BEHEERADVIES WATERPLANTEN WATERLOPEN NOORDERPLAS, ALMERE VERENIGING VAN EIGENAREN WONINGEN DE NOORDERPLAS, ALMERE
26 september 2006 110402/WA6/3G9/001132/001
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
Inhoud 1 Aanleiding__________________________________________________________________ 3 1.1 Aanleidng_______________________________________________________________ 3 1.2 Doel van dit advies _______________________________________________________ 3 1.3 Werkwijze ______________________________________________________________ 3 2 Inventarisatie _______________________________________________________________ 4 2.1 Inleiding ________________________________________________________________ 4 2.2 Problemen en wensen bewoners____________________________________________ 4 2.3 Veldbezoek _____________________________________________________________ 4 2.4 Ervaringen elders_________________________________________________________ 7 2.5 Omvang ________________________________________________________________ 9 2.6 Wetgeving en beleid _____________________________________________________ 10 3 Maaiadvies ________________________________________________________________ 12 3.1 Stap 1 Wel of niet ingrijpen _______________________________________________ 12 3.2 Stap 2 Hoe ingrijpen _____________________________________________________ 13 3.3 Stap 3 Regelgeving, afstemming ___________________________________________ 14 3.4 Stap 4 Organisatie van het werk ___________________________________________ 15 3.5 Stap 5. Monitoring en bijsturing ___________________________________________ 15 Bijlage 1
Achtergrondinformatie_________________________________________________ 17
Colofon_______________________________________________________________________ 23
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
2
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
HOOFDSTUK
1.1
1
Aanleiding
AANLEIDNG De Vereniging van Eigenaren Woningen Noorderplas te Almere heeft ARCADIS benaderd te adviseren over de overlast die ondervonden wordt door de plantengroei in de waterlopen van het gebied van de aangesloten eigenaren van de vereniging. De heer P. Slingerland, voorzitter van de vereniging van eigenaren van het plangebied heeft de adviesvraag in een telefonische toelichting als volgt geformuleerd: “Wat kunnen we doen om de waterlopen goed bevaarbaar te houden voor zeilboten en aantrekkelijk voor zwemmers? Nu is de waterpartij dicht begroeid met waterplanten, wat hinderlijk is voor zwemmen en varen.”
1.2
DOEL VAN DIT ADVIES Het doel van dit advies is het formuleren van een verantwoord beheer van de waterplanten. Dit plan is een hulpmiddel bij: a. het informeren en overtuigen van de eigenaren van de woningen over de noodzaak tot ingrijpen (en hiervoor geld te reserveren); b. het op heldere wijze communiceren met de overige beheerders (gemeente Almere, Flevo-landschap, Waterschap Zuiderzeeland) en toezichthouders (Ministerie van LNV - Natuurbescherming) van de plas over de (voorgenomen) ingrepen en de consequenties voor de omgeving; c. het aansturen van de uitvoerder van het maaiwerk, indien u er voor kiest om dit niet door ARCADIS uit te laten voeren. Hiermee zorgt de Vereniging van Eigenaren er voor dat zij voldoende informatie en argumenten heeft om de ingreep succesvol voor te bereiden en uit te voeren.
1.3
WERKWIJZE Om te komen tot een maaiadvies heeft ARCADIS de volgende werkzaamheden uitgevoerd: 1. inventarisatie: het inwinnen van informatie over de omvang van het probleem en de beschikbare oplossingen en budgetten; 2. rapportage: het opstellen van een maaiadvies inclusief een verkenning van alternatieven, de wettelijke kaders en een uitspraak over waarschijnlijke effecten van het maaien.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
3
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
HOOFDSTUK
2.1
2
Inventarisatie
INLEIDING Om tot een goed advies te komen moet er met een aantal aspecten rekening worden gehouden. 1. De problemen en wensen van de opdrachtgever (Vereniging van Eigenaren Woningen Noorderplas). 2. Veldinformatie verkregen aan de hand van gesprekken en een veldbezoek. Tijdens het veldboek is de huidige situatie, de mate en de ernst van probleem bepaald maar ook is er naar mogelijke oplossingen onderzocht. 3. Het bestuderen van ervaringen uit het verleden en de terzake doende wet- en regelgeving. In de onderstaande paragrafen worden deze drie aspecten nader beschreven.
2.2
PROBLEMEN EN WENSEN BEWONERS De Vereniging van Eigenaren Woningen Noorderplas heeft last van de aanwezigheid van ondergedoken vegetatie in de tussen hun woningen gelegen water. Deze onderwaterplanten kunnen vanaf mei namelijk explosief groeien zodat ze in grote dichtheden voorkomen. Dit wordt door de omwoners als nadelig beschouwd, omdat het onplezierig aanvoelt tijdens het zwemmen. Ook hebben de lichtere boten en surfplanken moeite zich door het plantendek voort te bewegen. De bewoners van de aanliggende huizen zijn zelf eigenaar van het aan hun perceel grenzende water. Daarmee hebben de bewoners, conform de eigendomsovereenkomst, ook de plicht om het water te onderhouden. Dit houdt in dat ze het water op diepte moeten houden (dieper dan 1,80 m) en dat ook andere onderhoudsactiviteiten mogen plaats vinden.
