Beknopte installatiegids
00825-0111-4530, Rev EC Maart 2013
Niveau- en interfacetransmitter met geleideradar, met hoge prestaties
Beknopte installatiegids
Maart 2013
Over deze gids Deze installatiegids bevat elementaire richtlijnen voor Rosemount-transmitters uit de 5300-serie. De gids bevat geen instructies voor configuratie, diagnostiek, onderhoud, probleemoplossing, explosieveilige, drukvaste of intrinsiek veilige (I.S.) installaties. Raadpleeg de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530) voor nadere instructies. De handleiding en deze beknopte installatiegids zijn op www.rosemount.com ook in digitale vorm beschikbaar.
WAARSCHUWING Als u deze installatie- en onderhoudsrichtlijnen niet aanhoudt, kan ernstig of dodelijk letsel het gevolg zijn Zorg dat de transmitter volgens de geldende regelgeving wordt geïnstalleerd door daartoe bevoegd personeel. Gebruik de apparatuur uitsluitend volgens de specificaties in deze beknopte installatiegids en in de naslaghandleiding. Anders zal de apparatuur mogelijk minder bescherming bieden. Verricht geen andere onderhoudswerkzaamheden dan vermeld in deze handleiding, tenzij u daartoe bevoegd bent. Explosies kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken Controleer of de bedrijfsomgeving van de transmitter voldoet aan de van toepassing zijnde specificaties voor explosiegevaarlijke locaties. Raadpleeg “Productcertificeringen” op pagina 27 in deze beknopte installatiegids. Verbreek de elektrische verbinding voordat u onderhoudswerkzaamheden verricht, om ontsteking van een ontvlambare of brandbare atmosfeer te voorkomen. ® Voordat u een op HART , FOUNDATION™-veldbus of Modbus gebaseerde communicator aansluit in een explosiegevaarlijke atmosfeer, dient u zich ervan te verzekeren dat alle instrumenten in de proceskring zijn geïnstalleerd volgens intrinsiek veilige en niet-vonkende veldbedradingsmethoden. Om proceslekken te voorkomen, mogen alleen O-ringen worden gebruikt die speciaal zijn ontworpen voor afdichting in combinatie met de bijbehorende flensadapter. Elektrische schokken kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken Vermijd aanraken van de draden en aansluitklemmen. De draden kunnen onder hoge spanning staan, die elektrische schokken kan veroorzaken. Controleer of de hoofdvoeding naar de Rosemount 5300-serie transmitter is uitgeschakeld en of de leidingen naar een eventuele andere externe voeding zijn losgemaakt en niet onder spanning staan wanneer u de transmitter aansluit. Sondes met niet-geleidende oppervlakken Sondes die bedekt zijn met kunststof en/of met kunststofschoepen kunnen een elektrostatische lading opwekken die onder extreme omstandigheden ontstekingsgevaar kan opleveren. Tref daarom, als de sonde wordt gebruikt in een explosiegevaarlijke omgeving, de juiste maatregelen ter voorkoming van elektrostatische ontlading.
2
Maart 2013
Beknopte installatiegids
WAARSCHUWING Vervanging door niet-goedgekeurde onderdelen of het verrichten van andere onderhoudswerkzaamheden dan het vervangen van de complete transmitterkop of sondeconstructie kan de veiligheid in gevaar brengen en is verboden. Het aanbrengen van wijzigingen aan het product die niet zijn goedgekeurd is ten strengste verboden, omdat zulke wijzigingen de prestaties op onbedoelde en onvoorspelbare wijze kunnen veranderen en de veiligheid in gevaar kunnen brengen. Niet-goedgekeurde wijzigingen die de integriteit van de lassen of flenzen aantasten (bijvoorbeeld het aanbrengen van extra gaten) zijn van negatieve invloed op de integriteit en veiligheid van het product. Als producten beschadigd zijn of zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Emerson Process Management zijn gemodificeerd, vervallen de apparatuurclassificaties en -certificeringen. Verder gebruik van beschadigde of zonder voorafgaande schriftelijke toestemming gewijzigde producten vindt plaats op eigen risico en kosten van de klant.
WAARSCHUWING Sluit het risico van elektrostatische ontlading uit voordat u de transmitterkop van de sonde haalt. Sondes kunnen een elektrostatische lading opwekken die onder extreme omstandigheden ontstekingsgevaar kan opleveren. Bij installatie- of onderhoudswerkzaamheden van welke aard ook in een potentieel explosiegevaarlijke atmosfeer dient de verantwoordelijke persoon ervoor te zorgen dat alle risico’s van elektrostatische ontlading worden uitgesloten voordat wordt gepoogd de sonde van de transmitterkop af te halen.
Inhoud Stap 1: Controleer of het systeem gereed is . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Stap 2: Monteer de transmitterkop/sonde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 Stap 3: Bedrading aansluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Stap 4: Configureren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 Met veiligheidsinstrumenten uitgeruste systemen (alleen 4–20 mA) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22 Productcertificeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
3
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Stap 1: Controleer of het systeem gereed is Controleer of het systeem overweg kan met de betreffende HART-revisie
Controleer als u een op HART gebaseerd systeem voor besturing of asset optimalisatie gebruikt, eerst of deze systemen met HART kunnen worden gebruikt voordat u de transmitter installeert. Niet alle systemen kunnen communiceren volgens het protocol van HART-revisie 7. Deze transmitter kan worden geconfigureerd voor HART-revisie 5 of 7. Zie “Overschakelen op andere HART-revisie” op pagina 4 voor instructies over het wijzigen van de HART-revisie op de transmitter.
Controleer of het juiste stuurprogramma voor het apparaat beschikbaar is
Controleer of het meest recente stuurprogramma (DD/DTM) is geïnstalleerd op uw systemen om zeker te zijn van een correcte communicatie. Download het nieuwste stuurprogramma via www.rosemount.com/LevelSoftware.
Apparaatrevisies en stuurprogramma’s Rosemount 5300 Tabel 1 bevat de informatie die u nodig hebt om te verzekeren dat u beschikt over het juiste stuurprogramma en documentatie voor uw apparaat. Tabel 1. Apparaatrevisies en -bestanden Rosemount 5300 Firmwareversie1
2F0 en later 2A2 - 2D2
Zoek het stuurprogramma
Lees de instructies
Controleer de functionaliteit
Universele Apparaatrevisie2 HART-revisie
Publicatienummer handleiding
Veranderingen in de software3
00809-0100-4530 Rev EA
Zie voetnoot 3 voor een overzicht van de wijzigingen.
00809-0100-4530 Rev DA
N.v.t.
7
4
5
3
5
3
1. De firmwareversie staat afgedrukt op het etiket op de transmitterkop, bijv. SW 2E0. 2. De apparaatrevisie staat afgedrukt op het etiket op de transmitterkop, bijv. HART Dev Rev 4. 3. HART-revisie 5 en 7 selecteerbaar.
Overschakelen op andere HART-revisie Als het instrument voor HART-configuratie niet kan communiceren met HART-revisie 7, laadt de Rosemount 5300-serie een algemeen menu met beperkte functies. Met behulp van de volgende procedure wijzigt u vanuit het algemene menu de instelling voor de HART-revisie: 1. Manual Setup (handmatige installatie) > Device Information (apparaatinformatie) > Identification (identificatie) > Message (bericht) Om over te schakelen op HART-revisie 5 voert u “HART5” in het veld Message (bericht) in Om over te schakelen op HART-revisie 7 voert u “HART7” in het veld Message (bericht) in
4
Beknopte installatiegids
Maart 2013
Stap 2: Monteer de transmitterkop/sonde Transmitterbehuizing Moer
1. Plaats een pakking op de bovenkant van de tankflens. 2. Laat de sonde met de flens in de tank zakken.
Bout Sonde
Tankverbinding met flens
Flens
Pakking
Tankflens
3. Zet de bouten en moeren vast met een aanhaalmoment dat voldoende is voor de flens en de gekozen pakking. 4. Draai de moer waarmee de behuizing aan de sonde is bevestigd los en draai de behuizing in de gewenste richting. 5. Haal de moer aan.
Tankverbinding met schroefdraad 1. Plaats bij adapters met BSP/G-schroefdraad een pakking op de bovenkant van de tankflens. 2. Laat de sonde in de tank zakken. Moer Adapter Sonde
Schroefdraadborgmiddel op schroefdraad (NPT) of Pakking (BSP/G)
3. Monteer de adapter in de procesaansluiting. 4. Draai de moer waarmee de behuizing aan de sonde is bevestigd los en draai de behuizing in de gewenste richting. 5. Haal de moer aan.
