES

Drukkerij IPM - Vlaamsesteenweg, 169 - 1000 Brussel Imprimerie IPM - Rue de Flandre, 169 - 1000 Bruxelles

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF 145' aanv. Basisteksten /1995-2

207o) AFFAIRES JURIDIQUES COUR BENELUX -

145' suppl. Textes de base 11995-2

BESCHIKKING VAN HET COMITE VAN MINISTERS VAN 27 FEBRUARI 1995 TOT AANWIJZING VAN EEN PLAATSVERVANGEND LID VAN DE RAADGEVENDE COMMISSIE « RECHTSBESCHERMING VAN DE PERSONEN IN DIENST VAN DE BENELUX ECONOMISCHE UNIE» M (95) 2

(inwerkingtreding op de dag van ondertekening)

S

DECISION DU COMITE DE MINISTRES DU 27 FEVRIER 1995 DESIGNANT UN MEMBRE SUPPLEANT A LA COMMISSION CONSULTATIVE « PROTECTION JURIDICTIONNELLE DES PERSONNES AU SERVICE DE L'UNION ECONOMIQUE BENELUX» M (95) 2

(entrée en vigueur le jour de sa signature)

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF 1451 aanv. Basisteksten 1 1995-2

207p)

BESCHIKKING van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie tot aanwijzing van een plaatsvervangend lid van de Raadgevende Commissie « Rechtsbescherming van de personen in dienst van de Benelux Economische Unie» M (95) 2 Het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie, Gelet op artikel 8 van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van de personen in dienst van de Benelux Economische Unie, ondertekend te 's-Gravenhage op 29 april 1969, Op voordracht van de voorzitter van de Belgische delegatie in het Comité van Ministers, Heeft het volgende beslist A rijke! I

De heer P. DURAY, Adjunct-Adviseur bij het Belgische Ministerie van Buitenlandse Zaken, wordt aangewezen tot plaatsvervangend lid van de Raadgevende Commissie ter vervanging van de heer J. DEVADDER die in een andere functie is benoemd. Artikel 2

Deze Beschikking treedt in werking op de dag van haar ondertekening. GEDAAN te Brussel, op 27 februari 1995. De Voorzitter van het Comité van Ministers, F. VANDENBROUCKE

0

207p) AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145' suppl. Textes de base / 1995-2

DECISION du Comité de Ministres de l'Union économique Benelux désignant un membre suppléant à la Commission consultative « Protection juridictionnelle des personnes au service de l'Union économique Benelux » M (95) 2

l ie

Le Comité de Ministres de l'Union économique Benelux, Vu l'article 8 du Protocole additionnel au Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux concernant la protection juridictionnelle des personnes au service de l'Union économique Benelux, signé à La Haye le 29 avril 1969, Sur proposition du Président de la délégation belge au Comité des Ministres, A pris la décision suivante Article 1 Monsieur P. DURAY, Conseiller adjoint au Ministère belge des Affaires étrangères est désigné comme membre suppléant de la Commission consultative en remplacement de Monsieur J. DEVADDER appelé à d'autres fonctions. Article 2 La présente Décision entre en vigueur le jour de sa signature. FAIT à Bruxelles, le 27 février 1995. Le Président du Comité de Ministres, F. VANDENBROUCKE

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF I45 aanv. Basisteksten / 1995-2

S

299/2

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145' suppl. Textes de base /1995-2

BESCHIKKING VAN HET COMITE VAN MINISTERS VAN 24 FEBRUARI 1995 TOT BENOEMING VAN EEN PLAATSVERVANGEND RECHTER IN HET BENELUX -GERECHTSHOF, M (95) I

(inwerkingtreding op de dag van ondertekening)

DECISION DU COMITE DE MINISTRES DU 24 FEVRIER 1995 PORTANT NOMINATION D'UN JUGE SUPPLEANT A LA COUR DE JUSTICE BENELUX,

(entrée en vigueur le jour de sa signature)

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF 145' aanv. Basisteksten 1 1995-2

299/3

BESCHIKKING van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie tot benoeming van een plaatsvervangend rechter in het Benelux-Gerechtshof M (95) 1 Het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie, Gelet op artikel 3, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux -Gerechtshof, ondertekend te Brussel op 31 maart 1965, Zoals het door het op 23 november 1984 te Brussel ondertekende Protocol is gewijzigd,

•i

Overwegende dat het Comité van Ministers op 20 oktober 1994 akte heeft verleend van het ontslag met ingang van 15 september 1994 van de heer E. Penning als plaatsvervangend rechter in het Benelux -Gerechtshof,

Op voordracht van de Minister van Justitie van Luxemburg, Heeft het volgende beslist Artikel I

De heer C. BICHELER, lid van het « Comité du Contentieux du Conseil d'Etat », wordt benoemd tot plaatsvervangend rechter in het Benelux -Gerechtshof. Artikel 2

Deze Beschikking treedt

in werking op de dag van haar ondertekening.

GEDAAN te Brussel, op 24 februari

1995.

De Voorzitter van het Comité van Ministers, F. VANDENBROUCKE

•i

I.

I.

299/3 AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145' suppl. Textes de base 11995-2

DECISION du Comité de Ministres de l'Union économique Benelux portant nomination d'un juge suppléant à la Cour de Justice Benelux M (95) 1 Le Comité de Ministres de l'Union économique Benelux. Vu l'article 3, alinéas I" et 2, du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, signé à Bruxelles le 31 mars 1965, tel qu'il a été modifié par le Protocole signé à Bruxelles le 23 novembre 1984, Considérant que le Comité des Ministres a donné acte le 20 octobre 1994 de la démission, avec effet au 15 septembre 1994, de Monsieur E. Penning de ses fonctions de juge suppléant à la Cour de Justice Benelux, Sur proposition du Ministre de la Justice du Luxembourg, A pris la décision suivante

Article I' Monsieur C. BICHELER, membre du Comité du Contentieux du Conseil d'Etat, est nommé juge suppléant à la Cour de Justice Benelux.

Article 2 La présente Décision entre en vigueur le jour de sa signature. FAIT à Bruxelles, le 24 février 1995. Le Président du Comité de Ministres, F. VANDENBROUCKE

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF 145, aanv. Basisteksten I 1995-2

1

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145, suppl. Textes de base /1995-2

26.07.1995

Samenstelling van het BENELUX-GERECHTSHOF Composition de la COUR DE JUSTICE BENELUX 22.03.95 - 21.03.98 ZETEL - SIEGE

1 9b

I. 2. 3.

Monsieur O. STRANARD, président (B) De heer S.K. MARTENS, eerste vice-president (NL) Monsieur F. HESS, second vice-président (L)

4. 5. 6. 7. 8. 9.

De heer H.L.J. ROELVINK, rechter (NL) Monsieur P. KAYSER, juge (L) Monsieur R. EVERLING, juge (L) De heer C.H. BEEKHUIS, rechter (NL) Monsieur P. MARCHAL, juge (B) Monsieur Y. RAPPE, juge (B)

10. Il. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22.

De heer F.H.J. MIJNSSEN, plv. rechter (NL) De heer W.J.M. DAVIDS, plv. rechter (NL) Monsieur R BEGHIN, juge suppléant (L) De heer J.L.M. URLINGS, plv. rechter (NL) De heer R NELEMAN, plv. rechter (NL) De heer D. HOLSTERS, plv. rechter (B) Monsieur R. GRETSCH, juge suppléant (L) Mevrouw G.G. van ERP TAALMAN KIP-NIEUWENKÂMP, plv. rechter (NL) De heer J. D'HAENENS, plv. rechter (B) Monsieur M. LAHOUSSE, juge suppléant (B) Madame D. BAETE-SWINNEN, plv. rechter (B) De heer I. VEROUGSTRAETE, plv. rechter (B) Monsieur C. BICHELER, juge suppléant (L) PARKET - PARQUET

I.

Monsieur C. WAMPACH, p re mier avocat général (L)

2. 3.

De heer Th. B. ten KATE. advocaat-generaal (NL) Monsieur B. JANSSENS de BISTHOVEN, avocat-général (B)

4. 5.

De heer M.R. MOK, plv. advocaat-generaal (NL) Monsieur N. EDON, avocat général suppléant (L) GRIFFIE - GREFFE Monsieur C. DEJONGE, greffier en chef suppléant (B)

JURIDISCHE ZAKEN. BENELUX-HOF 145 aanv. Basisteksten / 1995-2

1.2

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX I45 suppl. Textes de base / 1995-2

betr.

Zaak A ffaire

A18711 A187 1 2 A/87 1 3 A/8714 A/87 15 A187 16

A/8717 A/8718 A18719 A/87 11 0 A/88 11

.

.

A/88 12 A/8813 A/8814 A/8815 A/89 11 A/8912 A/8913 A/8914 A/89/5 A/8916 A/89 17 A/8918 A189 19 A/89 11 0 A/9011 A/9012 A/9013 A/9014 A/9015 A/9016 A/9017 A/9 III A/9 11 2 A/91 13 A19 114 A/9 11 5 A/91 16 A/92 11 A/9212 A/9213 A/9214 A19215 A/9216 A/93 11 A/93 12 A/9313 A/9314 A/9315 A/93 16 A/93 17 A/94 11 A/9412 A/9413 A/94 14 A/95 11 A 195/2

inzake en cause

Conseil dEtat belge Hoge Raad Cass. België Cass. België Comm. Bruxelles Raad van State Ned. Karl m/B.Z. Cass. België Isover/Isoglass Hoge Raad Superconfex/Burberrys le aanleg Kortrijk O.M. en DepaepelEspeel Ie aanleg Kortrijk O.M./D'Hooghe Cass. Belgique Proc. gén. Liège/Horward Zwolle Arr. Z.V.A./Van Asselt Cass. België Autoverzekeraars/Potz Cass. België Eagle Star/Cobeca Cass. België Peeters/Reyniers Hof Den Bosch Valeo/Belransa Cass. België Christelijke Mutual/Dedeyne Cats. België Ass. Boerenbond/Ford Tractor Appel Bruxelles Abeille -Paix/Niemants Cass. België Scltons/Lecock Hoge Raad Prince Manufac.IVan Riel -Gijzen Hof van Beroep Antwerpen O.M. en Lesaffre/Cuyvers Kooph. Mechelen Kortman/Remo Chemie Hoge Raad Focus Veilig/Lincoln Electr. Equity & Lasv/Mastrangioli-A.G.F. Ier instance Liège Cats. Belgique Nusgens/Région wallonne Cats. Belgique C.P.A.S. Ixetles/Porré-Josi Cass. Belgique De Molder/Motorrijdersbond Hof's -Gravenhage I3urbcrrys/Bossi Hoge Raad Medjahri/Nederlandse Staat Hoge Raad Adidas/Sporthuis Coenraad Arr. Den Haag Nat. Nederlanden/Waarborgfonds Hoge Raad Automotive Products/Valeo Hoge Raad Wever/Nije 1ère instance Namur Lambert/Gro u pe Josi Cats. Belgique Colorcopy/Bisoux Appel Mont S.N.C.B.fBrau-Generali 1ère inst. Tournai Royale Belge/Winterthur Hoge Raad Shell/Walhout Hoge Raad belastingen Messet/Ontvanger Van Hoge Raad MB International/Mattel Cats. België Tuypens/Van Hoorebeke Hoge Raad Daimler -Benz/Haze Koophandel Brussel Oit Wolf Oil/Century Hof Arnhem RenaultlReynolds (Reynocar) Hof Arnhem Renautt/Reynolds (Reynotrade) Cats. Belgique MotorestlHody - Resto Inn Hof Arnhem Pak/Matrix Tetra Cass. Belgique Assurance Liégeoise/Adam le Aanleg Kortrijk O.M./Berouka Hoge Raad Michelin/Michels Hoge Raad Linguamatics/Polyglot Arr. Leeuwarden Rivet Rijwiet/CVGV Cats. België Leslee Sportt/Snauwaert le aanleg Gent OM/Van der I -Iaegen-Rouaen Hoge Raad Utrecht/Ipenburg liet 1 Arr. Luxembourg Europabank/Banqtie de l'Europe

(t)

Servais/Commune de Blégny Ph. Morris/B.A.T. -Sigaretten OmnisportlBausveraerts Volksverzekering/Van Hyfte Alfa Louise/Govimo

(°) I = mcrkenimannes 2 = dwaogsom/aslreintc 3 = aansprakeIijkheidsvcr'.. Motorrijtnipeni Assur. oblig. véhicules automoteno

uitspraak prononcé

objet

nationaal rechtscollege juridiction nationale

1

2 I I 3 I 5 I I 3 3 3 3 3 3 3 I 3 3 3 3 1 14 3 I I 3 2 3 3 I 5 4 3 I 2 3 2 3 3 I 6 I 2 1 I t t I 1 3 3 I I t 2 2 3 1

01.07.88 18.11.88 07.11.88 19.02.88 07.11.88 20.12.88 26.06.89 14.04.89 20.12.88 20.12.88 30.11.90 20.10.89 26.06.89 30.11.90 15.12.89 06.11.92 21.12.90 21.12.90 27.05.91 30.11.90 21.12.90 10.12.90 10.12.90 30.11.90 10.12.90 06.02.92 16.04.92 27.05.91 16.12.91 15.04.92 16.12.91 11.06.91 06.11.92 15.04.92 17.12.92 17.12.92 25.03.93 10.05.93 20.12.93 28.06.94 26.03.93 29.11.93 20.12.93 13.06.94 13.06.94 13.06.94 13.12.94 16.12.94 08.12.94 08.12.94 16.12.94 16.06.95 16.06.95

1

blz.

page 651 652 653 654 655 656 657 658 659 660 661 662 663 664 665 666 667 668 669 670 671 672 673 674 675 676 677 678 679 680 681 682 683 684 685 686 687 688 689 690 691 692 693 694 695 696 697 698 699 700 701 702 703 704 705 706 707

= tekeningen of modettcnldessins ou modètc.s S = personenverkeer/circu l ation des personnes 6 = invordering tretu.stingschutden/ reconvrcment W ances tiscates 4

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF 1451 aanv. Basisteksten 11995-2

689

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 1 45 suppl. Textes de base 11995-2

BENELUX-GERECHTSHOF Zaak A 921 1

SHELL

i•

tegen

WALHOUT

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 92/1

SHELL contre

WALHOUT

I.

20.XII.1993

Procestaal: Nederlands

-

Langue de la procédure: le néerlandais

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF I45 aanv. Basisteksten 11995-2

689 a)

HET BENELUX -GERECHTSHOF in de zaak A 92/1

Gelet op het op 31 januari 1992 door de Hoge Raad der Nederlanden uitgesproken arrest in de zaak nr. 14.458 van de vennootschap naar Engels recht «Shell International Petroleum Company Limited», gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk, hierna SIPC, en «Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV.», gevestigd te Rotterdam, hierna SNV, - gezamenlijk verder te noemen Shell - tegen C.P.M. Walhout -De Visser, wonende te Heikant, gemeente Hulst, Nederland - verder te noemen Walhout - waarbij overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een BeneluxGerechtshof vragen van uitleg van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (BMW) worden gesteld

3. Overwegende dat de Hoge Raad de volgende vragen van uitleg van de BMW heeft gesteld 1(a). Is sprake van «gebruik» van eens anders merk in de zin van artikel 13 A, eerste lid onder I, BMW, wanneer iemand door een afnemer aangeboden lege flessen - welke zijn voorzien van een bepaald merk waaronder die flessen, gevuld met van de merk- of licentiehouder afkomstige waar, oorspronkelijk in het verkeer zijn gebracht - zonder toestemming van de merk- of licentiehouder tegen betaling vult met niet van de merk- of licentiehouder afkomstige waar en deze wederom aan die afnemer aflevert ?

1(b) Is zulks ook het geval indien bij die afnemer niet een onjuiste voorstelling van zaken kan worden gewekt omtrent de herkomst van de betreffende waar omdat hij weet dat de waar niet afkomstig is van de merk- of licentiehouder? 2. Maakt het voor de beantwoording van vraag I verschil of, in aanmerking genomen hetgeen is omschreven in 4 onder (xii), de hiervoren in 4 onder (viii) tot en met (x) beschreven handelwijze ertoe kan leiden dat de flessen uiteindelijk in handen kunnen komen van of kunnen worden waargenomen door anderen dan de in vraag I bedoelde afnemer die de door hem ter vulling aangeboden flessen heeft aangeboden ?

689 a) AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX I45 suppl. Textes de base I 1995-2

LA COUR DE JUSTICE BENELUX

TRADUCTION

dans l'affaire A 92/1

Vu l'arrêt du 31 janvier 1992 du Hoge Raad der Nederlanden dans la cause n° 14.458 de la société de droit anglais «Shell International Petroleum Company Limited», ci-après dénommée SIPC, dont le siège est à Londres, Royaume-Uni, et de «Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V.», ci-après dénommée SNV, dont le siège est à Rotterdam, - sociétés désignées ci-après conjointement sous le nom de Shell - contre C.P.M. Walhout-De Visser, domiciliée à Heikant, commune de Hulst, Pays-Bas - ci-après dénommée Walhout - arrêt soumettant à la Cour Benelux, conformément à l'article 6 du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, des questions d'interprétation de la Loi uniforme Benelux sur les marques (LBM)

i•

3.

Attendu que le Hoge Raad a posé les questions d'interprétation suivantes de la

LBM: 1(a) Y a-t-il «emploi» de la marque d'autrui au sens de l'article 13 A, premier alinéa, sous 1, de la LBM, lorsque, sans l'autorisation du titulaire de la marque ou de son licencié, une personne remplit contre paiement des bouteilles vides, présentées par un client, avec un produit ne provenant pas de ce titulaire ou de son licencié pour les restituer ensuite à ce client, alors que ces bouteilles sont revêtues d'une marque déterminée sous laquelle elles avaient été mises en circulation à l'origine et qu'elles avaient contenu un produit provenant du titulaire ou du licencié ? 1(b) En est-il de même si ce client ne peut être induit en erreur sur la provenance du produit concerné parce qu'il sait que le produit ne provient pas du titulaire de la marque ou de son licencié ? La réponse à la question I est-elle différente si, compte tenu des circons2. tances énoncées à l'attendu 4 (de l'arrêt du Hoge Raad) sous (xii), le procédé décrit dans cet attendu 4, sous les chiffres (viii) à (x) peut avoir pour conséquence que les bouteilles peuvent finalement être détenues ou vues par d'autres personnes que le client qui les a présentées au remplissage ?

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF 1451 aanv. Basisteksten/1995 -2

689 b)

3. Zo vraag 1, al dan niet in verband met vraag 2, ontkennend wordt beantwoord, is dan het in vraag I aangeduide handelen aan te merken als «elk ander gebruik» in de zin van artikel 13 A, eerste lid onder 2, BMW?

4. Maakt het voor de beantwoording van vraag 3 verschil of het al dan niet gaat om de in 4 onder (xii) omschreven feiten en omstandigheden ?

.

17. Gelet op de conclusie van de Plaatsvervangend Advocaat-Generaal M.R. Mok; 18. Uitspraak doende op de vragen gesteld door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 3 1 januari 1992

VERKLAART VOOR RECHT: Ten aanzien van vraag 1(a) 19. Van «gebruik» van eens anders merk in de zin van artikel 13 A, eerste lid, aanhef en onder I, BMW, is sprake wanneer iemand een door een afnemer aangeboden lege verpakking - welke is voorzien van een bepaald merk waaronder die verpakking, gevuld met van de merk- of licentiehouder afkomstige waar, oorspronkelijk in het verkeer is gebracht - zonder toestemming van de merk- of licentiehouder vult met dezelfde of een soortgelijke, niet van de merk- of licentiehouder afkomstige waar en deze wederom aan die afnemer aflevert Ten aanzien van vraag 1(b): 20. Dit is ook het geval indien bij die afnemer niet een onjuiste voorstelling van zaken kan worden gewekt omtrent de herkomst van de betreffende waar omdat hij weet dat de waar niet afkomstig is van de merk- of licentiehouder Ten aanzien van vraag 2: 21. Voor de beantwoording van vraag 1 maakt het geen verschil of de verpakking uiteindelijk in handen kan komen van of kan worden waargenomen door anderen dan de in vraag I bedoelde afnemer die de verpakking ter vulling heeft aangeboden.

