Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
ǫVOORWOORD ....................................................................................................................................... 4
HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN ................................................................................................ 5 DE VRAAG OM ONDERSTEUNING ...................................................................................... 5 HOOFDSTUK 2. IN GESPREK GAAN ................................................................................... 6 2.1 MELDING VAN EEN HULPVRAAG ................................................................................. 6 2.2 HET GESPREK ............................................................................................................... 6 2.3 HULPVRAAG BIJ DE MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE ......................................... 7 2.4 PERSOONLIJKE OMSTANDIGHEDEN ......................................................................... 10 2.4.1 Inleiding ................................................................................................................. 10 2.4.2 Beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek ......................................................... 10 2.4.3 Woning en de woonomgeving ................................................................................ 10 2.4.4 Psychisch en sociaal functioneren ......................................................................... 11 2.4.5 Sociale omstandigheden ........................................................................................ 11 2.4.6 Capaciteit om zelf in maatregelen te voorzien ........................................................ 11 2.5 HET BEREIKEN VAN RESULTATEN ............................................................................ 12 2.5.1 Onderzoek ............................................................................................................. 12 2.5.2 Eigen kracht, inclusief financiële middelen ............................................................. 12 2.5.3 Gebruikelijke zorg .................................................................................................. 12 2.5.4 Voorzienbaarheid ................................................................................................... 13 2.5.5 Sociaal netwerk inclusief mantelzorg ..................................................................... 13 2.5.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen ................................................................... 14 2.5.7 (Wettelijk) voorliggende voorzieningen................................................................... 14 2.6 VERSLAGLEGGING ...................................................................................................... 15 HOOFDSTUK 3. VERSTREKKINGSVORMEN, EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL . 16 3.1 INLEIDING ..................................................................................................................... 16 3.1.2 Onderscheid financiële tegemoetkoming en PGB .................................................. 16 3.2 AFWEGINGSKADER ..................................................................................................... 17 3.2.1 De voorziening in natura ........................................................................................ 17 3.2.2 Een persoonsgebonden budget (PGB) .................................................................. 17 3.2.3 De financiële tegemoetkoming ............................................................................... 19 3.3 EIGEN BIJDRAGE, EIGEN AANDEEL EN MEERWAARDE WONING ......................... 20 3.3.1 Eigen bijdrage en eigen aandeel ............................................................................ 20 3.3.2 Terugbetaling meerwaarde bij verkoop woning. ..................................................... 21 HOOFDSTUK 4. INDIVIDUELE VOORZIENINGEN ............................................................. 22 4.1 AANVRAAGPROCEDURE ............................................................................................ 22 4.2 HULP BIJ HET HUISHOUDEN ...................................................................................... 23 4.2.1 Afwegingskader ..................................................................................................... 23 4.2.2 Middelen ................................................................................................................ 24 4.3 WOONVOORZIENINGEN .............................................................................................. 26 4.3.1 Afwegingskader ..................................................................................................... 26 4.3.2 Middelen en voorwaarden ...................................................................................... 27 4.4. ROLSTOELVOORZIENINGEN ..................................................................................... 30 4.4.1 Afwegingskader ..................................................................................................... 30 4.4.2 Middelen ................................................................................................................ 30 4.5. VERVOERSVOORZIENINGEN .................................................................................... 31 4.5.3 Afwegingskader ..................................................................................................... 31 4.5.4 Middelen en voorwaarden ...................................................................................... 32 Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
2
HOOFDSTUK 5 INWERKINGTREDING, OVERGANGSBEPALINGEN EN CITEERTITEL35 5.1 CITEERTITEL ........................................................................................................ 35 5.2 INWERKINGTREDING .......................................................................................... 35 BIJLAGE I
VASTSTELLING INKOMENSGRENS ............................................................ 36
BIJLAGE II
BEREKENINGSMETHODIEK PGB VOORZIENINGEN ................................. 38
BIJLAGE III BEREKENING EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL ............................. 40 BIJLAGE IV BESCHRIJVING HULP BIJ HET HUISHOUDEN ............................................. 41 BIJLAGE V NORMERING HULP BIJ HET HUISHOUDEN ................................................ 42 BIJLAGE VI NORMERING WONINGUITBREIDING ............................................................ 46 BIJLAGE VII AFSCHRIJVINGSTERMIJNEN ....................................................................... 47
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
3
VOORWOORD De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geeft de gemeenten de plicht om aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het doel van de compensatie is om deze mensen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Op deze terreinen dienen resultaten bereikt te worden. In de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 van de gemeente Hoogeveen is vastgelegd hoe de gemeenteraad van Hoogeveen invulling wil geven aan deze compensatieplicht van de Wmo. Het accent in de Verordening ligt op de in artikel 4 van de Wmo beschreven doelen. In deze beleidsregels ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen én op het zogenaamde “gesprek”. Een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoefte en zo volledig mogelijke inventarisatie wordt gemaakt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te behalen resultaat. De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning, die voor u liggen, stellen het kader aan de uitvoering van de compensatieplicht met betrekking tot de verstrekking van individuele voorzieningen. Uitgangspunt is dat de te verstrekken individuele voorzieningen noodzakelijk zijn voor het behalen van de resultaten uit de compensatieplicht en dat er geen andere manier is om die resultaten te behalen. Tot slot: het proces van “de kanteling” is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en nieuwe inzichten. Deze zullen weer zijn plaats moeten krijgen in met name de beleidsregels. Dat betekent dat we de beleidsregels voortdurend bijstellen.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
4
HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN DE VRAAG OM ONDERSTEUNING De Wmo is een compensatiewet. Dat betekent dat de gemeente de verplichting heeft burgers te ondersteunen die niet in staat zijn in aanvaardbare mate zelfstandig deel te nemen aan de maatschappij. Iedere burger neemt op zijn eigen wijze deel aan het maatschappelijk leven. Het gaat om het leven van alle dag, waar activiteiten met alleen een therapeutisch of recreatief doel niet onder vallen. De ondersteuningsbehoefte kan in elke situatie weer anders zijn. Het is niet eenvoudig om erachter te komen waarom iemand niet meer zelfstandig kan deelnemen en welke ondersteuningsbehoefte daarbij past. Het is daarvoor noodzakelijk om met de mensen in gesprek te gaan en samen te zoeken naar mogelijke oplossingen. Uit dat gesprek kan blijken dat mensen in staat zijn om op eigen kracht of met behulp van hun omgeving hun problemen op te lossen. Er kan ook uitkomen dat het nodig is dat de gemeente bijspringt, bijvoorbeeld met individuele voorzieningen. De hoofdlijn is daarom: eerst vraagt belanghebbende om contact, dan vindt er een gesprek plaats met belanghebbende om de problemen en ondersteuningsbehoefte in kaart te brengen. Daarna volgt eventueel een aanvraag voor een bepaalde voorziening. Er zijn twee uitzonderingen op deze hoofdlijn: 1. Als een burger geen gesprek wil, om wat voor reden dan ook en meteen een aanvraag voor een bepaalde voorziening in wil dienen. In het kader van het onderzoek zal na de aanvraag alsnog een gesprek plaatsvinden. 2. Als de gemeente, al dan niet in samenspraak met de burger, een gesprek niet zinvol acht. Bijvoorbeeld, omdat de burger al voldoende bekend is bij de gemeente en het om een herhalingsaanvraag gaat. Burgers die nog niet eerder in contact zijn geweest met het Wmo-loket krijgen in principe allemaal een gesprek. Tenzij direct duidelijk is dat het een eenvoudige en enkelvoudige vraag betreft. Bij een burger die al in beeld is bij het Wmo-loket van de gemeente wordt gekeken of zijn situatie veranderd is of niet. Als er sprake is van een nieuwe ondersteuningsvraag krijgt hij (opnieuw) een gesprek. In schema ziet dat er zo uit: Situatie ongewijzigd
Beoordeling
Bekend Situatie gewijzigd Gesprek Vraag om contact Niet bekend Complex Aanvraag Eenvoudig
Beoordeling
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
5
HOOFDSTUK 2. IN GESPREK GAAN 2.1 MELDING VAN EEN HULPVRAAG Iedereen kan zich bij het Wmo-loket melden met vragen over problemen op het gebied van wonen, welzijn, zorg en vervoer. Op het moment dat diegene aan de gemeente hulp vraagt bij het oplossen van problemen op het gebied van wonen, welzijn, zorg en vervoer zal er een gesprek plaatsvinden. Deze hulpvraag wordt door belanghebbende officieel gemeld aan het Wmo-loket door middel van een meldingsformulier. Dit formulier is verkrijgbaar bij het Wmo-loket, te downloaden van de website van het Wmo-loket en digitaal in te vullen via de website van het Wmo-loket (DigiD). Na ontvangst van het formulier wordt zo snel mogelijk een gesprek met belanghebbende gepland. 2.2 HET GESPREK Het doel van het gesprek is het vaststellen van een eventuele ondersteuningsbehoefte. Uitgangspunt hierbij zijn de één of meer te bereiken resultaten en de oplossingen die daarbij passen. Er wordt ook nadrukkelijk gekeken naar de eigen (financiële) mogelijkheden om de noodzakelijke oplossingen te realiseren. Dit alles binnen het kader van de compensatieplicht. Het gesprek vindt plaats na aanmelding van een belanghebbende bij het Wmo-loket. Het gesprek zal gevoerd worden door een Wmo-consulent. Van dit gesprek wordt een rapportage gemaakt. Uit de rapportage blijkt in ieder geval welke problemen de burger ondervindt en welke de burger op eigen kracht kan oplossen. Daarnaast wordt beschreven welke voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen en activiteiten mogelijk en beschikbaar zijn ter oplossing van de problemen. Als blijkt dat vorenstaande niet voldoende is om de problemen op te lossen zullen ook de mogelijke individuele voorzieningen worden beschreven. In het gesprek komt in ieder geval aan de orde: - Hulpvraag bij de maatschappelijke participatie; - Persoonlijke omstandigheden; - Te bereiken doelen; - Mogelijke oplossingen, incl. eigen financiële mogelijkheden. Zoals hiervoor al beschreven is het gesprek in feite al een deel van het onderzoek. Maar het gesprek gaat vooraf aan de aanvraagprocedure. De verwachting is immers dat het gesprek, zeker als we in Hoogeveen erin slagen meer algemene voorzieningen op te zetten, in een (groot) aantal gevallen niet meer hoeft te leiden tot een aanvraag.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
6
2.3 HULPVRAAG BIJ DE MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE Uitgangspunt is niet de voorziening die een belanghebbende wil aanvragen, maar de te behalen resultaten en het zogenaamde “gesprek”. Een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn wensen, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden en de individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Een belangrijk punt is ook om vast te stellen of er een daadwerkelijk probleem is. Bijvoorbeeld iemand geeft aan dat hij niet meer kan fietsen. Maar is dat fietsen wel nodig om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven? Iemand heeft al jaren een eigen huishoudelijke hulp en vraagt nu hulp bij het huishouden aan in de vorm van een PGB. Is hier wel een probleem bij het schoonhouden van het huis? In dit hoofdstuk beschrijven we de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 van de Wet genoemde en in de Verordening opgenomen doelstellingen van de compensatieplicht: 1. Doel: Huishouden kunnen voeren (artikel 2, eerste lid, onder a Verordening) Te bereiken resultaten: a. Een schoon en leefbaar huis Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het kan hierbij onder andere gaan om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren etc. Het schoonhouden van deze ruimten zijn die ruimten die -op het niveau sociale woningbouw- voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. b. Goederen voor primaire levensbehoeften In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Grotere inkopen, zoals bijvoorbeeld kleding en apparaten, vallen hier niet onder. Het is heel normaal dat burgers deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar sluit de Wmo bij aan door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. De kosten van deze boodschappenservice worden, in principe, betaald door de burgers zelf en niet door de Wmo. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn. Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit doel. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden. Ook hiervan zijn de kosten, in principe, voor de burgers. c. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat gewassen worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden, bijvoorbeeld door het zoveel mogelijk kopen van strijkvrije kleding. Daar waar wel kleding gestreken moet worden, gaat het uitsluitend om bovenkleding. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
7
d. Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders, mede door beperkingen, niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men zelf een permanente oplossing moeten zoeken. De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk te ondersteunen zodat er ruimte ontstaat om een, al dan niet tijdelijke, oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing. 2. Doel: Verplaatsen in en om de woning (artikel 2, eerste lid, onder b Verordening) Te bereiken resultaten: a. Wonen in een geschikt huis In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen doelen die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en doelen voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Er is echter één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning moet uiteraard rekening worden gehouden met de eigen situatie. Dit betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen (bijvoorbeeld door ouder worden) rekening moet worden gehouden. Bij het ouder worden is bijvoorbeeld bekend dat traplopen moeilijker wordt. Het is dan gebruikelijk om tijdig om te zien naar een gelijkvloerse woning en niet pas als de beperkingen er al zijn. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren. b. Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning Het gaat hierbij om het zich verplaatsen in en om de woning. In principe om een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Dat sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is. De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt voornamelijk gebruikt voor verplaatsingen over langere afstanden elders. Bijvoorbeeld tijdens uitstapjes. Het is mogelijk dat voor rolstoelen voor incidenteel gebruik een algemene voorziening wordt ingericht. 3. Doel en resultaat : Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel (artikel 2, eerste lid, onder c, Verordening) Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen. Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt uitgegaan van verplaatsingen in een straal van 25 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. Het collectief vervoersysteem is voorliggend. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt dat men voor het vervoer een bijdrage betaalt, in de vorm van een tarief per kilometer.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
8
Als na het optreden van beperkingen er geen sprake is van een andere situatie op vervoergebied dan daarvoor (men heeft bijvoorbeeld al een aantal jaren een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren, omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt. Naast het bovenstaande is het beleid van de gemeente er op gericht om burgers zoveel mogelijk gebruik te laten maken van het regulier openbaar vervoer. Haltes en bussen worden hiervoor aangepast. Bij het zoeken naar een oplossing voor het probleem zal ook deze mogelijkheid nadrukkelijk worden meegenomen in de beoordeling.