Tankflens/ procesaansluiting
OPMERKING:
Voor adapters met NPT-schroefdraad is voor een drukvaste aansluiting schroefdraadborgmiddel vereist.
Montage op de tank met de Tri-Clamp 1. Plaats een pakking op de bovenkant van de tankflens. 2. Laat de transmitter en sonde in de tank zakken.
Moer Tri-Clamp Sonde Pakking Tank
Klem
3. Bevestig de Tri-Clamp met een klem op de tank. 4. Draai de moer waarmee de transmitterbehuizing op de sonde is bevestigd, iets los. 5. Draai de transmitterbehuizing zo, dat de kabelingangen/display in de gewenste richting staan. 6. Haal de moer aan.
Raadpleeg de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienummer 00809-0100-4530) voor informatie over montage van de transmitterkop/sonde. 5
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Vervolg stap 2… Transmitterbehuizing
Beugelmontage, aan de wand 1. Monteer de beugel direct op de wand met daarvoor geschikte schroeven. 2. Monteer de transmitter met de sonde op de beugel en zet het geheel met de drie meegeleverde schroeven vast.
Beugel
Sonde
Klembeugels
U-bouten Beugel Transmitterbehuizing
Beugelmontage, op buis 1. Steek de twee U-bouten door de gaten in de beugel. Er zijn zowel gaten voor montage op een verticale als op een horizontale buis. 2. Bevestig de klembeugels op de U-bouten en om de buis.
Sonde
Verticale montage Transmitterbehuizing
Sonde
Horizontale montage
6
3. Bevestig de beugel met de vier meegeleverde moeren aan de buis. 4. Monteer de transmitter met de sonde op de beugel en zet hem met de drie meegeleverde schroeven vast. Raadpleeg de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530) voor nadere informatie over installatie.
Beknopte installatiegids
Maart 2013
Vervolg stap 2… Externe behuizing M50moer
1. Maak de transmitterkop los van de sonde door de M50-moer los te schroeven. Zie voor veiligheidsinformatie over elektrostatische ontlading de daarop van toepassing zijnde waarschuwing op pagina 3. 2. Monteer de sonde in de tank.
U-bout
M6-schroef
M50moer
Beugel
Klembeugels
3. Monteer de beugel op de buis, ervoor zorgend dat de afstand tussen de sonde en de beugel niet groter is dan de lengte van de externe verbinding. Steek de twee U-bouten door de gaten in de beugel. Er zijn diverse gaten beschikbaar voor montage op een verticale of horizontale buis. Bevestig de klembeugels op de U-bouten en om de buis. Gebruik de meegeleverde moeren om de beugel aan de buis te bevestigen. 4. Bevestig de steun voor de behuizing met de M6-schroeven op de beugel. De schroeven worden door de bovenkant van de montagebeugel in de steun voor de behuizing geschroefd.
5. Monteer de sondebehuizing op de sonde en zorg dat de M50-moer goed is aangehaald.
6. Sluit de transmitterkop aan op de steun voor de behuizing en zorg dat de M50-moer goed is aangehaald.
7
Beknopte installatiegids
Maart 2013
Stap 3: Bedrading aansluiten De vereisten voor bedrading en voeding kunnen afhankelijk zijn van de certificering. Zoals geldt voor alle vereisten voor de FOUNDATION-veldbus zijn voor een correcte werking een geconditioneerde voeding en eindweerstanden vereist. Gebruik van een bedrading met ommantelde, getwiste draadparen (18–12 AWG) die geschikt zijn voor de voedingsspanning en goedgekeurd zijn voor gebruik op explosiegevaarlijke locaties (indien van toepassing) wordt aanbevolen. Zie voor elektrische informatie zoals de voeding de schema’s en tekeningen voor HART-, Modbus- en FOUNDATION-veldbus op de volgende bladzijden. OPMERKING:
Laat de instrumentkabel niet naast stroomkabels in kabelgoten lopen of nabij zware elektrische apparatuur. Het is belangrijk dat de mantel van de instrumentkabel: - kort wordt afgesneden en wordt geïsoleerd zodat deze de transmitterbehuizing niet aanraakt - zonder onderbreking door het hele segment heen is verbonden - op het voedingsuiteinde wordt verbonden met een aardpunt
Aarding Bij het bedraden van de transmitters moet de aarding op zo’n manier worden uitgevoerd dat: De kring wordt geaard bij de voeding. Bij installatie van transmitters op metalen tanks moet er een metaal-op-metaalverbinding zijn tussen het apparaat en de tank. Als de tank niet van metaal is, moet de behuizing worden geaard op een aardmassa die niet in verbinding staat met de voeding. Hiervoor kan de externe aardklem worden gebruikt. Als de tank is voorzien van een kathodische bescherming, moet de behuizing worden geaard op een aardmassa buiten de massa van de kathodische bescherming. Hiervoor kan de externe aansluitklem worden gebruikt. Bij gebruik van een aansluitblok met overspanningsbeveiliging moet de aardingsdraad gescheiden zijn van de signaaldraad. Gebruik hiervoor de externe aardklem. Zorg voor een aarding (ook de intrinsiek veilige aarde binnen in de ruimte waar de aansluitklemmen zich bevinden) conform de certificeringen voor explosiegevaarlijke locaties en de plaatselijke en landelijke richtlijnen voor elektriciteit. De effectiefste aardingsmethode voor de transmitterbehuizing is een directe verbinding met de aarde met minimale impedantie (<1 ⍀).
8
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Vervolg stap 3… OPMERKING:
Aarding van de transmitterbehuizing met gebruikmaking van de schroefaansluiting van de doorvoerbuis verschaft soms onvoldoende aarding. Het aansluitblok met overspanningsbeveiliging verschaft alleen bescherming tegen overspanning als de transmitterbehuizing correct geaard is. Gebruik de richtlijnen hierboven voor het aarden van de transmitterbehuizing. Leg aardedraden voor overspanningsbeveiliging niet samen met signaalbedrading; de aardedraad kan een zeer hoge stroom voeren als zich een blikseminslag voordoet.
De transmitter aansluiten 1. Controleer of de stroomtoevoer is uitgeschakeld. 2. Verwijder het deksel van het aansluitblok (zie onderstaande afbeelding). 3. Trek de kabel door de kabelwartel/-doorvoerbuis. Gebruik bij explosieveilige/drukvaste installaties uitsluitend kabelwartels of leidingdoorvoeren van een gecertificeerd explosieveilig of drukvast type. Installeer de bedrading met een druppellus, waarvan het laagste punt lager is dan de kabel-/leidingdoorvoer. 4. Zie de afbeeldingen op de volgende pagina’s voor het aansluiten van de draden. 5. Gebruik de meegeleverde metalen plug om eventuele ongebruikte poorten mee af te sluiten. 6. Haal de kabelwartel aan. 7. Monteer het deksel en controleer of het deksel stevig aanligt, zodat aan de vereisten voor explosieveiligheid wordt voldaan (bij het gebruik van M20-wartels zijn adapters nodig). Zet bij ATEX-, IECEx-, NEPSI-, INMETRO- en TIIS-installaties het deksel vast met de borgschroef. 8. Sluit de elektrische voeding aan. OPMERKING:
Gebruik PTFE-tape of een ander afdichtmiddel op de NPT-schroefdraad in de kabelingangen.
9
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Vervolg stap 3…
Aansluitblok Deksel aansluitblok
Aansluitklemmen voor signaal en voeding
Kabelingang, ½ inch NPT—14 of M20x1,5-adapter
Kabelingang, ½ inch NPT—14 of M20x1,5-adapter
Interne aardschroef Borgschroef
Externe aardschroef
Verwijder de oranje beschermende plastic transportpluggen. Sluit eventuele ongebruikte poorten af met de meegeleverde metalen plug.
HART-communicatie De Rosemount 5300-serie transmitter werkt met een voedingsspanning tussen 16–42,4 V gelijkspanning (16–30 V gelijkspanning in intrinsiek veilige toepassingen, 20–42,4 V gelijkspanning in explosieveilige/drukvaste toepassingen en in nietvonkende toepassingen/toepassingen met energiebeperking). Voor een goede werking van alle configuratiehulpmiddelen voor HART-communicatie, zoals de veldcommunicator en de Rosemount Radar Master, is een minimale belastingsweerstand (RL) van 250 ⍀ in de kring vereist; zie onderstaande schema’s.
