BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE KATWIJK 2013
BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE KATWIJK 2013 ..............1 VOORWOORD .........................................................................................................................................3 Inleiding ....................................................................................................................................................3 Eigen verantwoordelijkheid .......................................................................................................................4 Mantelzorgers en vrijwilligers ...................................................................................................................5 Nieuwe wetgeving ....................................................................................................................................6 Ten geleide ...............................................................................................................................................6 HOOFDSTUK 1. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN ...........................................6 Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis ................................................................................................6 Inleiding ....................................................................................................................................................6 Afwegingskader ........................................................................................................................................7 Resultaat 2: wonen in een geschikt huis ..................................................................................................8 Inleiding ....................................................................................................................................................8 Afwegingskader ........................................................................................................................................8 Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften ......................................................................... 10 Inleiding ................................................................................................................................................. 10 Afwegingskader ..................................................................................................................................... 10 Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding ............................................. 11 Inleiding ................................................................................................................................................. 11 Afwegingskader ..................................................................................................................................... 12 Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren ................................................. 13 Inleiding ................................................................................................................................................. 13 Afwegingskader ..................................................................................................................................... 13 Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning ....................................................................................... 13 Inleiding ................................................................................................................................................. 13 Afwegingskader ..................................................................................................................................... 13 Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel ............................................................................... 14 Inleiding ................................................................................................................................................. 14 Afwegingskader ..................................................................................................................................... 14 Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten .............................................................................................................................................. 16 Inleiding ................................................................................................................................................. 16 HOOFDSTUK 2. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL. ................................ 16 Inleiding ................................................................................................................................................. 16 Afwegingskader ..................................................................................................................................... 17 1. Een persoonsgebonden budget. ....................................................................................................... 17 2. De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel. ...................................................................... 20 3. De voorziening in natura. ................................................................................................................... 20 HOOFDSTUK 3. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES, BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING ............................................................. 21 Inleiding ................................................................................................................................................. 21 Criteria ................................................................................................................................................... 21 Alternatieven voor bezwaar ................................................................................................................... 22
1
Bijlage 1 Nadere invulling resultaatsgebied 1: een schoon en leefbaar huis Bijlage 2 Maximale vergoeding van kosten onderhoud, keuring en reparatie van liften Bijlage 3 Nadere invulling resultaatsgebied 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel
2
VOORWOORD Inleiding Deze nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels (ooit Verstrekkingenboek geheten), zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze, ook wel bekend met de term „De Kanteling‟, heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen. In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 20081 heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De latere jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften en daar dan ook niet of te weinig rekening mee houden. Artikel 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. Daar was onder de Wvg veel minder sprake van. Het meest duidelijke voorbeeld is gelegen in het collectieve vraagafhankelijke vervoer (cvv). Onder de Wvg hadden verreweg de meeste gemeenten het primaat van het cvv in hun verordening opgenomen. Daar kon onder de Wvg redelijk consequent mee worden omgegaan, zo leerde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Als er geen medische noodzaak bestond voor een andere vervoersvoorziening kon de gemeente dat cvv toekennen en werd het adequaat geacht, zelfs goedkoopstadequaat. De Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad heeft inmiddels duidelijk gemaakt, dat het primaat van het collectief vervoer weliswaar gehanteerd mag worden, maar dat dit niet zo consequent meer kan als vroeger. Er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. En die afwijking van de hoofdregel moet in ieder geval als er sprake is van twee voorzieningen: een voor het vervoer over de korte afstand en een over de langere afstand. Maar ook als er sprake is van maar één voorziening moet die individuele beoordeling plaats vinden. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen2. De aanleiding kan ook zijn dat het cvv in het individuele geval niet als goedkoopst-compenserend betiteld kan worden. Bijvoorbeeld omdat het concreet in deze situatie onpraktisch is. Dit voorbeeld van het cvv maakt duidelijk dat de Wmo andere eisen stelt aan een besluit dan de Wvg deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.
1 2
Zie LJN BG6612. Zie LJN BK2500, BK2502, BK2504. 3
Eigen verantwoordelijkheid De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde. Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie. Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden. Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis. Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest. Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? Een gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen. In de Wmo-jurisprudentie zie je de eigen verantwoordelijkheid en in het verlengde daarvan de zelfredzaamheid ook meer benadrukt worden. Voorbeelden hiervan zijn: - Rb ‟s Gravenhage 7-02-12, AWB 11/4293 Het is de eigen verantwoordelijkheid van betrokkene om in de aanpassing van de badkamer te voorzien. De rechtbank concludeert dat de badkamer (minimaal 29 jaar oud) is afgeschreven. De kosten van verwijdering van bad en plaatsen van een inloopdouche zijn daarmee algemeen gebruikelijk.. Gezien de inkomenspositie van 4
-
-
-
betrokkene en haar echtgenoot is er in dit geval ook geen probleem met de financiering van de verbouwing. CRvB 15-02-12, LJN BV5448 Participatie in het studentenleven zal er in bepaalde situaties toe kunnen leiden dat er een vervoersbehoefte is op tijden dat er geen openbaar vervoer is. Het is de Raad echter niet gebleken dat de weigering van een vervoerskostenvoorziening er toe leidt dat van een aanvaardbare maatschappelijke participatie in het geval van betrokkene geen sprake is. Voorts is betrokkene zelfredzaam gebleken door in de gevallen waarin er niet langer openbaar vervoer voorhanden is een beroep op haar partner en medestudenten te doen. Van een situatie dat dit in redelijkheid niet meer van haar zou kunnen worden gevergd is niet gebleken. CRvB 21-05-12, LJN BW6810 Nu men de kosten van de aanpassing van de tweede woning mee had kunnen nemen in de verkoopprijs van de boerderij met de eerste woning, mag de gemeente terecht aanpassing weigeren op basis van de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen voor een geschikte woning te zorgen. Rb Leeuwarden 21-06-2012, reg. nr. 12/579 WMO De rechtbank is van mening dat de gemeente zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in redelijkheid van betrokkene gevergd had kunnen worden zelf voor een passende oplossing te zorgen. Betrokkene is verhuisd van een adequate naar een inadequate woning. De rechtbank kan begrijpen dat betrokkene zelf wil bepalen waar zij gaat wonen, maar is van oordeel dat de extra kosten die dat met zich meebrengt omdat de woning moet worden aangepast, in dit geval niet op de gemeente kunnen worden afgewenteld.
