BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE OOST GELRE 2014 Prestatieveld 6
INLEIDING
3
HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN AFWEGINGSKADER
4
Eigen verantwoordelijkheid Financiële zelfredzaamheid Mantelzorgers en vrijwilligers Voorliggende voorzieningen Langdurig noodzakelijk Goedkoopst compenserende voorziening
4 4 5 5 7 7
HOOFDSTUK 2. HET GESPREK EN VRAAGVERHELDERING
8
Doel en inhoud van het gesprek Gesprekswijze Verslag Situaties waarin geen gesprek plaatsvindt
8 8 8 8
HOOFDSTUK 3. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN
9
Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis Hoe wordt dit resultaat bereikt? Afwegingskader Omvang, vorm en duur van de hulp
9 9 9 10
Resultaat 2: wonen in een geschikt huis Hoe wordt dit resultaat bereikt? Omvang Financiële tegemoetkoming in verhuis en inrichtingskosten Aanvragen offertes In aanmerking te nemen kosten Uitbreiding van ruimten Uitbetaling en vorm Verhuizen of aanpassen Aanbouw/losse woonunit Gemeenschappelijke ruimten/doelgroepengebouwen Uitraasruimte Het stallen van vervoersvoorzieningen
10 10 11 11 11 11 12 12 12 13 13 14 14
Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften Hoe wordt dit resultaat bereikt? Omvang, vorm en duur van de hulp
14 14 14
Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding Hoe wordt dit resultaat bereikt? Omvang, duur en inhoud van de hulp
15 15 15
Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren Hoe wordt dit resultaat bereikt?
15 15
1
Afwegingskader hulp bij het huishouden (resultaat 2 t/m 5) Eigen verantwoordelijkheid leefeenheid Bijdrage van inwonende kinderen aan het huishouden Gebruiken van voorliggende voorzieningen Technische hulpmiddelen Grootte en gebruik woning Onderscheid hulp bij het huishouden 1 en 2
16 16 16 17 17 18 18
Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning Hoe wordt dit resultaat bereikt?
20 20
Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel Hoe wordt dit resultaat bereikt?
20 21
Resultaat 8: het hebben van contacten en deelname aan maatschappelijke activiteiten Hoe wordt dit resultaat bereikt? Bezoekbaar maken Sportvoorzieningen
22 22 22 22
HOOFDSTUK 4. VERSTREKKINGSVORMEN EN VOORWAARDEN
23
Voorziening in natura Persoonsgebonden budget Overwegende bezwaren Omvang van het persoonsgebonden budget Uitbetaling persoonsgebonden budget Controle, verantwoording en terugvordering De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel Financiële tegemoetkoming als forfaitaire vergoeding Verantwoording en terugvordering Specifieke voorwaarden bij woonvoorzieningen Terugbetaling bij verkoop van de woning
23 24 24 25 26 26 27 28 28 28 29
HOOFDSTUK 5. PROCEDURELE BEPALINGEN
30
Criteria Beslistermijn en besluitvorming Alternatieven voor bezwaar Inwerkingtreding beleidsregels Overgangstermjn
30 31 31 31 31
Bijlage 1: Tabel normering hulp bij het huishouden
32
Bijlage 2: De ICF: FUNCTIES De ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE
35 37
2
INLEIDING Deze beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels (ooit Verstrekkingenboek geheten), zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeuring omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. De beleidsregels beginnen met een algemeen afwegingskader. Hierin wordt aangegeven hoe we omgaan met eigen verantwoordelijkheid, de financiële zelfredzaamheid, mantelzorg en vrijwilligerswerk. Vervolgens komen voorliggende voorzieningen, collectieve voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen aan bod en welke plek ze innemen in het beoordelen van de compensatie. Tot slot besteedt het algemene afwegingskader aandacht aan wat we verstaan onder langdurig noodzakelijk en goedkoopst compenserend. Met dit algemene kader kan de vraag van de ondersteuningsvrager worden beantwoord. Op welke wijze de vraag wordt beantwoord, wordt uitgelegd in het tweede hoofdstuk van de beleidsregels "het gesprek". Het gesprek wordt afgerond met een conclusie. Die conclusie van het gesprek kan leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening zijn, maar ook kan de conclusie zijn dat er een andere oplossing is of dat er geen compensatie nodig is. Het derde hoofdstuk van deze beleidsregels behandelt alle te bereiken resultaten, acht in totaal, en geeft hiervoor regels. Het vierde hoofdstuk gaat in op de vormen waarin een individuele voorziening kan worden verstrekt. Onderscheid wordt gemaakt in voorzieningen in natura, voorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) en financiële tegemoetkomingen. Elke vorm waarin de voorziening wordt geleverd kent zijn eigen voorwaarden en eisen. Dit hoofdstuk geeft daar inzicht in. Het vijfde hoofdstuk regelt de procedure met betrekking tot onderzoek, advies, besluitvorming en terugvordering. Tot slot bevat dit document twee bijlagen; deze maken onderdeel uit van deze beleidsregels. Als eerste de tabel normering hulp bij het huishouden. Hierin zijn de taken en activiteiten met de bijbehorende tijden opgenomen. Met dit overzicht kan een besluit worden genomen over het aantal uren hulp dat nodig is per week om het huishouden te doen. Bij de advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt. Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met ‘functies’en activiteiten en participatie’ van belang. Daarom zijn deze lijsten als bijlage twee toegevoegd. De verordening, de nadere regels maatschappelijke ondersteuning en deze beleidsregels zijn gebaseerd op de Nota Wet maatschappelijke ondersteuning Oost Gelre 2012 – 2015. Deze beleidsregels treden in werking op 1 juni 2014. Overigens zijn in de betreffende documenten de nieuwe plannen rond de functie begeleiding uit de AWBZ, zoals neergelegd in een wetsvoorstel vooralsnog buiten beschouwing gelaten. Besluitvorming hierover op landelijk niveau moet namelijk nog plaatsvinden.
3
HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN AFWEGINGSKADER De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van het verstrekken van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. De eigen mogelijkheden en de eigen verantwoordelijkheid komen tijdens het gesprek aan de orde. Eigen verantwoordelijkheid Niet iedere beperking leidt tot een probleem. Door voort te zetten wat feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon, ontstaat er geen probleem. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat kan anders zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat kan aanleiding zijn wel te compenseren. Daarvoor moet een zorgvuldig onderzoek verricht worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie. Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan kan het zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden. Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis. Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat kan anders zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon. Compensatie kan mogelijk zijn als blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest. Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag de gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? Voorlichting daarover door de gemeente is belangrijk. Inmiddels is in dit kader het project “Langer meedoen in Oost Gelre” van start gegaan. Burgers kunnen onder andere een beroep doen op een vrijwillige woonconsulent, waarmee wordt bekeken welke (eenvoudige) veranderingen in een woning het dagelijks leven gemakkelijker en veiliger kunnen maken. Financiële zelfredzaamheid In artikel 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat het college rekening houdt met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen.
4
Het hanteren van een algemene inkomensgrens, waarboven ondersteuningsvragers niet voor een Wmo-voorziening in aanmerking komen, zonder een individuele toetsing op grond van het compensatiebeginsel, is volgens huidige jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep twijfelachtig. Ook in financiële zin moet steeds maatwerk worden verleend. Hierbij is uitgangspunt de regeling eigen bijdrage-/eigen aandeel zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Liggen de kosten van een voorziening onder de maximale eigen bijdrage, dan is het voor iemand in principe mogelijk om in financiële zin de kosten geheel voor eigen rekening te nemen. Het is dan aan de ondersteuningsvrager of hij/zij een ondersteuningsvraag zal doen. Het college zal de financiële mogelijkheden bij een ondersteuningsvraag steeds meewegen. Daarbij wordt alleen rekening gehouden met inkomen en niet met vermogen. Dit laatste is niet toegestaan. Rente uit vermogen mag wel worden meegewogen; dit wordt gezien als inkomen. Overigens is er een wet in voorbereiding die het vanaf 2013 mogelijk maakt bij de vaststelling van een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ en Wmo rekening te houden met een vermogensbestanddeel. Deze zogenaamde vermogensinkomensbijtelling houdt in, dat het inkomen dat relevant is voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage wordt opgehoogd met een percentage (4%) van het vermogen in belastingbox 3 (sparen en beleggen) Het heffingvrij vermogen in box 3 bedraagt per 1 januari 2012 € 21.139,00 per persoon. Uit het wetsvoorstel blijkt, dat –wanneer het vermogen lager is dan de genoemde grens- dit niet mag worden betrokken bij de vaststelling van een eigen bijdrage. Ook mag het vermogen uit een eigen woning niet bij de bijdragevaststelling betrokken. Een eigen woning valt immers niet onder box 3. Mantelzorgers en vrijwilligers Wanneer een probleem kan worden opgelost met ondersteuning door een mantelzorger of vrijwilliger, gaat dit voor op de verstrekking van een voorziening. Bij de beoordeling of dit een geschikte oplossing is, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheden en behoeften van de mantelzorger of de vrijwilliger. Nadrukkelijk moet het college rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. De aandacht hiervoor kan echter niet leiden tot 'eigen’ aanspraken van mantelzorgers en vrijwilligers in het kader van prestatieveld 6. Het gaat altijd om afgeleide aanspraken, gerelateerd aan de ondersteuningsvrager met het probleem. Een voorbeeld daarvan is de verstrekking van een eenvoudige transportrolstoel. Deze kan geschikt zijn voor de cliënt met beperkingen. Als de mantelzorger –als gevolg van een lichte beperking die op zichzelf geen compensatie behoeft- niet in staat is de rolstoel te duwen, is de oplossing niet geschikt en moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van de mantelzorger. Voorliggende voorzieningen Niet iedere vraag hoeft te leiden tot een ondersteuningsvraag voor een individuele voorziening. Wanneer een adequate oplossing wordt geboden door gebruik te maken van andere laagdrempelig toegankelijke of goedkopere oplossingen, gaat deze voor. In het gesprek met de ondersteuningsvrager, moet nadrukkelijk aandacht zijn voor de mogelijkheid voor het inzetten van voorliggende voorzieningen. Dit zijn op de eerste plaats wettelijke voorliggende voorzieningen. Dit zijn voorzieningen in andere wettelijke regelingen. Bekende voorbeelden zijn kinderopvang, hulpmiddelen van de Zorgverzekeringswet of zorg van uit de AWBZ. Voorliggende voorzieningen zijn ook algemene of collectieve voorzieningen. Dit zijn voorzieningen die al dan niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een beperking, snel en op eenvoudige wijze beschikbaar zijn. Voorbeelden zijn onder andere rolstoelpools, het collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi), klussendiensten en dagrecreatie voor ouderen.