Niet intrinsiek veilige voeding Veldcommunicator
PC
Rosemount 5300-serie transmitter
HART-modem
Voeding
Belastingsweerstand 250 Ω
OPMERKING:
Rosemount 5300-serie transmitters met drukvaste/explosieveilige uitgang hebben een ingebouwde barrière; er is geen externe barrière nodig.
10
Beknopte installatiegids
Maart 2013
Vervolg stap 3… Intrinsiek veilige voeding Veldcommunicator
PC
Rosemount 5300-serie transmitter
HART-modem
Voeding
RL=250 Ω
Goedgekeurde IS-barrière
Raadpleeg voor parameters voor intrinsieke veiligheid het hoofdstuk Productcertificeringen.
Goedkeuringen type n: niet-vonkende voeding met energiebeperking Veldcommunicator
PC
Rosemount 5300-serie transmitter
HART-modem
Voeding
Belastingsweerstand 250 Ω
HART: Un = 42,4 V
11
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Vervolg stap 3… Aansluitblok met overspanningsbeveiliging Veldcommunicator
PC HART-modem
Voeding
Rosemount 5300-serie transmitter
Symbool overspanningsbeveiliging
Belastingsweerstand 250 Ω
HART: Un = 42,4 V
Belastingslimieten Voor een goede werking van de veldcommunicator is een belastingsweerstand van ten minste 250 ⍀ in de kring vereist. De maximale belastingsweerstand kan worden herleid uit de volgende grafieken. Niet-gevaarlijke installaties en niet-vonkende voeding met energiebeperking
Bedrijfsbereik
R(⍀): Maximale belastingsweerstand UE(V): Externe voedingsspanning
Intrinsiek veilige installaties
R(⍀): Maximale belastingsweerstand UE(V): Externe voedingsspanning
12
Explosieveilige/drukvaste (Ex d) installaties
Bedrijfsbereik
R(⍀): Maximale belastingsweerstand UE(V): Externe voedingsspanning
Beknopte installatiegids
Maart 2013
Vervolg stap 3… OPMERKING:
Voor drukvaste/explosieveilige installaties is de grafiek alleen geldig als de HART-belastingsweerstand zich aan de pluszijde bevindt en als de minzijde geaard is. Anders wordt de belastingsweerstand beperkt tot 435 ⍀.
OPMERKING:
Rosemount 5300-serie transmitters met drukvaste/explosieveilige uitgang hebben een ingebouwde barrière; er is geen externe barrière nodig.
FOUNDATION-veldbus De Rosemount 5300-serie transmitter, versie FOUNDATION-veldbus, werkt met een voedingsspanning tussen 9–32 V gelijkspanning (9–30 V gelijkspanning in intrinsiek veilige toepassingen en 16–32 V gelijkspanning in explosieveilige/drukvaste toepassingen en in niet-vonkende toepassingen/toepassingen met energiebeperking). FISCO, intrinsiek veilige (IS) toepassingen: 9–17,5 V gelijkspanning.
Niet intrinsiek veilige voeding Rosemount 5300-serie transmitter
Voeding
Veldcommunicator
Veldbusmodem
PC
OPMERKING:
Rosemount 5300-serie transmitters met drukvaste/explosieveilige uitgang hebben een ingebouwde barrière; er is geen externe barrière nodig.
13
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Vervolg stap 3… Intrinsiek veilige voeding Rosemount 5300-serie transmitter
Goedgekeurde IS-barrière Voeding
Veldcommunicator
Veldbusmodem
PC
Raadpleeg voor parameters voor intrinsieke veiligheid het hoofdstuk Productcertificeringen.
Goedkeuringen type n: niet-vonkende voeding met energiebeperking Rosemount 5300-serie transmitter
Voeding
Veldcommunicator
14
Veldbusmodem
PC
Beknopte installatiegids
Maart 2013
Vervolg stap 3…
RS-485 met Modbus-communicatie De 5300-serie transmitter met RS-485 en Modbus-communicatie gebruikt een voeding tussen 8–30 V gelijkspanning (max. waarde). Raadpleeg het supplement bij de handleiding van de Rosemount 5300/5400-serie met HART-naar-Modbus-omvormer (publicatienr. 00809-0500-4530) voor nadere informatie. Elektriciteitsverbruik: < 0,5 W (met HART-adres = 1) < 1,2 W (incl. vier HART-slaven) Als de transmitter de laatste op de bus is, moet een afsluitweerstand van 120 ⍀ worden aangesloten.
120 ⍀
verter
MB MODBUS
HART to Modbus Converter
(RS-485)
MA
-
MB MODBUS
MA
(RS-485)
HART —
-
HART +
+
-
POWER
+
Ambients > 60 ºC
120⍀
HART Use wiring rated for min 90 ºC
Voeding
A RS-485-bus
120⍀
B
OPMERKING:
Rosemount 5300-serie transmitters met drukvaste/explosieveilige uitgang hebben een ingebouwde barrière; er is geen externe barrière nodig.
Stap 4: Configureren OPMERKING:
Als de transmitter al in de fabriek is geconfigureerd, hoeft u de volgende stap alleen uit te voeren als u de instellingen wilt controleren of wijzigen.
De basisconfiguratie kan eenvoudig worden verricht met de Rosemount Radar Master, een veldcommunicator, de AMS™-suite, DeltaV® of een ander, met DD (Device Description) compatibel hostsysteem. Voor geavanceerde configuratiefuncties wordt de Rosemount Radar Master aanbevolen. De Rosemount Radar Master Guided Setup (installatie met begeleiding) heeft een wizard voor basisconfiguratie en een apparaatspecifieke configuratie, die in de meeste gevallen voldoet. Aanvullende configuratieopties zijn beschikbaar via de Setup Functions (installatiefuncties), beschreven in de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530). 15
Beknopte installatiegids
Maart 2013
Vervolg stap 4… Configuratie via de Rosemount Radar Master Guided Setup wordt op de volgende pagina’s beschreven met vermelding van de bijbehorende sneltoetscombinaties voor de veldcommunicator en de parameters voor de FOUNDATION-veldbus. De hulp is beschikbaar via de optie Contents (inhoud) in het menu Help. Hulp is in de meeste vensters tevens beschikbaar via een Help-knop. De configuratie-instructies in deze beknopte installatiegids gelden voor standaardinstallaties. In meer gecompliceerde situaties, bijv. bij interfacetoepassingen of bij installaties waarbij objecten het radarsignaal storen, moet de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530) worden geraadpleegd.
De Rosemount Radar Master-software installeren De Rosemount Radar Master-software installeren: 1. Plaats de installatie-cd-rom in het cd-rom-station. 2. Volg de instructies. Als het installatieprogramma niet automatisch start, voert u Setup.exe uit vanaf de cd-rom.
16
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Configuratie met behulp van de Rosemount Radar Master-software 1. Start Rosemount Radar Master (Programma’s > Rosemount > Rosemount Radar Master). 2. Maak een aansluiting met de gewenste transmitter. Zodra de transmitter is aangesloten, verschijnt automatisch het venster Guided Setup (begeleide installatie).
Wizard uitvoeren
3. Klik op de knop Run Wizard for guided setup (wizard voor begeleide installatie uitvoeren). Volg de instructies voor een Basic Configuration (basisconfiguratie), u wordt dan door een korte transmitter-installatieprocedure geleid. 4. Het eerste venster in de configuratiewizard bevat algemene informatie zoals Device Model (model apparaat; 5301/5302/5303), serienummer, Probe Type (sondetype), Probe Length (sondelengte), communicatieprotocol en apparatuuradres. Controleer of de getoonde informatie overeenstemt met de bestelinformatie. Klik op Next (volgende). 5. In het venster General (algemeen) kunt u de volgende invoer plegen: Tag, Message1 (bericht), Descriptor1 (omschrijving) en Date1 (datum). Deze informatie is niet nodig voor gebruik van de transmitter en kan desgewenst worden weggelaten. Handheld HART-communicator: Sneltoetscombinatie [2, 2, 1]. Klik op Next (volgende), waarna het volgende venster (Probe [sonde]) verschijnt.
1) Uitsluitend voor HART-communicatie.