2.3
VELDBEZOEK Op woensdag 12 juli 2006 heeft ARCADIS de Noorderplas bezocht. Het ARCADIS-team was samengesteld uit een senior specialist waterbeheer en een aquatisch ecoloog. Zij werden ontvangen bij de heer Slingerland, de voorzitter van de Vereniging van Eigenaren en hebben samen met hem en de secretaris van de vereniging een rondvaart door de waterlopen gemaakt. Het bezoek maakte duidelijk dat de overlast wordt veroorzaakt door Schedefonteinkruid (Potamogeton. pectinatus). Deze algemeen voorkomende soort is kenmerkend voor voedselrijk water met een kleibodem. Schedefonteinkruid verdraagt ook brak water en meer vervuiling dan andere ondergedoken planten.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
4
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
Schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus) is een smalbladig fonteinkruid behorende tot de familie der Potamogetonaceae. De waterplant komt voor in ondiepe meren, in beken en ook in brakke riviermondingen en baaien. De plant is een kosmopoliet; schedefonteinkruid komt voor op alle continenten en in alle klimaatgebieden. De voortplanting gebeurt zowel seksueel via zaden als aseksueel via wortelknolletjes. Deze knolletjes worden aan het eind van de zomer geproduceerd en ontspruiten in het voorjaar. In gevestigde populaties vindt voortplanting hoofdzakelijk aseksueel, dus via wortelknolletjes plaats. Omdat schedefonteinkruid vaak drijvende bladeren heeft kan de plant goed gedijen in troebel water en is daarom bestand tegen eutrofiëring. De soort kan in hoge dichtheden voorkomen en de lange smalle bladeren kunnen dan problemen opleveren voor motorboten. Schedefonteinkruid is een belangrijke voedselplant voor watervogels. De bladeren en zaden worden veel gegeten door meerkoet, wilde eend en knobbelzwaan. De wortelknolletjes in de waterbodem vormen een belangrijke voedselbron voor de kleine zwaan tijdens de migratie. In Nederland foerageren in oktober grote aantallen kleine zwanen op de knolletjes van schedefonteinkruid in het Lauwersmeer en in iets mindere mate in de Veluwerandmeren. Bron: Wikipedia
Schedefonteinkruid van het oppervlaktewater, zoals
Gekweekt schedefonteinkruid,
waargenomen tijdens het bezoek, 12-7-2006, Noorderplas
(archieffoto)
Almere In het water om de bebouwing van de Noorderplas groeit het Schedefonteinkruid in een gevarieerde dichtheid. In de diepere delen groeit minder dan aan de zijkanten. Dit komt mogelijk vanwege het regelmatig bevaren van deze wateren. Dichter langs de kant en om de in grote hoeveelheden aanwezige aanlegsteigers zijn behoorlijke dichtheden waargenomen. Van Schedefonteinkruid is bekend dat het onder ideale omstandigheden een relatief grote productie van biomassa heeft. Samen met bekende waterplanten als Waterlelie, Krabbescheer en Smalle Waterpest behoort het tot de meest productieve categorie ondergedoken waterplanten, die een jaarlijkse productie van bovengrondse biomassa van circa 1,1 kg asvrij drooggewicht per m2 bodem kan behalen [1] In relatief ondiepe wateren is de jaarlijkse productie door hogere waterplanten beduidend hoger dan dat van fytoplankton. Schedefonteinkruid is een veelvoorkomende waterplant, die wereldwijd zeer succesvol is. Een recente promotie in Wageningen geeft aan dat de plant zich onder uiteenlopende omstandigheden goed kan aanpassen en voorkomt van de sub-tropen tot 2
boven de poolcirkel[ ] 1
Tabel 1, pag 28 Th.C.M. Brock, in : F.H.J.L. Bloemendaal, J.G.M. Roelofs “Waterplanten en
waterkwaliteit”, 2
Fennel Pondweed. A World citizen, Jörn Pilon, Wageningen, September 2002.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
5
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
Overige oever- en waterplanten, zoals riet en aangeplante waterlelie, worden niet als overlast ervaren. Riet en waterlelies worden meestal door de aangrenzende woningeigenaren beheerd. Afbeelding 2.1 Riet en waterlelie. Deze planten vormen geen belemmering voor het varen en zwemmen.
Het bewoonde gedeelte van de Noorderplas is slechts een relatief klein gedeelte van de Noorderplas, die in totaal ongeveer 2 km2 groot is. Dit is een belangrijk gegeven omdat de plas als één systeem moet worden beschouwd. Veranderingen in het ene gedeelte van de plas kunnen ook op andere plaatsen drastische gevolgen hebben. De plas bevatte voorheen redelijk diepe gedeelten maar deze zijn recent voor een groot gedeelte opgevuld met aarde en slib, die is vrijgekomen bij de ontwikkeling van nieuwe woonwijken aan de noordoostzijde van de plas. Gezien het feit dat de ophoging van de bodem pas zeer recent heeft plaatsgevonden is het niet waarschijnlijk dat er hier op korte termijn al een grote hoeveelheid vegetatie zal ontwikkelen. Mocht het water relatief helder blijven en niet dieper dan enkele meters, dan zijn er mogelijkheden voor de ontwikkeling van ondergedoken vegetatie. Dichter bij de kant zijn er ook ondiepere gedeelten, op deze locaties groeien net als tussen de woningen wel al ondergedoken waterplanten. Het is niet bekend wat het beddekkingspercentage van de aanwezige waterplanten is in het meer. Hydrologie / hydromorfologie
De Noorderplassen liggen ten noorden van Almere en vormen de overgang van de Lepelaarplassen (natuurgebied) naar de stad. De plas is ontstaan door zandwinning. In het noordelijke deel van de plas liggen een paar eilanden. De stromingsrichting in de Noorderplassen is van west naar oost. Het aanvoerwater is afkomstig uit het stedelijke gebied van Almere en voor een deel uit landbouwgebied.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
6
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
Belangrijkste water aan- en afvoerroutes Noorderplassen (bron: Waterschap Zuiderzeeland)
2.4
ERVARINGEN ELDERS
Ecologie algemeen Ondergedoken vegetatie is zeer belangrijk voor de ecologie van plassen en meren. De aanwezigheid van ondergedoken vegetatie is namelijk gerelateerd aan tal van andere factoren die op hun beurt ook weer invloeden op elkaar uitoefenen. Deze factoren bestaan bijvoorbeeld uit de aantallen en de samenstelling van de vispopulaties en andere organismen, maar ook het doorzicht in het water en de mate waarin bodemdeeltjes worden vastgehouden of juist opgewoeld door wind. Andere belangrijke variabelen zijn de hoeveelheden voedingsstoffen en algen in het water en chemische parameters zoals zuurstof concentratie en zuurgraad. Vanwege de complexiteit van een ecosysteem is het dus niet altijd gemakkelijk om met zekerheid de effecten van bepaalde maatregelen te voorspellen. Wel moet er rekening worden gehouden met een aantal processen om te voorkomen dat de omstandigheden dusdanig verslechteren dat er een omslag plaatsvindt naar een ongezond systeem.