5
Wanneer de algemene of collectieve voorziening voldoende oplossing biedt, kan hiernaar worden verwezen en is geen aanvraag voor een individuele voorziening noodzakelijk. Wanneer de algemene of collectieve voorziening slechts een gedeelte van het probleem oplost, kan aanvullend een individuele voorziening worden geboden. Ten slotte kan het gaan om algemeen gebruikelijke voorzieningen. Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk indien aan de volgende criteria is voldaan: 1. de voorziening is niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking; 2. de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar en niet speciaal in de revalidatievakhandel of soortgelijke winkels; 3. de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten; 4. de voorziening kan voor een persoon zonder een beperking of probleem in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend. Een voorziening die als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt, komt niet voor vergoeding in aanmerking. In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden van de ondersteuningsvrager toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan vervanging van vloerbedekking vanwege een allergische aandoening en/of cara. Ook wanneer de ondersteuningsvrager een inkomen heeft dat door aantoonbare kosten als gevolg van de beperking onder de van toepassing zijnde bijstandsnorm dreigt te komen, kan een algemeen gebruikelijke voorziening toch voor vergoeding in aanmerking komen. Het aanpassen van een woning aan de eisen van de tijd en/of renovatie is algemeen gebruikelijk. Of een bepaalde woonvoorziening in een individueel geval algemeen gebruikelijk is, wordt bepaald aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij worden de algemeen gebruikelijke levensduur van een te vervangen voorziening, persoonlijke omstandigheden en behoeften van de ondersteuningsaanvrager in aanmerking genomen. Zo kan worden nagegaan of een voorziening voor een persoon zonder een beperking of probleem in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon wordt gerekend. Dit kan dus betekenen dat een bepaalde woonvoorziening voor de ene ondersteuningsaanvrager algemeen gebruikelijk is, terwijl die dat voor de andere ondersteuningsaanvrager niet is. Voorzieningen die onder andere algemeen gebruikelijk worden geacht zijn: Bij het voeren van een huishouden -centrale verwarming -thermostaat kraan -zonwering -(verrijdbare) airco of luchtbevochtiger -wasdroger -wasmachineverhoger -éénhendelmengkraan -douchekop op glijstang -aanrechtblad -kookplaat (alle varianten) -verhoogde/verlaagde toiletpot of toiletverhoger -anti-slipvoorziening voor het douchen -wandgrepen/beugels
6
-eenvoudige douchestoel/-kruk -een 2e trapleuning -renovatie badkamer na 25 jaar (uitgaande van niveau sociale woningbouw) -renovatie keuken na 15 jaar (uitgaande van niveau sociale woningbouw) Bij vervoer -een auto, airco in de auto, elektrische bedienbare ramen, automatische versnellingsbak -autorijlessen -(gewoon) autostoeltje -een fiets met trapondersteuning -een fiets met lage instap –ook de z.g. Tavarafiets-een bromfiets, snorfiets of fiets met hulpmotor (spartamet) -een tandem of tandemmet -een bakfiets -een fietskar -(gewoon) fietszitje -aankoppelfiets -driewieler tot 4 jaar -buggy tot 4 jaar -regenkleding/schootskleed -een achteruitkijkspiegel Langdurig noodzakelijk De voorwaarde dat alleen langdurig noodzakelijke voorzieningen worden toegekend, komt voort uit de veronderstelling dat bij een kortdurende noodzaak veelal andere oplossingen mogelijk zijn, zoals de kortdurende uitleen van krukken, rollators, rolstoelen e.d. in het kader van Regeling Hulpmiddelen. Het wil niet zeggen dat per definitie geen kortdurende noodzakelijke voorziening wordt toegekend. Zo kan de verstrekking van een voorziening noodzakelijk zijn als geen enkele andere voorliggende oplossing of regeling hierin kan voorzien. Goedkoopst compenserende voorziening De voorwaarde goedkoopst compenserend betekent dat de te verstrekken voorziening(en) allereerst het probleem adequaat moet compenseren. Zijn er meerdere oplossingen, dan wordt gekozen voor de goedkoopste (combinatie van) voorziening(en). Bij de afweging wat goedkoop is, wordt gerekend met de totale kosten over de te verwachten gebruiksduur. Zo kan het verstrekken van een individuele taxikostenvergoeding op jaarbasis goedkoper zijn dan het verstrekken van een autoaanpassing. Wordt echter rekening gehouden met de te verwachten gebruiksduur, dan kan het verstrekken van de autoaanpassing op lange termijn goedkoper zijn. Het gaat in eerste instantie om de goedkoopst compenserende oplossing voor het college. Bij die afweging wordt niet voorbij gegaan aan de belangen van de ondersteuningsvrager. Zo is verhuizen naar een geschikte woning vaak goedkoper dan aanpassen. Wanneer de ondersteuningsvrager als gevolg hiervan echter een restschuld overhoudt bij de verkoop van de oude woning, is het per saldo niet de goedkoopst compenserende oplossing. Het kan niet zo zijn dat de ondersteuningsvrager onevenredig veel kosten maakt als gevolg van de keuze van het college voor de goedkoopste oplossing. Het college mag rekening houden met zogenaamde macro-overwegingen. Zo is bijvoorbeeld collectief vervoer voor het college goedkoop juist vanwege de mogelijkheden combinatieritten te maken. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Uiteraard moet altijd een individuele afweging worden gemaakt. Het macro belang mag niet boven het belang van een voldoende compenserende oplossing worden gesteld.
7
HOOFDSTUK 2. HET GESPREK EN VRAAGVERHELDERING Als een burger problemen ondervindt bij zijn zelfredzaamheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, zal hij op zoek gaan naar ondersteuning. In veel gevallen is hij zelf in staat die ondersteuning te zoeken en te organiseren door middel van een beroep op de mantelzorger of een vrijwilliger. In een aantal gevallen is de burger niet in staat op eigen kracht een oplossing te organiseren. Dan kan hij bij het Zorgloket van de gemeente aankloppen voor informatie, advies en/of ondersteuning. Uitgangspunt is dat met de burger die op zoek is naar ondersteuning altijd een gesprek wordt gevoerd. De wijze waarop de burger om een gesprek vraagt, kan overigens verschillen. Hij kan mailen, bellen, schrijven of een bezoek brengen aan het Zorgloket in Groenlo of Lichtenvoorde. Doel en inhoud van het gesprek Het doel van het gesprek is het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte en kan de voorbereiding zijn op de formele aanvraag. In het gesprek komen alle mogelijke oplossingen om een gewenst resultaat te bereiken aan bod; ook die van een ondersteuningsvrager zelf en zijn omgeving. Er wordt gekeken naar wettelijk voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke en collectieve oplossingen. In voorkomende gevallen wordt het gesprek afgesloten met een verslag. Als het gesprek uitmondt in een aanvraag voor een individuele voorziening, is het verslag de basis voor deze aanvraag. Gesprekswijze Het gesprek vindt in veruit de meeste gevallen plaats via een huisbezoek bij de ondersteuningsvrager of via een bezoek aan het Zorgloket van de ondersteuningsvrager. Als ook de woonsituatie van belang is, is een huisbezoek zelfs noodzakelijk. In sommige gevallen kan volstaan worden met een telefonisch gesprek. Het gesprek met de burger wordt gevoerd door een medewerker van het Zorgloket. Dit kan een Wmo-consulent zijn of een ouderenadviseur. Verslag Tijdens het gesprek komt de ondersteuningsbehoefte aan de orde, worden oplossingen besproken en wordt het resultaat benoemd. Een verslag is in ieder geval nodig als het gesprek leidt tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gebruik van een laptop of iPad kan tijdens het gesprek een goed hulpmiddel zijn voor bijvoorbeeld het vastleggen van persoonsgegevens, een samenvatting van het besprokene en gemaakte (vervolg)afspraken, maar ook voor het raadplegen van reeds bekende gegevens in het computersysteem of de digitale sociale kaart. Situaties waarin geen gesprek plaatsvindt Het gesprek blijft beperkt tot het verstrekken van informatie en advies als: - De ondersteuningsvrager geen uitgebreider gesprek wil en meteen een aanvraag voor een voorziening wil indienen. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de persoonlijke feiten en omstandigheden van de ondersteuningsvrager. - Een medewerker van het Zorgloket of een andere partij bij wie de ondersteuningsvrager aanklopt voor informatie en advies, komt samen met de ondersteuningsvrager tijdens deze fase al tot de conclusie dat een gesprek niet nodig is. Deze situatie doet zich voor als de feiten en omstandigheden van de ondersteuningsvrager al voldoende bij het college bekend zijn.
8
HOOFDSTUK 3. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN De compensatieplicht beperkt zich tot de in artikel 4 van de Wmo omschreven leefgebieden. Deze zijn vertaald in 8 resultaten die in dit hoofdstuk worden uitgewerkt. Bij ieder resultaat wordt het afwegingskader omschreven. Dit kader dient als richtlijn, waarbij altijd voor ogen moet worden gehouden dat hiervan kan worden afgeweken wanneer dit noodzakelijk is om de juiste vorm van compensatie te bereiken. Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis Om dit resultaat te bereiken moet er zwaar en licht huishoudelijk werk worden gedaan. Het gaat daarbij concreet om stofzuigen, het soppen van de badkamer en toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimtes in de woning. Het schoonhouden van de woning blijft beperkt tot de ruimten die voor daadwerkelijk gebruik noodzakelijk zijn en behoren tot het niveau van de sociale woningbouw. Dit betekent onder meer dat de oppervlakte van de woning niet bepalend is voor de hoeveelheid te verstrekken hulp. Het onderhoud van een tuin hoort niet bij dit resultaat en hoeft dus niet te worden gecompenseerd. Hoe wordt dit resultaat bereikt? Tijdens het gesprek met de ondersteuningsvrager worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Kan op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem/ haar heen het huis worden schoongehouden? Is er een gezonde huisgenoot aanwezig, dan hoeft het college op grond van gebruikelijke zorg niet te compenseren. Zijn alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant. Als het voorgaande niet beschikbaar en bruikbaar is, moet het college de ondersteuningsvrager compenseren zodat dit resultaat wordt bereikt. Afwegingskader Het gaat om alle activiteiten die nodig zijn om het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden. Daarbij wordt alleen rekening gehouden met die kamers/delen van het huis die dagelijks of wekelijks in gebruik zijn.
