CVDR
Nr. CVDR362493_1
Officiële uitgave van Bunnik.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunnik 2015
INHOUD 1. ALGEMEEN 4 1.1 DEFINITIES EN BEGRIPPEN 4 1.2 POSITIONERING BELEIDSREGELS 4 1.3 EVALUATIE 4 2. INLEIDING 5 2.1 WAT VERANDERT ER? 5 2.2 WAT BETEKENT DIT? 5 2.3 MAATWERKVOORZIENINGEN 5 2.4 INDELING BELEIDSREGELS 5 3. IN GESPREK MET DE CLIËNT 6 3.1 INTEGRALE ONDERSTEUNING VIA HET CENTRUM VOOR ELKAAR 6 3.2 DE MELDING 6 3.3 PERSOONLIJK PLAN 6 3.4 CLIËNTONDERSTEUNING 6 3.5 HET SOCIAAL TEAM 6 3.6 REGIONALE EXPERTGROEP 6 3.7 MEDISCHE ADVISERING 7 3.8 VOORBEREIDING OP HET GESPREK 7 3.9 HET GESPREK 7 4. ALGEMENE ZAKEN RONDOM WMO-VOORZIENINGEN 11 4.1 WOONACHTIG EN HOOFDVERBLIJF 11 4.2 VÓÓR DE AANVRAAG AANGESCHAFT 11 4.3 OP HET INDIVIDU GERICHT 11 4.4 AANVRAAG VOOR EEN AL VERSTREKTE VOORZIENING 12 5. HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN 13 5.1 WAT VERSTAAN WE HIERONDER? 13 5.2 AFWEGINGSKADER 13 5.3 MAATWERKVOORZIENINGEN 15 5.4 HUISHOUDELIJKE HULP TOESLAG 16 6. PERSOONLIJKE VERZORGING 17 6.1 AFBAKENING ZORGVERZEKERINGSWET EN WMO 2015 17 6.2 MISVERSTANDEN 19 6.3 CRITERIA 19 7. BEGELEIDING 20 7.1 WAT VERSTAAN WE HIERONDER? 20 7.2 AFWEGINGSKADER 20 7.3 WMO-VOORZIENINGEN BEGELEIDING 24 7.4 BESCHERMD WONEN 25 7.5 AFSPRAKEN MET LANDELIJKE AANBIEDERS VOOR SPECIFIEKE GROEPEN 25 7.6 HULP OP AFSTAND/24-UURS TELEFONISCHE HULPDIENST 26 7.7 VERVOER 27 7.8 MANTELZORG 27 8. KORTDUREND VERBLIJF 28 8.1 WAT VERSTAAN WE HIERONDER? 28 8.2 AFWEGINGSKADER 28 8.3 MAATWERKVOORZIENINGEN 30 8.4 MANTELZORG 30 9. WONEN IN EEN GESCHIKT HUIS 31 9.1 WAT VERSTAAN WE HIERONDER? 31 9.2 AFWEGINGSKADER 31 9.3 WMO-VOORZIENINGEN 33 9.4 MANTELZORG 37 10. VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING 38 10.1 WAT VERSTAAN WE HIERONDER? 38 10.2 AFWEGINGSKADER 38 10.3 WMO-VOORZIENINGEN 38 10.4 MANTELZORG 39
1
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
3 juni 2016
11. VERVOER EN HET AANGAAN EN ONDERHOUDEN VAN SOCIALE CONTACTEN 40 11.1 WAT VERSTAAN WE HIERONDER? 40 11.2 AFWEGINGSKADER 40 11.3 WMO-VOORZIENINGEN 41 12. WIJZE VAN VERSTREKKEN 43 12.1 INLEIDING 43 12.2 KEUZEMOGELIJKHEID 43 12.3 IN NATURA 43 12.4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET 43 13. EIGEN BIJDRAGE 47 13.1 WAARVOOR GELDT DE EIGEN BIJDRAGE? 47 13.2 TARIEF EN KOSTPRIJS 47 13.3 MAXIMALE EIGEN BIJDRAGE 47 13.4 DUUR EN HOOGTE EIGEN BIJDRAGE 48 13.5 REGIOTAXI 48 14. OVERIGE ONDERWERPEN 49 14.1 KWALITEIT VAN VOORZIENINGEN 49 14.2 KLANTTEVREDENHEID 49 14.3 CALAMITEITEN 49 14.4 PRIVACY 49 14.5 KLACHTEN 49 BIJLAGE 1 DEFINITIES EN BEGRIPPEN 51 BIJLAGE 2 WETTELIJK KADER PGB 55 BIJLAGE 3 WERKPROCES VOOR HULPVRAGEN 57 BIJLAGE 4 MANDAAT- EN MACHTIGINGSBESLUIT 59
1. ALGEMEEN 1.1 Definities en begrippen Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening en het besluit. Als bijlage is een verklarende woordenlijst bijgevoegd. 1.2 Positionering beleidsregels Beleidsregels zijn regels waarin wordt vastgelegd hoe het college van burgemeester en wethouders omgaat met haar bevoegdheden in de uitvoering van de Wmo 2015. De gemeente gaat handelen volgens deze beleidsregels, behalve in bijzondere omstandigheden. Maatwerk is hierbij het sleutelwoord. Beleidsregels zijn immers geen algemeen verbindende voorschriften (harde regels). De hulpvraag en de hierbij bevonden passende hulp voor de specifieke situatie zijn richtinggevend. Aangezien het veel nieuwe taken betreft, en de uitvoering nog in ontwikkeling is, kan het nodig zijn dat de beleidsregels op basis van opgedane ervaring moeten worden aangepast. Om uitvoering te geven aan de taken op het gebied van maatschappelijke ondersteuning heeft de gemeenteraad hiervoor een verordening vastgesteld en burgemeester en wethouders hebben nadere regels vastgesteld in een besluit. De beleidsregels in dit document vormen een uitwerking van de verordening en het besluit en zijn een toelichting op deze regels. 1.3 Evaluatie De door het college vastgestelde beleidsregels 2015 zullen voor het eerst in de tweede helft van 2015 worden geëvalueerd. Aan de hand van de ervaringen die zijn opgedaan in de uitvoering wordt bekeken of en zo ja op welke punten de beleidsregels moeten worden aangepast. 2. INLEIDING Per 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (kortweg Wmo 2015) van kracht. Deze vervangt de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De Wmo 2015 bouwt voort op de ervaringen die zijn opgedaan met de Wmo sinds 2007 en breidt de verantwoordelijkheid van gemeenten voor maatschappelijke ondersteuning uit. Gemeenten zijn nu verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorzien gemeenten in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. 2.1 Wat verandert er? 2.1.1 Maatwerkvoorziening In de Wmo 2015 is de term “maatwerkvoorziening” geïntroduceerd. Maatwerk is ruimer dan de compensatieplicht zoals die tot 2015 in de Wmo stond. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Ook het gebruik van
2
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
een algemene voorziening kan, afhankelijk van de omstandigheden van de betreffende cliënt, tot het vereiste maatwerk leiden. Gemeenten hebben in de Wmo 2015 nog steeds een resultaatverplichting. Het uitgangspunt is dat zelfredzaamheid en meedoen de verantwoordelijkheid zijn van mensen zelf. Maar gemeenten zijn gehouden om beleid te maken ter ondersteuning van mensen die niet volledig zelf kunnen voorzien in hun zelfredzaamheid en participatie, of behoefte hebben aan beschermd wonen of opvang. 2.1.2 Nieuwe taken Vanuit de AWBZ is een aantal taken overgeheveld naar de gemeenten. Het betreft: • begeleiding; • kortdurend verblijf; • beschermd wonen; • doventolk (voor het leven van alledag). 2.2 Wat betekent dit? Degenen die een beroep willen doen op ondersteuning of zorg worden aangesproken op wat zij samen met hun sociale netwerk kunnen doen. Gemeenten moeten nog meer dan voorheen naast de burger gaan staan. Zorgaanbieders moeten meer mens- en buurtgericht gaan werken. Van zorgverzekeraars en zorgkantoren wordt verwacht dat zij samenwerken met gemeenten en meer verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van de zorg in instellingen. En van de samenleving als geheel vraagt deze hervorming meer betrokkenheid en zorg voor elkaar. 2.3 Maatwerkvoorzieningen Via de Wmo 2015 worden er door de gemeente algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen verzorgd. De nu voorliggende beleidsregels gaan over de op het individu gerichte maatwerk-voorzieningen aan cliënten. Echter, algemene voorzieningen kunnen uiteindelijk wel deel uitmaken van het arrangement voor de cliënt in kwestie. 2.4 Indeling beleidsregels Bij de indeling van deze nota is uitgegaan van de uitvoering in de praktijk en de verschillende terreinen waarvoor hulpvragen worden ontvangen. Per onderwerp worden die punten benoemd die bij de beoordeling van de hulpvraag aan de orde zijn. 3. IN GESPREK MET DE CLIËNT De cliënt staat centraal. Bij het Centrum voor Elkaar kunnen inwoners binnenlopen zonder afspraak. Onderdeel van het Centrum voor Elkaar is het Sociaal Team. 3.1 Integrale ondersteuning via het Centrum voor Elkaar Als een inwoner zich bij het Centrum voor Elkaar meldt, is het de bedoeling dat hij en de medewerker van het Centrum voor Elkaar samen op zoek gaan naar een geschikte oplossing voor de vraag die de inwoner voorlegt. Inwoners en professionals kunnen tevens bij het Centrum voor Elkaar terecht om een signaal af te geven, bijvoorbeeld dat ze zich zorgen maken over iemand. 3.1.1 Informatie en advies De medewerkers van het centrum zullen zoveel mogelijk proberen de vraag van de inwoner af te handelen. Pas als blijkt dat dit niet mogelijk is wordt de procedure van een melding gestart. 3.2 De melding Als de cliënt een melding doet en er een gesprek wordt ingepland, wordt een aantal persoonsgegevens opgenomen. De medewerker van het Centrum voor Elkaar mag de cliënt om een legitimatie vragen als dat gewenst is. Tegelijkertijd wordt de cliënt gewezen op de mogelijkheid om onafhankelijke cliëntondersteuning in te schakelen en zij krijgen algemene informatie over het persoonlijk plan. De melding hoeft overigens niet van de cliënt zelf te komen. Een familielid of vriend kan bijvoorbeeld ook een melding doen als hij een probleem waarneemt. 3.3 Persoonlijk plan Cliënten kunnen voorafgaand aan het gesprek een persoonlijk plan indienen. Hierover wordt de cliënt geïnformeerd naar aanleiding van de melding. Vervolgens heeft de cliënt zeven dagen om het plan in te dienen. Er zijn geen vormvereisten aan dit plan. Het plan kan bijvoorbeeld de volgende gegevens bevatten: • diagnoses die bij de cliënt gesteld zijn; • stoornissen en beperkingen die de cliënt hierdoor ervaart; • gestelde prognoses; • informatie over mogelijke hulp van naasten; • mogelijke oplossingen volgens de cliënt. 3.4 Cliëntondersteuning Cliënten kunnen gebruik maken van kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning. Bij het maken van de afspraak voor het gesprek wordt de cliënt op deze mogelijkheid gewezen. Cliëntondersteuning is onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning, vanuit het belang van de cliënt. Het draagt bij aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, zorg en preventieve zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. In 2015 gebeurt deze ondersteuning door MEE.
3
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
3.5 Het Sociaal Team Het Sociaal Team maakt onderdeel uit van het Centrum voor Elkaar en bestaat uit medewerkers van diverse organisatie met ieder een eigen deskundigheid. De gemeente voert de regierol. 3.6 Regionale expertgroep Het Centrum voor Elkaar kan een expertgroep inschakelen om op diverse terreinen advies te geven. De expertises die zijn vertegenwoordigd in deze expertgroep zijn: • medische advisering; • GGZ-advisering; • ergotherapeutische advisering. Daarnaast zijn er nog andere expertises vertegenwoordigd. Ook kunnen er, naar behoefte van de Sociale Teams van de gemeente De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist, expertises worden toegevoegd. Als er sprake is van een maatwerk aanvraag, dan is het altijd de gemeente die uiteindelijk beslist. Uiteraard worden de ingewonnen adviezen daarbij zeer zwaarwegend meegewogen. 3.7 Medische advisering Als de medische beperkingen van een cliënt niet duidelijk zijn, dan wordt er een advies opgevraagd bij een externe medisch deskundige. 3.8 Voorbereiding op het gesprek Voorafgaand aan het gesprek verzamelt de professional die het gesprek met de cliënt gaat voeren, alle beschikbare en van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie, zodat hij een zo goed mogelijk beeld heeft van diens situatie. Aan de cliënt kan gevraagd worden om ter voorbereiding van het gesprek gegevens te verschaffen die voor het gesprek en het totale onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. 3.9 Het gesprek Cliënten die een melding doen en een gesprek gaan voeren, kunnen iemand ter ondersteuning meenemen naar het gesprek. Als er sprake is van mantelzorg wordt de cliënt gevraagd om degene die de mantelzorg verleent, uit te nodigen voor het gesprek. Tijdens het gesprek zal aan de cliënt toestemming worden gevraagd voor het vormen van een (digitaal) persoonsdossier. Niet altijd zal in een eerste gesprek duidelijk kunnen worden wat de oplossingen zijn voor de hulpvraag. Het totaal van de in te zetten activiteiten zal met de cliënt moeten worden besproken. In die gevallen zal er een eindgesprek plaatsvinden. 3.9.1 Uitgangspunten Het gesprek kan zowel bij de cliënt thuis als bij het Centrum voor Elkaar plaatsvinden en wordt gevoerd aan de hand van de volgende uitgangspunten: • geloven in de eigen kracht van mensen en hun omgeving; • regie bij mensen zelf laten; • mensen zoveel mogelijk deel laten nemen aan het maatschappelijk leven; • zorg en ondersteuning dicht bij de cliënt en laagdrempelig (laten) organiseren; • benutten van de eigen mogelijkheden van de cliënt, sociaal netwerk en omgeving; • goede informatievoorziening over mogelijkheden om zelf zorg te organiseren; • algemene voorzieningen als eerste stap; • integrale benadering van specifieke situaties: 1 gezin, 1 plan en waar nodig 1 regisseur; • privacybescherming en informatie; • (brand)veiligheid. 3.9.2 Oplossingen en afspraken met de cliënt Samen met de cliënt en de eventuele andere gesprekspartner(s), wordt er bekeken welke oplossingen er voor het probleem of de problemen mogelijk zijn. Op basis van deze oplossingen worden er afspraken gemaakt. Hierbij wordt allereerst ingezoomd op eigen kracht, het eigen netwerk. Dan de algemene voorzieningen en pas als laatste de maatwerkvoorzieningen. Deze oplossingen kunnen op verschillende gebieden liggen. 3.9.2.1 Andere gewoontes, andere taakverdeling of andere indeling van de woning Veel mensen zijn gewend om het huishouden op een vaste dag te doen. Als dat door ouderdom, te zwaar wordt, dan kan het een oplossing zijn om de taken in een aangepast tempo meer te spreiden over de week. In het geval dat iemand problemen heeft met het zich verplaatsen met de rollator in het huis, dan kan een andere indeling van de meubels misschien helpen om meer ruimte te creëren voor een betere verplaatsing. 3.9.2.2 Hulp van huisgenoten Van (gezonde) huisgenoten mag verwacht worden dat zij de taken overnemen van degene die hierin beperkt is. Ook kunnen de huisgenoten ondersteunen door de persoon met beperkingen te helpen met hun taak. Dit is niet vrijblijvend, maar heeft een verplichtend karakter vanuit de gedachte dat huisgenoten elkaar de gebruikelijke zorg bieden die voortvloeit uit het samenleven. 3.9.2.3 Hulp van familie, buren, vrienden of andere mantelzorgers Misschien zijn er familieleden, buren, vrienden of andere mensen die structureel of op verzoek willen helpen of hun hulp willen uitbreiden. Eventueel kan degene die hulp ontvangt ook weer iets, binnen het eigen vermogen, terug doen voor dezelfde persoon of voor iemand anders (wederkerigheid).