4. Doel en resultaat: Het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan sociale verbanden aan gaan (artikel 2, eerste lid, onder d, Verordening) Dit laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde doel is een heel algemene. Het gaat hierbij om de mogelijkheid deel te nemen aan maatschappelijke en religieuze activiteiten, met als doel het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden. Oftewel het kunnen deelnemen aan het leven van alledag. Het resultaat bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Te denken valt aan het vervoer naar of deelname aan activiteiten of de mogelijkheid om op bezoek te gaan bij familieleden. Vervoer met alleen recreatieve doeleinden valt buiten de compensatieplicht van de gemeente.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
9
2.4 PERSOONLIJKE OMSTANDIGHEDEN 2.4.1 Inleiding In artikel 4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2011 geeft de gemeenteraad opdracht om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de belanghebbende. Dit betekent dat bij het onderzoek naar de problemen en mogelijke oplossingen o.a. wordt gekeken naar: • de beperkingen die de belanghebbende in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek; • de woning en de woonomgeving van de belanghebbende; • het psychisch en sociaal functioneren van de belanghebbende; • de sociale omstandigheden van de belanghebbende. • de capaciteit van belanghebbende om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. De ICF classificatie vormt de grondslag om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Bij verhuizing vanuit een andere gemeente naar de gemeente Hoogeveen kan relevante informatie opgevraagd worden bij de verlaten gemeente. Deze informatie zal ook beoordeeld en meegenomen worden in het onderzoek. 2.4.2 Beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek Het college doet onderzoek naar de medische situatie van de belanghebbende en de gevolgen daarvan voor de maatschappelijke participatie. Het college zal hierbij zoveel mogelijk beschikbare informatie screenen op relevantie en waarde en die gebruiken voor het onderzoek. Deze informatie kan bijvoorbeeld beschikbaar zijn uit eerdere aanvragen, recente medische gegevens die belanghebbende zelf aanlevert of informatie die wordt gegeven door behandelaars en/of begeleiders. Alleen daar waar niet voldoende informatie aanwezig is of twijfel bestaat over de juistheid van de beschikbare informatie wordt door het college onafhankelijk medisch advies opgevraagd. Het onderzoek richt zich allereerst op de stoornissen van belanghebbende (de ICF is gericht op functiestoornissen). Dit houdt in dat in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen, evenals de mate van die beperkingen, dienen te worden onderzocht. Dit gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen. Uit jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent aan het medisch onderzoek, de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen. Het moet dan wel zo zijn dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden. 2.4.3 Woning en de woonomgeving Indien de problemen van de belanghebbende liggen op het gebied van een schoon, leefbaar en het wonen in een geschikt huis vindt onderzoek plaats naar de woning en de woonomgeving. Hierbij wordt o.a. gekeken naar het normale gebruik van de woning. Het gaat hierbij om de primaire woonfuncties zoals: het gebruik van de keuken voor het bereiden van eten, slapen en lichaamsreiniging. Primaire woongedeelten zijn: de woonkamer, één slaapkamer, de keuken en het sanitair. Daarbij moet het voor de belanghebbende mogelijk zijn de woning te betreden en zich binnen de woning te verplaatsen. Dat wil zeggen dat hij in ieder geval de primaire woonruimtes kan bereiken en zich binnen de ruimtes kan verplaatsen. Bij het gebruik van de keuken wordt uitgegaan van de (on)mogelijkheden van de hoofdgebruiker van de keuken. Indien nodig kan extern medisch advies worden opgevraagd. Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
10
2.4.4 Psychisch en sociaal functioneren Hierbij wordt onderzocht of er sprake is van verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo. Indien nodig kan ook hierbij advies worden opgevraagd van externe deskundigen, zoals bijvoorbeeld begeleiders, medisch adviseurs, psychologen en anderen waarvan een advies toegevoegde waarde heeft in het onderzoek naar de mogelijkheden van compensatie. 2.4.5 Sociale omstandigheden Hierbij wordt onder andere gekeken naar de gezinssamenstelling, het wel of niet aanwezig zijn van een sociaal netwerk, beschikbare mantelzorg etc. Tevens wordt onderzocht of het ondersteunen bij het opzetten van een sociaal netwerk een mogelijke oplossing is. Ook hierbij kunnen externe deskundigen worden ingeschakeld. 2.4.6 Capaciteit om zelf in maatregelen te voorzien Tijdens het onderzoek zullen ook de financiële mogelijkheden van de belanghebbende om zelf in maatregelen te voorzien worden meegenomen. Zoals onder 2.3 is beschreven is het de vraag of een belanghebbende die al jaren een huishoudelijke hulp heeft en betaalt wel een probleem heeft waarin hij gecompenseerd moet worden. Immers, als de hulp ermee op houdt kan belanghebbende zelf weer een andere huishoudelijke hulp in dienst nemen. Het wordt anders als de financiële mogelijkheden zodanig zijn afgenomen dat dit niet meer betaalbaar is. Hierbij wordt vooruitgelopen op een binnenkort te verwachten wetswijziging waarbij de het gemeentelijk minimabeleid wordt genormeerd op 110%. Daarnaast geldt voor de vervoersvoorzieningen een inkomensgrens en is voor veel individuele voorzieningen een eigen bijdrage verschuldigd. Deze eigen bijdrage is inkomensafhankelijk en wordt opgelegd en geïnd door het CAK.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
11
2.5 HET BEREIKEN VAN RESULTATEN 2.5.1 Onderzoek Uit het onderzoek naar de hulpvraag en de persoonlijke omstandigheden zal naar voren komen welke problemen belanghebbende ervaart bij de maatschappelijke participatie en wat de persoonlijke omstandigheden zijn. De vraag is dan natuurlijk hoe deze problemen kunnen worden opgelost. De Wmo-consulent en belanghebbende bekijken samen welke oplossingen voor hem mogelijk zijn en welke concrete resultaten daarmee bereikt worden. Bij het zoeken van oplossingen wordt uitgegaan van de eigen kracht van mensen en hulp van mensen in de omgeving. Daarom komt bij het zoeken naar oplossingen in ieder geval aan de orde: • Eigen kracht, inclusief financiële middelen • Gebruikelijke zorg • Voorzienbaarheid • Sociaal netwerk, inclusief mantelzorg 2.5.2 Eigen kracht, inclusief financiële middelen Uitgangspunt bij de Wmo is het vergroten van de zelfredzaamheid van de burger. Dit betekent dat een burger eerst zelf inspanningen moet doen om zijn probleem op te lossen. Dit kan bijvoorbeeld ook door het inschakelen van de sociale omgeving van de belanghebbende. Als blijkt dat ondersteuning vanuit de Wmo noodzakelijk is, dan zal dat er in eerste instantie op gericht zijn om belanghebbende in staat te stellen zelf zijn probleem op te lossen. Het stimuleren van de eigen kracht is hier van groot belang. Pas als blijkt dat dit niet haalbaar is zal de Wmo de probleemoplossing “overnemen”. 2.5.3 Gebruikelijke zorg In artikel 3 van de Verordening en de toelichting daarop staat dat iedereen in een meerpersoonshuishouden (ook wel leefeenheid genoemd) met elkaar verantwoordelijk is voor het voeren van het huishouden. Dit betekent dat, als belanghebbende zelf het huishouden niet meer kan doen, de huisgenoten die taken in principe moeten overnemen. Dit wordt gebruikelijke zorg genoemd. Huisgenoten zijn bijvoorbeeld echtgeno(o)t(e), partner, inwonende kinderen ouder dan 18 jaar en/of andere inwonende personen. Van kinderen van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij in staat zijn om een eenpersoonshuishouden te voeren. Deze kinderen kunnen een deel van de huishoudelijke taken op zich nemen. Van alle huisgenoten vanaf 23 jaar wordt verwacht dat zij in staat zijn een meerpersoonshouden te voeren. Of er sprake is van inwoning wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Hier kan bijvoorbeeld om een huurcontract worden gevraagd, indien dit aan de orde is. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan of studie een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende 5 etmalen aaneengesloten zullen de uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
12
Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is nietuitstelbare hulp. Voor het bereiden van maaltijden kan wel geïndiceerd worden, als er geen toereikende voorliggende voorzieningen aanwezig zijn. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden. Voor kinderen die tot het meerpersoonshuishouden behoren gelden de volgende uitgangspunten: • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding. • Kinderen van 5 tot 13 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand doen. • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, dat wil zeggen rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen. • Taken van een 18 tot 23 jarige: van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18 tot 23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden (tweekamer woning) te kunnen voeren. • Inwonende kinderen van 23 jaar of ouder worden in staat geacht om een volledig huishouden te runnen. Bij dreigende overbelasting van de huisgenoot kan een beroep worden gedaan op de compensatieplicht uit de Wmo. Concreet betekent dit dat, ondersteuning kan worden geboden bij het functioneren van het huishouden 2.5.4 Voorzienbaarheid Zoals beschreven onder 2.3 moet men tijdig rekening houden met bestaande of bekende komende beperkingen. Bij progressieve ziektebeelden en het ouder worden kan men verwachten dat er op termijn bijvoorbeeld een aangepaste woning moet komen of andere voorzieningen. Alvorens een individuele voorziening zal worden toegekend wordt eerst onderzocht of het probleem te voorzien was en of er mogelijkheden zijn geweest om actief te anticiperen op deze problemen. Indien dit het geval was, zal geen voorziening worden toegekend. Alleen leeftijd is geen reden om een voorziening, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding, af te wijzen. Wel als er in huidige woning geen beperkingen waren, of op te lossen met andere middelen. Onderzoek naar en beoordeling van de individuele situatie is hierbij leidend. 2.5.5 Sociaal netwerk inclusief mantelzorg Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg komt na gebruikelijke zorg. Binnen een leefeenheid is er nooit sprake van mantelzorg als het gaat om het functioneren van het huishouden, maar betreft het altijd gebruikelijke zorg. Als de mantelzorger van buiten de leefeenheid komt, kan het functioneren van het huishouden deel uitmaken van de mantelzorg. Om een mantelzorger te ondersteunen kan een beroep worden gedaan op de compensatieplicht uit de Wmo. Concreet betekent dit dat bij dreigende overbelasting van de mantelzorger, ondersteuning kan worden geboden bij het functioneren van het huishouden van belanghebbende, niet zijnde de mantelzorger. Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