Helder water Er moet voldoende doorzicht in het water zijn. Op deze wijze krijgen ook op grotere diepte aanwezige planten het licht dat essentieel is voor hun groei en dus hun bestaan. Troebel water ontstaat door de aanwezigheid van hoge concentraties slibdeeltjes en algen. In de aanwezigheid van ondergedoken planten zullen de stroomsnelheden worden geremd en krijgt het opgeloste slib de kans te bezinken. Het neergeslagen slib wordt op de bodem vastgehouden door de wortels en heeft golfslag als gevolg van wind geen grip meer op de slibdeeltjes. In de afwezigheid van vegetatie zullen slibdeeltjes telkens weer opnieuw in het water oplossen en zal het water troebel blijven. Planten krijgen in dergelijke situaties niet de kans zich te ontwikkelen.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
7
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
Algen, de andere oorzaak van troebel water, zijn directe concurrenten van planten wat betreft de voedingsstoffen en het licht. In een vegetatierijke situatie zal extreme algengroei niet plaats vinden. De planten zijn namelijk schuilplaatsen voor alg-etende plankton. Daarnaast scheiden de planten algengroeiremmende stoffen uit en nemen ze voedingsstoffen op die anders voor de algen beschikbaar zouden zijn. Wanneer het water echter troebeler wordt, bijvoorbeeld doordat een gedeelte van de aanwezige vegetatie is verdwenen, dan kunnen algen de overhand krijgen. Hierdoor zal er steeds minder licht de planten bereiken en zal het systeem kunnen omslaan doordat de vegetatie afsterft en de algetende plankton geen schuilplaats meer heeft. Ook zal de samenstelling van vispopulaties en het insectenleven veranderen. Snoeken bijvoorbeeld roven op zicht, en in troebel water kunnen ze hun prooi niet meer zien. Hiervoor in de plaats zullen bodemsoorten zich ontwikkelen zoals brasem. Deze soort woelt de bodem om op zoek naar insecten en andere organismen. Hierbij komen er weer meer slibdeeltjes in oplossing en wordt het troebele water in stand gehouden. Een ander belangrijk gevolg van de aanwezigheid van vegetatie is dat ze met behulp van fotosynthese zuurstof produceren. De aanwezigheid van zuurstof in het water is van levensbelang voor veel andere levensvormen. Algen beschikken ook over de mogelijkheid om fotosynthese toe te passen en dus zuurstof aan te maken. Echter, ze verbruiken gedurende de nacht grotendeels de eerder aangemaakte zuurstof en kunnen er voor de overige organismen dodelijk lage zuurstof concentraties ontstaan. Een gevolg hiervan kan vissterfte en vies stinkend water zijn. Onder bepaalde zeer ongunstige omstandigheden kunnen er zelfs de voor mens schadelijke blauwalgen tot ontwikkeling komen. In Nederland is door het RIZA (Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling) onderzoek gedaan naar het voorkomen van Schedefonteinkruid in de Veluwerandmeren. Hieruit blijkt onder andere dat het lastig is om met beheermaatregelen te zorgen dat Schedefonteinkruid verdwijnt of vervangen wordt door minder dicht groeiende planten. Schedefonteinkruid vormt ook in het buitenland uitgebreid onderzocht. Ook in het buitenland leidt de soms uitbundige groei van deze plant tot overlast in kanalen en plassen. 3
In een literatuurstudie naar Potamogeton Pectinatus [ ] wordt naast de overlast door zwemmers en recreatievaart ook de belemmering van de stroming in rivieren en kanalen genoemd.
De omslag Ondergedoken waterplanten zijn in het algemeen bevorderlijk voor een goede waterkwaliteit door onder andere het vastleggen van voedingsstoffen en het filteren en vastleggen van slibdeeltjes. Verwijdering van waterplanten kan leiden tot een omslag in de waterkwaliteit. Onderzoek wijst uit dat een langdurig maaibeleid van Schedefonteinkruid niet leid tot een afname van de levensvatbaarheid van de waterplant. Wel is bekend dat maaien soms kan leiden tot een vergroting van de hoeveelheid voedingsstoffen die vrij komen in het water.
3
Kantrud, Harold A. 1990. Sago pondweed (Potamogeton pectinatus L.): A literature review.