4
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie. Mantelzorgers zijn dus mensen die langdurig en onbetaald zorgen voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende persoon uit hun omgeving. Dit kan een partner, ouder of kind zijn, maar ook een ander familielid, vriend of kennis. Zij doen dit meer dan acht uur per week en/of langer dan drie maanden. Mantelzorg en vrijwilligerszorg worden vaak door elkaar gehaald. Toch zijn het verschillende dingen: • Mantelzorg overkomt je Mantelzorgers kiezen er niet voor om te gaan zorgen, het overkomt hen, omdat ze een emotionele band hebben met degene die zorg nodig heeft. Mantelzorgers zorgen soms 24 uur per dag, kunnen hier niet zomaar mee stoppen en verrichten soms verpleegkundige handelingen. • Voor vrijwilligerszorg kies je Vrijwilligers kiezen ervoor om te zorgen. Als zij met het vrijwilligerswerk starten, is er (nog) geen emotionele band. Zij verlenen hun zorg voor een beperkt aantal uren en kunnen hier op eigen initiatief mee stoppen. Zorgvrijwilligers werken in georganiseerd verband en verrichten nooit verpleegkundige handelingen. 3.9.2.4 Hulp van vrijwilligers Ook vrijwilligers kunnen eventueel helpen. Er zijn in de gemeente Bunnik organisaties die vrijwilligers inzetten voor sociaal-maatschappelijke doelen. Ook is er de mogelijkheid om via Stichting Krachtig Krommerijn een vrijwilliger te zoeken. 3.9.2.5 Commerciële diensten Commerciële diensten kunnen ook een uitkomst zijn om problemen op te lossen. Denk hierbij aan de werkster, de tuinman, de glazenwasser en de kinderopvang. 3.9.2.6 Medische behandeling/therapie Mogelijk is er meer zelfstandigheid te behalen door medische behandeling of therapie. Behandeling is voorliggend aan het structureel verstrekken van maatwerkvoorzieningen. 3.9.2.7 Hulpmiddelen Hulpmiddelen kunnen ook nodig zijn om problemen op te lossen of te verminderen. Deze kunnen, in het kader van de Wmo 2015, door de gemeente verstrekt worden, maar er zijn ook veel hulpmiddelen die particulier aangeschaft kunnen worden. 3.10 Het ondersteuningsplan Aan het eind van het onderzoek wordt een ondersteuningsplan opgesteld. Hierin is een weergave van het/de gesprek/ken met de cliënt opgenomen. Dit ondersteuningsplan wordt binnen 5 werkdagen naar de cliënt gestuurd. In het plan wordt het volgende aangegeven: • persoonlijke gegevens, waaronder eventueel een persoonlijk plan; • informatie over het gesprek (wanneer); • beschrijving van de situatie van cliënt; de besproken problemen van cliënt; de te bereiken resultaten; de eigen kracht van cliënt en zijn omgeving; de oplossingen en de toegang daartoe; het eventuele pgb-plan; • eventuele noodzakelijke ondersteuning voor de mantelzorger; • de afspraken die zijn gemaakt. Als de voorliggende voorzieningen niet tot een adequate oplossing leiden komt men in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. Het door de cliënt ondertekende ondersteuningsplan kan dan worden gebruikt als aanvraag voor maatwerkvoorzieningen bij de gemeente. Nagekomen opmerkingen van of namens de cliënt worden als bijlage bij het plan gevoegd. Het plan met eventuele bijlagen wordt door de medewerker die het onderzoek heeft uitgevoerd, in het digitale cliëntdossier opgeslagen. 3.11 Plan bij een persoonsgebonden budget Als cliënt voor het oplossen van zijn hulpvraag een persoonsgebonden budget (pgb) wil ontvangen moet hij hiervoor een plan opstellen. Dit plan wordt bij het onderzoek betrokken. 3.12 Termijn afhandelen melding Het onderzoek naar aanleiding van de melding moet binnen zes weken afgerond zijn. 3.13 De aanvraag 3.13.1 Hoe aanvragen Een aanvraag kan pas worden ingediend nadat het onderzoek (inclusief het gesprek) is afgerond. Als na het gesprek blijkt dat de cliënt een maatwerkvoorziening nodig heeft, kan een aanvraag worden ingediend. Dit kan door het insturen van het door de cliënt getekende ondersteuningsplan of een ingevuld aanvraagformulier. 3.13.2 Doorzendplicht
5
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Als de aanvraag niet onder de Wmo 2015, maar onder een andere wettelijke regeling (zoals de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet) valt, dan stuurt het Centrum voor Elkaar de aanvraag door naar de juiste instantie. Als de aanvraag naar de verkeerde gemeente is gestuurd, dan wordt deze ook doorgezonden. Aanvragen die betrekking hebben op beschermd wonen worden doorgezonden aan het college van burgemeester en wethouders van centrumgemeente Utrecht waar deze regeling wordt uitgevoerd. Dit gebeurt nadat er een gesprek met de professional van het Sociaal Team en een expert van de regionale expertgroep heeft plaatsgevonden. Op beschermd wonen is de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning Utrecht 2015’ van toepassing. 3.13.3 Termijn afhandelen aanvraag Het nemen van beslissingen is gemandateerd aan de consulenten van het Centrum voor Elkaar. Voor het afhandelen van een aanvraag geldt een termijn van twee weken. De beschikking wordt door de gemeente binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag verzonden aan de cliënt. 3.14 Beschikking Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd: • welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is; • wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is; • hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing; • welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd: • voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend; • welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb; • wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen; • wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld; • de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb. Aan de cliënt wordt gemeld of er een eigen bijdrage verschuldigd is. 3.15 Bezwaar Als een cliënt het niet eens met een beslissing kan hij bewaar maken. De gemeente adviseert de cliënt om eerst contact op te nemen met de gemeente om een toelichting op het besluit te kunnen geven. Wil men dan alsnog bewaar maken dan kan dit door een brief te sturen aan het college van burgemeester en wethouders. Dit moet gebeuren binnen zes weken na de dag waarop de beschikking is verzonden. In het bezwaarschrift moeten de volgende gegevens staan: • naam, adres, burgerservicenummer; • datum en handtekening; • tegen welke beschikking bewaar wordt gemaakt; • de reden van bezwaar. Het bezwaarschrift kan ook met het webformulier (‘bezwaarschriftformulier’) worden ingediend via de website www.bunnik.nl. Hiervoor heeft men een elektronische handtekening (DigiD) nodig. Voorlopige voorziening. Een besluit geldt ook tijdens de bezwaarprocedure. Als men dit niet wil kan men een voorlopige voorziening vragen bij de rechtbank. Dit kan alleen als er al een bezwaarschrift is ingediend. Een voorlopige voorziening vraagt men aan bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. Het postadres is: Rechtbank Midden-Nederland, afdeling Bestuursrecht, voorlopige voorzieningen Postbus 16005 3500 DA Utrecht. Voor een voorlopige voorziening betaalt men griffierecht. 4. ALGEMENE ZAKEN RONDOM WMO-VOORZIENINGEN Voordat er dieper ingegaan wordt op de problematiek en de eventueel in te zetten maatwerk-voorzieningen, wordt er eerst een aantal algemene zaken beoordeeld: • is de cliënt woonachtig in de gemeente Bunnik?; • is de gevraagde voorziening al aangeschaft?; • is de gevraagde voorziening langdurig noodzakelijk?; • is de gevraagde voorziening gericht op het individu?; • betreft het een voorziening ter vervanging van een eerder toegekende voorziening? 4.1 Woonachtig en hoofdverblijf 4.1.1 Woonachtig Het kan voorkomen dat er twijfel is over waar de aanvrager woonachtig is. Voor het begrip “woonachtig”, zijn er de volgende criteria: • het adres waar betrokkene woont volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en; • het adres waar betrokkene voor meer dan de helft van het jaar feitelijk woont. Alleen ingeschreven zijn in het GBA is dus niet voldoende. 4.1.2 Hoofdverblijf
6
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
De gemeente Bunnik neemt alleen aanvragen in behandeling van inwoners van de gemeente Bunnik. Dat betekent dat de aanvrager zijn hoofdverblijf in de gemeente Bunnik moet hebben en dat hij dus meer dan de helft van het jaar in Bunnik verblijft . Het hoofdverblijf is een verblijfplaats die voor permanente bewoning geschikt is en die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats bevat in ieder geval een keuken, een wasgelegenheid en een slaapgelegenheid. Het verschil tussen de begrippen “woonachtig” en “hoofdverblijf” is alleen relevant wanneer iemand twee adressen heeft binnen de gemeente Bunnik. Anders is het hoofdverblijf leidend. 4.2 Vóór de aanvraag aangeschaft Als iemand een voorziening aanschaft voordat hij een aanvraag doet bij de gemeente, dan stelt hij de gemeente voor een voldongen feit. De gemeente kan dan meestal de situatie voorafgaand aan de aanpassing niet goed meer beoordelen en heeft ze geen invloed meer op de aanschaf van de voorziening. Als achteraf niet meer is vast te stellen of de voorziening noodzakelijk was, dan wordt de aanvraag afgewezen. De bewijslast ligt hierbij vooral bij de aanvrager. Alleen als achteraf objectiveerbaar is vast te stellen dat de voorziening noodzakelijk is, dan kan de aanvraag mogelijk worden toegekend. De hoogte van de vergoeding wordt echter gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening, ook wanneer de cliënt een duurdere voorziening heeft aangeschaft. 4.3 Op het individu gericht Het verstrekken van een voorziening heeft het doel om de belemmeringen die de cliënt ondervindt op te heffen of te verminderen. In principe wordt er geen rekening gehouden met de belemmeringen die door mensen uit de omgeving van cliënt worden ondervonden. Het gaat om de vraag of de te verstrekken voorziening voor de cliënt zelf een adequate voorziening is. Deze bepaling houdt echter niet in dat er geen rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de cliënt en de afstemming met andere algemene en voorliggende voorzieningen. Het gaat hierbij puur om het feit dat iemand geen gemeenschappelijke voorziening kan aanvragen. 4.4 Aanvraag voor een al verstrekte voorziening Hier gaat het om een voorziening die eerder door de gemeente is verstrekt en waarvan de afschrijvingstermijn nog niet voorbij is. In dat geval wordt er geen nieuwe voorziening verstrekt. Behalve wanneer de voorziening waar het om gaat, buiten de schuld van de aanvrager, niet meer functioneert (lees: niet meer adequaat te gebruiken is). 4.4.1 Afschrijvingstermijnen De gemeente houdt de volgende afschrijvingstermijnen aan voor de verstrekte voorzieningen: sportrolstoelen: 3 jaar; rolstoelen, vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen: 7 jaar; niet-roerende woningvoorzieningen: 10 jaar. De afschrijvingstermijnen worden zowel bij voorzieningen in natura als bij voorzieningen die in de vorm van een pgb zijn verstrekt, toegepast. Dat betekent dat van cliënten die een pgb krijgen om een voorziening aan te schaffen, verwacht wordt dat ze een voorziening kopen die in ieder geval de voor de categorie gestelde afschrijvingsperiode mee gaat. Voorzieningen waarvan de afschrijvingstermijn is verstreken, maar die nog goed functioneren, worden niet vervangen. 4.4.2 Onzorgvuldig gebruik Soms blijken reparaties nodig aan voorzieningen die door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik kapot zijn gegaan. Als dit zich vaker voordoet bij dezelfde persoon, dan wordt er een aangetekende waarschuwing gestuurd waarin staat dat de voorziening wordt ingenomen als het weer gebeurt. Bij grove nalatigheid geldt hetzelfde. Zolang de afschrijvingstermijn niet is verlopen, hoeft de gemeente geen nieuwe voorziening te verstrekken. Ook als iemand een pgb heeft, kan de gemeente op deze manier ingrijpen. De kosten die nodig zijn voor het repareren van de voorziening door onzorgvuldig gebruik worden door de gemeente verhaald op de gebruiker van de voorziening. 4.4.3 Buitenland Voor het meenemen van voorzieningen naar het buitenland dient de gebruiker toestemming te vragen aan de gemeente. Als de gemeente toestemming verleent om de voorziening mee te nemen naar het buitenland is de gebruiker zelf verantwoordelijk voor de eventueel te maken kosten voor reparatie in het buitenland. Raakt de voorziening onbruikbaar of zoek door het vervoer naar het buitenland of het gebruik in het buitenland dan is de gebruiker verantwoordelijk voor het vergoeden van de kosten voor de aanschaf van een gelijkwaardige voorziening. Het afsluiten van een reisverzekering wordt sterk aangeraden. 5. HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN 5.1 Wat verstaan we hieronder? Onder het voeren van een huishouden verstaan we: • de regie kunnen voeren over een zelfstandig huishouden; • het schoonmaken van het huis, zodat het schoon en leefbaar is; • het doen van de was, zodat er schone, draagbare en doelmatige kleding voorhanden is. Ook het verzorgen van eventuele (jonge) kinderen hoort bij het huishouden. 5.1.1 Regie voeren over een zelfstandig huishouden
7
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Onder regie voeren over een zelfstandig huishouden wordt verstaan dat iemand in staat is zelf inzicht te hebben in de noodzakelijke uitvoering van de werkzaamheden die nodig zijn om te komen tot een schoon en leefbaar huis. 5.1.2 Schoonmaken van het huis Tot het schoonmaken van het huis behoort het zware en lichte huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het verder schoon en opgeruimd houden van de ruimten die bewoond worden. Het gaat om alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin en het lappen van de ramen aan de buitenkant, maar inclusief balkon en berging, om het huis schoon en leefbaar te houden. Deze ruimten zijn die ruimten die (op het niveau van sociale woningbouw) voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Het niveau van sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. 5.1.3 Maaltijden bereiden Voor het bereiden van maaltijden geldt dat er adequate voorliggende mogelijkheden zijn, zoals maaltijdservices, open eettafels en kant-en-klaarmaaltijden. Als in een persoonlijke situatie blijkt dat het niet mogelijk is om van deze voorzieningen gebruik te maken dan kan gekeken worden of het toekennen van uren hulp bij het huishouden een maatwerkoplossing kunnen bieden. 5.1.4 De was doen De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat gereinigd worden. Dit betekent het wassen, drogen, eventueel strijken en opvouwen van kleding en linnengoed. En soms moet er klein verstelwerk worden gedaan, zoals het repareren van een los naadje of het vastzetten van een knoop. We spreken hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare (algemeen gebruikelijke) moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. 5.2 Afwegingskader 5.2.1 Voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen Beoordeeld wordt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de cliënt gebruik van kan maken en ook in staat wordt geacht om zelfstandig de voorziening in te zetten. Voorbeelden hiervan zijn: • een algemene voorziening voor het verkrijgen van hulp bij het huishouden voor licht en zware schoonmaakactiviteiten; • een glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant; • een boodschappenservice zoals het via internet bestellen van boodschappen; • een vrijwilliger die meegaat om boodschappen te doen; • maaltijdvoorziening of kant en klare maaltijden; • aanschaf van een droogtrommel; • een tuinman; • een hondenuitlaat-service. Deze lijst is niet limitatief. In de loop der tijd zullen voorzieningen die nu nog weinig voorkomen en/of duur zijn, steeds meer ingeburgerd raken en dan als voorliggend kunnen worden aangemerkt. Bij het beoordelen van de vraag of een voorziening als voorliggend beschouwd kan worden, moet onderzocht worden of de voorziening voor de persoon in kwestie beschikbaar is en past binnen zijn situatie. 5.2.2 Andere eigen mogelijkheden Ook wordt beoordeeld of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen maatwerk nodig is, omdat het probleem al opgelost was. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. 5.2.3 Gebruikelijke zorg Gebruikelijke zorg, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, wordt ook als een voorliggende voorziening beschouwd. Het principe “gebruikelijke zorg” is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). In het gesprek is hier aandacht voor. 5.2.3.1 Huisgenoot Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die, ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar kunnen ook inwonende ouders zijn. Of er sprake is van inwonend, wordt beoordeeld op basis van de concrete feitelijke situatie. 5.2.3.2 Wie valt buiten de leefeenheid? Personen die een (pension)kamer huren, niet in enige familiebetrekking staan tot de aanvrager en een huurcontract hebben, worden niet gezien als onderdeel van de leefeenheid. Andere zaken waaruit blijkt dat er gescheiden huishoudens zijn, zijn bijvoorbeeld verschillende huisnummers, splitsing van de kosten voor nutsvoorzieningen en aparte voordeuren.