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende voorzieningen meegenomen zijn. Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Het gaat dan om een persoon die ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van
9
(kleine) boodschappen, tafel afruimen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier wordt dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel hulp geïndiceerd. Zie ook het “Afwegingskader hulp bij het huishouden (resultaat 1 en 3 t/m 5)” in deze beleidsregels. Omvang, vorm en duur van de hulp De omvang van dit resultaat wordt uitgedrukt in uren en/of minuten per week. Voor het vaststellen van de precieze werkzaamheden en het aantal uren wordt gebruik gemaakt van de tabel normering hulp bij het huishouden (bijlage 1). Deze tabel is gebaseerd op de tot 2007 gehanteerde AWBZ-systematiek. Deze systematiek bestond uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders. Dit normensysteem is in jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep als niet onredelijk aangemerkt. De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. De geldigheidsduur van een indicatie voor hulp bedraagt maximaal 3 jaar.
Resultaat 2: wonen in een geschikt huis Iedere Nederlandse burger moet zelf voor een woning zorgen. Bij de keus van een woning moet men binnen de eigen (financiële) mogelijkheden rekening houden met de eigen situatie. Dat betekent dat men rekening houdend met bestaande of te verwachten beperkingen, zoekt naar een geschikte woning. Wanneer de mogelijkheden hiervoor ontbreken, volstaat een zo geschikt mogelijke woning en kan het college het niet geschikte deel compenseren. Hierbij is van belang dat de ondersteuningsvrager het college niet confronteert met reeds gemaakte keuzes, maar vooraf overleg pleegt. Alleen op deze manier kan worden beoordeeld of er wordt gekozen voor de goedkoopst te compenseren oplossing. Hoe wordt dit resultaat bereikt? Dit resultaat zorgt er voor dat mensen in een geschikt huis wonen. We hebben het dan over zowel bouwkundige als niet-bouwkundige voorzieningen. Het college biedt zo mogelijk ondersteuning bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Men is primair zelf verantwoordelijk voor het vinden van een woning, passend bij het bestedingspatroon. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. De compensatieplicht houdt in dat eventuele problemen in het normale gebruik van de woning opgelost moeten worden. Het gaat om het niveau sociale woningbouw en het van toepassing zijnde Bouwbesluit. Het anders indelen/inrichten van de woning kan daarbij een voorliggende oplossing zijn. Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorger(s) kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen kan een mantelzorgwoning
10
gehuurd worden. Ook kunnen deze middelen besteed worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. Het college ondersteunt initiatieven op het gebied van mantelzorgwoningen en zal in het gemeentelijk beleid op het terrein van ruimtelijke ordening ruimte geven om de plaatsing van mantelzorgwoningen mogelijk te maken. Omvang De compensatieplicht van het college beperkt zich tot zelfstandige woonruimten waar de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft. Een woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van een woning. Dit is ook het geval bij permanente bewoning van vakantie- en recreatiewoningen. Bij bewoning van hotels/pensions, caravans, trekkerswoonwagens e.d. wordt niet gesproken van zelfstandige woonruimte. Het college heeft geen verantwoordelijkheid om algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals een centrale verwarmingsinstallatie of inrichtingselementen zoals kasten, te verstrekken. Het aanpassen van de woning aan de eisen van de tijd –bijvoorbeeld het vervangen van een lavet door een douche- is de verantwoordelijkheid van de ondersteuningsvrager zelf of de woningcorporatie. Financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorzien was. Bij een te verwachten of voorzienbare verhuizing wordt in principe geen tegemoetkoming toegekend. Vele verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen. Ook bij verhuizing vanuit zelfstandige woonruimte naar een AWBZ-instelling wordt geen financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten verleend. Immers er geen sprake meer van verhuizing naar zelfstandige woonruimte. Aanvragen van offertes Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen; er worden tenminste twee offertes opgevraagd. In aanmerking te nemen kosten De volgende kostenposten bij het aanpassen van een woning komen in aanmerking bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming: 1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening; 2. De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991; 3. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten meegenomen. 4. De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom; 5. De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening; 6. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting; 7. Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;
11
8. De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden; hierbij wordt het maximum aantal m2 gehanteerd voor de verschillende vertrekken zoals vermeld in de onderstaande tabel ‘uitbreiding van ruimten’. 9. De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn; 10. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing; 11. De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening. Uitbreiding van ruimten Als het gaat om uitbreiding van ruimten wordt het volgende aantal m2 ten hoogste aangehouden bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt. Soort vertrek woonkamer keuken eenpersoonsslaapkamer tweepersoonsslaapkamer toiletruimte badkamer - wastafelruimte - doucheruimte entree/hal/gang berging
Bij aanbouw 30 10 10 18 2 2 3 5 6
Bij uitbreiding 6 4 4 4 1 1 2 2 4
Het aantal vierkante meters verharding dat tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort, dat bij het nieuw aanleggen van paden dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor een financiële tegemoetkoming, in aanmerking komt, bedraagt 20 m2. Het verharden van een pad kan nodig zijn wanneer de ondersteuningsvrager een hulpmiddel heeft en zich hiermee niet over het onverharde pad kan verplaatsen bijvoorbeeld een rolstoel over een grindpad. Ten behoeve van de aanleg van een nieuw terras dan wel aanpassing van een bestaand terras direct bij een woonruimte bedraagt het aantal vierkante meters verharding, dat ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt, 6 m2. Uitbetaling en vorm Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de ondersteuningsvrager met een afschrift aan de eigenaar. Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de ondersteuningsvrager. Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
12
Verhuizen of aanpassen Als blijkt, dat de ondersteuningsvrager gecompenseerd moet worden, kijkt het college naar de goedkoopst compenserende oplossing. Dit kan een verhuizing zijn naar een aangepaste woning of een eenvoudig aan te passen woning. In deze situatie kan het college een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten toekennen. Bij de afweging of verhuizen leidt tot het resultaat: wonen in een geschikt huis, moeten de volgende aspecten meegewogen worden: de financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de ondersteuningsvrager en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg in de woonomgeving. De afweging moet ten grondslag liggen aan het besluit. Aanbouw/losse woonunit Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. In alle situaties waarin de ondersteuningsvrager geen gebruik meer maakt van de aangepaste woning (bijvoorbeeld door overlijden of verhuizing naar een AWBZ-instelling) wordt verwacht dat de overige gezinsleden de aangepaste woning verlaten. Dit wordt tijdens de beoordeling van de aanvraag besproken met betrokkenen en vastgelegd in de beschikking. Het college heeft er immers belang bij dat eenmaal aangepaste woningen in principe blijvend beschikbaar zijn voor personen met beperkingen of problemen; een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten kan in die situatie worden toegekend. Bij eigen woningen is de kans op hergebruik miniem. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de omgevingsvergunning. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat –als de unit niet meer nodig isdit aan het college gemeld moet worden. Er kan dan zorg worden gedragen voor het verwijderen van de unit en het in de oude staat terugbrengen van de woning. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit. Is een losse unit niet (langdurig) mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat een afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt. Gemeenschappelijke ruimten/doelgroepengebouwen Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten kan het gaan om automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van een toegangsdeuren en een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw. Daarbij beoordeelt het college ook of het verantwoord is voorzieningen op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind. Omdat de voorziening in het algemeen ook ten goede komt aan en wordt gebruikt door alle bewoners –denk bijvoorbeeld aan een automatische deuropener- wordt het niet onredelijk geacht om de instandhoudingskosten voor rekening van de eigenaar/vereniging van eigenaren van het gebouw te laten zijn. Gelet op het algemeen karakter van de voorziening wordt geen financiële bijdrage gevraagd aan de ondersteuningsvrager. Het aanpassen van doelgroepengebouwen bijvoorbeeld op ouderen gerichte woongebouwen, gebeurt conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen. Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, zijn hiervan uitgesloten.
13
Uitraasruimte Het college kan een vergoeding verstrekken voor een uitraaskamer. Een uitraaskamer is een verblijfsruimte waarin een persoon met beperkingen, die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich alleen kan afzonderen of tot rust kan komen. Per individuele situatie moet beoordeeld worden hoe deze ruimte eruit moet zien. Het stallen van vervoersvoorzieningen Voor vervoersvoorzieningen, zoals scootmobielen en driewielfietsen, moet een geschikte stalling aanwezig zijn. Is er geen geschikte stalling aanwezig dan moet deze worden gemaakt. De stalling van een aangepaste fiets kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt. Een ondersteuningsvrager is hiervoor zelf verantwoordelijk. Wel kan een stalling voor scootmobielen en elektrische rolstoelen worden toegekend aangezien deze vervoermiddelen in de nabijheid van een stroomvoorziening moeten worden geplaatst om de accu te kunnen opladen en hierdoor bezwaarlijk buiten kunnen worden gestald.
Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften Dit resultaat zorgt ervoor dat mensen voldoende eten en drinken in huis kunnen halen en dat ze beschikken over schoonmaakmiddelen; het gaat om zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Er mag worden verwacht dat de aanschaf van deze artikelen één maal per week plaatsvindt en dat hierbij gebruik wordt gemaakt van de service van bijvoorbeeld supermarkten. Onder dit resultaat vallen niet de aanschaf van kleding of huishoudelijke apparaten. Wel valt het bereiden van maaltijden onder dit resultaat. Veelal kan van een maaltijdvoorziening gebruik worden gemaakt. Hoe wordt dit resultaat bereikt? Tijdens het gesprek met de ondersteuningsvrager worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Kan de ondersteuningsvrager op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem/haar heen zorgen voor de primaire levensbehoeften. Is er bijvoorbeeld een gezonde huisgenoot of zijn er in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen aanwezig die boodschappen kunnen doen. Dan hoeft het college op grond van gebruikelijke zorg niet te compenseren. Zijn er voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice van supermarkten, de rijdende supermarktwagen of een boodschappenservice die is opgezet door de gemeente of vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of het gebruik maken van bijvoorbeeld kant en klare maaltijden, zoals koel/vers-maaltijden, of de maaltijdservice van de verzorgingscentra in Oost Gelre, mogelijk en bruikbaar zijn. Compenseren door het college om dit resultaat te bereiken komt niet veel voor. Omvang, vorm en duur van de hulp Als het voorgaande niet beschikbaar en bruikbaar is, moet het college de ondersteuningsvrager compenseren. De omvang van dit resultaat worden uitgedrukt in uren en/of minuten per week. Voor het vaststellen van de precieze werkzaamheden en het aantal uren, maakt het college gebruik van de tabel normering hulp bij het huishouden (bijlage 1). Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden. De geldigheidsduur van een indicatie voor hulp bedraagt maximaal 3 jaar.