13
2.5.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening (meestal een product) die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, gewoon in de winkel te koop is en niet –aanzienlijk- duurder is dan vergelijkbare producten. Het college beschouwt in ieder geval als algemeen gebruikelijk: • Aangepaste box (geen vergoeding) • Aankleedtafel voor kinderen tot 3 jaar • Airco: losse airco-units • Antislipvoorzieningen (waaronder antisliptegels) • Autoaanpassingen zoals automatische transmissie en stuurknuppel • Bromfiets / brommobiel (45km auto’s) • Centrale verwarming • Douchekop op glijstang • Eénhendelmengkraan • Fiets / ligfiets / fietsen met hulpmotor / tandem / tandem met hulpmotor • Hobbyruimte (voor het aanpassen of bereiken is geen vergoeding mogelijk) • Kookplaat en afzuigkap • Mobiele telefoon • Sokkels voor het plaatsen van een wasmachine c.q. koelkast. • Steunbeugels bij bijvoorbeeld het toilet of in de badkamer • Thermostatische mengkraan (douche/badkranen) • Tweede toilet boven (bij huizen jonger dan 1985) • Verhoogd toilet (6+) • Vervangen van lavet door douche • Verwijderen van een bad • Wasdroger • Waterbed Een auto wordt geacht algemeen gebruikelijk te zijn indien het inkomen meer bedraagt dan 1,5 x de van toepassing zijnde norminkomens, zoals beschreven in artikel 1 onder b. van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoogeveen 2011. Een voorziening is niet algemeen gebruikelijk indien: • er sprake is van plotseling optredende medisch aantoonbare problemen waardoor • de aangevraagde voorziening een acute, onverwachte vervanging van een algemeen gebruikelijke en nog niet afgeschreven voorziening betreft én • belanghebbende een inkomen onder 110% van het bijstandsinkomen heeft. Bij belanghebbenden met een inkomen op bijstandsniveau (100%) of lager zal onderzoek plaatsvinden naar de redelijkheid en billijkheid van het niet vervangen van algemeen gebruikelijke voorzieningen. De wijze van berekenen van de inkomensgrenzen is terug te vinden onder punt V16 en in bijlage I. 2.5.7 (Wettelijk) voorliggende voorzieningen Een voorliggende voorziening gaat altijd voor op een Wmo-voorziening. Een voorliggende voorziening is een voorziening die door iedereen waarvoor ze bedoeld zijn op eenvoudige wijze te verkrijgen is. Dit zijn bijvoorbeeld voorzieningen die door de zorgverzekering of AWBZ worden verstrekt. Ook welzijnsvoorzieningen, zoals maaltijdservice of de klussendienst zijn voorliggende voorzieningen. Tijdens een gesprek zal altijd worden besproken of er voorliggende voorzieningen zijn die het probleem van de belanghebbende kunnen oplossen. Een voorliggende voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmoregels rond de eigen bijdragen gelden hier dan ook niet voor. Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
14
Een wettelijk voorliggende voorziening is huishoudelijke verzorging onder de AWBZ. Dit is anders dan de hulp bij het huishouden die onder de Wmo valt. Mensen die een AWBZindicatie hebben voor verblijf hebben daarbij ook een indicatie voor huishoudelijke verzorging. Iedereen die AWBZ-zorg met verblijf nodig heeft, krijgt op aanvraag een indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Bij dit besluit hoort sinds 2009 een zorgzwaartepakket (ZZP). In het ZZP staat hoeveel en wat voor soort zorg er bij opname nodig is. Het ZZP vormt zo de basis van een nieuwe manier om verblijfsinstellingen te financieren: zorgzwaartebekostiging. Het ZZP is daarmee ook voor verblijfsinstellingen van groot belang. Bij mensen die zo’n indicatie krijgen gaat het om de vraag op welke soort AWBZ-zorg zij recht hebben. Deze mensen hebben recht op AWBZ-huishoudelijke verzorging als zij die indicatie voor verblijf ook daadwerkelijk gebruiken via opname in een erkende AWBZinstelling of via het zogenaamde volledig pakket thuis (VPT). Bij een VPT wordt de AWBZzorg aan huis in natura geleverd door de instelling en dat omvat dan ook huishoudelijke verzorging. Een Wmo-indicatie voor hulp bij het huishouden is dan niet meer nodig. Indien de AWBZ-zorg (ZZP indicatie van ná 1-1-2009) wordt uitgekeerd in de vorm van een PGB, dan dient daar ook de huishoudelijke verzorging van te worden ingekocht. Ook dan is een beroep op de Wmo niet aan de orde. Ook de verzorging van de was valt onder een ZZP. Dat betekent bijvoorbeeld dat vanuit de Wmo geen indicatie kan worden gegeven voor extra was van een partner die in een AWBZinstelling verblijft.
2.6 VERSLAGLEGGING Het gesprek en het onderzoek worden vastgelegd in een rapportage. In deze rapportage zal in ieder geval worden ingegaan op: • Probleem- en doelstelling; • Te bereiken resultaten; • Visie belanghebbende; • Visie Wmo-consulent op mogelijke oplossingen. Tevens zullen de gemaakte afspraken worden vastgelegd met betrekking tot: • Eigen kracht, incl. financiële middelen; • Sociaal netwerk; • Algemeen gebruikelijke voorzieningen; • Voorliggende voorzieningen; • Algemene voorzieningen; • Individuele voorzieningen en ondersteuning vanuit de Wmo; • Gevolgen van de afspraken voor de toekomst. De belanghebbende ontvangt een schriftelijke bevestiging en samenvatting van deze rapportage. Indien belanghebbende niet akkoord gaat met de inhoud van dit verslag, kan belanghebbende binnen 2 weken schriftelijk reageren.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
15
HOOFDSTUK 3. VERSTREKKINGSVORMEN, EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL 3.1 INLEIDING Binnen de kaders van de Wmo zijn drie vormen van verstrekking van individuele voorzieningen mogelijk: 1. Voorziening in natura; 2. Persoonsgebonden budget (PGB); 3. Financiële tegemoetkoming. Ad 1. Voorziening in natura De gemeente verstrekt de aanvrager een voorziening, die hij kant en klaar ontvangt. Ad 2. Persoonsgebonden budget De gemeente verstrekt de aanvrager een geldbedrag om zelf een voorziening in te kopen of aan te schaffen. Ad 3. Financiële tegemoetkoming Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties (bijvoorbeeld bij een huurwoning) geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager. Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxikostenvergoeding op declaratiebasis. Een belanghebbende die zich in een officieel traject van schuldsanering bevindt, ontvangt alleen voorzieningen in natura. 3.1.2 Onderscheid financiële tegemoetkoming en PGB Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als gemaximeerde financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een gemaximeerde financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven. Een persoonsgebonden budget (PGB) is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden in te kopen of een voorziening mee aan te schaffen. Het PGB moet worden besteed aan hulp of een voorziening waarmee de in de beschikking genoemde doelen en resultaten te behalen zijn. Een financiële tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt voor betaling van de voorziening die in de beschikking is genoemd. In principe is deze tegemoetkoming kostendekkend. Een gemaximeerde financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Ook hier kan eventueel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals bijvoorbeeld het tarief van het collectief vervoer. Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
16
3.2 AFWEGINGSKADER 3.2.1 De voorziening in natura N1) Een voorziening in natura wordt door het college verstrekt. Toekenning vindt plaats bij beschikking. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Er kan een eigen bijdrage worden gevraagd. Een eventueel te betalen eigen bijdrage wordt door de gemeente aangekondigd. De hoogte van de eigen bijdrage is niet exact van tevoren aan te geven, aangezien berekening, oplegging en inning plaats zal vinden door het CAK. De methode van berekening is terug te vinden op www.hetcak.nl of op te vragen bij het Wmo-loket. N2)
Bij een verstrekking in natura dient een bruikleenovereenkomst te worden ondertekend door de gemeente en de aanvrager. Deze bruikleenovereenkomst bevat rechten en plichten voor het gebruik van de voorziening.
N3)
Schade aan de voorziening die door eigen toedoen is aangebracht wordt verhaald op de bruikleennemer.
N4)
Reparatie, onderhoud en keuring worden uitsluitend uitgevoerd op het woonadres, in het gebruiksgebied of in de werkplaats van de leverancier. Dus niet op vakantie of in het buitenland.
N5)
Bij verstrekking in natura vallen normale kosten van onderhoud en WA-verzekering onder de verstrekking.
N6)
Aanvragen voor aanpassingen aan een voorziening in natura kunnen ambtshalve worden toegekend als: • de situatie van belanghebbende niet wezenlijk veranderd is • er geen aanvullend onderzoek nodig is In deze situaties is geen ondertekend aanvraagformulier nodig. Toekenning vindt plaats bij beschikking.
N7)
Een voorziening in natura, met uitzondering van hulp bij het huishouden, wordt in principe voor onbepaalde tijd toegekend. Tussentijdse beleidswijzigingen kunnen van invloed zijn op de lopende indicatie.
3.2.2 Een persoonsgebonden budget (PGB) P1) Een persoonsgebonden budget (PGB) is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden in te kopen of een voorziening mee aan te schaffen. P2)
Het college heeft vastgesteld dat geen persoonsgebonden budget wordt toegekend: • voor een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer; • aan een persoon die zich in een traject van schuldsanering bevindt; • aan een persoon die onder bewindvoering staat; • als uit twee achtereenvolgende controles is gebleken dat een persoon niet in staat is het PGB te verantwoorden.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
17
P3)
Een persoonsgebonden budget zal ambtshalve worden omgezet worden in natura als: • uit twee achtereenvolgende controles is gebleken dat (een deel van) het PGB niet is besteed aan een voorziening die voldoet aan het programma van eisen; • na een controle blijkt dat een persoon bij terugvordering van het niet of onjuist bestede deel van het PGB dit deel niet terugbetaalt. In deze situaties is geen ondertekend aanvraagformulier nodig. Omzetting vindt plaats bij beschikking.