8
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
5.2.3.3 Rekening houden met de leeftijd van de huisgenoten Bij gebruikelijke zorg wordt er rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt er van huisgenoten verwacht dat zij (afhankelijk van hun leeftijd en mogelijkheden) hun bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, et cetera. Van jonge kinderen wordt uiteraard niets of zeer weinig verwacht, terwijl kinderen van 16 en 17 jaar geacht worden om een substantiële bijdrage te leveren. Van (gezonde) jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat ze een eenpersoonshuishouden kunnen voeren. Van (gezonde) volwassenen vanaf 23 jaar wordt verwacht dat ze een volledig huishouden kunnen voeren. 5.2.3.4 Huishouden naast een baan Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een baan een huishouden te kunnen runnen. Iedereen die werkt moet naast zijn werk het huishouden doen of hier eigen oplossingen voor zoeken, zoals het inhuren van particuliere hulp. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor tweeverdieners. 5.2.3.5 Ver en lang van huis Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten, zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden. In alle situaties waarbij er sprake is van een eigen keuze, wordt hier geen rekening mee gehouden. De afwezigheid moet dus een verplichtend karakter hebben. Voorbeelden hiervan zijn: chauffeurs die op het buitenland reizen; medewerkers in de offshore; marinemensen en militairen die maanden achtereen van huis zijn. Het gaat te ver om deze mensen te dwingen om ander werk te zoeken. Vakantie heeft geen verplichtend karakter en wordt dus als eigen keuze gezien. 5.2.3.6 Niet willen of niet gewend Bij de indicatie wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat huisgenoten aangeven dat ze het huishoudelijke werk niet willen doen of niet gewend zijn om te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp worden geboden bij het aanleren van huishoudelijke taken. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies aangeleerd. 5.2.3.7 Ouderen Ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen ook onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn om niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren. Vanaf 80 jaar wordt van een huisgenoot niet meer verwacht dat hij het huishoudelijke werk gaat aanleren. 5.2.4 Mantelzorg In de overweging wordt ook meegenomen of er sprake is van mantelzorg. Mantelzorg is niet afdwingbaar, maar als er taken zijn die door een mantelzorger worden overgenomen, dan hoeven die natuurlijk niet door een hulp worden overgenomen. Als er sprake is van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden. 5.3 Maatwerkvoorzieningen Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal de gemeente een maatwerk voorziening inzetten. Over het algemeen bestaat deze voorziening uit hulp bij het huishouden. 5.3.1 Bepalen omvang Bij het verstrekken van hulp bij het huishouden worden voor het bepalen van de omvang van de noodzakelijk uit te voeren taken geen vaste normtijden aangehouden. Uitgangspunt is dat men kan participeren op het voor de cliënt gebruikelijk geachte niveau. In overleg met de cliënt moet bepaald worden hoe lang het duurt om bepaalde huishoudelijke taken uit te voeren en hoeveel ondersteuning eventueel nodig is. 5.4 Huishoudelijke hulp toeslag Om de vermindering van werkgelegenheid voor schoonmaakmedewerkers tegen te gaan heeft het ministerie van VWS een tijdelijke regeling in het leven geroepen. Het gaat daarbij om hulp bij het huishouden dat niet onder de Wmo 2015 valt. De gemeente heeft voor de jaren 2015 en 2016 middelen ontvangen en gaat deze onder andere inzetten voor mantelzorgers die (nog) niet overbelast zijn, maar wel ondersteuning in het huishouden willen ontvangen. Een geregistreerde mantelzorger kan hulp ontvangen van een van de zorgaanbieders waarmee de gemeente een contract heeft. De kosten bedragen € 20,-- per uur, waarvan de gemeente € 12,50 voor haar rekening neemt. Ook kunnen de middelen worden ingezet op het moment dat de maatwerkvoorziening HH1 wordt omgezet naar een algemene voorziening. 6. PERSOONLIJKE VERZORGING 6.1 Afbakening Zorgverzekeringswet en Wmo 2015
9
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Per 1 januari 2015 is de zorg van 95% van de mensen aan wie persoonlijke verzorging op grond van de AWBZ werd verleend overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). De persoonlijke verzorging aan de overige 5% van de mensen is samen met begeleiding onder de verantwoordelijkheid van gemeenten gebracht. Voor een goed begrip van het verschil tussen wijkverpleging (Zvw) en verzorging op grond van de Wmo 2015 is het belangrijk om onderscheid te maken tussen cliënten die in 2014 al persoonlijke verzorging kregen op basis van de AWBZ en nieuwe cliënten die vanaf 1 januari 2015 voor het eerst of opnieuw een beroep doen op zorg of ondersteuning. 6.1.1 Overgangsrecht bestaande AWBZ-cliënten met persoonlijke verzorging 6.1.1.1 Naar zorgverzekeraar AWBZ-cliënten met persoonlijke verzorging met een indicatie op basis van de grondslagen: • psychogeriatrisch; • lichamelijke beperking of; • somatische aandoening; kunnen gebruik maken van het overgangsregime voor wijkverpleging. De AWBZ-indicatie is de geldige verwijzing voor het verkrijgen van wijkverpleging. Zij krijgen per 1 januari 2015 de zorg van hun zorgverzekeraar. 6.1.1.2 Naar gemeente AWBZ-cliënten met persoonlijke verzorging met een indicatie op basis van de grondslagen: • psychiatrische aandoening of beperking; • verstandelijke of zintuiglijke handicap; kunnen gebruik maken van het overgangsrecht in de Wmo 2015. De gemeente verleent aan deze cliënten de persoonlijke verzorging uit de indicatie tot uiterlijk 31 december 2015, of zoveel eerder als de indicatie eindigt. 6.1.1.3 Dubbele grondslag Voor AWBZ-cliënten met een dubbele grondslag geldt dat de dominante grondslag leidend is voor de overgang-situatie. Voorbeelden: Een cliënt met een verstandelijke handicap en een somatische aandoening, waarbij de verstandelijke handicap dominant is, heeft overgangsrecht op grond van de Wmo 2015. De gemeente is verantwoordelijk voor de zorg vanaf 1 januari 2015. Voor een cliënt met een verstandelijke handicap en een somatische aandoening, waarbij de somatische aandoening dominant is, geldt het overgangsregime van de Zvw. De zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor de zorg vanaf 1 januari 2015. Als een cliënt van mening is dat de zorg of ondersteuning die wordt verleend niet langer passend is voor zijn zorgvraag of ondersteuningsbehoefte, kan hij zich melden bij de gemeente of de wijkverpleegkundige voor het opnieuw laten vaststellen van de benodigde zorg of ondersteuning. 6.1.2 Nieuwe cliënten per 1 januari 2015 Wanneer mensen behoefte hebben aan zorg of ondersteuning kunnen zij zich vanaf 1 januari 2015 melden bij de gemeente voor ondersteuning en bij de wijkverpleegkundige voor wijkverpleging. 6.1.2.1 Zorgverzekeringswet In de Zvw is bepaald dat mensen aanspraak hebben op verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden wanneer zij behoefte hebben aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop. Deze zorg maakt onderdeel uit van het basispakket van verzekerden. De (wijk)verpleegkundige bepaalt de behoefte aan verpleging en verzorging van de verzekerde naar aard, inhoud en omvang. De toevoeging “of een hoog risico daarop” is de basis voor inzet van enkel persoonlijke verzorging, zoals hulp bij het opstaan of het wassen. Bijvoorbeeld bij mensen op een hoge leeftijd die nog niet direct behoefte hebben aan geneeskundige zorg, maar wel een hoog risico hebben hieraan behoefte te krijgen. De (wijk)verpleegkundige heeft nadrukkelijk de ruimte om, op basis van de professionele afweging, persoonlijke verzorging te bieden in een situatie waar nog geen sprake is van dominante medische problematiek. Voorbeelden: het bieden van zorg aan ouderen, mensen met een lichamelijke handicap of mensen met een chronische ziekte zoals diabetes en multiple sclerose. 6.1.2.2 Wmo 2015 De behoefte aan verzorging zoals die ten laste van de AWBZ werd verleend, kan ook samenhang hebben met de behoefte aan begeleiding. Deze verzorging houdt dan geen verband met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Deze verzorging in de vorm van ondersteuning wordt niet naar het basispakket overgeheveld, maar wordt net als de AWBZ functie begeleiding gepositioneerd onder de Wmo 2015. De Wmo 2015 regelt de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van mensen die er niet op eigen kracht of met hulp van hun sociale netwerk in slagen zelfredzaam te zijn of te participeren in de samenleving. De omschrijving van zelfredzaamheid bevat twee elementen: het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen het voeren van een gestructureerd huishouden
10
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten. Het begrip ADL wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. De persoonlijke verzorging van mensen valt binnen deze begripsbepaling. Iemand die als gevolg van beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, misschien zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact. Voorbeelden: het bieden van ondersteuning bij de persoonlijke verzorging van iemand met een verstandelijke handicap of psychiatrische aandoening. 6.1.3 AWBZ-grondslagen niet voor nieuwe cliënten De AWBZ-grondslagen psychogeriatrisch, lichamelijke beperking of somatische aandoening, psychiatrische aandoening of beperking, verstandelijke of zintuiglijke handicap komen niet terug in de Zvw en de Wmo 2015. De grondslagen worden alleen gebruikt voor het bepalen van de overgangssituatie voor oud AWBZcliënten aan wie persoonlijke verzorging wordt verleend. Voor nieuwe cliënten geldt dat gemeenten op basis van het zorgvuldig onderzoek — zoals die zijn opgenomen in de Wmo 2015 — gehouden zijn passende ondersteuning te verlenen aan mensen die behoefte hebben aan ondersteuning bij hun zelfredzaamheid en participatie. De (wijk)verpleegkundige bepaalt op basis van het criterium van behoefte aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop, de aard, inhoud en omvang van de zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden. De zorg maakt onderdeel uit van het basispakket van alle verzekerden. 6.2 Misverstanden “Gemeenten verlenen alleen handen-op-de-rug-zorg” Het zogenaamde criterium van handen-op-de-rug-zorg is geen onderscheidend criterium voor het bepalen van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de zorgverzekeraar en de gemeente voor het verlenen van zorg en ondersteuning aan mensen die daarop zijn aangewezen. Niet voor huidige cliënten en niet voor nieuwe cliënten! De overgangsbepalingen voor huidige cliënten en toegangscriteria voor nieuwe cliënten zoals opgenomen in de Wmo 2015 en Zvw zijn in alle gevallen leidend. “Gemeenten verlenen geen lijfsgebonden zorg” De ondersteuning bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen op basis van de Wmo 2015 kan ook lijfsgebonden zijn. Het zogenaamde criterium lijfsgebonden zorg is geen onderscheidend criterium voor het bepalen van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de zorgverzekeraar en de gemeente voor het verlenen van zorg en ondersteuning aan mensen die daarop zijn aangewezen. Niet voor huidige cliënten en niet voor nieuwe cliënten! 6.3 Criteria Voor de Zvw geldt het criterium van de behoefte aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop. Voor de Wmo 2015 geldt het criterium voor de behoefte aan ondersteuning voor zelfredzaamheid, vastgesteld volgens de vereisten van het zorgvuldig onderzoek. 7. BEGELEIDING 7.1 Wat verstaan we hieronder? Begeleiding is gericht op het bevorderen en/of het behoud van zelfredzaamheid en het participeren in de maatschappij van de cliënt. Begeleiding is bedoeld voor mensen die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zouden verwaarlozen. Begeleiding kan individueel of in groepsverband worden ingezet. Bij zelfredzaamheid gaat het hier om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. In de eerste plaats kan het gaan om het actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de cliënt, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De grens tussen de persoonsgebonden sociale omgeving en participatie is niet altijd scherp te trekken. Daarom is er voor inwoners met matige en zware beperkingen binnen de begeleiding ook ondersteuning mogelijk in de vorm van het stimuleren tot en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van wonen, school, werk, enzovoort. In de tweede plaats kan de begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben. 7.2 Afwegingskader 7.2.1 Waarom begeleiding Begeleiding kan nodig zijn voor cliënten met lichte, matige en zware beperkingen op één of meer van de volgende zes terreinen: • ondersteunen bij en opbouwen van sociaal netwerk cliënt; • ondersteunen van de thuisadministratie; • ondersteuning bij arbeidsparticipatie/dagbesteding;
11
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
• ondersteuning bij zelfzorg; • persoonlijk functioneren; • mantelzorgondersteuning. Het onderscheid tussen lichte, matige of zware beperkingen wordt op elk van de zes terreinen onderzocht aan de hand van een aantal aspecten. 7.2.1.1 Ondersteunen bij en het opbouwen van sociaal netwerk Hierbij gaat het om de volgende aspecten: • inwoner heeft gezond sociaal netwerk en vervult daarbinnen een passende sociale rol; • inwoner is in staat een beroep te doen op personen in zijn/haar sociaal netwerk; • inwoner kan eigen problematiek in relatie tot sociale netwerk hanteren; • bij bemoeizorg: Inwoner staat open voor opbouw sociaal netwerk; • bij bemoeizorg en geïsoleerde Inwoners zonder een sociaal netwerk is het resultaat ‘Inwoner heeft een gezond sociaal netwerk’ een brug te ver. Het gaat hier om het opbouwen van een sociaal netwerk met als achterliggende doelstelling mensen uit isolement of uit ‘verkeerde/foute sociale omgeving’ te halen. Bij bemoeizorg is op die wijze afname van overlast en aanleren van hanteerbaar gedrag beoogd. • het Sociale netwerk van de Inwoner levert een positieve bijdrage aan zelfredzaamheid en participatie van de inwoner. 7.2.1.2 Ondersteunen van de thuisadministratie Hierbij gaat het om de volgende aspecten: • overzicht over de administratie / administratie op orde; • tijdige betaling van rekeningen; • inkomsten en uitgaven in balans; • indien aanwezig beheersbaar maken van de schulden problematiek (en indien mogelijk in relatie tot de inkomsten: vermindering van de schuldenlast). 7.2.1.3 Ondersteuning bij arbeidsparticipatie/dagbesteding Hierbij gaat het om de volgende aspecten: • inwoner heeft een zinvolle (verplichte) dagbesteding; • inwoner heeft onbetaald werk met ondersteuning; • inwoner heeft onbetaald werk zonder ondersteuning; • inwoner heeft betaald werk met ondersteuning; • inwoner heeft betaald werk zonder ondersteuning; • mantelzorger is ontlast. 7.2.1.4 Ondersteuning bij zelfzorg Hierbij gaat het om de volgende aspecten: • inwoner is in staat zich zelf te verzorgen; • inwoner draagt schone kleding; • inwoner ziet er verzorgd uit; • inwoner komt afspraken met zorgprofessionals (zoals huisarts, tandarts, medisch specialist) na. 7.2.1.5 Persoonlijk functioneren Hierbij gaat het om de volgende aspecten: inwoner brengt structuur aan en voert regie over de dagelijkse bezigheden, regelt zelf en neemt besluiten, plant en voert taken uit; • inwoner accepteert zijn beperkingen en kan hiermee omgaan; • inwoner maakt gebruik van het eigen probleemoplossend vermogen; • inwoner heeft een gezond voedingspatroon en voldoende dagelijkse beweging; • inwoner gaat op een verantwoorde manier om met alcohol, drugs en gamen; • bij bemoeizorg: inwoner accepteert contact met hulpverlener, staat open voor reguliere behandeling/ondersteuning en is trouw aan behandeling. 7.2.1.6 Mantelzorgondersteuning Hierbij gaat het om de volgende aspecten: mantelzorger is niet overbelast; mantelzorger kan omgaan met de gevolgen van aandoening, stoornis of beperking van de inwoner; mantelzorger kent eigen competenties en mogelijkheden en de grenzen daaraan. 7.2.2 Voorliggende voorzieningen 7.2.2.1 Jeugdwet Kinderen en jongeren tot 18 jaar vallen onder de Jeugdwet. 7.2.2.2 Behandeling Onder behandeling vallen activiteiten die gericht zijn op het verbeteren (tegengaan van verslechtering) van de aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewegingsvermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatievermogen, concentratievermogen, enzovoort). Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek medicus (specialist ouderengeneeskunde, arts verstandelijk gehandicapten, enzovoort), specifiek paramedicus (bijvoorbeeld ergotherapeut), vaktherapeut (bijvoorbeeld drama-/speltherapeut) of gedragswetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk is.