In artikel 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt. Feitelijk zegt de gemeente bij toepassing van dit artikel: als gemeente hoeven we niets te doen want u kunt het zelf betalen, compensatieplicht is niet aan de orde. De discussie loopt of gemeenten op basis van dit artikel ook rekening mogen houden met het vermogen van iemand. Dus niet alleen met het inkomen uit vermogen. Mag je van iemand met een redelijk vermogen, met geld op de bank of aandelen of een eigen huis met overwaarde verlangen dat hij dat gebruikt om een noodzakelijke woningaanpassing te financieren? Mag je van iemand in dergelijke omstandigheden verlangen dat hij zelf zijn eigen vervoer bekostigt, en zijn eigen hulp in huis betaalt? En welke grenzen zouden dan gehanteerd kunnen worden? Juist omdat hierover geen jurisprudentie is, is het lastig om hierin een algemeen vaststaand beleid te formuleren. Onder bijzondere individuele omstandigheden kan het college gebruik maken van deze bepaling. Mantelzorgers en vrijwilligers Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. De vraag is of dat leidt tot „eigen‟ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven3. Tot dat gebeurt wordt er voor gekozen, vooral uit
3
Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het 5
uitvoeringstechnisch oogpunt, uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt. Nieuwe wetgeving In deze beleidsregels laten we de nieuwe plannen rond de functie begeleiding uit de AWBZ, zoals aangekondigd in het regeerakkoord van VVD en CDA, buiten beschouwing. Ten geleide De beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. De omschrijving van deze resultaten komt overeen met de nieuwe verordening, die wat dit betreft weer geënt is op de zogenoemde „bouwstenen‟ van de VNG. Ter toelichting wordt verwezen naar de VNG bouwsteen „Het Gesprek: bouwsteen voor de nieuwe modelverordening Wmo‟, die tot stand is gekomen na uitvoerig overleg en met instemming van de CG-Raad en de CSO. Deze bouwsteen wordt als basis voor het gesprek, als bedoeld in de verordening, gebruikt. Het gesprek is in feite een onderdeel van het onderzoek, maar het heeft de voorkeur dit gesprek naar voren en uit de aanvraagprocedure te halen. De verwachting is immers dat het gesprek, zeker als een gemeente werk maakt van het opzetten van meer algemene voorzieningen in een (groot) aantal gevallen niet meer hoeft te leiden tot een aanvraag. In een open gesprek komen alle mogelijkheden om een gewenst resultaat te bereiken, ook die van de persoon zelf en zijn omgeving, aan de orde. Waarom burgers dan tot een aanvraag leiden als die uiteindelijk niet nodig blijkt? Er zijn gemeenten die er voor kiezen dit uitgebreide gesprek juist in de procedure na de aanvraag te situeren. Dat kan, als de kern van de gemeentelijke compensatieplicht met zijn maatwerk maar overeind blijft. „De Kanteling‟ is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd. De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig. HOOFDSTUK 1. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis Inleiding Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt
hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285) 6
wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Afwegingskader Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.
Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake van inwonendheid is, wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enzovoort. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden een systematiek, vergelijkbaar zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Die systematiek bestond uit normen uitgedrukt in uren en was indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.4
4
Uiteraard is het ook mogelijk een ander normensysteem op te nemen. Op dit terrein worden allerlei ontwikkelingen in gang gezet. Van groot belang is bij een nieuw normensysteem dat onderbouwd kan worden dat met dit systeem het te bereiken resultaat: een schoon en leefbaar huis, bereikt kan worden. Het alternatief zal vaak het resultaat zijn van een gesprek tussen de aanbieder en de gemeente. Verder kan ook nog opgemerkt worden dat het resultaat ook - wellicht deels - bereikt zou 7
Aan de hand van de normtijden, zoals aangegeven in bijlage 1, kan daarmee voor de individuele situatie worden bepaald hoeveel tijd noodzakelijk is.
De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit pgb afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Daarbij worden verschillende tarieven gehanteerd voor verschillende situaties (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2013). Ook hier is een andere vorm van toekennen mogelijk, bijvoorbeeld met speciale hulpmiddelen. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie.
Bij huishoudelijke hulp kent het college hulp toe in uren, zowel bij huishoudelijke hulp in natura als bij huishoudelijke hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget in uren. Ook hier zou een andere vorm van toekennen mogelijk zijn. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat bereikt zal worden, zodat er sprake is van compensatie.
Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. naturahulp een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.
Resultaat 2: wonen in een geschikt huis Inleiding In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term „voeren van een huishouden‟ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is, kan het college compenseren. Afwegingskader Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing.
kunnen worden met behulp van hulpmiddelen. Denk aan de robotstofzuiger als hulpmiddel voor het stofzuigen van de vloer. Het is aan de gemeente een afweging te maken op welke manier er gecompenseerd zal worden. 8
Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.5 De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de ROvergunning.
Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.
Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.
Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu en op diens eigen woonruimte, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Toegankelijkheidsproblemen zullen dan in de regel wel op andere wijze gecompenseerd moeten worden, mogelijk door toepassing van het primaat van de verhuizing (en het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding).
Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.
5
Een gemeente kan in overleg treden met woningcorporaties om hen te stimuleren mantelzorgwoningen te huur aan te bieden. Een gemeente kan er ook toe besluiten woningcorporaties subsidie te geven als bijdrage in de stichtingskosten van mantelzorgwoningen, die daarna te huur aangeboden worden, inclusief (tijdelijke) plaatsing. 9
Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.
Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.
Ook bij het wonen in een geschikt huis wordt, net als bij een schoon en leefbaar huis, uitgegaan van het niveau sociale woningbouw. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan eventueel af te wijken.
Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.
Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.
Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.
Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften Inleiding In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/ wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten. Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn. Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden. Afwegingskader Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken 10
worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.
Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is nietuitstelbare hulp. Hier zal dan, zo nodig, wel voor geïndiceerd kunnen worden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.
Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.
De normtijden hiervoor zijn aangegeven in bijlage 1.
Deze normen worden uitgedrukt in minuten.
Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.
Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.
Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding Inleiding De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de 11
beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. Afwegingskader Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij als dat in de lijn ligt.
Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen, zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.
De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk.
Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.6
Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.
6
De gemeente heeft een taak in het voorlichten van de burgers op deze onderdelen. Men moet kunnen weten wat verwacht wordt als men ooit een beroep op dit resultaat binnen de Wmo wil gaan doen. 12
Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren Inleiding De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing. Afwegingskader Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enzovoort.
Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van zorg- en/of ouderschapsverlof.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.
Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden.
Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.
Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning Inleiding Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de toenmalige gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats. Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden. Afwegingskader Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel. 13
Rolstoelen voor het zogenoemde „incidentele‟ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat. De vraag of rolstoelen voor dit doel verstrekt moeten worden, dient betrokken te worden bij de beoordeling van voorzieningen, vallend onder de resultaatsgebieden 7 en/of 8.
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal in de regel via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.
Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.
Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel Inleiding Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men in de regel voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen), zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt. Afwegingskader Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke.
Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat. 14
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.
Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Bij personen met een loopafstand van minder dan 400 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.
Rolstoelen voor het zogenoemde „incidentele‟ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, kunnen ook als een voorziening in dit kader worden gezien, maar alleen als „goedkoper compenserende‟ voorziening al dan niet in combinatie met andere daarop afgestemde voorzieningen.
Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura (taxipas, rolstoeltaxipas) of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.
Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.
Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag. Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.
Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.
15
Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten Inleiding Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Afwegingskader Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.
Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.
HOOFDSTUK 2. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL. Inleiding Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende: “Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.” Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden (het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt) te behalen. De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn. De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen. De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo: „Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing‟. Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager. Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxikostenvergoeding op declaratiebasis.
16
Gemeenten kunnen ook andere systemen opzetten, mits die niet in plaats van maar naast het persoonsgebonden budget komen. Dat geldt bijvoorbeeld voor vouchers of cheques, als wie iets dergelijks niet wil maar gewoon een persoonsgebonden budget kan krijgen. Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven. Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn. Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals bijvoorbeeld het tarief van het collectief vervoer. Afwegingskader 1. Een persoonsgebonden budget. Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Op dit persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage in mindering worden gebracht, tenzij het om een rolstoel gaat. Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is klein. Helder is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget, omdat die aan de eigenaar moet worden uitbetaald.
In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het college heeft de uitzonderingen vastgelegd in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning. De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.
Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget. Het college heeft daarom besloten deze situatie onder de uitzonderingen te brengen (zie artikel 2 Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2013).
17
Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.
Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en zal elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloon-bedrag zal moeten zijn. Er zijn hier verschillende mogelijkheden: het gaat om een arbeidsovereenkomst of om een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer. In het eerste geval ontstaan er weer twee situaties: betrokkene werkt op minder dan 3 dagen of betrokkene werkt op meer dan 3 dagen bij dezelfde persoon. Als het minder dan 3 dagen zijn mag bruto uitbetaald worden en zorgt iemand zelf voor eventuele betaling van belastingen en verzekeringen. Werkt iemand meer dan 3 dagen in de week dan is de werkgever verantwoordelijk voor de afdracht van belastingen en verplichte premies voor diverse verzekeringen. In deze beide situaties moet het minimum (jeugd)loon in ieder geval betaald worden. Is sprake van een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer dan zal het veelal gaan om een zzp-er, een zelfstandige zonder personeel en is men niet gebonden aan het minimum (jeugd)loon en hoeft geen afdracht plaats te vinden door de opdrachtgever. Ook kan zich de situatie voor doen dat de hulp niet wordt betrokken van een natuurlijke persoon, maar van een rechtspersoon die zich gespecialiseerd heeft op dit vakgebied. Daarvoor dient dan, gezien artikel 6 lid 1 Wmo en jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep een ander uurbedrag te gelden. Het college heeft daarom gekozen voor verschillende basistarieven voor het pgb HH, al naar gelang het beoogde gebruik. Voor de zwaardere hulp (categorie 2) worden deze bedragen opgehoogd.
Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden 18
budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot? In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen.
Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt in de regel een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.
Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.
Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld. Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Om de betaling overzichtelijk te houden is het mogelijk dit persoonsgebonden budget per kwartaal of per half jaar beschikbaar te stellen. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat bij betaling over een lange perioden uitsluitend betaling achteraf problemen kan opleveren.
Als de betaling via een serviceorganisatie gaat (de thuiszorg of een andere organisatie) zal het college alleen op basis van daadwerkelijke uitgaven het persoonsgebonden budget over te maken. Het college stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt het geld op rekening van de serviceorganisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de cliënt. Het college betaalt dan niet te veel en de cliënt hoeft niets terug te betalen. Namens de cliënt verzorgt de serviceorganisatie ook de verantwoording.
De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Het college bepaalt bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het 19
persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
De verordening regelt wanneer bij een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd is. Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2010 doet men aangifte over 2009, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2008 in 2010 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het Besluit maatschappelijke ondersteuning is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.
2. De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel. Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend. Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt. 3. De voorziening in natura. Bij een voorziening in natura verstrekt het college deze. Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.
20
HOOFDSTUK 3. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES, BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING Inleiding Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip „medische noodzaak‟ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt – tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur van cruciaal belang is. Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen. Criteria Lid 1 van artikel 25 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.
In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies. De eerste situatie betreft een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college. Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Het verstrekken van voorzieningen zonder een medische scan van de huidige (uitgangs-)situatie houdt het risico in dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen compensatie plaats had kunnen vinden (bijvoorbeeld omdat compensatie anti-revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dan zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.
Belanghebbende moet alle gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen. Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de 21
aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.