P4)
Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is en wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget. Het college besluit in overleg met belanghebbende en rekening houdend met efficiency en kostenaspecten of een PGB wordt toegekend.
P5)
Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen.
P6)
Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.
P7)
Het budget kan alleen gebruikt worden voor betaling van hulp bij het huishouden of de voorziening en de daaraan noodzakelijk verbonden kosten. De voorziening moet voldoen aan het programma van eisen zoals dat genoemd is in artikel 8 van de verordening en indien van toepassing, voorzien zijn van een CE-keurmerk.
P8)
Wat betreft de hulp bij het huishouden gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college vastgesteld en kan elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag is vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning.
P9)
Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. Bij nieuwe voorzieningen wordt standaard uitgegaan van een afschrijvingstermijn van 5 jaar. Voor reeds gebruikte voorzieningen wordt de afschrijvingstermijn naar rato bepaald. Voor de berekeningsmethode zie bijlage II.
P10)
Bij beschikking maakt het college bekend wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget is bedoeld. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.
P11)
Het college neemt in de beschikking op of er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is.
P12)
Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het PGB beschikbaar gesteld. Het PGB voor hulp bij het huishouden wordt overgemaakt op de rekening van de budgethouder, tenzij hierover schriftelijk andere afspraken gemaakt zijn met het college. Het PGB voor hulp bij het huishouden wordt maandelijks aan het begin van de maand overgemaakt. Het PGB voor voorzieningen wordt in één keer overgemaakt.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
18
P13 ) Een PGB voor voorzieningen wordt verstrekt voor een periode zoals die is vastgelegd in de beschikking. In deze periode zal geen nieuw PGB verstrekt worden voor een voorziening met hetzelfde programma van eisen. Ook zal geen voorziening in natura worden verstrekt met het zelfde programma van eisen gedurende bovengenoemde periode. P14)
De verordening regelt wanneer bij een PGB een eigen bijdrage verschuldigd is.
P15)
Bij overlijden van de budgethouder wordt de uitbetaling van het PGB voor hulp bij het huishouden per direct beëindigd. Bij afwezigheid van inwonende erfgenamen wordt het reeds uitbetaalde PGB voor de maand van overlijden niet teruggevorderd en wordt geen verantwoordingsformulier opgevraagd.
3.2.3 De financiële tegemoetkoming F1) In plaats van een PGB kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend. Bij een financiële tegemoetkoming kan de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. F2)
De belanghebbende gebruikt de financiële tegemoetkoming uitsluitend voor betaling van de voorziening die in de beschikking is genoemd en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten.
F3)
De hoogte van een financiële tegemoetkoming voor woningaanpassingen wordt vastgesteld aan de hand van een door het college goedgekeurde offerte.
F4)
De hoogte van een financiële tegemoetkoming voor het verwerven van een voorziening in natura wordt definitief vastgesteld, nadat belanghebbende van de tegemoetkoming door middel van een geldige offerte de kosten van de voorziening heeft aangetoond. Een financiële tegemoetkoming voor het verwerven van een voorziening in natura wordt uitbetaald nadat de belanghebbende van de tegemoetkoming de gemaakte kosten heeft aangetoond.
F5)
Bij financiële tegemoetkomingen voor woningaanpassingen dient binnen de volgende termijnen de nota overgelegd te worden: Aanpassingen < €3000 3 maanden, > €3000 6 maanden, complexe woningaanpassingen 15 maanden.
F6)
Het college heeft vastgesteld dat geen financiële tegemoetkoming wordt toegekend: • aan een persoon die zich in een traject van schuldsanering bevindt; • aan een persoon die onder bewindvoering staat.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
19
3.3 EIGEN BIJDRAGE, EIGEN AANDEEL EN MEERWAARDE WONING 3.3.1 Eigen bijdrage en eigen aandeel De eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt berekend, opgelegd en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2011 zal dus het verzamelinkomen over 2009 gebruikt worden om de eigen bijdrage c.q. eigen aandeel vast te stellen. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Een eigen bijdrage of een eigen aandeel wordt elke periode van 4 weken gevraagd, maar zal nooit meer bedragen dan de maximale eigen bijdragen die in het besluit zijn vastgelegd. Deze bedragen zijn gebaseerd op de kostprijs van de voorziening en de eigen bijdrage of het eigen aandeel zal op deze manier niet de kostprijs van de voorziening te boven gaan. De hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel voor Wmo voorzieningen is afhankelijk van a. Het inkomen, de leeftijd en de gezinssituatie van belanghebbende; b. Reeds aanwezige AWBZ- of Wmo- voorzieningen bij belanghebbende; c. De kosten van de voorziening Ad a. Het inkomen, de leeftijd en de gezinssituatie is bepalend voor hoeveel eigen bijdrage of eigen aandeel belanghebbende maximaal per periode van 4 weken zal betalen. Voor de bedragen en de wijze van berekening zie bijlage III. Ad b. Het kan zijn dat belanghebbende al AWBZ-zorg of hulp bij het huishouden vanuit de Wmo ontvangt, waarvoor al een eigen bijdrage betaald wordt. Deze eigen bijdragen tellen allemaal mee voor de maximale te betalen eigen bijdragen. Belanghebbenden hoeven voor alle AWBZ- en Wmo- voorzieningen samen nooit meer eigen bijdrage of eigen aandeel dan de bedragen zoals die beschreven zijn onder a. Dat is één de belangrijkste reden waarom het innen van de eigen bijdragen (en eigen aandeel) via het CAK loopt. Bij het CAK staat geregistreerd welke zorg een belanghebbende heeft en of de maximale eigen bijdrage al is bereikt. Ad c. De vast te stellen eigen bijdrage en het vast te stellen eigen aandeel mag nooit meer zijn dan de kosten van de voorziening. Het college heeft voor de verschillende soorten voorzieningen vastgesteld wat de kostprijs is. De tarieven zoals die genoemd zijn in de contracten met de leveranciers zijn het uitgangspunt. Per soort/catagorie voorziening is uitgegaan van de goedkoopste voorziening in die catagorie. Bij voorzieningen die in bruikleen verstrekt worden wordt ook rekening gehouden met de kosten voor onderhoud en met de technische levensduur. De vastgestelde bedragen zijn te vinden in het besluit. Dit zijn de bedragen die als eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd worden. Het kan dus heel goed zijn dan belanghebbende minder betaald dan deze bedragen. Wat wel betaald moet worden, hangt af van de persoonlijke situatie zoals beschreven onder a.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
20
3.3.2 Terugbetaling meerwaarde bij verkoop woning. De eigenaar van de woning is verplicht verkoop van de woning te melden. De eigenaar is verplicht zich te melden op het moment dat belanghebbende van plan is te gaan verhuizen. Er zal een dubbele taxatie van de woning moeten plaatsvinden om de meerwaarde van de woning als gevolg van de woningaanpassing vast te stellen. Met dubbel wordt bedoeld de taxatiewaarde vóór de aanpassingen en ná de aanpassingen. De woningeigenaar schakelt daartoe een officieel erkende taxateur in. De vastgestelde meerwaarde moet worden terug betaald aan de gemeente. De kosten van de dubbele taxatie en de reeds betaalde eigen bijdrage voor de woningaanpassing worden op de vastgestelde meerwaarde in mindering gebracht.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
21
HOOFDSTUK 4. INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 4.1 AANVRAAGPROCEDURE Aan de verstrekking van individuele voorzieningen ligt een aanvraag ten grondslag. Een aanvraag geldt als aanvraag als een aanvraagformulier is ingevuld en ondertekend. Er zijn verschillende manieren waarop een aanvraag ingediend wordt. In principe vindt vóór elke aanvraag voor een individuele voorziening een gesprek plaats. Uit het gesprek kan blijken dat een individuele voorziening noodzakelijk is. Tijdens het gesprek kan dan een aanvraagformulier voor individuele voorzieningen worden ingevuld en ondertekend. In sommige situaties kan een gesprek achterwege blijven en kan belanghebbende meteen een aanvraag indienen: 1. Als een burger geen gesprek wil, om wat voor reden dan ook en meteen een aanvraag voor een bepaalde voorziening in wil dienen. 2. Als de gemeente, al dan niet in samenspraak met de burger, een gesprek niet zinvol acht. Bijvoorbeeld, omdat de burger al voldoende bekend is bij de gemeente en het om een herhalingsaanvraag gaat. Aanvraagformulieren worden aangeboden tijdens de gesprekken en zijn te verkrijgen bij het Wmo-loket en via de website. In bepaalde gevallen kan een ambtshalve besluit worden genomen, dit is geregeld in de Verordening. Voor een ambtshalve beschikking is geen ondertekend aanvraagformulier nodig. Dit kan in de volgende gevallen: • Bij een aflopende indicatie voor hulp bij het huishouden en als er sprake is van ongewijzigde situaties. Het college neemt contact op met belanghebbende en stemt met belanghebbende de aanvraag af. Deze mondelinge aanvraag is voldoende. • Bij aanpassing aan een bestaande voorziening, waarbij geen sprake is van gewijzigde persoonlijke omstandigheden. • Bij vervanging van voorzieningen die op grond van verklaringen van de leverancier en goedkeuring daarvan door de consulent economisch zijn afgeschreven. • Herindicaties op basis van gewijzigd en vastgesteld beleid en/of wetswijziging.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
22
4.2 HULP BIJ HET HUISHOUDEN 4.2.1 Afwegingskader H1) Hulp bij het huishouden kan als verstrekking worden ingezet ter compensatie van de volgende activiteiten: • Alle activiteiten teneinde het huis, exclusief hobbyruimtes, logeerkamers, de tuin, maar inclusief balkon, schoon en leefbaar te houden. Het gaat om die kamers/ruimtes in de woning die daadwerkelijk in gebruik zijn voor het leven van alledag. • De boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden. • Verzorging van de was • De tijdelijk opvang van kinderen tot en met 11 jaar (zie ook gebruikelijke zorg, hoofdstuk 2.5.3) H2)
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg (zie hoofdstuk 2.5.3).
H3)
Allereerst beoordeelt het college of alle voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen aanwezig en voldoende compenserend zijn. Hierbij valt te denken aan: • Het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant. • Het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. • Bij het bereiden van maaltijden wordt bekeken of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn. • Het gebruik van een wasserij. • Voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders etc.
H4)
Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan: • De situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner kan bijdragen aan het huishouden. • De situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn boodschappen te doen. • De aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger. • De mogelijkheden van ouderschaps- en/of zorgverlof.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
23
H5)
Als al het voorafgaande niet heeft geleid tot de oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening. • Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal per week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is. • Het kunnen beschikken over schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en het drogen daarvan. • Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, dekbedovertrekken, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken. • Bij tijdelijke opvang van kinderen gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden. Een drukke baan of een eigen bedrijf alleen zijn nadrukkelijk geen reden voor toekenning. Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.
H6)
Gebruikelijke zorg en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de Wmo. Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. In tegenstelling tot het bovenstaande houdt het college wel rekening met de belangen van huisgenoten die gebruikelijke zorg leveren. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet, als het een PGB betreft, door de mantelzorger worden ingevuld. Het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.