689 b)


3. S'il est répondu négativement à la question I, en corrélation ou non avec la question 2, les agissements indiqués dans la question I doivent-ils être considérés comme «tout autre emploi» de la marque au sens de l'article 13 A, alinéa premier, sous 2, de la LBM ? 4. La réponse à la question 3 est-elle différente selon que se vérifient ou non les faits ou circonstances décrits à l'attendu 4 sous (xii) ?

17. Vu les conclusions de monsieur l'avocat général suppléant M.R. Mok 18. Statuant sur les questions du Hoge Raad der Nederlanden dans son arrêt du 31 janvier 1992

DIT POUR DROIT: Sur la question 1(a)

19. II y a «emploi» de la marque d'autrui au sens de l'article 13 A, premier alinéa, début et sous I, de la LBM, lorsque, sans l'autorisation du titulaire de la marque ou de son licencié, une personne qui s'est vu présenter par un client un emballage vide - revêtu d'une marque déterminée sous laquelle cet emballage, contenant un produit provenant du titulaire ou du licencié, avait été mis en circulation à l'origine - remplit cet emballage avec le même produit, ou un produit similaire, ne provenant pas du titulaire ou du licencié, et livre ce produit à son client Sur la question 1(b)

20. II en est de même si ce client ne peut être induit en erreur sur la provenance du produit concerné, parce qu'il sait que le produit ne provient pas du titulaire de la marque ou de son licencié Sur la question 2

21. La réponse à la question I n'est pas différente si l'emballage peut finalement être détenu ou vu par d'autres personnes que le client visé à la question I, qui a présenté l'emballage au remplissage.

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF I 45 aanv. Basisteksten 11995-2

689 e)

Aldus gewezen door de heren S.K. Martens, president, F. Hess, eerste vice-president, O. Stranard, tweede vice-president, H.L.J. Roelvink, P. Kayser, R. Evening, P. Marchai, rechters, P. Neieman en D. Holsters, plaatsvervangende rechters, en uitgesproken ter openbare zitting te 's-Gravenhage op 20 december 1993, door de heer S.K. Martens, voornoemd, in aanwezigheid van de heren M.R. Mok, plaatsvervangend advocaat-generaal, en C. Dejonge, waarnemend hoofdgriffier.

C. DEJONGE

S.K. MARTENS

Ie

689 e)

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX I45 suppl. Textes de base /1995-2

Ainsi jugé par messieurs S.K. Martens, président, F. Hess, premier vice-président, O. Stranard, second vice-président, H.L.J. Roelvink, R Kayser, R. Evening, R Marchai, juges, P. Neleman et D. Holsters, juges suppléants,

et prononcé en audience publique à La Haye, le 20 décembre 1993, par monsieur S.K. Martens, préqualifié, en présence de messieurs M.R. Mok, avocat général suppléant et C. Dejonge, greffier en chef suppléant.

I.

le

690

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF I45 aanv. Basisteksten 1 1995-2

i•

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX I45 suppl. Textes de base 11995-2

BENELUX -GERECHTSHOF Zaak A 92 1 2 VAN MESSEL tegen

DIRECTE BELASTINGEN

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 92/2 VAN MESSEL contre CONTRIBUTIONS DIRECTES

ilb

28.VI.1994

Procestaal: Nederlands Langue de la procédure: le néerlandais -

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF 145' aanv. Basisteksten 11995-2

690 a)

HET BENELUX-GERECHTSHOF in de zaak A 92/2

Gezien het op 14 februari 1992 door de Hoge Raad der Nederlanden gewezen arrest in de zaak van Barend van Messel, wonende te Scheemda, tegen de Ontvanger der Directe Belastingen te Rotterdam, le kantoor, waarbij overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux -Gerechtshof vragen van uitleg worden gesteld van het op 5 september 1952 tussen België, het Groothertogdom Luxemburg en Nederland gesloten Verdrag nopens wederkerige bijstand inzake de invordering van belastingschulden, hierna te noemen : het Invorderingsverdrag

3.

Overwegende dat de Hoge Raad, na in zijn arrest met juistheid te hebben geconstateerd dat het Invorderingsverdrag bij het Eerste Protocol ter uitvoering van artikel I, lid 2, van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux -Gerechtshof is aangewezen als gemeenschappelijke rechtsregel, de volgende vragen van uitleg van het Invorderingsverdrag heeft gesteld 1. Is het Verdrag ook van toepassing wanneer de belastingschuld is vastgesteld in een rechterlijke beslissing in een strafprocedure ? Indien vraag I bevestigend wordt beantwoord 2. Wanneer de bevoegde autoriteit van het aangezochte land overgaat tot invordering van de vastgestelde belastingschuld, sluit het Verdrag dan uit dat de bevoegde rechter van dat land oordeelt dat de invordering afstuit op strijd met de openbare orde van zijn land?

17. Uitspraak doende over de door de Hoge Raad bij arrest van 14 februari 1992 gestelde vragen

18. Gelet op de conclusie van de plaatsvervangend Advocaat-Generaal M.R. Mok;

Ie

690 a)


TRADUCTION

dans l'affaire A 92/2 Vu l'arrêt du Hoge Raad der Nederlanden du 14 février 1992 dans la cause de Barend van Messel, domicilié à Scheemda, contre le Receveur des Contributions directes à Rotterdam, 1er bureau, arrêt soumettant à la Cour Benelux, conformément à l'article 6 du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, des questions d'interprétation concernant la Convention du 5 septembre 1952 entre la Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et les Pays-Bas, relative à l'assistance réciproque en matière de recouvrement de créances fiscales, dénommée ci-après : la Convention de recouvrement

I.

I.

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145' suppl. Textes de base I 1995-2

3.

Attendu qu'après avoir constaté à bon droit qu'en vertu du Premier Protocole conclu en exécution de l'article Ier. alinéa 2, du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, la Convention de recouvrement a été désignée comme règle juridique commune, le Hoge Raad a posé les questions d'interprétation suivantes concernant la Convention de recouvrement 1. La Convention est-elle aussi applicable lorsque la créance fiscale a été arrêtée par décision de justice rendue en matière pénale ? S'il est répondu par l'affirmative à la première question 2. Lorsque l'autorité compétente du pays requis procède au recouvrement de la créance fiscale, la Convention exclut-elle que la juridiction compétente de ce pays puisse décider que l'ordre public de son pays fait obstacle au recouvrement?

17. Statuant sur les questions posées par le Hoge Raad dans son arrêt du 14 février 1992; 18. Vu les conclusions de monsieur l'avocat général suppléant M.R. Mok

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF 145' aalw. Basisteksten 11995-2

690 b)

VERKLAART VOOR RECHT: Ten aanzien van de eerste vraag: 19. Het Invorderingsverdrag is ook van toepassing wanneer de belastingschuld is vastgesteld in een rechterlijke beslissing in een strafprocedure Ten aanzien van de tweede vraag: 20. Het Invorderingsverdrag sluit uit dat de bevoegde rechter van het aangezochte land oordeelt dat de invordering afstuit op strijd met de openbare orde van zijn land, tenzij zou blijken dat de belastingschuld is vastgesteld met evidente veronachtzaming van rechtsbeginselen die in dat land als fundamenteel worden beschouwd.

Ie

Aldus gewezen door de heren F. Hess, eerste vice-president, H.L.J. Roelvink, P. Kayser, R. Everling, C.H. Beekhuis, R Marchai, Y. Rappe, rechters, J.L.M. Urlings en D. Holsters, plaatsvervangende rechters, en uitgesproken ter Openbare zitting te s'-Gravenhage op 28 juni 1994 ,door de heer H.L.J. Roelvink, voornoemd, in aanwezigheid van de heren Th.B. ten Kate, advocaat-generaal, en C. Dejonge, waarnemend hoofdgriffier. C. DEJONGE

H.L.J. ROELVINK

.

690 b)

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145' suppl. Textes de base / 1995-2

DIT POUR DROIT: Sur la première question 19. La Convention de recouvrement s'applique également lorsque la créance fiscale a été arrêtée par décision de justice rendue en matière pénale Sur la seconde question

• 20. La Convention de recouvrement exclut que la juridiction compétente du pays

I.

requis puisse juger que l'ordre public de son pays fait obstacle au recouvrement, sauf s'il devait apparaître que la créance fiscale a été fixée en méconnaissance manifeste des principes du droit qui, dans ce pays, sont considérés comme fondamentaux. Ainsi jugé par messieurs F. Hess, premier vice-président, H.L.J. Roelvink, P. Kayser, R. Everling, C.H. Beekhuis, P. Marchai, Y. Rappe, juges, J.L.M. Urlings et D. Holsters, juges suppléants, et prononcé en audience publique à La Haye le 28 juin 1994, par monsieur H.L.J. Roeivink, préquali fi é, en présence de messieurs Th.B. ten Kate, advocat général, et C. Dejonge, greffier en chef suppléant.

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF 145 aanv. Basistek s ten /1995-2

.

692

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145, suppl. Textes de base / 1995-2

BENELUX -GERECHTSHOF Zaak A 9214 TUYPENS tegen VAN HOOREBEKE

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 92/4 TUYPENS contre VAN HOOREBEKE

140

29. XI. 1993

Procestaal: Nederlands - Langue de la procédure: le néerlandais

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF 145' aanv. Basisteksten 1 1995-2

692 a)

HET BENELUX-GERECHTSHOF in de zaak A 9214

Gelet op het op 27 maart 1992 door het Hof van Cassatie van België uitgesproken arrest in de zaak van Antoine Tuypens tegen Jean-Louis Van Hoorebeke, Adolphe Beyer en Nicole Tuypens, waarbij overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een BeneluxGerechtshof (hierna te noemen het Verdrag) aan dit Hof vragen van uitleg worden gesteld van de Eenvormige Benelux -wet betreffende de dwangsom (hierna te noemen de Eenvormige Wet)

3.

Overwegende dat het Hof van Cassatie op het door Antoine 1\iypens ingestelde cassatieberoep heeft beslist Verwerpt de voorziening in zoverre ze gericht is tegen Nicole Tuypens Houdt iedere nadere uitspraak aan tot het Benelux -Gerechtshof zich heeft uitgesproken over de navolgende vragen I. maakt een rechterlijk bevel om de bij artikel 1183, 110, van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek bedoelde eed af te leggen een hoofdveroordeling uit als bedoeld in artikel I, lid I, van de eenvormige wet betreffende de dwangsom, waarvoor, voor het geval dat eraan niet wordt voldaan, een veroordeling tot betaling van een dwangsom kan worden uitgesproken ? 2. zoja, moet de notaris die de in de artikelen 1175 tot 1184 van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek bedoelde akte van boedelbeschrijving verlijdt, en die zich, met toepassing van artikel 1184 van hetzelfde wetboek, tot de vrederechter heeft gewend omdat een bij artikel 1183, 11°, van hetzelfde wetboek bedoelde persoon heeft geweigerd de aldaar vermelde eed af te leggen, worden beschouwd als één der partijen bedoeld in artikel I, lid I, van de eenvormige wet, op wier vordering de 'wederpartij' tot betaling van een dwangsom kan worden veroordeeld ?; Verklaart dit arrest bindend ten aanzien van Nicole Tuypens Houdt de kosten aan»

24. Gelet op de conclusie van Plaatsvervangend Advocaat-Generaal G. D'Hoore;

692 a)



TRADUCTION

dans l'affaire A 9214

le

I.

Vu l'arrêt du 27 mars 1992 de la Cour de cassation de Belgique dans la cause d'Antoine Tuypens contre Jean-Louis van Hoorebeke, Adolphe Beyer et Nicole Tuypens, arrêt par lequel sont posées à la Cour, conformément à l'article 6 du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux (ci-après dénommé «le Traité»), des questions d'interprétation de la loi uniforme Benelux relative à l'astreinte (ci-après dénommée «la loi uniforme»)

Attendu que la Cour de cassation a statué comme suit sur le pourvoi formé par Antoine Tuypens «Rejette le pourvoi en tant qu'il est dirigé contre Nicole Tuypens; Sursoit à statuer jusqu'à ce que la Cour de justice Benelux se sera prononcée sur les questions suivantes l'ordre, donné par le juge, de prêter le serment visé à l'article 1183, 110, I. du Code judiciaire belge constitue-t-il une condamnation principale visée à l'article 1er, alinéa 1er, de la loi uniforme relative à l'astreinte, susceptible de donner lieu à la condamnation au payement d'une astreinte au cas où il n'y serait pas satisfait ? 2. dans l'affirmative, le notaire devant passer l'inventaire prévu aux articles 1175 à 1184 du Code judiciaire belge et en ayant référé au juge de paix, en application de l'article 1184 du même code, par le motif que l'une des personnes énoncées à l'article 1183, 110, du même code a refusé de prêter le serment y mentionné, doit-il être considéré comme l'une des parties visées à l'article 1er, alinéa Ier, de la loi uniforme à la demande de laquelle 'l'autre partie' peut être condamnée au paiement d'une astreinte ? Déclare le présent arrêt commun à Nicole Tuypens Réserve les dépens»

24. Vu les conclusions de monsieur l'avocat général suppléant G. D'Hoore


692 b)

25. Uitspraak doende op de door het Hof van Cassatie bij arrest van 27 maart 1992 gestelde vragen

VERKLAART VOOR RECHT: Ten aanzien van de eerste vraag. 26. Een rechterlijk bevel om de bij artikel 1183, 110, van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek bedoelde eed af te leggen, maakt een hoofdveroordeling uit als bedoeld in artikel I, lid I, van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom, waarvoor, voor het geval dat eraan niet wordt voldaan, een veroordeling tot betaling van een dwangsom kan worden uitgesproken Ten aanzien van de tweede vraag: 27. De notaris die de in de artikelen 1175 tot 1184 van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek bedoelde akte van boedelbeschrijving verlijdt, en die zich, met toepassing van artikel 1184 van hetzelfde wetboek, tot de vrederechter heeft gewend omdat een bij artikel 1183, 110, van hetzelfde wetboek bedoelde persoon heeft geweigerd de aldaar vermelde eed af te leggen, moet worden beschouwd als één der partijen bedoeld in artikel 1, lid I, van de Eenvormige wet, op wier vordering de «wederpartij» tot betaling van een dwangsom kan worden veroordeeld.

Aldus gewezen door de heren S. K. Martens, president, F. Hess, eerste vice-president, P. Kayser, R. Everling , C.H. Beekhuis, Y. Rappe, rechters, W.J.M. Davids. D. Holsters en I. Verougstraete, plaatsvervangende rechters, en uitgesproken ter openbare zitting te Brussel, op 29 november 1993, door de heer D. Holsters, voornoemd, in aanwezigheid van de heer G. D'Hoore, plaatsvervangend advocaat-generaal, en de heer C. Dejonge, waarnemend hoofdgriffier.

C. DEJONGE

D. HOLSTERS

692 b) AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145' suppl. Textes de base/ 1995-2

25.

Statuant sur les questions posées par la Cour de cassation dans son arrêt du 27 mars 1992

DIT POUR DROIT: Sur la première 26.

le

L'ordre, donné par le juge, de prêter le serment visé à l'article 1183, 110, du Code judiciaire belge constitue une condamnation principale visée à l'article Ier de la loi uniforme relative à l'astreinte, susceptible de donner lieu à la condamnation au paiement d'une astreinte au cas où il n'y serait pas satisfait

Sur la 27.

question

seconde question

Le notaire devant dresser l'inventaire prévu aux articles 1175 à 1184 du Code judiciaire belge et en ayant référé au juge de paix, en application de l'article 1184 du même code, pour le motif que l'une des personnes énoncées à l'article 1183, 1I 0 , du même code a refusé de prêter le serment y mentionné, doit être considéré comme la partie visée à l'article 1er, alinéa 1er, de la loi uniforme, à la demande de laquelle «l'autre partie» peut être condamnée au paiement d'une astreinte.

Ainsi jugé par messieurs S.K. Martens, président, F. Hess, premier vice-président, P. Kayser, R. Evening, C.H. Beekhuis, Y. Rappe, juges, W.J.M Davids, D. Holsters et I. Verougstraete, juges suppléants, et prononcé en audience publique à Bruxelles, le 29 novembre 1993, par monsieur D. Holsters, préqualifié, en présence de monsieur G. D'Hoore, avocat général suppléant, et de monsieur C. Dejonge, greffier en chef suppléant.

693

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF I45 aanv. Basisteksten 1 1995-2

le

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 1451 suppl. Textes de base 11995-2

BENELUX-GERECHTSHOF Zaak A 9215 DAIMLER-BENZ tegen HAZE

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 92/5 DAIMLER-BENZ contre HAZE

ilb

20X11. 1993



693 a)

BENELUX-GERECHTSHOF in de zaak A 9215

Gelet op het op 15 mei 1992 door de Hoge Raad der Nederlanden uitgesproken arrest in de zaak nr. 14.657 van de vennootschap naar Duits recht DAIMLERBENZ A.G., gevestigd te Stuttgart, Duitsland, en MERCEDES-BENZ NEDERLAND BV., gevestigd te Utrecht, gezamenlijk verder te noemen Daimler-Benz, tegen J.J. HAZE EN ZOON BV., HAZE LEASE B.V. en HAZE IMPORT/EXPORT BV., alle gevestigd te Rotterdam, verder te noemen Haze, waarbij overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux -Gerechtshof aan dit Hof vragen van uitleg van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (BMW) worden gesteld

3. Overwegende dat de Hoge Raad de volgende vragen van uitleg van de BMW heeft gesteld I. Indien iemand die niet de houder van een merk noch ook diens licentiehouder is, gebruik maakt van dat merk teneinde aan het publiek aan te kondigen dat hij handel drijft in waren die door de houder van het merk of diens licentiehouder onder dat merk in het verkeer zijn gebracht, is dan sprake van gebruik van het merk voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven en die door de merkhouder of diens licentiehouder onder dat merk in het verkeer zijn gebracht (artikel 13 A, eerste lid onder I, in verbinding met het derde lid), dan wel van ander gebruik dat in het economisch verkeer van het merk wordt gemaakt (artikel 13 A, eerste lid onder 2) ? 2. Indien vraag I in laatstbedoelde zin moet worden beantwoord, brengt dan de omstandigheid dat de waren met betrekking tot welke de aankondiging als in vraag I bedoeld wordt gedaan, door de merkhouder of diens licentiehouder onder dat merk in het verkeer zijn gebracht, mee dat voor het uit het doen van zodanige aankondiging bestaande gebruik van het merk in beginsel een geldige reden als bedoeld in artikel 13 A, eerste lid onder 2, bestaat ? 3.

Is daarbij van belang

a dat het merk bij het aankondigen van de bedrijfsactiviteiten op voor het publiek opvallende wijze, veelvuldig en op vele manieren wordt gebruikt ?