12
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Behandeling valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) of onder de Wet langdurige zorg (Wlz) en is voorliggend op begeleiding, mits de behandeling beschikbaar is voor de cliënt. Het is ook mogelijk om tijdens de periode van behandeling begeleiding te indiceren, aanvullend op de behandeling en deze terwijl de behandeling vordert, af te bouwen. Aanleren en oefenen met een behandelaar Tot behandeling in de Wlz wordt ook de behandeling gerekend die gericht is op het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag (tot 2009 was dit tot de functie Activerende Begeleiding), als dit ten minste een specifieke en programmatische aanpak vereist waarvoor een Wlz-behandelaar nodig is. Het betreft een complex probleem dat een specifieke benadering vraagt om bepaalde, niet op zichzelf staande vaardigheden te kunnen aanleren. Naast de training behoort ook de herhaling tijdens de behandelperiode tot het aanleren. Het door oefenen recent aangeleerde vaardigheden inslijten of bestaande vaardigheden in een andere situatie kunnen gebruiken, wordt niet gerekend tot behandeling, maar tot begeleiding. In geval van begeleiding heeft de behandelaar zich kunnen terugtrekken en kan de zorg na enige instructie worden overgenomen door een begeleider, niet zijnde een behandelaar. Oefenen in de zin van begeleiding kan ook aan de orde zijn wanneer de beperkingen als een gegeven worden beschouwd en er op basis van deze beperkingen op zichzelf staande praktische vaardigheden en gedrag wordt aangeleerd die de zelfredzaamheid ten doel hebben. Denk hierbij aan het leren lopen met een taststok aan een visueel gehandicapte en/of het zich binnen en rondom de woning kunnen orienteren. De directe omgeving krijgt adviezen over de inrichting van de woonomgeving en de achtergrond hiervan. Ook kan worden gedacht aan het leren koken, wassen van kleding en dergelijke aan een verstandelijk gehandicapte, bijvoorbeeld bij het zelfstandig gaan wonen. 7.2.2.3 Hulp bij het huishouden In sommige gevallen kan hulp bij het huishouden, een andere en meestal goedkopere maatwerk voorziening voorliggend zijn op begeleiding. Dit als het gaat om het overnemen en eventueel aanleren van huishoudelijke taken al dan niet in combinatie met het overnemen van de organisatie van deze taken. 7.2.2.4 Bemoeizorg en (Openbare)Geestelijke Gezondheid Zorg (OGGZ) Zorgmijding betekent dat de zorg die nodig is om verwaarlozing te voorkomen niet gezocht of geaccepteerd wordt. Bemoeizorg is een onderdeel van de (O)GGZ in het kader van de Wmo/GGZ. Het bestaat onder meer uit het bereiken van zorgmijders, het contact leggen met deze doelgroep, zorgcoördinatie en praktische ondersteuning. Op het moment dat er bereidheid is om zorg te accepteren bijvoorbeeld in de thuissituatie of in een voorziening van Maatschappelijke Opvang, is er geen sprake meer van zorgmijding. De inwoner kan dan aanspraak maken op begeleiding als hij hierop is aangewezen op basis van een (vermoeden van) matige tot zware beperkingen op de vijf terreinen die toegang geven tot begeleiding. 7.2.2.5 Zorgverzekeringswet Zorg die medisch specialisten bieden behoort tot de geneeskundige zorg die in het kader van de Zvw is verzekerd (Artikel 2.4 Besluit zorgverzekering). De zorg is gericht op behandeling van een stoornis en heeft als doel herstel of voorkomen van verergering van deze stoornis. De behandeling is niet beperkt tot de medische interventies, maar omvat, afhankelijk van de aard van de ingreep, tot de Zvw ook de nodige begeleiding. Het kan hier gaan om individuele begeleiding, maar ook om dagbesteding vanwege de psychiatrische behandeling. Deze begeleidingsactiviteiten zijn een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling en hebben een geneeskundig doel. Als er sprake is van ambulante Zvw-behandeling dan is het van belang om te onderzoeken of deze behandeling de totale zorgbehoefte van de inwoner op het gebied van de zelfredzaamheid compenseert. Als dat niet het geval is, kan er aanspraak zijn op aanvullende begeleiding. De aanvullende zorgverzekering valt niet onder de Zvw en is hiermee ook geen wettelijk voorliggende voorziening. Het staat mensen vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan door de cliënt kan van invloed zijn op de soort en omvang van de indicatie. Bij het beoordelen van de eigen mogelijkheden van de cliënt kan het afsluiten van een aanvullende zorgverzekering als mogelijke oplossing voor (een deel van) de hulpvraag naar voren komen. 7.2.2.6 Werk en school Als een cliënt niet in staat is (aangepast) te werken of naar school te gaan, kan er aanspraak zijn op begeleiding groep ter vervanging van arbeid of school als de cliënt hierop is aangewezen. Dit betekent echter niet dat als de cliënt wel naar school kan gaan of kan werken, er geen aanspraak kan zijn op begeleiding groep anders dan ter vervanging van arbeid of school. Dit moet afzonderlijk worden afgewogen. 7.2.2.7 Mantelzorg Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit zijn omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt. Het gaat bij mantelzorg om niet-verplichte zorg. Als de mantelzorger aangeeft de boven-gebruikelijke zorg niet (meer) vrijwillig te willen/kunnen leveren, bestaat er mogelijk aanspraak op bijvoorbeeld begeleiding. Bij mantelzorg staat het de cliënt vrij om de mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een hulpbehoevende niet geholpen wil worden door een mantelzorger die dit aanbiedt, kan er aanspraak op professionele zorg bestaan. Mogelijke voorliggende voorzieningen via de Wojang, WAO/WIA en Wsw zijn:
13
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
werken met ondersteuning van bijvoorbeeld een jobcoach; naar school gaan of studeren met ondersteuning; re-integreren met een re-integratieplan; werken in een beschermde omgeving (sociale werkvoorziening). 7.2.2.8 Overige voorliggende voorzieningen Niet bij wet gecreëerde voorzieningen kunnen het probleem ook oplossen en zijn in dat geval voorliggend. Voorbeelden hiervan zijn: • alarmering; • kinderopvang (anders dan bedoeld in de Wet Kinderopvang); • vrijwilligers; • Rode Kruis. Van cliënten die daartoe in staat zijn, wordt actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar zorg en dienstverlening. 7.3 Wmo-voorzieningen begeleiding Vooralsnog wordt de begeleiding geïndiceerd per uur en als zodanig ook ingekocht. Het streven is te komen tot een financiering gebaseerd op het te behalen resultaat. 7.3.1 Individuele begeleiding en/of groepsbegeleiding Met betrekking tot de begeleiding wordt er onderscheid gemaakt tussen begeleiding individueel, begeleiding groep of een combinatie van beide. Of de cliënt is aangewezen op begeleiding individueel of begeleiding in groepsverband, wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op begeleiding individueel als hetzelfde doel wordt beoogd. Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding. Echter, wanneer de zorgbehoefte gelegen is in het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm om de zorgbehoefte van de verzekerde in te vullen. 7.3.2 Groepsbegeleiding Groepsbegeleiding kan de volgende doelen hebben: • het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid (ook vrijwilligerswerk) of school te vervangen. • het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dag-structurering dan arbeid of school (denk aan 65-plussers) en tevens zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren. De gemeente onderscheidt 2 vormen van groepsbegeleiding: • reguliere dagbesteding; • gespecialiseerde dagbesteding. 7.3.2.1 Reguliere dagbesteding Onder reguliere dagbesteding vallen alle dagbestedingsvormen met de (vroegere) NZA-codes: • H531: Dagactiviteit basis • H811: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) licht • H831: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) licht • F125: Dagactiviteit GGZ-LZA (geestelijke gezondheidszorg, langdurig zorgafhankelijk) 7.3.2.2 Gespecialiseerde dagbesteding Onder gespecialiseerde dagbesteding vallen alle dagbestedingsvormen met de (vroegere) NZA-codes: • H800: Module cliëntkenmerk (somatisch-ondersteunend) • H533: Module cliëntkenmerk (psychogeriatrisch) • H812: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) midden • H813: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) zwaar • H832: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) midden • H833: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) zwaar 7.3.3 Individuele begeleiding Individuele begeleiding heeft als doel het bevorderen en het behoud van zelfredzaamheid van de cliënt in kwestie, zodat hij zelfstandig kan blijven wonen. Individuele begeleiding is maatwerk en kan bestaan uit het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De gemeente onderscheidt twee vormen van individuele begeleiding: • reguliere begeleiding; • gespecialiseerde begeleiding. 7.3.3.1 Reguliere begeleiding Onder reguliere dagbesteding vallen alle dagbestedingsvormen met de (vroegere) NZA-codes: • H300: Begeleiding • H150: Begeleiding extra • H305: Begeleiding zorg op afstand aanvullend 7.3.3.2 Gespecialiseerde begeleiding Onder gespecialiseerde begeleiding vallen alle dagbestedingsvormen met de (vroegere) NZA-codes:
14
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
• H152: Begeleiding speciaal (niet-aangeboren hersenletsel) • H153: Gespecialiseerde begeleiding (psychisch) 7.4 Beschermd wonen 7.4.1 Wat is beschermd wonen? Een beschermende woonvorm biedt mensen met langdurige psychiatrische of verslavingsproblemen een combinatie van begeleiding en wonen. Personen die vanwege psychische problematiek er niet in slagen zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht en ondersteuning komen in aanmerking voor beschermd wonen. Het verblijf in de beschermde woonvorm kan een opstap zijn naar (begeleid) zelfstandig wonen. In de Wmo 2015 is beschermd wonen altijd een maatwerkvoorziening. 7.4.2 Centrumgemeente verantwoordelijk Vanaf 2015 zijn de centrumgemeenten verantwoordelijk voor beschermd wonen. Utrecht is centrumgemeente voor alle gemeenten in de Wmo-regio's Utrecht-west, Lekstroom, Utrecht-zuidoost en Utrechtstad. In totaal maken 16 gemeenten onderdeel van dit centrum. 7.4.3 Toegang De toegang tot beschermd wonen start bij het Centrum voor Elkaar. Als tijdens het gesprek wordt geconcludeerd dat de cliënt beschermd wonen nodig heeft, dan wordt de aanvraag voor het beschermd wonen niet bij de gemeente Bunnik, maar bij de centrumgemeente Utrecht gedaan. Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat burgers zich in principe tot iedere gemeente kunnen wenden voor opvang en beschermd wonen. 7.4.4 Beschermd wonen thuis Het is voor cliënten ook mogelijk om het beschermd wonen thuis in te vullen. Dat gaat via een pgb of via een Volledig Pakket Thuis (VPT). Bij de indicatie zal sterk geleund worden op de advisering van de Expertgroep en de Veldtafel van de gemeente Utrecht. Het gaat hierbij om bijzondere situaties. 7.5 Afspraken met landelijke aanbieders voor specifieke groepen Voor sommige vormen van gespecialiseerde dagbesteding en begeleiding geldt dat deze landelijk worden ingekocht. Het betreft dagbesteding en begeleiding voor mensen met een zintuigelijke beperking (visueel en/of auditief). De toegang tot deze begeleiding gaat hetzelfde als die tot alle andere vormen van begeleiding, dus via het Centrum voor Elkaar en de gemeente. De gemeente kan cliënten via een Wmo-aanvraag doorgeleiden naar één van de landelijke aanbieders met verwijzing naar de landelijke inkoopafspraken specialistische begeleiding ZG. 7.5.1 Zintuigelijke beperking Ook voor mensen met een zintuigelijke beperking gaat de Wmo 2015 uit van ‘eigen kracht’ en daarom is het benutten van het eigen sociaal netwerk voorliggend aan de Wmo-verstrekking. Dat geldt zowel voor algemene regelzaken als voor meer structurele vragen zoals regie en essentiële ondersteuning. 7.5.2 Specifieke groep Voor een specifieke groep is specialistische begeleiding nodig. Het gaat met name om: • de functie specialistische begeleiding visueel; • de functie specialistische begeleiding doofblinde volwassen cliënten; • de functie specialistische begeleiding vroegdove volwassen cliënten. Voor deze groep kost het participeren in de samenleving veel inspanning en energie. Bij deze groep is er behoefte aan hulp bij het aanbrengen van structuur en regie, en het omgaan met stress. Er wordt bijvoorbeeld hulp geboden bij het plannen van activiteiten, het regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag; waar mogelijk wordt ondersteuning geboden bij het opbouwen, onderhouden en uitbreiden van het sociaal netwerk. 7.5.2.1 Landelijke afspraken Voor deze groep heeft de VNG landelijke afspraken gemaakt met een aantal instellingen die deze specialistische ondersteuning kunnen bieden. De toegang tot de specialistische ondersteuning valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Een cliënt kan door de gemeente worden doorverwezen naar een van de aanbieders. Zodra de cliënt start met de specialistische ondersteuning wordt door de aanbieder en de gemeente vastgelegd dat er zorglevering gaat plaatsvinden. Tijdens of na afloop van de zorglevering stuurt de aanbieder een factuur aan de gemeente voor de geleverde zorg op grond van de in de landelijke overeenkomst vastgelegde tarieven. 7.5.3 Doventolk in de leefsituatie 7.5.3.1 Wat is de doventolk in de leefsituatie? De regeling Doventolk in de leefsituatie (dus niet voor werk of school) is onderdeel geworden van de Wmo 2015. De doventolk in de leefsituatie is een voorziening waarbij doven en zeer slechthorenden een aantal uren per jaar hulp van een doventolk kunnen krijgen, bijvoorbeeld voor gesprekken met instanties en huisartsbezoek. De opdracht voor de voorziening doventolk leefdomein is gegund aan Menzis. Tolknet is de partij die de bemiddeling uitvoert tussen tolk en tolkbehoevende. 7.5.3.2 Een aanvraag doen De aanvraag voor een doventolk kan worden ingediend bij Menzis. Zij beoordelen de aanvraag en melden de cliënt aan bij Tolknet. Overigens is het zo dat een indicatie voor hulp bij Tolknet levenslang
15
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
geldig is. Herindicatie is dus niet nodig. Er zullen daarom jaarlijks zeer weinig cliënts komen met een verzoek om in aanmerking te komen voor een doventolk. 7.6 Hulp op afstand/24-uurs telefonische hulpdienst Gehoord worden is een basisbehoefte van ieder mens. Het is nodig om inzicht te krijgen in gevoelens, problemen en het geeft steun bij verdriet. Eenzaamheid is een vaak besproken onderwerp bij de hulplijn. Gemeenten zijn in het kader van de Wmo 2015 verplicht om ‘anonieme hulp op afstand’ aan te bieden aan haar inwoners. De VNG heeft namens de meeste gemeenten deze opdracht toegewezen aan Sensoor. De vrijwillige medewerkers van Sensoor bieden een luisterend oor en een goed gesprek waarbij het verhaal van de ander centraal staat. De anonimiteit en het feit dat de dienst ook buiten kantoortijden bereikbaar is, maakt de hulp zeer laagdrempelig. De contacten verlopen via telefoon, chat en e-mail. 7.7 Vervoer Cliënten met een indicatie voor groepsbegeleiding kunnen, als zij dat nodig hebben, in aanmerking komen voor vervoer naar en van de begeleidingslocatie. Vervoer wordt alleen toegekend als: • er groepsbegeleiding is geïndiceerd; • de cliënt in kwestie niet in staat is om de locatie waar de begeleiding plaatsvindt zelfstandig te bereiken; • er geen voorliggende oplossingen zijn, zoals een geschikte locatie dichter bij huis of vervoer door een vrijwilliger en/of mantelzorger (bijvoorbeeld de partner). Een cliënt kan ook tijdelijk een indicatie voor vervoer krijgen, bijvoorbeeld omdat hij de af te leggen route nog onder begeleiding moet oefenen. De gemeente Bunnik onderscheidt de volgende vormen van vervoer: • vervoer dagbesteding gehandicaptenzorg; • vervoer dagbesteding gehandicaptenzorg rolstoel; • vervoer dagbesteding geestelijke gezondheidszorg. Er kan vanuit de Wmo 2015 geen toezicht tijdens het vervoer worden geïndiceerd. Ook niet naar begeleiding in groepsverband. Er mag namelijk worden aangenomen dat het niveau van het vervoer (inclusief het toezicht) naar deze zorg is aangepast aan de cliënten die worden vervoerd. Het betreft hier geen vervoer met de Regiotaxi maar vervoer geregeld door de zorgaanbieder. 7.8 Mantelzorg Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin mantelzorger (de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk gebruikelijke zorg op zich moet nemen) daartoe niet in staat is wegens (dreigende) overbelasting, die niet anders door hem is op te lossen. Alleen dan kan er via de Wmo 2015 aanspraak zijn op begeleiding. Het gaat dan om indiceerbare zorg alsof de cliënt zonder gebruikelijke zorger woont. 8. KORTDUREND VERBLIJF 8.1 Wat verstaan we hieronder? Kortdurend Verblijf omvat het logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, waarbij de cliënt persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding krijgt of kan krijgen. Het gaat hierbij om cliënten met somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoeningen of beperkingen, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, die permanent toezicht nodig hebben. Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren met als doel het overnemen van het permanente toezicht op de cliënt ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger (respijtzorg). Het verblijf is hier dus te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Tijdens het Kortdurend Verblijf is er geen sprake zijn van behandeling. 8.2 Afwegingskader Om in aanmerking te komen voor de functie Kortdurend Verblijf moet worden voldaan aan alle hieronder genoemde voorwaarden: • dat de cliënt een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap heeft; • dat de cliënt gezien de zorgbehoefte is aangewezen op zorg gepaard gaand met permanent toezicht; • dat de cliënt hierop gedurende maximaal drie etmalen is aangewezen; • en dat ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de cliënt levert, noodzakelijk is. 8.2.1 Permanent toezicht Permanent toezicht is: • toezicht op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat de zorgverlening goed kan inspelen op de (frequent voorkomende) al dan niet geëxpliciteerde zorgvraag; • die geboden wordt op basis van actieve observatie, die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor de cliënt kan worden voorkomen.