H7)
Indien belanghebbende, voorafgaand aan de aanvraag voor hulp bij het huishouden, zelf reeds een particuliere hulp heeft ingehuurd, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een verstrekking van hulp bij het huishouden.
4.2.2 Middelen H8) Hulp bij het huishouden kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). H9)
Zie bijlage IV voor beschrijving van hulp bij het huishouden 1 en 2.
H10)
Bij het compenseren worden de normen aangehouden zoals beschreven in bijlage V, tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt. Deze normen worden uitgedrukt in uren en minuten.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
24
H11)
Indicaties voor hulp bij het huishouden worden in principe voor maximaal 5 jaar afgegeven. Bij afloop van een indicatie kan de indicatie ambtshalve worden verlengd. Het college neemt vóór afloop van de indicatie contact op met belanghebbende. Een aanvraagformulier en/of een handtekening is niet nodig als: • De indicatie met instemming van belanghebbende ongewijzigd voortgezet, stopgezet of verminderd voortgezet kan worden. • Het niet gaat om een indicatie voor beperkte duur (minder dan 5 jaar) en waar bij voortzetting nieuw onderzoek nodig is. • Het een herindicatie betreft op basis van gewijzigd en vastgesteld beleid en/of wetswijziging.
H12)
Als er sprake is van (dreigende) overbelasting van huisgenoten die geacht worden gebruikelijke zorg te leveren, kan meteen maximaal 6 weken hulp bij het huishouden ingezet worden op naam van de verzorgde, in afwachting van medisch onderzoek van de overbelaste mantelzorger(s).
H13)
Ten aanzien van aanvragen voor hulp bij het huishouden van mensen van 75 jaar en ouder wordt afwijkend beleid gehanteerd. In het indicatiebesluit nemen we voor deze groep in principe geen eind- c.q. hercontroledatum op.
H14)
Bij zorg in natura kan belanghebbende kiezen uit de zorgaanbieders waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten. Welke zorgaanbieders dat zijn, is op te vragen bij het Wmo-loket en staat vermeld op de website. Indien belanghebbende niet wil/kan kiezen, kiest het college voor belanghebbende. Hiervoor wordt een ranking gebruikt. Het college kiest dan de zorgaanbieder die op basis van prijs en kwaliteit op nummer 1 van de ranking staat.
H15)
Bij overlijden van een belanghebbende met een indicatie voor HH, loopt, indien er sprake is van een achterblijvende partner, de indicatie nog een maand door (ZIN en PGB) op naam van de achterblijvende partner.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
25
4.3 WOONVOORZIENINGEN 4.3.1 Afwegingskader W1) Woonvoorzieningen kunnen als verstrekking worden ingezet ter compensatie van problemen op het gebied van: • Het zelfstandig gebruik kunnen maken van de eigen woning • Het bezoekbaar maken van woningen als dit noodzakelijk is om sociale relaties te kunnen onderhouden W2)
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er vanuit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken over een woning.
W3)
Het college beoordeelt allereerst of het doel, wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezig sociaal netwerk, inclusief aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
W4)
Als voor het bereiken van het doel noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van wooncorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik minimaal zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.
W5)
Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt. De goedkoopst compenserende oplossing zal worden gekozen.
W6)
Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers en professionele verzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door zorggevenden bediend moeten worden.
W7)
Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.
W8)
In principe worden alleen problemen van bouwkundige aard gecompenseerd. Bij psychische of psychosociale problematiek kan het echter gaan om (het gevoel van) veiligheid. Het doel van de compensatie is dan het herstellen van de veiligheid.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
26
4.3.2 Middelen en voorwaarden W9) Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende. W10) Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. Dit gebeurt uitsluitend ná aantoning van gemaakte kosten, conform de kosten zoals die zijn vastgesteld in een door het college goedgekeurde offerte. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar van de woning. W11) Bij grotere bouwkundige aanpassingen (verbouwing/uitbouw) aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee minimaal 3 offertes opgevraagd moeten worden door de aanvrager/belanghebbende. W12) Een verhuiskostenvergoeding wordt verstrekt als een financiële tegemoetkoming. W13) Een indicatie voor verhuis- en inrichtingskostenvergoeding vindt plaats voor de duur van 6 maanden, mits het college de reële verwachting heeft dat er in die periode daadwerkelijk een geschikte woning vrijkomt. De indicatie kan eenmalig worden verlengd met 6 maanden. W14) Bij niet verhuizen binnen de in de beschikking gestelde termijn vindt een heronderzoek plaats. De in de beschikking bedoelde termijn is in principe 6 maanden. De indicatie kan ambtshalve worden verlengd met nogmaals 6 maanden als belanghebbende voldoende moeite heeft gedaan om te verhuizen en de noodzaak van verhuizen nog steeds aanwezig is.
W15) Als belanghebbende niet binnen de vastgestelde termijn is verhuisd, terwijl er aantoonbaar wel mogelijkheden zijn geweest, zal dit bij een vervolgaanvraag voor verhuiskostenvergoeding en/of woningaanpassing meegewogen worden. W16) Een uitraaskamer is een verblijfsruimte waarin een belanghebbende, die vanwege een gedragsstoornis, ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Er moet een ruimte worden gecreëerd waar belanghebbende tot zichzelf kan komen of kan verblijven zonder dat hij zichzelf verwondt en waar toezicht mogelijk is. Toekenningcriteria: • Cliënt vertoont vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag en; • Het gaat om een verstandelijke en/of lichamelijke handicap met een psychische component in de handicap en: • Het ontremde gedrag is ernstig, dat wil zeggen het gedrag is te rangschikken binnen de reikwijdte van indicatie voor een opname in een inrichting en: • De uitraaskamer is uitsluitend bedoeld voor de gehandicapte en dus niet om de hinder voor andere (inwonende) personen weg te nemen en: • Het risico van fysiek letsel kan niet worden beheerst door oppas- en/of andere maatregelen. W17) Voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn, kan een financiële tegemoetkoming verstrekt worden. Het aantal m2 wat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt, is gemaximeerd. Zie voor de normering bijlage VI.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
27
W18) De kosten van het verwijderen van voorzieningen, bijv. trapliften, zijn voor rekening van de gemeente voor zover deze voorzieningen eigendom zijn van de gemeente. De kosten voor het verwijderen van een traplift die in eigendom is verstrekt, middels een financiële tegemoetkoming, in een eigen woning zijn voor rekening van de eigenaar. W19) De herstelkosten bij het verwijderen van voorzieningen, bijv. het vullen van gaten en herstellen van vloerbedekking, zijn in alle gevallen voor rekening van degene aan wie de verstrekking was toegekend. In geval van overname van een (huur)woning zijn, na acceptatie van de woning, de kosten voor rekening van de nieuwe huurder/eigenaar en kan geen beroep worden gedaan op de Wmo. W20) Bij woningaanpassingen wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen van bijv. keukens en badkamers. Deze termijnen sluiten aan bij de algemeen geldende normen voor afschrijving (bijlage VII). W21) Als er sprake is van renovatie van een woning met een woningaanpassing, bijv. bij renovatie van een keuken door een verhuurder, en de betreffende persoon heeft die woningaanpassing nog steeds nodig, betaalt de gemeente alleen de meerkosten voor het realiseren van, in dit voorbeeld, de aangepaste keuken. Ook hierbij wordt aangesloten bij de algemeen geldende normen voor afschrijving (bijlage VII). W22) Woningsanering betekent het vervangen van de in de woning aanwezige vloerbedekking en gordijnen door glad, afneembaar materiaal. Criteria hiervoor zijn: • De vloerbedekking en gordijnen in de slaapkamer zijn niet van glad, afneembaar materiaal en: • De vloerbedekking en de gordijnen in de slaapkamer zijn niet afgeschreven en: • De cliënt heeft een rapport van een Cara-verpleegkundige en: • De aanvraag is niet het gevolg van verhuizing en: • De cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs niet kon weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert en: • De vloerbedekking is niet ouder dan 7 jaar. • Bij cliënten tot vier jaar worden ook vloerbedekking en gordijnen van de woonkamer aangepast. Kussen-, matras- en meubelhoezen worden vergoed via de AWBZ. Voor de maximale financiële tegemoetkomingen en afschrijvingstabel zie het besluit. Rekenmodel: (…m x 1,5 m) x (…m + 0,3 m) x max. vergoeding De gordijnen zijn/ de vitrage is … jaar oud, Vergoeding …%
=
€ …,..
=
€ …,..
W23) Bij het afsluiten van onderhoudscontracten wordt standaard gekozen voor de goedkoopste contractvorm. Het college kan hier in voorkomende gevallen van afwijken. W24) Een 6+ toiletpot is algemeen gebruikelijk. Daar waar een nog hogere zithoogte nodig is, zal in principe een toiletverhoger met of zonder armleggers worden verstrekt.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
28
W25) Bij verkoop van de aangepaste woning kan het college verzoeken om terugbetaling van (een gedeelte van) de kosten van aanpassingen. Met name bij woningaanpassingen waarbij de waarde van de woning daadwerkelijk toeneemt, kan de terugbetalingsregeling van toepassing zijn. Dit wordt besproken met belanghebbende en vastgelegd in de beschikking. Zie ook hoofdstuk 3.3.2. Eventuele waardevermindering van de woning door woningaanpassingen kunnen niet verhaald worden op de gemeente. W26) Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen wordt slechts verstrekt indien: • De woonwagen niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft van minimaal vijf jaar; • De standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt; • De woonwagen in de gemeente op de standplaats stond ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening en: • De hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
29
4.4. ROLSTOELVOORZIENINGEN 4.4.1 Afwegingskader R1) Rolstoelen kunnen als verstrekking ingezet worden ter compensatie van problemen op het gebied van: • Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning. Hiermee worden bedoeld de verplaatsingen die in en direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die zich dagelijks zittend verplaatsen en daarom zijn aangewezen op een rolstoel. • Het kunnen ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik worden alleen verstrekt als dit bijdraagt aan het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden. Incidentele rolstoelen die bijvoorbeeld alleen bedoeld zijn om te wandelen komen dus niet voorstrekking in aanmerking. R2)
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal door het college een programma van eisen worden opgesteld. Indien nodig wordt onafhankelijk medisch advies opgevraagd.
R3)
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.
R4)
Een sportrolstoel wordt alleen verstrekt als: • Verstrekking ervan bijdraagt aan het kunnen ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden kunnen aangaan en • Belanghebbende is aangewezen op een rolstoel en aantoonbaar lid is van een (gehandicapten)sportvereniging waar de sportrolstoel voor nodig is. Als er andere, voor de hand liggende, oplossingen zijn om medemensen te ontmoeten en het op basis daarvan sociale verbanden aangaan, wordt er geen sportrolstoel verstrekt.
4.4.2 Middelen R5)
Een indicatie voor een rolstoelvoorziening wordt in principe voor onbepaalde tijd afgegeven. Tussentijdse wet- en beleidswijzigingen kunnen van invloed zijn op de lopende indicatie. Belanghebbenden worden daarvan tijdig op de hoogte gesteld.
R6)
Een (sport)rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
R7)
Een rolstoelvoorziening in natura wordt verstrekt volgens de contractuele afspraken met de leverancier.
R8)
Bij een verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die belanghebbende zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.