693 a) AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 45' suppl. Textes de base I 1995-2


TRADUCTION


Vu l'arrêt du 15 niai 1992 du Hoge Raad der Nederlanden dans la cause n° 14.657 de la société de droit allemand DAIMLER-BENZ A.G., dont le siège est à Stuttgart, Allemagne, et MERCEDES-BENZ NEDERLAND B.V., dont le siège est à Utrecht, ci-après dénommées conjointement Daimler -Benz, contre J.J. HAZE EN ZOON BV.. HAZE LEASE B.V. et HAZE IMPORT/EXPORT BV., ayant toutes leur siège à Rotterdam, ci-après dénommées Haze, arrêt sou-

le

mettant à la Cour Benelux, conformément à l'article 6 du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, des questions d'interprétation de la Loi uniforme Benelux sur les marques (LBM)

3.

Attendu que le Hoge Raad a posé les questions suivantes d'interprétation de la

LBM: Lorsqu'une personne qui n'est ni titulaire ni licenciée d'une marque I. emploie cette marque afin d'annoncer au public qu'elle fait le commerce de produits mis en circulation sous cette marque par le titulaire ou son licencié, s'agit-il d'un emploi de la marque pour les produits pour lesquels la marque est enregistrée et qui ont été mis en circulation sous cette marque par le titulaire ou son licencié (article 13 A, alinéa premier sous I, en relation avec le troisième alinéa) ou bien s'agit-il d'un autre emploi qui serait fait de la marque dans la vie des affaires (article 13 A, alinéa premier sous 2)?

S'il y a lieu de répondre à la question I dans ce dernier sens, la circon2. stance que les produits faisant l'objet de l'annonce visée dans la question I ont été mis en circulation sous cette marque par le titulaire ou son licencié signifiet-elle qu'il existe en principe un juste motif au sens de l'article 13 A, alinéa premier sous 2, pour l'emploi de la marque consistant à faire pareille annonce?

3.

Importe-t-il à cet égard

que pour annoncer les activités de l'entreprise, la marque soit utilisée par a des moyens qui frappent le public, à de multiples occasions et de nombreuses manières?

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF 145' aanv. Basisteksten/1995 -2

693 b)

b dat de aankondigingen niet alle activiteiten van het bedrijf betreffen, maar slechts een belangrijk afzonderlijk deel van die activiteiten ? 4. Is voor bevestigende beantwoording van vraag 2 vereist dat het merk in terstond duidelijk aanwijsbaar verband met de waren wordt gebruikt en dat door het gebruik van het merk niet een onjuiste indruk bij het publiek kan ontstaan ? Is daarbij een verband met individuele waren noodzakelijk ?

5. Moet bij de toepassing van artikel 13 A, eerste lid onder 2, buiten aanmerking blijven : a schade welke slechts het gevolg is van een concurrentieverhouding tussen het bedrijf dat het merk op de in vraag I omschreven wijze gebruikt, en de merkhouder en/of diens licentiehouder? b schade die voortvloeit uit gebruik van het merk dat niet onder controle van de merkhouder plaatsvindt en daardoor niet is omkleed met de waarborgen die de merkhouder ten aanzien van het gebruik van het merk door anderen nodig acht teneinde het merk de betekenis als drager van reputatie en goodwill te doen behouden, waardoor het merk aan waarde inboet ?

26. Gelet op de conclusie van de Plaatsvervangend Advocaat-Generaal M.R. Mok; 27. Uitspraak doende op de door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 15 mei 1992 gestelde vragen

VERKLAART VOOR RECHT: Ten aanzien van vraag 1:

28. Van gebruik van eens anders merk voor waren in de zin van artikel 13 A, eerste lid, aanhef en onder 1°, in verbinding met het derde lid, BMW, is sprake wanneer iemand die niet de houder van het merk noch ook diens licentiehouder is, gebruik maakt van dat merk teneinde aan het publiek aan te kondigen dat hij handel drijft in waren die door de houder van het merk of diens licentiehouder onder dat merk in het verkeer zijn gebracht, indien en voorzover hij die aankondiging doet op zodanige wijze dat voor het publiek duidelijk is 1at het gebruik van het merk betrekking heeft op bepaalde, door hem verhandelde of ter levering aangeboden waar, welke door dit gebruik van die van anderen wordt onderscheiden;

lei

i•

I.

693 b)


que les annonces ne concernent pas toutes les activités de l'entreprise, b mais seulement une partie distincte importante de ces activités ? 4. Est-il requis pour répondre par l'affirmative à la question 2 que la marque soit employée dans un rapport immédiatement identifiable avec les produits et que l'emploi de la marque ne puisse pas susciter une fausse impression dans l'esprit du public ? Un rapport avec des produits individualisés est-il nécessaire à cet effet 7 5. Faut-il, pour l'application de l'article 13 A, alinéa premier sous 2, écarter le préjudice, qui ne résulte que d'un rapport de concurrence entre l'entrea prise qui emploie la marque de la façon décrite dans la question I et le titulaire ou ses licenciés 7 le préjudice qui découle de l'emploi de la marque lorsqu'il s'effectue sans h le contrôle du titulaire et n'est dès lors pas entouré des garanties que le titulaire juge nécessaires pour l'emploi de la marque par autrui afin de conserver à la marque sa signification comme support de renommée et de goodwill, pareil emploi dévalorisant la marque 7

26. Vu les conclusions de monsieur l'avocat général suppléant M.R. Mok 27. Statuant sur les questions du Hoge Raad der Nederlanden dans son arrêt du 15 mai 1992;

DIT POUR DROIT: Sur la question I 28. II y a emploi de la marque d'autrui pour des produits au sens de l'article 13 A, alinéa Ier, début et sous I , en relation avec le troisième alinéa, de la LBM, lorsqu'une personne qui n'est ni titulaire ni licencié de la marque emploie celleci afin d'annoncer au public qu'elle fait le commerce de produits mis en circulation sous cette marque par le titulaire ou son licencié, si et dans la mesure où elle effectue cette annonce de manière que le public perçoive l'emploi de la marque comme se rapportant à un produit déterminé vendu ou offert en vente par elle et qui, par un tel emploi, se distingue des produits d'autrui.


693 e)

Van gebruik van eens anders merk in de zin van artikel 13 A, eerste lid, aanhef en onder 2°, is evenwel sprake zodra gerede kans bestaat dat door de wijze waarop de wederverkoper het merk voor meerbedoeld aankondigen gebruikt, bij het publiek de indruk wordt gewekt dat het merk daarbij in belangrijke mate wordt gebezigd teneinde reclame te maken voor zijn onderneming als zodanig door het wekken van een bepaalde kwaliteits-suggestie; Ten aanzien van de vragen 2 en 3

29.

In laatstbedoeld geval brengt de enkele omstandigheid dat de waren door de merkhouder of diens licentiehouder onder het in de aankondiging gebruikte merk in het verkeer zijn gebracht, niet mee dat voor dat gebruik van het merk een geldige reden als bedoeld in artikel 13 A, eerste lid, aanhef en onder 2°, bestaat, waarbij van geen belang is of de in vraag 3 bedoelde omstandigheden zich voordoen

Ten aanzien van vraag 5:

30.

Schade als omschreven in deze vraag valt niet buiten het begrip schade als bedoeld in artikel 13 A, eerste lid, aanhef en onder 2°.

Aldus gewezen door de heren S.K. Martens, president, F. Hess, eerste vice-president, O. Stranard, tweede vice-president, P. Kayser, R. Everling, C.H. Beekhuis, P. Marcha!, rechters, D. Holsters en G.G. van Erp Taalman KipNieuwenkamp, plaatsvervangende rechters, en uitgesproken ter openbare zitting te 's-Gravenhage op 20 december 1993, door de heer S.K. Martens, voornoemd, in aanwezigheid van de heren M.R. Mok, plaatsvervangend advocaat-generaal, en C. Dejonge, waarnemend hoofdgriffier.

C. DEJONGE

S.K. MARTENS

693 c)


Toutefois, il y a emploi de la marque d'autrui au sens de l'article 13 A, alinéa 1er, début et sous 2°, lorsque, par la manière dont le revendeur emploie la marque dans l'annonce susvisée, il existe réellement une possibilité de susciter dans l'esprit du public l'impression qu'il emploie la marque dans une large mesure pour faire de la publicité en faveur de son entreprise comme telle, en suggérant une certaine qualité Sur les questions 2 et 3

l ie

29. Dans ce dernier cas, la seule circonstance que les produits ont été mis en circulation par le titulaire ou son licencié sous la marque employée dans l'annonce ne signifie pas qu'il existe pour cet emploi de la marque un juste motif au sens de l'article 13 A, alinéa 1er, début et sous 2° et les circonstances visées dans la question 3 sont indifférentes

Sur la question 5 30. Le préjudice défini dans cette question ne sort pas de la notion de préjudice au sens de l'article 13 A, alinéa Ier, début et sous 2°.

Ainsi jugé par messieurs S.K. Martens, président, F. Hess, premier vice-président, O. Stranard, second vice-président, P. Kayser, R. Evening, C.H. Beekhuis, P. Marchai, juges, D. Holsters et G.G. van Erp Taalman KipNieuwenkamp, juges suppléants, et prononcé en audience publique à La Haye, le 20 décembre 1993, par monsieur S.K. Martens, préqiiaiifié, en présence de messieurs M.R. Mok, avocat générai suppléant, et C. Dejonge, greffier en chef suppléant.

694

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF I45 aanv. Basisteksten 11995-2

Ie

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX I45 suppi. Textes de base / 1995-2

BENELUX-GERECHTSHOF ZaakA92/6 WOLF OÏL tegen CENTURY OIL

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 92/6 WOLF OÏL contre CENTURY OIL

I.

13.VI.1994


-

Langue de la procédure: Ie néerlandais

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF 145' aan". Basisteksten 11995-2

694 a)

HET BENELUX -GERECHTSHOF In de zaak A 9216

Gelet op de op 3 december 1992 door de Ondervoorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Brussel, zetelend in kort geding, uitgesproken beschikking in de zaak 479/92 van de naamloze vennootschap Wolf Oil Corporation, verder te noemen Wolf Ou, gevestigd te Hemiksem, Georges Gilliotstraat 52, eiseres, tegen de naamloze vennootschap Century Oils Industries, verder te noemen Century Oils, gevestigd te Beersel -Huizingen, Heideveld 54, verweerster, bij welke beschikking overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof, hierna te noemen het Verdrag, aan dit Hof een vraag van uitleg van de eenvormige Beneluxwet op de merken (BMW) wordt gesteld

3. Overwegende dat de Ondervoorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Brussel, zetelend in kort geding, bij evengenoemde beschikking van 3 december 1992 de volgende vraag heeft gesteld «Moeten de woorden 'elk gebruik' voorzien in art. 13.A.I van de eenvormige Beneluxmerkenwet zo begrepen worden dat zij niet zouden toelaten dat een beschermd merk wordt aangebracht door een deelnemer aan het economisch verkeer, die er geen titularis van is, op produkten uitsluitend bestemd voor de export buiten de Benelux, waarbij deze aldus geëtiketteerde produkten niet zichtbaar zouden zijn buiten de onderneming van deze deelnemer, op het Benelux -grondgebied ?»

20. Gelet op de conclusie van Eerste Advocaat-Generaal B. Janssens de Bisthoven

21. Uitspraak doende op de door de Ondervoorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Brussel, zetelend in kort geding, bij beschikking van 3 december 1992 gestelde vraag

694 a) AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145' suppl. Textes de base I 1995-2


TRADUCTION


Vu l'ordonnance rendue le 3 décembre 1992 par le vice-président du tribunal de commerce de Bruxelles, siégeant en référé, dans la cause 479/92 de la société anonyme Wolf 011 Corporation, ci-après dénommée Wolf Oil, dont le siège est établi à Hemiksem, Georges Gilliotstraat 52, demanderesse, contre la société anonyme Century Oïls Industries, ci-après dénommée Century Oils, dont le siège est établi à Beersel -Huizingen, Heideveld 54, défenderesse, ordonnance soumettant à la Cour Benelux, conformément à l'article 6 du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, dénommé ci-après le Traité, une question d'interprétation concernant la Loi uniforme Benelux sur les marques (LBM)

le

3.

Attendu que, par son ordonnance précitée du 3 décembre 1992, le vice-président du tribunal de commerce de Bruxelles, siégeant en référé, a posé la question suivante «Les mots 'tout emploi' figurant à l'article 13.A. 1. de la loi uniforme Benelux sur les marques doivent-ils s'entendre en ce sens qu'ils ne permettraient pas à un opérateur économique d'apposer une marque protégée, dont il n'est pas titulaire, sur des produits exclusivement destinés à l'exportation en dehors du Benelux, ces produits ainsi étiquetés n'étant pas visibles en dehors de l'entreprise de cet opérateur, sur le territoire Benelux ?»

20.

Vu les conclusions de monsieur le premier avocat général B. Janssens de Bisthoven

21.

Statuant sur la question posée dans l'ordonnance rendue le 3 décembre 1992 par le vice-président du tribunal de commerce de Bruxelles, siégeant en référé;

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF 145' aanv. Basisteksten/I995 -2

694 b)

VERKLAART VOOR RECHT: 22. Het binnen het Beneluxgebied door een ander dan de merkhouder aanbrengen van een merk op waren waarvoor dit merk is ingeschreven of op soortgelijke waren, levert gebruik op van dit merk in de zin van artikel 13 onder A. 1. van de eenvormige Beneluxwet op de merken, zelfs als de aldus gemerkte waren uitsluitend zijn bestemd voor export buiten het Beneluxgebied en de van het merk voorziene waren buiten de onderneming van degene die het op de waren aanbracht, binnen het Beneiuxgebied niet door het publiek kunnen worden waargenomen.

.

Aldus gewezen door de heren S.K. Martens, president, F. Hess, eerste vice-president, H.L.J. Roelvink, P. Kayser, R. Evening, P. Marchai, Y. Rappe, rechters, P. Neleman en M. Lahousse, plaatsvervangende rechters, en uitgesproken ter openbare zitting te Brussel op 13 juni 1994, door de heer H.L.J. Roelvink, voornoemd, in aanwezigheid van de heren B. Janssens de Bisthoven, eerste advocaat-generaal, en C. Dejonge, waarnemend hoofdgriffier.

C. DEJONGE

H.L.J. ROELVINK

01

694 b)

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145' suppl. Textes de base 11995-2

DIT POUR DROIT: 22. L'apposition d'une marque, à l'intérieur du territoire Benelux, par une personne autre que son titulaire, sur des produits pour lesquels la marque est enregistrée ou sur des produits similaires, constitue un emploi de ladite marque, au sens de l'article 13 sous A. 1. de la loi uniforme Benelux sur les marques, même si les produits ainsi marqués sont destinés exclusivement à l'exportation en dehors du territoire Benelux et que, à l'intérieur du territoire Benelux, les produits revêtus de la marque ne peuvent pas être perçus par le public en dehors de l'entreprise de celui qui l'a apposée sur les produits.

Ainsi jugé par messieurs S.K. Martens, président, E Hess, premier vice-président, H.L.J. Roelvink, P. Kayser, R. Everling, P. Marchai, Y. Rappe, juges, P. Neleman et M. Lahousse, juges suppléants, et prononcé en audience publique à Bruxelles, le 13 juin 1994, par monsieur H.L.J Roelvink, préqualifié, en présence de messieurs B. Janssens de Bisthoven, premier avocat général, et C. Dejonge, greffier en chef suppléant.

le


•

695-695 a)

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX I45 suppl. Textes de base 11995-2

BENELUX -GERECHTSHOF Zaak A93/I RENAULT

tegen REYNOLDS

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 93/1 RENAULT

contre REYNOLDS

Adik 11V1.1994

Zie zaak A 9312 blz. 696 - Cf affaire A 9312 p. 696

696


le

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX I45 suppi. Textes de base / 1995-2

BENELUX -GERECHTSHOF Zaak A 93/2 RENAULT tegen REYNOLDS

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 93/2 RENAULT contre REYNOLDS

I lvi. 1994


-

Lingue de la procédure: le néerlandais

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF 145' aanv. Basisteksten 11995-2

696 a)

HET BENELUX -GERECHTSHOF in de zaak A 931 1 en in de zaak A 93/2

Gelet op de op 22 december 1992 door het Gerechtshof te Arnhem uitgesproken arresten in de zaken nrs 91/161 en 91 1 170 van de vennootschap naar Frans recht Régie Nationale des Usines Renault S.A. - verder te noemen Renault gevestigd te Boulogne-Billancourt, Frankrijk, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Reynolds Aluminium Holland B.V. - verder te noemen Reynolds - gevestigd te Harderwijk, Nederland, waarbij overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux -Gerechtshof aan dit Hof vragen van uitleg van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (BMW) worden gesteld;

2.

Overwegende dat het Gerechtshof te Arnhem in beide zaken drie gelijkluidende vragen heeft gesteld, met in de Zaak nr. 91/161 nog een vierde vraag, zodat het Hof aanleiding vindt beide zaken gelijktijdig af te doen

4.

Overwegende dat het Gerechtshof te Arnhem de volgende vragen van uitleg van de BMW heeft gesteld

in beide zaken 1. staat het Verdrag of de BMW eraan in de weg dat de rechter van een der Verdragstaten naar aanleiding van een vordering als bedoeld in artikel 13 sub A BMW een verbod oplegt van gebruik van een merk in andere Verdragstaten ? 2. maakt het voor de beantwoording van vraag I) verschil of bij de vordering als bedoeld in artikel 13 sub A BMW wèl of niet expliciet wordt aangegeven dat het verbod zou moeten gelden voor het gehele Beneluxgebied ? inde zaak 91 1 161 3. maakt het voor de beantwoording van vraag I) verschil of bedoeld verbod gevorderd wordt in combinatie met een nietigverklaring van een merk en een bevel tot doorhaling van dat merk, welke nietigverklaring en doorhaling in elk geval effect hebben in de gehele Benelux ?

.

696 a)



TRADUCTION

dans l'affaire A 93/1 et dans l'affaire A 93/2

Vu les arrêts rendus le 22 décembre 1992 par la cour d'appel d'Arnhem dans les causes n°91/161 et n°91/170 de la société de droit français Régie Nationale des Usines Renault S.A. - dénommée ci-après Renault - dont le siège est établi à Boulogne-Billancourt, France, contre la société à responsabilité limitée Reynolds Aluminium Holland B.V. - dénommée ci-après Reynolds - dont le siège est établi à Harderwijk, Pays-Bas, arrêts soumettant à la Cour Benelux, conformément à l'article 6 du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, des questions d'interprétation concernant la Loi uniforme Benelux sur les marques (LBM)

i•

2.

Attendu que la cour d'appel d'Arnhem a posé trois questions identiques dans ces deux affaires, ajoutant une quatrième question dans l'affaire n° 91/161, et qu'il y a lieu, par conséquent, de vider ces affaires par un même et seul arrêt

4.

Attendu que la cour d'appel d'Arnhem a posé les questions suivantes concernant l'interprétation de la LBM

dans les deux affaires I. La Convention ou la LBM empêchent-elles le juge d'un des Etats contractants, saisi de la demande visée à l'article 13 sous A de la LBM, de prononcer une interdiction d'emploi d'une marque dans les autres Etats contractants ? 2. La réponse à la question 1) est-elle différente lorsque la demande visée à l'article 13 sous A de la LBM indique explicitement ou non que l'interdiction demandée devrait s'appliquer à l'ensemble du territoire Benelux? dans l'affaire 91/161 3. La réponse à la question I) est-elle différente lorsque l'interdiction d'emploi est demandée en combinaison avec l'annulation de la marque et avec l'ordre de radiation de cette marque, dont les effets s'étendront en tout cas à l'ensemble du Benelux?