16
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Permanent toezicht omvat altijd boven-gebruikelijk toezicht. Permanent toezicht kan verschillende aangrijpingspunten hebben en verschillen in intensiteit. 8.2.1.1 Het bieden van fysieke zorg Het gaat hier vooral om cliënten met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een lichamelijke handicap. Actieve observatie van de hulpverlener is noodzakelijk om tijdig zorg te kunnen bieden. Als er zorg geboden moet worden, moet dat ook direct gebeuren. 8.2.1.2 Het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden Het gaat hier bijvoorbeeld om cliënten met regieverlies die niet zelf om hulp of zorg vragen. Er is continu zorg nodig waarbij de hulpverlener actief moet observeren. Voorbeelden: continu sturing en structuur bieden om dagelijks voorkomende en door cliënt niet goed begrepen situaties uit te leggen/te verduidelijken zodat cliënt hiermee kan omgaan, of continu sturing en structuur bieden om problemen op te lossen. 8.2.1.3 Het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen Het gaat hier om cliënten met gedragsproblemen, waarbij het ook kan gaan om zogenaamd internaliserend probleemgedrag. Dit kan voortkomen uit een psychiatrische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, waarbij actieve observatie noodzakelijk is om tijdig te kunnen ingrijpen. Een ander voorbeeld: een cliënt die zich onvoldoende kan uiten/verstaanbaar maken (communicatienood) en daardoor probleemgedrag zal gaan vertonen (woede-uitbarstingen, frustratie) als er niet steeds hulp bij de communicatie geboden wordt. 8.2.2 Voorliggende voorzieningen Op de functie Kortdurend Verblijf zijn geen wettelijk voorliggende voorzieningen van toepassing. Wel is er een aantal niet-wettelijke voorliggende voorzieningen denkbaar. 8.2.2.1 Aanvullende verzekering op de Zorgverzekeringswet De aanvullende verzekering valt niet onder de Zvw en is hiermee ook geen wettelijk voorliggende voorziening. Het staat mensen vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. Als mensen deze verzekering hebben dan heeft dit een algemeen gebruikelijk karakter. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan door een cliënt, kan van invloed zijn op de soort en omvang van de indicatie. Een voorbeeld van een aanvullende verzekering is mantelzorgvervanging. 8.2.2.2 Overige voorliggende voorzieningen Niet bij wet gecreëerde voorzieningen om in de zorgbehoefte te voorzien buiten de Wmo 2015 om, zijn voor Kortdurend Verblijf bijvoorbeeld: • alarmering; • vrijwilligers; • aanvullende verzekering op de Zvw; • mantelzorgondersteuning (bijvoorbeeld vanuit de gemeente). Deze voorzieningen gaan voor op Wmo-zorg als ze beschikbaar zijn en in redelijkheid een oplossing bieden voor de zorgbehoefte van een cliënt. Van cliënten die daartoe in staat zijn, wordt ook actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar zorg en dienstverlening. 8.2.3 Mantelzorg Mantelzorg is langdurige zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt. Het gaat bij mantelzorg om niet-verplichte zorg. Als de mantelzorger aangeeft de boven-gebruikelijke zorg niet (meer) vrijwillig te willen leveren, bestaat aanspraak op professionele zorg. Wanneer voor de zorgvrager mantelzorg vrijwillig beschikbaar is, wordt voor dat deel van de zorgaanspraak niet geïndiceerd. Professionele zorg vanuit de Wmo 2015 is dan niet noodzakelijk of er is minder professionele zorg nodig. Bij mantelzorg is cliëntsoevereiniteit van toepassing. Het staat de cliënt vrij mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een cliënt niet geholpen wil worden door een mantelzorger die dit aanbiedt, kan de cliënt dat weigeren. Er is dan aanspraak op professionele zorg. Een cliënt die is aangewezen op zorg met het leefklimaat “permanent toezicht”, komt in aanmerking voor een indicatie voor Verblijf. Als het de wens is van partner/ouders, in- of uitwonende kinderen, huisgenoten of andere mantelzorgers om dit permanente toezicht vrijwillig op zich te nemen in de thuissituatie, wordt geen indicatie voor Verblijf als bedoeld in de Wlz afgegeven als de cliënt hiermee instemt. Om de mantelzorger te kunnen ondersteunen (ontlasten) bij dit vrijwillig op zich genomen permanent toezicht, kan voor maximaal drie dagen per week Kortdurend Verblijf geïndiceerd worden. 8.3 Maatwerkvoorzieningen 8.3.1 Eén functie Kortdurend Verblijf De gemeente Bunnik kent één functie Kortdurend verblijf. Hierin kunnen alle doelgroepen bediend worden die eerst onder de volgende NZA-codes vielen: • Z992: ZZP geestelijke gezondheidszorg verblijfscomponent • Z993: ZZP verstandelijk gehandicapten en lichamelijk gehandicapten verblijfscomponent • Z994: ZZP zintuigelijk gehandicapten verblijfscomponent • Z996: ZZP verblijf met behandeling (V&V) verblijfscomponent Kortdurend Verblijf is geen integraal pakket. De Persoonlijke Verzorging, Verpleging en/of Begeleiding die noodzakelijk is tijdens het Kortdurend Verblijf wordt geïndiceerd. Dit met uitzondering van het toe-
17
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
zicht. Tijdens het Kortdurend Verblijf kan er geen sprake zijn van Behandeling. Wel kan er tijdens Kortdurend Verblijf een aanspraak zijn op Begeleiding groep wanneer de cliënt niet zelfredzaam is bij het invullen van zijn dagstructuur. 8.4 Mantelzorg Kortdurend verblijf wordt gezien als een vorm van respijtzorg. Het doel van respijtzorg is de ontlasting van mantelzorgers. Als de persoon die zorg nodig heeft een indicatie voor kortdurend verblijf heeft, kan de mantelzorger af en toe vrijaf hebben en een adempauze kunnen nemen. 9. WONEN IN EEN GESCHIKT HUIS 9.1 Wat verstaan we hieronder? Dit hoofdstuk is geheel gewijd aan het wonen in een geschikt huis. Met betrekking tot het wonen is er een grote diversiteit aan oplossingen. Van goedkoop tot duur, van eenvoudig tot complex, materieel en immaterieel. Voor een maatwerkvoorziening van de gemeente is er een belangrijke voorwaarde: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. 9.2 Afwegingskader 9.2.1 Hoofdverblijf De gemeente onderzoekt of de woning waar de cliënt de beperkingen ervaart, zijn hoofdverblijf is. Het hoofdverblijf is de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft en waar het centrum van zijn dagelijkse sociale en economische activiteiten ligt. In een enkel geval is er sprake van twee hoofdverblijven. Dat kan bijvoorbeeld wanneer het om een gehandicapt kind van gescheiden ouders gaat, dat in co-ouderschap wordt opgevoed. 9.2.2 Bijzondere woonvormen Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. Bijzondere woonvormen waarvoor er via de Wmo 2015 geen compensatieplicht geldt, zijn: • hotels; • pensions; • trekkerswoonwagens; • kloosters; • tweede woningen; • vakantiewoningen; • recreatiewoningen; • kamerverhuur. Deze uitsluitingen betreffen woonvormen die niet als hoofdwoning dienst doen en die niet permanent bewoond worden. Natuurlijk kunnen bewoners van dergelijke woningen wel bij de gemeente terecht voor advies en informatie. 9.2.3 Op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwen Voor specifiek op gehandicapten en/of ouderen gerichte woongebouwen ligt er geen verantwoordelijkheid voor aanpassingen bij de gemeente. Van de eigenaar van het gebouw mag immers verwacht worden dat als hij een gebouw aanduidt als geschikt voor gehandicapten of ouderen, hij daar ook de voorzieningen voor heeft getroffen. Voorzieningen en aanpassingen in deze woningen kunnen worden gezien als algemeen gebruikelijk en standaard aanwezig. Reguliere woningen die via de Wmo zijn aangepast, worden niet gezien als op gehandicapten en/of ouderen gericht. De woningen zijn immers in eerste instantie niet als zodanig gebouwd. Voor wooncomplexen die niet specifiek op ouderen zijn gericht, geldt niet dat de eigenaar (of de vereniging van eigenaren) per definitie verantwoordelijk is voor algemene voorzieningen en aanpassingen in de gemeenschappelijke ruimtes van het gebouw. Wel mag van de eigenaar verwacht worden dat hij bij verbouwing en renovatie rekening houdt met de bewoners en hun behoeften. In bijzondere situaties is het mogelijk om als gemeente nadere afspraken met de woningbouwcorporaties te maken. Personen met beperkingen die verhuizen van of naar een zorgwoning waarbij de functie “verblijf” van toepassing is, of die verhuizen van of naar een andere niet-zelfstandige woning, hebben geen recht op woningaanpassingen. Bij beschermd wonen is er geen sprake van een zelfstandige woning, bij begeleid wonen vaak wel. 9.2.4 Oorzaak van het probleem De gemeente onderzoekt hoe het probleem is ontstaan. 9.2.4.1 De in de woning gebruikte materialen De eigenaar van de woning is verantwoordelijk voor de in de woning gebruikte materialen. Als de problemen voortkomen uit de gebruikte materialen, dan dient de cliënt zich te wenden tot de woningeigenaar. 9.2.4.2 Verhuizing naar een ongeschikte woning Er zijn situaties waarbij de cliënt verhuist van een aangepaste en/of geschikte woning naar een woning die minder of helemaal niet is aangepast/geschikt. Dit is een verhuizing van een geschikte naar een niet geschikte woning. De gemeente heeft alleen een verantwoordelijkheid voor het aanpassen van de woning als er voor deze verhuizing een belangrijke reden bestaat en van de cliënt niet verwacht mag worden dat hij zelfredzaam is in het oplossen van het probleem.
18
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Ook als iemand met (dreigende) beperkingen verhuist vanuit een voor hem ongeschikt huis, dan verwacht de gemeente dat hij deze gelegenheid aangrijpt om naar een geschikte woning te verhuizen. Hierbij wordt ook van de cliënt verwacht dat hij rekening houdt met de toekomst. Natuurlijk staat het iedereen vrij om zijn eigen nieuwe woning uit te kiezen. De gemeente zal bij de aanvraag van woonvoorzieningen via de Wmo 2015 echter altijd overwegen in hoeverre de aanvrager met de ontstane problemen rekening had kunnen houden op het moment dat hij naar de huidige woning is verhuisd. Dus in welke mate waren de nu ontstane problemen toen voorzienbaar. Had de aanvrager op dat moment bijvoorbeeld al kunnen weten dat de trap over enkele jaren een onneembaar obstakel zou zijn? Dan is er geen verantwoordelijkheid vanuit de Wmo 2015. De aanvrager heeft zelf immers het risico genomen dat zijn woning (in de toekomst) niet geschikt zou zijn. 9.2.5 Eigen oplossingen Onderzocht wordt in hoeverre eigen oplossingen kunnen leiden tot een oplossing voor het probleem. Hierbij wordt ook overwogen of er volstaan kan worden met voorzieningen die relatief goedkoop en/of algemeen gebruikelijk zijn. Dit zijn bijvoorbeeld: Algemeen gebruikelijk: • het aanbrengen van beugels en handgrepen; • het laten aanleggen van een verhoogd toilet. • het aanschaffen van een toiletverhoger; • het aanschaffen van een toiletstoel; • het aanschaffen van een eenvoudige niet kantelbare douchestoel; • het laten aanleggen van eenvoudige drempelhulpen. 9.2.6 Verhuizen Ook wordt afgewogen in hoeverre verhuizen een oplossing biedt. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: • financiële consequenties van de verhuizing; • de termijn waarop een geschikte woning kan worden gevonden (in verband met de medische verantwoorde termijn); • de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene; • argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. 9.2.7 Rekening houden met afschrijving Er wordt rekening gehouden met de algemeen gebruikelijke levensduur van een voorziening. Daarbij moet echter ook gekeken worden naar de aard van de voorziening en de situatie van de cliënt. 9.3 Wmo-voorzieningen 9.3.1 Roerende woonvoorzieningen De meest gebruikte roerende woonvoorzieningen zijn over het algemeen tegen redelijke prijzen verkrijgbaar bij thuiszorgwinkels en via internet. Om die reden is het voor de cliënt niet altijd gunstiger om deze voorzieningen via de Wmo 2015 geleverd te krijgen in verband met de eigen bijdrage voor Wmo-voorzieningen. Vooraf kan berekend worden hoe hoog de eigen bijdrage voor de voorziening zal zijn. Als de inwoner de voorziening via de eigen bijdrage uiteindelijk helemaal zelf betaalt, dan is hij misschien sneller en/of goedkoper geholpen met een zelf aangeschafte voorziening. De keus is aan de aanvrager. 9.3.2 Complexere onroerende woonvoorzieningen Als blijkt dat het aanpassen van de woning of woonruimte de goedkoopst adequate oplossing is, moet worden aangegeven hoe hieraan invulling wordt gegeven. In deze paragraaf wordt een aantal voorbeelden van bouwkundige aanpassingen genoemd. Een bouwkundige aanpassing of woon-technische ingreep aan een woonruimte wordt op grond van de Wmo 2015 toegekend aan de cliënt. De gemeente kan, in het geval er sprake is van een huurwoning, er voor kiezen om de kosten voor de voorziening direct aan de eigenaar uit te betalen. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de woningeigenaar. 9.3.2.1 Programma van eisen Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning wordt altijd een programma van eisen opgesteld. Zo nodig worden meerdere offertes opgevraagd. 9.3.2.2 In de keuken Aanpassingen in de keuken zijn mogelijk als sprake is van beperkingen bij het uitvoeren van keukenactiviteiten waarvoor belanghebbende grotendeels verantwoordelijk is. 9.3.2.3 Aan de trap Als iemand vraagt om zijn beperkingen in het traplopen op te lossen, dan wordt gekeken naar de mate van normaal gebruik van de woning, zoals in deze beleidsregels is opgenomen. In eerste instantie wordt er gekeken of er, door het anders gebruiken van gebruiksruimten, mogelijkheden zijn om op de begane grond te gaan slapen en/of gebruik te kunnen maken van een natte cel. Is deze mogelijkheid er niet dan zal aanpassingen aan de trap in de regel bestaan uit het aanbrengen van een tweede trapleuning of een traplift. Tweede leuningen worden gezien als algemeen gebruikelijk en niet via de Wmo 2015 vergoed. Voor de aanschaf van een traplift wordt een pgb verstrekt. De cliënt moet een drietal offertes overleggen om de hoogte van het pgb te kunnen vaststellen. In 2015 wordt door de gemeente onderzocht of trapliften in het vervolg in bruikleen kunnen worden verstrekt.