14
Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding Dit resultaat zorgt ervoor dat mensen in staat zijn elke dag schone en draagbare kleding te kunnen dragen. Wassen, drogen, strijken en kleine verstelwerkzaamheden zijn dan aan de orde. Verwacht mag worden dat mensen daarbij beschikken over een wasmachine en een wasdroger. Als die er niet is, hoeft de aanschaffing daarvan niet gecompenseerd te worden. Daarnaast mag verwacht worden dat mensen de te compenseren taken tot een minimum beperken door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasmachineverhoger of kleding die niet gestreken hoeft te worden. Hoe wordt dit resultaat bereikt? Tijdens het gesprek met de ondersteuningsvrager worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Kan de ondersteuningsvrager op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem/haar heen zorgen voor schone en draagbare kleding. Is er bijvoorbeeld een gezonde huisgenoot of een buurvrouw die bereid is de was wekelijks te doen. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren; daarbij wordt er ook van uitgegaan, dat inwonende kinderen vanaf 12 jaar ondersteunende taken uitvoeren bij de wasverzorging. Van een kind van 12 jaar wordt verwacht dat hij/zij zelf de was in de wasmand doet en zelf de schone was opruimt. Zie ook het “Afwegingskader hulp bij het huishouden (resultaat 1 en 3 t/m 5)” in deze beleidsregels. Zijn er voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Hierbij wordt gedacht aan bijvoorbeeld het beschikbaar zijn van een wasserij of een strijkdienst. Omvang, duur en inhoud van de hulp Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem compenseert het college met een individuele voorziening. De omvang van dit resultaat wordt uitgedrukt in uren en/of minuten per week. Voor het vaststellen van de benodigde uren wordt gebruikt gemaakt van de tabel normering hulp bij het huishouden (bijlage 1). De geldigheidsduur van een indicatie voor hulp bedraagt maximaal 3 jaar. De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop. Wat betreft het strijken van wasgoed worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken. Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren De zorg voor kinderen is een taak van de ouders en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang van zijn of haar kinderen. Het college moet alleen compenseren als ouders door acute problemen een oplossing nodig hebben voor de kinderen. Compenseren is dus per definitie altijd tijdelijk in afwachting van een definitieve oplossing. Hoe wordt dit resultaat bereikt? Tijdens het gesprek met de ondersteuningsvrager worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Kan op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem/haar heen worden gezorgd voor de kinderen. Is er bijvoorbeeld de mogelijkheid van ouderschaps- of
15
zorgverlof, een oppasoma of –opa of buurvrouw? Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college dan niet te compenseren. Zijn er voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Hierbij valt te denken aan (een combinatie van) crèche, overblijfmogelijkheden op school, buitenschoolse opvang, gastouder e.d. Als al het voorafgaande niet meteen of niet afdoende beschikbaar is, compenseert het college met een individuele voorziening gedurende de tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is/kan zijn; dat kan dus gaan om maximaal 40 uur per week bij een 40-urige werkweek. De compensatie is altijd tijdelijk: in principe maximaal 8 weken. In die periode moet een eigen oplossing worden gevonden. Afwegingskader hulp bij het huishouden (resultaat 1 en 3 t/m 5): Eigen verantwoordelijkheid leefeenheid De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in standhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Dat betekent, dat van een leefeenheid verwacht wordt dat, bij uitval van een van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen de leefeenheid (gebruikelijke zorg). De aanspraak op compensatie bestaat slechts aanvullend op de eigen mogelijkheden van de leefeenheid. Daarbij wordt beoordeeld of bij uitval de andere leden van de leefeenheid ook in staat zijn om huishoudelijke taken uit te voeren. Is er bijvoorbeeld sprake van (dreigende) overbelasting of is er sprake van aaneengesloten afwezigheid (> 5 etmalen aaneen). Als aangegeven wordt dat er sprake is van (dreigende) overbelasting en het is niet duidelijk waarom dit zo is, dan moet medisch vastgesteld worden welke huishoudelijke taken wel of niet kunnen worden uitgevoerd. Met het begrip leefeenheid worden alle bewoners van één adres aangeduid, die samen een gezamenlijke huishouding voeren. Een leefeenheid kan door gehuwden en ongehuwden en door meerderjarigen en minderjarigen worden gevormd. Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimten delen bijvoorbeeld in het geval van een woongemeenschap van ouderen of gehandicapten, wordt er van uitgegaan, dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leven van de leefeenheid. De eventuele indicatie voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de ondersteuningsvrager. Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit de leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als activiteit onder hulp bij het huishouden: instructie. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor maximaal 6 weken, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd. Bijdrage van inwonende kinderen aan het huishouden Van inwonende kinderen kan, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage worden verwacht in de huishoudelijke taken. Kinderen tot en met 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.
16
Kinderen van 6 tot 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, kleding in de wasmand gooien of een boodschap doen. Kinderen vanaf 12 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden; dat wil zeggen rommel opruimen, stofzuigen en bed opmaken/dichtslaan/verschonen. Ook kan van hen worden verwacht, dat zij schone was opruimen.
Van een meerderjarige tot 23 jaar wordt verwacht dat hij/zij een eenpersoonshuishouden kan voeren; de huishoudelijke taken kunnen worden genormeerd op 5 uur huishoudelijk werk per week, opgebouwd uit 3 uur lichte huishoudelijke taken (afwas, afstoffen, was in de machine, koken, etc.) en 2 uur zware huishoudelijke taken (zware boodschappen, stofzuigen, bedden verschonen, toilet en badkamer schoonmaken, etc.). Vanaf de leeftijd van 23 jaar wordt men geacht om volledig zorg te kunnen dragen voor een meerpersoonshuishouden. Gebruiken van voorliggende voorzieningen Wanneer een adequate oplossing wordt geboden door gebruik te maken van andere laagdrempelig toegankelijke of goedkopere oplossingen, gaat deze voor. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan algemeen gebruikelijke voorzieningen. Daartoe behoren (niet limitatief): Crèche, overblijfmogelijkheden op school, buitenschoolse opvang; Boodschappenservice; Maaltijdservice; Hondenuitlaatservice; Was- en strijkservice. Vrijwillige hulpverlening is geen voorliggende voorziening. Bij een ondersteuningsvraag waarvoor vrijwilligers een adequate oplossing zouden kunnen bieden, moet deze mogelijkheid wel worden onderzocht. Wanneer er vrijwilligers aanwezig, beschikbaar en bereid zijn om de zorg vrijwillig te (blijven) leveren, bestaat er voor dat deel geen recht op compensatie. Ook de wens geen gebruik te maken van voorliggende voorzieningen, terwijl die wel wettelijk verankerd òf feitelijk aanwezig zijn, kan niet tot compensatie leiden. Of de ondersteuningsvrager dan daadwerkelijk de betreffende voorziening gaat gebruiken ligt buiten het zicht en de zeggenschap van de gemeente en behoort tot de verantwoordelijkheid van de ondersteuningsvrager en zijn/haar leefeenheid. Van ondersteuningsvragers die bij de aanvraag om hulp al gebruik maken van dergelijke voorzieningen wordt verwacht dat zij dit blijven doen. Bij ondersteuningsvragers die geen gebruik maken van voorliggende voorzieningen moet bekeken worden in hoeverre mogelijkheden aanwezig zijn om hiervan gebruik te maken. Verwacht wordt dat hij/zij alles in het werk stelt om zo snel mogelijk in aanmerking te komen voor adequate voorzieningen. In crisissituaties kan voor een termijn van maximaal 8 weken een indicatie worden afgegeven om de eigen oplossing te regelen. Tijdelijke oplossingen zoals een gastgezin, buren, oppas aan huis kunnen als overbrugging fungeren van de wachttijd voor een voorliggende voorziening. Technische hulpmiddelen Er is geen indicatie voor hulp bij het huishouden als de problemen van de ondersteuningsvrager afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine, wasdroger of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een afwasmachine of een robot stofzuiger. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate
17
oplossing zouden bieden voor het probleem, hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van hulp. Het gemeentelijke minimabeleid kan hierbij een mogelijke oplossing zijn. Hulpmiddelen kunnen ook verleend worden via andere regelingen, gericht op of aangepast aan de handicap van de ondersteuningsvrager bijvoorbeeld hulpmiddelen op grond van de AWBZ. De ondersteuningsvrager kan voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor kortdurende hulp bij het huishouden. Grootte en gebruik woning Bij de bepaling van het aantal uren hulp bij het huishouden wordt onderzocht of er sprake is van een kleine of grote woning. Een woning met minder dan 2 slaapkamers wordt aangemerkt als kleine woning. In het geval een woning over meer slaapkamers beschikt, wordt het gebruik hiervan als maatstaf gehanteerd om de grootte van de woning zoveel mogelijk te objectiveren. De oppervlakte van de woning of het hebben van extreem veel slaapkamers, is niet bepalend voor het aantal uren hulp bij het huishouden. De ondersteuningsaanvrager beschikt bijvoorbeeld over een woning met een slaapkamer en badkamer op de begane grond. Op de eerste verdieping is nog een extra slaapkamer die niet wordt gebruikt. De woning wordt dan als kleine woning aangemerkt. De gebruiksruimten die daadwerkelijk gebruikt worden, komen namelijk overeen met die in een kleine woning (woonkamer, keuken, toilet, 1 slaapkamer). Seniorenwoningen of hiermee vergelijkbare woningen worden altijd aangemerkt als een kleine woning, ongeacht het aantal slaapkamers. Bij het gebruik van ruimten gaat het om ruimten die dagelijks of wekelijks door de bewoners gebruikt worden. Dus bijvoorbeeld de slaapkamer waarin geslapen wordt. Als er af en toe logees zijn, betekent dit niet dat deze ruimte structureel schoongemaakt moet worden. Hiervoor hoeft dus geen structurele hulp toegekend te worden. Men kan logees ook vragen om bij vertrek zelf even de bedden af te halen en eventueel die kamer te stofzuigen. Hetzelfde geldt voor het gebruik van een kamer als kleed-/strijk-/zonnebank-/fitnessruimte of dergelijke. Gelet op de aard van het gebruik, zou kunnen worden volstaan met extra tijd voor bijvoorbeeld het wekelijks stofzuigen van deze ruimte. Ook hier hoeft geen structurele hulp toegekend te worden. Onderscheid hulp bij het huishouden 1 en 2 Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee hulpniveaus. Onder hulp bij het huishouden 1 vallen de feitelijke werkzaamheden die te maken hebben met de volgende drie resultaten: het beschikken over een schoon en leefbaar huis, het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften en het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Onder hulp bij het huishouden 2 vallen de activiteiten rond het resultaat ‘het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren’, organisatie, advies, instructie en beperkte begeleiding. Hulp bij het huishouden 2 komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Er zijn een aantal factoren die zoals bij het zorgen voor kinderen of het aanleren van taken mogelijk leiden tot hulpniveau 2: -cognitieve problemen bijvoorbeeld dementie, ernstige vergeetachtigheid. Het gaat om mensen die vergeten deuren en ramen dicht te doen, vergeten het gas uit te draaien en vergeten zichzelf en het huis te verzorgen. -ernstige visuele problemen. Het gaat om mensen die geen details meer kunnen zien en lezen of volledig blind zijn. -gedragsproblemen. Dit zijn mensen die agressief kunnen reageren of mogelijk psychotisch of angstig worden van bepaalde zaken. Ook kunnen dit bijvoorbeeld mensen zijn met verslavingsproblematiek die onvoorspelbaar kunnen reageren. -ernstige psychosociale problematiek. Het gaat om mensen die ondersteuning nodig hebben om weer structuur te krijgen en taken te overzien. Veelal door een combinatie van verschillende factoren bijvoorbeeld schulden, overlijden of verlies van werk.