U.S. Fish and Wildlife Service, Fish and Wildlife Resource Publication 176. Jamestown, ND: Northern Prairie Wildlife Research Center Online. http://www.npwrc.usgs.gov/resource/plants/pondweed/index.htm
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
8
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
Dit kan op den duur leiden tot een omslag van helder naar troebel water. Geleidelijke verslechtering van de situatie kan jaren plaatsvinden zonder dat deze ernstige gevolgen hebben voor de samenstelling van het ecosysteem. Wordt er echter een grens overschreden dan kan een relatief gezond ecosysteem met helder water abrupt omslaan in troebel water met veel minder soorten. Wanneer zo’n omslag heeft plaatsgevonden is het vaak moeilijk om weer terug te keren naar de oorspronkelijke situatie. Mede omdat de negatieve processen (algengroei en vertroebeling van het water) zichzelf vaak versterken. Ook kunnen bepaalde vis soorten en andere organismen zijn verdwenen waardoor het niet mogelijk is om de balans van een gezond systeem weer terug te vinden.
Ervaring Bovenwater, Lelystad In 2002 is er door ARCADIS, de gemeente Lelystad en het Waterschap Zuiderzeeland een onderzoek gedaan naar het maaibeheer van Het Bovenwater. Door het intensieve maaibeheer vanaf 1996 is hier in het ecosysteem omgeslagen in een troebel door blauwalgen gedomineerd systeem. Hierdoor was het water bevaarbaar maar de waterkwaliteit erg slecht. De oplossing hiervoor was een combinatie van het verlagen van de fosfaatbelasting van het meer en het maaien tot op 1 meter diepte. In 2003 en 2004 heeft deze nieuwe aanpak tot een forse algenreductie geleid. In bijlage 1 is het volledige artikel opgenomen. De Noorderplas komt niet in aanmerking voor de reductie van nutriënten omdat dit enerzijds moeilijk haalbaar is in verband met het feit dat er wateraanvoer is van meerdere wateren waaronder de Hoge vaart en Hoge wetering. Ten tweede is een afname van nutriënten niet van belang aangezien de huidige situatie niet algen gedomineerd is. Het tweede onderdeel van het aangepaste beheer, het maaien tot op 1 meter onder het wateroppervlak, zou hier wel van toepassing kunnen zijn. Door de aanwezige planten te maaien op 1 meter zijn de ecologische risico’s kleiner dan het compleet verwijderen van de ondergedoken vegetatie. Nadelen zouden echter kunnen zijn dat er op geringe diepte (1m) al een vrij dichte laag vegetatie aanwezig is. Ook zal het effect van het maaien maar voor beperkte duur zijn door de groeisnelheid van de vegetatie.
2.5
OMVANG Op basis van de luchtfoto (Google Earth) is een inschatting gemaakt van het oppervlak van het water dat in eigendom is van de eigenaren. 2
§ Het water tussen de woningen heeft een oppervlakte van circa 32.000 m (8 watergangen van gemiddeld 200 m lang en 20 m breed). 2
§ Het water aan de noordzijde van de woningen heeft een oppervlakte van circa 32.000 m (800 m lang en 40 m breed). § Het water aan de oostzijde van de woningen heeft een oppervlakte van circa 12.000 m2 (300 m lang en 40 m breed).
De totale oppervlakte van het water is 7 ha. Op basis van het veldbezoek en de gesprekken met bewoners wordt het bedekkingspercentage geschat op circa 50%. Het te maaien oppervlak komt hiermee op circa 3,5 ha.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
9
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
2.6
WETGEVING EN BELEID
Waterschap Zuiderzeeland Voor zover bekend heeft het waterschap Zuiderzeeland geen apart beleid voor de Noorderplassen. Als algemene beleidsintentie van het waterschap geldt dat het waterschap de natuur- en milieuvriendelijke inrichting en het beheer van watergangen verder wil doorzetten. Onder meer door het realiseren van duurzame c.q. natuurvriendelijke oevers en een gedifferentieerd maai- en schouwbeleid. Bij dit laatste is het uitgangspunt dat de wateraanvoer- en afvoer verzekerd blijft. (Bron: Waterbeheersplan)
Gemeente Almere Voor zover bekend heeft de gemeente geen apart beleid voor de Noorderplassen. De volgende algemene beleidsintentie is van toepassing. De kwaliteit van het bestaande blauw/groen beter wordt afgestemd op de wensen van haar bewoners. (Bron: Almere Blauwgroene stad) Op basis van mondelinge informatie is bekend dat de gemeente bij overdracht van de gronden met de bewoners heeft afgesproken dat de waterdiepte ten minste 1,80 m dient te zijn.