Lid 3 bepaalt dat bij de medische advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. 7Van de zeer uitgebreide ICF8 zijn met name de lijsten met „functies‟ en „activiteiten en participatie‟ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in „activiteiten en participatie‟ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.
Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.
Alternatieven voor bezwaar Iedere aanvrager heeft het recht, als hij het met een beschikking niet eens is, om in bezwaar te gaan.
De gemeente streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat de kans groot is dat door de gemeente gemaakte eventuele fouten hersteld kunnen worden. Bij een negatieve of afwijkende beschikking kan het college daartoe, bijvoorbeeld door de beschikking telefonisch uit te leggen, een extra contactmoment geven. Bij het in bezwaar gaan bestaat eventueel de mogelijkheid om samen nog eens naar het probleem te kijken.
7
Uit Nederlandse vertaling van de „International Classification of Functioning, Disability and Health Compilatie, blz. 22, dit is een toelichting op de ICF, zie http://www.rivm.nl/who-fic/in/ICFwebuitgave.pdf 8 http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm 22
Bijlage 1 Nadere invulling resultaatsgebied 1: een schoon en leefbaar huis
Verschillende categorieën hulp Vanaf 1 januari 2012 De hulp bij het huishouden is vanaf 1 januari 2012 ingedeeld in 2 categorieën. De verschillende categorieën zijn als volgt gedefinieerd: Categorie 1: op de woning en de cliënt gerichte huishoudelijke werkzaamheden, bijvoorbeeld stof afnemen, stofzuigen, dweilen, afwassen, opruimen, ramen zemen, bedden opmaken/verschonen en sanitair schoonmaken, eventueel aangevuld met werkzaamheden die zich meer richten op de persoonlijke aspecten (zoals was of kleding opbergen, boodschappen doen, verzorgen van planten en huisdieren en het voorbereiden van de maaltijd) (categorie 1); Categorie 2: categorie 1 aangevuld met organisatie van de huishouding in verband met chronische ziekte of beperkingen en/of aangevuld met het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s) en afwezigheid van informele hulp en/of aangevuld met activiteiten bij hulp bij ontregelde huishouding. Het betreft hier dan een situatie, waarbij men niet in staat is zelf de regie over het huishouden te voeren, al dan niet tijdelijk (categorie 2). Van 1 april 2009 tot 1 januari 2012 Van 1 april 2009 tot 1 januari 2012 was de hulp bij het huishouden ingedeeld in 3 categorieën. De verschillende categorieën waren als volgt gedefinieerd: Categorie 1: huishoudelijke werkzaamheden, waaronder stof afnemen, afwassen, opruimen, ramen zemen en sanitair schoonmaken, was doen en opbergen, bed opmaken/verschonen en het verzorgen van planten en huisdieren; Categorie 2: categorie 1 bij cliënten met een psychogeriatrische, psychiatrische of soortgelijke aandoening; Categorie 3: categorie 1 aangevuld met activiteiten behorende bij de organisatie van het huishouden (bijvoorbeeld helpen bij het bereiden van de maaltijd, opvoedingsactiviteiten, administratieve werkzaamheden en het plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden) en met activiteiten behorende bij een situatie van een ontregelde huishouding (bijvoorbeeld instrueren over het omgaan met hulpmiddelen, textielverzorging, omgaan met het budget of begeleiding bij opvoeding). De op basis van de „oude‟ categorie-indeling bestaande individuele aanspraken blijven op uurbasis gehandhaafd, zolang de omstandigheden ongewijzigd blijven en de indicatietermijn nog niet is verstreken of tot het moment dat een indicatie op de nieuwe categorie-indeling heeft plaatsgevonden en de klant daar per beschikking over is geïnformeerd. Tot 1 april 2009 Tot 1 april 2009 was de hulp bij het huishouden ingedeeld in 4 categorieën. De verschillende categorieën waren als volgt gedefinieerd: Categorie 1: Huishoudelijke werkzaamheden, bijvoorbeeld stof afnemen, afwassen, opruimen, ramen zemen en sanitair schoonmaken. Categorie 2: Categorie 1 aangevuld met was doen en opbergen, bed opmaken/verschonen en het verzorgen van planten en huisdieren. Categorie 3: Categorie 2 aangevuld met activiteiten behorende bij de organisatie van het huishouden, bijvoorbeeld helpen bij het bereiden van de maaltijd, 23
opvoedingsactiviteiten, administratieve werkzaamheden en het plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden. Categorie 4: Categorie 2 aangevuld met activiteiten behorende bij een situatie van een ontregelde huishouding, bijvoorbeeld instrueren over het omgaan met hulpmiddelen, textielverzorging, omgaan met het budget of begeleiding bij opvoeding. Mogelijkerwijs worden in deze categorie tevens activiteiten uit categorie 3 uitgevoerd. De op basis van de „oude‟ categorie-indeling bestaande individuele aanspraken blijven op uurbasis gehandhaafd, zolang de omstandigheden ongewijzigd blijven en de indicatietermijn nog niet is verstreken of tot het moment dat een indicatie op de nieuwe categorie-indeling heeft plaatsgevonden en de klant daar per beschikking over is geïnformeerd. Omvang van de hulp De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, met een afronding op hele en halve uren volgens de normaal gebruikelijke afrondingssystematiek. Normtijden in het kader van de indicatiestelling In het kader van de indicatiestelling gelden de navolgende normtijden. 1.1.1. Boodschappen voor het dagelijks leven doen 1 maal per week
60 minuten per week
Factoren meer/ minder hulp: indien het gezin bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen onder de 12 jaar dan kan er 2 keer per week boodschappen worden geïndiceerd.