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF 1451 aanv. Basisteksten 11995-2

696 b)

in beide zaken 4.

indien uit het antwoord op vraag I) volgt dat een rechterlijk verbod beperkt is tot het grondgebied van de Staat waarin het verbod is opgelegd, moet de rechter bij de beoordeling van de vraag of sprake is van auditieve gelijkenis tussen merk en teken dan toch ook letten op de uitspraak in andere talen van de Benelux of kan of moet hij volstaan met een beoordeling of volgens de uitspraak in zijn nationale taal (talen) zich auditieve gelijkenis voordoet?

•i 24. Gelet op de conclusie van de Advocaat-Generaal Th.B. ten Kate 25. Uitspraak doende op de door het gerechtshof te Arnhem bij arresten van 22 december 1992 gestelde vragen

VERKLAART VOOR RECHT: Ten aanzien van alle vragen: 26. Een door de rechter van een der Verdragstaten naar aanleiding van een vordering als bedoeld in artikel 13 onder A BMW opgelegd verbod van gebruik van een merk geldt voor het gebruik van dat merk in het gehele Beneluxgebied, terwijl daarbij niet van belang is of dit ook is gevorderd, noch of de vordering tevens strekt tot nietigverklaring van het merk en doorhaling van de inschrijving daarvan

27. De rechter kan echter, indien hij daartoe gronden aanwezig acht, het verbod uitdrukkelijk beperken tot een bepaald gebied, doch ook in dat geval dient hij het gehele Beneluxgebied te betrekken bij de beoordeling van de overeenstemmingsvraag.

Aldus gewezen door de heren S.K. Ma rt ens, president, F. Hess, eerste vice-president, O. Stranard, tweede vice-president, H.L.J. Roelvink, P. Kayser, R. Everling, rechters, D. Holsters, mevrouw G.G. van Erp Taalman KipNieuwenkamp en de heer J. D'Haenens, plaatsvervangende rechters,

696 b)


dans les deux affaires S'il résulte de la réponse à la question 1) que l'interdiction judiciaire est 4. limitée au territoire de l'Etat où l'interdiction a été prononcée, le juge, quand il est appelé à décider si la marque et le signe présentent une ressemblance auditive, doit-il néanmoins avoir égard à la prononciation dans d'autres langues du Benelux ou bien peut-il ou doit-il se borner à examiner si la ressemblance auditive existe selon la prononciation dans sa ou ses langues nationales ?

I.... 24. Vu les conclusions de monsieur l'avocat général Th.B. ten Kate;

25. Statuant sur les questions posées par la cour d'appel de Arnhem dans ses arrêts du 22 décembre 1992;

DIT POUR DROIT: Sur toutes les questions 26. L'interdiction de l'emploi d'une marque prononcée par Ie juge de l'un des Etats contractants, saisi de la demande prévue à l'article 13 sous A de la LBM, s'applique à l'emploi de cette marque sur la totalité du territoire Benelux ; il est indifférent à cet égard que pareille interdiction ait été demandée ou que la demande ait visé en outre l'annulation de la marque et la radiation de son enregistrement

27. Le juge peut toutefois, s'il l'estime justifié, limiter expressément l'interdiction à un territoire déterminé, mais dans ce cas également, il devra apprécier la ressemblance en ayant égard à la totalité du territoire Benelux.

Ainsi jugé par messieurs S.K. Martens, président, E Hess, premier vice-président, O. Stranard, second vice-président, H.L.J. Roelvink, P. Kayser, R. Evening, juges, D. Holsters, madame G.G. van Erp Taalman KipNieuwenkamp et monsieur J. D'Haenens, juges suppléants,

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF I45 aallv. BasisteLsten 1 1995-2

696 c)

en uitgesproken ter openbare zitting te Brussel op 13 juni 1994, door de heer H.L.J. Roelvink, voornoemd, in aanwezigheid van de heren B. Janssens de Bisthoven, eerste advocaat-generaal, en C. Dejonge, waarnemend hoofdgriffier.

C. DEJONGE

H.L.J. ROELVINK

•i

696 c)


et prononcé en audience publique ù Bruxelles Ie 13 juin 1994, par monsieur H.L.J. Roelvink, préqualifié, en présence de monsieur B. Janssens de Bisthoven, premier avocat général, et de monsieur C. Dejonge, greffier en chef suppléant.

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF 145 aanv. Basisteksten I 1995-2

lie

697

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145 suppl. Textes de base /1995-2

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 93/3 MOTOREST contre RESTO INN

BENELUX -GERECHTSHOF Zaak A 9313 MOTOREST tegen RESTO INN

13.XII.1994

Langue de la procédure: le français

-

Procestaal: Frans


HET BENELUX-GERECHTSHOF

697 a)

VERTALING

in de zaak A 93/3

Gelet op het op 25 januari 1993 door het Hof van Cassatie van België uitgesproken arrest in de zaak van Motorest, naamloze vennootschap, met maatschappelijke zetel te Brussel (verder te noemen : Motorest), tegen Hody Jacques, advocaat, kantoor houdend te Luik, curator in het faillissement van de nv. La Normandie (verder te noemen: Hody) en Resto-Inn, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, met maatschappelijke zetel te Verviers (verder te noemen : Resto-lnn), waarbij overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux -Gerechtshof (verder te noemen : het Verdrag) aan dit Hof vragen van uitleg van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (verder te noemen : BMW) worden gesteld

3.

Overwegende dat het Hof van Cassatie de volgende vragen van uitleg van de BMW heeft gesteld (1) Moet de rechter, bij het bepalen van de beschermingsomvang van een rechtsgeldig verkregen merk aan de hand van zijn onderscheidend vermogen, als bedoeld in artikel 13 A van de Eenvormige Benelux-merkenwet, letten op de opvattingen van het in aanmerking komende publiek ten tijde waarop het als inbreukmakend aangevallen gebruik van het merk of van het overeenstemmend teken een aanvang heeft genomen ? (2) Zo neen, mag de rechter dan letten op de opvattingen van het in aanmerking komende publiek op eender welk tijdstip van de periode die volgt op het tijdstip waarop het als inbreukmakend aangevallen gebruik is begonnen ? Mag hij, inzonderheid, letten op de opvattingen van het in aanmerking komende publiek ten tijde van zijn uitspraak ? (3) Moet de rechter om de omvang van de in artikel 13 A van de Eenvormige Benelux -merkenwet bedoelde bescherming van het merk te bepalen, letten op de voorwaarde die artikel 5. 40, van de genoemde eenvormige wet stelt voor het verval van het recht op het merk, te weten dat het opnemen van het merk in het normale taalgebruik als gebruikelijke benaming voor een waar, door toedoen van de merkhouder is gebeurd ?

697 a)


LA COUR DE JUSTICE BENELUX dans l'affaire A 93/3

Vu l'arrêt rendu le 25 janvier 1993 par la Cour de cassation de Belgique dans la cause de Motorest, Société anonyme dont le siège social est établi à Bruxelles (dénommée ci-après : Motorest), contre Hody Jacques, avocat, dont le cabinet est établi à Liège, curateur à la faillite de la s.a. La Normandie, (dénommé ci -après: Hody) et Resto-mn, société de personnes à responsabilité limitée dont le siège social est établi à Verviers (dénommée ci-après : Resto-Inn), arrêt soumettant à la Cour de Justice Benelux, conformément à l'article 6 du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux (dénommé ci-après: le Traité), des questions relatives à l'interprétation de la Loi uniforme Benelux sur les marques (dénommée ci-après : la LBM);

L:

3.

Attendu que la Cour de cassation a posé les questions suivantes relatives à l'interprétation de la LBM: (I) Pour déterminer l'étendue de la protection d'une marque régulièrement acquise en fonction de son pouvoir distinctif, prévue à l'article 13 A de la loi uniforme Benelux sur les marques, le juge doit-il avoir égard à la conception du public concerné au moment où a commencé l'emploi de la marque ou du signe ressemblant, incriminé comme atteinte à la marque?

(2) Dans la négative, le juge peut-il avoir égard à la conception du public concerné à n'importe quel moment.de la période qui suit le moment où a commencé l'emploi incriminé ? Peut-il, notamment, avoir égard à la conception du public concerné au moment où il statue?

(3) Pour déterminer l'étendue de la protection de la marque, prévue à l'article 13 A de la loi uniforme Benelux sur les marques, le juge doit-il avoir égard à la condition mise à l'extinction du droit à la marque par l'article 5, 4°, de ladite loi uniforme, à savoir que le passage de la marque dans le langage courant comme dénomination usuelle d'un produit soit dû au fait du titulaire?;


697 b)

21.

Gelet op de conclusie van de Plaatsvervangend Advocaat-Generaal G. D' Hoore;

22.

Uitspraak doende op de door het Hof van Cassatie van België bij arrest van 25 januari 1993 gestelde vragen

VERKLAART VOOR RECHT: 23.

Wanneer in het kader van de vraag of sprake is van merkinbreuk de beschermingsomvang van het aanvallende merk moet worden bepaald aan de hand van zijn onderscheidend vermogen, valt daarvoor steeds te letten op de opvattingen van het in aanmerking komende publiek ten tijde waarop het inbreuk makend aangevallen gebruik van het merk of een overeenstemmend teken een aanvang nam

24.

Wanneer, met inachtneming van de onder 23 bedoelde maatstaf, wordt geoor deeld dat sprake is van merkinbreuk dan wettigt zulks in de regel een verbod van verder gebruik van het inbreukmakend teken

25.

Dit laatste kan anders zijn indien, nadat een aanvang is gemaakt met het inbreukmakend gebruik, het aanvallende merk zijn onderscheidend vermogen geheel of ten dele heeft verloren doch uitsluitend in die gevallen waarin dit verlies geheel of ten dele valt toe te rekenen aan toedoen of nalaten van de houder van dat merk.

Aldus gewezen door de heren S.K. Martens, president, F. Hess, eerste vice-president, P. Kayser, R., Everling, rechters, W.J.M. Davids, J.L.M. Urlings, D. Holsters, J. D'Haenens en mevrouw D. Baeté-Swinnen, plaatsvervangende rechters, en uitgesproken ter openbare zitting te Brussel, op 13 december 1994 door de heer D. Holsters, voornoemd, in aanwezigheid van de heer G. D' Hoore, plaatsvervangend advocaat-generaal, en de heer C. Dejonge, waarnemend hoofdgriffier.

697 b)

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145' suppl. Textes de base / I995-2

21. Vu les conclusions de monsieur l'avocat général suppléant G. D'Hoore;

22. Statuant sur les questions posées dans l'arrêt du 25 janvier 1993 par la Cour de cassation de Belgique

DIT POUR DROIT:

le

23. Lorsqu'il est nécessaire, pour savoir s'il y a atteinte à la marque, de déterminer l'étendue de la protection de la marque du demandeur en fonction du pouvoir distinctif de celle-ci, il faut toujours avoir égard à la conception du public concerné au moment où a commencé l'emploi de la marque ou du signe ressemblant, incriminé comme atteinte à la marque

24. En décidant, par application du critère visé au n° 23, qu'il y a eu atteinte à la marque, le juge justifie ainsi, en règle, l'ordre de cessation de l'emploi du signe constitutif de l'atteinte

25. lI peut en être autrement si la marque du demandeur a perdu son pouvoir distinctif en tout ou en partie après le moment où a commencé l'emploi constitutif d'atteinte, mais uniquement dans les cas où cette perte est due en tout ou en partie au fait ou à la carence du titulaire de cette marque.

Ainsi jugé par messieurs S.K. Martens, président, F. Hess, premier vice-président, P. Kayser, R. Everling, juges, W.J.M. Davids, J.L.M. Urlings, D. Holsters, J. D'Haenens et madame D. Baeté-Swinnen, juges suppléants,

et prononcé en audience publique à Bruxelles, le 13 décembre 1994, par monsieur D. Holsters, préqualifié, en présence de monsieur G. D'Hoore, avocat général suppléant, et de monsieur C. Dejonge, greffier en chef suppléant.

(s.) C. DEJONGE

(s.) D. HOLSTERS

698



BENELUX -GERECHTSHOF Zaak A 93 14 TETRA PAK tegen MATRIX

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 93/4 TETRA PAX contre MATRIX

16.XII.1994



698 a)

HET BENELUX-GERECHTSHOF in de zaak A 93/4.

1.

Gelet op het op 4mei 1993 door het Gerechtshof te Arnhem uitgesproken arrest in de zaak van 1. de vennootschap naar vreemd recht AB TETRA PAK, gevestigd te Lund, Zweden, en 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TETRA PAK BV., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen : Tetra Pak, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MATRIX INFORMATIESYSTEMEN B.V., gevestigd te Nijmegen, verder te noemen Matrix, waarbij overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux -Gerechtshof aan dit Hof vragen van uitleg van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (BMW) worden gesteld;

3.

Overwegende dat het Gerechtshof te Arnhem de volgende vragen van uitleg van de BMW heeft gesteld I. Welke maatstaven moeten worden aangelegd voor het aanwezig achten van het 'gebruik maken' van een dienstmerk in de zin van artikel 40 onder A BMW? I .a. Kan zodanig 'gebruik maken' reeds worden aangenomen bij gebruik dat een aanspraak tot bescherming op basis van het nationaal recht (handelsnaamrecht, onrechtmatige daad of anderszins) deed ontstaan? Lb. Of kan zodanig 'gebruik maken' eerst worden aangenomen indien er sprake is van 'normaal gebruik' van een merk in de zin van artikel 5 onder 3° BMW ? I .c. Of geldt nog een andere maatstaf? I .d. Wat geldt ten deze met betrekking tot de bewijslast?

698 a)

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145 suppl. Textes de base/ 1995-2


TRADUCTION

dans l'affaire A 93/4 Vu l'arrêt rendu le 4 mai 1993 par la cour d'appel d'Arnhem dans la cause de

la société de droit étranger AB TETRA PAK, dont le siège est à Lund, I. Suède, et la société à responsabilité limitée TETRA PAK B.V., dont le siège est à 2. Amsterdam, dénommées ci-après Tetra Pak, contre la société à responsabilité limitée MATRIX INFORMATIESYSTEMEN B.V., dont le siège est à Nimègue, dénommée ci-après Matrix, arrêt soumettant à la Cour Benelux, conformément à l'article 6 du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, des questions d'interprétation concernant la Loi uniforme Benelux sur les marques (LBM)

3.

Attendu que la cour d'appel d'Arnhem a posé les questions suivantes concernant l'interprétation de la LBM Quels sont les critères à appliquer pour admettre l'existence d'un «usage» I. d'une marque de service au sens de l'article 40 sous A de la LBM ? La. Suffit-il pour admettre l'existence de pareil «usage» qu'il ait fait naître la prétention à une protection en vertu du droit national (relatif au nom commercial, à la responsabilité civile ou à une autre norme) ? I b. Ou bien l'existence de pareil «usage» ne peut-elle être admise que s'il y a «usage normal» de la marque au sens de l'article 5 sous 30 de la LBM ? 1.c. Ou bien existe-t-il encore un autre critère? Id. Qu'en est-il en l'espèce de la charge de la preuve?


698 b)

2. Als een onderneming voor 1januari 1987 van een samenstel van tekens heeft 'gebruik gemaakt', in de zin van artikel 40 onder A BMW, kan het 'gebruik maken' van dat samenstel van tekens dan tevens gelden als 'gebruik maken van een dienstmerk', in de zin van artikel 40 onder A BMW, van één van de tekens die deel uitmaken van dat samenstel ?

27. Gelet op de conclusie van de Plaatsvervangend Advocaat-Generaal M.R. Mok;

28. Uitspraak doende op de door het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 4 mei 1993 gestelde vragen

VERKLAART VOOR RECHT: Ten aanzien van alle vragen tezamen 29. Bij de beantwoording van de vraag of een ondernemer, die reeds v66r het inwerkingtreden van het Protocol binnen het Beneluxgebied gebruik maakte van een teken dan wel van een samenstel van tekens teneinde door dat teken onderscheidenlijk door één van de, onderdeel van dat samenstel uitmakende tekens door hem aangeboden diensten van die van anderen te onderscheiden, gerechtigd is tot het in artikel 40 onder A BMW bedoelde depot dan wel tot de in artikel 40 onder B bedoelde bescherming, dient de rechter de maatstaf aan te leggen of, alle aan het geval eigen feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, op de datum van dat inwerkingtreden sprake was van een zodanig bezigen van het teken ter onderscheiding van die diensten dat dit, naar het toenmalige recht van de Benelux -Staat waar dat gebruik werd gemaakt, voldoende was om bij de rechter van die Staat bescherming te kunnen krijgen tegen van gebruik van een jonger teken of ander onderscheidingsmiddel te duchten verwarringsgevaar, terwijl met betrekking tot de bewijslast de regels van het recht van vorenbedoelde Benelux -Staat van toepassing zijn.

Aldus gewezen door de heren S.K. Martens, president, F. Hess, eerste vice-president, P. Kayser, R. Evening, C.H. Beekhuis, P. MarchaI, rechters, F.H.J. Mijnssen, D. Holsters en I. Verougstraete, plaatsvervangende rechters,

698 b)


Lorsqu'une entreprise a «fait usage» d'une combinaison de signes avant 2. le ier janvier 1987, au sens de l'article 40 sous A de la LBM, l'»usage» de cette combinaison de signes peut-il valoir comme «usage d'une marque de service», au sens de l'article 40 sous A de la LBM, d'un des signes faisant partie de cette combinaison ?

I.

27. Vu les conclusions de monsieur l'avocat général suppléant M.R. Mok

28. Statuant sur les questions posées par la cour d'appel de Arnhem dans son arrêt du 4 mai 1993

DIT POUR DROIT: Sur toutes les questions confondues 29. Pour décider si une entreprise, qui, avant l'entrée en vigueur du Protocole, faisait déjà usage d'un signe ou d'une combinaison de signes sur le territoire Benelux pour distinguer, par ce signe ou par un signe faisant partie de cette combinaison de signes, ses services de ceux offerts par autrui, est fondée à effectuer le dépôt visé à l'article 40, sous A de la LBM ou à invoquer la protection visée à l'article 40, sous B, le juge doit rechercher, en ayant égard à tous les faits et circonstances propres à l'espèce, si à la date de l'entrée en vigueur du Protocole il était fait usage de ce signe pour distinguer lesdits services en des conditions telles que selon ie droit applicable à cette date dans l'Etat du Benelux où cet usage était fait, celui-ci suffisait pour obtenir du juge de cet Etat une protection contre le danger de confusion consécutif à l'usage d'un signe plus récent ou d'un autre moyen distinctif, alors que les règles du droit de I'Etat du Benelux précité s'appliqueront en ce qui concerne la charge de la preuve.

Ainsi jugé par messieurs S.K. Martens, président, F. Hess, premier vice-président, P. Kayser, R. Evening, C.H. Beekhuis, P. Marchai, F.H.J. Mijnssen, D. Holsters et I. Verougstraete, juges suppléants,


698 c)

en uitgesproken ter openbare zitting te 's-Gravenhage op 16 december 1994, door de heer S.K. Martens, voornoemd, in aanwezigheid van de heren Th.B. ten Kate, advocaat-generaal, en C. Dejonge, waarnemend hoofdgriffier. (w.g.) C. DEJONGE

(w.g.) S.K. MARTENS

698 c)


et prononcé en audience publique à La Haye le 16 décembre 1994, par monsieur S.K. Martens, préqualifié, en présence de messieurs Th.B. ten Kate, avocat général, et C. Dejonge, greffier en chef suppléant.