Provincie Flevoland De Noorderplassen is een kerngebied water van de provinciale ecologische hoofdstructuur. Voor de Noorderplassen heeft de provincie Flevoland onderstaande opgenomen in haar beleidsdocument ‘Gebiedsplan Natuur en Landschap’. Noorderplassen (beheerder gemeente Almere) De Noorderplassen liggen ten noorden van de stad Almere en vormen de overgang van de Lepelaarplassen naar de stad. Het is een zandwinplas met een oppervlakte van 250 ha. Het grootste gedeelte is water, met daarin een paar eilanden. De westzijde van het gebied is van belang als rust en foerageergebied voor vogels, dichter bij de stad wordt de recreatieve(en woon) functie steeds belangrijker. Ontwikkelingsmogelijkheden en beperkingen De oevers zijn deels ingericht voor recreatief gebruik, het gebied is ook toegankelijk voor pleziervaartuigen. Het recreatief gebruik is gezoneerd, rekening houdend met de natuurwaarden van de Lepelaarplassen. Aan de zuidkant worden de randen ingericht met op water gerichte woningbouw. Natuurdoelen 2018: Zoetwatergemeenscha, Multifunctioneel bos, Natte/bloemrijke graslanden, Rietland en ruigte (Bron: Gebiedsplan Natuur en Landschap, provincie Flevoland)
Natuurwetgeving De flora en faunawet schrijft voor op welke wijze met de natuur rekening gehouden moet worden. Voor dit project geldt dat de betreffende plan geen beschermde soort is (dus dat het niet verboden is om te gaan maaien), maar dat er een zorgplicht bestaat voor het in stand houden van het leefgebied van beschermde dieren. Beschermde dieren die vermoedelijk in de waterplanten voorkomen zijn de Groene en Bruine Kikker, de Kleine watersalamander. Het verstoren van onder andere de voortplantingsplaats van beschermde inheemse diersoorten is verboden. Voor het uitvoeren van ‘bestendig beheer’ heeft ARCADIS voor de Unie van Waterschappen een gedragscode flora en faunawet opgesteld, dat door het ministerie van LNV is goedgekeurd.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
10
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
Onderdeel van de gedragscode is een kalender die aangeeft in welke perioden ingegrepen kan worden. De kalender raad aan om het maaien van waterlopen bij voorkeur uit te voeren na 15 juni (eerste voorkeursperiode). De tweede voorkeursperiode is van 1 juni tot 15 juli. Maaien in de derde voorkeursperiode (half maart tot eind mei) wordt alleen aangeraden in uiterste noodzaak en met de nodige schadebeperkende maatregelen. Schadebeperkende maatregelen zouden onder andere kunnen inhouden dat de aanwezige kikkerdril en jonge salamanders naar elders verplaatst worden voordat ingegrepen wordt. Afbeelding 2.2 Natuurkalender Gedragscode flora- en faunawet voor waterschappen.
Ter verduidelijking een overzicht van terzake doende wetsartikelen: Zorgplicht, Flora- en faunawet Artikel 2. 1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Algemene verbodsbepalingen Flora- en faunawet (artikelen 8 t/m 12 + 13) Artikel 8. Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Artikel 11. Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Artikel 12. Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. Artikel 13. Het is verboden planten, dieren, dan wel eieren, nesten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te koop te vragen, te kopen, te verwerven, in voorraad te hebben, te verkopen, te vervoeren enz. enz.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
11
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
HOOFDSTUK
3.1
3
Maaiadvies
STAP 1 WEL OF NIET INGRIJPEN De mate van overlast moet voldoende groot zijn om te besluiten over te gaan tot ingrijpen. Het bestrijden van het Schedefonteinkruid is namelijk een activiteit die inspanning (en kosten) met zich mee brengt, en die mogelijk ook op weerstand zal stuiten van toezichthouders en bijvoorbeeld natuurbeschermers. Een garantie dat ingrijpen leidt tot het volledig oplossen van de overlast is niet te geven. Het is bekend dat Schedefonteinkruid vrijwel niet uitgeroeid kan worden. Het besluit tot het maaien (en verwijderen) van de waterplanten is dus een besluit om jaarlijks hiervoor kosten te maken.
Consequenties van maaien Haagse Courant, 19 juni 2002: Maaiboot schuldig aan vissterfte DELFT - De vissterfte in Tanthof is niet het gevolg van baggeren, maar van het 'maaien van de waterplanten'. Omdat de daarbij gebruikte maaiboot veel modder opwoelt ontstaat, in combinatie met het warme weer, een zuurstoftekort in het water. "Van het hoogheemraadschap krijgen wij de opdracht om de vaargangen op een vaste breedte en diepte te houden", vertelt gemeentewoordvoerder Pattijn. "Daarvoor moeten de waterplanten worden gemaaid en de maaiboot werkt op bodemniveau. Dat woelt veel bagger op". De gemeente houdt de maaiboot voorlopig aan de kant en wacht op een koelere periode. Indien nodig wordt naar een andere maaimethode gekeken. De dode vis is inmiddels opgeruimd.
Het verwijderen van vegetatie wordt uit ecologisch oogpunt afgeraden. Er spelen hier echter ook andere belangen. Een aantal aandachtspunten die belangrijk zijn in de keuze om de ondergedoken vegetatie te maaien zijn: § Door het relatief kleine wateroppervlak dat gemaaid zou moeten worden zal het effect op het totale ecosysteem van de Noorderplas waarschijnlijk niet heel erg groot zijn. § Door het beschutte karakter van de wateren tussen de woningen zullen slibdeeltjes hier relatief makkelijk kunnen bezinken, ook bij de afwezigheid vegetatie. Intensief gebruik van gemotoriseerde boten zorgt er daarentegen weer voor dat het bezonken slib weer opgewerveld wordt. § De huidige werkzaamheden in de Noorderplas (afgravingen en opvullen van diepere gedeelten) kunnen het systeem al behoorlijk hebben beïnvloed. Het verplaatsen en storten van grond en slib gaat namelijk onherroepelijk gepaard met vertroebeling van het water. Eventuele gevolgen hiervan zouden ook kunnen lijken op een gevolg van het nieuwe maaibeleid terwijl dit niet het geval hoeft te zijn. Echter kan het nieuwe maaibeleid de negatieve effecten van de werkzaamheden versterken waardoor het omslagpunt misschien alsnog gepasseerd wordt.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
12
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
§ Gezien de ervaring met het maaien van Schedefonteinkruid elders zullen de ecologische risico’s voor het Noorderplas beperkt zijn; aangeraden wordt een deel van de vegetatie in stand te houden. Een nadeel van deze methode is echter dat de vegetatie vrij snel kan teruggroeien. Het is niet uitgesloten dat er meerdere keren per jaar gemaaid moet worden. § De gemaaide wateren zijn beter geschikt voor recreatie omdat er minder of geen overlast zal zijn van vegetatie bij het zwemmen en ook zullen de watergangen beter bevaarbaar zijn voor de verschillende plezierboten. Leidt dit maaien echter tot een omslag naar een systeem met veel algen en in het ergste geval zelfs vissterfte dan is recreatie ook niet meer aantrekkelijk. § Het maaien zal moeten worden uitgevoerd door een uitvoerder, en hieraan zijn kosten verbonden. § Tijdens het maaien zal de uitvoerder toegang moeten hebben tot alle plaatsen waar vegetatie tot overlast is. De aanwezigheid van (zeil)jachten en andere boten zal een belemmering vormen tijdens de werkzaamheden. In het kader van de oplossing van de vegetatieproblematiek is het dan ook van belang dat de eigenaren hun boten tijdens de werkzaamheden verplaatsen. Wanneer er wordt gekozen voor een strategie waarin meerdere keren gemaaid zal worden kan dit wellicht bezwaarlijk zijn.