R9)
Voorzieningen, zoals een elektrische rolstoel, die buiten de eigen woon- en leefomgeving worden gebruikt voor bijvoorbeeld vakantie in binnen of buitenland, dienen door belanghebbende zelf voldoende verzekerd te worden voor diefstal, schade, noodzakelijk onderhoud en pech.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
30
4.5. VERVOERSVOORZIENINGEN 4.5.3 Afwegingskader V1)
Vervoersvoorzieningen kunnen als verstrekking ingezet worden ter compensatie van problemen op het gebied van: • Het zelfstandig lokaal verplaatsen per vervoermiddel. • Het kunnen ontmoeten van mensen en het op basis daarvan aangaan van sociale relaties.
V2)
Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven zijn beoordeeld. Daarbij zal gekeken worden naar waar de daadwerkelijke vervoersbehoefte (afstand, frequentie, tijdstip etc.) van de belanghebbende uit bestaat.
V3)
Bij het verstrekken van voorzieningen die betrekking hebben op kosten die af te leiden zijn van het gebruik van een eigen auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen bij meerkosten komt men in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.
V4)
Middels het verstrekken van vervoersvoorzieningen dient tenminste een afstand van 1500 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Voor het collectief vervoer is met ingang van 1 januari 2012 een maximale grens van 2000 km per jaar gesteld. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, worden meegenomen hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers. Het college kan afwijken van de maximale kilometers, indien dit noodzakelijk blijkt. Voordat wordt afgeweken is een zorgvuldig onderzoek noodzakelijk.
V5)
Aan de hand van de vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een belanghebbende met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met het bestaande collectief vervoersysteem (Wmo-deel van de Regiotaxi Zuidwest Drenthe). Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende zoals: • Doel en frequentie vervoer • Meenemen van kinderen • Meenemen van spullen • De kosten die de gemeente zou moeten maken om aan de behoefte te voldoen in het licht van het evenredigheidsbeginsel (art. 3:4 Awb) Bij de beoordeling hiervan zal rekening worden gehouden met het openbaar vervoer en het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV-deel van de Regiotaxi Zuidwest Drenthe). Dit CVV is bedoeld als aanvulling op het openbaar vervoer. Iedereen kan van het CVV gebruik maken om haltes van het openbaar vervoer te bereiken of om te reizen op tijden dat het openbaar vervoer niet en het CVV vervoer wel rijdt.
V6)
Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
31
V7)
Aanpassingen aan een eigen auto kunnen worden toegekend als vervoer met eigen auto de enige of goedkoopst compenserende oplossing is en deze aanpassingen ergonomisch noodzakelijk zijn.
V8)
Met de positie van mantelzorgers zal rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de medische noodzaak tijdens het vervoer in te kunnen grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.
V9)
Driewielfietsen (ook driewielligfietsten) en scootmobielen worden alleen toegekend als er ook sprake is van voldoende verkeersinzicht en als cliënt zelfstandig gebruik kan maken van de fiets/scootmobiel.
V10)
Voor kinderen onder 12 jaar kan een driewielfiets (voor in en om huis) gecombineerd worden met een duofiets voor de langere afstanden.
V11)
Voor het stallen van scootmobielen wordt eerst gebruik gemaakt van de reeds aanwezige stallingsmogelijkheden. Indien deze niet of onvoldoende aanwezig is wordt samen met belanghebbende naar een mogelijke oplossing gezocht. Alleen als er geen andere mogelijkheden zijn zal worden overgegaan tot het plaatsen van een berging. Hierbij moet rekening worden gehouden met de regelgeving met betrekking tot het plaatsen van een bouwwerk.
4.5.4 Middelen en voorwaarden V12) Collectief vervoer wordt verstrekt in natura (een vervoerspas) of als een financiële tegemoetkoming. Voorwaarden voor gebruik van het collectief vervoer, aantekeningen op vervoerspassen (zoals het aantal meereizenden, medisch begeleider, rolstoeltaxi, personenauto, rollator ed.) en spelregels gelden volgens contract met vervoerder. Deze zijn uitgewerkt in de folder Wmo-vervoer. V13)
Medische begeleiding in het collectief vervoer (begeleider reist gratis) kan worden toegekend indien wordt voldaan aan de volgende criteria: • De cliënt is niet in staat om zelfstandig met het collectief vervoer te reizen én • De hulp van de chauffeur bij het in- en uitstappen van het collectief vervoer is onvoldoende én • De cliënt is aangewezen op hulp tijdens of na het reizen, welke niet door de chauffeur kan worden gegeven.
V14)
Indien collectief vervoer geen compenserende oplossing biedt, kan het college een individuele vervoersvoorziening in natura, als financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer of als een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.
V15)
Voor de volgende vervoersvoorzieningen geldt een inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 22 van de Verordening: • Collectief vervoer; • Een tegemoetkoming voor individueel taxivervoer. Bij een inkomen boven de inkomensgrens is individueel taxivervoer algemeen gebruikelijk; • Een tegemoetkoming voor individueel rolstoeltaxivervoer. Bij een inkomen boven de inkomensgrens wordt het bedrag voor individueel taxivervoer in mindering gebracht op de financiële tegemoetkoming voor individueel rolstoeltaxivervoer; • Een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van eigen auto; • Een tegemoetkoming in de aanschaf van een eigen auto; • Een gesloten buitenwagen.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
32
V16)
De inkomensgrens wordt als volgt bepaald: Het netto jaarinkomen, bijvoorbeeld salaris, pensioen en/of AOW, exclusief vakantietoeslag minus: o basispremie ziektekostenverzekering; o eventuele eigen bijdrage voor AWBZ of Wmo-voorzieningen; o extra kosten die specifiek in verband met de handicap worden gemaakt. Om het inkomen te kunnen beoordelen dienen bewijsstukken overgelegd te worden. Zie ook bijlage I.
V17)
Een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een individuele (rolstoel)taxi kan worden toegekend als het collectief vervoer geen compenserende oplossing is voor het vervoersprobleem van belanghebbende.
V18)
Een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto kan worden toegekend als het collectief vervoer, individueel (rolstoel)taxivervoer en/of andere vervoersvoorzieningen geen compenserende oplossing bieden voor het vervoersprobleem van belanghebbende.
V19)
Een financiële tegemoetkoming in de aanschaf van een eigen auto kan worden toegekend als het collectief vervoer, individueel (rolstoel)taxivervoer en/of andere vervoersvoorzieningen geen compenserende oplossing bieden voor het vervoersprobleem van belanghebbende.
V20)
Een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf van een eigen auto is gebaseerd op de bedragen voor tegemoetkoming voor individueel (rolstoel)taxivervoer en een afschrijvingstermijn van een auto van 7 jaar. De financiële tegemoetkoming bedraagt dan maximaal 7 maal de bedragen zoals deze genoemd zijn in het derde lid van artikel 6 onder a en b van het besluit, waarbij rekening wordt gehouden met de inkomensgrenzen zoals beschreven in V15. Het bedrag gebaseerd op de individuele taxikostenvergoeding is bedoeld voor de aanschaf van een personenauto. Het bedrag gebaseerd op de individuele rolstoeltaxivergoeding is bedoeld voor de aanschaf van een personenbus, een bestelwagen of iets vergelijkbaars voor rolstoelvervoer.
V21)
De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de aanschaf van een eigen auto wordt vastgesteld aan de hand van een goedgekeurde offerte voor de aanschaf van een auto, waarbij rekening gehouden wordt met de volgende voorwaarden: • De auto is niet ouder dan 7 jaar; • De verwachte technische levensduur is nog minimaal 7 jaar; • Belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor aanschaf, onderhoud, reparatie wegenbelasting en verzekering van de auto.
V22)
De financiële tegemoetkoming voor de aanschaf van een eigen auto wordt éénmalig verstrekt voor een periode van minimaal 7 jaar. Belanghebbende kan na deze periode van 7 jaar opnieuw in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf van een eigen auto als: • De auto technisch is afgeschreven én: • Belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor verstrekking.
V23)
Autoaanpassingen worden verstrekt als financiële tegemoetkoming, voorziening in natura of persoonsgebonden budget.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
33
V24)
De hoogte van de financiële tegemoetkoming of het PGB voor autoaanpassingen wordt vastgesteld aan de hand van een goedgekeurde offerte waarbij rekening wordt gehouden met de volgende voorwaarden: • De auto mag op de datum van aanvraag van de autoaanpassing niet ouder zijn dan 7 jaar en heeft nog een te verwachten technische levensduur van minimaal 7 jaar. • De leeftijd van een auto is niet van toepassing indien het gaat om overzetbare aanpassingen.
V25)
De financiële tegemoetkoming of het PGB voor een autoaanpassing wordt éénmalig verstrekt voor een periode van minimaal 7 jaar. Belanghebbende kan na deze periode van 7 jaar opnieuw in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor een autoaanpassing als: • De auto technisch is afgeschreven én: • Belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor verstrekking.
V26)
Overige voorzieningen, zoals scootmobiel of driewielfiets worden in natura of als persoongebonden budget verstrekt.
V27)
Kosten voor vervanging van accu’s behorend bij een verstrekte voorziening vanwege het niet of niet voldoende opladen door belanghebbende, kunnen in rekening gebracht worden bij belanghebbende van de voorziening.
V28)
Kosten voor accessoires die bij inname van een voorziening ontbreken, kunnen in rekening worden gebracht bij (nabestaanden) van belanghebbende. Te denken valt aan instructieboekje, schootskleed, extra accu, mand etc.
V29)
Voorzieningen, zoals een scootmobiel, die buiten de eigen woon- en leefomgeving worden gebruikt voor bijvoorbeeld vakantie in binnen of buitenland, dienen door belanghebbende zelf voldoende verzekerd te worden voor diefstal, schade, noodzakelijk onderhoud en pech.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
34
HOOFDSTUK 5 CITEERTITEL 5.1
INWERKINGTREDING, OVERGANGSBEPALINGEN EN
CITEERTITEL
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011. 5.2
INWERKINGTREDING
Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 augustus 2011 onder gelijktijdige intrekking van het Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoogeveen 2010. Aldus vastgesteld, Burgemeester en wethouders De secretaris
De burgemeester
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
35
BIJLAGE I
VASTSTELLING INKOMENSGRENS
Vaststellingnettojaarinkomen
* Netto loon * WW/Wao/Wajong * AOW * Pensioen Netto maandinkomen:
Totaal netto jaarinkomen: Eigen bijdrage thuiszorg: Eigen bijdrage AWBZinstelling premie zorgverzekering extra kosten ivm ziekte en/of handicap Netto jaarinkomen
Mogelijke bewijsstukken: Salarisstrook Bankafschrift
€ € € € + -------------€
€ € €
(netto maandinkomen X 12 ) (periodebedrag X 13) (maandbedrag X 12)
€ €
(alleen basispremie X 12)
Beschikking CAK Beschikking CAK Polisblad Bewijsstukken (te beoordelen door college)
- -------------€
Dit netto jaarinkomen wordt vergeleken met de inkomensgrenzen.