18
-terminale situaties. Dit zijn situaties, waarbij uitgesproken is dat de levensverwachting korter dan 3 maanden is. Dit zijn mensen waarbij geen verdere behandeling mogelijk is, veelal bedlegerig zijn en vaak niet meer of slecht eten en drinken. Wanneer hulp bij het huishouden 2 wordt geïndiceerd, geldt in principe het geheel van de indicatie als hulp bij het huishouden 2. De navolgende werkzaamheden zijn uitgangspunt geweest voor de tabel normering hulp bij het huishouden (bijlage 1). Deze tabel wordt gehanteerd voor het vaststellen van de precieze werkzaamheden en het aantal uren. Een en ander is gebaseerd op de tot 2007 gehanteerde AWBZ-systematiek. Deze systematiek bestond uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders. Dit normensysteem is in jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep als niet onredelijk aangemerkt. Werkzaamheden hulp bij het huishouden 1 *licht poetswerk (resultaat 1) Hieronder wordt verstaan afwassen (als er geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd), handen spandiensten, opruimen, stof afnemen en bedden opmaken/dichtslaan. Het aantal uren hulp is afhankelijk van hetgeen de ondersteuningsvrager zelf nog kan, of er sprake is van een grote of kleine woning, of er kinderen zijn (< 12 jaar) en het bestaan van allergieën. *zwaar huishoudelijk werk (resultaat 1) Hieronder wordt verstaan stofzuigen, schrobben en dweilen van sanitair en keuken, bedden opmaken/verschonen en opruimen van huishoudelijk afval. Het aantal uren hulp is afhankelijk van hetgeen de ondersteuningsvrager zelf nog kan, of er sprake is van een grote of kleine woning, of er jonge kinderen zijn (< 6 jaar), het bestaan van allergieën of COPD en de vervuilingsgraad. *Maaltijdverzorging + doen van boodschappen (resultaat 3) Onder het doen van boodschappen wordt verstaan het samenstellen van een boodschappenlijst, het inkopen en daarna opruimen. Onder maaltijdverzorging wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, het dekken en afruimen van de tafel, koffie en thee zetten, afwassen, warme maaltijd opwarmen of bereiden en het opslaan van de levensmiddelenvoorraad. In een gezin zonder kinderen zal deze vorm van hulp veelal beschikbaar en bruikbaar zijn in de vorm van een voorliggende voorziening. Hierbij kan gedacht worden aan een maaltijdvoorziening. Ook voor het ‘doen van boodschappen’ is in het algemeen een voorliggende voorziening beschikbaar en bruikbaar in de vorm van een boodschappenservice. Zo nodig kan naast het samenstellen van de boodschappenlijst, rekening worden gehouden met het opruimen van de boodschappen na bezorging door bijvoorbeeld de supermarktservice. *Verzorging van kleding en linnengoed (resultaat 4) Hieronder wordt verstaan het sorteren en wassen van kleding en linnengoed in de wasmachine, het drogen in de droogtrommel, het vouwen, strijken en opbergen van wasgoed. Werkzaamheden hulp bij het huishouden 2 *Opvang en verzorging van kinderen (resultaat 5) De grondslag ligt bij de ouder, die tijdelijk niet in staat is om de ouderrol op zich te nemen. Hieronder wordt verstaan het uit bed halen/naar bed brengen, wassen/aankleden, het verluieren, hulp bij het eten/drinken, maaltijden voorbereiden, het naar school brengen/ophalen, sfeer scheppen/spelen en opvoedingsactiviteiten. Ook hier wordt rekening gehouden met gebruikelijke zorg en voorliggende voorzieningen.
19
*Dagelijkse organisatie van het huishouden Hieronder wordt verstaan de ondersteuning bij de organisatie van de huishoudelijke activiteiten en het plannen/beheren van middelen met betrekking tot het huishouden, alsmede het verkrijgen van structuur hierbij. *Advies en instructie gericht op het huishouden Hieronder wordt verstaan instructie/aanleren om te gaan met hulpmiddelen, instructie/aanleren licht en zwaar huishoudelijk werk, instructie/aanleren verzorging van kleding en linnengoed en instructie/aanleren van het doen van boodschappen en koken. Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om ondersteuningsvragers die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel. Hoe wordt dit resultaat bereikt? Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, wordt een programma van eisen opgesteld. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en komen dan ook ter beschikking via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool. Ook kan veelal (nog) een beroep gedaan worden op een wettelijk voorliggende voorziening: tijdelijke uitleen van eenvoudige rolstoelvoorzieningen. Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die de ondersteuningsvrager zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Ten aanzien van mantelzorgers wordt door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden. Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van de rijksoverheid verricht. Een collectief vervoersysteem is voorliggend op een individuele voorziening; bij de beoordeling hiervan, wordt door het college rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de ondersteuningsvrager. Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Zoals ook voor een persoon zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.
20
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt. Hoe wordt dit resultaat bereikt? Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen gaat het college eerst na of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Ook algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen een oplossing zijn zoals een fiets met elektrische trapondersteuning of een bakfiets. Als het college moet compenseren wordt allereerst gekeken waar de vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager uit bestaat. Bij het bepalen van de relevante vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak een ondersteuningsvrager een bepaalde bestemming wil bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te kunnen nemen aan het ‘leven van alledag’ en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten te onderhouden. Wat mensen normaal gesproken van dag tot dag plegen te doen c.q. zouden doen wanneer het gaat om zichzelf (buitenshuis) te verplaatsen –ook gelet op hun financiële capaciteit-, moet derhalve uitgangspunt zijn bij de beoordeling van de vervoersbehoefte. Aan de hand van deze vervoersbehoefte beoordeelt het college of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Alleen wanneer collectief vraagafhankelijk vervoer in de individuele situatie niet of onvoldoende compenserend is, kan worden gekozen voor een individuele financiële tegemoetkoming voor vervoer. Met een systeem voor collectief vraagafhankelijk vervoer of met een andere individuele voorziening dient jaarlijks ten minste een afstand van 1500 - 2000 kilometers te kunnen worden afgelegd. Omgerekend komt dit jaarlijks neer op 900 zones in geval van collectief vraagafhankelijk vervoer. Bij dit aantal kilometers wordt ook het gebruik van een andere voorziening zoals een scootmobiel, meegewogen. Het aantal zones wordt dan in principe bepaald op jaarlijks 500 zones dan wel omgerekend 750 – 1000 kilometers. Indien daar aanleiding voor is kan het college het aantal zones of kilometers verhogen. Bij een zeer beperkte loopafstand beoordeelt het college of naast een collectieve of individuele voorziening ook nog gecompenseerd moet worden voor de zeer korte afstand (tot 800 meter). Wanneer collectief vraagafhankelijk vervoer niet mogelijk is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming verstrekken. Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt. Veelal zal dit kunnen worden opgelost door gebruik te maken van een OV-begeleiderskaart en hoeft dus geen aanvullende compensatie te worden geboden.
21
Resultaat 8: het hebben van contacten en deelname aan maatschappelijke activiteiten Het gaat hier om de mogelijkheid deel te nemen aan het leven van alledag. Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Hoe wordt dit resultaat bereikt? Het college beoordeelt altijd eerst of andere voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn. Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het resultaat “lokaal verplaatsen per vervoermiddel” opgelost kan worden. Bezoekbaar maken Om sociale verbanden te kunnen aangaan of te kunnen onderhouden met bijvoorbeeld de ouders, kan het college een woonvoorziening verstrekken voor het bezoekbaar maken van één woonruimte wanneer de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZinstelling. De financiële tegemoetkoming voor deze woonvoorziening is gemaximeerd. Het bezoekbaar maken houdt in dat de ondersteuningsvrager dan de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken. Sportvoorzieningen Ook kan een sportvoorziening onder dit resultaat vallen. Uitganspunt hierbij is dat men in principe zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf van zaken die nodig zijn bij sportbeoefening. Denk hierbij aan een sportrolstoel of ander aangepast sportmateriaal. Wanneer vanwege de beperking extra kosten worden gemaakt, kan een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Het persoonsgebonden budget voor sportvoorzieningen is gemaximeerd en wordt maximaal eens in de drie jaar verstrekt voor de aanschaf, het onderhoud en de reparatie. Omdat het te behalen resultaat op maatschappelijke participatie is gericht, wordt het persoonsgebonden budget alleen verstrekt voor sporten in verenigingsverband. Sportvoorzieningen voor gezamenlijk of collectief gebruik komen voor individuele compensatie in aanmerking. Gelet op het feit, dat het in het algemeen om een sportvoorziening in de vorm van een rolstoel gaat, is geen eigen bijdrage verschuldigd.