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF I45 aanv. Basisteksten / 1995-2

699


COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 93/5 ASSURANCE LIEGEOISE contre ADAM

BENELUX-GERECHTSHOF Zaak A 93/5 ASSURANCE LIEGEOISE tegen ADAM

08X11. 1994

Langue de la procédure: le français Procestaal: Frans -


HET BENELUX -GERECHTSHOF

699 a)

VERTALING

in de zaak A 9315

Gelet op het op 6 mei 1993 door het Hof van Cassatie van België gewezen arrest in de zaak nr. 9541 van L'Assurance Liégeoise, naamloze vennootschap, gevestigd te Luik, eiseres tot cassatie, tegen Adam Josiane 2.

Landsbond der Christelijke Mutualiteiten, gevestigd te Brussel,

verweerders in cassatie, in aanwezigheid van Delentrée Eric, tot bindendverklaring van het arrest opgeroepen partij, bij welk arrest overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux -Gerechtshof (hierna te noemen het Verdrag) aan dit Hof vragen van uitleg van de artikelen 3 en 4 van de Gemeenschappelijke Bepalingen behorende bij de Benelux -Overeenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (hierna te noemen de Gemeenschappelijke Bepalingen) worden gesteld

3. Overwegende dat het Hof van Cassatie de navolgende vragen van uitleg van de artikelen 3, § 2, en 4, § I, I, van de Gemeenschappelijke Bepalingen heeft gesteld «I. behoort, in de zin van artikel 3, § 2, van de Gemeenschappelijke Bepalingen de bestuurder van het motorrijtuig dat de schade heeft veroorzaakt tot de 'personen, die onder welke titel ook worden vervoerd', wier schade de verzekering moet dekken ? 2. zo ja, indien, overeenkomstig artikel 4, § 1. 1, van de Gemeenschappelijke Bepalingen, de bestuurder van het motorrijtuig dat de schade heeft veroorzaakt, door de overeenkomst van het recht op een uitkering is uitgesloten,

699 a)


LA COUR DE JUSTICE BENELUX dans l'affaire A 93/5

Vu l'arrêt rendu le 6 mai 1993 par la Cour de cassation de Belgique dans la cause n° 9541 de L'Assurance Liégeoise, société anonyme dont le siège social est établi à Liège, demanderesse en cassation, contre Adam Josiane Alliance Nationale des Mutualités Chrétiennes, dont le siège social est 2. établi à Bruxelles, défenderesses en cassation, en présence de: Delentrée Eric, partie appelée en déclaration d'arrêt commun, arrêt soumettant à la Cour de Justice Benelux, conformément à l'article 6 du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux (ci-après dénommé : le Traité) des questions relatives à l'interprétation des articles 3 et 4 des Dispositions communes annexées à la Convention Benelux relative à l'assurance obligatoire de la responsabilité civile en matière de véhicules automoteurs (ci-après dénommées : les Dispositions communes)

3.

Attendu que la Cour de cassation a posé les questions suivantes relatives à l'interprétation des articles 3, § 2, et 4, § 1er, 1, des Dispositions communes

«I. au sens de l'article 3, § 2, des Dispositions communes, le conducteur du véhicule ayant occasionné le dommage doit-il être compris dans les 'personnes transportées à quelque titre que ce soit' dont l'assurance doit couvrir les dommages? dans l'affirmative, si, par application de l'article 4, § 1er, 1, des Dispo2. sitions communes, le contrat exclut du bénéfice de l'assurance le conducteur du véhicule ayant causé le dommage,


699 b)

a) moet dan de verzekeraar van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid bewijzen dat de vervoerde persoon voor wie van die verzekeraar schadevergoeding wordt gevorderd, die bestuurder is?

b) indien niet kan worden uitgemaakt wie het motorrijtuig bestuurde op het ogenblik van het ongeval, moeten dan alle personen die zich in het motorrijtuig bevonden, worden beschouwd als 'personen, die onder welke titel ook worden vervoerd' in de zin van voormeld artikel 3, § 2, wier verzekeraar van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid de schade moet dekken ?»

•i 35. Gelet op de conclusie van de Eerste Advocaat-Generaal B. Janssens de Bisthoven

37.

Uitspraak doende op de door het Hof van Cassatie van België bij arrest van 6 mei 1993 gestelde vragen

VERKLAART VOOR RECHT:

Ten aanzien t'ait cle eerste vraag 38.

De bestuurder van het motorrijtuig dat de schade heeft veroorzaakt kan niet mede worden begrepen onder de «personen, die onder welke titel ook, worden vervoerd» wier schade op grond van artikel 3, § 2, van de Gemeenschappelijke Bepalingen door de verzekering moet worden gedekt.

Aldus gewezen door de heren F. Hess , eerste vice-president, O. Stranard, tweede vice-president, H.L.J. Roe i vink, P. Kayser, R. Evening, P. Marchai, rechters. F.H.J. Mijnssen, W.J.M. Davids en M. Lahousse, plaatsvervangende rechters,

en uitgesproken ter openbare zitting te Brussel op 8 december 1994, door de heer P. Marchai, voornoemd, in aanwezigheid van de heren B. Janssens de Bisthoven. eerste advocaat-generaal en C. Dejonge, waarnemend hoofdgriffier.

699 h)


est-ce à l'assureur de la responsabilité civile qu'il incombe d'établir que a) la personne transportée, dont la réparation des dommages subis est réclamée à cet assureur, est ce conducteur? s'il n'est pas possible de déterminer qui conduisait le véhicule au moment b) de l'accident, toutes les personnes présentes dans le véhicule doivent-elles être considérées comme étant des 'personnes transportées à quelque titre que ce soit' au sens du susdit article 3. § 2, dont l'assureur de la responsabilité civile doit couvrir les dommages ?»

35. Vu les conclusions de monsieur le premier avocat général B. Janssens de Bisthoven

37.

Statuant sur les questions posées dans l'arrêt du 6mai 1993 par la Cour de cassation de Belgique

DIT POUR DROIT:

Sur la première question 38.

Le conducteur du véhicule ayant occasionné le dommage ne peut être compris dans «les personnes transportées à quelque titre que ce soit» dont l'assurance doit couvrir les dommages en vertu de l'article 3, § 2, des Dispositions communes.

Ainsi jugé par messieurs F. Hess, premier vice-président. O. Stranard, second vice-président. H.L.J. Roelvink, P. Kayser, R. Everling, P. MarchaI, juges, F.H.J Mijnssen, W.J.M. Davids et M. Lahousse, juges suppléants,

et prononcé en audience publique à Bruxelles. le 8 décembre 1994, par monsieur P. Marchai, préqualifié, en présence de messieurs B. Janssens de Bisthoven. premier avocat général, et C. Dejonge, greffier en chef suppléant.

(s.) C. DEJONGE

(s.) P. MARCHAL

700

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF I45 aan%'. Basisteksten / 1995-2


BENELUX -GERECHTSHOF Zaak A 93/6 OPENBAAR MINISTERIE tegen BEROUKA

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 93/6 MINISTERE PUBLIC contre BEROUKA

08.XII.1994



700 a)


Gezien het vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Kortrijk, uitspraak doende in correctionele zaken, van 4juni 1993, gewezen in de zaak, rolnummer 1764, van het Openbaar Ministerie te gen BEROUKA Rabah, beklaagde, bij welk vonnis, overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux -Gerechtshof, hierna te noemen het «Verdrag», aan dit Hof een vraag van uitleg is gesteld met betrekking tot de artikelen 8, § 2, van de Benelux -Overeenkomst van 24 mei 1966 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, hierna te noemen de «Benelux -Overeenkomst», en 3, § I, van de Gemeenschappelijke Bepalingen behorende bij voormelde Benelux -Overeenkomst, hierna te noemen de «Gemeenschappelijke Bepalingen»

3.

Overwegende dat de Rechtbank van Eerste Aanleg te Kortrijk de navolgende vraag heeft gesteld betreffende de artikelen 8, § 2, van de BeneluxOvereenkomst en 3, § 1, van de Gemeenschappelijke Bepalingen «Gelezen in samenhang met artikel 3, § I, van de Gemeenschappelijke Bepalingen, bedoelt de verbintenis van artikel 8, § 2, van de BeneluxOvereenkomst dd. 24 mei 1966 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering in de eigen wetgeving strafbepalingen op te nemen tegen de personen of de bestuurder zoals omschreven in lid I en 2 van die paragraaf, met die omschrijving eveneens bestuurders die zich door diefstal of geweldpleging de macht over het motorrijtuig hebben verschaft of zij die dit wetende, een dergelijk motorrijtuig zonder geldige reden gebruiken ?»

21.

Gelet op de conclusie van de Eerste Advocaat-Generaal B. Janssens de Bisthoven

22.

Uitspraak doende op de door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Kortrijk bij vonnis van 4juni 1993 gestelde vraag;

700 a)



TRADUCTION

dans l'affaire A 93/6 Vu le jugement du tribunal de première instance de Courtrai, statuant en matière correctionnelle, du 4 juin 1993, dans la cause, numéro de rôle 1764. du Ministère public contre BEROUKA Rabah , prévenu, jugement qui pose à la Cour, conformément à l'article 6 du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, ci-après dénommé le «Traité», une question relative à l'interprétation des articles 8, § 2, de la Convention Benelux du 24 mai 1966 relative à l'assurance obligatoire de la responsabilité civile en matière de véhicules automoteurs, ci-après dénommée «la Convention Benelux», et 3, § Ier, des Dispositions communes annexées à ladite Convention Benelux, ciaprès dénommées les «Dispositions communes»

i•

3.

Attendu que le tribunal de première instance de Courtrai a posé la question suivante concernant les articles 8. § 2, de la Convention Benelux et 3, § Ier, des Dispositions communes «L'article 8, § 2, de la Convention Benelux du 24 mai 1966 relative à l'assurance obligatoire de la responsabilité civile contenant l'engagement d'introduire dans la législation nationale des dispositions pénales contre les personnes ou le conducteur spécifiés aux alinéas 1 e et 2 de ce paragraphe, rapproché de l'ar ticle 3, § Ier, des Dispositions communes, vise-t-il également, parce libellé, les conducteurs qui se seraient rendus maîtres du véhicule par vol ou violence, et ceux qui sans motif légitime utiliseraient sciemment un tel véhicule ?»

21. Vu les conclusions de monsieur le premier avocat général B. Janssens de Bisthoven

22. Statuant sur la question posée par le tribunal de première instance de Courtrai dans son jugement du 4juin 1993


700 b)

VERKLAART VOOR RECHT:

23. De verbintenis van de Verdragsluitende Partijen, omschreven in artikel 8, § 2, van de Benelux -Overeenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, strekt niet tot het opnemen in de nationale wetgeving van strafbepalingen tegen de bestuurders, die zich door diefstal of geweldpleging de macht over het motorrijtuig hebben verschaft of die, dit wetende, een dergelijk motorrijtuig zonder geldige reden gebruiken. Aldus gewezen door de heren S.K. Martens, president, F. Hess, eerste vicepresident, O. Stranard, tweede vice-president, P. Kayser, R. Everling, C.H. Beekhuis, P. MarchaI, rechters, J.L.M. Urlings en D. Holsters, plaatsvervangende rechters, -

en uitgesproken ter openbare zitting te Brussel op 8 december 1994, door de heer P. Marchai, voornoemd, in aanwezigheid van de heren B. Janssens de Bisthoven, eerste advocaat-generaal, en C. Dejonge, waarnemend hoofdgriffier. (w.g.) C. DEJONGE

(w.g.) P. MARCHAL

•i

700 b)


DIT POUR DROIT: 23. L'engagement des Parties Contractantes, énoncé à l'article 8, § 2, de la Convention Benelux relative à l'assurance obligatoire de la responsabilité civile en matière de véhicules automoteurs, n'a pas pour objet l'introduction dans la législation nationale de dispositions pénales contre les conducteurs qui se seraient rendus maîtres du véhicule par vol ou violence ou qui sans motif légitime utiliseraient sciemment un tel véhicule.

Ainsi jugé par Messieurs S.K. Martens, président, F. Hess, premier viceprésident, O. Stranard, second vice-président, P. Kayser, R. Evening, C.H. Beekhuis, P. Marchai, juges, J.L.M. Urlings et D. Holsters, juges suppléants, et prononcé en audience publique à Bruxelles, le 8 décembre 1994, par monsieur P. Marchai, préqualifié, en présence de messieurs B. Janssens de Bïsthoven, premier avocat général, et C. Dejonge, greffier en chef suppléant.

701

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF I45 aanv. Basisteksten /1995-2


BENELUX-GERECHTSHOF Zaak A 9317 MICHELIN tegen MICHELS

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 93/7 MICHELIN contre MICHELS

16.XII.1994



701 a)


Gelet op het op 17 december 1993 door de Hoge Raad der Nederlanden uitgesproken arrest in de zaak nr. 15.112 van de vennootschap naar Frans recht «Compagnie Générale des Etablissements Michelin,> gevestigd te ClermontFerrand, Frankrijk, - verder te noemen Michelin - tegen (1) de vennootschap naar Duits recht «Michelin Besteck und Metaliwarenfabrikation Werner Michels», gevestigd te Krefeld, Bondsrepubliek Duitsland, (2)

«C.M. Bongers Nijmegen BV.», gevestigd te Nijmegen, en

(3) «Alag International BV.», gevestigd te Nijmegen - verder afzonderlijk te noemen Michels, Bongers en Alag en gezamenlijk ook aan te duiden als Michels -waarbij overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux -Gerechtshof aan dit Hof een vraag van uitleg van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (BMW) wordt gesteld

3. Overwegende dat de Hoge Raad de volgende vraag van uitleg van de BMW heeft gesteld «Indien de houder van een woordmerk dit merk gebruikt in een uitvoering waarvan de vormgeving onderscheidend vermogen bezit doch niet (als beeldmerk) is gedeponeerd, belet het bepaalde in artikel 12 onder A BMW hem dan zich krachtens artikel 13 onder A, eerste lid onder 2, BMW te verzetten tegen gebruik - als in deze laatste bepaling bedoeld - van een teken dat een zodanige gelijkenis vertoont met het merk in vorenbedoelde uitvoering, dat aan de houder van het merk schade kan worden toegebracht ?»

18. Gelet op de conclusie van de Advocaat-Generaal Th. B. ten Kate

19. Uitspraak doende op de door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 17 december 1993 gestelde vraag;

701 a)



TRADU CTION

dans l'affaire A 93/7 Vu l'arrêt du 17 décembre 1993 du Hoge Raad der Nederlanden dans la cause n° 15.112 de la société de droit français «Compagnie générale des Etablissements Michelin», dont le siège est à Clermont-Ferrand, France, dénommée ci-après Michelin, contre (I) la société de droit allemand «Michelin Besteck und Metallwarenfabrikation Werner Michels», dont le siège est à Krefeld, République fédérale d'Allemagne, (2) «C.M. Bongers Nijmegen B.V.», dont le siège est à Nimègue, et (3) «Alag International B.V.», dont le siège est à Nimègue, dénommées séparément Michels, Bongers et Alag et collectivement Michels, arrêt soumettant à la Cour Benelux, conformément à l'article 6 du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, une question d'interprétation de la Loi uniforme Benelux sur les marques (LBM)

3.

Attendu que le Hoge Raad a posé la question suivante d'interprétation de la LBM: «Lorsque le titulaire d'une marque verbale emploie cette marque dans une configuration qui possède un pouvoir distinctif, mais qui n'a pas été déposée (comme marque figurative), la disposition de l'article 12 A de la LBM l'empêche-t-elle de s'opposer en vertu de l'article 13 A, alinéa ier, sous 2, de la même loi, à l'emploi - visé dans cette dernière disposition - d'un signe qui présente avec la marque dans la configuration précitée une ressemblance susceptible de causer un préjudice au titulaire de la marque ?»

18. Vu les conclusions de Monsieur l'avocat général Th.B. ten Kate; 19. Statuant sur la question du Hoge Raad der Nederlanden posée dans son arrêt du 17 décembre 1993


701 b)

VERKLAART VOOR RECHT: 20. Het bepaalde in artikel 12 onder A BMW belet de houder van een woordmerk die dit merk gebruikt in een uitvoering waarvan de vormgeving onderscheidend vermogen bezit doch niet (als beeldmerk) is gedeponeerd, in beginsel niet zich krachtens artikel 13 onder A, eerste lid onder 2, BMW te verzetten tegen gebruik - als in deze laatste bepaling bedoeld - van een teken dat een zodanige gelijkenis vertoont met het merk in vorenbedoelde uitvoering, dat aan de houder van het merk schade kan worden toegebracht

21. Het voorgaande lijdt uitzondering ingeval de vorm waarin het woordmerk wordt gebruikt een zo overheersende rol speelt dat het publiek in het gebruikte teken nog slechts een beeldmerk zal zien:

Aldus gewezen door de heren S.K. Martens, president, F. Hess, eerste vice-president, P. Kayser, R. Everling, rechters, P. Neleman, mevrouw G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, de heer J. D'Haenens, mevrouw D. BaetéSwinnen en de heer I. Verougstraete, plaatsvervangende rechters, en uitgesproken ter Openbare zitting te 's-Gravenhage op 16 december 1 994, door de heer S.K. Martens, voornoemd, in aanwezigheid van de heren Th.B. ten Kate, advocaat-generaal, en C. Dejonge, waarnemend hoofdgriffier. (w.g.) C. DEJONGE

(w.g.) S.K. MARTENS

701 b)


DIT POUR DROIT: 20. La disposition de l'article 12, sous A, de la LBM n'empêche pas, en principe, le titulaire d'une marque verbale qui emploie cette marque dans une configuration possédant un pouvoir distinctif, mais n'ayant pas été déposée (comme marque figurative), de s'opposer en vertu de l'article 13 A, alinéa premier, sous 2, de la LBM, à l'emploi - visé dans cette dernière disposition - d'un signe qui présente avec la marque dans la configuration précitée une ressemblance susceptible de causer un préjudice au titulaire de la marque

21. II est fait exception à ce qui précède lorsque la forme dans laquelle la marque verbale est utilisée prédomine au point que le public ne perçoit plus le signe employé que comme une marque figurative.

Ainsi jugé par messieurs S.K. Martens, président, F. Hess, premier vice-président, P. Kayser, R. Evening, juges, P. Neleman, madame G.G. van Erp Taalman Kip -Nieuwenkamp, monsieur J. D'Haenens, madame D. Baeté-Swinnen et monsieur 1. Verougstraete, juges suppléants, et prononcé en audience publique à La Haye, le 16 décembre 1994, par monsieur S.K. Martens, préqualifié, en présence de messieurs Th.B. ten Kate, avocat général, et C. Dejonge, greffier en chef suppléant.

702

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF 1451. aanv. Basisteksten /1995-2


BENELUX -GERECHTSHOF Zaak A 941 1 i•

LINGUAMATICS tegen POLYGLOT

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 94/1 LINGUAMATICS

contre POLYGLOT

16.VI.1995



702 a)

HET BENELUX-GERECHTSHOF in de zaak A 94/1

Gelet op het op 18 maart 1994 door de Hoge Raad der Nederlanden uitgesproken arrest in de zaak nr. 15.276 van de te Amsterdam gevestigde vennootschap Linguamatics B.V. - verder te noemen : Linguamatics - tegen de te Broekhuizen gevestigde stichting genaamd Stichting Polyglot - verder te noemen de Stichting - , waarbij overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux -Gerechtshof aan dit Hof vragen van uitleg van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (BMW) worden gesteld

3. Overwegende dat de Hoge Raad de volgende vragen van uitleg van de BMW heeft gesteld «(I) Indien een merk ten aanzien van de waren en/of diensten waarvoor het is ingeschreven, onderscheidend vermogen heeft, maar ten aanzien van de waren en/of diensten van een ander Jouter beschrijvend is, kan de merkhouder zich dan verzetten tegen het gebruik dat deze ander van het merk maakt niet slechts ter omschrijving, maar ook ter onderscheiding van diens waren en/of diensten? (2) Is voor het antwoord op de vraag of waren en/of diensten als soortgelijk in de zin van art. 13A, eerste lid onder I, BMW zijn aan te merken, van betekenis of door het van het merk gemaakte gebruik waartegen de merkhouder zich verzet, aan deze schade kan worden toegebracht ?»