Consequenties van niet-maaien § Zoals hierboven al is vermeld is het niet maaien het best voor de ecologische balans in de plas. § Het probleem is hiermee niet opgelost en de vegetatie zal voor overlast blijven zorgen bij het zwemmen en het gebruik van (gemotoriseerde) boten en jachten. § Er hoeven geen kosten te worden gemaakt. § De eigenaren hoeven geen rekening te houden met de werkzaamheden en hun boten dus niet te verplaatsen ten behoeve van deze werkzaamheden.
3.2
STAP 2 HOE INGRIJPEN Naast het mechanisch verwijderen van de waterplanten zijn er chemische en biologische methoden. Ook kan de lichtinval op de bodem beinvloedt worden. De voor- en nadelen van deze methoden worden kort weergegeven.
Chemisch In buitenlandse literatuur worden chemische bestrijdingsmiddelen genoemd die in stromend water de groei van waterplanten afremmen. In stilstaand water is chemische bestrijding niet erg effectief, omdat de wortelknollen steeds uitbotten na toepassing van de herbiciden. Toepassing van bestrijdingsmiddelen op open water is in Nederland onderhevig aan controle door de milieudienst en het waterschap, en is in de meeste gevallen verboden. Herbiciden hebben doorgaans schadelijke effecten op andere vormen van plant- en dierenleven, en leiden in voedselrijke wateren vaak tot een algenplaag en stankoverlast. Chemische bestrijding wordt daarom sterk afgeraden.
Biologisch Graskarpers, een exotische vissoort, kunnen ingezet worden om de plant te bestrijden. Graskarpers maken weinig onderscheid in de planten waar ze op voeden en zullen de overige waterplanten ook op eten.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
13
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
De knollen van Schedefonteinkruid zijn geliefd bij zwanen en andere watervogels. Het uitzetten van Graskarpers moet in overleg met het waterschap. Grootschalige toepassing van Graskarpers in de Noorderplas lijkt ons een ongewenste en weinig effectieve manier om alleen in deze waterlopen de groei van waterplanten terug te dringen.
Mechanisch Schedefonteinkruid heeft licht nodig om te kunnen groeien. Het afschermen van de bodem door middel van een donker plastic scherm gedurende 10 tot 20 dagen doodt de aanwezige plantengroei. Afdekking met een glasvezel-mat, verstevigd met bakstenen zorgde in één experiment er voor dat de groei van ondergedoken planten met 80% afnam. Dit zijn kostbare en arbeidsintensieve maatregelen om grootschalig toe te passen.
Maaien Het afsnijden van de waterplanten met een maaibalk en het verwijderen van de waterplanten uit het water is aan te raden als gerichte maatregel voor een gebied met enige omvang. Het Engelse Centre for Aquatic Plant Management geeft aan dat het maaien zo diep mogelijk en zo laat mogelijk uitgevoerd moet worden om hergroei later in het seizoen tegen te gaan. Regelmatig maaien van Schedefonteinkruid leidt in veel gevallen niet tot enige vermindering van de hergroei; regelmatig (jaarlijks of vaker) maaien blijft nodig om het gewenste effect te behalen. De ervaring met maaibeheer in het Bovenwater toont aan dat het afmaaien op circa 1 m waterdiepte er toe bij kán dragen dat er minder overlast optreedt. Vermoedelijk is de situatie in het Bovenwater (weinig nutriëntenaanvoer) niet helemaal vergelijkbaar met de Noorderplas (voedselrijk, aanvoer van nutriënten). Het moment van maaien dient goed uitgekozen te worden. Vanwege de natuurbescherming én vanwege de effectiviteit is het zaak om de eerste maaibeurt zo lang mogelijk uit te stellen. Vroeg in het voorjaar maaien is bevorderlijk voor de (explosieve) hergroei en is schadelijk voor de aanwezige (mogelijk beschermde) dieren. Op dit moment gaan wij ervan uit dat twee maal per jaar maaien voldoende is om de overlast voor de recreanten tegen te gaan.