19
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
9.3.2.4 Van het toilet Het aanpassen van het toilet bestaat voornamelijk uit het opheffen van beperkingen in gebruik en toegankelijkheid van het toilet. Algemeen gebruikelijk (en dus niet vergoed) zijn wandbeugels en een verhoogd toilet. Een zogenaamde spoel/föhn installatie, bedoeld voor mensen die niet in staat zijn zichzelf te reinigen na de toiletgang, kan worden verstrekt. Een tweede toilet, bijvoorbeeld op de bovenverdieping, wordt in principe niet verstrekt. Er is een uitzondering hierop mogelijk in het geval dat: • een losse toiletstoel of chemisch toilet niet geleegd en/of schoongemaakt kan worden door de cliënt, een huisgenoot, vrijwilliger of hulpverlener en • de gang naar beneden, voornamelijk in de nacht, niet of niet op tijd mogelijk is. 9.3.2.5 Aan de natte cel Met de natte cel wordt bedoeld de ruimte in de woning waar iemand zich wast, doucht en eventueel naar het toilet kan: de badkamer. Ook hier worden aanpassingen aangebracht om eventuele beperkingen in het gebruik en de toegankelijkheid mogelijk te maken. 9.3.2.6 Bereikbaarheid/toegankelijkheid woning Mogelijke aanpassingen zijn: • verbreden van toegangsdeuren en -paden; • aanbrengen van automatische deuropeners; • aanbrengen van drempelhulpen; • verwijderen van drempels; • bereikbaar maken van tuin of balkon. 9.3.2.7 Aanbouw Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning, zal de gemeente allereerst beoordelen wat iemands eigen mogelijkheden zijn. Ook zal er gekeken worden of het verhuizen naar een geschikte woning een oplossing kan bieden. 9.3.2.8 Tuin en terras Als de aanleg van een verhard terras, direct aansluitend aan de woonruimte, of de aanpassing van een bestaand terras noodzakelijk is, dan moet de grootte in overleg met de cliënt bepaald worden. 9.3.2.9 Mogelijk te vergoeden kosten De kosten voor woningaanpassingen die meewegen bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming en getoetst worden op goedkoopst compenserend, zijn: • de aanneemsom; • de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten; • het architectenhonorarium.; • de kosten voor het toezicht op de uitvoering; • de leges; • de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting; • renteverlies • de prijs van bouwrijpe grond; • de door de gemeente (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet waren te voorzien; • de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen • de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening; • de administratiekosten die de verhuurder maakt. 9.3.2.10 Hoger uitrustingsniveau dan sociale woningbouw Bij de toekenning van voorzieningen wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Het hiervoor geldende niveau is vastgelegd in het “Bouwbesluit 2012”. 9.3.2.11 Vergoeding woonwagens Als de technische levensduur van een woonwagen minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, moet in overleg met de cliënt bepaald worden hoeveel de vergoeding voor bouwkundige en niet-bouwkundige woonvoorzieningen en verwijdering van in bruikleen verstrekte voorzieningen bedraagt. 9.3.2.12 Opstalverzekering De gemeente eist dat de eigenaar van de woning bij het vergroten van de woning zelf zorgt voor de aanpassing van de opstalverzekering. 9.3.2.13 Gereedmelding woningaanpassing Een woningaanpassing, niet zijnde het aanbrengen van een traplift, moet binnen een redelijke termijn (vaak drie maanden) na het verlenen van de voorziening gereed zijn. Als niet aan de termijn wordt voldaan, kan het college besluiten om de eerder verleende voorziening in te trekken. Als de voorziening gereed is, moet er door de cliënt aan de gemeente een schriftelijke gereedmelding worden overgelegd. 9.3.3 Vervangen vloerbedekking in verband met longklachten 9.3.3.1 Persoonsgebonden budget voor vervanging vloerbedekking
20
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
De cliënten met allergie of astma kunnen in aanmerking komen voor een pgb voor het vervangen van de vloerbedekking als dat noodzakelijk is. Dit is alleen mogelijk wanneer een arts een duidelijke diagnose heeft gesteld. In de regel krijgt de cliënt een vergoeding als: • hij bij de aanschaf van de oude materialen niet had kunnen weten dat hij longklachten zou krijgen of dat deze erger zouden worden; • de vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is. In principe gaat het bij woningsanering om het vervangen van de vloerbedekking in de slaapkamer. De woonkamer kan ook worden gesaneerd, maar alleen als de aanvrager jonger is dan vier jaar. Voor het vervangen van gordijnen of behang in de slaap- of woonkamer worden geen saneringskosten verstrekt. Het nut hiervan is volgens het Longfonds nauwelijks aantoonbaar. 9.3.3.2 Afschrijvingstermijn De cliënt komt alleen in aanmerking voor een vergoeding voor het vervangen van de vloerbedekking als de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven waarbij de afschrijvingstermijn van vloerbedekking wordt vastgesteld op 5 jaar. 9.3.4 Verhuizing Bij verhuizing komt de cliënt niet in aanmerking voor een saneringsvergoeding. Bij een verhuizing is het immers gebruikelijk dat iemand zijn woning opnieuw inricht en stoffeert. Hierbij kan de cliënt alvast rekening houden met zijn klachten. 9.3.5 Verhuiskostenvergoeding Iemand die vanwege zijn beperkingen niet meer in zijn eigen woning kan wonen en daarom moet verhuizen, kan in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding in de vorm van een pgb. De hoogte is afhankelijk van de individuele situatie en komt in het gesprek tussen de cliënt en de medewerker van het Centrum voor Elkaar aan de orde. 9.3.5.1 Mogelijke situaties Te denken valt vooral aan de volgende drie situaties: • de cliënt gaat naar een nieuwe geschikte zelfstandige woning, omdat hij in zijn oude woning niet meer op een normale manier kan functioneren; • de cliënt vraagt om een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt dat een verhuizing de goedkoopste en meest adequate oplossing is voor zijn probleem. • iemand zonder beperkingen die in een aangepaste woning woont, maakt deze op verzoek van de gemeente vrij. Een verhuiskostenvergoeding dient als alternatief voor een woningaanpassing als dit de goedkoopste en meeste adequate oplossing is voor het woonprobleem van de cliënt. 9.3.5.2 Afwijzingsgronden Er zijn vier mogelijke afwijzingsgronden: • algemeen gebruikelijk; • geen onverwacht optredende noodzaak; • verhuizing naar een zorginstelling/niet zelfstandige woonruimte; • verhuizing heeft al plaatsgevonden. 9.3.5.3 Algemeen gebruikelijk Een verhuiskostenvergoeding wordt alleen toegekend als de verhuizing voor de cliënt in kwestie, in zijn specifieke situatie, niet algemeen gebruikelijk is. Een verhuizing kan algemeen gebruikelijk zijn voor bijvoorbeeld: • jongeren die op zichzelf gaan wonen; • jonge gezinnen die groter gaan wonen; • ouderen die naar een kleinere woning of seniorenwoning verhuizen; • bewoners van een Wlz-instelling die op een zeker moment zelfstandig gaan wonen. 9.3.6 Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimte worden alleen aangebracht als er geen nadelige invloed is van extreme slijtage door weer en wind of vandalisme. Ook wordt er een zorgvuldige afweging gemaakt bij het aanbrengen van de voorziening of de voorziening geen belemmeringen oplevert voor het gebruik van de gemeenschappelijke ruimte voor medebewoners. 9.3.7 Bezoekbaar maken woning Het bezoekbaar maken van een woning is mogelijk voor: • de cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling; • een gehandicapt kind, dat door een echtscheiding waarbij er geen sprake is van co-ouderschap, het hoofdverblijf heeft bij één van de ouders. Daarbij gaat het alleen om de volgende zaken: • het kunnen bereiken en gebruiken van de woonruimte; • het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer; • het kunnen bereiken en gebruiken van het toilet. Hierbij gaat het dus alleen over op bezoek gaan en niet over logeren. De gemeente waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft is de aangewezen gemeente voor het afhandelen van deze aanvragen. Dit was volgens jurisprudentie ook al het geval in de Wmo. 9.3.8 Verwijderen van voorzieningen
21
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Voorzieningen worden zo min mogelijk verwijderd. Daar waar het onontkoombaar is om de voorziening niet te verwijderen zijn de kosten van het verwijderen voor de aanvrager van de voorziening tenzij de aanvrager anders is overeengekomen met de eigenaar van de woning. De gemeente is niet verantwoordelijk voor de kosten van het verwijderen van de voorziening. 9.3.9 Huurderving 9.3.9.1 Huurderving in verband met het vrijhouden van aangepaste woningen Woningen die zijn aangepast en waarvan de bewoner de woning verlaat, kunnen door de woningbouwcorporatie tot 6 maanden worden vrijgehouden voor een andere bewoner met beperkingen. De periode van zes maanden kan éénmalig met een periode van maximaal drie maanden verlengd worden als bekend is dat binnen deze drie maanden een persoon met beperkingen de woning zal betrekken. De gemeente vergoedt de eerste maand van leegstand niet aan de woningbouwvereniging, omdat het bij reguliere verhuur ook regelmatig voorkomt dat een woning een dergelijke periode leeg staat. Voor de overige maanden waarin de woning op verzoek van de gemeente leegstaat, wordt de kale huur aan de woningbouwvereniging vergoed. 9.4 Mantelzorg Ook bij mantelzorgers die helpen bij de verzorging van de cliënt, kan er sprake zijn van problemen. Dit is dan het gevolg van de zorgtaak van de mantelzorger, waardoor hij (te) zwaar belast wordt. In zo’n geval kan compensatie ook een optie zijn. Een tillift is een duidelijk voorbeeld van een hulpmiddel waarbij de mantelzorger veel baat heeft. 10. VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING 10.1 Wat verstaan we hieronder? In het kader van het verplaatsen in en om de woning gaat het om een rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik in en om de woning. Sportrolstoelen en rolstoelen voor incidenteel gebruik horen daar niet bij. 10.2 Afwegingskader 10.2.1 Niet anti-revaliderend Er wordt geen rolstoel verstrekt als het gebruik van een rolstoel in strijd met een behandelplan van de aanvrager en nadelig is voor de revalidatie (oftewel: de voorziening mag niet anti-revaliderend werken). 10.2.2 Voorliggende voorzieningen Cliënten met een blijvende zorgbehoefte (Wlz-indicatie) krijgen een integraal pakket aan zorg. Integraal betekent dat alles wat iemand nodig heeft in het pakket zit. Dit pakket bestaat uit: verblijf, persoonlijke verzorging, verpleging, behandeling, het individueel gebruik van hulpmiddelen voor mobiliteit (zoals een rolstoel of een scootmobiel) en vervoer. Het jaar 2015 is een overgangsjaar. Daarom zijn in 2015 gemeenten nog verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie vanuit de Wmo 2015. Vanaf 2016 zijn zorgkantoren verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie. Het maakt daarbij niet uit of de Wlz- indicatie verzilverd is. 10.2.3 Goedkoopst-adequaat Als er meerdere soorten rolstoelen geschikt zijn voor de cliënt, dan wordt er gekozen voor de goedkoopste variant. 10.2.4 Tweede rolstoel Als één rolstoel niet volstaat voor de verplaatsingsbehoefte van de cliënt, dan kan eventueel een tweede (elektrische) rolstoel worden verstrekt. Dit gebeurt in de volgende gevallen: • bij voornamelijk gebruik van elektrische rolstoelen kan een handbewogen of duwrolstoel worden verstrekt om mee te nemen in de auto en/of om bij anderen op bezoek te kunnen gaan. • als de woonsituatie geen gecombineerde elektrische binnen-/buitenrolstoel toelaat en met een combinatie van andere voorzieningen zoals een loophulpmiddel of een scootmobiel niet voldoende is; • als een tweede rolstoel wordt gebruikt op de bovenverdieping. Hierbij moeten alternatieven worden onderzocht zoals een rijdende douche-/toiletstoel. 10.3 Wmo-voorzieningen 10.3.1 Programma van eisen Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal, eventueel via een medisch en/of ergotherapeutisch advies, een programma van eisen worden opgesteld. In het programma van eisen kan informatie worden opgenomen over: • maten van de cliënt; • benodigd zitkussen; • elektrisch of handbewogen; • wijze van bediening; • opvouwbaar of niet. 10.3.2 Soorten rolstoelen Rolstoelen worden onderscheiden in rolstoelen voor incidenteel, semipermanent en permanent gebruik. Ook is er verschil in actief en passief gebruik. Verder wordt er onderscheid gemaakt tussen rolstoelen die uitsluitend voor binnen geschikt zijn en rolstoelen die zowel voor binnen als buiten kunnen worden gebruikt. 10.3.2.1 Handbewogen rolstoelen
22
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Bij handbewogen rolstoelen wordt onderscheid gemaakt tussen zelfbewegers (actief) en duwwandelwagens (passief). Zelfbewegers zijn handbewogen rolstoelen die door de gebruiker zelf door middel van hoepels (of soms hefbomen) kunnen worden voortbewogen. Duwwandelwagens worden voortgeduwd door een begeleider. 10.3.2.2 Elektrische rolstoelen Mensen voor wie een handbewogen rolstoel niet geschikt is en er geen transfermogelijkheden meer zijn, kunnen in aanmerking komen voor een elektrische rolstoel. Hiervan bestaan typen voor binnen, buiten of beiden. 10.3.3 Onderhoud en reparatie De kosten van onderhoud en reparatie zijn bij de verstrekking van een rolstoel voor permanent en semipermanent gebruik inbegrepen. De gemeente sluit hiervoor een onderhoudscontract af bij de leverancier of verhoogt het pgb met een bedrag hiervoor. 10.3.4 Verzekering van de rolstoel De gemeente verzekert gemotoriseerde rolstoelen en andere gemotoriseerde vervoermiddelen die in het kader van de Wmo 2015 verstrekt worden via een verzekeringscontract bij de leverancier. Het betreft een verzekering tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid. Niet gemotoriseerde rolstoelen en andere niet gemotoriseerde vervoermiddelen vallen onder de particuliere wettelijke aansprakelijkheidsverzekering van de bruiklener. Bij rolstoelen die in de vorm van een pgb worden verstrekt, wordt het afsluiten van een verzekering aan de rolstoelgebruiker overgelaten. In het totale pgb is een bedrag opgenomen voor de kosten van een verzekering. 10.3.5 Geen eigen bijdrage Voor rolstoelen geldt geen eigen bijdrage. 10.4 Mantelzorg De gemeente houdt zo nodig rekening met de belangen van mantelzorgers. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is om de rolstoel te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening toegekend kan worden. 11. VERVOER EN HET AANGAAN EN ONDERHOUDEN VAN SOCIALE CONTACTEN 11.1 Wat verstaan we hieronder? Dit hoofdstuk gaat over: • vervoer, dus het zich verplaatsen per vervoermiddel; • sociale contacten, het hebben en onderhouden van contacten met medemensen en het deelnemen nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. 11.1.1 Verplaatsen per vervoermiddel Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Lokaal verplaatsen betekent verplaatsingen in een straal tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. 11.1.2 Sociale contacten aangaan en onderhouden Voor het onderhouden van contacten met medemensen zijn naast vervoer per vervoermiddel ook andere zaken belangrijk: • mogelijkheid om buiten te zijn; • mogelijkheid om te sporten. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld rolstoelen voor incidenteel gebruik en sporthulpmiddelen worden ingezet. 11.2 Afwegingskader 11.2.1 Vervoer 11.2.1.1 Mogelijkheid om met het openbaar vervoer te reizen Wat het vervoer betreft, moet in eerste instantie afgewogen worden of de persoon in kwestie nog met het openbaar vervoer kan reizen. 11.2.1.2 OV-begeleiderskaart Personen met een beperking kunnen een OV-begeleiderskaart gebruiken om een begeleider gratis in het openbaar vervoer mee te nemen. 11.2.1.3 Begeleiding bij het vervoer Primair is de persoon in kwestie (of zijn vertegenwoordiger) zelf verantwoordelijk voor het vinden van oplossingen voor het begeleidingsvraagstuk bij vervoer. Bijvoorbeeld via het eigen netwerk of via vrijwilligers. 11.2.1.4 Niet anti-revaliderend Er wordt geen vervoersvoorziening verstrekt als het gebruik daarvan in strijd met een behandelplan van de aanvrager en nadelig is voor de revalidatie 11.2.1.5 Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen Voor het oplossen van vervoersproblemen zijn er diverse voorliggende en gebruikelijke oplossingen: • het blijven gebruiken van de eigen auto; • taxivervoer of vervoer via familie, vrienden en/of vrijwilligers; • fiets met lage instap en/of hulpmotor;
23
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
• tandem. 11.2.1.6 Verkeersveilig De cliënt moet in staat zijn om het vervoermiddel waar hij eventueel voor in aanmerking komt, veilig te besturen. Hiervan wordt een inschatting gemaakt op basis van het verkeersverleden van cliënt (rijbewijs, fietservaring etc.) en zijn beperkingen. Als het niet duidelijk is of cliënt verkeersveilig is, dan kan de gemeente een aantal observatielessen laten plaatsvinden. 11.2.1.7 Goedkoopst adequaat Als er meerdere adequate voorzieningen zijn waarmee cliënt in zijn vervoersbehoefte kan voorzien, dan wordt er gekozen voor de goedkoopste. Het primaat hierbij ligt bij de collectieve vervoersvoorziening. 11.2.2 Sport Ook personen met een beperking moeten de gelegenheid hebben om aan sport deel te nemen. Als iemand een rolstoel nodig heeft om te sporten, dan kan hij aanspraak maken op een sportrolstoel. Ook kunnen er andere handicap-gebonden sporthulpmiddelen verstrekt worden via de Wmo 2015. Vanzelfsprekend is de cliënt vrij in zijn sportkeuze, ongeacht of hij daar een rolstoel of andere hulpmiddel bij nodig heeft. Wel is het zo dat veel sportverenigingen sportrolstoelen en/of andere hulpmiddelen uitlenen voor personen met een beperking die de sport wil beoefenen of wil uitproberen. Die mogelijkheid is voorliggend. 11.3 Wmo-voorzieningen Vervoer kan op meerdere manieren mogelijk gemaakt worden: • via collectief taxivervoer; • via individueel taxivervoer; • via een aangepast vervoermiddel. 11.3.1 Beperkt tot lokaal De gemeente beperkt zich bij het indiceren van vervoer tot het zich lokaal verplaatsen. Dit betekent dat aan de aanwezigheid van voor de betrokkene belangrijke bovenregionale contacten op zichzelf geen, dan wel slechts in bijzondere situaties een beslissende betekenis toekomt. 11.3.2 Taxivervoer 11.3.2.1 Collectief vervoer via Regiotaxi Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem voor deur-tot-deurvervoer en is door iedere inwoner tegen betaling te gebruiken. Het is daarom een algemene voorziening. Als iemand vanwege zijn beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer kan er een korting op het zonetarief worden toegepast en voor deze mensen kost de regiotaxi € 0,70 per zone, plus per rit een opstapzone van € 0,70 (prijspeil 2015). Hieraan is een maximum verbonden van 778 zones per jaar. Regiotaxi Utrecht biedt de mogelijkheid voor “individueel vervoer”. Dit houdt in dat gemeente een Wmo geïndiceerde pashouder een indicatie kan verstrekken voor “individueel vervoer” op medische indicatie of andere zwaarwegende redenen (bijvoorbeeld voor iemand die, om wat voor reden dan ook, geen lange reistijd aankan). De ritten van deze Wmo pashouders met een indicatie “individueel vervoer” mogen niet gecombineerd worden met andere reizigers c.q. ritten. Daarnaast geldt dat er bij Wmo pashouders “individueel vervoer” ook nog specifiek kan worden gevraagd om vervoer met een “taxi” of “taxibus”. De extra kosten voor “individueel vervoer” komen voor rekening van de gemeente. De ritprijs voor het individueel vervoer is voor de Wmo-geïndiceerde gelijk aan de ritprijs van het “normale” collectief vervoer. 11.3.2.2 Begeleiding. Bij de Regiotaxi kan begeleiding worden geïndiceerd. Dit betekent dat er kosteloos een begeleider mee moet reizen. Zodra begeleiding is geïndiceerd mag een gebruiker niet meer alleen met de Regiotaxi reizen. 11.3.2.3 Keuze geen gebruik Regiotaxi Als een cliënt een indicatie heeft voor de Regiotaxi, maar hiervan geen gebruik wil maken, kan hij in aanmerking komen voor een pgb voor vervoer. Dit pgb is gelijk aan de bijdrage die een cliënt moet betalen voor het gebruik van de Regiotaxi en bedraagt voor 2015: 778 x € 0,70= € 544,60. Omdat het hier om een pgb gaat moet er een eigen bijdrage worden betaald. Dit loopt via het CAK. 11.3.3 Vervoermiddelen 11.3.3.1 Scootmobiel Iemand die, in het kader van het leven van alledag, belemmeringen ondervindt in het bereiken van vervoersbestemmingen in de directe woonomgeving en voor middellange afstanden, kan in aanmerking komen voor een scootmobiel. Hierbij worden de volgende zaken in overweging genomen: De aanvrager kan: • zelfstandig op en van de scootmobiel stappen; • enkele meters zelfstandig, zonder loophulpmiddel lopen; • de scootmobiel op een adequate wijze (technisch) bedienen; • zelfstandig deelnemen aan het verkeer op de openbare weg op basis van voldoende verkeersinzichten. Aangezien de scootmobiel een mobiliteitsprobleem in de directe woonomgeving compenseert, wordt een scootmobiel niet verstrekt voor vervoersbestemmingen buiten dit vervoersgebied. Stalling scootmobiel
24
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt mogelijk voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen overwogen worden. 11.3.3.2 (Elektrische) Handbike Een (elektrische) handbike is een aankoppelfiets aan de rolstoel, waarmee iemand met behulp van armkracht of elektrisch de rolstoel kan voortbewegen. Een handbike kan gebruikt worden voor afstanden die normaal met de fiets afgelegd zouden worden. Bij het toekennen van de handbike wordt afgewogen of deze voorziening het goedkoopst adequaat is, ook in relatie tot de vervoerskostenvoorziening. 11.3.4 Sportrolstoel en aangepaste sportvoorzieningen Sportrolstoelen en aangepaste sportvoorzieningen worden niet in natura verstrekt. De gemeente biedt in voorkomende gevallen een pgb aan voor de aanschaf. De cliënt krijgt dit pgb alleen wanneer hij kan aantonen dat hij: • de sport beoefent waarvoor de voorziening is aangevraagd; • actief lid is van een sportvereniging; • zonder de sportrolstoel of de aangepaste sportvoorziening niet kan sporten door zijn beperkingen. 12. WIJZE VAN VERSTREKKEN 12.1 Inleiding Er zijn twee vormen waarin de gemeente maatwerk kan leveren: • in natura; • als persoonsgebonden budget 12.2 Keuzemogelijkheid Cliënten kunnen voor de meeste voorzieningen kiezen hoe zij deze wensen te ontvangen, in natura of als pgb. Als de cliënt liever een duurdere uitvoering van de voorziening wil dan de gemeente op basis van “goedkoopst adequaat” zal verstrekken, dan kan dat via het pgb. De cliënt krijgt het pgb op basis van de goedkoopst adequate voorziening en betaalt de rest zelf bij. De risico’s die deze keuze met zich mee brengt, zijn voor de cliënt. 12.3 In natura “In natura” betekent dat de gemeente een materiële voorziening of een dienst aan de cliënt levert. Als het een materiële voorziening betreft, dan wordt deze in bruikleen verstrekt. De gemeente blijft eigenaar. In bijzondere situaties (maatwerk) kan voorziening in eigendom worden verstrekt. 12.4 Persoonsgebonden budget 12.4.1 Bekwaamheid van de aanvrager Van de aanvrager wordt verwacht dat deze de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. Door de invoering van het trekkingsrecht, waarbij het belangrijkste deel van het budgetbeheer wordt overgenomen door de SVB, gaat het bij het toetsen van de bekwaamheid niet om de vaardigheden van de cliënt om een budget te beheren. Wettelijk is bepaald dat een pgb-houder die voor 4 dagen of meer per week ondersteuning inkoopt een werkgever is, met de werkgeversplichten die hierbij horen (o.a. overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn). Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de cliënt de aan het pgb verbonden taken niet op verantwoorde wijze kan uitvoeren, dan kan de gemeente het pgb weigeren. Dit is een beslissing van de gemeente waar tegen een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken. 12.4.2 Motivering door aanvrager De aanvrager dient te motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen. Met de argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura en de verantwoordelijkheden die bij een pgb horen. Wanneer een persoon de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de cliënt. In deze gevallen kan de gemeente het pgb omwille van de motivering niet weigeren. Uiteindelijk ligt de keuze om wel of geen pgb af te geven bij de gemeente. Als de gemeente weigert een pgb te verstrekken, dan is dat een besluit waartegen een aanvrager in bezwaar kan gaan. De gemeente moet rekening houden met de behoeften van cliënten op het gebied van godsdienstige gezindheid, levensovertuiging of culturele achtergrond. Deze kunnen een reden vormen voor cliënten om te kiezen voor een pgb, omdat zij met het budget een aanbieder kunnen contracteren die past bij de eigen levensovertuiging. 12.4.3 Hoogte van het pgb Het tarief voor het pgb is gebaseerd op het door de medewerker van het Centrum voor Elkaar opgestelde ondersteuningsplan, het door de cliënt ingediende pgb-plan en de beschikking van de gemeente.