Vaststelling inkomensgrenzen De inkomensgrenzen worden vastgesteld aan de hand van de bedragen voor de bijstandsuitkering, zoals die door het ministerie zijn vastgesteld. Onderstaande bedragen gelden voor 2011 en zullen de landelijke aanpassingen van de bijstandsuitkering volgen. Bij de beoordeling of iemand boven de inkomensgrens komt, wordt uitgegaan van de bedragen die op dat moment gelden. Inkomensgrens voor vervoersvoorzieningen en eigen auto. Hiervoor wordt uitgegaan van 1,5 x de norminkomens van de bijstand.
bijstandsnorm tot 65
gehuwd alleenstaande ouder alleenstaande
boven 65 gehuwd beide 65+ gehuwd één 65+ alleenstaande instelling alleenstaande alleenstaande ouder gehuwd
1,5 x bijstandsnorm
maand € 1.248,16 € 1.123,44 € 873,71
jaar € 14.977,92 € 13.481,28 € 10.484,52
maand € 1.872,24 € 1.685,16 € 1.310,57
jaar € 22.466,88 € 20.221,92 € 15.726,78
€ 1.318,75 € 1.318,75 € 957,88
€ 15.825,00 € 15.825,00 € 11.494,56
€ 1.978,13 € 1.978,13 € 1.436,82
€ 23.737,50 € 23.737,50 € 17.241,84
€ 277,94 € 277,94 € 432,31
€ 3.335,28 € 3.335,28 € 5.187,72
€ 416,91 € 416,91 € 648,47
€ 5.002,92 € 5.002,92 € 7.781,58
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
36
Inkomensgrens bij beoordeling algemeen gebruikelijk In hoofdstuk 2.5.6 wordt gesproken over algemeen gebruikelijke voorzieningen. In sommige gevallen komt een belanghebbende toch voor een dergelijke voorziening in aanmerking: Een voorziening is niet algemeen gebruikelijk indien: • er sprake is van plotseling optredende medisch aantoonbare problemen waardoor • de aangevraagde voorziening een acute, onverwachte vervanging van een gebruikelijke voorziening betreft én • belanghebbende een inkomen onder 110% van het bijstandsinkomen heeft. Voor 2011 gelden dan de volgende normen
bijstandsnorm tot 65
gehuwd alleenstaande ouder alleenstaande
boven 65 gehuwd beide 65+ gehuwd één 65+ alleenstaande instelling alleenstaande alleenstaande ouder gehuwd
1,1 x bijstandsnorm
maand € 1.248,16 € 1.123,44 € 873,71
jaar € 14.977,92 € 13.481,28 € 10.484,52
maand € 1.372,98 € 1.235,78 € 961,08
jaar € 16.475,71 € 14.829,41 € 11.532,97
€ 1.318,75 € 1.318,75 € 957,88
€ 15.825,00 € 15.825,00 € 11.494,56
€ 1.450,63 € 1.450,63 € 1.053,67
€ 17.407,50 € 17.407,50 € 12.644,02
€ 277,94 € 277,94 € 432,31
€ 3.335,28 € 3.335,28 € 5.187,72
€ 305,73 € 305,73 € 475,54
€ 3.668,81 € 3.668,81 € 5.706,49
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
37
BIJLAGE II
BEREKENINGSMETHODIEK PGB VOORZIENINGEN
Uitgangspunt zijn de kosten van de voorziening als die voorziening in natura zou worden verstrekt. Dat kan worden afgeleid van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen worden opgeteld voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken doel onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot. In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen. Standaard berekening PGB: <ŽƐƚƉƌŝũƐǀŽŽƌnjŝĞŶŝŶŐŝŶĐů͘ĂĐĐĞƐƐŽŝƌĞƐ ;ƌĞƐƚĞƌĞŶĚĞͿƚĞĐŚŶŝƐĐŚĞůĞǀĞŶƐĚƵƵƌ <ŽƐƚĞŶǀŽŽƌŽŶĚĞƌŚŽƵĚ sĞƌnjĞŬĞƌŝŶŐ;tͿ dŽƚĂĂůW'ďĞĚƌĂŐ Toelichting:
н
EŝĞƵǁĞǀŽŽƌnjŝĞŶŝŶŐ Φͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺ ϳũĂĂƌ Φͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺdžϲ Φͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺdžϳ ͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲ Φͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺ
ĞƉŽƚǀĞƌƐƚƌĞŬŬŝŶŐ Φͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺ yũĂĂƌ Φͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺdžy Φͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺdžy ͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲͲ Φͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺͺ
Kostprijs voorziening Uitgaan wordt van een offerte zoals die is opgevraagd door het college bij de gecontracteerde leverancier van voorzieningen. Als het gaat om een nieuwe voorziening, dan gaat het om de nieuwprijs, inclusief de benodigde accessoires verminderd met de eventuele kortingen. Bij een depotverstrekking wordt rekening gehouden met de oorspronkelijke aanschafprijs en de afschrijvingstabel, zoals die is afgesproken met de leverancier. Op basis van het huidige contract is de afschrijvingstermijn 5 jaar, zie ook bijlage VII. Technische levensduur Bij nieuwe voorzieningen is de technische levensduur in principe 7 jaar. Dit is in de meeste gevallen ook de looptijd van het PGB. Bij depot verstrekkingen wordt daarop de leeftijd van de voorziening in mindering gebracht.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
38
Kosten voor onderhoud Voor de kosten voor onderhoud wordt uitgegaan van de onderhoudsbedragen per jaar zoals die zijn afgesproken in de contracten met de leverancier of zoals de kosten zijn opgegeven op de offerte. Bij nieuwe voorzieningen valt het eerste jaar onder garantie en worden geen onderhoudskosten berekend. Voor nieuwe voorzieningen wordt bij een technische levensduur van 7 jaar dus 6 maal het jaarbedrag voor onderhoud berekend. Bij depotverstrekkingen ouder dan één jaar wordt per resterende jaar onderhoudskosten berekend. Verzekering Voor elektrische voorzieningen in natura wordt door het college een WA-verzekering afgesloten. Bij de berekening van een PGB worden alleen in die gevallen de kosten voor de duur van de verstrekking van het PGB berekend.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
39
BIJLAGE III
BEREKENING EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL
In onderstaand schema kunt u zien hoe veel u vier weken maximaal aan eigen bijdragen en eigen aandeel hoeft te betalen. Deze bedragen gelden op dit moment voor 2011 en volgen de landelijk vastgelegde bedragen. Mochten deze wijzigen, dan zijn de op dat moment geldende bedragen van toepassing. Het onderstaand schema is bedoeld om de algemene berekeningswijze toe te lichten. Er kunnen geen rechten aan worden ontleend. Voor een persoonlijke indicatie van de hoogte van de eigen bijdrage, de geldende bedragen en voor meer informatie verwijzen wij naar: www.hetcak.nl. hǁŐĞnjŝŶƐƐŝƚƵĂƚŝĞĞŶůĞĞĨƚŝũĚ
hďĞŶƚŽŶŐĞŚƵǁĚĞŶũŽŶŐĞƌ ĚĂŶϲϱũĂĂƌ͘
hǁŝŶŬŽŵĞŶďĞĚƌĂĂŐƚƚǁĞĞ ŬĂůĞŶĚĞƌũĂƌĞŶ ŐĞůĞĚĞŶ;ĞĚƌĂŐĞŶƉĞƌϭ ũĂŶƵĂƌŝϮϬϭϭ ΦϮϮ͘ϲϯϲ͕ϬϬŽĨ ŵŝŶĚĞƌ DĞĞƌĚĂŶΦϮϮ͘ϲϯϲ͕ϬϬ
hďĞŶƚŽŶŐĞŚƵǁĚĞŶŽƵĚĞƌ ĚĂŶϲϱũĂĂƌ͘
Φϭϱ͘ϴϯϴ͕ϬϬŽĨŵŝŶĚĞƌ DĞĞƌĚĂŶΦϭϱ͘ϴϯϴ͕ϬϬ
hďĞŶƚŐĞŚƵǁĚĞŶƚĞŶŵŝŶƐƚĞ ĠĠŶǀĂŶƵŝƐũŽŶŐĞƌĚĂŶϲϱũĂĂƌ͘
ΦϮϳ͘ϵϬϮ͕ϬϬŽĨŵŝŶĚĞƌ DĞĞƌĚĂŶΦϮϳ͘ϵϬϮ͕ϬϬ
hďĞŶƚŐĞŚƵǁĚĞŶƵďĞŶƚ ďĞŝĚĞŶϲϱũĂĂƌŽĨŽƵĚĞƌ
ΦϮϮ͘ϭϬϬ͕ϬϬŽĨŵŝŶĚĞƌ DĞĞƌĚĂŶΦϮϮ͘ϭϬϬ͕ϬϬ
DĂdžŝŵĂůĞŚŽŽŐƚĞĞŝŐĞŶ ďŝũĚƌĂŐĞнĞŝŐĞŶĂĂŶĚĞĞůƉĞƌ ǀŝĞƌǁĞŬĞŶ Φϭϳ͕ϴϬ Φϭϳ͕ϴϬн;ϭͬϭϯdžϭϱйǀĂŶŚĞƚ ǀĞƌƐĐŚŝůƚƵƐƐĞŶƵǁŝŶŬŽŵĞŶĞŶ ΦϮϮ͘ϲϯϲ͕ϬϬ Φϭϳ͕ϴϬ Φϭϳ͕ϴϬн;ϭͬϭϯdžϭϱйǀĂŶŚĞƚ ǀĞƌƐĐŚŝůƚƵƐƐĞŶƵǁŝŶŬŽŵĞŶĞŶ Φϭϱ͘ϴϯϴ͕ϬϬ ΦϮϱ͕ϰϬ ΦϮϱ͕ϰϬн;ϭͬϭϯdžϭϱйǀĂŶŚĞƚ ǀĞƌƐĐŚŝůƚƵƐƐĞŶƵǁŝŶŬŽŵĞŶĞŶ ΦϮϳ͘ϵϬϮ͕ϬϬͿ ΦϮϱ͕ϰϬ ΦϮϱ͕ϰϬн;ϭͬϭϯdžϭϱйǀĂŶŚĞƚ ǀĞƌƐĐŚŝůƚƵƐƐĞŶƵǁŝŶŬŽŵĞŶĞŶ ΦϮϮ͘ϭϬϬ͕ϬϬͿ
Het inkomen is het verzamelinkomen van twee jaar geleden, in 2011 wordt gekeken naar het inkomen van 2009. Het verzamelinkomen wordt vastgesteld door de Belastingdienst. Bij het verzamelinkomen wordt naar de volgende inkomsten gekeken: inkomsten uit werk, inkomsten uit een uitkering, inkomsten uit aandelen en dividenden, opbrengsten uit beleggingen en opbrengsten uit spaargeld. Meer informatie vindt u op www.hetcak.nl.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
40
BIJLAGE IV BESCHRIJVING HULP BIJ HET HUISHOUDEN Hulp bij het huishouden is ingedeeld in twee categorieën: Categorie 1: huishoudelijke werkzaamheden (HH1) Veel mensen hebben hulp nodig in de huishouding voor het schoonmaken van het huis. Dit kan onder meer bestaan uit de volgende werkzaamheden: • boodschappen doen; • broodmaaltijd bereiden; • warme maaltijd bereiden; • licht huishoudelijk werk; • zwaar huishoudelijk werk; • de was doen; • huishoudelijke spullen in orde brengen. Categorie 2: huishoudelijke werkzaamheden (HH2) Een deel van de mensen heeft extra hulp nodig bij het organiseren van het huishouden (regiefunctie). Deze hulp wordt vastgesteld op basis van de indicatiestelling en kan onder meer (tijdelijk) bestaan uit de volgende werkzaamheden: • overname van de taken onder categorie 1 in de volgende situaties: o overname van huishoudelijke taken in situaties met een terminaal ziektebeeld o psychisch overbelaste situaties o bij mensen met gedragsproblematiek (speciale benadering noodzakelijk) • kinderen helpen in huis met zelfverzorging; • anderen helpen in huis met bereiden maaltijd; • dagelijkse organisatie van het huishouden; • psychosociale begeleiding/observeren; • aanleren van huishoudelijke taken (advies, instructie, voorlichting gericht op het huishouden).