1.1.2. Maaltijden Werkzaamheden: Maaltijd klaarzetten Tafel dekken en afruimen Koffie/thee zetten Afwassen (machine/handmatig) Eten bereiden – voorbereiden Koken Opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad Afwassen en opruimen Geïndiceerde tijd
warm 30 minuten per keer/ magnetron 10 minuten per keer brood 15 minuten per keer
Factoren meer/minder hulp: aanwezigheid kinderen onder de 12 jaar + 20 minuten per keer 1.1.3. Licht poetswerk in huis: kamers opruimen Werkzaamheden: Stoffen (hoog, laag, midden) Het doen van de afwas -
Voor 1 of 2 personen tot en met 3 kamers
30 minuten per week
24
Bij alleen hoog en laag stoffen wordt het aantal minuten niet gehalveerd. -
Aanwezigheid kinderen of meer dan 2 personen of meer dan 3 kamers
60 minuten per week
Factoren meer/minder hulp: PG problematiek/ communicatie problemen Aantal kinderen onder de 12 jaar Allergie voor huisstofmijt; COPD in gesaneerde woning Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden 1.1.4. Zware huishoudelijk werk Werkzaamheden: Stofzuigen Schrobben Dweilen en soppen Bedden opmaken en verschonen Opruimen huishoudelijk afval Ramen zemen (binnenkant) -
Voor 1 of 2 personen tot en met 3 kamers per week
90 minuten
-
Meer dan 3 kamers of meer dan 2 personen of kinderen onder de 12 jaar
180 minuten
dit is inclusief bed verschonen Factoren meer/ minder hulp: In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek (in gesaneerde woning) of aanwezigheid van jonge kinderen is een hoger aantal minuten reëel. Voor het verzorgen van huisdieren wordt geen extra tijd geïndiceerd. Uitlaten van dieren valt niet onder de compensatieplicht van de Wmo. 1.1.5. Verzorging kleding en linnengoed / de wasgoedverzorging Werkzaamheden: was sorteren was in wasmachine stoppen was uit wasmachine halen ophangen wasgoed of in droger doen Geïndiceerde tijd per week: 1 persoon -
30 minuten
2 personen
45 minuten
Werkzaamheden: was afhalen of uit droger halen opvouwen, strijken (alleen bovenkleding) en opbergen Geïndiceerde tijd per week: 1 persoon -
30 minuten
2 personen
45 minuten
25
Factoren meer / minder werk: Aantal kinderen onder de 16 jaar + 30 minuten per kind per week Bedlegerige patiënten + 30 minuten Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. + 30 minuten per week. Frequentie: 1 x per week, huishoudens met kleine kinderen(tot en met 4 jaar) maximaal 3x per week. 1.2. Organisatie van het huishouden 1.2.1. Opvang en/of verzorging van kinderen/ volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen. Werkzaamheden: Wassen en aankleden Hulp bij het eten en/of drinken Maaltijden voorbereiden Opvoedingsactiviteiten Factoren meer / minder werk: Aantal kinderen -/+ Leeftijd kinderen -/+ Gezondheidssituatie/ functioneren kinderen/huisgenoten Aanwezigheid gedragsproblematiek + Samenvallende activiteiten – Geïndiceerde tijd: afhankelijk van de situatie, indien kinderen onder de 6 jaar gecombineerd met HV activiteiten tot een max. omvang van 40 uur per week. 1.2.2. Dagelijkse organisatie van het huishouden Werkzaamheden: Administratieve werkzaamheden t.b.v. klant Organisatie huishoudelijke activiteiten Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden Geïndiceerde tijd per week
30 minuten
Factoren meer/minder werk: Communicatieproblemen Aantal huisgenoten, vooral kinderen onder de 16 jaar (psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden. Frequentie: 1 x per week 1.3. Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen
26
1.3.1.
Psychosociale begeleiding, tevens observeren
Werkzaamheden: Formuleren / bijstellen doelen m.b.t. het huishouden Helpen handhaven / verkrijgen / herkrijgen structuur in het huishouden Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget Begeleiden ouders bij opvoeding kinderen Begeleiden kinderen Geïndiceerde tijd per week 1.3.2.
30 minuten
Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden
Werkzaamheden: Instructie omgaan met hulpmiddelen Instructie licht huishoudelijk werk Instructie textielverzorging Boodschappen doen Koken Geïndiceerde tijd per keer
30 minuten
Factoren meer/minder werk: Communicatieproblemen + Frequentie: 3 x per week max. 6 weken
27
Bijlage 2 Maximale vergoeding van kosten onderhoud, keuring en reparatie van liften In het geval dat liften niet door de gemeente in bruikleen zijn verstrekt, is het mogelijk om vergoeding te krijgen voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie. Er moet dan wel sprake zijn van een Wmo indicatie voor een individuele persoon voor de lift. Vergoeding wordt niet gegeven bij oneigenlijk dan wel onjuist gebruik van de lift. Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. a. stoelliften (het Liftinstituut spreekt van traplift); b. rolstoelliften (het Liftinstituut spreekt van traplift); c. woonhuisliften (met kooi); d. staplateauliften of hefplateauliften (het Liftinstituut spreekt van platformlift zonder schacht tot maximaal 1.80m hoogte); e. balansliften (worden niet meer gemaakt); f. de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel; g. elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren. De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt: Keuring Keuring van liften
Beginkeuring
Stoellift
ja ja Rolstoelplateaulift ja Staplateaulift ja Woonhuislift ja Hefplateaulift * Balansliften
Kosten excl. BTW € 325,94 € 325,94 € 325,94 € 501,25 € 509,43 *
Frequentie periodieke keuring 1x per 4 jr. 1x per 4 jr. 1x per 4 jr. 1x per 1,5 jr. 1x per 1,5 jr. 1x per 1,5 jr.
Kosten periodieke keuring excl. BTW € 238,33 € 238,33 € 238,33 € 290,32 € 293,08 € 83,83 per uur
* Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Beginkeuringen zullen daarom nauwelijks nog voorkomen. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden. Hiervoor geldt een uurtarief van € 83,83. In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor de keuring (voorrijkosten + keuringstarieven) en de evt. noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma. Onderhoud Onderhoud van
Frequentie
Stoellift Rolstoelplateaulift Staplateaulift Woonhuislift Hefplateaulift Balanslift
1x per jaar 1x per jaar 1x per jaar 1x per jaar 1x per jaar 1x per jaar
Kosten excl. BTW incl. voorrijkosten € 164,36 € 164,36 € 164,36 € 238,33 € 238,33 € 164,36
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven: 28
50% voor installaties geplaatst buiten de woning; 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen; 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.