17
Beknopte installatiegids
Maart 2013
6. Controleer of de parameters in het venster Probe (sonde) correct zijn. De parameters worden normaliter in de fabriek geconfigureerd, maar kunnen worden gewijzigd, bijvoorbeeld als de sonde in het veld wordt voorbereid of als storende objecten in de nabijheid moeten worden geblokkeerd (Hold Off Distance/Upper Null Zone [UNZ]). Handheld HART-communicator: Sneltoetscombinatie [2, 1, 2]. Parameters FOUNDATION-veldbus: TRANSDUCER_1100 > PROBE_TYPE TRANSDUCER_1100 > PROBE_LENGTH TRANSDUCER_1100 > GEOM_HOLD_OFF_DIST
Klik op Next (volgende), waarna het volgende venster (Geometry [geometrie]) verschijnt.
7. Voer de Tank Height (tankhoogte) in; dit is de afstand van het Upper Reference Point (bovenste referentiepunt) tot het Lower Reference Point (onderste referentiepunt; de bodem van de tank in de bovenstaande schermafbeelding) en doe dit zo nauwkeurig mogelijk. Zie Configuratie in de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530) voor nadere informatie. Stel Mounting Type (montagetype) in. Stel Diameter in als het Mounting Type (montagetype) Nozzle (tankopening) of Pipe/Chamber (buis/kamer) is. Stel Nozzle Height (hoogte tankopening) in als Mounting Type (montagetype) Nozzle (tankopening) is. Handheld HART-communicator: Sneltoetscombinatie [2, 1, 3] Parameters FOUNDATION-veldbus: TRANSDUCER_1100 > GEOM_TANK_HEIGHT TRANSDUCER_1100 > MOUNTING_TYPE TRANSDUCER_1100 > PIPE_DIAMETER TRANSDUCER_1100 > NOZZLE_HEIGHT
18
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Klik op Next (volgende), waarna het volgende venster (Tank Environment [tankomgeving]) verschijnt.
8. Selecteer Measurement Mode (meetmodus) in het venster Environment (omgeving). Als het peil stijgt of daalt met een snelheid van meer dan 40 mm/s (1,5 inch/s), dient u tevens het vakje Rapid Level Changes (snelle peilwijzigingen) aan te vinken. Voer de Upper Product Dielectric Constant (bovenste diëlektrische constante product) in (aan de rechterkant zijn pictogrammen voor hulpfuncties beschikbaar). Voor de modi Interface Level with Submerged Probe (interfacepeil met ondergedompelde sonde) en Product and Interface measurement (product- en interfacemeting) is het belangrijk dat de waarde van de diëlektrische constante exact is. Raadpleeg de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530) voor nadere informatie. Handheld HART-communicator: Sneltoetscombinatie [2, 1, 4] Parameters FOUNDATION-veldbus: TRANSDUCER_1100 > MEAS_MODE TRANSDUCER_1100 > PRODUCT_DIELEC_RANGE TRANSDUCER_1100 > UPPER_PRODUCT_DC TRANSDUCER_1100 > ENV_ENVIRONMENT
Klik op Next (volgende), waarna het volgende venster (Volume) verschijnt.
19
Maart 2013
Beknopte installatiegids
9. Als volumeberekening gewenst is, kiest u een voorgedefinieerde Volume Calculation Method (methode voor volumeberekening) en tankafmetingen die gebaseerd zijn op de tankvorm die overeenkomt met de aanwezige tank. Kies Strapping Table (ijktabel) als de aanwezige tank niet overeenstemt met een van de beschikbare voorgedefinieerde tankopties of als een zeer nauwkeurige volumeberekening gewenst is. Kies None (geen) als volumeberekening niet gewenst is. Handheld HART-communicator: Sneltoetscombinatie [2, 1, 5] Parameters FOUNDATION-veldbus: TRANSDUCER_1300 > VOL_VOLUME_CALC_METHOD TRANSDUCER_1300 > VOL_IDEAL_DIAMETER TRANSDUCER_1300 > VOL_IDEAL_LENGTH TRANSDUCER_1300 > VOL_VOLUME_OFFSET
Klik op Next (volgende), waarna het volgende venster (Analog Output [analoge uitgang]) verschijnt. OPMERKING:
De hoogste en de laagste overgangszone en de hoogste nulzone mogen niet binnen het bereik 4-20 mA vallen. Raadpleeg de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530) voor nadere informatie.
10. Deze stap is niet van toepassing op de FOUNDATION-veldbus; de parameters worden in plaats daarvan in het AI-blok ingevoerd. Handheld HART-communicator: Sneltoetscombinatie [2, 1, 6] Kies voor HART-communicatie Primary Variable (PV; primaire variabele). Specificeer het bereik van de analoge uitgang door de Upper Range Value (maximale meetwaarde) (20 mA), en de Lower Range Value (minimale meetwaarde) (4 mA) in te stellen op de gewenste bijbehorende niveauwaarden. De Alarm Mode (alarmmodus) specificeert de uitgangsstatus wanneer zich een meetfout voordoet. Kies uit de volgende opties: High (hoog): 21,75 mA (standaard) of 22,5 mA (Namur) Low (laag): 3,75 mA (standaard) of 3,6 mA (Namur) Freeze (bevriezen): de uitgangsstroom wordt ingesteld op de laatste geldige waarde ten tijde van het optreden van de fout. Klik op Next (volgende).
20
Maart 2013
Beknopte installatiegids
11. Ga verder met stap 2 tot en met 5 in het venster Guided Setup (installatie met begeleiding): Stap 2: De apparaatspecifieke installatie zal misschien verdere configuraties aanbevelen. Handheld HART-communicator: Sneltoetscombinatie [2, 1, 7, 2]. Stap 3: Start het apparaat opnieuw om ervoor te zorgen dat alle configuratiewijzigingen correct worden geactiveerd. Stap 4: Bekijk de actuele waarden van het apparaat om de werking van de transmitter te controleren. Stap 5: Maak een complete back-up van het apparaat. 12. De basisconfiguratie met de Radar Master-wizard is hiermee beëindigd. Ga verder met Device Specific Setup (apparaatspecifieke installatie) om te zien of verdere configuratie vereist is. Het kan nodig zijn om Vapor Compensation (dampcompensatie) te kalibreren, Probe End Projection (uitsteken sonde-uiteinde) in te stellen of om een Trim Near Zone (nabij zone trimmen) uit te voeren, afhankelijk van het type apparaat, de toepassing en de beschikbare functies. Zie voor nadere informatie de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530).
Stap 1: Wizard uitvoeren Stap 2: Apparaatspecifieke configuratie Stap 3: Herstart het apparaat Stap 4: Bekijk de actuele waarden van het apparaat Stap 5: Maak een complete back-up van het apparaat
Zie voor nadere informatie over de metriek van de signaalkwaliteit en verdere configuratie de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530).
Configuratie — Modbus-communicatieparameters Handel voor transmitters met de Modbus-optie als volgt om de communicatieparameters te configureren: 1. Selecteer in het menu Setup (installatie) General (algemeen). Het volgende venster verschijnt.
21
Beknopte installatiegids
Maart 2013
2. Selecteer het tabblad Communication (communicatie). 3. Klik op Modbus Setup (installatie Modbus).
4. Voer de gewenste communicatie-instellingen voor de Modbus in.
Met veiligheidsinstrumenten uitgeruste systemen (alleen 4–20 mA) De volgende sectie geldt voor de Rosemount 5300 Prior-Use-optie (optie eerder gebruik, speciale certificering: QS). Aanvullende informatie over met veiligheidsinstrumenten uitgeruste systemen (Safety Instrumented Systems; SIS) is beschikbaar in de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530). De elektronische versie van deze handleiding is beschikbaar op www.rosemount.com en is tevens verkrijgbaar bij vertegenwoordigers van Emerson Process Management. Identificatie van een 5300-transmitter met de optie Prior-Use: Zoek naar optiecode QS in de modelcode op het etiket dat is aangebracht op de buitenkant van de transmitterkop, of Handheld HART-communicator: Sneltoetscombinatie [1, 7, 8]. Controleer of het Prior-Use-veiligheidsinstrument ON (aan) is, of Open Rosemount Radar Master, klik met de rechtermuisknop op het apparaat en selecteer Properties (eigenschappen). Controleer of het veiligheidsinstrument (QS-optie) aanwezig is
Installatie Het apparaat moet worden geïnstalleerd en geconfigureerd als een peildetecterend instrument, volgens de instructies van de fabrikant. De materialen moeten geschikt zijn voor de procesomstandigheden en procesvloeistoffen. Er is geen speciale installatie vereist naast de in dit document uiteengezette standaardmethode voor installatie. De naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530) bevat informatie over de omgevingsgrenswaarden in bijlage A: Referentiegegevens. De kring dient zo te zijn ontworpen dat de klemspanning nooit onder de minimale ingangsspanning daalt (zie waarden in Tabel 2) als de transmitteruitgang 22,5 mA is.