22
HOOFDSTUK 4. VERSTREKKINGSVORMEN EN VOORWAARDEN Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende: “Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.” Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk. 1. De voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de ondersteuningsvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn. 2. Het persoonsgebonden budget. Artikel 6 van de Wmo verplicht dit te bieden als alternatief voor een naturavoorziening. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen. 3. De financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo. Voorziening in natura De voorziening in natura wordt ‘kant en klaar’ geleverd aan de ondersteuningsvrager. Het kan gaan om diensten (hulp bij het huishouden) of goederen (hulpmiddelen zoals een rolstoel, scootmobiel of traplift). Bij voorkeur worden daartoe rechtsbetrekkingen aangegaan met leveranciers. De leverancier verstrekt de individuele voorziening in natura aan de ondersteuningsvrager namens de gemeente, zonder dat tussen de ondersteuningsvrager en de leverancier een rechtsbetrekking tot stand komt. De ondersteuningsvrager mag namelijk bij een voorziening in natura niet geconfronteerd worden met verplichtingen, zoals het werkgever- of opdrachtgeverschap. Een hulpmiddel wordt in principe in bruikleen verstrekt. Onderhoud, reparatie en eventuele WA-verzekering maken deel uit van de verstrekking. De gebruiksvoorwaarden worden vastgelegd in de bruikleenovereenkomst. Hierin wordt onder andere benoemd dat de ondersteuningsvrager verantwoordelijk is voor goed beheer van de voorziening. Douche- en toiletvoorzieningen tot € 500,00 worden de ondersteuningsvrager altijd in eigendom verstrekt. Voor een voorziening in natura wordt een eigen bijdrage van de ondersteuningsvrager gevraagd. In de beschikking wordt de te betalen eigen bijdrage door de gemeente slechts aangekondigd aangezien de berekening en inning plaatsvindt door het CAK. De eigen bijdrage is maximaal gelijk aan de kostprijs van de voorziening. De kostprijs voor een naturaverstrekking wordt gebaseerd op de gemeentelijke kosten voor de diverse soorten voorzieningen inclusief de kosten van onderhoud, reparatie en eventuele verzekering. De eigen bijdrage wordt opgelegd gedurende de periode waarvoor de voorziening wordt verstrekt. In geval van hulp bij het huishouden wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de dienst wordt geleverd. De eigen bijdrage gaat in op de 1e dag van de z.g. CAK-zorgperiode van 4 weken volgend op de datum waarop de voorziening is geplaatst of geleverd. Bij beëindiging is een eigen bijdrage verschuldigd tot de 1e dag van de CAK-zorgperiode waarin de beëindiging plaatsvindt. In geval van hulp bij het huishouden betreft het steeds de 1e dag van een volle week in de CAK-zorgperiode waarin de zorg aanvangt of wordt beëindigd; de zorgaanbieder is bij zorg in natura verantwoordelijk voor aan- en afmelding bij het CAK.
23
Persoonsgebonden budget Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Onder het persoonsgebonden budget valt ook de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 1 Wet op de loonbelasting 1964. Dit betreft de vergoeding voor het inschakelen van een alfahulp in het kader van hulp bij het huishouden. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Voor een persoonsgebonden budget wordt een eigen bijdrage van de ondersteuningsvrager gevraagd. In de beschikking wordt de eigen bijdrage door de gemeente slechts aangekondigd aangezien de berekening en inning plaatsvindt door het CAK. De eigen bijdrage is maximaal gelijk aan de kostprijs van de voorziening inclusief de kosten van onderhoud, reparatie en eventuele WA-verzekering. Voor de ingangs- en beëindigingsdatum van de verschuldigde bijdrage gelden dezelfde regels zoals beschreven onder het kopje ‘Voorziening in natura’ in dit hoofdstuk. Wordt een persoonsgebonden budget verstrekt voor een roerende voorziening die in eigendom van de ondersteuningsvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 130 perioden van 4 weken worden gevraagd. Is hiervan geen sprake, dan mag de eigen bijdrage in principe worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt. Overwegende bezwaren In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het college verleent in de navolgende situaties in ieder geval geen persoonsgebonden budget. -Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de ondersteuningsvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld. -Wanneer er met het budget een mantelzorger gefinancierd wordt of gaat worden, wordt ook geen budget verstrekt. Een mantelzorger behoort tot het inzetten van de eigen mogelijkheden/eigen netwerk en is daarmee voorliggend als oplossing ten opzichte van een individuele voorziening zoals een persoonsgebonden budget. Uiteraard dient bij een aanvraag wel goed onderzocht te worden welke taken de mantelzorger kan, niet kan en/of deze eventueel mantelzorgondersteuning nodig heeft. -Wanneer er op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de ondersteuningsvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget, wordt dit ook niet verstrekt. Dit is bijvoorbeeld het geval als de ondersteuningsvrager wilsonbekwaam is; geen inzicht heeft in zijn functionele beperkingen; over onvoldoende organisatie- en regelvermogen en verantwoordelijkheidsbesef beschikt; er sprake is van grote financiële problemen; eerder bij controle is gebleken dat het persoonsgebonden budget is aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze was verstrekt; tenzij de ondersteuningsvrager vertegenwoordigd wordt. -Wanneer er sprake is van de navolgende roerende woonvoorzieningen wordt ook geen persoonsgebonden budget verstrekt. Het gaat dan om mobiele tilliften (inclusief staliften), losse douchestoelen, douchebrancards, toiletstoelen, badliften en transferhulpmiddelen, tenzij de kosten van de betreffende woonvoorziening minder bedragen dan € 500. Deze worden uitsluitend in natura aangeboden om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging. Deze verstrekking en het niet bieden van een keuze voor een persoonsgebonden budget hangt samen het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking.
24
Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een ondersteuningsvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. In dit geval moet in het gesprek aan de orde komen of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget. Omvang van het persoonsgebonden budget Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals scootmobielen en rolstoelen. Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college vastgesteld en zal elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre. Bij de vaststelling van het uurbedrag wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere dienstverlening via een (gekwalificeerde) leverancier van hulp bij het huishouden en dienstverlening door een particulier waaronder een alfahulp (of een alfahulpserviceorganisatie). Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Daarom wordt in geval hulp wordt ingekocht bij een leverancier van hulp bij het huishouden het uurbedrag bepaald op een bedrag per uur dat overeenkomt met 100% van het laagste tarief waarvoor de gemeente hulp bij het huishouden inkoopt op basis van het noodzakelijke hulpniveau (Hulp bij het huishouden 1 of 2). Bij ondersteuning door een particulier wordt in principe uitgegaan van het aanvaardbare uurloon voor alfahulpen, waarmee de ondersteuningsvrager geacht wordt de hulp te kunnen betalen en bijkomende kosten zoals telefoonkosten, het lidmaatschap van budgethoudersvereniging Per Saldo of een presentje met de Kerstdagen. Dit uurloon is daarom hoger dan het wettelijk minimumloon. Voor ondersteuning bij de administratieve werkzaamheden waaronder mede bedoeld hulp bij schade en het regelen van loondoorbetaling bij ziekte van de hulpverlener, kan door de ondersteuningsvrager/budgethouder kosteloos een beroep worden gedaan op het servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank. Het college heeft hiervoor met de Sociale Verzekeringsbank een overeenkomst afgesloten. In geval van dienstverlening via een alfahulpservice-organisatie kan voor bemiddeling en administratieve ondersteuning een beroep op die organisatie worden gedaan. Bij de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij wordt uitgegaan van de goedkoopste uitvoering en van de vaste categorieprijzen vastgesteld op basis van de tarieven van de gecontracteerde leveranciers. Het gaat per 1 januari 2012 om Harting-Bank (scootmobielen, rolstoelen e.d.) en Handicare (trapliften). Hierin zijn ook kortingen verwerkt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld kost dan verstrekking in natura. Overigens hebben wij met de genoemde leveranciers afspraken gemaakt dat budgethouders tegen dezelfde prijs en voorwaarden voorzieningen kunnen aanschaffen als de gemeente dat kan, mits men duidelijk aangeeft een Wmo-budgethouder te zijn. Dit kan blijken uit het vertonen van de door de gemeente afgegeven beschikking.
25
Voor voorzieningen waarvoor geen vaste categorieprijzen gelden wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld op basis van één of meerdere offertes, opgevraagd door de ondersteuningsvrager, en/of door een verkenning dan wel kennis van de markt door het college. Het persoonsgebonden budget wordt zo nodig verhoogd met een bedrag voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening en de WA-verzekering. Ook hier geldt als uitgangspunt, dat wordt aangesloten bij de tarieven van gecontracteerde leveranciers in geval de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Uitbetaling persoonsgebonden budget Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de ondersteuningsvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget moet worden aangeschaft en aan welke eisen de aan te schaffen voorziening moet voldoen, worden ‘pgb-voorwaarden’ en (indien van toepassing) een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. De ondersteuningsvrager/budgethouder is dus zelf verantwoordelijk voor het inkopen van kwalitatief goede hulp en voorzieningen. Dit betekent dat deze het college hierop niet kan aanspreken. Het college is in dit geval immers geen opdrachtgever van de dienstverlener of koper, dat is de budgethouder zelf. Voor veel voorzieningen geldt dat deze een technische levensduur van gemiddeld 5 tot 7 jaar hebben. Elke voorziening die met behulp van een persoonsgebonden budget is verstrekt dient dus ten minste 5 tot 7 jaar mee te gaan (afhankelijk van de voorziening) voordat er opnieuw een persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Vervanging of tussentijdse aanpassingen van de met behulp van het persoonsgebonden budget gekochte voorziening is alleen toegestaan op grond van medische noodzaak. Wel wordt dan nagegaan of een voorziening is aangeschaft conform het programma van eisen zoals in de beschikking vermeld. Als dit niet het geval is, ligt de verantwoordelijkheid bij de ondersteuningsvrager zelf en wordt er dus niet een nieuw persoonsgebonden budget verstrekt. Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt periodiek vooraf betaalbaar gesteld en wel per periode van vier weken; hierbij wordt aangesloten bij de z.g. CAK-zorgperiode van 4 weken. Persoonsgebonden budgetten voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen worden in één keer uitbetaald na overlegging van offerte/opdracht en betalingsbewijsstuk, tenzij de aard van de voorziening zich hiervoor niet leent of in overleg met de ondersteuningsvrager/budgethouder anders wordt beslist. Eventuele bedragen voor onderhoud/reparatie en WA-verzekering worden halfjaarlijks achteraf uitbetaald. Als de betaling via een organisatie gaat (de thuiszorg of een andere service-organisatie) maakt het college alleen op basis van daadwerkelijke uitgaven het persoonsgebonden budget over. Het college stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de ondersteuningsvrager het geld op rekening van de organisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de ondersteuningsvrager. Het college betaalt dan niet te veel en de ondersteuningsvrager hoeft niets terug te betalen. Namens de ondersteuningsvrager verzorgt de organisatie ook de verantwoording. Controle, verantwoording en terugvordering Controle van het persoonsgebonden budget vindt met name plaats in geval er een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is verstrekt. Immers in geval van een woon- of vervoers- of rolstoelvoorziening vindt uitbetaling achteraf plaats na overlegging van bewijsstukken.