23. Gelet op de conclusie van de plaatsvervangend Advocaat-Generaal M.R Mok Uitspraak doende op de door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 18 maart 1994 gestelde vragen

702 a)



TRADUCTION


Vu l'arrêt du 18 mars 1994 du Hoge Raad der Nederlanden dans la cause n° 15.276 de la société Linguamatics B.V., dont le siège est à Amsterdam, dénommée ci-après Linguamatics, contre la fondation Stichting Polyglot, dont le siège est à Broekhuizen, dénommée ci-après la Fondation, arrêt soumettant à la Cour Benelux, conformément à l'article 6 du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, des questions d'interprétation de la Loi uniforme Benelux sur les marques (LBM)

3.

Attendu que le Hoge Raad a posé les questions suivantes relatives à l'interprétation de la LBM (I) Lorsqu'une marque a un pouvoir distinctif à l'égard des produits ou services pour lesquels elle est enregistrée, mais qu'elle est purement descriptive à l'égard des produits ou services d'un tiers, le titulaire de la marque peut-il s'opposer à !'emploi que cette autre personne fait de la marque non pas uniquement pour qualifier, mais encore pour distinguer ses produits ou services ? (2) Pour savoir si les produits ou services sont à considérer comme similaires au sens de l'article 13A, alinéa premier, sous I, de la LBM, est-il pertinent de se demander si l'usage de la marque auquel le titulaire de la marque s'oppose, est susceptible de lui causer un préjudice ?

23. Vu les conclusions de monsieur l'avocat général suppléant M.R. Mok 24. Statuant sur les questions posées par le Hoge Raad der Nederlanden dans son arrêt du 18 mars 1994


702 b)

VERKLAART VOOR RECHT: A. Ten aanzien van de eerste vraag: 25.

Indien een woordmerk ten aanzien van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, onderscheidend vermogen heeft, maar ten aanzien van andere, aan die van de merkhouder soortgelijke waren of diensten van een ander louter beschrijvend is in die zin dat het een hoedanigheid van die waren of diensten aanduidt, geeft artikel 13A, eerste lid, aanhef en onder I, BMW de merkhouder het recht zich ertegen te verzetten dat die ander het als merk ingeschreven woord bezigt op zodanige wijze dat bij het in aanmerking komende publiek de indruk kan worden gewekt dat het woord wordt gebezigd ter onderscheiding van zijn waren of diensten

B. Ten aanzien van de tweede vraag: 26. Voor het antwoord op de vraag of waren of diensten als soortgelijk in de zin van artikel 13A, eerste lid, aanhef en onder I, BMW zijn aan te merken, is niet van betekenis of door het van het merk gemaakte gebruik waartegen de merkhouder zich verzet, aan de merkhouder schade kan worden toegebracht.

Aldus gewezen door de heren S.K. Martens, eerste vice-president, F. Hess, tweede vice-president, H.L.J. Roelvink, P. Kayser, R. Everling, rechters, W.J.M. Davids, D. Holsters, J. D'Haenens en M. Lahousse, plaatsvervangende rechters, en uitgesproken ter openbare zitting te 's-Gravenhage op 16 juni 1995, door de heer S.K. Martens, voornoemd, in aanwezigheid van de heren Th.B. ten Kate, advocaat-generaal, en C. Dejonge, waarnemend hoofdgriffier.

C. DEJONGE

S.K. MARTENS

90

702 b)

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145' suppl. Textes de base/ 1995-2

DIT POUR DROIT: A. Sur la première question 25.

Lorsqu'une marque verbale a un pouvoir distinctif à l'égard des produits ou services pour lesquels elle est enregistrée, mais qu'elle est purement descriptive à l'égard d'autres produits ou services d'un tiers, similaires à ceux du titulaire de la marque, en ce sens qu'elle exprime une qualité de ces produits ou services, l'article 13A, alinéa premier, début et sous I, permet au titulaire de la marque de s'opposer à ce que cette autre personne fasse usage du mot enregistré comme marque de manière à donner au public concerné l'impression que le mot est employé pour distinguer ses produits ou services

B. Sur la seconde question: 26. Pour savoir si les produits ou services sont à considérer comme similaires au sens de l'article 13A, alinéa premier, début et sous I, de la LBM, il n'est pas pertinent de se demander si l'usage de la marque auquel le titulaire s'oppose est susceptible de lui causer un préjudice.

Ainsi jugé par messieurs S.K. Martens, premier vice-président, F. Hess, second vice-président, H.L.J. Roelvink, P. Kayser, R. Everling, juges, W.J.M. Davids, D. Holsters, J. D'Haenens et M. Lahousse, juges suppléants,

et prononcé en audience publique à La Haye le 16 juin 1995, par monsieur S.K. Martens, préqualifié, en présence de messieurs Th.B. ten Kate, avocat général, et C. Dejonge, greffier en chef suppléant.

703


lob


BENELUX-GERECHTSHOF Zaak A 94/2 RIVEL RIJWIEL tegen CVGV

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 94/2 RIVEL RIJWIEL contre CVGV

16.VI.1995



703 a)

HET BENELUX-GERECHTSHOF in de zaak A 94/2 Gelet op het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 8 september 1994 in de zaak rolnummer H 136 193 van Rivel Rijwielfabriek B.V., gevestigd te Surhuisterveen, Nederland - verder te noemen : Rivel Rijwielfabriek - tegen Constructie- en Verkoop van Gehandicapten Voorzieningen Heerenveen B.V., gevestigd te Oudehaske, Nederland - verder te noemen CVGV - waarbij overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux -Gerechtshof aan dit Hof vragen van uitleg van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (BMW) worden gesteld

3. Overwegende dat de Rechtbank de volgende vragen van uitleg van de BMW heeft gesteld

I. Verzet de Benelux Merkenwet zich ertegen dat de positie van derde, die binnen de laatste drie jaren binnen het Beneluxgebied een overeenstemmend merk voor soortgelijke waren te goeder trouw en op normale wijze heeft gebruikt, als bedoeld in artikel 4, lid 6, onder a, wordt overgedragen aan een ander? 2. Maakt het voor de beantwoording van vraag I verschil of de overdracht geschiedt tezamen met de overdracht van andere activa dan wel een gehele onderneming? 3. Maakt het voor de beantwoording van vraag 1 verschil of de overdracht geschiedt in het kader van de afwikkeling van een faillissement ?

4.

Indien vraag I ontkennend wordt beantwoord, betekent dit dan dat degene aan wie de positie van (het Hof voegt in voorgebruiker) is overgedragen, de nietigheid van het depot kan inroepen zonder dat de overdrager - de oorspronkelijke derde - aan het geding deelneemt ? 5. Maakt het voor de beantwoording van vraag 4 verschil of de overdrager nog bestaat, dan wel geliquideerd is, in staat van faillissement is verklaard of zijn onderneming heeft gestaakt?

19. Gelet op de conclusie van de Advocaat-Generaal 11.13. ten Kate

•i

703 a)



TRADUCTION

dans l'affaire A 94/2 Vu le jugement du 8 septembre 1994 de l'arrondissementsrechtbank de Leeuwarden dans la cause n° de rôle H 136/93 de Rivel Rijwielfabriek B.V., dont le siège est à Surhuisterveen, Pays-Bas, dénommée ci-après Rivel Rijwielfabriek, contre Constructie- en Verkoop van Gehandicapten Voorzieningen Heerenveen B.V., dont le siège est à Oudehaske, Pays-Bas, dénommée ci-après CVGV, jugement soumettant à la Cour Benelux, conformément à l'article 6 du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, des questions d'interprétation de la Loi uniforme Benelux sur les marques (LEM)

• 3.

Attendu que le tribunal a posé les questions suivantes relatives à l'interprétation de la LEM La loi Benelux sur les marques s'oppose-t-elle à la cession de la qualité I. de tiers qui a fait de bonne foi dans les trois dernières années un usage normal d'une marque ressemblante pour des produits similaires, au sens de l'article 4, alinéa 6, sous a ? 2. La réponse à la question I est-elle différente lorsque la cession s'opère en même temps que la cession d'autres éléments d'actif ou d'une entreprise dans son ensemble ? 3. La réponse à la question I est-elle différente lorsque la cession s'effectue dans le cadre de la liquidation d'une faillite ? 4. S'il est répondu négativement à la question I, cette réponse implique-telle que le cessionnaire de la qualité de tiers peut invoquer la nullité du dépôt sans que le cédant - le tiers originaire - prenne part à l'action ?

5. La réponse à la question 4 est-elle différente lorsque le cédant soit existe encore, soit a fait l'objet d'une liquidation, a été déclaré en état de faillite ou a cessé son activité ?

19.

Vu les conclusions de monsieur l'avocat général Th.B. ten Kate


703 b)

20. Uitspraak doende op de door de Rechtbank te Leeuwarden bij vonnis van 8 september 1994 gestelde vragen

VERKLAART VOOR RECHT: Ten aanzien van vraag J

21. De BMW verzet zich niet ertegen dat bij een overeenkomst waarbij de gebruiker van een - niet gedeponeerd - merk het gebruik van dat merk staakt en ermede instemt dat de opvolgende gebruiker het gebruik op dezelfde voet voortzet, tevens de aan de oorspronkelijke gebruiker ingevolge artikel 4, lid 6, onder a, BMW toekomende bevoegdheid zich tegen een depot te verzetten, in die zin op de opvolgende gebruiker overgaat dat deze zich tegenover de deposant mede mag beroepen op het gebruik dat de oorspronkelijke gebruiker van het merk heeft gemaakt; Ten aanzien van de vragen 2 en 3: 22. Daarbij maakt het geen verschil of die overeenkomst wordt gesloten tezamen met de overdracht van andere activa of de gehele onderneming, dan wel in het kader van de afwikkeling van een faillissement Ten aanzien van de vragen 4 en 5:

23. Indien degene die op grond van een zodanige overeenkomst het gebruik van het merk voortzet, de nietigheid van een door een derde verricht depot inroept, behoeft hij niet de vorige gebruiker van het merk in het geding te roepen, waarbij het geen verschil maakt of de vorige gebruiker nog bestaat, dan wel is geliquideerd, in staat van faillissement is verklaard of zijn onderneming heeft gestaakt. Aldus gewezen door de heren O. Stranard, president, S.K. Martens, eerste vicepresident, F. Hess, tweede vice-president, P. Kayser, R. Everling, C.H. Beekhuis, P. Marcha!, rechters, P. Neleman en I. Verougstraete, plaatsvervangende rechters,

en uitgesproken ter openbare zitting te 's-Gravenhage op 16 juni 1995, door de heer S.K. Martens, voornoemd, in aanwezigheid van de heren Th.B. ten Kate, advocaat-generaal, en C. Dejonge, waarnemend hoofdgriffier. C. DEJONGE

S.K. MARTENS

•i

703 b)


20. Statuant sur les questions du tribunal de Leeuwarden posées dans son jugement du 8 septembre 1994

DIT POUR DROIT: Sur la première question

21. La LBM ne fait pas obstacle à ce que par une convention qui prévoit que l'usager d'une marque - non déposée - en cesse l'usage et autorise l'usager subséquent à utiliser la marque dans les mêmes conditions, le di -oit de s'opposer à un dépôt revenant à l'usager originaire en vertu de l'article 4, alinéa 6, sous a, de la LBM soit acquis à l'usager subséquent en sorte que ce dernier peut aussi se prévaloir, à l'égard du déposant, de l'usage qu'en a fait l'usager originaire

Sur les questions 2 et 3

22. lI est indifférent que cette convention soit conclue en même temps que la cession d'autres éléments d'actif ou de l'entreprise dans son ensemble ou bien dans le cadre de la liquidation d'une faillite Sur les questions 4 et 5

23. Lorsque celui qui continue l'usage de la marque en vertu de pareille convention invoque la nullité du dépôt effectué par un tiers, il ne doit pas appeler à la cause l'usager précédent et il est indifférent que cet usager existe ou non, qu'il ait fait l'objet d'une liquidation, qu'il ait été déclaré en état de faillite ou ait cessé son activité.

Ainsi jugé par messieurs O. Stranard, président, S.K. Martens, premier viceprésident, F. Hess, second vice-président, P. Kayser, R. Everling, C.H. Beekhuis, P. MarchaI, juges, P. Neleman et 1. Verougstraete, juges suppléants, et prononcé en audience publique à La Haye le 16 juin 1995, par monsieur S.K. Martens, préqualifié, en présence de messieurs Th.B. ten Kate, avocat général, et C. Dejonge, greffier en chef suppléant.

704

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX-HOF 1 45 aanv. Basisteksten 1 1995-2

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 1 45 suppl. Textes de base 11995-2

BENELUX-GERECHTSHOF Zaak A 9413 LESLEE SPORTS tegen SNAUWAERT

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 94/3 LESLEE SPORTS contre SNAUWAERT


-

Langue de la procédure: le néerlandais


704 a)

Verzoek om een prejudiciële beslissing, gedaan bij arrest van het Hof van Cassatie van België inzake Leslee Sports Importing Limited tegen Snauwaert N.V. (Zaak A 94/3)

Het Hof van Cassatie van België, Eerste Kamer, heeft bij een in bovengenoemde zaak gewezen arrest van 30 september 1994 - ontvangen ter Griffie van het Benelux -Gerechtshof op Il oktober 1994 - dit Hof verzocht uitspraak te doen over de navolgende vraag van uitleg met betrekking tot de Eenvormige wet betreffende de dwangsom

« Moet artikel 4, eerste lid, van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom aldus worden uitgelegd dat de bevoegdheid toegekend aan de rechter die de dwangsom heeft opgelegd, om de dwangsom op te heffen in geval van onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen, exclusief is en er aan in de weg staat dat in een executiegeschil betreffende de eventueel verbeurde dwangsom een andere rechter dan degene die de dwangsom heeft opgelegd, zou beslissen dat, ook al heeft de veroordeelde de hoofdveroordeling niet uitgevoerd, de dwangsom wegens overmacht niet verbeurd is ?»

**

704 a)


TRADUCTION Demande de décision préjudicielle, formée par arrêt de la Cour de cassation de Belgique en cause Leslee Sports Importing Limited contre Snauwaert S.A. (Affaire A 94/3)

Par un arrêt du 30 septembre 1994 rendu dans la cause susdite et parvenu au greffe de la Cour de Justice Benelux le Il octobre 1994, la Cour de cassation de Belgique, première chambre, a invité la Cour Benelux à se prononcer sur la question d'interprétation suivante concernant la Loi uniforme relative à l'astreinte

«L'article 4, alinéa premier, de la loi uniforme relative à l'astreinte doit-il être interprété en ce sens que la compétence attribuée au juge, qui a ordonné l'astreinte, de supprimer celle-ci si le condamné est dans l'impossibilité de satisfaire à la condamnation principale, est exclusive et fait obstacle à ce que dans une contestation sur l'exécution relative à une astreinte éventuellement acquise un juge autre que celui qui a prononcé l'astreinte pourrait décider que, même si le condamné n'a pas satisfait à la condamnation principale, l'astreinte n'est pas acquise en raison de la force majeure ?»

705



BENELUX -GERECHTSHOF Zaak A 9414 OPENBAAR MINISTERIE tegen VAN DER HAEGEN - ROUAEN

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 94/4 MINISTERE PUBLIC contre VAN DER HAEGEN - ROUAEN



705 a)

Verzoek om een prejudiciële beslissing, gedaan bij vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg te Gent inzake Openbaar Ministerie tegen Van der Haegen - Rouaen (Zaak A 94/4) De Rechtbank van eerste aanleg te Gent, rechtsprekende in correctionele zaken, heeft bij een in bovengenoemde zaak gewezen vonnis van 29 november 1994 - ontvangen ter Griffie van het Benelux -Gerechtshof op 9 december 1994- dit Hof verzocht uitspraak te doen over de navolgende vraag van uitleg met betrekking tot de Eenvormige wet betreffende de dwangsom

« Kan de gemachtigde ambtenaar beschouwd worden als een partij in de zin van de Eenvormige Wet op de Dwangsom, en kan derhalve de dwangsom worden uitgesproken op de vordering van de gemachtigde ambtenaar wanneer deze zijn vordering tot herstel rechtsgeldig aanhangig heeft gemaakt zonder zich evenwel burgerlijke partij te stellen ?»

705 a)

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145' suppl. Textes de base 1 1995-2

TRADUCTION Demande de décision préjudicielle, formée par jugement du Tribunal de première instance de Gand en cause Ministère public contre Van der Haegen - Rouaen (Affaire A 94/4)

Par un jugement du 29 novembre 1994 rendu dans la cause susdite et parvenu au greffe de la Cour de Justice Benelux le 9 décembre 1994, le Tribunal de première instance de Gand, statuant en matière correctionnelle, a invité la Cour Benelux à se prononcer sur la question d'interprétation suivante concernant la Loi uniforme relative à l'astreinte

«Le fonctionnaire délégué peut-il être considéré comme une partie au sens de la loi uniforme relative à l'astreinte et l'astreinte peut-elle, dès lors, être ordonnée à la demande du fonctionnaire délégué lorsque ce dernier a introduit valablement sa demande de remise en état des lieux sans se constituer cependant partie civile ? »

**

706



BENELUX-GERECHTSHOF Zaak A 951 1 TIEL UTRECHT tegen IPENBURG

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 95/1 TIEL UTRECHT contre IPENBURG



706 a)

Verzoek om een prejudiciële beslissing, gedaan bij arrest van de Hoge Raad der Nederlanden inzake Tiel Utrecht Schadeverzekering N.V. tegen Freddy Ipenburg (Zaak A 95/1)

De Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Kamer, heeft bij een in bovengenoemde zaak gewezen arrest van 10 maart 1995 - ontvangen ter Griffie van het BeneluxGerechtshof op 16 maart 1995 - dit Hof verzocht uitspraak te doen over de navolgende vragen van uitleg met betrekking tot de Gemeenschappelijke Bepalingen behorende bij de Overeenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (WAM) «(1) Verzet artikel 6 lid 2 in verband met artikel 13 van voormelde bepalingen zich ertegen dat, indien er bij een ongeval meer dan één benadeelde is en de verzekerde som ontoereikend is om ieder van hen volledig schadeloos te stellen, bij de berekening van wat iedere benadeelde toekomt rekening zal worden gehouden met een tussen hen gesloten overeenkomst die inhoudt dat ten gunste van de vordering van één van hen de vorderingen van de overige benadeelden ten achter zullen worden gesteld, in het bijzonder indien aldus voorrang wordt verleend aan de vordering van het eigenlijke verkeersslachtoffer? (2) Vereist, zo vraag (I) ontkennend moet worden beantwoord, artikel 6 lid 2 van voornoemde bepalingen dat de verzekeraar met de tussen de benadeelden overeengekomen voorrang instemt? (3) Brengen artikel 6 lid 2 van de Gemeenschappelijke Bepalingen en het in die bepalingen besloten liggende stelsel mede dat de WAM-verzekeraar jegens de benadeelde niet gehouden is tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten, voor zover die kosten te zamen met de door het motorrijtuig veroorzaakte schade het bedrag waar voor de verzekering per gebeurtenis ten hoogste dekking biedt, te boven gaan ?»