22
Beknopte installatiegids
Maart 2013
Tabel 2. Minimale ingangsspanning (Ui) bij verschillende stroomsterkten Stroomsterkte Goedkeuring explosiegevaarlijke omgeving
3,60 mA
3,75 mA
21,75 mA
22,50 mA
Minimale ingangsspanning (Ui) 16 V gelijkspanning
16 V gelijkspanning
11 V gelijkspanning
11 V gelijkspanning
20 V Explosieveilige/drukvaste installaties gelijkspanning
20 V gelijkspanning
15,5 V gelijkspanning
15,5 V gelijkspanning
Niet-explosiegevaarlijke installaties en intrinsiek veilige installaties
Configuratie Gebruik een voor HART geschikte master, zoals een Rosemount Radar Master of veldcommunicator voor communicatie met, en controle van de configuratie van, de Rosemount 5300-serie. Een compleet overzicht van de configuratiemethoden vindt u in de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530). OPMERKING:
De Rosemount 5300-serie transmitter is niet qua veiligheid geclassificeerd tijdens onderhoudswerkzaamheden, configuratiewijzigingen, multidrops, kringtesten of andere activiteiten die van invloed zijn op de veiligheidsfunctie. Tijdens zulke activiteiten moet de veiligheid van het proces op een andere wijze worden gewaarborgd.
Demping Als de demping door de gebruiker wordt aangepast, is dat van invloed op het vermogen van de transmitter om op procesveranderingen te reageren. De dempingswaarde + reactietijd mag daarom nooit meer zijn dan de vereisten van de regelkring.
Alarm- en verzadigingsniveaus DCS of Safety Logic Solver moet zo worden geconfigureerd dat het geschikt is voor zowel Hoog alarm als Laag alarm. Aan de hand van Tabel 3 kunnen de beschikbare alarmniveaus en hun bedrijfswaarden worden geïdentificeerd.1
1) In sommige gevallen schakelt de transmitter niet in de door de gebruiker gekozen alarmtoestand. Bij kortsluiting komt de transmitter bijvoorbeeld in de toestand High Alarm (hoog alarm) te staan, zelfs als Low Alarm (laag alarm) is geconfigureerd.
23
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Tabel 3. Alarmniveaus en bedrijfswaarden Rosemount-alarmniveau Normaal gebruik 3,75 mA
1
4 mA
20 mA
3,9 mA lage verzadiging
21,75 mA2 20,8 mA hoge verzadiging
Namur-alarmniveau Normaal gebruik 3,6 mA1
4 mA
20 mA
3,8 mA lage verzadiging
22,5 mA2 20,5 mA hoge verzadiging
1. Transmitterstoring, hardware- of software-alarm in stand Low (laag). 2. Transmitterstoring, hardware- of software-alarm in stand High (hoog).
Er wordt van uitgegaan dat het stroomuitgangssignaal naar een analoog invoerbord van een safety logic solver wordt geleid die voldoet aan Safety Integrity Level 2 (SIL2). Zie voor aanwijzingen over de instellingen van het alarmniveau het gedeelte “Analoge uitgang (HART)” in de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530). OPMERKING:
Voor de veiligheidsfunctie kunnen alleen de modus High Alarm (hoog alarm) en Low Alarm (laag alarm) worden gebruikt. Selecteer niet de optie Freeze Current (stroom bevriezen), omdat er dan geen fout wordt gemeld in de stroomkring.
Schrijfbeveiliging Een Rosemount 5300-transmitter kan door middel van wachtwoordbeveiliging worden beschermd tegen onbedoelde configuratiewijzigingen. Het verdient aanbeveling de schrijfbeveiliging te gebruiken die wordt beschreven in de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530), in het gedeelte “Een transmitter schrijfbeveiliging geven”.
Locatie-aanvaarding Na installatie en configuratie moet worden gecontroleerd of de transmitter correct werkt. Een locatie-aanvaardingstest wordt daarom aanbevolen. Hiervoor kan de in deze sectie beschreven proefneming worden gebruikt.
24
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Gebruik en onderhoud De Prior-Use-optie van de Rosemount 5300-serie dient regelmatig te worden getest om te controleren of de functies die bescherming bieden tegen overvullen en een lege tank resulteren in de gewenste respons van het systeem. Hiervoor wordt de volgende proefneming aanbevolen. Als er een fout wordt geconstateerd in de veiligheidsfuncties, moet het meetsysteem buiten gebruik worden gesteld en het proces met behulp van andere methoden worden beveiligd. De resultaten van de proefneming en de corrigerende maatregelen moeten worden gedocumenteerd op www.emersonprocess.com/rosemount/safety. De frequentie waarmee de proefneming dient te geschieden, is afhankelijk van de transmitterconfiguratie en de procesomgeving. Zie de naslaghandleiding en het rapport Failure Modes, Effects, and Diagnostic Analysis (storingsmodi, effecten en diagnostische analyses; FMEDA) voor nadere informatie.
Proefneming Deze test detecteert ongeveer 95% van de mogelijke gevaarlijke ongedetecteerde (Dangerous Undetected; DU) storingen van de transmitter (inclusief het sensorelement) die niet door de automatische diagnostiekfuncties van de transmitter worden gedetecteerd. Raadpleeg de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530) voor nadere informatie en instructies. Voordat deze test wordt verricht, dient de echocurve te worden geïnspecteerd om te controleren of er in de tank geen storende echo’s zijn die de meetprestaties beïnvloeden. Benodigd gereedschap: Veldcommunicator en mA-meter. 1. Omzeil de logic solver of neem andere maatregelen om vals trippen te voorkomen. 2. Schakel de schrijfbeveiliging uit als die functie is ingeschakeld. 3. Voer via de kringtest de mA-waarde in die de uitgangsstroom voor een hoge alarmtoestand vertegenwoordigt. Controleer met de referentiemeter of de analoge stroom die waarde bereikt. Met deze stap test u op problemen met het spanningsbereik, zoals een lage voedingsspanning voor de kring of een verhoogde draadweerstand.
OPMERKING:
Gebruik de handheld HART-communicator: Sneltoetscombinatie [2, 4, 1, 4] om de kring te testen. Raadpleeg de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530) voor aanvullende informatie.
4. Voer via de kringtest de mA-waarde in die de uitgangsstroom voor een lage alarmtoestand vertegenwoordigt. Controleer met de referentiemeter of de analoge stroom die waarde bereikt. Met deze stap test u op mogelijke sluimerende stroomgerelateerde storingen. 5. Verricht een tweepunts kalibratiecontrole van de transmitter door binnen het meetbereik niveau aan te leggen op twee punten op de sonde1. Controleer aan de hand van een bekende referentiewaarde of de uitgangsstroom overeenstemt met de niveau-ingangswaarden. Met deze stap controleert u of de analoge uitgang correct is binnen het bedrijfsbereik en of de primaire variabele goed is geconfigureerd. 1) Gebruik voor optimale prestaties de bereikpunten 4–20 mA als kalibratiepunten.
25
Beknopte installatiegids
Maart 2013
6. Schakel de schrijfbeveiliging in. 7. Stel de kring weer in bedrijf. 8. Hef de omzeiling van de safety logic solver op of herstel de gewone werking anderszins. 9. Documenteer de testresultaten voor toekomstig gebruik.
Inspectie Visuele inspectie Het wordt aanbevolen de sonde te inspecteren op afzettingen en verstopping.
Speciaal gereedschap Niet vereist.
Reparaties van het product Alle door de diagnostische functies van de transmitter of bij de proefneming gedetecteerde storingen moeten worden gemeld. Reacties kunnen elektronisch worden ingediend op www.emersonprocess.com/rosemount/safety (Contact Us [neem contact met ons op]). De Rosemount 5300-serie kan worden gerepareerd door volledige vervanging van de transmitterkop. Neem voor vervanging contact op met de plaatselijke vertegenwoordiger van Emerson Process Management. Aanvullende informatie is te vinden in de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530).
Referenties Specificaties De Rosemount 5300 moet worden gebruikt conform de specificaties voor werking en prestaties die vermeld staan in de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530), bijlage A: Referentiegegevens.