26
In geval van hulp bij het huishouden vindt uitbetaling periodiek vooraf plaats. In principe vindt bij alle budgethouders van hulp bij het huishouden na afloop van een kalenderjaar dan wel zoveel eerder bij beëindiging, controle plaats of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Budgethouders moeten in dit verband een door het college beschikbaar gesteld verantwoordingsformulier invullen met daarbij de betalingsbewijzen van de op het verantwoordingsformulier genoemde bedragen. Tot maximaal twee jaar na afloop van het kalenderjaar kan de budgethouder worden verplicht de besteding van het persoonsgebonden budget te verantwoorden. Een verzoek tot verantwoording van de bestedingen in het jaar 2012 kan dus uiterlijk op 31 december 2014 worden gedaan. Terugvordering van het persoonsgebonden budget vindt –nadat de toekenningsbeschikking is ingetrokken- in ieder geval in de navolgende situaties plaats: -het budget is niet (volledig) aangewend voor het doel waarvoor het is verstrekt; -de ondersteuningsvrager houdt zich niet aan de voorwaarden waaronder het pgb is verstrekt; -de besteding kan niet worden verantwoord; hierbij geldt in geval van hulp bij het huishouden een verantwoordingsvrij bedrag van € 50,00 (telefoonkosten, attentie met Kerstmis e.d.). Een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget kan –zodra deze voorziening in de gemeente Oost Gelre niet meer gebruikt wordt of niet meer adequaat is-, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar gesteld. De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend. Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de ondersteuningsvrager. Daarnaast kan het gaan om een verhuiskostenvergoeding of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een auto of een (rolstoel)taxi. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Ook wordt bij de financiële tegemoetkoming in het algemeen rekening gehouden met een eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. In de beschikking wordt het eigen aandeel in het algemeen door de gemeente slechts aangekondigd aangezien de berekening en inning plaatsvindt door het CAK. Het eigen aandeel gaat in op de 1e dag van de z.g. CAK-zorgperiode van 4 weken volgend op de datum waarop de voorziening is gerealiseerd. Bij beëindiging is het eigen aandeel verschuldigd tot de 1e dag van de z.g. CAK-zorgperiode waarin de beëindiging plaatsvindt. Het eigen aandeel mag voor de bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning of voor een roerende voorziening die in eigendom wordt verstrekt niet meer dan 130 perioden van 4 weken worden gevraagd. Voor het college maakt het hierbij niet uit of de ondersteuningsaanvrager eigenaar of huurder is van de woning.
27
Financiële tegemoetkoming als forfaitaire vergoeding Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten wordt vastgesteld. Het gaat dan om een verhuiskostenvergoeding of een vergoeding voor gebruik van een auto of (rolstoel)taxi. Een forfaitair bedrag voor vervoer of een verhuizing kan vrij worden besteed mits aan de in de beschikking gestelde voorwaarden wordt voldaan, bijvoorbeeld verhuizing naar een woning die voldoet aan het programma van eisen. Gelet op de aard van de vergoeding is voor een forfaitaire financiële tegemoetkoming geen eigen aandeel verschuldigd. Verantwoording en terugvordering Ook bij een financiële tegemoetkoming kan de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, waarna uitbetaling plaatsvindt. Een financiële tegemoetkoming wordt in één keer uitbetaald, tenzij in overleg met de ondersteuningsvrager anders wordt beslist. In het algemeen wordt de (forfaitaire) financiële tegemoetkoming voor vervoer halfjaarlijks achteraf uitbetaald; dit geldt ook voor een eventuele tegemoetkoming voor onderhoud/reparatie en WA-verzekering. Terugvordering van de financiële tegemoetkoming vindt –nadat de toekenningsbeschikking is ingetrokken- in ieder geval in de navolgende situaties plaats: -de tegemoetkoming is niet (volledig) aangewend voor het doel waarvoor het is verstrekt; -de ondersteuningsvrager houdt zich niet aan de voorwaarden waaronder de tegemoetkoming is verstrekt; -de tegemoetkoming kan niet worden verantwoord. Een voorziening aangeschaft met een financiële tegemoetkoming kan –zodra deze voorziening in de gemeente Oost Gelre niet meer gebruikt wordt of niet meer adequaat is-, onder verrekening van eventueel ingebracht eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar gesteld. Specifieke voorwaarden bij woonvoorzieningen Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende tegemoetkoming ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook middels de beschikking aan de ondersteuningsvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de ondersteuningsvrager is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden. De volgende voorwaarden zijn van toepassing: a. Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college; b. Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht; c. Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing; d. Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing; e. Onmiddellijk na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid comform het programma van eisen (PvE);
28
f. g.
De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming; De gereedmelding, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.
Terugbetaling bij verkoop van de woning De eigenaar-bewoner die een woonvoorziening heeft ontvangen voor uitbreiding van de woning of een aanzienlijke verbouwing die leidt tot waardestijging van de woning, moet bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening de verkoop van de woning onmiddellijk melden aan het college. De meerwaarde zal volgens onderstaand afschrijvingsschema aan het college moeten worden terugbetaald: -in het eerste jaar 90% van de meerwaarde; -in het tweede jaar 80% van de meerwaarde; -in het derde jaar 70% van de meerwaarde; -in het vierde jaar 60% van de meerwaarde; -in het vijfde jaar 50% van de meerwaarde; -in het zesde jaar 40% van de meerwaarde; -in het zevende jaar 30% van de meerwaarde; -in het achtste jaar 20% van de meerwaarde; -in het negende jaar 10% van de meerwaarde. De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door de eigenaar-bewoner. De kosten van de taxatie tot een maximum van € 250,00 kunnen op het terug te betalen bedrag in mindering worden gebracht. Het terug te betalen bedrag bedraagt nooit meer dan het bedrag dat ten laste van het college is gekomen in verband met de woonvoorziening. Het bovenstaande wordt ook bij toekenning van de woonvoorziening in de beschikking opgenomen.
29
HOOFDSTUK 5. PROCEDURELE BEPALINGEN Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de ‘uitraasruimte’ waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen. Criteria: Lid 1 van artikel 25 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een ondersteuningsvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.
In lid 2 van dit artikel wordt aangegeven wanneer een medisch advies kan worden gevraagd. Als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden wordt afgewezen, zal –als deze informatie niet beschikbaar is- de medisch adviseur om een advies worden gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit anders onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan dan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dat vindt bijvoorbeeld plaats bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.
Van de ondersteuningsvrager wordt verwacht die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college te verschaffen. Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de ondersteuningsvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de ondersteuningsvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de ondersteuningsvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.
Bij de medische advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. 1Van de zeer uitgebreide ICF2 zijn met
1
Uit Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health Compilatie, blz. 22, dit is een toelichting op de ICF, http://www.rivm.nl/who-fic/in/ICFwebuitgave.pdf 2 http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm . Zie verder bijlage 2 bij deze beleidsregels.
30
name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij moeten alleen die functies genoemd worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.
Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.
Beslistermijn en besluitvorming De termijn waarbinnen een beschikking op een aanvraag voor een individuele voorziening genomen moet worden, bedraagt maximaal 8 weken. Indien een beschikking niet binnen deze termijn kan worden gegeven, deelt het college dit binnen deze termijn aan de ondersteuningsvrager schriftelijk mee en noemt een redelijke termijn waarbinnen hij/zij de beschikking tegemoet kan zien. Alternatieven voor bezwaar Het maken van bezwaar op een besluit is voor de ondersteuningsvrager veelal een moeizaam proces. Daarom wordt bij een voorgenomen afwijzing altijd eerst met de ondersteuningsvrager contact opgenomen om nog eens naar het probleem te kijken en tot een oplossing te komen. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken in de vorm van een bemiddelingsgesprek voorafgaande aan de formele procedure. Inwerkingtreding beleidsregels De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre treden in werking per 1 juni 2014. Overgangstermijn Het nieuwe Wmo-voorzieningenbeleid, opgenomen in de Verordening 2012 en nader uitgewerkt in deze beleidsregels, is ook van toepassing op reeds verstrekte voorzieningen in het kader van het Wmo-voorzieningenbeleid. Mochten de beleidswijzigingen gevolgen hebben voor individuele personen, dan wordt een redelijke overgangstermijn in acht genomen. Uitgangspunt hierbij is 7 maanden. Per individuele situatie kan hiervan worden afgeweken. In geval van hulp bij het huishouden blijven de geïndiceerde uren/minuten in principe gelden tot het moment waarop de huidige indicatie afloopt. Vastgesteld te Lichtenvoorde 12 mei 2014, burgemeester en wethouders, Dhr. J.J. Dijkman secretaris
Mw. A.H. Bronsvoort burgemeester
31
Bijlage 1
Tabel normering hulp bij het huishouden Soort activiteit
Eenpersoons
Meerpersoons
huishouden
Huishouden
Kleine
Grote
Kleine
Grote
woning
woning
woning
woning
60 min
60 min
90 min
90 min
Kinderen
Factoren meer tijd
Licht werk: Volledige overname
<12 jr
Allergie:+ 30
+ 30 min
min per week
per week Gedeeltelijke
45 min
45 min
60 min
60 min
<12 jr
Allergie: +20
overname:
+20 min
min per week
Alleen hoog en laag
per week
werk (op werkniveau kan de cliënt dit nog zelf)
Zwaar werk: Volledige overname
90 min
180
120
180
< 6 jr
Allergie: +30
min
min
min
+ 30 min
min per week
per week
Hoge vervuilingsgraad: +30 min p.w. (max. 6 wkn) Astma: +20 min per keer (max.7x. p.w.)