29
Bijlage 3 Nadere invulling resultaatsgebied 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Belbus als algemene voorziening Als algemene voorziening in Katwijk kan de zogenoemde „belbus‟ worden aangemerkt. Met deze voorziening kan men vervoerd worden binnen een bepaald werkingsgebied en binnen bepaalde tijden. Met de belbus kan men vervoerd worden binnen Katwijk en buiten Katwijk naar de volgende bestemmingen: het Centraal Station, het Rijnlands Revalidatie Centrum en de ziekenhuizen in Leiden, het Rijnlandziekenhuis in Leiderdorp, Wijckersloot in Oegstgeest en Rijnhout in Voorhout. De belbus rijdt de hele week van 08.00 tot 24.00 uur. De belbus is bedoeld voor ouderen en lichtgehandicapten, die geen gebruik kunnen maken van regulier openbaar vervoer. Vergoeding voor gebruik van de belbus Voor zover gebruik gemaakt kan worden van vervoer per belbus, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 50% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer per taxi of (eigen) auto dan wel het collectief vervoer daarop afgestemd. Men wordt dan geacht voor de helft van de vervoersbehoefte te kunnen reizen met de belbus. De kosten voor de belbus liggen echter hoger dan het reguliere openbare vervoer. Om de meerkosten te compenseren, kan in een dergelijke situatie: - aan personen jonger dan 65 jaar een forfaitaire vergoeding worden verstrekt van € 100,-per jaar. De vergoeding is gebaseerd op een gemiddelde meerprijs van € 0,60 per rit, een gemiddelde zonegrootte van 4,5 kilometer en een vervoersomvang per belbus van 750 kilometer. - aan personen van 65 jaar en ouder een forfaitaire vergoeding worden verstrekt van € 200,-per jaar. De vergoeding is gebaseerd op een gemiddelde meerprijs van € 1,20 per rit, een gemiddelde zonegrootte van 4,5 kilometer en een vervoersomvang per belbus van 750 kilometer. Indicatiecriteria: • Er kan géén gebruik gemaakt worden van het openbaar vervoer; • Het inkomen moet onder de inkomensgrens liggen om in aanmerking te komen voor de vergoeding. Boven de inkomensgrens wordt geen vergoeding gegeven. Bijzonderheden: • De vergoeding wordt jaarlijks vooraf uitbetaald en zit gekoppeld aan een verstrekte vergoeding voor vervoer per CVV, taxi of (eigen) auto. De vergoeding wordt per kalenderjaar betaalbaar gesteld, in het jaar van de toekenning wordt de vergoeding over dat kalenderjaar naar rato uitbetaald; • De voorziening gaat in vanaf de dag waarop de aanvraag is ingediend en eindigt per de dag waarop het recht op de voorziening eindigt. Regiotaxi Holland Rijnland als collectieve vervoersvoorziening In de regio, waar Katwijk deel van uitmaakt, rijdt de Regiotaxi Holland Rijnland. Dit is een aanvullend collectief openbaar vervoersysteem, waarin het collectief Wmo-vervoer is opgenomen. Als een algemene vervoersvoorziening geen oplossing biedt, dan moet dus eerst bezien worden of vervoer met de Regiotaxi mogelijk is voordat eventueel naar een duurdere individuele voorziening wordt gekeken. Mocht evenwel in een specifieke situatie een individuele voorziening (geheel dan wel gedeeltelijk) goedkoper adequaat (compenserend) zijn dan het collectief vervoer, dan wordt – gezien artikel 2 lid 1 onder b. van de verordening – de individuele voorziening (geheel dan wel gedeeltelijk) verstrekt.
30
Individuele vervoersvoorzieningen Als het collectief vervoer niet adequaat-compenserend is, zal een andere voorziening gekozen moeten worden om het gewenste resultaat te bereiken. Het kan dan gaan om een voorziening in natura (een bruikleenauto, een auto-aanpassing, een gesloten buitenwagen) of een persoonsgebonden budget, als alternatief voor een voorziening in natura dan wel een geldbedrag, een vaak maximale al dan niet forfaitaire financiële tegemoetkoming, bedoeld voor een zelf te regelen voorziening (autokostenvergoeding, taxikostenvergoeding, rolstoeltaxikostenvergoeding). Voor verplaatsingen op de korte afstand kan gedacht worden aan een scootermobiel of een driewielfiets. Of een persoonsgebonden budget om dergelijke voorzieningen aan te schaffen. Een scootermobiel zal pas dan in aanmerking komen als alle algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen niet meer tot een oplossing kunnen leiden. Zo zijn elektrische fietsen inmiddels algemeen gebruikelijk en zullen ook dit soort vervoermiddelen in de afwegingen mee moeten worden genomen. Afstemming van vervoersvoorzieningen Vervoer per (eigen) auto Voor zover gebruik gemaakt kan worden van vervoer per belbus, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 50% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer als vermeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk. De belbus wordt aangemerkt als een algemene voorziening in de zin van de verordening. Voor zover de vervoersvoorziening betrekking heeft op het vervoer van een AWBZ-bewoner, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 70% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer als vermeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk. Met het verblijf in een AWBZ-instelling wordt de betrokkene al geacht in een deel van het leven van alle dag te kunnen voorzien. Voor zover de vervoersvoorziening verstrekt wordt naast een open elektrische buitenwagen/ scootermobiel dan wel een elektrische buitenrolstoel, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 50% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer als vermeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk. Met de open elektrische buitenwagen/scootermobiel of de elektrische buitenrolstoel wordt de betrokkene al geacht voor een groot deel in het leven van alle dag te kunnen voorzien. Voor zover de vervoersbehoeften van echtgenoten niet of niet volledig samenvallen, wordt aan beiden gezamenlijk maximaal 150% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer toegekend als vermeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk. De kortingen, als hiervoor gemeld, kunnen cumuleren. Indicatiecriteria: • Er kan géén gebruik gemaakt worden van het openbaar vervoer en niet of in beperkte mate van het aanvullend openbaar vervoer c.q. CVV; • Betrokkene moet niet in staat zijn om zelf in zijn vervoersbehoefte te kunnen voorzien, in de zin van artikel 4 lid 1 van de Wmo. Bijzonderheden: • De vergoeding wordt met een maandelijkse frequentie op declaratiebasis uitbetaald; • De voorziening gaat in vanaf de dag waarop de aanvraag is ingediend en eindigt per de dag waarop het recht op de voorziening eindigt.