Storingfrequentiegegevens Het FMEDA-rapport bevat storingsfrequenties en schattingen voor gemeenschappelijke bètafactoren. Het complete rapport is beschikbaar op www.emersonprocess.com/rosemount/safety/PriorUse.htm.
Nuttige levensduur De gedocumenteerde storingsfrequenties van elektrische onderdelen gelden voor de nuttige levensduur, die aan de hand van ervaring moet worden bepaald. Volgens IEC 61508-2, 7.4.7.4, noot 3 ligt de nuttige levensduur voor transmitters vaak tussen de 8 en 12 jaar.
26
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Productcertificeringen Overeenstemming EU De EG-verklaring van overeenstemming staat op pagina 35. De recentste versie van de EG-verklaring van overeenstemming vindt u op www.rosemount.com.
Met veiligheidsinstrumenten uitgeruste systemen (safety instrumented systems; SIS) De Rosemount 5300-serie is beoordeeld door een derde, Exida, aan de hand van hardwarevereisten volgens IEC 61508. Met een FMEDA-rapport (FMEDA=Failure Modes, Effects and Diagnostics Analysis [storingsmodi, effecten en diagnostische analyse]) met een SFF (Safe Failure Fraction [veilige storingsfractie]) hoger dan 90%, is de 5300 geschikt voor SIS volgens de Prior Use-methode. Ga voor meer informatie naar: http://emersonprocess.com/rosemount/safety/. Met de optiecode QS kunt u het certificaat van FMEDA-gegevens bestellen.
Certificeringen explosiegevaarlijke locaties Certificeringen Noord-Amerika Goedkeuringen Factory Mutual (FM) Project-ID: 3020497 Speciale voorwaarden voor gebruik: WAARSCHUWING: Potentieel gevaar van elektrostatische lading – De behuizing is vervaardigd van plastic. Om het risico van elektrostatische vonken te voorkomen mag het plastic oppervlak alleen met een vochtige doek worden afgenomen. WAARSCHUWING: De behuizing van het apparaat bevat aluminium en wordt geacht ontstekingsgevaar op te leveren bij stoten of wrijving. Voorkom stoten en wrijving tijdens installatie en gebruik. E51 explosieveilig: Explosieveilig voor klasse I, divisie 1, groep B, C en D; Stofontstekingsbestendig voor klasse II/III, divisie 1, groep E, F en G; Met intrinsiek veilige aansluitingen op klasse I, II, III, divisie 1, groep B, C, D, E, F en G. Temp.- code T4 Grenswaarden omgevingstemperatuur: –50 °C tot +70 °C2. Afdichting niet vereist. Goedkeuring geldt voor opties voor HART, FOUNDATION-veldbus en Modbus.
1) De bestelinformatiecode voor productcertificeringen vindt u in het productgegevensblad voor de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00813-0100-4530) of de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530). 2) +60 °C met optie voor FOUNDATION-veldbus of FISCO.
27
Beknopte installatiegids
Maart 2013
I5, IE1 intrinsiek veilig en FISCO-model: Intrinsiek veilig voor klasse I, II, III, divisie 1, groep A, B, C, D, E, F en G, Klasse I, zone 0, AEx ia IIC T4 indien geïnstalleerd volgens controletekening: 9240 030-936. Niet-vonkend klasse I, divisie 2, groep A, B, C, D, F en G; Geschikt voor klasse II, III, divisie 2, groep F en G; 4–20 mA/HART-model: Ui = 30 Vdc, Ii = 130 mA, Pi = 1,0 W, Ci = 7,26 nF, Li = 0 H. Max. bedrijf: 42,4 V, 25 mA Model FOUNDATION-veldbus: Ui = 30 Vdc, Ii = 300 mA, Pi = 1,3 W, Ci = 0 nF, Li = 0 H. Max. bedrijf: 32 V, 25 mA FISCO-model: Ui = 17,5 Vdc, Ii = 380 mA, Pi = 5,32 W, Li = Ci = 0. Temp.- code T4 Grenswaarden omgevingstemperatuur: –50 °C tot +70 °C2 Goedkeuring geldt voor opties voor HART, FOUNDATION-veldbus en FISCO.
Goedkeuringen Canadian Standards Association (CSA) Certificaat: 1514653 De productopties met de markering voor dubbele afdichting voldoen aan de vereisten van dubbele afdichting van ANSI/ISA12.27.01-2003. Aankondiging dubbele afdichting Doorbreken van de secundaire afdichting wordt aangekondigd door lekkage van product uit de ontluchtingsopeningen van de antenne. De lekkage is zichtbaar en/of hoorbaar vanuit de schroefdraad van de transmitterkop. Onderhoud van dubbele afdichting Onderhoud niet vereist. Verifieer de juiste werking door het lekpad vrij te houden van ijs en verontreinigingen. WAARSCHUWING: Vervanging van onderdelen kan de intrinsieke veiligheid aantasten. E61 explosieveilig bij interne intrinsiek veilige kringen [Exia] Klasse I, divisie 1, groep B, C en D; Klasse II, divisie 1 en 2, groep E, F en G; Klasse III, divisie 1 Temperatuurcode T4. Grenswaarden omgevingstemperatuur –50 °C tot +70 °C2 Goedkeuring geldt voor opties voor HART, FOUNDATION-veldbus en Modbus. I6, IF1 intrinsiek veilig Exia: Klasse I, divisie 1, groep A, B, C en D. Temperatuurcode T4. 4–20 mA/HART-model: Ui = 30 Vdc, Ii = 130 mA, Pi = 1,0 W, Ci = 7,26 nF, Li = 0 H. Model FOUNDATION-veldbus: Ui = 30 Vdc, Ii = 300 mA, Pi = 1,3 W, Ci = 0 nF, Li = 0 H. FISCO-model: Ui = 17,5 Vdc, Ii = 380 mA, Pi = 5,32 W, Li = Ci = 0. Installatietekening: 9240 030-937 Grenswaarden omgevingstemperatuur –50 °C tot +70 °C2. Goedkeuring geldt voor opties voor HART, FOUNDATION-veldbus en FISCO.
1) De bestelinformatiecode voor productcertificeringen vindt u in het productgegevensblad voor de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00813-0100-4530) of de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530). 2) +60 °C met optie voor FOUNDATION-veldbus of FISCO.
28
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Europese certificeringen ATEX-goedkeuringen Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X) De intrinsiek veilige stroomkringen zullen de test op 500 V wisselspanning zoals gespecificeerd in IEC 60079-11 clausule 6.4.12 niet met goed gevolg doorstaan. Er moet rekening worden gehouden met risico’s als gevolg van stootbelasting en frictie overeenkomstig EN 60079-0 clausule 8.1.2 wanneer de transmitter en antenneonderdelen die blootstaan aan de buitenomgeving van de tank zijn vervaardigd van legeringen uit lichtmetaal en van categorie II 1G EPL Ga. De Ex ia-versie van het FISCO-veldapparaat model 5300 kan worden gevoed vanaf een [Ex ib] FISCO-voeding als deze wordt beschermd door drie afzonderlijke stroombeperkende apparaten en met spanningsbeperking conform de vereisten voor type Ex ia. E11 drukvast: Nemko 04ATEX1073X II 1/2 G T4 II 1D T79 °C1 Ex ia/db ia IIC T4 Ga/Gb (–40 °C < Ta < +70 °C2) Ex ta IIIC T79 °C1 (–40 °C < Ta < +70 °C2) Um = 250 V Goedkeuring geldt voor opties voor HART, FOUNDATION-veldbus en Modbus. I1, IA1 intrinsiek veilig en FISCO-model: Nemko 04ATEX1073X II 1 G T4 of II 1/2 G T4 II 1 D T79 °C1 Ex ia IIC T4 (–50 °C < Ta < +70 °C2) Ex ia/ib IIC T4 Ga/Gb (–50 °C < Ta < +60 °C) Ex ta IIIC T79 °C1 (–50 °C < Ta < +70 °C2) 4–20 mA/HART-model: Ui = 30 Vdc, Ii = 130 mA, Pi = 1,0 W, Ci = 7,26 nF, Li = 0 H. Model FOUNDATION-veldbus: Ui = 30 Vdc, Ii = 300 mA, Pi = 1,5 W, Ci = 4,95 nF, Li = 0 H. FISCO-model: Ui = 17,5 Vdc, Ii = 380 mA, Pi = 5,32 W, Ci = 4,95 nF, Li < 1 μH. Installatietekening: 9240 030-938 Goedkeuring geldt voor opties voor HART, FOUNDATION-veldbus en FISCO. N13 type n: II 3G Ex nAnL IIC T4 Gc (–50 °C < Ta < +70 °C4) II 3G Ex nL IIC T4 Gc (–50 °C < Ta < +70 °C4) Nemko 10ATEX1072 4–20 mA/HART-model: Un = 42,4 V Model FOUNDATION-veldbus: Un = 32 V Goedkeuring geldt voor opties voor HART en FOUNDATION-veldbus.