3.3
STAP 3 REGELGEVING, AFSTEMMING De VVE is zelf verantwoordelijk voor het beheer van het water. Het maaien van de waterplanten is hiervan een onderdeel. Er zijn vanuit het beleid van de diverse overheden geen beperkingen om te maaien. Wel kan de natuurwetgeving een belemmering vormen voor de periode waarin gemaaid mag worden. Maaien in de maanden februari en augustus levert de minste risico’s voor het waterleven op. Het is echtere de vraag of door het maaien in deze perioden de overlast voor de recreatie het best wordt tegengegaan. Wij adviseren u tijdig de betrokken overheden (gemeente, provincie en waterschap) per brief op de hoogte te stellen van wanneer u van plan bent te maaien om problemen tijdens de uitvoering te voorkomen. Het uitvoerende onderhoudsbedrijf dient zicht te verdiepen in de flora- en faunawet en moet in de fasering en inplanning van het werk rekening houden met de gedragscode Flora- en Faunawet die voor de Unie van Waterschappen is opgesteld.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
14
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
3.4
STAP 4 ORGANISATIE VAN HET WERK Enkele bedrijven in de omgeving van Almere zijn zich gespecialiseerd in het uitvoeren van onderhoudswerk in waterlopen. Als onafhankelijk adviesbureau zullen wij geen voorkeur uitspreken voor één van deze bureaus. Wij raden u aan om op basis van onder andere prijs, beschikbaarheid en bekendheid met de materie afspraken met één van deze bedrijven te maken. Het is uiteraard mogelijk dat andere bedrijven ook bereid zijn om het werk uit te voeren.
Tabel 3.1 Onderhoudsbedrijven
Bedrijf
Locatie
waterbouw en waterlopen
Van Antwerpen
De Glint
Karelse
Zeewolde
Oranjewoud
Almere
Lou Stoop
Waarland
Van Werve
Zeewolde
Voorbeelden in de wijde omgeving van Almere.
De kosten ramen wij op circa € 1.500,-- (inclusief BTW) per maaibeurt, inclusief afvoeren van maaisel. De noodzaak om in de nazomer een tweede maaibeurt uit te voeren valt op voorhand niet uit te sluiten. De jaarlijkse kosten zouden hierdoor kunnen verdubbelen. Wij adviseren u offertes aan te vragen bij de diverse gespecialiseerde bedrijven. Wij kunnen voor u het traject van het selecteren van een bedrijf tot het toezien op de uitvoering en het op de hoogte stellen van de overheden voor u verzorgen voor € 500,-per maaibeurt.
3.5
STAP 5. MONITORING EN BIJSTURING Het kan zinvol zijn om meer inzicht te krijgen in de mate van bedekking en het seizoensverloop. Uit metingen elders blijkt dat ondergedoken waterplanten niet altijd één piek in de bedekkingsgraad hebben. Met een inventarisatie van de bedekkingsgraad kan hierin meer inzicht verkregen worden. Enkele voorbeelden van bedekkingsgraden voor ondergedoken waterplanten worden hieronder gegeven.
Afbeelding 3.3 Seizoensverandering van bedekkingsgraad Hogere planten en van de stijve waterranonkel (gestippeld). Proefsloot in Wageningen
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
15
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
Afbeelding 3.4 Seizoensverloop bedekkingraad voor drijfbladeren (doorgetrokken lijn) en ondergedoken waterplanten. Pitlo, R. H. 1979, Biologisch slootonderhoud met behulp van drijvende vegetaites.
Mogelijke negatieve effecten van het maaien zijn het verdwijnen van gewenste soorten, het verdichten van de onderwaterplanten en het optreden van algenbloei, bij afwezigheid van andere planten. Door middel van monitoring kan nadere sturing aan de terugkerende maaibeurten gegeven worden zodat zo veel mogelijk deze negatieve effecten voorkomen worden. Op voorhand is niet precies te voorspellen hoe de vegetatie op maaien zal reageren. Het is daarom aan te raden om voorafgaand aan het maaien een inventarisatie uit te voeren van de bedekkingsgraad en soortensamenstelling van de waterplanten. Na de eerste maaibeurt (bij voorkeur rond half juli) kan men in kaart brengen hoe snel en op welke plaatsen de vegetatie terug keert. Circa 4 tot 6 weken na de eerste maaibeurt moet besloten worden of het nodig is een tweede maaibeurt in de groeiperiode uit te voeren. Een vergelijking met de bedekkinggraad voor de eerste maaibeurt en enige tijd na de maaibeurt kan helpen met de keuze om een tweede maaibeurt uit te voeren en om eventueel slechts delen van de waterlopen te laten maaien.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
16
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
BIJLAGE
1
Achtergrondinformatie Maaibeheer Bovenwater
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
17
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
18
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
19
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
20
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
Literatuurstudie Schedefonteinkruid (beheersmaatregelen)
Kantrud, Harold A. 1990. Sago pondweed (Potamogeton pectinatus L.): A literature review. U.S. Fish and Wildlife Service, Fish and Wildlife Resource Publication 176. Jamestown, ND: Northern Prairie Wildlife Research Center Online. http://www.npwrc.usgs.gov/resource/plants/pondweed/index.htm (Version 16JUL97). Physical and Biological I found no references for any cost effective means to physically control sago growth on large areas. Results of such efforts are often temporary (Mitzner 1978). Use of large rakes, cables, and mechanical harvesters to remove sago is notoriously expensive and labor intensive (Gangstad 1986). Sago beds have been killed on small areas by a cover of black plastic sheeting for 10-18 days (Mayhew and Runkel 1962). Similarly, biomass of sago and other submersed plants has been reduced > 80% in small recreational areas by anchoring fiberglass screens to the bottom with bricks (Engel 1984). Physical blanketing is impractical unless goals justify the labor and maintenance involved. Commercial blue and brown dyes introduced to the water column can suppress light and eliminate Potamogetons in enclosures, but the technique was not tried on sago (Buglewicz and Hergenrader 1977). Control of submersed macrophytes with mechanical