31
Collectief vervoer Een Wmo-vervoersgeïndiceerde wordt geacht met de Regiotaxi Holland Rijnland op jaarbasis gemiddeld 1500 kilometer te kunnen reizen. Dit is het geval als de belanghebbende volledig is aangewezen op de Regiotaxi. Voor zover gebruik gemaakt kan worden van vervoer per belbus, wordt de Wmo-vervoersgeïndiceerde in de regel in staat gesteld om voor 50% met de Regiotaxi te kunnen reizen. De belbus wordt aangemerkt als een algemene voorziening in de zin van de verordening en is daarmee voorliggend aan de Regiotaxi. Voor zover de vervoersvoorziening betrekking heeft op het vervoer van een AWBZ-bewoner, wordt de Wmo-vervoersgeïndiceerde in de regel in staat gesteld om voor 70% met de Regiotaxi te kunnen reizen. Met het verblijf in een AWBZ-instelling wordt de betrokkene al geacht in een deel van het leven van alle dag te kunnen voorzien. Voor zover de vervoersvoorziening verstrekt wordt naast een open elektrische buitenwagen/ scootermobiel dan wel een elektrische buitenrolstoel, wordt de Wmo-vervoersgeïndiceerde in de regel in staat gesteld om voor 50% met de Regiotaxi te kunnen reizen. Met de open elektrische buitenwagen/scootermobiel of de elektrische buitenrolstoel wordt de belanghebbende al geacht voor een groot deel in het leven van alle dag te kunnen voorzien. De afstemmingen, als hiervoor gemeld, kunnen cumuleren. Indicatiecriteria: • Er kan géén gebruik gemaakt worden van het openbaar vervoer; • Betrokkene moet niet in staat zijn om zelf in zijn vervoersbehoefte te kunnen voorzien, in de zin van artikel 4 lid 1 van de Wmo; • Er is geen andere adequate/compenserende voorziening mogelijk die minder duur is. Vervoer per individuele taxi Voor zover gebruik gemaakt kan worden van vervoer per belbus, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 50% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer als vermeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk. De belbus wordt aangemerkt als een algemene voorziening in de zin van de verordening. Voor zover de vervoersvoorziening betrekking heeft op het vervoer van een AWBZ-bewoner, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 70% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer als vermeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk. Met het verblijf in een AWBZ-instelling wordt de betrokkene al geacht in een deel van het leven van alle dag te kunnen voorzien. Voor zover de vervoersvoorziening verstrekt wordt naast een open elektrische buitenwagen/ scootermobiel dan wel een elektrische buitenrolstoel, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 50% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer als vermeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk. Met de open elektrische buitenwagen/scootermobiel of de elektrische buitenrolstoel wordt de betrokkene al geacht voor een groot deel in het leven van alle dag te kunnen voorzien. Voor zover de vervoersbehoeften van echtgenoten niet of niet volledig samenvallen, wordt aan beiden gezamenlijk maximaal 150% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer toegekend als vermeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk. De kortingen, als hiervoor gemeld, kunnen cumuleren. Indicatiecriteria: • Er kan géén gebruik gemaakt worden van het openbaar vervoer en niet of in beperkte mate van het aanvullend openbaar vervoer c.q. CVV; • Betrokkene moet niet in staat zijn om zelf in zijn vervoersbehoefte te kunnen voorzien, in de zin van artikel 4 lid 1 van de Wmo; 32
• Gebruik van de taxi is compenserend indien de chauffeur bereid is hulp te verlenen bij het in- en uitstappen en bij het in- en uitladen van hulpmiddelen; • Er is geen andere adequate/compenserende voorziening mogelijk die minder duur is. Bijzonderheden: • De taxikostenvergoeding wordt met een maandelijkse frequentie op declaratiebasis uitbetaald; • De voorziening gaat in vanaf de dag waarop de aanvraag is ingediend en eindigt per de dag waarop het recht op de voorziening eindigt. Vervoer per individuele rolstoeltaxi Voor zover de vervoersvoorziening betrekking heeft op het vervoer van een AWBZ-bewoner, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 70% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer als vermeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk. Met het verblijf in een AWBZ-instelling wordt de betrokkene al geacht in een deel van het leven van alle dag te kunnen voorzien. Voor zover de vervoersvoorziening verstrekt wordt naast een open elektrische buitenwagen/ scootermobiel dan wel een elektrische buitenrolstoel, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 50% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer als vermeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk. Met de open elektrische buitenwagen/scootermobiel of de elektrische buitenrolstoel wordt de betrokkene al geacht voor een groot deel in het leven van alle dag te kunnen voorzien. Voor zover de vervoersbehoeften van echtgenoten niet of niet volledig samenvallen, wordt aan beiden gezamenlijk maximaal 150% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer toegekend als vermeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk. De kortingen, als hiervoor gemeld, kunnen cumuleren. Indicatiecriteria: • Er kan géén gebruik gemaakt worden van het openbaar vervoer en niet of in beperkte mate van het aanvullend openbaar vervoer c.q. CVV; • • Betrokkene moet niet in staat zijn om zelf in zijn vervoersbehoefte te kunnen voorzien, in de zin van artikel 4 lid 1 van de Wmo; • De rolstoel kan niet verlaten worden en dus dient het vervoer zittend in de rolstoel te geschieden; • Er is geen andere adequate/compenserende voorziening mogelijk die minder duur is. Bijzonderheden: • De taxikostenvergoeding wordt met een maandelijkse frequentie op declaratiebasis uitbetaald; • De voorziening gaat in vanaf de dag waarop de aanvraag is ingediend en eindigt per de dag waarop het recht op de voorziening eindigt. Specifieke vervoersvoorzieningen Buitenwagen/scootermobiel (open elektrisch) Het betreft een elektrisch aangedreven plateaurolstoel met mechanische besturing, genaamd scootermobiel. Indicatiecriteria: • Er kan géén gebruik gemaakt worden van de (snor)fiets, het (aanvullend) openbaar vervoer en/of ook niet of in beperkte mate van het CVV (goedkoopst adequaat/compenserend); • Er is sprake van ernstige stoornissen in de sta- en loopfunctie;