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
41
BIJLAGE V NORMERING HULP BIJ HET HUISHOUDEN 1. Boodschappen voor het dagelijkse leven doen TOTAAL 1 maal per week
60 min per week
Boodschappenlijst samenstellen Boodschappen inkopen en opslaan – wekelijks Factoren meer/minder hulp: Indien het cliëntsysteem bestaat uit: • Meer dan 4 personen, of • Er zijn kinderen < 12 jaar kan er 2x per week boodschappen worden geïndiceerd; 2. Maaltijdverzorging: broodmaaltijd (bereiding broodmaaltijd/warme maaltijd) TOTAAL
warm (zie ook H 5.5) brood magnetron Broodmaaltijd klaarzetten Tafel dekken en afruimen Afwassen (machine - handmatig) Eten bereiden - voorbereiden - koken
30 minuten per keer, 1 x per dag 15 minuten per keer, 1 x per dag 10 minuten per keer, 1 x per dag
Factoren meer/minder hulp • Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 min per keer per dag • Als cliënt niet zelf naar de keuken kan gaan en eten uit de koelkast kan halen: o dubbele tijd voor brood. 3. Licht poetswerk in huis: kamers opruimen TOTAAL
gelijkvloerse woning (2 kamers) 60 minuten per week Eengezinswoning (3 kamers) 90 minuten per week Afwassen, hand en spandiensten, opruimen: 30 min per week Stof afnemen/ragen: 30 of 60 min per week (afhankelijk van woning)
Factoren meer/minder hulp Voor • een cliëntsysteem zonder kinderen kan max. 20 min per keer, • een cliëntsysteem met kinderen < 12 kan max. 30 min per keer toegekend worden in bijvoorbeeld de volgende gevallen: o PG problematiek/communicatieproblemen; o Aantal kinderen onder de 12; o Huisdieren: bij allergie: eerst sanering; o Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning; o Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen; o Ernstige visus beperkingen;
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
42
Per keer houdt in: in principe max. 3 keer per week 20 of 30 minuten extra, afhankelijk van hoe vaak de hulp komt. Als iemand alleen bovenhands (= boven schouderhoogte) geen werkzaamheden kan verrichten, wordt 1/3 van de tijd voor stof afnemen/ragen toegekend. Alleen de kamers die in gebruik zijn voor het leven van alle dag, worden schoongehouden. 4. Huishoudelijke werkzaamheden: stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken
TOTAAL : Zwaar huishoudelijk werk: de omvang van de benodigde ondersteuning is onder meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning, daadwerkelijk gebruik van de kamers dan wel van de aanwezigheid van een extra persoon. Kamers = woonkamer plus aantal slaapkamers
Eenpersoonshuishouden en 2 kamers: 1x 3 uur in de 14 dagen; Eenpersoonshuishouden en 3 kamers: 1x 2 uur per week; Tweepersoonshuishouden, gelijkvloerse woning en 2 kamers: 1x 2 uur per week Twee- of meerpersoonshuishoudens, niet gelijkvloerse woningen met 2 kamers of woningen 3 kamers: 1x 3 uur per week
Stofzuigen Schrobben dweilen soppen: sanitair en keuken Bedden opmaken/verschonen Opruimen huishoudelijk afval Ramen wassen Factoren meer /minder hulp: zie ook punt 3. In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek1 of aanwezigheid van jonge kinderen meer uren met een maximum van 1,5 uur reëel. Verzorgen van huisdieren valt niet onder de HH. Frequentie: Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld. Geen onderscheid in bovenhandse- en onderhandse werkzaamheden.
1DVDQHULQJ
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
43
5. Verzorging kleding/linnengoed TOTAAL
1 pers. 60 min per week 2 pers. 90 min per week Kleding en linnengoed sorteren en wassen in de wasmachine Centrifugeren, ophangen, afhalen, Was drogen in droogmachine Vouwen, strijken, (alleen bovenkleding) opbergen Ophangen/afhalen wasgoed
Factoren meer/minder hulp • Aantal kinderen < 16 jaar: + 30 min per kind per week. • Bedlegerige patiënten: + 30 min. • Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 min. • Als mensen deel van de werkzaamheden zelf kunnen doen: minder tijd • Alleen strijken en ophangen: 15 min voor 1 pers.; 30 min. voor 2 of meer personen. 6. Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen. TOTAAL
Tot max. van 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden
Wassen en aankleden Hulp bij het eten en/of drinken Maaltijd voorbereiden Sfeer scheppen, spelen Opvoedingsactiviteiten
Factoren meer/minder werk Bij het bepalen van de indicatie wordt meegewogen: • Aantal kinderen -/+ • Leeftijd kinderen -/+ • Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten -/+ • Aanwezigheid gedragsproblematiek + • Samenvallende activiteiten • Voorliggende voorzieningen tot een max. omvang van 40 uur per week. Kinderen vanaf 6 jaar worden geacht zichzelf te kunnen aankleden.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
44
7. Dagelijkse organisatie van het huishouden TOTAAL
30 minuten per week
Organisatie huishoudelijke activiteiten Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden
Reden voor toekenning: • Communicatieproblemen • Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16 • (Psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden Wordt niet toegekend als iemand functie Begeleiding vanuit de AWBZ heeft. Frequentie: 1 x per week
8. Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden TOTAAL
30 minuten per keer
Instructie omgaan met hulpmiddelen Instructie licht huishoudelijke werk Instructie textielverzorging Instructie boodschappen doen Instructie koken
Factoren meer/minder werk: • Communicatieproblemen +. Frequentie: 3 x per week max. 6 weken
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
45
BIJLAGE VI NORMERING WONINGUITBREIDING In gevolge artikel 12 en 13 van de Verordening is het mogelijk om een tegemoetkoming te verstrekken voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 wat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek (zie onderstaande tabel) gemaximaliseerd. A.
Aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.
Soort vertrek
woonkamer keuken eenpersoons slaapkamer tweepersoons slaapkamer toiletruimte badkamer - wastafelruimte - doucheruimte - badruimte eenpersoons zit-/slaapkamer entree/gang/hal berging B.
Aantal m2 waarvoor ten hoogste geldelijke steun wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek 30 10 10 18 2 2 3 4 18 5 6
Aantal m2 waarvoor ten hoogste geldelijke steun wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek en van nieuwbouwwoningen 6 4 4 4 1 1 2 2 8 2 4
Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
46
BIJLAGE VII AFSCHRIJVINGSTERMIJNEN Woonvoorzieningen Voor woonvoorzieningen wordt de afschrijvingstabel gehanteerd zoals die door het Overleg Voorzitters Huurcommissies is vastgesteld op 7-7-2004.
ϭϬũĂĂƌ ŝŶďŽƵǁĂƉƉĂƌĂƚƵƵƌŝŶŬĞƵŬĞŶĞŶĚŽƵĐŚĞŽĨďĂĚƌƵŝŵƚĞďŝũ ŐĞŵĞĞŶƐĐŚĂƉƉĞůŝũŬŐĞďƌƵŝŬ;ďŝũǀ͘ďŝũŬĂŵĞƌǀĞƌŚƵƵƌͿ ϭϱũĂĂƌ͗ ĐǀͲŬĞƚĞů;ĚĞƚĞƌŵŝũŶŐĞůĚƚŽŽŬǀŽŽƌsZͲĞŶ,ZͲŬĞƚĞůƐͿ ŝƐŽůĞƌĞŶĚĞďĞŐůĂnjŝŶŐŝŶĐůƵƐŝĞĨĂůůĞŶŽŽĚnjĂŬĞůŝũŬĞĂĂŶƉĂƐƐŝŶŐĞŶĂĂŶ ďĞƐƚĂĂŶĚĞŬŽnjŝũŶĞŶ ŝŶƚĞƌĐŽŵŝŶƐƚĂůůĂƚŝĞ ƐƚĂŶĚĂĂƌĚŬĞƵŬĞŶĂĂŶƌĞĐŚƚďůŽŬĞŶďŽǀĞŶŬĂƐƚũĞƐ ŝŶďŽƵǁĂƉƉĂƌĂƚƵƵƌŝŶŬĞƵŬĞŶĞŶĚŽƵĐŚĞŽĨďĂĚƌƵŝŵƚĞ
ϮϬũĂĂƌ͗ ŚŽŽŐŬǁĂůŝƚĞŝƚĂĂŶďŽƵǁŬĞƵŬĞŶ ŚĞƚŝŶƌŝĐŚƚĞŶŽĨƌĞŶŽǀĞƌĞŶͬŵŽĚĞƌŶŝƐĞƌĞŶǀĂŶĞĞŶĚŽƵĐŚĞͲŽĨďĂĚƌƵŝŵƚĞ ϮϱũĂĂƌ͗ ƐƉŽƵǁͲ͕ŐĞǀĞůͲ͕ĚĂŬͲĞŶͬŽĨǀůŽĞƌŝƐŽůĂƚŝĞ ŐƌŽƚĞƌĞďŽƵǁŬƵŶĚŝŐĞŝŶŐƌĞƉĞŶŽĨƌĞŶŽǀĂƚŝĞƐ͕ŵ͘Ƶ͘ǀ͘ŝƐŽůĞƌĞŶĚŐůĂƐĞŶĐǀ ϯϬũĂĂƌ͗ ŐƌŽƚĞƌĞǀĞƌďŽƵǁŝŶŐĞŶŝŶĐŽŵďŝŶĂƚŝĞŵĞƚƵŝƚďƌĞŝĚŝŶŐĞŶ ĐǀͲŝŶƐƚĂůůĂƚŝĞ;ĞdžĐů͘ĚĞĐǀͲŬĞƚĞůͿ͕ĚƵƐůĞŝĚŝŶŐĞŶƌĂĚŝĂƚŽƌĞŶĞŶĚĞƌŐĞůŝũŬĞ Vervoer-, rolstoel- en losse woonvoorzieningen Voor het leveren van vervoer-, rolstoel- en losse woonvoorzieningen worden contractuele afspraken gemaakt met één of meerdere leveranciers. De afschrijvingstermijnen voor deze voorzieningen volgen de afspraken die gemaakt zijn in deze contracten. Voor 2011 geldt het contract wat is afgesloten met Meyra Retail Services. In dit contract is een afschrijvingstermijn van 5 jaar. De systematiek is als volgt: ĨƐĐŚƌŝũǀŝŶŐ ůůĞǀŽŽƌnjŝĞŶŝŶŐĞŶ
фϭϮŵĂĂŶĚĞŶ
хϭϮͲϮϰŵŶĚ
хϮϰͲϯϲŵŶĚ
хϯϲͲϰϴŵŶĚ
хϰϴͲϲϬŵŶĚ
хϲϬŵŶĚ
ϳϬй
ϱϬй
ϯϱй
ϭϱй
ϱй
Ϭй
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011
47