harvesters can sometimes result in increased density of sago the following growing season (Neel et al. 1973), likely because of reduced competition. Mechanical harvesting of sago and other macrophytes can also cause the number of morphologically shorter plants to increase (Engel 1984). Successful control of sago by underwater mowing can require three cuts per year in areas with long growing seasons (Weisser and Howard-Williams 1982). Mechanical harvesting in streams is often inefficient because of stream morphology (Madsen 1986). Madsen et al. (1988) found that sago in a stream needed to be mowed every 2 weeks to maintain a basal biomass level of 18% of preharvest levels and every 8 weeks to maintain 44%; harvesting delayed flowering and senescence. Growth of sago having root zone in the upper 3 cm of substrate can be suppressed for about 6 months in irrigation canals in India by drying canal bottoms in the sun for 5 days (Malhotra 1976). Many types of plants and animals have been used or suggested for use to control submersed hydrophytes. For sago control, only fish have been extensively studied. I found two suggestions for using vascular plants to control sago. Yeo (1976) indicated that plantings of the short emergent macrophytes Eleocharis acicularis and E. coloradoensis could prevent sago from establishing in shallow waters. Madsen (1986) indicated the possibility of controlling sago in streams by growing shade trees along the banks to reduce light. The burrowing chrysomelid beetle Haemonia appendiculata (Donaciinae) has been shown to cause great, although temporary, damage to sago in fresh to oligosaline wetlands having permanently flooded water regimes and has been suggested as a promising biological control agent for the plant (Grilles 1988). The grass carp (Ctenopharyngodon idella) was introduced to United States waters for aquatic plant control in 1963 and much controversy over the ecological consequences of this act has resulted (Leslie et al. 1983).
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
21
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
Studies in Europe and Asia cited by Cross (1969), Opuszynski (1973), and Fowler and Robson (1978), and work in the United States (Duthu and Kilgen 1975; Swanson 1986a; Wiley et al.1986; Bowers et al. 1987) showed that sago is at least moderately, or more likely highly, preferred as food by the grass carp or hybirds of the grass carp and common carp or bighead carp (Hypophthalmichthys nobilis). Mehta et al. (1976) found that Indian sago became a highly preferred food of grass carp when the fish attained a weight of 200 g. Grass carp (mean wt., 217 g) stocked at 116-688 kg/ha shifted from a diet of sago to that of nonpreferred species, but the sago recovered 1 year following fish removal (Fowler and Robson 1978). The feeding activities of grass carp reduced the July dry weight biomass of mixed stands of sago and P. nodosus from 1,400 g/m2 to 24 g/m2 in 4 years, but after about 3 years the grass carp biomass began to decline, and by the fourth year carp biomass decreased to levels attained during the second year after stocking (Mitz ner 1978). These fish ate large amounts of Potamogeton. Subsequent stockings of grass carp in many farm ponds in the central United States showed that this fish eliminated almost all submersed macrophytes and that the desired partial control of these plants is very difficult (L. Mitzner, personal communication). It is likely that grass carp singled out and consumed all the aboveground parts of a highly productive (aboveground biomass 829.6 g/m2) sago-Chara community in a Russian floodplain lake where the fish were common. Latest research has focused on use of sterile diploid and triploid grass carp for control of sago and other submersed plants, because grass carp overpopulation has had adverse effects on gamefish habitat (Bowers et al. 1987). These fish retain more than 90% of the phosphorus consumed when artificially fed sago and may be an effective means to remove phosphorus from aquatic systems (Chapman et al. 1987). Modeling efforts by Wiley et al. (1984) indicated that triploid grass carp were far more cost effective than chemicals for either suppressing or eradicating a community dominated by sago and naiads (Najas spp.). In some areas of Egypt, harvesting of grass carp used for sago control in irrigation waterways resulted in a net profit (Khattab and El-Charably 1986). Schwartz et al. (1986) found that sago dry weight was reduced from 4.9 g/m2 to 0.2 g/m2 and 2.1 g/m2 by the addition of (respectively) 500 and 2,500 blue tilapia (Tilapia aurea) per hectare in experimental ponds. However, sago was not the dominant plant in the ponds studied, and these authors postulated that control of vegetation in these ponds was through uprooting, deleafing, and increases in turbidity. Submersed macrophytes are undesirable in artificial fishponds because they make fishing difficult and tie up nutrients. Fertilizers are often added to these ponds to stimulate phytoplankton, which then compete with and decrease vascular plants, but I could find no reference as to whether this technique is effective against sago.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
22
BEHEERADVIES WATERPLANTEN
COLOFON
BEHEERADVIES WATERPLANTEN WATERLOPEN NOORDERPLAS, ALMERE OPDRACHTGEVER: VERENIGING VAN EIGENAREN WONINGEN DE NOORDERPLAS, ALMERE STATUS: Definitief
AUTEUR: ir. C.J. de Vries B. de Vlieger
GECONTROLEERD DOOR: drs. C. Groenewoud
VRIJGEGEVEN DOOR: ir. C.J. de Vries 26 september 2006 110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS REGIO BV Polarisavenue 15 Postbus 410 2130 AK Hoofddorp Tel 023 5668 411 Fax 023 5611 575 www.arcadis.nl
©ARCADIS. Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitzonderingen door de wet gesteld, mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbenden niets uit dit document worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, digitale reproductie of anderszins.
110402/WA6/3G9/001132/001
ARCADIS
23