706 a)


TRADUCTION Demande de décision préjudicielle, formée par arrêt du Hoge Raad der Nederlanden, en cause Tiel Utrecht Schadeverzekering N.V. contre Freddy Ipenburg (Affaire A 95/1)

Par un arrêt du 10 mars 1995 rendu dans la cause susdite et parvenu au greffe de la Cour de Justice Benelux le 16 mars 1995, le Hoge Raad der Nederlanden, première chambre, a invité la Cour Benelux à se prononcer sur les questions d'interprétation suivantes relatives aux Dispositions communes annexées à la Convention relative à l'assurance obligatoire de la responsabilité civile en matière de véhicules automoteurs (RC autos) «(1) L'article 6 § 2, rapporté à l'article 13 des dispositions prémentionnées, s'oppose-t-il à ce que, lorsqu'il y a pluralité de personnes lésées dans un accident et que la somme assurée n'est pas suffisante pour indemniser complètement chacune d'elles, le calcul de la quotité revenant à chaque personne lésée tienne compte d'une convention conclue entre elles par laquelle les créances des autres personnes lésées seront subordonnées au profit de la créance de l'une d'elles, plus particulièrement quand la créance de la victime proprement dite de l'accident se trouve ainsi privilégiée ?

(2) Si la question (I) appelle une réponse négative, l'article 6 § 2 des dispositions susvisées requiert-il le consentement de l'assureur à la préférence convenue entre les personnes lésées ? (3) L'article 6 § 2 des Dispositions communes et l'économie desdites dispositions impliquent-ils que l'assureur RC autos n'est pas tenu, envers la personne lésée, au remboursement des frais extrajudiciaires, dans la mesure où ces frais, additionnés au dommage causé par le véhicule automoteur, dépassent la somme pour laquelle l'assurance offre une garantie maximale par sinistre ?»

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF 45' aanv. Basisteksten / 1995-2

707

AFFAIRES JURIDIQUES - COUR BENELUX 145e suppl. Textes de base / 1995-2

COUR DE JUSTICE BENELUX Affaire A 95/2 EUROPABANK contre BANQUE DE L'EUROPE

BENELUX -GERECHTSHOF Zaak A 9512 EUROPABANK tegen BANQUE DE L'EUROPE

Langue de la procédure: le français

-

Procestaal: Frans

JURIDISCHE ZAKEN - BENELUX -HOF 45' aan>'. Basisteksten 11995-2

707 a)

VERTALING Verzoek om een prejudiciële beslissing, gedaan bij vonnis van de Tribunal d'arrondissement te Luxemburg inzake Europabank N.V. tegen Banque de l'Europe S.A. (Zaak A 95/2)

De Tribunal d'arrondissement te Luxemburg, Tweede Kamer, zitting houdende in handelszaken, heeft bij een in bovengenoemde zaak gewezen vonnis van 10 februari 1995 - ontvangen ter Griffie van het Benelux -Gerechtshof op 21 april 1995 - dit Hof verzocht uitspraak te doen over de navolgende vragen van uitleg met betrekking tot de Eenvormige wet op de merken «I) Kan het gebruik door een dienstverlenend bedrijf van zijn handelsnaam worden aangemerkt als normaal gebruik - in de zin van artikel 5, lid 3, van de Eenvormige Beneluxwet - van het merk voor de door dat bedrijf aangeboden diensten, wanneer merk en handelsnaam uit hetzelfde teken bestaan ? 2) Kan een uit een geografische naam bestaand dienstmerk als misleidend worden beschouwd op grond dat het publiek daardoor in de waan kan worden gebracht dat de betrokken diensten in het gehele door de geografische naam aangeduide gebied of aan een in heel dat gebied geworven cliënteel worden c.q. zouden (kunnen) worden aangeboden, terwijl de houder van dat merk zijn diensten slechts in een klein deel van dat geografische gebied aanbiedt c.q. zou kunnen aanbieden ? Waar het met name om de geografische naam «Europa» gaat, hoe wordt voorgaande vraag beantwoord als de betrokken diensten enkel in een land van Europa en aan de cliënteel van één enkel land, en zelfs van slechts één of twee regio's binnen één enkel land van Europa worden aangeboden ? 3) Kan het gebruik van een vennootschaps- of handelsnaam die met een gedeponeerd dienstmerk overeenstemt, worden aangemerkt als gebruik betreffende de dienstverlening in de zin van artikel 13 A 1 van de eenvormige Beneluxwet ?»

707 a)


Demande de décision préjudicielle, formée par jugement du Tribunal d'arrondissement de et à Luxembourg, en cause Europabank N.V. contre Banque de l'Europe S.A. (Affaire A 95/2)

Par tin jugement du 10 février 1995 rendu dans la cause susdite et parvenu au greffe de la Cour de Justice Benelux le 21 avril 1995, le Tribunal d'arrondissement de et à Luxembourg, deuxième chambre, siégeant en matière commerciale, a invité la Cour Benelux à se prononcer sur les questions d'interprétation suivantes relatives à la Loi uniforme sur les marques «1) L' usage de son nom commercial par une entreprise prestataire de services peutil être considéré comme l'usage normal, au sens de l'article 5 alinéa 3 de la loi Uniforme Benelux. de la marque des services offerts par cette entreprise, lorsque la marque et le nom commercial sont constitués par le même signe? Une marque de service, composée d'un nom géographique, peut-elle être consi2) dérée comme trompeuse au motif qu'elle peut faire croire au public que les services concernés sont, seraient ou pourraient être offerts sur l'ensemble du territoire désigné par le nom géographique ou pour une clientèle se recrutant sur l'ensemble de ce territoire, alors que le titulaire de cette marque n'offre ou ne pourrait offrir ses services que sur une petite partie de cette zone géographique ? En particulier, s'agissant du nom géographique «Europe», quelle est la réponse à la question qui précède lorsque les services concernés ne sont offerts que sur un pays d'Europe et à la clientèle d'un seul pays, voire d'une seule ou de deux régions à l'intérieur d'un seul pays d'Europe? L'emploi d'une dénomination sociale ou d'un nom commercial ressemblant à 3) une marque de services déposée peut-il être considéré comme un emploi concernant la prestation de services au sens de l'article 13 A I de la loi uniforme Benelux ?»

*

WIJZIGINGSBLADEN van reeds vroeger verschenen afleveringen der Basisteksten

FEUILLETS MODIFIÉS des suppléments aux Textes de base parus antérieurement

9a

DOUANE EN BELASTINGEN 1 45 aanv. Basisteksten 1 1995-2

DOUANE ET FISCALITE 1451 suppi. Textes de base 1 1995-2

VERDRAG (*) NOPENS WEDERKERIGE BIJSTAND INZAKE DE INVORDERING VAN BELASTINGSCHULDEN ONDERTEKEND TE BRUSSEL OP 5 SEPTEMBER 1952 in werking getreden op 8 november 1956

CONVENTION (*) RELATIVE A L'ASSISTANCE RECIPROQUE EN MATIERE DE RECOUVREMENT DE CREANCES FISCALES

SIGNEE A BRUXELLES, LE 5 SEPTEMBRE 1952 entrée en vigueur le 8 novembre 1956

(*) Jurisprudentie

-

Zie Boekdeel

() Jurisprudence - cf. Tonte

::iv - blz. 690 IV - p. 690

DOUANE EN BELASTINGEN 145e aanv. Basisteksten 11995-2

10

VERDRAG TUSSEN BELGIE, HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG EN NEDERLAND NOPENS WEDERKERIGE BIJSTAND INZAKE DE INVORDERING VAN BELASTINGSCHULDEN Zijne Majesteit de Koning der Belgen, Hare Koninklijke Hoogheid de Groothertogin van Luxemburg, Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, Bezield door de wens de wederkerige bijstand te verzekeren van de bevoegde autoriteiten inzake de invordering van belastingschulden, zulks ter uiteindelijke verwezenlijking van de economische unie tussen België, het Groothertogdom Luxemburg en Nederland, beoogd bij de op 5 september 1944 te Londen getekende douaneovereenkomst, Hebben besloten een Verdrag te sluiten en hebben daartoe als Hun Gevolmachtigden benoemd, te weten Zijne Majesteit de Koning der Belgen Zijne Excellentie de Heer P. van ZEELAND, Minister van Buitenlandse Zaken; Hare Koninklijke Hoogheid de Groothertogin van Luxemburg: Zijne Excellentie de Heer Robert ALS, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van het Groothertogdom Luxemburg te Brussel; Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden: Jonkheer G. BEELAERTS van BLOKLAND, Zaakgelastigde a.i. der Nederlanden te Brussel, die, na elkander mededeling te hebben gedaan van hun volmachten, welke in goede en behoorlijke vorm werden bevonden, over de volgende bepalingen tot overeenstemming zijn gekomen Artikel I

De bevoegde autoriteiten van de landen der Hoge Verdragsluitende Partijen verlenen elkander, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag en onverminderd de toepas0 sing van alle andere bijzondere verdragen, wederkerig bijstand teneinde de invordering te verzekeren van de belastingschulden, bedoeld in het hiernavolgende artikel 2.

JURIDISCHE ZAKEN -BENELUX -HOF 1 45 aanv. Basisteksten 1 1995-2

299

AFFAIRES JURIDIQUES-COUR BENELUX 145' suppl. Textes de base 1 1995-2

BESCHIKKING VAN HET COMITE VAN MINISTERS VAN 7JUNI 1993 TOT BENOEMING VAN EEN PLAATSVERVANGEND RECHTER IN HET BENELUX -GERECHTSHOF M (93) 4 (inwerkingtreding op de dag van ondertekening)

DECISION DU COMITE DE MINISTRES DU 6JUIN 1993 PORTANT NOMINATION D'UN JUGE SUPPLEANT A LA COUR DE JUSTICE BENELUX M (93) 4 (entrée en vigueur le jour de sa signature)

JURIDISCHE ZAKEN -BENELUX -HOF 145' aanv. Basisteksten 11995-2

2991 1

BESCHIKKING van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie tot benoeming van een plaatsvervangend rechter in het Benelux-Gerechtshof M (93) 4

Het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie, Gelet op artikel 3, leden I en 2, van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux -Gerechtshof, ondertekend te Brussel op 31 maart 1965, zoals het door het op 23 november 1984 te Brussel ondertekende Protocol is gewijzigd, Overwegende dat het Comité van Ministers op 29 maart 1993 akte heeft verleend van de kennisgeving van het arrest van 26 maart 1993, waarbij het Benelux-Gerechtshof vaststelt dat de heer G. De Baets, plaatsvervangend rechter, niet langer voldoet aan de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van zijn functie in het Hof. Op voordracht van de Minister van Justitie van België Heeft het volgende beslist: Artikel I Mevrouw D. BAETE-SWINNEN, raadsheer in het Hof van Cassatie van België, wordt benoemd tot plaatsvervangend rechter in het Benelux -Gerechtshof. Artikel 2 Deze Beschikking treedt in werking de dag van haar ondertekening. Gedaan te Brussel, op 7 juni 1993. De Voorzitter van het Comité van Ministers, P. H. KOOIJMANS

299/1

AFFAIRES JURIDIQUES-COUR BENELUX 145' suppl. Textes de base /1995-2

DECISION du Comité de Ministres de l'Union économique Benelux portant nomination d'un juge suppléant à la Cour de Justice Benelux M (93) 4

Le Comité de Ministres de l'Union économique Benelux, Vu l'article 3, alinéas Ier et 2, du Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, signé à Bruxelles le 31 mars 1965, tel qu'il a été modifié par le Protocole signé à Bruxelles Ie 23 novembre 1984, Considérant que le Comité de Ministres a donné acte le 29 mars 1993 de la notification de l'arrêt du 26.3.1993 par lequel la Cour de Justice Benelux constate que Monsieur G. De Baets, juge suppléant, ne remplit plus les conditions pour exercer ses fonctions à la Cour. Sur proposition du Ministre de la Justice de Belgique, A pris la décision suivante Article I Madame D. BAETE-SWINNEN, conseiller à la Cour de cassation de Belgique, est nommée juge suppléant à la Cour de Justice Benelux. Article 2 La présente Décision entre en vigueur le jour de sa signature. Fait à Bruxelles, le 7juin 1993. Le Président du Comité de Ministres, PH. KOOIJMANS

AFFAIRES JURIDIQUES ASSURANCE AUTOMOTEURS I45 suppl. Textes de base / 1995-2

Article 6 Chacune des Parties Contractantes s'engage à prendre toutes mesures appropriées en vue de l'application de l'assurance obligatoire et en vue de la réparation des dommages par les bureaux dans les cas visés au § 2 de l'article 2 des Dispositions communes annexées à la présente Convention. Article 7* § I. Chacune des Parties Contractantes s'engage à prendre les mesures appropriées en vue de la constitution sur son territoire d'un fonds de garantie à l'égard duquel les personnes lésées pourront faire valoir un droit à une indemnité

1. lorsque le véhicule n'a pas été identifié; 2. lorsque l'obligation d'assurance n'a pas été respectée, sauf dans les cas visés au § 2, alinéa 3, de l'article 2 des Dispositions communes annexées à la présente Convention; 3. lorsque l'on s'est emparé du véhicule par vol ou violence ou lorsqu'on utilise sciemment et sans motif légitime un tel véhicule;

() Jurisprudence - cf. p. M.

JURIDISCHE ZAKEN VERZEKERING MOTORRIJTUIGEN 145' aanv. Basisteksten 11995-2

4. wanneer de toegelaten verzekeraar insolvent is. In dit geval kan echter ieder der Verdragsluitende Partijen de tussenkomst door het waarborgfonds vervangen door iedere andere maatregel, dienende tot het verzekeren van een schadeloosstelling aan de benadeelden. §2. Ieder der Verdragsluitende Partijen bepaalt, voor de gevallen waarin de tussenkomst van het waarborgfonds voorzien is, de voorwaarden waaronder de schadeloosstelling wordt toegekend en de omvang daarvan. Artikel 8* §1. Ieder der Verdragsluitende Partijen verbindt zich passende maatregelen te nemen ter verzekering van de naleving van de verplichtingen, opgelegd bij de bij deze Overeenkomst behorende Gemeenschappelijke bepalingen. §2. Ieder van haar verbindt zich in haar wetgeving strafbepalingen op te nemen tegen I. de persoon op wie de verplichting rust de verzekering te sluiten, die een motorrijtuig doet deeelnemen of toelaat dat het deelneemt aan het verkeer op de openbare weg of op terreinen, die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een beperkt aantal personen, die het recht hebben om er te komen, zonder dat een verzekering is gesloten, welke beantwoordt aan de bij deze Overeenkomst behorende Gemeenschappelijke bepalingen, of wanneer de verzekering is vervallen. 2. de bestuurder van een motorrijtuig, die dit motorrijtuig doet deelnemen aan het verkeer onder de onstandigheden, als bedoeld onder I van deze paragraaf.

() Jurisprudentie - zie blz. 64).

AFFAIRES JURIDIQUES ASSURANCE AUTOMOTEURS 145' suppl. Textes de base / 1995-2

4. lorsque l'assureur agréé est insolvable. Toutefois, dans ce cas, chacune des Parties Contractantes peut remplacer l'intervention du fonds de garantie par toute autre mesure propre à assurer une indemnité aux personnes lésées.

§2. Chacune des Parties Contractantes détermine dans les cas où l'intervention du fond de garantie est prévue, les conditions d'octroi et l'étendue de l'indemnité.

Article 8* § 1. Chacune des Parties Contractantes s'engage à prendre les mesures appropriées en

vue d'assurer le respect des obligations imposées par les Dispositions communes annexées à la présente Convention. §2. Chacune d'elles s'engage à introduire dans sa législation des dispositions pénales contre: I. la personne à qui incombe l'obligation de contracter l'assurance d'un véhicule automoteur qui fait circuler ou tolère qu'on fasse circuler un véhicule sur la voie publique, sur des terrains ouverts au public ou sur des terrains non publics, mais ouverts à un certain nombre de personnes ayant le droit de les fréquenter, sans qu'une assurance répondant aux Dispositions communes annexées à la présente Convention ait été contractée ou après que la garantie de l'assurance aura pris fin. 2. Ie conducteur d'un véhicule automoteur, qui fait circuler celui-ci dans les conditions visées au I du présent paragraphe.

(

') Jurisprudence

-

p. 60.

JURIDISCHE ZAKEN VERZEKERING MOTORRIJTUIGEN 1451 aanv. Basisteksten/1995 -2

A ,tikel 9 § 1. Deze Overeenkomst kan niet worden opgezegd vôÔr het einde van een termijn van tweejaar te rekenen vanaf de datum van zijn inwerkingtreding. De opzegging zal geschieden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan het SecretariaatGeneraal van de Benelux Economische Unie, dat hiervan de beide andere Verdragsluitende Partijen onmiddellijk op de hoogte stelt. De opzegging zal van kracht worden één jaar na de dag van de kennisgeving aan het Secretariaat-Generaal. § 2. In plaats van deze Overeenkomst op te zeggen kan iedere Staat een bepaald geformuleerd voorstel tot wijziging van één of meer artikelen van de Overeenkomst of van de bij de Overeenkomst behorende Gemeenschappelijke bepalingen doen en daarvan op dezelfde wijze als van een opzegging aan de beide andere Staten kennisgeven. In dat geval zullen de drie Staten trachten tot overeenstemming te komen. Is een jaar verlopen na de dag van de kennisgeving aan de beide andere Staten zonder dat er overeenstemming is bereikt, dan kan de Staat, welke het voorstel gedaan heeft, zijn wetgeving in de voorgestelde zin wijzigen. Van de wijziging wordt op dezelfde wijze als van het voorstel aan de beide andere Staten kennis gegeven. Ieder van deze beide Staten is alsdan bevoegd de Overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen. De opzegging zal drie maanden nadat de kennisgeving daarvan aan het SecretariaatGeneraal is verstrekt, van kracht worden. Artikel 10 I. Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is deze Overeenkomst slechts van toepassing op het in Europa gelegen grondgebied.

AFFAIRES JURIDIQUES ASSURANCE AUTOMOBILES 145 suppl. Textes de base / 1995-2

60

JURIDISCHE ZAKEN VERZEKERING MOTORRIJTUIGEN I45 aanv. Basisteksten 11995-2

IV Jurisprudentie van het Benelux Gerechtshof Raadpleeg Boekdeel Consultez Tome IV Jurisprudence de la Cour de Justice Benelux -

-

::

-

Overeenkomst Convention A 80/2

-

Art. 2. 19.1.1981

A 88/3

-

26.VI.1989

A93/6

-

08.XII.1994

-

p.553

-

p. 663

-

p. 700

Art. 7. Art. 8.

Gemeenschappelijke Bepalingen Dispositions communes Art. I. A 88/1 A89/7 A 90 12 A 91 15 A 80 12 A83/2 A 88/3 A 88 15 A 89/5 A 89 17 A 90 17 A 80 12 A 81 12 A 82/4 A 83/2 A 84 14 A 88 13 A89/3 A 89/5 A 89/7 A 89/10 A90/7 A93/5 A9316

-

30.XI.1990 10.XII.1990 16.IV.1992

-

25.111.1993

-

Art. 2. 19.1.1981 23.X.1984

-

26.VI.1989 15.XII.1989 30.XI.1990 10.XII.1990 11.VI.1991

-

-

- p. 553 - p. 636

p. 663 p. 665 p. 670 p. 672 - p. 682

-

-

-

-

Art. 3. 19.1.1981

-

-

22.XII.1981

-

-

20.V.1983

-

-

23.XII.1984

-

13.111.1986

-

26.VI.1989 21.XII.1990 30.XI.1990 10.XII.1990 10.XII.1990 11.VI.1991 08.XII.1994 08.XII.1994

p. 661 p.672 p. 677 p. 687

p. 553 p. 576 p. 607 p. 636 p.642 p. 663 - p. 668 p. 670 p. 672 - p. 675 p.682 p. 699 p. 700 -

-

-

-

-

-

JURIDISCHE ZAKEN VERZEKERING MOTORRIJTUIGEN I45 aanv. Basisteksten /1995-2

60a

AFFAIRES JURIDIQUES ASSURANCE AUTOMOBILES 145 suppi. Textes de base / 1995-2

Art. 4.