Gedeeltelijke
45 min
90 min
60 min
90 min
< 6 jr
Allergie:
overname:
+15 min
+20 min per
Toilet, keuken,
per week
week
sanitair.
Hoge vervuilingsgraad: +20 min p.w. (max. 6 wkn) Astma: +20 min per keer (max.7x. p.w.)
Extra werk t.b.v.
+ 15
extra kamer*
min
-
+15
-
Max 1 x p.w.
min
32
Wasverzorging: Maximaal
45 min
45 min
60 min
60 min
< 12 jr
Incontinentie/
+30 min
speekselverlies/
per week
transpiratie: +30 min p.w.
Het strijken van de bovenkleding is opgenomen in de normtijd. Onderkleding, beddengoed, handdoeken e.d. worden gevouwen.
Boodschappen **: Volledige overname
60 min
60 min
60 min
60 min
>4
-
kinderen, +30 min per week Gedeeltelijke
15 min
15 min
15 min
15 min
>4
overname:
kinderen,
opruimen na
+5 min
bezorging door
per week
-
boodschappenservice
Broodmaaltijden: Volledige
15 min
15 min
15 min
15 min
<12 jr,
overname***
per
per
per
per
+20 min
keer
keer
keer
keer
per keer
Gedeeltelijk
-
Dit is verwerkt in overige taken als lichte werkzaamheden.
overname (afwassen en opruimen):
Warme maaltijden **: Volledige
30 min
30 min
30 min
30 min
< 12 jr,
overname****
per
per
per
per
+20 min
keer
keer
keer
keer
per keer
10 min
10 min
10 min
10 min
-
per
per
per
per
keer
keer
keer
keer
Opwarmen
Gedeeltelijk
-
-
Dit is verwerkt in overige taken als lichte werkzaamheden.
overname (afwassen en opruimen):
33
Organisatie: Ondersteuning
Aanleren/instructie
30 min
30 min
30 min
30 min
<16 jaar
Communicatie-
+20 min
problemen: +15
per week
min per week
-
Maximaal 3 keer
30 min
30 min
30 min
30 min
per
per
per
per
per week.
keer
keer
keer
keer
Maximale duur 6 weken.
Zorg voor kinderen: Crisissituaties
Max.
Max.
Max.
Max.
40 uur
40 uur
40 uur
40 uur
-
-
-
-
-
Maximale duur is 8 weken.
Losse zorgtaken: Baby verluieren
10 min
-
per keer per kind Peuter/kleuter
-
-
-
-
wassen en
per kind -
-
-
-
10 min
halen/naar bed
per keer
brengen
per kind
Naar school/creche
-
per keer
aankleden Kind uit bed
20 min
-
brengen
-
-
-
-
15 min per keer per gezin
*indien uit wordt gegaan van werkelijk gebruikte slaapkamers en hiermee een eengezinswoning als kleine woning wordt beoordeeld, kan er extra tijd toegekend worden als er een kamer is di e wekelijks gebruikt wordt (vb. strijkkamer, hobbykamer) en die ook eens per week gestofzuigd moet worden. Voor alleen het schoonhouden van deze ruimte wordt de extra tijd toegekend. **voor boodschappen en het bereiden van de warme maaltijden zijn voorliggende voorzieningen aanwezig, te weten een boodschappenservice en een maaltijdservice. Maaltijdservices kunnen met de meest voorkomende dieeteisen (glutenvrij, zoutarm, diabetes etc.) rekening houden. Alleen in gemotiveerde situaties (bijvoorbeeld in aanwezig van jonge kinderen) wordt hiervoor tijd toegekend. ***voor het bereiden van de broodmaaltijden geldt een maximum van 7 keer per week. Er kan ’s morgens brood voor tussen de middag klaargezet worden in een trommeltje of in de koelkast. ****voor het bereiden van de warme maaltijden geldt een maximum van 3 keer per week. Er kan voor 2 dagen gekookt worden of tussendoor gebruik gemaakt worden van een kant -en-klaar maaltijd of afhaalmaaltijd.
34
Bijlage 2 De ICF: FUNCTIES (bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm) Hoofdstuk 1 Mentale functies.
Hoofdstuk 3 Stem en spraak
Algemene mentale functies. Bewustzijn Oriëntatie Intellectuele functies Globale psychosociale functies Temperament en persoonlijkheid Energie en driften Slaap Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd
Stem Articulatie Vloeiendheid en ritme van spreken Alternatieve vormen van stemgebruik Stem en spraak, anders gespecificeerd Stem en spraak, niet gespecificeerd
Specifieke mentale functies. Aandacht Geheugen Psychomotorische functies Stemming Perceptie Denken Hogere cognitieve functies Mentale functies gerelateerd aan taal Mentale functies gerelateerd aan rekenen Bepalen sequentie bij complexe bewegingen Ervaren van zelf en tijd Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Mentale functies, anders gespecificeerd Mentale functies, niet gespecificeerd
Functies van hart en bloedvatenstelsel Hartfuncties Functies van bloedvaten Bloeddruk Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd
Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn Visuele en verwante functies. Visuele functies Functies van aan oog verwante structuren Gewaarwordingen van oog en verwante structuren Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Hoorfuncties en vestibulaire functies Hoorfuncties Vestibulaire functies Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies Hoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Andere sensorische functies Smaak Reuk Propriocepsis Tast Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Pijn Pijngewaarwording Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.
Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel
Functies van hematologisch systeem en afweersysteem Functies van hematologisch systeem Functies van afweersysteem Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Functies van ademhalingsstelsel Ademhaling Functies van ademhalingsspieren Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel Andere ademhalingsfuncties Inspanningstolerantie Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel Opname van voedsel Vertering Assimilatie Defecatie Handhaving lichaamsgewicht Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd
35
Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel Algemene metabole functies Water-, mineraal- en elektrolytenbalans Thermoregulatoire functies Functies van endocriene klieren Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies Functies gerelateerd aan urine Productie en opslag van urine Functies gerelateerd aan urinelozing Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd
Hoofdstuk 8 Functies van huid en verwante structuren Functies van de huid Beschermende functies van huid Herstelfuncties van huid Andere functies van huid Gewaarwording verband houdend met huid Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Functies van haren en nagels Functies van haar Functies van nagels Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd Functies van huid en verwante structuren, niet gespecificeerd
Genitale en reproductieve functies Seksuele functies Functies gerelateerd aan menstruatie Functies gerelateerd aan voortplanting Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd Hoofdstuk 7 Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies Functies van gewrichten en botten Mobiliteit van gewrichten Stabiliteit van gewrichten Mobiliteit van botten Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Spierfuncties Spiersterkte Spiertonus Spieruithoudingsvermogen Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Bewegingsfuncties Motorische reflexfuncties Onwillekeurige bewegingsreacties Controle van willekeurige bewegingen Onwillekeurige bewegingen Gangpatroon Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd
36
Bijlage 2 De ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE (bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm) Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis Doelbewust gebruiken van zintuigen Gadeslaan Luisteren Doelbewust gebruiken van andere zintuigen Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Basaal leren Nadoen Herhalen Leren lezen Leren schrijven Leren rekenen Ontwikkelen van vaardigheden Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Toepassen van kennis Richten van aandacht Denken Lezen Schrijven Rekenen Oplossen van problemen Besluiten nemen Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen
Gebruiken van communicatieapparatuur en technieken Communicatie, anders gespecificeerd Communicatie, niet gespecificeerd Hoofdstuk 4 Mobiliteit Veranderen en handhaven van lichaamshouding Veranderen van basale lichaamshouding Handhaven van lichaamshouding Uitvoeren van transfers Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand Optillen en meenemen Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten Nauwkeurig gebruiken van hand Gebruiken van hand en arm Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Lopen en zich verplaatsen Lopen Zich verplaatsen Zich verplaatsen tussen verschillende locaties Zich verplaatsen met speciale middelen Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd
Ondernemen van enkelvoudige taak Ondernemen van meervoudige taken Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen Omgaan met stress en andere mentale eisen Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd
Zich verplaatsen per vervoermiddel Gebruiken van vervoermiddel Besturen Rijden op dieren als vervoermiddel Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Mobiliteit, anders gespecificeerd Mobiliteit, niet gespecificeerd
Hoofdstuk 3 Communicatie
Hoofdstuk 5 Zelfverzorging
Communiceren - begrijpen Begrijpen van gesproken boodschappen Begrijpen van non-verbale boodschappen Begrijpen van formele gebarentaal Begrijpen van geschreven boodschappen Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd
Zich wassen Verzorgen van lichaamsdelen Zorgdragen voor toiletgang Zich kleden Eten Drinken Zorgdragen voor eigen gezondheid Zelfverzorging, anders gespecificeerd Zelfverzorging, niet gespecificeerd
Communiceren – zich uiten Spreken Zich non-verbaal uiten Zich uiten via formele gebarentaal Schrijven van boodschappen Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Conversatie en gebruik van communicatie-apparatuur en -technieken Converseren Bespreken
Hoofdstuk 6 Huishouden Verwerven van benodigdheden Verwerven van woonruimte Verwerven van goederen en diensten Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd
37
Huishoudelijke taken Bereiden van maaltijden Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Huishouden doen Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen Verzorgen van wat bij huishouden behoort Assisteren van andere personen Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Huishouden, anders gespecificeerd Huishouden, niet gespecificeerd
Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven
Maatschappelijk leven Recreatie en vrije tijd Religie en spiritualiteit Mensenrechten Politiek en burgerschap Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerd Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd.
Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties Algemene tussenmenselijke interacties Basale tussenmenselijke interacties Complexe tussenmenselijke interacties Omgaan met onbekenden Formele relaties Informele sociale relaties Familierelaties Intieme relaties Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden Informele opleiding Voorschoolse opleiding Schoolse opleiding Beroepsopleiding Hogere opleiding Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Beroep en werk Werkend leren Verwerven, behouden en beëindigen van werk Betaald werk Onbetaald werk Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Economisch leven Basale financiële transacties Complexe financiële transacties Economische zelfstandigheid Economische leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd
38