33
• Betrokkene is niet in staat om (met behulp van een loopmiddel, bijv. rollator) meer dan 400 meter lopen; • Er is een dermate geringe loopfunctie dat de dagelijkse verplaatsingsdoelen binnen een straal van 400 meter niet kunnen worden bereikt. Eérst indien een redelijk deel van de vervoersbehoeften (anders dan bijv. alleen de kapper en boodschappen, maar ook bezoek aan familie en kennissen) zich uitstrekt binnen een straal van maximaal 1½ kilometer van de woning van de gehandicapte en andere voorzieningen ontbreken dan wel niet voldoende als adequaat/compenserend kunnen worden aangemerkt, is verstrekking van een scootermobiel mogelijk; • Een persoonsgebonden budget in de kosten van vervoer al dan niet in combinatie met een andere vervoersvoorziening is niet de goedkoopst adequate/compenserende oplossing. Bezien moet worden of reeds andere voorzieningen dan wel mogelijkheden aanwezig zijn, op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat al aan de adequaatheidseis (het compensatiebeginsel) wordt voldaan. Hierbij speelt de eventuele aanwezigheid van een elektrische (buiten)rolstoel en de duwrolstoel een belangrijke rol; • Er is sprake van gebruik betreffende de korte en iets langere afstand om in de dagelijkse noodzakelijke behoeften te kunnen voorzien. Mogelijkheden • Een open elektrische buitenwagen/scootermobiel wordt in de regel in bruikleen verstrekt. • Scootermobiel: te gebruiken op trottoir, voet- en fietspad. Snelheid 6 tot 15 km per uur. • Een scootermobiel kan in combinatie met CVV en/of andere (Wmo-)vervoersvoorzieningen gegeven worden. Bijzonderheden: • Een scootermobiel wordt niet voor recreatieve doeleinden verstrekt, maar voor het vervoer binnen de woonplaats. Derhalve worden geen aanpassingen aan auto, aanhangwagen e.d. vergoed voor het meenemen van de scootermobiel; • Bewoners van plaatselijke verzorgingshuizen komen alleen voor een scootermobiel in aanmerking als vereenzaming dreigt, omdat de aanvrager aangewezen is op sociale contacten in de gemeente Katwijk en deze frequent moet bezoeken; • Een scootermobiel wordt verstrekt, mits geïndiceerd. Handbike De handbike is een aankoppelunit voor de rolstoel waardoor met armkracht zelfstandig gefietst kan worden. Indicatiecriteria: • Er is sprake van dagelijks gebruik betreffende vooral de korte afstand (1 à 1,5 km) om in de noodzakelijke vervoersbehoefte te kunnen voorzien; • Er kan geen gebruik gemaakt worden van het (aanvullend) openbaar vervoer. Mogelijkheden: • De voorziening wordt in de regel in bruikleen verstrekt. • De actieradius van de rolstoel kan 4 x zo groot worden, afhankelijk van het type rolstoel waaraan de handbike gekoppeld wordt en afhankelijk van de kracht en het uithoudingsvermogen van de gehandicapte. Bijzonderheden: • De voorziening wordt niet in combinatie met een scootermobiel of een andere vervoermiddel voor de korte afstand verstrekt. De actieradius die de gehandicapte gezien zijn/haar medische situatie met behulp van de handbike kan afleggen dient hierbij uitgangspunt te zijn; • De voorziening komt in de plaats van de andere hiervoor omschreven vervoersvoorzieningen dan wel is in combinatie met een andere hiervoor omschreven vervoersvoorziening de goedkoopst compenserende oplossing. Indien in een belangrijk deel van de vervoersbe34
hoefte voorzien kan worden met behulp van de handbike, is de verstrekking van een ander vervoermiddel niet aan de orde. Buitenwagen (gesloten) Het betreft een specifiek voertuig voor mensen met een handicap, dat niet breder is dan 1 meter en niet uitgerust met een motor, dan wel uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm³ of met een elektromotor (RVV art. 1 ). Meest bekend is de Arola. Indicatiecriteria: • Er kan géén gebruik gemaakt worden van de (snor)fiets en/of het (aanvullend) openbaar vervoer c.q. CVV (goedkoopst adequaat/compenserend); • Er is een medische noodzaak (ter beoordeling van een arts) tot bescherming tegen de weersomstandigheden, bijv. vanwege ernstige aandoeningen aan luchtwegen, bloedsomloop, spieren en botten of temperatuurwisselingen (koude e.d. kunnen de restfuncties zodanig beïnvloeden dat open vervoer, ondanks extra beschermende kleding, niet mogelijk is); • Een gemaximeerde vergoeding in de kosten van vervoer al dan niet in combinatie met een andere vervoersvoorziening is geen adequate/compenserende en/of minder dure oplossing; • Er is sprake van gebruik betreffende vooral de korte en iets langere afstand om in de dagelijkse noodzakelijke vervoersbehoefte te voorzien. Mogelijkheden: • Een gesloten buitenwagen wordt in de regel in bruikleen verstrekt; • Te gebruiken op trottoir, voetpad, fietspad of rijbaan. Snelheid max. 30 km in en 40 km buiten bebouwde kom. Geen voorrang op snelverkeer. Mag zonder ontheffing op invalidenparkeerplaats; • Er wordt geen rekening gehouden met vervoer van gezinsleden en honden, maar wel met de verzorgingsbehoefte onderweg en met het meenemen van apparatuur zoals bijvoorbeeld zuurstof of een rolstoel.
35