25
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Bij het bepalen van wat de dienst of voorziening in natura gekost zou hebben, wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening zoals de gemeente die had kunnen inkopen. Het bedrag voor de aanschaf van een voorziening kan zo nodig worden verhoogd met een bedrag voor onderhoud, verzekering, keuring en reparatie van de voorziening of een bedrag van 5% van het aanschafbedrag (indien de eerder genoemde kosten niet gespecificeerd kunnen worden). 12.4.3.1 Pgb en sociaal netwerk 1.Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betreffende het tarief, betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk: a) de ondersteuning vanuit het sociale netwerk valt buiten datgene dat redelijkerwijs van dit netwerk verwacht mag worden en; b) de ondersteuning is niet goed vooraf in te plannen of; c) de ondersteuning moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden of; d) de ondersteuning moet op veel korte momenten per dag geboden worden of; e) de ondersteuning moet op verschillende locaties worden geleverd of; f) de ondersteuning moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn. 2.Het maximale tarief voor een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt, wordt bepaald per uur op basis van 50% van het tarief voor zorg in natura. 12.4.3.2 Gezamenlijk inkopen Het is toegestaan om samen zorg in te kopen via pgb. Er bestaat de mogelijkheid om een voorziening die te gebruiken is door een groep personen te verstrekken. Verantwoording ten aanzien van het te behalen zorgdoel en het proces van aanvraag, afhandeling, declaratie, facturering en verantwoording moet wel individueel gebeuren. 12.4.3.3 Beperking pgb Sommige voorzieningen zijn uitgesloten van pgb: • algemene voorzieningen die in de gemeente aanwezig zijn; • spoedeisende hulp; • betaling aan tussenpersonen of belangbehartigers; • begeleiding- of administratiekosten in verband met het pgb; • als het bieden van een keuze voor het pgb negatieve gevolgen zou hebben voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende maatwerkvoorzieningen in natura kan een voorziening worden uitgesloten van pgb; • ondersteuning die buiten de decentralisatie blijft, bijvoorbeeld hulp die via aanvullende pakketten van zorgverzekeraars beschikbaar wordt gesteld; • reiskosten, feestdagen uitkering, eenmalige uitkering en een vrij besteedbaar bedrag. 12.4.4 Trekkingsrecht Het pgb-bedrag dat de gemeente aan een cliënt toekent, wordt in de vorm van “trekkingsrecht” via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan de cliënt beschikbaar gesteld. Met het trekkingsrecht krijgt de cliënt het pgb niet uitgekeerd, maar krijgt hij een bedrag op papier waarmee hij de rekening van de zorgaanbieder of leverancier kan laten uitbetalen. Met dit landelijk opgelegde systeem wordt pgb-fraude voorkomen en wordt de administratieve last voor de budgethouder verlicht. De SVB geeft eventuele betalingsgegevens aan dienstverleners door aan de belastingdienst. 12.4.5 Pgb’s voor voorzieningen (geen diensten) Pgb’s voor voorzieningen, zoals trapliften en scootmobielen, worden in 2015 nog niet via de SVB uitbetaald, maar rechtsreeks na ontvangst van de betreffende nota, door de gemeente aan de budgethouders. 12.4.6 Voorkomen van het kapitaliseren van mantelzorg Het vragen van geld voor zorg die anders in het kader van mantelzorg gratis geleverd zou worden, wordt “het kapitaliseren van mantelzorg” genoemd. Dit te gelde maken van mantelzorg willen we voorkomen. Om gekapitaliseerde mantelzorg te voorkomen, wordt met de cliënt die een pgb aanvraagt en zijn mantelzorgers besproken: • of er tot dan toe al sprake is geweest van (onbetaalde) mantelzorg; • waarom de mantelzorger er eventueel mee stopt; • waarom een eventuele nieuwe mantelzorger de zorg niet gratis wil verlenen. In bepaalde gevallen kan het kapitaliseren van mantelzorg billijk zijn. Bijvoorbeeld als een familielid minder gaat werken om de zorg uit te kunnen voeren. 12.4.7 Duur pgb Het pgb voor huishoudelijke hulp, begeleiding, kortdurend verblijf en beschermd wonen wordt voor de duur van de indicatie verstrekt tenzij de duur van de indicatie langer is dan drie jaar, dan geldt een maximale periode van drie jaar. Voor andere voorzieningen hangt de duur van het pgb af van de afschrijvingstermijn van de betreffende voorziening. 12.4.8 Beëindiging pgb voor in bruikleen toegekende voorzieningen Als een cliënt een Wmo-indicatie heeft gekregen voor een hulpmiddel, dan kan hij ervoor kiezen om dit middel in natura of in de vorm van een pgb te krijgen. Bij hulpmiddelen in natura geldt dat als ze, om wat voor reden dan ook, niet meer gebruikt worden, de gemeente de indicatie voor het hulpmiddel stopt en het betreffende hulpmiddel laat ophalen. Het middel kan dan eventueel her-verstrekt worden aan een andere cliënt.
26
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
12.4.9 Terugvordering pgb voor hulpmiddelen in geld Hulpmiddelen die via een pgb zijn aangeschaft zijn eigendom van de cliënt. Als de cliënt het met het pgb aangeschafte hulpmiddel niet meer gebruikt en de toegekende voorziening wordt stopgezet, wordt er een deel van het verstrekte pgb (dus een geldbedrag) teruggevraagd. 12.4.10 Verhuizing en overlijden Als de cliënt verhuist voordat de afschrijvingstermijn van het hulpmiddel is verstreken, dan zal een deel van het pgb worden teruggevraagd. De cliënt kan hiervoor bij zijn nieuwe gemeente een nieuw pgb aanvragen. Op die manier betaalt de nieuwe gemeente voor de restwaarde van de voorziening. Als de cliënt is overleden, dan eindigt de indicatie voor het hulpmiddel automatisch. Ook dan moet er een deel van het pgb worden terugbetaald. Als het gaat om een beperkt bedrag kan hier worden afgezien van het innen van de vordering. 12.4.11 Controle Door het gebruik van het systeem van trekkingsrecht via de SVB, wordt er automatisch al veel gecontroleerd. Omdat er direct aan de hulpverlener of leverancier wordt uitbetaald aan de hand van facturen of werkbriefjes is het voor de gemeente gemakkelijk zichtbaar of het pgb (goed) wordt besteed. Budgethouders die een pgb voor een dienst ontvangen zijn verplicht een zorgovereenkomst met hun hulpverlener in te dienen bij de SVB. De gemeente dient de zorgovereenkomst digitaal goed te keuren voordat het pgb wordt uitbetaald. Controle op een pgb voor een middel vindt plaats aan de hand van door de cliënt ingediende factuur. Als er minder wordt uitgegeven dan het volledige pgb, dan blijft dat staan op de rekening van de SVB. Aan het einde van elk jaar worden die overgebleven bedragen terugbetaald aan de gemeente. 13. EIGEN BIJDRAGE 13.1 Waarvoor geldt de eigen bijdrage? Bij het verstrekken van maatwerk voorzieningen wordt in alle gevallen een inkomensafhankelijke eigen bijdrage opgelegd. Het gaat hierbij om: • hulp bij het huishouden; • begeleiding; • kortdurend verblijf; • woonvoorzieningen; • vervoermiddelen, waaronder de scootmobiel en de aangepaste fiets; • specialistisch begeleiding zintuiglijk gehandicapten; • doventolk. 13.1.1 Geen eigen bijdrage De eigen bijdrage is niet van toepassing op rolstoelvoorzieningen en op voorzieningen voor jeugdigen jonger dan 18 jaar (m.u.v. woningaanpassingen). 13.2 Tarief en kostprijs 13.2.1 Diensten Voor alle diensten wordt voor de berekening van de eigen bijdrage uitgegaan van het tarief dat de gemeente aan de zorgaanbieder betaalt. Bij een pgb geldt als uitgangspunt de werkelijke vergoeding die via het pgb voor de dienst wordt verstrekt. 13.2.2 Hulpmiddelen De eigen bijdrage wordt opgelegd over de kosten voor de aanschaf van de betreffende voorziening zelf en ook over bijkomende kosten, zoals eventuele onderhoudskosten en verzekeringskosten. De betreffende afschrijvingstermijn geldt daarbij als uitgangspunt voor de berekening. Bij een pgb geldt als uitgangspunt de werkelijke vergoeding die via het pgb voor de voorziening wordt verstrekt. 13.3 Maximale eigen bijdrage Bij de berekening van de eigen bijdrage wordt aangesloten bij de maximaal op te leggen eigen bijdrage volgens het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De door de cliënt te betalen eigen bijdrage kan nooit hoger zijn dan deze maximale eigen bijdrage. 13.3.1 Berekening eigen bijdrage De maximale eigen bijdrage bestaat uit twee delen (prijspeil 2015): • Een vast gedeelte: € 19,40 per vier weken voor ongehuwde personen; € 27,60 per vier weken voor gehuwde personen; • Een variabel gedeelte van 15% per jaar (= 15% / 13 per 4 weken) over het inkomen boven: eenpersoonshuishoudens, jonger dan 65: € 22.331,--; eenpersoonshuishoudens, 65 jaar of ouder: € 16.634,--; meerpersoonshuishoudens, één of beiden jonger dan 65 jaar: € 27.917,--; meerpersoonshuishoudens, beiden 65 jaar of ouder: € 23.046,--. Formule: Maximale eigen bijdrage per 4 weken = vast gedeelte + (toetsingsinkomen - norminkomen) * (15%/13)
27
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Voor het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen van 2 jaar voorafgaand aan het jaar waarin de eigen bijdrage wordt opgelegd. Voor 2015 is dus het inkomen over 2013 bepalend. De eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het CAK. 13.4 Duur en hoogte eigen bijdrage 13.4.1 Diensten Voor hulp bij het huishouden, begeleiding, kortdurend verblijf, specialistisch begeleiding zintuiglijk gehandicapten en de doventolk wordt een eigen bijdrage gevraagd zolang er hulp wordt geleverd. Voor alle andere diensten in natura en pgb wordt aan het CAK de werkelijke uurprijs of het toegekende pgb doorgegeven. 13.4.2 Hulpmiddelen Voor voorzieningen wordt ook een vier-wekelijkse eigen bijdrage gevraagd zolang de voorziening in bruikleen of bezit van de cliënt is. De eigen bijdrage wordt opgelegd over de kosten voor de aanschaf van de betreffende voorziening zelf en ook over bijkomende kosten, zoals eventuele onderhoudskosten en verzekeringskosten van de voorziening. De betreffende afschrijvingstermijn geldt daarbij als uitgangspunt voor de berekening. 13.5 Regiotaxi Voor een algemene voorziening wordt geen eigen bijdrage via het CAK geïnd. Wel wordt er voor de regiotaxi een ritbijdrage van de cliënt gevraagd op het moment dat hij van de voorziening gebruik maakt. 14. OVERIGE ONDERWERPEN 14.1 Kwaliteit van voorzieningen De gemeente Bunnik vindt het belangrijk dat de voorzieningen die ze aanbiedt, passend en kwalitatief goed zijn. De gemeente stelt in haar contracten met zorgaanbieders eisen met betrekking tot de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten. Deze beroepskrachten moeten in staat zijn tot: • het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt; • het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van ondersteuning en zorg; • het handelen in overeenstemming met de professionele standaard. In aanvulling hierop zijn, afhankelijk van het soort voorzieningen in de overeenkomsten met zorgaanbieders, nadere kwaliteitseisen aan de aanbieders en de deskundigheid van hun medewerkers gesteld. 14.2 Klanttevredenheid De gemeente laat jaarlijks een onafhankelijk cliënt-ervaringsonderzoek houden, volgens een vooraf vastgesteld format. De resultaten van en de aanbevelingen naar aanleiding van dit onderzoek, worden op de website van de gemeente Bunnik gepubliceerd en besproken met de zorgaanbieders in het kader van sturing en monitoring. 14.3 Calamiteiten Het college heeft een regeling getroffen voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten gedurende de zorgverlening door een aanbieder en een toezichthoudend ambtenaar aangewezen. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan deze toezichthoudend ambtenaar. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Calamiteiten zijn helaas niet altijd te vermijden. Een belangrijk uitgangspunt is om ervan te leren om in de toekomst beter beslagen ten ijs te komen in soortgelijke situaties. Om die reden zal dan ook altijd een evaluatie wordt gedaan. 14.4 Privacy Persoonsgegevens moeten in alle fasen van het proces van de hulpverlening op zorgvuldige wijze worden gebruikt en beheerd. Transparantie daarover naar de cliënt en andere betrokkenen is een basisvoorwaarde die geldt in alle fasen, van toeleiding tot uitvoering. Het dossier van de cliënt moet in samenspraak met hem worden opgebouwd. Het opvragen en delen van persoonsgegevens moet altijd in dienst staan van de hulpvraag en dit mag niet verder gaan dan voor de hulpverlening nodig is. De betrokkenheid van de cliënt bij het opvragen en delen van persoonsgegevens moet vanzelfsprekend zijn. Het college heeft een privacy-protocol vastgesteld. Dit protocol moet worden gevolgd door de medewerkers bij de hulpverlenende instanties en anderen (waaronder degene die de cliëntondersteuning verzorgt) die met de cliënt te maken krijgen. Aan de hand van een handreiking kunnen zij hun bewustwording op het gebied van privacybescherming in de praktijk vergroten. 14.5 Klachten Klachten over de bejegening door een medewerker van de gemeente, professionals van het Centrum voor Elkaar of het Sociaal Team kunnen worden ingediend bij het college. Deze klachten worden behandeld volgens de in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht beschreven procedure. Het Sociaal Team is een netwerk van diverse organisaties en is in deze constructie geen rechtspersoon. De individuele organisaties zijn als rechtspersoon aansprakelijk voor de dienstverlening die binnen het netwerk tot stand komt. Klachten die bij het college worden ingediend worden doorgezet naar de betreffende organisatie. De klacht wordt vervolgens behandeld volgens de klachtenregeling van de betreffende
28
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
organisatie. Het college houdt zijdelings toezicht op en wordt actief geïnformeerd over de afhandeling van de klacht en de uitkomst van de procedure. 15 INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie. 1. Aan dit besluit wordt terugwerkende kracht verleend tot 1 januari 2015. 2. Dit besluit kan worden aangehaald als “ Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente 3. Bunnik 2015” . BIJLAGE 1 Definities en begrippen Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening en het besluit. Algemene voorziening Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning; AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten; Begeleiding Activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven; Beschermd wonen Wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving; Beschikking Beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht afgegeven door de gemeente aan een inwoner, waarmee de cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening; Besluit Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugd gemeente Bunnik 2015; CAK Centraal Administratie Kantoor (orgaan dat de eigen bijdragen berekent en int); Centrum voor Elkaar In Bunnik het eerste aanspreekpunt is inwoners voor hulp- en zorgvragen in het kader van de Jeugdwet en Wmo 2015; Cliënt Persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan; Cliëntondersteuning Onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen; College College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik; Gebruikelijke hulp Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten; Huiselijke kring Een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger;
29
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Hulpmiddel Roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen; Internaliserend probleemgedrag Naar binnen gerichte gedragsproblematiek zoals faalangst, gesloten of teruggetrokken leefwijze, eenzaamheid, laag zelfbeeld. Maatschappelijke ondersteuning 1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,3°. bieden van beschermd wonen en opvang; Maatwerkvoorziening Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang; Mandaat De bevoegdheid om te beslissen op een aanvraag of naar aanleiding van een melding over het aanbieden van jeugdhulp, namens het college van burgemeester en wethouders; Mantelzorg Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep; Melding Melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 2.3. van de Wmo 2015; Niet-professionele hulp Hulp door iemand die voor die specifieke hulp geen opleiding heeft genoten; Normtijden Vooraf bepaalde omvang in minuten voor het uitvoeren van bepaalde huishoudelijke taken, zoals ramenlappen, stofzuigen, maaltijden verzorgen, de was doen enz. Ondersteuningsplan Een voor een cliënt opgesteld afsprakenkader over de inzet van de cliënt, zijn sociaal netwerk, algemene voorzieningen en/of individuele voorziening door partijen om de cliënt zo zelfredzaam mogelijk te laten participeren. Het plan bevat op zijn minst de gestelde doelen en de gemaakte afspraken over ondersteuning en waarin wordt beschreven de wijze van onderlinge afstemming tussen de betrokkenen en over de evaluatie, inclusief gegevens van de betrokkenen. Als nodig of wenselijk wordt bij het opstellen van een ondersteuningsplan de expertise van een specialist ingebracht. Opvang Onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving; Participatie Deelnemen aan het maatschappelijke verkeer; Persoonsgebonden budget (Pgb) Bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken; Regionaal Expertteam
30
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Team van experts op diverse relevante vakgebieden die o.a. door het Sociaal Team om advies gevraagd kan worden. Dit zowel in het kader van de Wmo 2015 als van de Jeugdwet; Sociaal netwerk Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt; Sociaal Team Multidisciplinair expertiseteam dat binnen Bunnik onderdeel uitmaakt van het Centrum voor Elkaar; Spoed Naar het oordeel van gemeente of een verwijzer niet uitstelbare zorg, achteraf te bevestigen door de gemeente door een besluit; SVB Sociale Verzekeringsbank; Toezichthoudende ambtenaar Persoon als bedoeld in de artikelen 4.3.1, 6.1 en 6.2 van de Wmo 2015 Triage Het rangschikken van hulpvragen naar aard en ernst en het aan de hand daarvan bepalen van de in te zetten afhandeling van de melding Veilig Thuis Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) voor meldingen over (ernstige) vormen van kindermishandeling en huiselijk geweld, voor alle leeftijden; Verordening Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunnik 2015; VNG Vereniging Nederlandse Gemeenten Voorziening Algemene voorziening of maatwerkvoorziening Wet Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; Wlz Wet langdurige zorg; Wmo 2015 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; Woningaanpassing Bouwkundige of woon-technische ingreep in of aan een woonruimte; Zelfredzaamheid In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Zvw Zorgverzekeringswet. BIJLAGE 2 WETTELIJK KADER PGB In de Jeugdwet en de Wmo 2015 staat over het pgb: Als een cliënt (dan wel zijn ouders in geval van een jeugdige) dit wenst, verstrekt het college een pgb dat hem in staat stelt ondersteuning die tot de individuele voorziening (Jeugd) dan wel maatwerkvoorziening (Wmo 2015) behoort van derden te betrekken. Een pgb wordt verstrekt als een cliënt aan drie voorwaarden voldoet: • de cliënt (dan wel zijn ouder of verzorger) moet naar oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn de aan pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dat mag ook met hulp uit zijn sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde. • een cliënt (dan wel zijn ouders) stelt zich gemotiveerd op het standpunt dat hij het pgb wenst (Wmo 2015) of het natura aanbod niet passend is (Jeugdwet).