A79/1 A84/4 A88/4 A90/3 A 93/5

-

16.IV.1980 17.111.1986 30.XI.1990 27.V.1991 08.XII.1994

- P. 542 - P. 642 - p.664 - p. 678 p. 699 -

Art. 6.

A 80/2 A 89/2 A 89/5 A 90/2 A 91/5 A91/6

-

A80/2 A 90/2 A 91/5

-

-

19.I.1981 21.XII.1990 30.XI.1990 16.IV.1992 25.111.1993 10.V.1993

p. 553 P. 667 p. 670 p. 677 p. 687 - p. 688 -

Art. 9. -

19.1.1981 16.IV.1992 25.111.1993

-

p. 553 p. 677 p. 687

Art. 10.

A80/5 A 84/1 A 88/1 A89/2

-

09.VII.1981 05.VII.1985 20.X.1989 21.XII.1990

p.567 p. 639 - p. 662 - p.667 -

Art. 11.

A8012 A 86/2 A 86/3 A 87/4 A 87/9 A 87/10 A 89/5 A9113

-

19.1.1981 19.11.1988 15.11.1988 19.11.1988 20.XII.1988 20.XII.1988 30.XI.1990 17.XII.1993

A 89/5

-

30.XI.1990

-

- p. 553 p. 648 p. 649 - p. 654 - p. 659 - p. 660 - p. 670 - p. 685 -

Art. 13. -

p. 670

24

MARQUES DE PRODUITS 145, suppl. Textes de base I 1995-2

des territoires du Royaume de Belgique, du Grand-Duché de Luxembourg et du Royaume des Pays-Bas en Europe. Article 37* A. Sauf attribution contractuelle expresse de compétence judiciaire territoriale, celle-ci se détermine en matière de marques, par le domicile du défendeur ou par le lieu où l'obligation litigieuse est née, a été ou doit être exécutée. Le lieu de dépôt ou de l'enregistrement d'une marque ne peut en aucun cas servir à lui seul de base pour déterminer la compétence. Lorsque les critères énoncés ci-dessus sont insuffisants pour déterminer la compétence territoriale, le demandeur peut porter la cause devant le tribunal de son domicile ou de sa résidence, ou, s'il n'a pas de domicile ou de résidence sur le territoire Benelux, devant le tribunal de son choix, soit à Bruxelles, soit à La Haye, soit à Luxembourg. B. Les tribunaux appliqueront d'office les règles du paragraphe A et constateront expressément leur compétence. C. Le tribunal devant lequel la demande principale prévue dans le paragraphe A est pendante connaît des demandes en garantie, des demandes en intervention et des demandes incidentes, ainsi que des demandes reconventionnelles, à moins qu'il ne soit incompétent en raison de la matière. D. Les tribunaux de l'un des trois pays renvoient, si l'une, des parties le demande, devant les tribunaux de l'un des deux autres pays les contestations dont ils sont saisis, quand ces contestations y sont déjà pendantes ou quand elles sont connexes à d'autres contestations soumises à ces tribunaux. Le renvoi ne peut être demandé que lorsque les causes sont pendantes au premier degré de juridiction. Il s'effectue au profit du tribunal premier saisi par un acte introductif d'instance, à moins qu'un autre tribunal n'ait rendu sur l'affaire une décision autre qu'une disposition d'ordre intérieur, auquel cas le renvoi s'effectue devant cet autre tribunal. Article 38 Les dispositions de la présente loi ne portent pas atteinte à l'application de la Convention de Paris, de l'Arrangement de Madrid et des dispositions du droit belge, luxembourgeois ou néerlandais desquelles résulteraient des interdictions d'usage d'une marque. ()

Jurisprudence

-

cf. p. 24a)

WARENMERKEN I45 aanv. Basisteksten/ 1995-2

24a)

MARQUES DE PRODUITS 145, suppl. Textes de base / 1995-2

Raadpleeg Boekdeel IV - Jurisprudentie van het Benelux - Gerechtshof Consultez Tome IV - Jurisprudence de la Cour de Justice Benelux Verdrag en Eenvormige Wet in het algemeen Convention et Loi uniforme en général

A93/2 - 13.VI.1994

- p.696

Eenvormige wet Loi uniforme Art. 1.

A 761 1 A 76/2 A 8013 A 80/4 A 8217 A 8314 A 8718 A90/4 A 94/1

-

23.XII.1985 14.IV.1989 16.XII.1991 16.VI.1995

A 8215

-

20.V.1983

-

25.V.1979

-

09.11.1977 09.111.1977 19 1 1981 19.1.1981 02.11.1983

-

p. 505 p. 509 p.559 p.564 p. 628 p. 638 p. 658 p.679 p. 702

-

p. 617

-

Art. 3. Art. 4.

A78/1 A8216 A8314 A9412

-

21.XI.1983 2 1 XII.1985 16.VI.1995

-

27.1.1981

-

- p. 524 -

p. 621 p. 638 p. 703

Art. 5. A 801

A 8216 21.XI.1983 A 83/4 -' 23.XII.1985 A 8712 18.XI.1988 A93/3 13.XII.1994 A 9314 16.XII.1994

-

p.546 p. 621 p. 638 p.652 p.697 p. 698

-

p.671

-

p. 644

-

-

-

A 89/6

-

Art. 6. 21.XII.1990

A 851 1

-

25.1X. 1986

A 781

-

25.V.1979

-

-

Art. 10. Art. 11; - p. 524

Art. 12. A83/4 - 23.XII.1985 A93/7 - 16.XII.1994 A 74/1 A 77/3 A 78/2 A 80/4 A 81/4 A 81/5 A 82/1 A 82/2 A 82/3 A 82/5 A 83/1 A 83/4 A 86/1 A 87/3 A 87/7 A 91/1 A 92/1 A 92/3 A92/5 A92/6 A93/2 A93/3 A94/1

A77/3 A7811 A82/5 A 83/1

A8314 A87/2

MARQUES DE PRODUITS I45 suppl. Textes de base / 1995-2

24b)

WARENMERKEN I45 aanv. Basisteksten /1995-2

-

-

Art. 13. 01.111.1975 01.VI.1978 06.VII.1979 19.1.1981 05.X.1982 29.VI.1982 02.11.1983 09.VII.1984 09.VII.1984 20.V.1983 22.V.1985 23.XII.1985 29.VI.1987 07.XI.1988 26.VI.1989 06.XI.1992 20.XII.1993 26.III.1993 20.XII.1993 13.VI.1994 13.VI.1994 13.XII.1994 16.VI.1995 Art. 14. 01.VI.1978 25.V.1979 20.V.1983 22.V.1985 23.XII.1985 18.XI.1988

- p.638 p. 701 -

- p. 500 - P. 520 - P. 532 - p.564 - P. 584 - p. 589 - p.598 - p. 602 - p. 605 - p.617 - P. 635 - p. 638 - p. 647 - p.683 - p.689 - p. 691 - p. 693 - p.694 - p.696 - p. 697

- p. 520 - p.524 - p.617 - p. 635 - p. 638 - p.652

Art. 29.

A7612 A81/4

-

09.111.1977

-

-

05.X.1982

-

P. 509 p. 584

Art. 30. A77/2 - 09.11.1978 A82/6 - 21.XI.1983

- p. 516 - p. 621

Art. 35. A 82/6 - 21.XI.1983

- p.621

WARENMERKEN 145 aanv. Basisteksten / 1995-2

24c)

MARQUES DE PRODUITS I45 suppi. Textes de base / 1995-2

Art. 37.

A 89/8 - 10.XII.1990 A90/4 - 16.XII.1991

- p. 673 - p. 679

Art. 40.

A87/5 - 07.XI.1988 A93/4 - 16.XII.1994

- p.655 - p.698

1.21

D (91) 12

16.04.91

D (91) 13

18.11.91

DÉCISIONS MINISTÉRIELLES 145' suppl. Textes de base /1995-2

Nomination Juges et Juges suppl. Cour: voir Tome 1V, P. 286 Echanges intra-Benelux et importation de psittacides........................................................

3013

D (91) 14

18.11.91

Importation animaux, etc. et adaptation procédure de la politique d'importation ..............

3025

D (91) 15

18.11.91

Importation de farines d'origine animale (modif.) ...........................................................

3033

D (91) 16

20.02.92

Nominations Cour (modif.) voir Tome IV, p. 289

D (91) 17

18.11.91

Echanges intra-Benelux et importation de solipèdes, ruminants et suidés sauvages (prescript. san. Vétér.) (2 modif.) .........................

3036

Nomination Juge et Juge suppl. Cour : voir Tome 1V, p. 291 Instauration Comm. spéciale « Coopération transfrontalière » : Tome 5/11 « Coopération transfrontalière », p. 21 Transports professionnels de marchandises parroute..........................................................

3040

Lettre de voiture-document de transport pour transports routiers de marchandises ...............

3046 3048

D (91) 18

25.11.91

D (91) 19

16.12.91

D (91) 20

16.12.91

D (91) 21

16.12.91

D (91) 23

31.12.91

Prolongation mandat Secrétaire Général adj.

D (92) 2

18.05.92

Nomination Avocat Général suppl. et Juge suppl. Cour: voir Tome 1V, p. 293

D (92) 3

15.06.92

Instauration Comm. spéciale étabi. d'un plan de gestion et d'aménagement pour un parc transfrontalier: Tome S/IT, « Conservation de la nature », p. 32

D (92) 4

15.06.92

Volailles, etc... (Prescript. sanit. vétér.) ..........

D (92) 5

08.09.92

Nomination Juge suppl. Cour : voir Tome IV, p. 295

D (92) 6

26.11.92

Nomination Juge et Juge suppl. Cour: voir Tome 1V, p. 297

E

02.12.92

10e Protocole portant Unif. Accises et rétribut, garantie des ouvrages: Tome I, « Douane et fiscalité », p. 33 y

(92) 7

3050

MINISTERIËLE BESCHIKKINGEN 145. aanv. Basisteksten 1 1995-2

A (92) 9

02.12.92

B B

(92) 10 (92) 11

02.12.92 02.12.92

B B

(92) 13 (93) 3

02.12.92 15.03.93

B

(93) 4

07.06.93

B

(93) 5

08.06.93

B B B B B

(93) 6 (93) 7 (93) 9 (94) 1 (94) 7

08.06.93 08.06.93 07.02.94 07.02.94 20.12.94

B

(94) 8

20.12.94

B

(95) 1

24.02.95

B

(95) 2

24.02.95

1.22

Voorziening van ruwe aardolie en -produkten (wijz. besch.). .................................................

3053 Bier .................................................................. 3056 Grondwater en grondwateronttrekking (wijz. besch.): Deel V/II, «Natuurbehoud », blz. 36 Handelaarsnummerplaten voertuigen ............. 3063 Benoeming plv. lid. Raadgevende Commissie: zie Deel IV, « Benoemingen Hof », blz. 207m) Benoeming plv. Rechter Hof : zie Deel IV. blz. 299 Fytosanitaire voorschriften - afschaffing besluiten.............................................................. 3067 Landbouwmarkten .......................................... 3 070 Levensmiddelen.............................................. 3072 Afschaffing Benelux -formulieren................... 3093 Limonades (wijz. besch.)................................ 3097 Reizigersvervoer met touringcars en autobussen ................................................... ........... 3106 Technische eisen motorrijtuigen, enz. (wijz. besch ............................................................. Benoeming plv. Rechter Hof zie Deel 1V, blz. 299/2 .)

Benoeming plv. lid Raadgevende Commissie zie Deel IV, « Benoemingen Hof », blz. 207 o)

3113

1.22

R (92) 9

02.12.92

D (92) 10 D (92) 11

02.12.92 02.12.92

D (92) 13 D (93) 3

02.12.92 15.03.93

D (93) 4

07.06.93

D (93) 5

08.06.93

D D D D D

(93) 6 (93) 7 (93) 9 (94) 1 (94) 7

08.06.93 08.06.93 07.02.94 07.02.94 20.12.94

D (94) 8

20.12.94

D (95) 1

24.02.95

D (95) 2

24.02.95

DÉCISIONS MINISTÉRIELLES 145' suppl. Textes de base / 1995-2

Approvisionnement en pétrole brut ou produits pétroliers (déc. modif.)- ........................ 3053 Bière............................................................... 3056 Eaux souterraines et captages d'eaux souterraines (déc. modif.) : Tome VIII, «Conserva- S tion de la nature », p. 36 Plaques marchands véhicules......................... 3063 Nomination membre suppl. à la Commission consultative : voir Tome IV, « Nominations Cour », p. 207 m) Nomination Juge suppl. Cour: voir Tome IV, p. 299 Prescriptions phytosanitaires - abrogation de décisions......................................................... 3067 Marchés agricoles .......................................... 3070 Denrées alimentaires...................................... 3072 Suppression formulaires Benelux .................. 3093 Limonades (déc. modif.) ................................. 3097 Transports de voyageurs en autocars et autobus.................................................................. 3106 Conditions techniques véhicules automo3113 teurs, etc... (déc. modif.) ................................ Nomination Juge suppl. Cour: voir Tome IV, p. 299/2 Nomination membre suppl. à la Commission consultative : voir Tome 1V, « Nominations Cour », p. 207 o)

MINISTERIËLE BESCHIKKINGEN 145' aanv. Basisteksten 1 1995-2

11.1

II. BESCHIKKINGEN VAN DE MINISTERIELE WERKGROEP VOOR HET PERSONENVERKEER (de tekst van deze beschikkingen is opgenomen in Deel 1, rubriek «Personenverkeer ») (zie ook de beschikkingen van het Comité van Ministers M (60) 13 en M (65) 11)

Ref. MIP (60)4* MIP (61)1* M/P M/P M/P M/P

(67)1* (67)2 (67)3* (69)1*

Datum 20.06.60 28.12.61 28.07.67 28.06.67 28.06.67 08.12.69

M/P (71)1* 30.06.71 M/P (78)1* 14.04.78 M/P (82)1* 14.04.82

Titel Aanmeldingsplicht van vreemdelingen.......... Recht op terugkeer van werkende vluchtelingen.............................................................. Verwijdering en overname van personen....... Verkeer van vreemdelingen............................ Ongewenste vreemdelingen........................... Voorwaarden voor binnenkomst van vreemdelingen.......................................................... Tijdelijke wederinstelling van de personencontrole aan de binnengrenzen ...................... Uitoefening van de personencontrole aan de buitengrenzen van het Beneluxgebied........... Verkeer van vreemdelingen............................

28 31 34 41 44 48 52 55 61

DWANGSOM I45 aanv. B asisteksten 1 1995-2

39

ASTREINTE I45 suppl. Textes de base 11995-2

Raadpleeg Boekdeel IV Jurisprudentie van het Benelux Gerechtshof Consultez Tome IV Jurisprudence de la Cour de Justice Benelux -

-

-

Strekking van de Overeenkomst Portée de la Convention A81/3 - 11.V.1982 A81/6 - 11.V.1982

- P. 580 - p. 593

Art. 4 - Overeenkomst Art. 4 - Convention A78/3 - 25.V.1979

- p. 537

Art. I - Eenvormige wet Art.l - Loi uniforme A81/1 A81 13 A 81 16 A 83/3 A 84 13 A 87 1 1 A 90/1 A91/4 A92/4

-

09.VII.1981 11.V.1982 11.V.1982

-

02.IV.1984 05.VII.1985 01.VII.1988

-

06.11.1992

-

-

17.XII.1992 29.XI.1993

- P. 571 - p. 580 - p. 593

p. 637 p. 641 p. 651 p. 676 - p. 686 - p. 692 -

-

-

Art. 3 A 82/8 - 14.IV.1983

- p. 631

Art. 4 A 84/5 A 85/2 A91/2

-

25.1X. 1986 09.111.1987

-

15.IV.1992

-

-

p. 643 p. 645 p.684

DOSSIER, NEWSLETrER EN BENELUX -STATISTIEKEN

DOSSIER, NEWSLETTER ET STATISTIQUES BENELUX

- In het dossier (2 nummers per

- Le dossier (2 numéros par an) publie des articles relatifs à un sujet d'actualité économique et/ou social en Benelux.

jaar) verschijnen artikels over actuele onderwerpen op economisch en/of sociaal vlak in de

Benelux. - In de Newsletter worden maandelijks artikels gepubliceerd over de Benelux -actualiteit.

- Er verschijnen meermaals per jaar statistieken inzake de buitenlandse handel, de economie, de financiën, e.d., van de drie landen. Een gecombineerd jaarabonnement op deze drie uitgaven kost

- La Newsletter publie mensuellement des articles sur l'actualité du Benelux. - Des statistiques relatives au commerce extérieur, à l'économie, aux finances, etc..., des trois pays paraissent plusieurs fois par an.

F500,- off 28,-.

Le prix d'un abonnement combiné à ces trois éditions s'élève à F 500,-/an.

Voor het verkoopadres raadplege men de achterzijde van deze omslag.

Pour l'adresse du bureau de vente, prière de consulter le dos de la présente couverture.

NIET-PERIODIEKE PUBLIKATIES VAN HET SECRETARIAAT-GENERAAL

PUBLICATIONS NON PERIODIQUES DU SECRETARIAT GENERAL

Het Secretariaat-Generaal geeft ook niet-periodieke publikaties uit om. op sociaal, financieel en statistisch gebied. De volledige lijst van de niet-periodieke publikaties is verkrijgbaar op het SecretariaatGeneraal van de Benelux Economische Unie, Regentschapsstraat, 39, 1000 Brussel.

Le secrétariat général édite également des publications non périodiques traitant notamment de questions sociales, financières et statistiques. La liste complète de ces publications peut être obtenue au Secrétariat général de l'Union économique Benelux, 39, rue de la Régence, 1000 Bruxelles.

[ItII4I1

PRIX

Het Benelux -Publicatieblad kost F 1,60 (+1- 10 cent) per bedrukte bladzijde.

Le Bulletin Benelux coûte F 1,60 la page imprimée.

Facturering van abonnementen geschiedt per trimester.

Les abonnements sont facturés par trimestre.

Dit nummer kost f 12,12 of F 194,-

Le présent numéro coûte F 194,-

De volledige verzameling der Benelux -Basisteksten (t/m de 145e aanvulling, losbladig, in 12 plastic banden) kost f826,06 of F 13.217,-

La collection complète des Textes de base Benelux (y compris le 145e supplément, sur feuilles mobiles, 12 reliures en plastic) coûte F 13.217,-

KANTOOR voor VERKOOP en ABONNEMENTEN

BUREAU de VENTE et d'ABONNEMENTS

Secretariaat-Generaal van de Benelux Economische Unie Regentschapsstraat, 39 1000 Brussel

Secrétariat général de l'Union économique Benelux 39, rue de lajégence 1000 Bruxelles

België - PCR 000-0268003-89 Nederland - Postbank 1488396

Belgique - CCP 000-0268003-89 Pays-Bas - Postbank 1488396 Luxembourg - CCP 26275-85

Luxemburg - CCP 26275-85

CI

BENELUX BULLETIN PUBLIKATIEBLAD ISSN INHOUD BENELUX -GERECHTSHOF TABLE DES MATIERES COUR DE JUSTICE BENELUX

Recommend Documents