1) +69 °C met optie voor FOUNDATION-veldbus of FISCO. 2) +60 °C met optie voor FOUNDATION-veldbus of FISCO. 3) De bestelinformatiecode voor productcertificeringen vindt u in het productgegevensblad voor de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00813-0100-4530) of de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530). 4) +60 °C met optie voor FOUNDATION-veldbus of FISCO.
29
Beknopte installatiegids
Maart 2013
Certificeringen Brazilië Goedkeuringen INMETRO Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X) De letter X in de cijferreeks op het certificaat wijst op de volgende speciale voorwaarde(n) voor veilig gebruik: Voor de modellen 530xFxxxxxxxxxE1..., 530xFxxxxxxxxxKA..., 530xFxxxxxxxxxKB... of 530xFxxxxxxxxxKC... en wanneer het sensorgebied een EPL Ga vereist, moet de transmitter zo op de proceswand worden geïnstalleerd dat daarmee de minimale mate van beveiliging IP67 in de aansluiting is gewaarborgd conform voorschrift ABNT NBR IEC 60529. Het intrinsiek veilige circuit heeft de diëlektrische-sterktetest met 500 V wisselspanning zoals gespecificeerd in IEC 60079-11 clausule 6.4.12 niet met goed gevolg doorstaan. Sondes die zijn afgedekt met kunststof of kunststof schoepen hebben een niet-geleidend oppervlak dat niet groter is dan de voor groep MC maximale toegestane oppervlakte van 4 cm2. Als een antenne wordt gebruikt in een potentieel explosieve omgeving, moet de gebruiker daarom adequate maatregelen treffen ter voorkoming van elektrostatische ontlading. Deze apparatuur bevat lichte metalen. De apparatuur moet zo worden geïnstalleerd dat het risico van stoten of wrijving met andere metalen oppervlakken wordt weggenomen. De Ex ia-versie van het FISCO 5300-veldapparaat kan worden gevoed vanaf een [Ex ib] FISCO-voeding als deze afzonderlijk wordt beschermd door drie stroombeperkende apparaten en met spanningsbeperking conform de vereisten voor het model Ex ia. Certificaat: NCC 4205/07X Normen: ABNT NBR IEC: 60079-0:2008/2010, 60079-1:2009, 60079-11:2009, 60079-26:2008 IEC 60079-31:2008 E23 drukvast: 4–20 mA/HART-model: Ex d ia IIC T4 Gb/Ga Ex ta IIIC T79 °C –40 °C < Ta < +70 °C Um: 250 V Model FOUNDATION-veldbus: Ex d ia IIC T4 Gb/Ga Ex ta IIIC T69 °C –40 °C < Ta < +60 °C Um: 250 V MODBUS-model: Ex d ia IIC T4 Gb/Ga Ex ta IIIC T79 °C –40 °C < Ta < +70 °C Um: 250 V
30
Maart 2013
Beknopte installatiegids
I21 intrinsiek veilig: 4–20 mA/HART-model: Ex ia IIC T4 Ga Ex ta IIIC T79 °C –50 °C < Ta < +70 °C Ui: 30 V, Ii: 130 mA, Pi: 1,0 W, Li: 0 μH, Ci: 7,26 nF Model FOUNDATION-veldbus: Ex ia IIC T4 Ga Ex ta IIIC T69 °C –50 °C < Ta < +60 °C Ui: 30 V, Ii: 300 mA, Pi: 1,5 W, Li: 0 μH, Ci: 4,95 nF Installatietekening: 9240030-938 IB1 FISCO-model: FISCO-veldinstrument Ex ia IIC T4 Ga Ex ia/ib IIC T4 Ga/Gb Ex ta IIIC T69 °C –50 °C < Ta < +60 °C Ui: 17,5 V, Ii: 380 mA, Pi: 5,32 W, Li: <1 μH, Ci: 4,95 nF Installatietekening: 9240030-938
Chinese certificeringen Goedkeuringen National Supervision and Inspection Center for Explosion Protection and Safety of Instrumentation (NEPSI) Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X): Zie certificaten GYJ 111230X en GYJ 081131X. E31 drukvast: HART-model: Ex d ia IIC T4 (–40 °C < Ta < +70 °C) DIP A20 TA79 °C Model FOUNDATION-veldbus: Ex d ia IIC T4 (–40 °C < Ta < +60 °C) DIP A20 TA69 °C Goedkeuring geldt voor opties voor HART, FOUNDATION-veldbus en Modbus. I32 intrinsiek veilig: HART-model: Ex ia IIC T4 (–50 °C < Ta < +70 °C) DIP A20 TA79 °C 4–20 mA/HART-model: Ui = 30 V, Ii = 130 mA, Pi = 1,0 W, Ci = 7,26 nF, Li = 0 μH Model FOUNDATION-veldbus: Ex ia IIC T4 (–50 °C < Ta < +60 °C) DIP A20 TA69 °C Ui = 30 V, Ii = 300 mA, Pi = 1,5 W, Ci = 4,95 nF, Li = 0 μH Goedkeuring geldt voor opties voor HART en FOUNDATION-veldbus.
1) De bestelinformatiecode voor productcertificeringen vindt u in het productgegevensblad voor de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00813-0100-4530) of de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530). 2) De bestelinformatiecode voor productcertificeringen vindt u in het productgegevensblad voor de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00813-0100-4530) of de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530)
31
Beknopte installatiegids IC2 FOUNDATION-veldbus FISCO-model: Ex ia IIC T4 (–50 °C < Ta< +60 °C) DIP A20 TA69 °C Ui = 17,5 V, Ii = 380 mA, Pi = 5,32 W, Ci = 4,95 nF, Li < 0,1 μH N3 type n: HART-model: Ex nL IIC T4 (–50 °C < Ta < +70 °C) Ui = 30 V, Ii = 130 mA, Pi = 1,0 W, Ci = 7,26 nF, Li = 0 μH Model FOUNDATION-veldbus: Ex nL IIC T4 (–50 °C < Ta < +60 °C) Ui = 30 V, Ii = 300 mA, Pi = 1,5 W, Ci = 4,95 nF, Li = 0 μH
Japanse certificeringen Goedkeuring Technology Institution of Industrial Safety (TIIS) Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X): Zie certificaat TC20104 en TC20192. E42 drukvast: 4–20 mA/HART-model: Transmitter: Ex d [ia] IIC T4x –20 ~ +60 °C DC 20 – 42,4 V Um = 250 V Uo = 22,2 V Io = 177,5 mA Po = 0,985 W Sonde: Ex Ia IIC T4X Model FOUNDATION-veldbus: Transmitter: Ex d [ia] IIC T4X –20 ~ +60 °C DC 16–32 V Um = 250 V Uo = 22,2 V Io = 177,5 mA Po = 0,985 W Sonde: Ex ia IIC T4X Installatietekening: 05300-00548. Goedkeuring geldt voor opties voor HART en FOUNDATION-veldbus.