31
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
• naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Kwaliteit wordt in beide wetten verder uitgewerkt, de belangrijkste eisen daarbij zijn dat de zorg veilig, doeltreffend en cliëntgericht geleverd wordt. Hoofdpunten in beide wetten over pgb: • Beide wetten geven ruimte aan gemeenten om een pgb te weigeren als de cliënt niet voldoet aan de aan het pgb verbonden, hierboven genoemde voorwaarden. • In de Jeugdwet zijn daarnaast kwaliteitseisen opgenomen die gelden voor álle professionele jeugdhulp aanbieders, dus ook voor jeugdhulpaanbieders die via een pgb hun diensten leveren; • Gemeenten kunnen zelf bepalen onder welke voorwaarden ondersteuning voor het pgb verkregen kan worden uit het sociale netwerk. In de Wmo 2015 is de ruimte daarvoor beperkt tot het onderdeel tariefstelling • De hoogte van het pgb is gebaseerd op de voorziening in natura waarvoor een indicatie bestaat. Als een aanvrager met het pgb een voorziening wil bekostigen die duurder is dan de natura voorziening, dan kan de gemeente het deel dat de prijs van de natura voorziening overstijgt voor rekening van de aanvrager laten. • In de Jeugdwet is opgenomen dat geen pgb mag worden verstrekt als het gaat om een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft gekregen of wanneer een jeugdige is opgenomen in een gesloten accommodatie. • Beide wetten zeggen niets over minimale of maximale duur van een pgb in periode of aantal uren per week . • In beide wetten staat dat gemeente er voor moeten zorgen dat de aanvrager (en bij minderjarigen ook de ouders of verzorgers) wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb en de gevolgen van deze keuze. Dat geldt zowel in het algemeen als voor individuele (nieuwe) cliënten. • Zowel in de Jeugdwet (voor iedereen) als de Wmo 2015 (voor voormalige AWBZ-cliënten) is een overgangsperiode van 1 jaar opgenomen waardoor cliënten in 2015 nog steeds kunnen beschikken over de ondersteuning die hen op grond van de AWBZ, Zorgverzekeringswet of wet op de Jeugdzorg al was toegekend. Dit overgangsrecht geldt ook voor cliënten die zelf ondersteuning organiseren via een pgb. Einddatum is 31 december 2015 of zoveel eerder als de indicatie afloopt. Voor het zorgproduct Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) geldt 5 jaar overgangsrecht. Voor de uitbetaling wordt per 1 januari 2015 een zogenoemd trekkingsrechtmodel gehanteerd. Hierbij krijgen Pgb houders geen geld meer op de eigen rekening gestort, maar wordt op factuurbasis uitbetaald aan de door de pgb-houder gecontracteerde zorgverlener. Hiervoor moeten de gemeenten de Sociale Verzekeringsbank (SVB) inschakelen. Voor de Wmo 2015 geldt er in 2015 een uitzondering voor de eenmalige pgb’s, zoals bijvoorbeeld voor een scootmobiel of een woningaanpassing. Deze worden nog rechtstreeks door de gemeente aan de budgethouder uitbetaald. Er wordt overlegd tussen de VNG, SVB en het ministerie van VWS om te komen tot een regeling die per 1 januari 2016 moet ingaan. BIJLAGE 3 WERKPROCES VOOR HULPVRAGEN Het werkproces voor vragen van burgers is beschreven in de beleidsregels. Dit werkproces wordt digitaal ondersteund door het softwarepakket van ZorgNed. Met dit proces zijn de medewerkers van het Centrum voor Elkaar (CvE) en het Sociaal Team vanaf 1 januari 2015 aan de slag gegaan. De praktijkervaring kan leren, dat verandering nodig is. Om deze reden wordt het werkproces zo flexibel mogelijk gehouden en regelmatig geëvalueerd. Zo nodig zal bijstelling op basis van praktijkervaring plaatsvinden. Hieronder wordt het werkproces in beknopte vorm weergegeven. Informatie-/adviesvraag Een informatie-/adviesvraag kan per mail, telefoon of tijdens persoonlijk bezoek bij het meldpunt van het CvE binnenkomen. Deze vraag wordt direct afgehandeld. Als nazoekwerk nodig is, vindt beantwoording zo snel mogelijk plaats. Indien het een vraag is, die niet bij het CvE thuishoort, vindt doorverwijzing naar de juiste instantie plaats. Informatie-/adviesvragen worden op onderwerp geregistreerd, gegevens van personen worden niet geregistreerd. Registratie op onderwerp heeft als doel inzicht te krijgen in de soort vragen die leven en hierop in te spelen bij de invulling van het preventieve beleid. Hulp- en ondersteuningsvragen Vragen om hulp en/of ondersteuning kunnen op dezelfde wijze bij het CvE binnenkomen als informatie/adviesvragen. Daarnaast kunnen vragen ook via het Sociaal Team of via ketenpartners binnenkomen. Hulp- en ondersteuningsvragen worden geregistreerd als melding in ZorgNed. Bij binnenkomst in het CvE wordt door de consulenten van het CvE een korte triage gedaan en wordt beoordeeld op welke wijze de vraag het best kan worden opgepakt. Bij jeugdigen wordt tevens gekeken of de veiligheid van het kind in het geding is. Het team van consulenten CvE bestaat op dit moment uit 4 personen (2 Wmo consulenten, 1 consulent met expertise op het gebied van wonen/rollen/vervoer (ergotherapeut) en 1 consulent met expertise op het gebied van AWBZ en jeugd (orthopedagoog). Enkelvoudige/eenvoudige vragen, er is bijv. alleen huishoudelijke hulp nodig, worden opgepakt door de consulenten Wmo. Enkelvoudige/complexe vragen, bijv. een woningaanpassing, worden opgepakt door de consulent wonen/rollen/vervoer. Betreft het jeugd of AWBZ dan wordt de vraag door deze consulent opgepakt. Is bij triage direct duidelijk dat het om een complexe vraag gaat, dan wordt deze direct doorgezet naar de consulenten van het sociaal team.
32
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
Het sociaal team wordt gevormd door medewerkers van ketenpartners en heeft de volgende kennis in huis: jeugdhulpverlening, onafhankelijke cliëntondersteuning, expertise op het gebied van beperkingen, algemeen maatschappelijk werk, jeugdbescherming en jeugdreclassering, jeugd-GGZ, psychiatrische problematiek, ouderenvraagstukken en informele hulp. Deze medewerkers zijn niet in dienst van de gemeente. Is er daarnaast specifieke deskundigheid nodig, dan kan advies van de regionale expertpool worden gevraagd. Daarnaast werkt het sociaal team samen met het SAVE team, indien de veiligheid van een kind in het geding is. In alle gevallen geldt, dat na de melding een afspraak wordt gemaakt voor een gesprek met de cliënt. In dit gesprek vindt met de behandelende consulent een hulpvraaganalyse plaats en wordt met de cliënt bekeken welke hulp en/of ondersteuning nodig is, wat de cliënt en/of zijn netwerk hierin zelf kan doen en/of informele en/of professionele hulp nodig is. Cliënten worden gewezen op de mogelijkheid van onafhankelijke en kosteloze cliëntondersteuning. Bij jeugd wordt altijd gekeken of de veiligheid in het geding is. Verder wordt bij jeugd altijd gewezen op de mogelijkheid om een onafhankelijke vertrouwenspersoon in te schakelen. Indien nodig kan vanuit het sociaal team lichte ondersteuning worden geboden. De resultaten van het gesprek worden vastgelegd in een ondersteuningsplan. In dit ondersteuningsplan staat ook de naam van de consulent die de vaste contactpersoon voor de cliënt is. Als er een PGB wordt gewenst, is het PGB plan onderdeel van het ondersteuningsplan. Het proces van registratie van de melding t/m het ondersteuningsplan duurt maximaal 6 weken. Als er maatwerk of individuele voorzieningen nodig zijn, is de handtekening van de cliënt onder het ondersteuningsplan voldoende voor een aanvraag. Bij binnenkomst van de aanvraag wordt binnen 2 weken een beschikking afgegeven. Beschikkingen worden afgegeven door de consulenten van het CvE. De consulenten van het sociaal team geven zelf geen beschikkingen af (zijn niet in dienst van de gemeente). Zij geven het ondersteuningsplan door aan de consulenten die vervolgens het traject van de beschikkingen uitvoeren. Gegevens van het ondersteuningsplan incl. eventuele beschikkingen worden met instemming van de cliënt doorgegeven aan de desbetreffende instellingen die de hulp en/of ondersteuning inzetten. In geval van PGB neemt de cliënt hierin zelf de actie. Uitzonderingen op dit werkproces zijn hulpvragen voor dyslexiehulp die via scholen binnenkomen en hulpvragen die via huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten binnenkomen. Bij deze hulpvragen is er al veel informatie beschikbaar en/of heeft al een deskundige beoordeling plaatsgevonden. Deze hulpvragen kunnen direct worden doorgezet naar de hulpverlenende instelling. Beschikkingen worden achteraf gegeven. Met zowel de scholen als de huisartsen en jeugdartsen zijn hierover afspraken gemaakt. Een andere uitzondering op dit werkproces is hulp die moet worden geboden in het gedwongen kader. Het SAVE team is dan primair verantwoordelijk voor de “bepaling jeugdhulp” en bepaalt daarom welke zorg nodig is. Er vindt afstemming met het lokale team plaats. Monitoring De consulent die de vaste contactpersoon van een cliënt is, volgt de voortgang na de totstandkoming van het ondersteuningsplan en eventuele beschikkingen (wordt met de inzet van de hulp/ondersteuning het afgesproken doel/resultaat bereikt?). Als het nodig is of de situatie verandert, wordt het ondersteuningsplan en de inzet van hulp/ondersteuning aangepast. Tot slot Zoals aangegeven, wordt het werkproces digitaal ondersteund. Ook de controle van facturen voor de hulp/ondersteuning die op basis van de beschikkingen wordt gegeven, maakt onderdeel uit van het digitale proces. De medewerkers van het CvE en het sociaal team die met ZorgNed werken, hebben toegang op basis van een persoonlijk certificaat. Niet iedereen heeft toegang tot alle gegevens/niveaus van het systeem. De aard van de werkzaamheden en het dienstverband bepalen voor welke gegevens iemand een autorisatie krijgt (de GBA-check en de check op woonplaatsbeginsel kan bijvoorbeeld alleen door medewerkers in dienst van de gemeente worden uitgevoerd en de administratieve medewerkers hebben andere autorisaties dan de consulenten). Ook voor deze autorisaties geldt, dat op basis van praktijkervaring zal worden bekeken of hierin de juiste keuze is gemaakt. Zo nodig kan dit worden verscherpt, dan wel verbreed. Binnen het CvE is er een rol weggelegd voor een wijkverpleegkundige S1. De precieze invulling moet nog nader worden bekeken. Dit betreffen activiteiten die niet direct zijn te koppelen aan een individueel zorgtraject van een patiënt. Het gaat daarbij om het verbinden van het medische en sociale domein. gemeente Bunnik BIJLAGE 4 MANDAAT- EN MACHTIGINGSBESLUIT jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik; Gelet op artikel de verordening Jeugdhulp, de Jeugdwet, de Verordening maatschappelijke ondersteuning en de Wet maatschappelijke ondersteuning en Afdeling 10.1.1. Algemene wet bestuursrecht; Besluiten: 1.De bevoegdheid tot: het treffen van een tijdelijke spoedmaatregel
33
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016
mandateren aan het afdelingshoofd Sociaal Domein met als plaatsvervanger de teamleider van het Centrum voor Elkaar; 2.De bevoegdheid tot: a) het geven van een individuele voorziening (jeugd) of maatwerkvoorziening (Wmo), b) het verstrekken van een pgb, c) het opleggen van een eigen bijdrage op grond van de Wmo (indien van toepassing in aanvulling op het CAK), d) het herzien of intrekken van een beschikking, e) het terugvorderen van een voorziening of pgb mandateren aan de consulenten A en B van het Centrum voor Elkaar; 3.De bevoegdheid tot: a) het voorbereiden van de bovengenoemde besluiten, b) het verwerken van daarvoor benodigde persoonsgegevens en c) overige werkzaamheden voor het behandelen van hulpvragen opdragen aan medewerkers van het Centrum voor Elkaar, Sociaal Team, door het Sociaal team ingeschakelde derden en de Expertpool. Op dit mandaat- en machtigingsbesluit zijn van toepassing de algemene voorwaarden, behorend bij de Mandaatregeling Bunnik 2012. Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik op 16 december 2014. Deze besluiten treden in werking op 1 januari 2015.
34
Cvdr 2016 nr. CVDR362493_1
3 juni 2016