32
Maart 2013
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Certificeringen IECEx Goedkeuringen IECEx Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X) De intrinsiek veilige stroomkringen zullen de test op 500 V wisselspanning zoals gespecificeerd in IEC 60079-11 clausule 6.4.12 niet met goed gevolg doorstaan. Er moet rekening worden gehouden met risico’s als gevolg van stootbelasting en frictie overeenkomstig EN 60079-0 clausule 8.1.2 wanneer de transmitter en antenneonderdelen die blootstaan aan de buitenomgeving van de tank, zijn vervaardigd van legeringen uit lichtmetaal en van categorie EPL Ga. De Ex ia-versie van het FISCO-veldapparaat model 5300 kan worden gevoed vanaf een [Ex ib] FISCO-voeding als deze wordt beschermd door drie afzonderlijke stroombeperkende apparaten en met spanningsbeperking conform de vereisten voor type Ex ia. E71 drukvast: IECEx NEM 06.0001X Ex ia/db ia IIC T4 Ga/Gb (–40 °C < Ta < +70 °C2) Ex ta IIIC T 79 °C3 (–40 °C < Ta < +70 °C2) Um = 250 V. Goedkeuring geldt voor opties voor HART, FOUNDATION-veldbus en Modbus. I7, IG1 intrinsiek veilig en FISCO-model: IECEx NEM 06.0001X Ex ia IIC T4 (–50 °C < Ta < +70 °C2). Ex ia/ib IIC T4 Ga/Gb (–50 °C < Ta < +60 °C). Ex ta IIIC T 79 °C3 (–50 °C < Ta < +70 °C2). 4–20 mA/HART-model: Ui = 30 Vdc, Ii = 130 mA, Pi = 1,0 W, Ci = 7,26 nF, Li = 0 H. Model FOUNDATION-veldbus: Ui = 30 Vdc, Ii = 300 mA, Pi = 1,5 W, Ci = 4,95 nF, Li = 0 H. FISCO-model: Ui = 17,5 Vdc, Ii = 380 mA, Pi = 5,32 W, Ci = 4,95 nF, Li < 1 μH. Installatietekening: 9240 030-938 Goedkeuring geldt voor opties voor HART, FOUNDATION-veldbus en FISCO. N74 type n: Ex nAnL IIC T4 (–50 °C < Ta < +70 °C5) Ex n IIC T4 (–50 °C < Ta < +70 °C5) IECEx NEM 10.0005 4–20 mA/HART-model: Un = 42,4 V Model FOUNDATION-veldbus: Un = 32 V Goedkeuring geldt voor opties voor HART en FOUNDATION-veldbus. 1) De bestelinformatiecode voor productcertificeringen vindt u in het productgegevensblad voor de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00813-0100-4530) of de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530). 2) +60 °C met optie voor FOUNDATION-veldbus of FISCO. 3) +69 °C met optie voor FOUNDATION-veldbus of FISCO. 4) De bestelinformatiecode voor productcertificeringen vindt u in het productgegevensblad voor de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00813-0100-4530) of de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienr. 00809-0100-4530). 5) +60 °C met optie voor FOUNDATION-veldbus of FISCO.
33
Beknopte installatiegids
Maart 2013
Overige certificeringen Overloopbeveiliging Cert.-nr.: Z-65.16-476
U1 TÜV-getest en goedgekeurd door DIBt voor overloopbeveiliging volgens de Duitse WHG-regelgeving Goedkeuring geldt voor opties voor HART en FOUNDATION-veldbus.
Geschiktheid voor beoogd gebruik Voldoet aan NAMUR NE 95, versie 07.07.2006 “Basic Principles of Homologation”
Zie voor nadere informatie over productcertificaten de naslaghandleiding van de Rosemount 5300-serie (publicatienummer 00809-0100-4530).
34
Maart 2013
Beknopte installatiegids
EG-verklaring van overeenstemming Afbeelding 1. EG-verklaring van overeenstemming — pagina 1
35
Beknopte installatiegids
Afbeelding 2. EG-verklaring van overeenstemming — pagina 2
36
Maart 2013
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Afbeelding 3. EG-verklaring van overeenstemming — pagina 3
37
Maart 2013
Beknopte installatiegids
EG-verklaring van overeenstemming Nr.: 5300 Wij, Rosemount Tank Radar AB Box 13045 S-402 51 GÖTEBORG Zweden verklaren onder onze volledige verantwoordelijkheid dat het product,
Rosemount 5300-serie niveau- en interfacetransmitter vervaardigd door Rosemount Tank Radar AB Box 13045 S-402 51 GÖTEBORG Zweden waarop deze verklaring betrekking heeft, in overeenstemming is met de bepalingen in de richtlijnen van de Europese Gemeenschap (inclusief amendementen), zoals vermeld in bijgevoegd schema. Aanvaarding van de overeenstemming is gebaseerd op de toepassing van geharmoniseerde normen en, waar van toepassing of vereist, certificering door een aangemelde instantie in de Europese Gemeenschap, zoals vermeld in onderstaand schema.
Manager Product Approvals (functie – in blokletters)
38
Dajana Prastalo
2011-12-12
(naam – in blokletters)
(datum van uitgifte)
Beknopte installatiegids
Maart 2013
Schema Nr.: 5300
EMC, Richtijn elektromagnetische compatibiliteit (2004/108/EG) EN 61326-1:2006; EN 61236-3-1:2006
PED, Richtlijn drukapparatuur (97/23/EG) Voldoet Regels van goed vakmanschap volgens artikel 3.3 van de Richtlijn
ATEX, Richtlijn ontploffingsgevaar (94/9/EG) Nemko 04ATEX1073X Intrinsiek veilig/entiteit: apparatuurgroep II, categorie 1 G (Ex ia IIC T4) Intrinsiek veilig/FISCO: apparatuurgroep II, categorie 1 G (Ex ia IIC T4) of categorie 1/2 G (Ex ia/ib IIC T4 Ga/Gb) Drukvast: apparatuurgroep II, categorie 1/2 G (Ex ia/db ia IIC T4 Ga/Gb) Stof: apparatuurgroep II, categorie 1 D (Ex ta IIIC T69°C/T79°C) EN 60079-0:2009; EN 60079-1:2007; EN 60079-11:2007; EN 60079-26:2007; EN 60079-27:2008; EN 60079-31:2009
Nemko 10ATEX1072 Type bescherming N, niet-vonkend: apparatuurgroep II, categorie 3 G (Ex nAnL IIC T4 Gc) Type bescherming N, met energiebeperking: apparatuurgroep II, categorie 3 G (Ex nL IIC T4 Gc) EN60079-0:2009; EN60079-15:2005
Pagina 2 van 3
5300 EC Declaration of Conformity wo sign_dut.doc
39
Maart 2013
Beknopte installatiegids
Schema Nr.: 5300
ATEX aangemelde instantie voor onderzoekscertificaten type EG en typeonderzoekscertificaten Nemko AS [nummer aangemelde instantie: 0470] Gaustadalléen 30 0373 OSLO Noorwegen
ATEX aangemelde instantie voor kwaliteitsborging Det Norske Veritas Certification AS [nummer aangemelde instantie: 0575] Veritasveien 1 1363 HØVIK Noorwegen
Pagina 3 van 3
40
5300 EC Declaration of Conformity wo sign_dut.doc
Maart 2013
Beknopte installatiegids
41
Beknopte installatiegids
00825-0111-4530, Rev EC Maart 2013
Emerson Process Management Rosemount Measurement
Emerson Process Management bv
Emerson Process Management Asia Pacific Pte Ltd
Emerson Process Management
8200 Market Boulevard Chanhassen, MN 55317, VS Tel. (VS) 1 800 999 9307 Tel. (vanuit andere landen) +1 952 906 8888 Fax +1 952 906 8889
1 Pandan Crescent Singapore 128461 Tel. +65 6777 8211 Fax +65 6777 0947 Hotline serviceondersteuning: +65 6770 8711 E-mail:
[email protected]
Postbus 212 2280 AE Rijswijk Nederland Tel. (31) 70 413 66 66 Fax (31) 70 390 68 15 E
[email protected] www.emersonprocess.nl
Emerson Process Management nv/sa
De Kleetlaan, 4 B-1831 Diegem België Tel. (32) 2 716 7711 Fax (32) 2 725 83 00 www.emersonprocess.be
Blegistrasse 23 P.O. Box 1046 CH 6341 Baar Zwitserland Tel. +41 (0) 41 768 6111 Fax +41 (0) 41 768 6300
Emerson FZE
P.O. Box 17033 Jebel Ali Free Zone Dubai – Verenigde Arabische Emiraten Tel. +971 4 811 8100 Fax +971 4 886 5465
Emerson Process Management Latin America 1300 Concord Terrace, Suite 400 Sunrise, Florida 33323, VS Tel. +1 954 846 5030
Emerson Beijing Instrument Co. No. 6 North Street, Hepingli, Dong Cheng District Peking 100013, China Tel. (86) (10) 6428 2233 Fax (86) (10) 6428 7640
© 2013 Rosemount, Inc. Alle rechten voorbehouden. Alle merken eigendom van de merkhouder. Het Emerson-logo is een handelsmerk en servicemerk van Emerson Electric Co. Rosemount en het Rosemount-logo zijn gedeponeerde handelsmerken van Rosemount Inc.